Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
05-01-16- p. 1
VOORONTWERP VAN ORDONNANTIE TOT HERVORMING VAN HET BRUSSELS WETBOEK VAN RUIMTELIJKE ORDENING EN VAN DE
ORDONNANTIE VAN 5 JUNI 1997 BETREFFENDE DE MILIEUVERGUNNINGEN EN TOT WIJZIGING VAN AANVERWANTE WETGEVINGEN
MEMORIE VAN TOELICHTING
VOORWOORD
In haar gewestelijke beleidsverklaring 2014-2019, kondigde de Regering een hervorming aan van het
Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), gebaseerd op twee transversale principes:
vereenvoudiging en rationalisering. Geleid door deze twee rode draden, voerden de Regering en
Brussel Stedelijke Ontwikkeling (BSO) tijdens het eerste jaar van de regeerperiode tal van
bezinningen en consultaties die leidden tot de opstelling van onderhavig voorontwerp van
ordonnantie.
De vereenvoudiging die wordt nagestreefd betreft zowel de procedures en vereisten die zijn
vastgelegd in het Wetboek als het Wetboek zelf. Zowel de lezing als de structuur ervan zijn met de
achttien wijzigingen die werden doorgevoerd sinds het Wetboek in 2004 werd goedgekeurd, immers te
complex geworden.
Bewust van het feit dat de vele wijzigingen de complexiteit van het BWRO nog hebben verhoogd,
wenst de Regering dat onderhavige wijziging, in de mate van het mogelijke (onder voorbehoud van
bijvoorbeeld aanpassingen die zouden worden opgelegd door een evolutie van de Europese
wetgeving of door een nieuwe rechtspraak), de enige is die tijdens deze regeerperiode zal worden
goedgekeurd. Dat verklaart de zelden geziene hoeveelheid en omvang van de voorgestelde
wijzigingen. De Regering besloot immers om alle geïdentificeerde problematieken op te nemen in één
voorontwerp van ordonnantie, en tegelijk het Wetboek te herstructureren om de coherentie te
verbeteren. Zonder dat kan er immers geen sprake zijn van een daadwerkelijke vereenvoudiging.
Uiteraard volstaan de voorgestelde wijzigingen niet om alle bestaande en nog komende problemen op
te lossen. Dat is ook niet de functie van het BWRO. Zijn rol bestaat erin om het werkingskader te
bepalen van het Gewest op het vlak van ruimtelijke ordening. Daarnaast machtigt het Wetboek de
Regering om de nadere regels vast te stellen voor de uitvoering van de principes die tijdens de
regeerperiode worden bekrachtigd. Deze verdeling van de traditionele taken tussen de twee
machtsniveaus, die ook nu al bestaat in het BWRO, wordt nog versterkt (of soms hersteld in de
gevallen waarin het BWRO te veel in detail treedt) door onderhavig voorontwerp van
wijzigingsordonnantie.
De andere rode draad leidde tot het inkorten van de proceduretermijnen, overal en telkens dit
wenselijk en mogelijk werd geacht. Hierbij werd vooral rekening gehouden met het feit dat de
verschillende Brusselse spelers van ruimtelijke ordening de nodige tijd moeten krijgen om hun
15094-1943DO
05-01-16- p. 2
opdracht correct te vervullen, en met de vele verplichtingen die het BWRO moet naleven (Europese
richtlijnen, grondwettelijk principe van gelijkheid van behandeling, enz.).
Gezien het grote aantal wijzigingen die worden voorgesteld, zal onderhavige memorie van toelichting
vooral de belangrijkste onder hen bondig presenteren. De toelichting van de artikels zal alle verdere
inlichtingen verstrekken die nuttig zijn voor het goede begrip van elke wijziging.
I. DE PLANNING
Wat de planning betreft zijn de belangrijkste wijzigingen die worden voorgesteld:
- De integratie van het richtschema in het BWRO (A);
- De volledige herdefiniëring van de inhoud van het bijzonder bestemmingsplan teneinde dit
strakke instrument te versoepelen en beter aan te passen aan de toestand en noden die eigen
zijn aan elke betrokken perimeter (B).
A. Het richtschema (RS)
Het "richtschema" is een instrument waarmee de Brusselse spelers van ruimtelijke ordening al zeer
vertrouwd zijn. Het vindt zijn grondslag in het gewestelijk ontwikkelingsplan (GewOP), dat het als volgt
omschrijft (GewOP 2002, De 12 prioriteiten, prioriteit 5, punt 1.2.6) :
"Het richtschema kondigt de grote tendensen aan voor de inrichting of herinrichting van een
grondgebied waarvoor het beroep op een BBP onvoldoende zou zijn om programma's te bepalen voor
relatief grote zones. Het richtschema is niet bedoeld als vervanging van de bestaande instrumenten
en plannen met verordenende waarde.
Dergelijke schema's traceren de precieze omtrek van een hefboomgebied en bepalen de voornaamste
interventieopties die er van kracht zullen zijn, alsook de vereiste middelen. (…)
Dergelijke richtschema's hebben geen bindende kracht of verordenende waarde, maar maken een
betere coördinatie mogelijk tussen de verschillende betrokken actoren, alsook een preciezere
identificatie van de bestaande stedenbouwkundige instrumenten waarop een beroep gedaan kan
worden voor de uitwerking van deze schema's (BBP's, stedenbouwkundige vergunning voor een
totaalproject, verkavelingsvergunningen, GemSV, onteigeningen, ...). Ze zullen van toepassing zijn in
het kader van de zones waarvan de inrichting prioritair geacht wordt. "
De ervaring leert dat het besluit van de Regering tot goedkeuring van het RS na afloop van de
uitwerkingsprocedure zou kunnen volstaan om de ontwikkeling van de betrokken perimeter te
begeleiden, zonder dat nog een of meerdere bijzondere bestemmingsplannen (BBP's) moeten worden
uitgewerkt. Deze vereiste, zoals die nu bestaat, creëert een drievoudige paradox. Waar de RS
betrekking hebben op de hefboomgebieden van het GewOP en gebieden van gewestelijk belang van
het GBP, dwz de gebieden waarvan wordt beschouwd dat ze van strategisch belang zijn voor het hele
Gewest, en dit belang oproept tot een ontwikkeling die zowel snel is (om de aantrekkelijkheid van het
15094-1943DO
05-01-16- p. 3
Gewest zo snel mogelijk te verhogen) als leidt tot de goedkeuring van een soepel kader (om het werk
na enkele jaren niet te moeten overdoen als er gelijk welke verandering is opgetreden in de toestand
van het betrokken gebied):
- zorgt het huidige systeem voor een lange procedure waarbij eerst een schema en vervolgens
een plan moet worden goedgekeurd;
- moet het strakste plan worden goedgekeurd (althans in de huidige vorm van de BBP's);
- moeten de gemeenten het plan van aanleg goedkeuren van een gebied waarvan nochtans het
gewestelijk belang is erkend.
Deze drievoudige paradox wil de Regering oplossen door de richtschema's wettelijk op te nemen in
het BWRO. Het uitwerkingsproces zal vergelijkbaar blijven met wat het nu al is, voor zover de vereiste
aanpassingen worden doorgevoerd om deze procedure formeel af te stemmen op die van het GBP en
het BBP (om het Wetboek te vereenvoudigen, heeft de Regering getracht om deze procedures zoveel
mogelijk te uniformiseren).
Het grootste verschil met de bestaande toestand is dat het richtschema zijn principiële indicatieve
waarde zal behouden, terwijl de Regering die het goedkeurt de bepalingen die ze identificeert
verordenende waarde kan verlenen. Ze kan dat effect eventueel beperken tot een of meer
welbepaalde gebieden van de perimeter van het richtschema.
Hiërachisch gezien staat het RS - een gewestelijk instrument - "boven" gemeentelijke instrumenten
zoals het gemeentelijk ontwikkelingsplan (GemOP) en de BBP's. In geval van tegenspraak tussen een
verordenende bepaling van een RS en een gemeentelijke bepaling, is het het RS dat primeert. Binnen
de gewestelijke instrumenten staat het "onder" het GBP (plan met indicatieve waarde waarvan de
oriëntaties moeten worden overgenomen door het RS) en het BBP (het verordenende instrument dat
het hele Gewest dekt, terwijl het RS betrekking heeft op een kleiner gebied en slechts verordenende
waarde heeft als de Regering daartoe uitdrukkelijk beslist en binnen de grenzen die worden
vastgesteld door de Regering). Ook hier is het echter zo dat, wanneer een verordenende bepaling van
een RS en een bepaling van het GBP elkaar tegenspreken, het RS primeert. Beide plannen worden
immers goedgekeurd door de Regering en krachtens het algemene beginsel "lex specialis derogat
generali", is het de meest precieze regel die het haalt van de meest algemene regel.
Het richtschema krijgt, net zoals vandaag, de functie om de grote principes aan te geven voor de
inrichting of herinrichting van het gebied waarop het betrekking heeft. In de toekomst zal het echter
zelf rechtstreeks het verordeningskader kunnen vaststellen dat de projecten die in het gebied worden
ontwikkeld moeten respecteren. Deze wijziging zou, in het kader van een soortgelijke procedure als
deze die het BWRO voorziet voor de andere gewestelijke instrumenten, de procedure voor de
inrichting of herinrichting van perimeters van gewestelijk belang begrijpelijker maken en versnellen,
wat ten goede komt aan alle betrokken actoren.
15094-1943DO
05-01-16- p. 4
B. Het bijzonder bestemmingsplan (BBP)
Het BBP is te strak en de goedkeuringsprocedure ervan te lang. Toch blijft het een kostbaar
instrument voor de gemeenten, die dankzij het BBP de ontwikkeling van een wijk kunnen omkaderen
of er de eigenschappen van kunnen vrijwaren. In voorkomend geval kunnen ze daarbij afstappen van
de principes die zijn bevestigd in de stedenbouwkundige verordeningen.
De Regering wenst dus de gemeenten aan te moedigen om nieuwe BBP's goed te keuren en de oude
te moderniseren, door de procedures te vereenvoudigen maar ook en vooral door de inhoud van het
BBP te laten evolueren en er soepele en evolutieve instrumenten van te maken die kunnen worden
aangepast aan de realiteit van elke wijk.
In de toekomst zal het BBP enkel nog de bestaande feitelijke en rechtstoestand moeten bevatten
(zodat de context van de goedkeuring of wijziging van het BBP voor iedereen duidelijk is) en de kaart
van de bestemmingen en voorschriften die erop betrekking hebben (om een duidelijk onderscheid te
behouden tussen een bestemmingsplan en een stedenbouwkundige verordening). Al de rest wordt
facultatief en overgelaten aan het oordeel van de bevoegde overheden, afhankelijk van de behoeften
waaraan ze willen voldoen. Een gemeente zal bijvoorbeeld kunnen besluiten om een BBP goed te
keuren dat gericht is op het behoud en/of herstel van de erfgoedeigenschappen van een straat of een
wijk. Een andere gemeente kan ervoor kiezen om het accent te leggen op het woningaanbod binnen
een bepaalde perimeter. En een derde krijgt de mogelijkheid om een iets "klassieker" BBP goed te
keuren, maar zonder er bepalingen betreffende de inplanting en de bouwvolumes van de constructies
in te moeten opnemen (omdat ze bijvoorbeeld vindt dat ze daarvoor al over de nodige regels beschikt
in de toepasbare stedenbouwkundige verordeningen).
Deze soepelheid zal de uitwerkingsprocedure van een BBP op initiatief van de bewoners van de
betrokken perimeter ongetwijfeld efficiënter maken. De inwoners zullen hun gemeenteraad immers
kunnen vragen om een plan goed te keuren dat gericht is op hun specifieke behoeften, zonder
bovendien alle domeinen te bestrijken die een BBP vandaag nog verplicht moet regelen.
Eveneens met het oog op meer soepelheid, en parallel met de hervorming van de
verkavelingsvergunningen die hierna zal worden besproken, wordt voor de BBP's ook de mogelijkheid
voorzien om enerzijds de verdeling van een goed conform het perceelplan dat is opgenomen in het
BBP vrij te stellen van een verkavelingsvergunning, en anderzijds een bestaande
verkavelingsvergunning te wijzigen of op te heffen. In dit opzicht wordt verwezen naar de
onderstaande toelichting bij de bepaling tot wijziging van artikel 64 van het BWRO.
De Regering wil van de BBP's ook evolutieve instrumenten maken. Daarvoor wil ze de bevoegde
overheden de mogelijkheid bieden om aan hun plannen operationele maatregelen toe te voegen.
Sommige daarvan zijn al bekend (onteigeningsplan, voorkoopperimeter, stedenbouwkundige lasten,
…), andere zijn nieuw (fasering van de toepasbaarheid van bepaalde voorschriften,
15094-1943DO
05-01-16- p. 5
premiemechanismen, uitvoeringsplan, ...). Nog andere kunnen de gemeenten zelf bedenken, op basis
van hun behoeften. Deze evolutiviteit zal de onvermijdelijke veroudering van de BBP's vertragen en, in
voorkomend geval, de wijziging ervan vereenvoudigen wanneer die opportuun wordt geacht.
II. DE STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENINGEN
Het huidige BWRO machtigt zowel de Regering als de gemeenten om niet alleen een algemene
stedenbouwkundige verordening goed te keuren, maar ook "zonale" verordeningen die slechts
betrekking hebben op een deel van het gewestelijke of gemeentelijke grondgebied.
Men kan zich afvragen of het behoud van de algemene gemeentelijke verordeningen relevant is:
- Eerst en vooral het principe: wat is het nut om negentien verordeningen te behouden die vaak
de gewestelijke stedenbouwkundige verordening (GSV) overlappen en, in geval van
tegenspraak, het onderspit moeten delven tegenover een instrument dat hiërarchisch
primeert?
- Vervolgens de staat van deze gemeentelijke verordeningen: de meeste onder hen dateren
van de jaren dertig en veertig en leggen nog bouw- en inrichtingsprincipes op die volkomen
verouderd zijn.
- En ten slotte, met het oog op vereenvoudiging die toch de rode draad is van onderhavig
voorontwerp van ordonnantie: de identificatie van de afwijkingen van deze gemeentelijke
verordeningen is een lastige opdracht, zowel voor de vergunningaanvragers als voor de
overheden. De vorige twee vaststellingen doen bovendien besluiten dat deze vereiste moeilijk
kan worden verantwoord vanwege de geringe toegevoegde waarde van de gemeentelijke
"bouwverordeningen" in het kader van de beoordeling van de goede plaatselijke aanleg.
Daarom stelt de Regering voor om de algemene stedenbouwkundige verordening van elke gemeente
te verwijderen uit de hiërarchie van de ruimtelijke-ordeningsinstrumenten die zijn voorzien in het
BWRO. Dit voorstel strookt met:
- de verplichting voor het Gewest om een stedenbouwkundige verordening goed te keuren die
van toepassing is op het hele Gewest (vandaag is dat slechts een mogelijkheid die het
Gewest heeft benut door de GSV goed te keuren De voorgestelde wijziging garandeert dat
deze GSV nog steeds kan worden gewijzigd of vervangen, maar niet kan worden opgeheven:
er moet altijd een GSV zijn);
- de uitdrukkelijke erkenning van de bevoegdheid van de gemeenten om specifieke
stedenbouwkundige verordeningen uit te werken voor een bepaalde wijk (dit zijn de "zonale
gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen") en stedenbouwkundige verordeningen
betreffende een problematiek die niet aan bod komt in de GSV (de "specifieke gemeentelijke
stedenbouwkundige verordeningen").
-
15094-1943DO
05-01-16- p. 6
Er dient overigens opgemerkt dat het streven naar vereenvoudiging er ook toe heeft geleid dat
enerzijds de procedures betreffende de gewestelijke verordeningen beter aansluiten op deze
betreffende de gewestplannen, en anderzijds, voor de gemeentelijke verordeningen, dat
eenvoudig wordt verwezen naar de procedures die van toepassing zijn op de BBP’s.
In dit opzicht wordt verwezen naar de bepalingen tot wijziging van de artikels 87 en volgende van het
BWRO.
III. DE VERGUNNINGEN EN ATTESTEN
A. De verschillende soorten vergunningen
Het stelsel van de vergunningen wordt gereorganiseerd op basis van drie soorten vergunningen:
- de stedenbouwkundige vergunning die in principe niet wordt gewijzigd, maar waarvan het
toepassingsgebied wordt verduidelijkt en uitgebreid (er wordt verwezen naar de toelichting bij
de bepaling tot wijziging van artikel 98 van het BWRO);
- de verkavelingsvergunning waarvan het toepassingsgebied wordt beperkt tot de hypothesen
die het aanleggen of verlengen van een verkeersweg impliceren (er wordt verwezen naar de
toelichting bij de bepaling tot wijziging van artikel 103 van het BWRO);
- de beheersvergunning, een nieuwe soort vergunning die geïnspireerd is op de
beheersplannen voor erfgoed en handelingen en werken wil toelaten die enigszins recurrent
zijn (er wordt verwezen naar de toelichting bij de bepaling tot invoeging, in het BWRO, van de
artikels 123/1 en volgende).
B. De behandelingsprocedure van de vergunningsaanvragen
1. Voorwoord: de gemengde vergunning, doelstelling op middellange termijn
Na de consultaties en bezinningen ter voorbereiding van onderhavig voorontwerp van ordonnantie,
bleek dat de invoer van een gemengde vergunning - dwz een vergunning die de stedenbouwkundige
en de milieuvergunning die voor een gemengd project is vereist verenigt in één document - een
doelstelling moet zijn op middellange termijn. Vandaag echter zijn de procedures en de werkmethodes
van de gewestelijke besturen voor stedenbouw en milieu nog te verschillend om deze doelstelling op
korte termijn te kunnen verwezenlijken.
Om desorganisatie van de gewestelijke besturen te vermijden - dit zou nadelig zijn voor de
vergunningaanvragers - door hen plots een zo grote werklast op te leggen, besloot de Regering om in
een voorafgaande fase eerst de procedures en de werkmethodes beter op elkaar af te stemmen.
15094-1943DO
05-01-16- p. 7
Deze voorafgaande fase impliceert dat zowel het BWRO als de ordonnantie inzake de
milieuvergunningen (OMV) moet worden gewijzigd. In het kader van onderhavig voorontwerp tot
wijziging van het BWRO, worden enkele principes geïntegreerd die zichzelf al hebben bewezen in de
OMV (en worden toegepast op alle vergunningsaanvragen georganiseerd door het BWRO, kwestie
van het Wetboek te vereenvoudigen door het aantal verschillende procedures te verminderen).
2. Strakke termijnen
De belangrijkste wijziging die het voorontwerp van ordonnantie in dit opzicht voorstelt, is het
omvormen van de uitreikingstermijnen voor de vergunningen, die momenteel termijnen van orde zijn
(dwz dat er geen gevolgen zijn als ze worden overschreden) tot strakke termijnen. Dit principe, dat
rechtstreeks werd overgenomen uit de OMV en de behandelingsprocedure van de
milieuvergunningen, impliceert dat de vergunningsaanvraag, zodra de termijn is overschreden,
automatisch als geweigerd wordt geacht (ter herinnering: het omgekeerde, waarbij een vergunning als
uitgereikt wordt geacht zoals in het verleden het geval was in Brussel, is vandaag niet meer mogelijk
omdat het systeem in sommige gevallen de mogelijkheid impliceert om projecten te realiseren die niet
zijn onderworpen aan de participatie van de burgers en/of aan een effectenbeoordeling).
Deze wijziging zal de gemeentelijke en gewestelijke besturen die instaan voor de behandeling van de
vergunningsaanvragen meer responsabiliseren en, voor het gewestelijke bestuur, een aanpassing van
de werkmethodes impliceren, met name door zich te baseren op wat Leefmilieu Brussel al doet voor
de milieuvergunningen. Opdat het gewestelijke bestuur zich zo goed mogelijk zou kunnen aanpassen
aan deze belangrijke evolutie, levert de Regering tegelijk ook een aanzienlijke inspanning voor de
aanwerving van nieuwe ambtenaren die de directie stedenbouw zullen versterken.
Een van de aanpassingen is dat de hypothesen van opschorting van de afgiftetermijn van de
vergunningen kunnen worden herzien en uitgebreid, om niet te verzeilen in situaties waarin de
vergunning wordt geweigerd vanwege een onvoorziene omstandigheid waar de aanvrager of het
bestuur niet rechtstreeks vat op heeft. In dit opzicht wordt verwezen naar de toelichting bij de artikels.
3. Reorganisatie van de behandelingsprocedure van de aanvragen
Eveneens met het oog op de vereenvoudiging van het BWRO, wordt voorgesteld om de
behandelingsprocedure van de vergunningsaanvragen steeds op dezelfde manier te organiseren, of
de afgiftebevoegdheid nu berust bij het college van burgemeester en schepenen of bij de
gemachtigde ambtenaar (of de Regering).
Het principeschema van de behandelingsprocedure omvat de volgende vier grote stappen.
STAP 1: Indiening van de aanvraag en controle van de volledigheid ervan door de bevoegde
overheid.
15094-1943DO
05-01-16- p. 8
Deze stap blijft hoofdzakelijk ongewijzigd. Vanwege de invoer van beslissingstermijnen waarvan de
overschrijding de stilzwijgende weigering van de aangevraagde vergunning tot gevolg heeft, en
geïnspireerd op de manier van werken van Leefmilieu Brussel, zal een strengere controle dan alleen
die van de volledigheid van het dossier worden opgelegd, zodat alleen dossiers die niet alleen de
vereiste documenten bevatten maar ook en vooral de nodige inlichtingen voor het goede begrip van
het project door alle interveniënten, ook door het publiek dat kan reageren tijdens het openbaar
onderzoek, doorstromen naar stap 2. Deze versterking van de initiële vereisten zal de situaties
beperken waarin de overheid de aanvrager tijdens de behandeling van de aanvraag om bijkomende
inlichtingen moet verzoeken.
Voor gemengde projecten (dwz waarvoor zowel een stedenbouwkundige als een milieuvergunning
van klasse 1A of 1B) vereist is), zal de aanvrager zijn twee aanvraagdossiers indienen bij de
gemachtigde ambtenaar, die bevoegd wordt voor de uitreiking van de stedenbouwkundige vergunning
(vandaag moet de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag worden ingediend bij de vergunnende
overheid, dwz de gemeente of het gewestelijke bestuur, terwijl de milieuvergunning onder de
bevoegdheid van Leefmilieu Brussel valt en moet worden ingediend bij de betrokken gemeente, die
het dossier dient over te maken aan Leefmilieu Brussel). BSO zal het aanvraagdossier voor de
milieuvergunning onmiddellijk doorsturen naar Leefmilieu Brussel.
STAP 2: Raadpleging van het publiek en van de bevoegde besturen en instanties.
Alle consultaties worden voortaan tegelijk georganiseerd. Dit betreft zowel het openbaar onderzoek
(wanneer dat vereist is) en de adviezen van de verschillende bevoegde besturen en instanties als, in
het kader van een vergunning uitgereikt door de gemachtigde ambtenaar, het advies van het college
van burgemeester en schepenen of, in het kader van een vergunning uitgereikt door deze laatste, het
advies van de gemachtigde ambtenaar (het betreft advies over het project, met uitsluiting van de
beslissing die moet worden genomen over de afwijkingsaanvragen). Het advies van de gemachtigde
ambtenaar verliest bijgevolg zijn waarde van eensluidend advies en zal niet meer tegelijk betrekking
hebben op de eventuele afwijkingen. Het betreft een advies "zoals de andere".
Omdat het gaat om openbare onderzoeken, wordt voorgesteld om de duur van alle openbare
onderzoeken te brengen op 30 dagen. Deze wijziging wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om de
richtlijn 2014/52/EU van 16 april 2014 tot wijziging van de richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011
met betrekking tot de beoordeling van de effecten van bepaalde openbare en privéprojecten op het
milieu (die impliceert dat, voor de beoogde projecten, de raadpleging van het publiek dertig dagen
duurt) om te zetten, en door de wens van de Regering om het aantal behandelingsprocedures van de
verschillende vergunningen tot een minimum te beperken om deze procedures te verduidelijken.
15094-1943DO
05-01-16- p. 9
De consultatie-etappe wordt afgesloten met het advies van de overlegcommissie, die dus nog meer
dan vandaag een syntheseadvies zal uitbrengen aangezien de commissie kennis kan nemen van alle
uitgebrachte opinies. De overlegcommissie behoudt bovendien de bevoegdheid om afwijkingen toe te
staan als haar advies unaniem gunstig is en werd uitgebracht in aanwezigheid van de
vertegenwoordiger van de gemachtigde ambtenaar. In het andere geval keert het dossier terug naar
de gemachtigde ambtenaar, die zich zal uitspreken over de afwijkingen.
De principes van deze consultatie-etappe zijn verenigd in het nieuwe artikel 126. Voor meer details
wordt verwezen naar de toelichting bij de bepaling tot vervanging van het huidige artikel 126.
STAP 3: Eventuele wijziging van de aanvraag
Deze wijziging kan, net als vandaag, worden aangebracht op initiatief van de aanvrager of de
vergunnende overheid en in voorkomend geval moeten de consultaties gerealiseerd in stap 2 worden
overgedaan. Nieuw in dit verband is de striktere omkadering van het ogenblik waarop de aanvrager op
eigen initiatief zijn aanvraag kan wijzigen. Vandaag is enkel gepreciseerd dat de wijzigingen moeten
worden ingediend voordat de vergunnende overheid haar beslissing heeft genomen. Wanneer de
aanvraag is onderworpen aan het advies van de overlegcommissie, moet de aanvrager voortaan
wachten tot deze haar advies heeft uitgebracht voordat hij zijn project kan wijzigen. En in alle
gevallen, aangezien er strakke termijnen worden opgelegd voor de beslissingname, dient de
aanvrager de vergunnende overheid van zijn voornemen om zijn aanvraag te wijzigen op de hoogte te
brengen uiterlijk dertig dagen vóór het verstrijken van de beslissingstermijn. In dit verband wordt
verwezen naar de bespreking van de bepaling die het huidige artikel 126/1 vervangt.
STAP 4: Uitreiking van de vergunning.
De belangrijkste wijziging in dit opzicht is uiteraard de invoer van strakke termijnen, zoals reeds eerder
gezegd.
4. De effectenonderzoeken
Eén categorie van vergunningsaanvragen valt niet onder het principeschema voor de behandeling van
de aanvraag in vier stappen, zoals is beschreven in het vorige punt. Het betreft projecten die vallen
onder bijlage A van het BWRO en, bijgevolg, onderworpen zijn aan een effectenonderzoek (de
projecten die moeten worden onderworpen aan een effectenrapport hebben deze bijzonderheid niet,
aangezien het rapport deel uitmaakt van de documenten die bij het aanvraagdossier moeten worden
gevoegd en de volledigheid ervan wordt gecontroleerd in stap 1, als het hele dossier wordt
gecontroleerd).
15094-1943DO
05-01-16- p. 10
Voor de projecten van bijlage A van het BWRO, is het effectenonderzoek een bijkomende
behandelingsetappe tussen de voornoemde stappen 1 en 2. Vandaag neemt de behandeling van
deze projecten meestal anderhalf tot twee jaar in beslag, wat te lang is. Deze vaststelling wordt
bevestigd door het feit dat de strakke termijn van 450 dagen (ongeveer vijftien maanden), die
Leefmilieu Brussel krijgt voor de uitreiking van de milieuvergunningen voor projecten onderworpen
aan een effectenonderzoek, steeds wordt gerespecteerd. De Regering stelt dus voor om de
realisatieprocedure van de effectenonderzoeken beter te omkaderen, vooral door, in het algemeen en
behoudens uitzonderlijke omstandigheden, de termijn voor de realisatie van de onderzoeken te
beperken tot maximaal zes maanden en de voorbereidende etappe te schrappen (deze bestaat uit het
opstellen van een ontwerp van bestek voor het effectenonderzoek en het onderwerpen van dit
ontwerp aan een openbaar onderzoek en aan het advies van de overlegcommissie). Alleen al door
deze voorbereidende fase te schrappen, zou de procedure met drie of vier maanden kunnen worden
ingekort. Voor meer uitleg hierover wordt verwezen naar de toelichting bij de bepalingen tot wijziging
van de huidige artikels 130 en volgende van het BWRO.
5. Het beroep
De invoer van strakke termijnen zal automatisch tot gevolg hebben dat wanneer de aan het college
van burgemeester en schepenen toebedeelde termijn om zich uit te spreken over de aanvragen die
onder zijn bevoegdheid vallen wordt overschreden, de zaak niet meer aanhangig kan worden gemaakt
bij de gemachtigde ambtenaar. Dit mechanisme, dat kon worden toegepast door de
vergunningaanvrager of de gemachtigde ambtenaar zelf, wordt dus opgeheven.
IV. HET ERFGOED
Op het vlak van erfgoed is de belangrijkste wijziging uiteraard het opheffen van de eensluidende
waarde van het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML).
Met deze opheffing, gecombineerd met die van de eensluidende waarde van het advies van de
gemachtigde ambtenaar, verdwijnt het procedé van het eensluidende advies uit het BWRO. Het hield
immers in dat en bestuursorgaan dat niet bevoegd is om zich uit te spreken over de
vergunningsaanvraag, toch de bevoegdheid heeft om de manoeuvreermarge van de bevoegde
overheid te beperken. Voortaan zullen alle adviezen zijn wat hun naam aangeeft, namelijk een
verduidelijking door specialisten aan de bevoegde overheid, om haar te helpen haar beslissing te
nemen met alle kennis van zaken en in volledige autonomie. Voor de aan het erfgoed gerelateerde
redenen tot opheffing van de eensluidende waarde van het advies van de KCML, wordt verwezen
naar de toelichting bij de bepaling tot vervanging van artikel 177 van het BWRO.
In die context bevestigt de Regering de gespecialiseerde functie van de "gemachtigde erfgoedkundige
ambtenaar" binnen de Directie Monumenten en Landschappen van het gewestelijke bestuur, voor de
15094-1943DO
05-01-16- p. 11
behandeling van het onderzoek en de uitreiking van de vergunningen voor beschermde of op de
bewaarlijst ingeschreven goederen. In dit opzicht wordt verwezen naar de toelichting bij de bepalingen
tot wijziging van artikel 5 en tot invoeging van het nieuwe artikel 123/9 van het BWRO.
V. DE STEDENBOUWKUNDIGE INLICHTINGEN
De recente wijziging van de bepalingen betreffende de stedenbouwkundige inlichtingen die moeten
worden verstrekt in het kader van vastgoedtransacties, heeft grote praktische moeilijkheden met zich
meegebracht. De Regering stelt daarom een nieuwe wijziging voor van artikel 275 van het BWRO,
plus de invoeging van een nieuw artikel. In dit opzicht wordt verwezen naar de toelichting bij de
betreffende wijzigingsbepalingen.
VI. DE MISDRIJVEN
Volgens het BWRO is het vandaag een misdrijf om handelingen voort te zetten en werken in stand te
houden die werden uitgevoerd zonder vergunning, zonder een onderscheid te maken naargelang de
betrokkene al dan niet de dader is van het misdrijf of enkel op de hoogte wordt gebracht van het
oorspronkelijke misdrijf. Een koper ter goeder trouw begaat dus al een misdrijf door eigenaar te
worden van een gebouw waaraan een derde eerder werken heeft uitgevoerd zonder vergunning.
Deze toestand is niet aanvaardbaar en de Regering stelt voor om er een einde aan te stellen door:
- enkel nog situaties als een misdrijf te beschouwen waarin de betrokkenen, die behoorlijk
geïnformeerd zijn over de onregelmatigheid en werden verzocht om eraan te verhelpen,
bewust geen gevolg geven aan dit verzoek;
- een termijn te voorzien van tien jaar, waarna de aangeklaagde toestand ophoudt een misbruik
te zijn.
Voor meer details wordt verwezen naar de toelichting bij de bepaling tot wijziging van artikel 300 van
het BWRO.
De Regering stelt ook voor om artikel 330, § 3 van het Wetboek te wijzigen teneinde een bestuurlijk
regularisatiesysteem te bekrachtigen voor handelingen en werken die werden uitgevoerd vóór 1
januari 2000 en die voldoen aan de in het Wetboek gestelde voorwaarden. De toelichting bij de
wijzigingsbepaling geeft meer details over het voorgestelde systeem.
VII. DE ORDONNANTIE BETREFFENDE DE MILIEUVERGUNNINGEN
A. De wijziging van het BWRO
De procedures van de ordonnantie betreffende de milieuvergunningen (OMV) houden verband met het BWRO in het kader van gemengde projecten en daarom werden er meerdere wijzigingen doorgevoerd om een betere coördinatie van de teksten te vrijwaren: aanname van regels in verband met het onderzoek van de milieuvergunningsaanvraag in geval van wijziging van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, harmonisering van de regels inzake verval van de vergunningen die
15094-1943DO
05-01-16- p. 12
niet ten uitvoer gebracht zijn, harmonisatie van de inhoud van het effectenrapport en van de effectenstudie bij de omzetting van richtlijn 2014/52/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van projecten.
B. De administratieve vereenvoudiging
Verschillende wijzigingen verminderen de administratieve last van de ondernemingen en van de administratie: minder aangetekende zendingen, vereenvoudiging van het vernieuwingsmechanisme van de milieuvergunning en uitreiking van de erkenningen door het LEEFMILIEU BRUSSEL in de plaats van de Regering (er bestaat een delegatie aan de minister). De duur van de geldigheid van de tijdelijke milieuvergunningen is bovendien verlengd van 3 maanden tot 1 jaar (zonder asbest).
C. De wijziging van de lijst met ingedeelde inrichtingen
De lijst met inrichtingen van klasse 1A is gerationaliseerd en vereenvoudigd: sommige rubrieken werden gefuseerd, andere werden herschreven of aangevuld. Deze wijziging hield rekening met het wijzigingsontwerp van de lijst met ingedeelde inrichtingen van klasse 1B, 2, 3, 1C en 1D gewijzigd door Regeringsbesluit en ook met de wijziging van het BWRO (rubriek parkings).
D. De wijziging van het Wetboek van inspectie
De besluitwet waarbij tot het houden van een telling der grondwaterreserves en tot invoering van een reglementering tot hun gebruik besloten wordt en de EG-verordening n° 708/2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur werden aan het toepassingsgebied van het Wetboek van inspectie toegevoegd.
E. De wijziging van het BWLKE
Omdat de verlenging door een vernieuwing in de OMV vervangen is, werd deze terminologie eveneens in het BWLKE opgenomen.
*********
15094-1943DO