Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Voortgangsverslag 2017
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Europees Sociaal Fonds
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
Datum: 2 juni 2017
Status: Versie t.b.v. toezichtcomités
2
Inhoudsopgave
INLEIDING ....................................................................................................................... 3
1. WIJZIGINGEN IN DE ONTWIKKELBEHOEFTEN ............................................................. 4
HUIDIGE ECONOMISCHE UITGANGSSITUATIE ................................................................................. 4
LANDENSPECIFIEKE AANBEVELINGEN ......................................................................................... 7
2. BIJDRAGE ESI FONDSEN AAN SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI ................. 8
STAND VAN ZAKEN EUROPA 2020 DOELEN .................................................................................. 8
BIJDRAGE ESI-FONDSEN AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN EN BEREIKTE RESULTATEN ............................ 11
ESI BIJDRAGE AAN EVT. NIEUWE LANDENSPECIFIEKE AANBEVELINGEN EN ONTWIKKELBEHOEFTEN .................... 20
3. MAATREGELEN OM TE VOLDOEN AAN EX ANTE VOORWAARDEN ................................ 22
4. COÖRDINATIE MECHANISMEN TUSSEN ESI FONDSEN ............................................... 23
STAND VAN ZAKEN SAMENWERKING ........................................................................................ 23
5. GEÏNTEGREERDE TERRITORIALE ONTWIKKELING ..................................................... 28
ALGEMENE OPMERKINGEN EN BEOORDELING ............................................................................... 28
CLLD UITVOERING, STAND VAN ZAKEN .................................................................................... 28
GTI UITVOERING, STAND VAN ZAKEN ...................................................................................... 29
MACRO-REGIONALE EN ZEEGEBIEDSSTRATEGIEËN ......................................................................... 30
6. VERBETERING ADMINISTRATIEVE CAPACITEIT. ........................................................ 32
7. VERMINDERING ADMINISTRATIEVE LASTEN ............................................................. 33
8. ROL PARTNERS .......................................................................................................... 36
9. HORIZONTALE BEGINSELEN ....................................................................................... 39
GELIJKHEID, NON-DISCRIMINATIE EN TOEGANKELIJKHEID ................................................................ 39
STAND VAN ZAKEN DUURZAME ONTWIKKELING ............................................................................ 40
3
INLEIDING
In 2014 is de nieuwe periode gestart voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-
fondsen). Het gaat in Nederland om zeven nationale en regionale programma’s van het Europees
Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO, of kortweg POP3) en het Europees Fonds
voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).
De inzet van deze fondsen in de programmaperiode 2014-2020 is samengebracht in de
Partnerschapsovereenkomst, die in augustus 2014 is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Dit voorgangsverslag geeft op het niveau van de Partnerschapsovereenkomst inzicht in de
ontwikkeling vanaf vaststelling van de Partnerschapsovereenkomst en de programma’s in 2014
(EFRO, ESF) en 2015 (ELFPO en EFMZV), tot en met eind 2016. In het verslag is daarmee de
voortgang op de ESI-fondsen en de Partnerschapsovereenkomst onder het kabinet Rutte II
weergegeven.
De uitvoering van de programmadoelstellingen op het gebied van innovatie, concurrentiekracht,
arbeidsparticipatie, sociale inclusie, duurzaamheid en koolstofarme economie blijkt wisselend per
programma, maar is over het algemeen goed te noemen.
Dit verslag gaat achtereenvolgens in op eventuele wijzigingen in algemene ontwikkelbehoeften in
Nederland sinds 2014, de voortgang van de bijdrage van de ESI-fondsen aan Europa 2020 doelen,
de stand van zaken van de ex ante voorwaarde op het gebied van energie-efficiëntie, de uitvoering
van synergie en coördinatie mechanismen tussen ESI-fondsen, en onderwerpen als geïntegreerde
territoriale ontwikkeling, administratieve lasten, horizontale beginselen (gelijkheid, non-
discriminatie e.d.), en de rol van partners in de uitvoering van de programma’s en bij de
totstandkoming van dit verslag.
4
1. Wijzigingen in de ontwikkelbehoeften
Huidige economische uitgangssituatie1 De ontwikkelbehoeften in Nederland zijn niet wezenlijk veranderd ten opzichte van het moment
van goedkeuring van de Partnerschapsovereenkomst (augustus 2014). Wel zijn de parameters
voor de algemene economische uitgangssituatie verbeterd.
Tabel 1 Verschillende indicatoren Nederlandse uitgangspositie (2016)
Nominaal
BBP per
inwoner
(in euro’s)
Arbeidsparticipatie
(beroepsbevolking als
% beroepsgeschikte
bevolking)*
Arbeidsproductiviteit
(per gewerkt uur in
dollars)
Totale R&D-uitgaven2
(in procenten BBP)***
EU-28 29.000 77,5 47,7 2,03**
Eurozone 31.600 77,6 52,9** 2,12**
Nederland 40.900 81,6 61,8 2,01** Bron: Eurostat, OESO * Internationale definitie, 20-64 jaar, baan telt vanaf 1 uur, werkloos wanneer beschikbaar voor baan binnen twee weken
** Betreft data over 2015
*** Vanwege een revisie van de Nationale Rekeningen (herziening BBP) zijn de cijfers voor de R&D-uitgaven als percentage
van het BBP in de Partnerschapsovereenkomst niet één op één te vergelijken met die volgens de meest recente statistiek.
Hieronder is de actuele situatie van de ontwikkelbehoeften nader beschreven. Zie voor nadere
informatie het Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2017 (NHP 2017)3.
Algemeen economisch beeld De Nederlandse economie staat er aan het einde van de kabinetsperiode weer een stuk beter voor.
In het afgelopen jaar noteerde Nederland alweer het derde jaar van economische groei. De
Nederlandse economie groeide met 2,2% en behoorde daarmee tot de voorhoede van het
Eurogebied. Ook oversteeg het inkomen per hoofd in 2016 voor het eerst het niveau van voor de
crisis. Daarnaast was er in 2016 voor het eerst in 9 jaar sprake van een overschot op de
begroting. Daarbij is inmiddels het consumentenvertrouwen gestegen tot het hoogste punt in 16
jaar tijd. Ook producenten zijn zeer optimistisch: hun vertrouwen is gestegen tot het hoogste
niveau in 9 jaar tijd.
De economische vooruitzichten zijn bovendien positief: de economische groei houdt naar
verwachting aan in de komende jaren, met een geraamde groei van 2,1 resp. 1,8% in 2017 en
2018. De groei is daarbij zichtbaar over de hele linie: zowel de export als de binnenlandse
bestedingen dragen positief bij. Het begrotingsoverschot loopt bij ongewijzigd beleid verder op
naar 0,8% bbp (bruto binnenlands product) in 2018. Daarbij daalt de schuldquote in 2018 naar
55,5% bbp, ruimschoots onder het EMU-criterium van 60% bbp. Positief is ook dat de
werkloosheid naar verwachting verder daalt tot gemiddeld 4,9 resp. 4,7% in 2017 en 2018.
Stand van zaken arbeidsmarkt De economische bedrijvigheid van het afgelopen jaar vindt zijn weerslag op de arbeidsmarkt. De
werkloosheid is in maart 2017 verder gedaald naar 5,1% van de beroepsbevolking. Een jaar
eerder bedroeg de werkloosheid nog 6,4%. Het jaar 2016 noteerde de snelste daling in de
werkloosheid in ruim 10 jaar tijd, terwijl de werkgelegenheid steeg met meer dan 100 duizend
banen. De werkloosheid daalt naar verwachting van het Centraal Planbureau (CPB) verder tot
gemiddeld 4,9 resp. 4,7% in 2017 en 2018.
De uitdagingen wat betreft de arbeidsmarkt liggen in relatie tot de nationale Europa 2020-
doelstellingen op het terrein van de arbeidsparticipatie en sociale inclusie. Beide doelstellingen
1 De cijfers en teksten in dit hoofdstuk zijn ge-update tot en met 1 mei 2017. Ontwikkelingen na deze datum zijn niet meer verwerkt.
2 De totale uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (totale R&D-uitgaven)
3 Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/04/07/nederlands-nationaal-hervormingsprogramma-2017
5
liggen in elkaars verlengde: mensen worden in staat gesteld zich via betaald werk aan een situatie
van (dreigende) armoede te onttrekken en tegelijk stijgt hiermee de arbeidsparticipatie.
Arbeidsparticipatie
Nederland heeft de ambitie om de arbeidsparticipatie te verhogen en wil dat iedereen zoveel
mogelijk en naar vermogen participeert. Nederland richt zich in het kader van de
werkgelegenheidsdoelstelling onder de Europa 2020-strategie op een verhoging van de
arbeidsparticipatie van 20- tot en met 64-jarigen naar 80% in 2020. Tijdens de crisis lag dit
percentage op 76,5%4. Na de crisis is de bruto arbeidsparticipatie weer toegenomen. In 2016 lag
de bruto arbeidsparticipatie in Nederland op 81,6%. De verwachting blijft dat de
arbeidsparticipatie de komende jaren verder toeneemt als gevolg van het economische herstel en
doorgevoerde hervormingen op het gebied van de arbeidsmarkt.
De ambitie is nog steeds om de arbeidsparticipatie te verhogen, met name bij de kwetsbare
groepen. Er is een groot aantal mensen dat aan het werk wil, maar waarbij dat overwegend niet
op eigen kracht lukt.
Er zijn de afgelopen jaren diverse wetgevings- en beleidstrajecten in gang gezet om de
arbeidsparticipatie te verhogen. Zo is per 1 januari 2015 de Participatiewet van kracht geworden,
die erop is gericht om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking aan het werk te
helpen. Ook zijn er nieuwe maatregelen geïntroduceerd, onder andere de sectorplannen en de
Brug-WW en blijft Nederland inzetten op het vergroten van duurzame inzetbaarheid van
werkenden. De arbeidsparticipatie wordt niet alleen verhoogd door meer mensen aan het werk te
krijgen of door urenuitbreiding, maar ook doordat mensen langer gezond, gemotiveerd en met
plezier kunnen werken.
Armoede en sociale uitsluiting
Nederland heeft zich ten doel gesteld het aantal personen (0 t/m 64 jaar) in een huishouden met
een lage werkintensiteit (‘jobless’ huishoudens) te verminderen met 100.000 personen in 2020.
Deze doelstelling is nog niet behaald, het aantal personen in een huishouden met een lage
arbeidsintensiteit is tussen 2008 en 2015 gestegen met 40.000 personen. Dit cijfer kan echter niet
los worden gezien van de effecten van de crisis. Er is de laatste jaren een gestage daling in de
armoede zichtbaar. Nederland heeft er dan ook vertrouwen in dat het gevoerde beleid, in
combinatie met economisch herstel, de armoede verder zal doen afnemen.
Nederland behoudt ten opzichte van andere lidstaten een relatief goede positie. Nederland is in
2015, na Tsjechië en Zweden, de lidstaat waar het risico op armoede en sociale uitsluiting het
kleinst is. Opleiding en werk zijn de beste instrumenten om armoede te voorkomen. Daarom richt
Nederland zich bij het bevorderen van sociale inclusie op het vergroten van werkgelegenheid en
inzetbaarheid en ondersteuning bij het vinden van betaald werk.
Innovatie en R&D
Voor het toekomstige verdienvermogen, het oplossen van maatschappelijke opgaven en het
benutten van de economische kansen daarvan, zijn publieke en private investeringen in onderzoek
en innovatie noodzakelijk. Deze groei moet vooral komen van toename van de
arbeidsproductiviteit, die in belangrijke mate door onderzoek en innovatie wordt bepaald5.
De relatieve prestatie van Nederland binnen de Europese Unie (EU) vertoont een stijgende lijn.
Nederland is in 2016 toegetreden tot de groep innovatieleiders van de EU6.
4 Bron: Nationaal Hervormingsprogramma 2016 5 OECD (2014), OECD Reviews of Innovation Policy: Netherlands 2014, Parijs; http://www.oecd.org/sti/inno/oecd-reviews-of-innovation-
policy-netherlands-2014-9789264213159-en.htm.
6 Europese Commissie (2016), European Innovation Scoreboard 2016.
6
Veel lidstaten hebben het doel om in 2020 3% van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling (R&D)
uit te geven. De Nederlandse doelstelling is 2,5%, omdat hierbij rekening wordt gehouden met de
sectorstructuur van de economie. Volgens de meest recente (voorlopige) gegevens van het
Centraal Bureau voor de Statistiek zijn de totale R&D-uitgaven als percentage van het bbp licht
gegroeid naar 2,01% in 2015 (ten opzichte van 2,00% in 2014).
De doelstelling van 2,5% omvat zowel publieke als private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot
de publieke uitgaven die internationaal gezien bovengemiddeld liggen (0,9% van het bbp in 2015),
blijven de private uitgaven achter op het EU- en het OESO-gemiddelde. De absolute stijging van
de R&D-uitgaven in de private sector ging gelijk op met de groei van het bbp, waardoor de private
R&D intensiteit gelijk bleef (op 1,12% van het bbp in beide jaren).
Energie
In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt om versneld de energietransitie in Nederland in gang
te zetten en duurzame groei te realiseren. Nederland streeft daarmee naar economische groei en
versterking van de concurrentiepositie, en combineert dat met verbetering van het milieu en
benutting van initiatieven uit de samenleving. Om hier invulling aan te geven heeft het kabinet
Rutte II in 2013 het Energieakkoord voor duurzame groei afgesloten met 46 andere partijen. Uit
de Nationale Energieverkenning 2016 blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie tussen 2013 en
2023 zal stijgen van 4,5% naar 15,9%. Dit komt mede door de succesvolle aanpak rond
windenergie op zee, waarmee een kostenreductie van 40% wordt gerealiseerd. Ook wordt in alle
sectoren van de economie actief beleid voor energiebesparing gevoerd, met als resultaat dat er
jaarlijks 1,5% aan energiebesparing wordt gerealiseerd.
Naar aanleiding van de analyses in de Nationale energieverkenning 2015 en 2016 zijn
intensiveringen afgesproken op het gebied van energiebesparing. Deze zijn oa. gericht op
aanvullende energiebesparing in de gebouwde omgeving en in de energie-intensieve industrie,
door invoering van een energiebesparingsverplichting. Met deze aanvullende maatregelen komt
het in Nederland gestelde doel van 100 PJ extra energiebesparing in 2020 binnen bereik. Mede
door de inzet op dit aanvullende beleid en de succesvolle uitrol van windenergie op zee komt in
2020 de Europese doelstelling om een aandeel hernieuwbare energie van 14% te realiseren binnen
bereik en groeit het aandeel hernieuwbare doel na 2020 door tot circa 16%, waarmee Nederland
reeds een eerste bijdrage levert aan het Europese bindende doel voor hernieuwbare energie van
27% in 2030.
Nederland ligt op koers om de Europese doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie te
halen. Ongeveer een derde van het totale energieverbruik in Nederland komt voor rekening van
woningen en gebouwen. Een belangrijk deel van de doelstellingen zal daarom in de gebouwde
omgeving moeten worden gerealiseerd. Uitgangspunt van beleid is dat gebouweigenaren zelf
belang hebben bij, en verantwoordelijkheid nemen voor energiebesparing. En daarbij
ondersteuning ontvangen. Gekozen is voor een combinatie van voorlichting en bewustwording,
ontzorging en financieringsondersteuning. Daarnaast kunnen bedrijven door efficiënt om te gaan
met hun energieverbruik, hun productiekosten naar beneden brengen.
Duurzaamheid en milieu
De groei van welvaart is alleen duurzaam als in de behoeftes van de huidige generatie wordt
voorzien, zonder het vermogen van toekomstige generaties aan te tasten om in hun behoeftes te
voorzien. Duurzaamheid is daarmee een belangrijke randvoorwaarde om het Nederlandse
groeivermogen te versterken.
Een belangrijk aandachtspunt en maatschappelijke uitdaging is het realiseren van integraal
duurzaam voedselbeleid en een duurzame agrovoedselketen. De landbouw kan door meer
geavanceerde productiemethoden en door een bijdrage te leveren aan circulaire economie
(tegengaan voedselverliezen en –verspilling) een belangrijke stimulans bieden voor de
bescherming en het herstel van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit. De afgelopen jaren zijn
hierin door de sector belangrijke stappen gezet. Zo is het antibioticagebruik bij dieren in de vier
7
grote veehouderijsectoren gedaald. Tussen 2009 en 2015 is een reductie bereikt van 58%.
Daarnaast is in 2017 een stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij ingevoerd. Dat moet
ervoor zorgen dat de fosfaatproductie weer onder het nationale plafond wordt gebracht.
Op het gebied van natuurbeleid is in 2016 een effectiever en efficiënter nieuw collectief stelsel
voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gestart. En op het gebied van circulaire economie is
het Rijksbrede programma circulaire economie uitgebracht.
Ten aanzien van de visserij kan worden vastgesteld dat de meeste visbestanden zich in positieve
zin ontwikkelen. Om de visserij verder te verduurzamen wordt de aanlandplicht gefaseerd
ingevoerd. De bedoeling hiervan is dat de visser nog verder zal inzetten op selectievere vistuigen
en vergroting van de overleving van vis.
Landenspecifieke aanbevelingen
Mede op basis van het Nationaal Hervormingsprogramma doet de Europese Commissie jaarlijks
een voorstel aan de Raad voor landenspecifieke aanbevelingen. In de Partnerschapsovereenkomst
is de voor de ESI-fondsen relevante aanbeveling uit 2013 genoemd op het terrein van
arbeidsparticipatie.
De drie landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland uit 2016 richten zich op het
pensioenstelsel en de woningmarkt, gezonde overheidsfinanciën en het ondersteunen van meer
investeringen in onderzoek en ontwikkeling, en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt (met name
voor zelfstandigen). Voor de ESI-fondsen is de (sub) aanbeveling om overheidsuitgaven prioritair
te richten op de ondersteuning van meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling het meest
relevant. Dit geldt met name voor EFRO, en in mindere mate voor ELFPO en EFMZV.
Het NHP 2017 geeft o.a. aan op welke wijze invulling is en wordt gegeven aan de landenspecifieke
aanbevelingen die Nederland in 2016 heeft gekregen. Tevens beschrijft het de voortgang richting
de nationale doelen in het kader van de Europa 2020 strategie. Hieronder volgt een korte
samenvatting van de beschrijving van het NHP 2017 op het terrein van onderzoek en innovatie.
De publieke R&D-uitgaven blijken in vergelijking met de EU- en OECD- gemiddelden relatief hoog,
terwijl de private R&D-uitgaven achterblijven bij de EU- en OECD-gemiddelden. Zowel de publieke
als de private R&D-intensiteit is in de periode 2011-2015 gestegen. Hoewel de toename van de
laatste op macroniveau bescheiden is, is de private R&D-intensiteit in de topsectoren sterk
toegenomen. Tussen 2011 en 2014 stegen de R&D-uitgaven in de topsectoren namelijk van 4,1%
naar 4,6% van de toegevoegde waarde. De R&D-intensiteit binnen de topsectoren ligt dus fors
hoger en het groeipad is sterker dan voor de private sector als geheel7.
In de lopende kabinetsperiode zijn de uitgaven aan onderzoek en innovatie grotendeels ontzien bij
de maatregelen om de overheidsfinanciën te consolideren. Ook zijn er maatregelen genomen die
de private uitgaven aan onderzoek en innovatie extra stimuleren. Het Europese kaderprogramma
Horizon 2020 en EFRO dragen ook bij aan het stimuleren van de private en publieke uitgaven aan
onderzoek en innovatie. Het kabinet zet middelen in voor de Rijkscofinanciering.
De inspanningen van de ESI-fondsen op het terrein van de landenspecifieke aanbevelingen, als
ook eventuele wijzigingen of voorziene wijzigingen in de operationele programma’s van de ESI-
fondsen a.g.v. de ontwikkelbehoeften, worden nader beschreven in hoofdstuk 2.
7 Bron: TK brief “Analyse met betrekking tot het bereiken van de 2,5%-doelstelling voor R&D en het centraler stellen van
maatschappelijke uitdagingen in het topsectorenbeleid”.
8
2. Bijdrage ESI fondsen aan slimme, duurzame en inclusieve groei
Stand van zaken Europa 2020 doelen
Algemene voortgang
In de Partnerschapsovereenkomst zijn, op basis van de Nederlandse Nationale
Hervormingsprogramma’s, de Nederlandse Europa 2020 doelen (EU 2020) beschreven, als ook de
voortgang hiervan tot en met 2011. In het NHP 2017 is de meest actuele stand weergegeven met
betrekking tot de voortgang van de EU 2020 doelen in Nederland.
De EU 2020-strategie is gericht op bevordering van slimme, duurzame, en inclusieve economie in
de EU. Daartoe zijn vijf doelstellingen geformuleerd op het terrein van werkgelegenheid,
onderzoek en innovatie, duurzame energie en klimaat, onderwijs, en sociale inclusie. In 2020
moeten de onderliggende doelstellingen op deze terreinen, zoals opgenomen in de onderstaande
tabel worden behaald. De Europese doelstellingen zijn vertaald naar specifieke nationale doelen
voor Nederland, waarbij rekening is gehouden met nationale uitgangsposities en uitdagingen.
Tabel 2 laat de voortgang zien op de vijf doelen.
Tabel 2. Overzicht doelstellingen en realisatie Europa 2020-strategie
EU-hoofddoelen Europa 2020-strategie Nederlandse
nationale
doelen
Realisatie in
2011
Realisatie in
2015
Werkgelegenheid
Verhoging bruto arbeidsparticipatie (20 tot 64 jaar) van 69% naar 75%8
80%
75,9%
81,6% (2016)
Onderzoek en ontwikkeling
Uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling van 1,9% naar 3% van het bbp
2,5%
2,04%
2,01%
Duurzame energie en klimaat
20% minder CO2-uitstoot
niet-ETS-sectoren
ETS-sectoren
20% duurzame energie
20% energiebesparing
-16%
n.v.t.
14%
1,5% per
jaar9
-8%
4,3%
1,1% per jaar
(gem. sinds
2004)
-24%
n.v.t.
5,8%
1,2% per jaar
(gem. 2005-
2013)
Onderwijs
Een verlaging van het percentage vroegtijdig schoolverlaters
Een verhoging van het percentage van 30-34-jarigen met een tertiaire
opleiding
< 8%
> 40%
9,1%
41,1%
8,2%
46,3%
Sociale inclusie
Minimaal 20 miljoen minder mensen met risico op armoede en sociale
uitsluiting
100 duizend
minder
‘jobless’
huishoudens
+65.000
40 duizend
meer dan in
2008
27 duizend
minder dan in
2014
Bron: NHP 2017 en NHP 2013
Wanneer de Nederlandse doelstellingen worden vergeleken met de realisaties tot nu toe, dan
wordt duidelijk dat: De bruto arbeidsparticipatie van 20- tot 64- jarigen is toegenomen tot 81,6%. Deze realisatie
ligt ruimschoots boven het gestelde nationale doel. In 2020 lijkt zelfs een netto
arbeidsparticipatiegraad van 80% in zicht;
De totale R&D-intensiteit heeft zich op circa 2% van het bbp gestabiliseerd en ligt daarmee
onder de EU 2020-doelstelling van 2,5% van het bbp. Het kabinet streeft er naar om de
investeringen in onderzoek en ontwikkeling op een hoger peil te brengen om de economische
groei op de lange termijn te versterken en om de doelstelling van 2,5% in zicht te houden.
Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat bij ongewijzigd beleid en een groeiende
economie, de publieke uitgaven op dit onderwerp zullen dalen als percentage van het bbp. Het
8 De werkgelegenheidsdoelstelling op Europees niveau is gedefinieerd in termen van netto arbeidsparticipatie (75% in 2020), de nationale doelstelling is gedefinieerd in termen van bruto arbeidsparticipatie (80% in 2020). 9 Conform de Energie-efficiëntie Richtlijn 2012/12/EU.
9
is aan een volgend kabinet om over de omvang en vormgeving van de publieke inzet van
middelen voor R&D te beslissen. Maatregelen die al genomen zijn, zijn weergegeven in het
NHP 2017. Een recente analyse m.b.t. het bereiken van de 2,5% doelstelling is naar de
Tweede Kamer gestuurd10;
Nederland haalt naar verwachting de broeikasgasemissiedoelstellingen en ligt op koers voor de
energie-efficiëntie doelstelling. Maar de doelstelling voor hernieuwbare energie blijft een
belangrijke uitdaging. Nadat uit de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 bleek dat nog
extra inspanningen nodig waren om de gestelde doelen tijdig te bereiken, is samen met de
andere partijen bij het Energieakkoord een intensivering van beleid ingezet. Het zicht op
behalen van de doelstellingen is daarmee verbeterd;
De doelstellingen op het gebied van onderwijs zijn (ruimschoots) behaald;
De doelstelling voor het verminderen van sociale uitsluiting en risico op armoede is nog niet
behaald, het aantal huishoudens met een zeer geringe arbeidsintensiteit is tussen 2010 en
2015 gestegen met 58.000 personen. Dit cijfer kan echter niet los worden gezien van de
effecten van de crisis. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat het gevoerde beleid, in
combinatie met economisch herstel, de armoede verder zal doen afnemen. Het NHP 2017
beschrijft de maatregelen en het nieuwe beleid gericht op het bereiken van deze doelstelling.
Bijdrage ESI-fondsen aan Europa 2020 doelen
Nederland zet via een breed scala aan beleidsinstrumenten in op realisatie van de EU 2020-doelen
voor slimme, duurzame en inclusieve groei. De ESI-middelen die Nederland ontvangt vormen
hierin, zowel in Europees verband als op nationaal niveau, een (budgettair) beperkt aandeel. Dit
geldt voor alle relevante doelen op het gebied van werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling,
duurzame energie en klimaat, en sociale inclusie.
Met deze notie worden hieronder enkele relevante bijdragen van de ESI fondsen aan de EU 2020-
doelstellingen weergegeven.
Werkgelegenheid; verhoging arbeidsparticipatie
Nederland richt zich, in het kader van de werkgelegenheidsdoelstelling onder de Europa 2020-
strategie, op een verhoging van de arbeidsparticipatie van 20- tot en met 64-jarigen naar 80% in
2020.
Het ESF draagt bij aan verhoging van de participatie door enerzijds onbenut arbeidspotentieel in
het arbeidsproces op te nemen via actieve re-integratie en anderzijds door voortijdige uitval te
voorkomen en langer doorwerken te stimuleren. In het huidige ESF-programma voor 2014-2020
wordt specifiek ingezet op arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
(‘Actieve Inclusie’) en hiernaast ook op duurzame inzetbaarheid.
Onderzoek en ontwikkeling Nederland zet met vier regionale EFRO-programma’s in zeer sterke mate in op onderzoek en
ontwikkeling. Circa driekwart van het totale EFRO-budget van de programma’s is hierop gericht.
Voor elk programma geldt dat de nadruk ligt op ontwikkeling en op valorisatie van innovaties
binnen het midden- en kleinbedrijf (mkb). Insteek is dat meer bedrijven gaan innoveren en dat dit
meer samen met andere bedrijven en kennisinstellingen gebeurt. Dit betekent dat de EFRO-
bijdrage aan de EU 2020-doelstelling voor uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling primair ligt in
het verhogen van het private deel van de uitgaven.
Duurzame energie en klimaat
Nederland heeft zich ten doel gesteld om de CO2-uitstoot met 20% te verminderen, om 20% van
de energie op duurzame wijze op te wekken, en om 20% energiebesparing te realiseren.
De EFRO-bijdrage aan de EU 2020 doelstelling voor duurzame energie en klimaat, is voor een
belangrijk deel gekoppeld aan innovatie.
10 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/03/17/kamerbrief-over-analyse-bereiken-van-de-25-doelstelling-voor-
rd-en-het-centraler-stellen-van-maatschappelijke-uitdagingen-in-het-topsectorenbeleid.
10
De landsdelen Noord en Oost richten zich in algemene zin op het stimuleren van innovaties gericht
op CO2-reductie, bij Oost in de sector Energie- en Milieutechnologie (EMT). De landsdelen Zuid en
West koppelen de investeringen meer specifiek aan slimme uitrol: via de introductie van
vernieuwende technieken en processen en het naar de praktijk brengen van state of art bestaande
technieken (slimme uitrol) beogen de programma’s bij te dragen aan de gestelde energie- en CO2
doelen. In West wordt ook meer in directe zin ingezet op het terugdringen van de CO2-uitstoot:
het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen en het verlagen van het energiegebruik in de
gebouwde omgeving.
Het ESF draagt aan de EU 2020-klimaatdoelstellingen bij indien werklozen dankzij een ESF-
interventie aan de slag gaan in de milieusector. Omscholing en re-integratie van werkloze
werkzoekenden naar banen en sectoren die de toekomst hebben, zogenaamde green jobs (die niet
allemaal hooggeschoolde arbeid betreffen), dragen bij aan deze doelstellingen. Met behulp van het
CBS wordt de uitstroom vanuit ESF-projecten naar een baan in de milieusector vastgesteld.
Volgens voorlopige data zijn in de eerste drie uitvoeringsjaren van het ESF 100 personen dankzij
een ESF-interventie aan de slag gaan in de milieusector.
Een belangrijk deel van de opgave binnen het programma van ELFPO richt zich op de thema’s
klimaatverandering en bescherming van het milieu. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen
beide thema’s. In het programma wordt een deel van de middelen ingezet via openstelling
subsidieregelingen “niet productieve investeringen” (onder meer Programmatische Aanpak
Stikstof/PAS en water) en een deel via de uitvoering van het Agrarisch Natuur- en
Landschapsbeheer (ANLb)
In 2016 is gestart met de openstellingen voor niet productieve investeringen. Voorafgaand aan de
openstellingen is geïnvesteerd in het leggen van een goede basis van uitvoeringsregelingen. In
2016 is gestart met de nieuwe regeling ANLb. De nieuwe regeling wordt pas in 2017 effectief
zichtbaar, omdat de eerste betalingen in het voorjaar plaatsvinden. In de periode tot en met 2016
is de uitvoering van Agrarisch Natuurbeheer verantwoord op basis van doorlopende contracten.
Over ruim 112.000 hectare (ha) is een beheersvergoeding verstrekt. Hiermee is reeds voldaan aan
het prestatiekader voor dit aandachtgebied.
Voor de Nederlandse visserijsector liggen er volop kansen en uitdagingen op het gebied van
duurzaamheid, zoals de vraag naar duurzame visproducten, de implementatie van de
aanlandplicht en Natura 2000. Voor deze verduurzamingsopgaven is innovatie erg belangrijk. Met
het EFMZV wordt daarom sterk ingezet op het stimuleren van innovatie binnen de Nederlandse
visserijsector.
Klimaatuitdagingen in de visserijsector liggen enerzijds bij bevordering van energie- en
hulpbronefficiëntie om de emissies in de vangstsector te verminderen en anderzijds in het
anticiperen op veranderingen in visserijen en (schelpdier)teelt ten gevolge van klimaatverandering
(opwarming).
Armoede en sociale inclusie
Het ESF draagt bij aan de EU 2020-armoededoelstelling door middel van de investeringsprioriteit
‘Actieve inclusie’. Opleiding en werk zijn de beste instrumenten om armoede te voorkomen.
Daarom richt Nederland zich bij het verminderen van armoede en het bestrijden van sociale
uitsluiting op het vergroten van werkgelegenheid en inzetbaarheid, en ondersteuning bij het
vinden van betaald werk.
11
Bijdrage ESI-fondsen aan thematische doelstellingen en bereikte resultaten Om de nationale doelen in het kader van de Europa 2020-strategie te operationaliseren heeft de
Europese Commissie in het Gemeenschappelijk Strategisch Kader een keuzemenu van elf
thematische doelen opgesteld met een bijbehorende procentuele verdeling van de financiële
middelen over deze thema’s, zie box 1. Nederland zet met de vier ESI-fondsen met name in op de
thematische doelstellingen 1, 3, 4, 5, 6, 8 en 9.
Box 1: Thematische doelstellingen
1. Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie;
2. Verbetering van de toegang tot, alsmede het gebruik en de kwaliteit van informatie- en
communicatietechnologie;
3. Vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen alsmede van
de landbouwsector (voor het ELFPO) en de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);
4. Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken;
5. Bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en –beheer;
6. Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen;
7. Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale
netwerkstructuren;
8. Bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit;
9. Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede;
10. Investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren;
11. Vergroting van institutionele capaciteit en een doelmatig bestuur.
De voortgang tot en met 2016 op deze doelstellingen is wisselend per Operationeel Programma
(OP).
De voortgang van de inzet op thematische doelstelling 1 loopt bij de EFRO programma’s over
het algemeen goed, waarbij OP Noord enigszins achterblijft bij de andere OP’s. Ultimo 2016
was met € 106 mln. in totaal ongeveer 34% van het beschikbare EFRO budget voor deze
doelstelling in projecten vastgelegd. Dit is meer dan vooraf was verwacht. Het OP Oost loopt
met 48% voorop; het OP Noord is met 17% duidelijk trager op gang gekomen. In totaal zijn er
met ondersteuning vanuit het EFRO al ruim 320 projecten van start gegaan. Gemiddeld is dit
ongeveer € 300.000 aan EFRO middelen per project. De verschillen qua omvang zijn echter
groot. In Oost is de gemiddelde omvang € 90.000, en in West gemiddeld € 1,5 mln. per
project. De verschillen hebben te maken met de inrichting van het programma en
verschillende type openstellingen, waarbij West voor een belangrijk deel van het programma
met omvangrijke fondsen werkt en Oost meer kleinschalige initiatieven ondersteunt.
Bij ELFPO is voor deze thematische doelstelling een regeling voor samenwerking in innovatie
door enkele provincies opengesteld.
Voor thematische doelstelling 3 heeft ELFPO voor alle provincies de regeling voor de Jonge
Landbouwers twee maal opengesteld, waarbij tot en met 2016 418 projecten zijn
geaccordeerd. In het ELFPO hebben enkele provincies een openstelling gehad op de regeling
fysieke investering in innovatie en modernisering van de landbouw, waarbij ruim 50 projecten
zijn geaccordeerd. Ook voor verbetering infrastructuur land en tuinbouwbedrijven hebben
verschillende provincies de regeling opengesteld. Binnen EFMZV zijn tot en met 2016 o.a. de
regeling voor jonge vissers, aquacultuurinnovatieprojecten en afzetbevorderingsprojecten
opengesteld.
De voortgang op thematische doelstelling 4 bleef bij EFRO bij de meeste landsdelen enigszins
achter ten opzicht van de prioriteit innovatie. Hier zijn aanvullende acties op gezet. Gemiddeld
is met € 23 mln. in totaal ongeveer 20% van het EFRO-budget in projecten vastgelegd. Het OP
van Oost-Nederland loopt met 30% voorop. West loopt met 8% relatief gezien enigszins
achter. Vanuit thematische doelstelling 4 zijn er in totaal bijna 90 projecten ondersteund.
Gemiddeld is dit ongeveer € 250.000 per project.
12
Op het terrein van de doelstellingen 5 en 6 zijn bij ELFPO grote openstellingen geweest voor
de regelingen niet productieve investering biodiversiteit en water, Bij een enkele provincie is
ook de regeling maatregelen voor de PAS opengesteld. Inmiddels zijn in totaal 12 projecten
goedgekeurd. Binnen ELFPO is in 2016 een belangrijke wijziging geweest in de regeling agro
milieu maatregelen. Het systeem is gewijzigd van individuele naar collectieve
beheerscontracten. Vanaf 2016 zijn 40 collectieven aan de slag binnen deze maatregel.
Bij EFMZV is o.a. de regeling innovatie aanlandplicht opengesteld, er is ingezet op een aantal
grote overheid IT-projecten t.b.v. digitale registraties, controles en rapportages in de visserij,
en er is onderzoek gedaan naar de omvang van visbestanden.
Bij ESF is via ‘Actief en gezond ouder worden’, en ‘Toegang tot werkgelegenheid voor
werkzoekenden en niet-actieven’ ingezet op thematische doelstelling 8. Er zijn inmiddels 1.368
projecten volledig afgerond, sinds de start van de regeling duurzame inzetbaarheid in 2014.
Voor de Geïntegreerde Territoriale Investeringen (GTI’s) is bij ESF € 12 mln. subsidie verleend.
Bij EFRO West komen de GTI aanvragen, na een behoedzame start, inmiddels goed op gang,
vooral op het thema ‘mismatch op de arbeidsmarkt’.
T.a.v. thematische doelstelling 9 is bij ESF inmiddels 78% van het hiervoor gealloceerde
budget beschikbaar gesteld. De voorlopige cijfers over de instroom van deelnemers, en de
uitstroom van hen naar werk, zijn bemoedigend. Het ELFPO levert via het Leaderprogramma
een bijdrage. Eind 2015 zijn 20 lokale actiegroepen (LAGs) gestart met de uitvoering. In 2016
zijn de eerste projecten gehonoreerd.
Voor thematische doelstelling 10 is bij ELFPO een uitvoeringsregeling opgesteld voor training,
workshops en coaching van ondernemers. Inmiddels zijn 7 projecten gehonoreerd.
Hieronder wordt de voortgang op de thematische doelstellingen per ESI fonds beschreven.
EFRO Voor de uitwerking van de operationele EFRO-programma’s ligt het accent op thematische
doelstellingen 1 en 4. Het Operationeel Programma van landsdeel West zet daarnaast in op
geïntegreerde territoriale investeringsprogramma’s, die zich richten op de thematische
doelstellingen 8 en 9.
De programma’s laten een grotendeels overeenkomstige ontwikkeling zien, waarbij het OP Noord
enigszins achterblijft bij de rest. De innovatieprioriteit kent een gestage voortgang, en er is sprake
geweest van een versnelling in 2016 voor de meeste OP’s. De voortgang op de prioriteit voor
koolstofarme economie blijft hier iets op achter, waarbij het verschil voor OP Noord relatief minder
groot is. Reden voor de wat tragere start op de prioriteit koolstofarme economie zijn onder andere
dat aanvragers tijd nodig hebben om in samenwerking te komen tot een voorstel, en aanvragers
moeite hebben met het opstellen van een goede business case. Hier is door de
managementautoriteiten extra inzet op gepleegd, zoals het aanjagen van projectontwikkeling en
extra communicatieactiviteiten. De verwachtingen voor 2017 e.v. zijn hoopvol. De voortgang op de
prioriteitsassen ‘arbeidsmarkt’ en ‘vestigingsklimaat in OP West begon behoedzaam, maar is
inmiddels goed op gang.
Hieronder wordt de voortgang op de thematische doelstellingen per EFRO landsdeel nader
toegelicht.
Het OP Kansen voor West II is duidelijk op gang gekomen. In 2016 gingen 33 nieuwe projecten
van start, waarmee het totaal aan projecten uitkomt op 36. Met die projecten is al bijna een derde
van het EFRO-budget vastgelegd. Het programma laat een rijke variatie aan begunstigden zien
met bedrijven, instellingen en overheden die zich hebben aangesloten. Daarnaast kent het
programma een rijke diversiteit aan financiering met projectsubsidies, fondsen (kredieten,
leningen, participaties) en revolverende fondsen.
De grootste interesse voor investeringen richt zich op de Innovatieprioriteit (thematische
doelstelling 1), waarbij de Koolstofarme economie (thematische doelstelling 4) enigszins achter
13
loopt en de investeringen in de GTI’s (thematische doelstellingen 8 en 9) ook geleidelijk op gang
komen.
Voor de prioriteit Innovatie geldt dat de committeringsgraad op het landelijk gemiddelde ligt en
duidelijk boven het Europese gemiddelde. Gecombineerd met de wens om de middelen ook wat
over de programmajaren te kunnen spreiden en de mooie projecten tot nu toe is er beslist geen
reden tot zorg. Eerder kan van een “gewenst” tempo worden gesproken.
Voor de prioriteit Koolstofarme economie is er iets meer reden tot zorg, temeer daar de
prestatienorm van de te behalen uitgaven (N+3) van het programma wel gehaald moet worden.
Maar, gezien de ruime voorraad aan projecten die of al een keer behandeld zijn dan wel in de
Quick Scan procedure zijn geweest, is de verwachting dat in de loop van 2017 de committering in
lijn loopt met de planning. Een belangrijke impuls komt van de bijdrage van de low carbon
middelen van de drie Zuidvleugel partners (Zuid-Holland, Den Haag en Rotterdam) aan de fondsen
SOFIE en ED in de tweede helft van 2017, daarmee wordt bijna de helft van deze prioriteit in één
keer weggezet.
Het beeld voor de GTI’s is dat na een behoedzame start, de aanvragen nu wat goed op gang zijn.
Vooral op het thema mismatch op de arbeidsmarkt zijn veel elkaar versterkende initiatieven.
Belangrijk is de regelmatige afstemming rondom het thema duurzame stedelijke ontwikkeling en
de rol van het EFRO en het ESF in de GTI’s. Voor “vestiging” zullen in de tweede helft van 2017 de
fondsen FRED en SOFIE worden opengezet en daarmee wordt ook de helft van deze prioriteit in
één keer weggezet.
Ook het OP-Oost 2014-2020 is inmiddels in volle gang. Binnen het thema 1B staat versterking van
onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie bij het MKB in de sectoren Agro & Food,
Health, High Tech Systemen & Materialen (HTSM) en enabling technologies centraal. In de
programmastrategie zijn de doelstellingen vertaald in verschillende subsidieregelingen, met elk
eigen kaders, zodat duidelijk is wie, waarvoor en wanneer subsidie aan kan vragen. Deze indeling
zorgt ervoor dat het programma een juiste mix van soorten projecten en aanvragers bedient
waaronder verschillende typen R&D projecten, maar ook specifiek proeftuinen en cluster- en
netwerkprojecten. Van de openstelling in de jaren 2015 en 2016 is door de partijen in de regio
goed gebruik gemaakt. De financiële voortgang voor dit thema is dan ook goed.
Binnen het thema 4F staat het bevorderen van technologische ontwikkeling en innovatie gericht op
koolstofarme technologieën centraal. Ook dit heeft zijn uitwerking gekregen in openstellingen
gericht op verschillende typen R&D projecten, maar ook specifiek proeftuinen en cluster- en
netwerkprojecten. In het eerste jaar bleef de realisatie van dit thema wat achter. Om dit te
ondervangen is in de tweede helft van 2016 een ruimere openstelling geweest voor
innovatieprojecten op dit thema. Hier is goed gebruik van gemaakt. De voortgang van dit thema
wordt met extra aandacht gevolgd.
Het OP Zuid 2014-2020 ligt op stoom. Binnen het thema 1B staat het versterken en verbreden van
het Zuid-Nederlandse open innovatiesysteem in crossovers tussen de internationale topclusters en
tussen nationale en internationale topclusters met een grotere deelname van het mkb daarin
centraal. Tot op heden is de financiële voortgang hierop goed. Een groot gedeelte van deze calls
wordt ruimschoots overtekend. Met name voor de calls gericht op het versterken van het innovatie
ecosysteem zijn de aanvragen groot. Het betreft hier aanvragen die zich richten op proeftuinen of
ondersteunen van fieldlabs. Hiermee levert deze investeringsprioriteit een grote bijdrage aan de
doelstellingen van het OP Zuid, omdat de projecten worden ingericht met een ruime samenwerking
van mkb bedrijven met kennisinstellingen. Binnen 4F staat centraal, het bevorderen van het
onderzoek naar, innovaties in en de aanwending van koolstofarme technologieën. Hiervoor is één
openstelling geweest waarbij ook het subsidieplafond is overschreden. Hierbij valt op dat er tevens
veel aanvragen worden ingediend door private aanvragers.
Het OP is in Noord-Nederland minder snel op gang gekomen dan in de andere regio’s. Voor de
eerste openstellingen was er minder belangstelling dan verwacht. In 2016 is er een ruim pakket
aan maatregelen genomen om de voortgang te versnellen: er is kritisch gekeken naar de
14
beoordelingskaders en -werkwijze, er is forser en meer gericht ingezet op communicatie en er
wordt meer geïnvesteerd in projectontwikkeling en -begeleiding.
In de loop van 2016 werd duidelijk dat de maatregelen vruchten begonnen af te werpen, zowel
voor de prioriteit gericht op thematische doelstelling 1B ‘Innovatie’, als de prioriteit gericht op 4F
‘koolstofarme economie’. De aanvragen voor tenders en calls namen in aantallen, bedragen
(vergeleken met het beschikbare budget) en kwaliteit toe. De belangstelling voor de
subsidieregelingen, waarmee mkb-ondernemingen voor relatief kleine projecten subsidie kunnen
krijgen, nam sinds de zomer zelfs sterk toe. De verwachting is dat deze positieve ontwikkeling zich
in 2017 doorzet.
Voor de vier programma’s geldt dat de de committeringen van de indicatoren bij de thematische
doelstellingen ten opzichte van de streefwaarden overwegend veelbelovend zijn. Nuancering
hierbij is dat de committeringen nog gerealiseerd moeten worden. Dit gebeurt tijdens de
eindrapportage van individuele projecten. Een aantal indicatoren benaderen reeds de
streefwaarde. Hierbij kan worden afgevraagd of de inschatting voorafgaand van het programma
niet te voorzichtig is. Belangrijke nuance hierbij is dat bovenstaande cijfers enkel op basis van
committeringen zijn en dat pas bij realisatie de indicator echt geteld kan worden. Hierbij dient de
begunstigde met bewijslast te komen om de indicator te kunnen meetellen. Als uit de realisatie
blijkt dat het kader te voorzichtig is vastgesteld, zullen de MA’s met de Europese Commissie in
overleg gaan over de aanpassing van het kader. Voor de MA voor het OP Oost is dit al het geval:
ze werkt dit voorjaar een voorstel uit over aanpassing van het kader.
ESF
De meest recente programmaperiode van het ESF is in 2014 van start gegaan. Nederland heeft in
de programmaperiode 2014 - 2020 een bedrag van € 507 mln. te besteden. Nationaal komt daar
ongeveer eenzelfde bedrag bij aan cofinanciering uit middelen van gemeenten, scholen,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het ministerie van Veiligheid en Justitie
(hierna: ministerie van VenJ) in het geval van Actieve Inclusie, en van arbeidsorganisaties en
sectorfondsen in het geval van Duurzame Inzetbaarheid.
Nederland draagt met het ESF in het kader van de EU 2020-doelen bij aan thematische doelstelling
8, bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit en aan thematische
doelstelling 9, bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede. Nederland richt zich
hierbij op drie investeringsprioriteiten.
Thematische Doelstelling 8
Investeringsprioriteit 2: Actief en gezond ouder worden (Duurzame Inzetbaarheid) (IP 8.6)
Voor de investeringsprioriteit ‘Actief en gezond ouder worden’ is circa 20% van het ESF-budget
gealloceerd, oftewel € 101 mln. Het doel van deze investeringsprioriteit is het bevorderen van de
duurzame arbeidsinzet van werkenden tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, waardoor de
arbeidsparticipatie wordt vergroot. Hiervoor wordt subsidie beschikbaar gesteld aan
arbeidsorganisaties, met als doel het ontwikkelen of implementeren van een duurzaam
inzetbaarheidsbeleid.
Binnen dit thema bestaan twee typen projecten: ‘Duurzame inzetbaarheid bedrijven en
instellingen’ betreft relatief kleine projecten waarbij maximaal € 10.000 subsidie wordt verstrekt
waarmee advies kan worden ingekocht of waarmee de kosten van de begeleiding van de
implementatie van een advies 50% door het ESF worden gefinancierd. ‘Duurzame Inzetbaarheid
regio’s en sectoren’ heeft betrekking op grotere projecten, uitgevoerd door de Opleidings- en
Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen), samenwerkingsverbanden van sociale partners en, indien
daarbij aangesloten, gemeenten.
Sinds de start van de ESF-regeling Duurzame Inzetbaarheid voor bedrijven en instellingen in 2014
zijn 1.368 projecten vastgesteld. De derde aanvraagronde was in november 2016. In de eerste
twee tijdvakken is € 46,7 mln. verleend en eind 2016 is nog eens € 30 mln. beschikbaar gesteld.
15
In het OP ESF 2014-2020 is als doelstelling vastgelegd om in de gehele programmaperiode ten
minste 5.500 projecten Duurzame inzetbaarheid voor bedrijven en instellingen vast te stellen.
Het eerste aanvraagtijdvak van de ESF-regeling Duurzame Inzetbaarheid regio’s en sectoren (DI-
RS) is opengesteld in het najaar van 2016, er zijn 66 aanvragen ingediend. Het budget voor dit
eerste aanvraagtijdvak bedraagt € 12,5 mln. In het OP ESF 2014-2020 is als doelstelling
vastgelegd om in de gehele projectperiode ten minste 480 projecten Duurzame inzetbaarheid
regio’s en sectoren vast te stellen.
Investeringsprioriteit 3: Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven,
waaronder plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit
(GTI, IP 8.1)
De investeringsprioriteit ’Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven,
waaronder plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit’
wordt ingezet om de vier grote gemeenten (G4) te ondersteunen. De gemeenten Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag en Utrecht vertonen een bovengemiddelde werkloosheid in Nederland,
vooral onder jongeren en niet-westerse migranten. De problemen concentreren zich op bepaalde
gebieden binnen deze steden. De omstandigheden in die gebieden op het gebied van leefbaarheid,
werkloosheid en mismatch op de arbeidsmarkt belemmeren in belangrijke mate een duurzame
stedelijke ontwikkeling. Door middel van deze investeringsprioriteit wordt de arbeidsparticipatie
verhoogd en wordt het aantal personen in huishoudens zonder betaald werk teruggedrongen,
waarmee wordt bijgedragen aan sociale inclusie en bestrijding van armoede. De financiële allocatie
voor deze investeringsprioriteit bedraagt 5%, oftewel € 25 mln. Het gaat om een extra budget
boven op het budget dat de G4 voor hun arbeidsmarktregio ontvangen onder de
investeringsprioriteit ‘Actieve inclusie’.
De regeling GTI heeft tot doel de arbeidsparticipatie te verhogen en het aantal personen in
huishoudens zonder betaald werk terug te dringen, waarmee wordt bijgedragen aan sociale
inclusie en bestrijding van armoede. De regeling GTI is een regeling die nauw verbonden is met
het EFRO-programma Kansen voor West II, onderdeel GTI. Het gaat om (een bijdrage te leveren
aan) duurzame stedelijke ontwikkeling en het tegengaan van sociaal-economische tweedeling in de
stad. De combinatie van EFRO en ESF maakt het mogelijk de problemen in samenhang aan te
pakken. Zie verder hoofdstuk 5.
Voor het ESF-thema GTI konden in november 2015 de G4-gemeenten elk een aanvraag indienen.
Het totaal beschikte bedrag bedraagt € 12 mln. subsidie. De activiteiten uit de aanvragen worden
onder toeziend oog van de Stedelijke Adviesgroepen (SAG’s) opgepakt. De SAG’s houden toezicht
op een uitvoering die aansluit op de stedelijke uitvoeringsplannen die voorzien in een
geïntegreerde stedelijke aanpak met de inzet van ESF- en EFRO-fondsen. Het Agentschap SZW
treedt in deze Stedelijke Adviesgroepen op als adviseur.
Thematische Doelstelling 9
Investeringsprioriteit 1: Actieve Inclusie (IP 9.1)
Het hoofdthema Actieve Inclusie richt zich op het verminderen van de jeugdwerkloosheid en
arbeidsinpassing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Nederland alloceert circa 70% van de ESF-middelen voor deze investeringsprioriteit, oftewel € 356
mln. gedurende de gehele periode. Voor deze subsidie kunnen de 35 arbeidsmarktregio’s (namens
gemeenten en voor leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkscholen (VSO/PrO)), het
UWV en het ministerie van VenJ een aanvraag indienen.
In 2014 is het eerste aanvraagtijdvak met 70 projecten, uitgevoerd door de arbeidsmarktregio’s,
van start gegaan. In mei 2016 is het tweede aanvraagtijdvak geopend. Hiermee is in totaal € 280
mln. beschikbaar gesteld. Dit is 78% van het budget. Iedere arbeidsmarktregio voert een project
uit gericht op de gemeentelijke doelgroepen én een project gericht op de doelgroep (ex-)
16
leerlingen VSO/PrO. Een deel van het budget is daarnaast beschikbaar gesteld aan het UWV en
aan het ministerie van VenJ.
De aanvragers zetten de subsidie in voor activiteiten waarbij de focus ligt op toeleiding naar
betaald werk. Voorbeelden daarvan zijn stagebegeleiding, loonkostensubsidies en jobcoaching.
Gemeenten zetten daarnaast re-integratietrajecten in en alle instrumenten die hieronder vallen
zoals casemanagement, leerwerkplekken binnen leerwerkbedrijven, plaatsingssubsidies en
trainingen gericht op bijvoorbeeld solliciteren of presentatievaardigheden.
In de eerste drie jaren van deze programmaperiode geven voorlopige CBS-cijfers aan dat 153.916
deelnemers zijn ingestroomd. De cijfers over de uitstroom van de deelnemers naar werk zijn tot
nu toe bemoedigend.
Aansluitend op het hoofdthema Actieve Inclusie is er een subthema ingericht voor het bevorderen
van sociale innovatie en het bevorderen van transnationale samenwerking (SITS). Daarvoor is
vanaf 2015 ruim € 5 mln. beschikbaar gesteld voor de gehele ESF-programmaperiode. De
arbeidsmarktregio’s, het ministerie van VenJ en het UWV kunnen een aanvraag indienen voor
methodiek- of instrumentontwikkeling, het testen, verbeteren, onderzoeken, evalueren, innoveren
en implementeren van bestaande of nieuwe instrumenten en werkwijzen uit de praktijk van
arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast kunnen de
projecten zich richten op kennisdeling. Inmiddels is 33% van het budget ESF-subsidie verleend
(€1,8 mln.) aan in totaal 11 projecten. Hiernaast zijn nog eens 8 projecten in aanvraag. Beoogd
resultaat is om in de gehele programmaperiode 40 projecten te realiseren. Tot het budget is
uitgeput, kunnen nieuwe aanvragen worden ingediend.
ELFPO Ad. 1. Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
In het kader van “Stimuleren van innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis
in plattelandsgebieden” zijn in het ELFPO maatregelen opgenomen voor samenwerking in
innovatie. Hiervoor is 4% van het ELFPO budget beschikbaar.
Na een zorgvuldige voorbereiding is een uitvoeringsregeling opgesteld voor samenwerking in
innovatie, die nu als basis dient voor de openstellingen. Enkele provincies hebben de regeling
opengesteld. Voor 15 projecten is de aanvraag eind 2016 geaccordeerd en kunnen starten met de
activiteiten.
De ervaringen met de regeling zijn divers. Er zijn relatief veel projectaanvragen afgevallen en
sommige provincies zijn afwachtend met de openstelling. In december 2016 is gestart met een
evaluatie van het openstellingsproces. De resultaten zijn medio 2017 beschikbaar.
Ad. 3. Vergroting van de concurrentiekracht van de landbouwsector
In het kader van “Het verbeteren van de economische prestaties van alle landbouwbedrijven en
het faciliteren van de herstructurering en modernisering van landbouwbedrijven” zijn in het ELFPO
maatregelen opgenomen. Hiervoor is 28% van het ELFPO budget beschikbaar.
Op 1 maart 2016 is de eerste openstelling Jonge Landbouwersregeling (JoLa) geweest. Inmiddels
zijn 418 projecten geaccordeerd. Deze openstelling met een beperkt aantal
investeringscategorieën is geëvalueerd en heeft geleid tot een uitbreiding van de
investeringscategorieën. In december 2016 is een tweede openstelling gestart met een beperkter
plafondbedrag en heeft ruim 300 aanvraagverzoeken opgeleverd.
Een openstelling bij de provincie Noord Brabant voor fysieke investeringen en innovatie heeft 51
projecten voor precisiebemesting opgeleverd. Deze projecten leveren tevens een bijdrage aan de
verbetering van de waterkwaliteit. In de provincie Noord Holland is een verkavelingsruil project
goedgekeurd.
17
De brede weersverzekering, gericht op het risicobeheer van de landbouwbouw, is een succes.
Inmiddels zijn 1.574 polissen met een EU-bijdrage verstrekt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan
aan de doelstelling voor 2018.
Ad. 5. Bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en –beheer en
ad. 6. Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen
In het kader van “Herstel, instandhouding en verbetering ecosystemen” zijn in het ELFPO
maatregelen opgenomen. Hiervoor is ruim 60% van het ELFPO budget beschikbaar.
Een belangrijk deel van de opgave binnen het ELFPO richt zich op de thema’s klimaatverandering
en bescherming van het milieu. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide thema’s.
In het programma wordt een deel van de middelen ingezet via openstelling subsidieregelingen
“niet productieve investeringen” (onder meer PAS en water) en een deel via de uitvoering van het
Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).
In 2016 is gestart met de openstellingen voor niet productieve investeringen. Voorafgaand aan de
openstellingen is geïnvesteerd in het leggen van een goede basis van uitvoeringsregelingen. In de
maatregelen niet productieve investering biodiversiteit en water zijn de eerste openstellingen
geweest. Bij een enkele provincie is ook de regeling maatregelen voor de PAS opengesteld.
Inmiddels zijn in totaal 12 projecten goedgekeurd.
In 2016 is gestart met de nieuwe regeling ANLb. 40 collectieven dragen zorg voor de uitvoering
van het ANLb. De nieuwe regeling wordt pas in 2017 effectief zichtbaar, omdat de eerste
betalingen in het voorjaar plaatsvinden. In de periode tot en met 2016 is de uitvoering van
Agrarisch Natuurbeheer verantwoord op basis van doorlopende contracten. Over ruim 112.000 ha
is een beheersvergoeding verstrekt. Hiermee is reeds voldaan aan het prestatiekader voor dit
aandachtgebied.
Ad. 9. Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede
In het kader van “Bevordering sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling
plattelandsgebieden” is in het ELFPO aandacht voor Leader. Hiervoor is 6% van het ELFPO budget
beschikbaar.
In 2016 is gestart met 20 lokale actiegroepen (LAG’s) voor de uitvoering van het LEADER
programma. Ruim 3,3 mln inwoners vallen onder het aandachtsgebied van deze 20 LAG’s. Alle
groepen hebben een lokaal ontwikkelingsstrategie plan opgesteld. De hoofdthema’s binnen deze
plannen zijn:
- Sociale cohesie en innovatie
- Verbeteren ontwikkeling platteland met goede stad-land verbindingen
- Versterken economische veerkracht
- Duurzame ontwikkeling
- Samenwerking LAG’s
DE LAG’s hebben 2016 vooral benut om het programma verder vorm te geven. In de provincies
Drenthe en Overijssel zijn de eerste projecten geaccepteerd. Het halen van de financiële
doelstelling in 2018 vraagt nog een grote inspanning van de LAG’s. In 2017 vraagt dit bijzondere
aandacht.
Ad. 10. Investering in onderwijs, vaardigheden en een leven lang leren
In het kader van “Stimuleren van innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis
in plattelandsgebieden” zijn in het ELFPO maatregelen opgenomen voor kennisdelen (o.a.
trainingen, workshops en coaching). Hiervoor is 2% van het ELFPO budget beschikbaar.
Na een zorgvuldige voorbereiding is een uitvoeringsregeling opgesteld voor training, workshops en
coaching van ondernemers, die nu als basis dient voor de openstellingen. Enkele provincies
hebben de regeling opengesteld. Voor 7 projecten is de aanvraag eind 2016 geaccordeerd en
kunnen starten met de activiteiten.
18
EFMZV
De beide zijden van het visserij- en aquacultuurbeleid komen het meest tot uitdrukking in de
thematische doelstellingen 3 en 6. De Unieprioriteiten 2 en 5 uit het EFMZV dragen direct bij aan
Thematische doelstelling 3. De Unieprioriteiten 3 en 6 uit het EFMZV dragen direct bij aan
Thematische doelstelling 6 (behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt
gebruik van hulpbronnen). Unieprioriteit 1 draagt aan beide thematische doelstellingen bij. In
totaal is € 21 mln. oftewel 20,7%, van de EFMZV middelen gereserveerd voor thematische
doelstelling 3. € 75,5 mln. oftewel 79,3%, van de EFMZV middelen is gereserveerd voor
thematische doelstelling 6.
Thematische doelstelling 3
Voor Unieprioriteit 2 (Bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte,
innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde aquacultuur) geldt dat door middel van
innovatie wordt ingezet op rendementsverbetering en verduurzaming van de aquacultuur. Binnen
deze unieprioriteit is in 2016 de regeling aquacultuurinnovatieprojecten opengesteld. De
subsidiemodule is bedoeld om innovaties in de aquacultuur te bevorderen waarbij deze
verschillende aspecten van duurzaamheid worden meegewogen. Er zijn binnen deze regeling twee
concrete acties geselecteerd.
Ten aanzien van Unieprioriteit 5 (Bevordering van afzet en verwerking) wordt ingezet op
versterking van de ketensamenwerking. Binnen deze Unieprioriteit is onder andere de regeling
afzetbevorderingsprojecten opengesteld. Doel van de regeling is om steun te verlenen voor afzet-
en verwerkingsactiviteiten die marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserij- en de
aquacultuurproducten te maximaliseren, daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar de bevordering
van concrete acties die de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de
bevoorradingsketen ten doel hebben, of die bestaan uit innovatieve procedures of methoden.
Thematische doelstelling 3 en 6
Voor Unieprioriteit 1 (Bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte,
innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde visserij) wil Nederland blijven inzetten op
innovatie, vernieuwing, verduurzaming en kostenbesparing van de visserijsector. Ook wil
Nederland diverse samenwerkingsvormen van overheid, bedrijfsleven, wetenschap en
maatschappelijke organisaties ondersteunen ten behoeve van de economisch en ecologische
verduurzaming van de visserijsector. Innovatie wordt hier ingezet om een ecologische
verduurzamingslag in de sector teweeg te brengen. Hierdoor wordt bijgedragen aan zowel
thematische doelstelling 3 als doelstelling 6.
In 2015 is de subsidieregeling innovatie aanlandplicht opengesteld. Doel van de regeling is om
innovatieprojecten ten behoeve van de aanlandplicht te ondersteunen Deze regeling heeft in totaal
tot 4 geselecteerde concrete acties geleid. In 2016 is de regeling rendementsverbeteringsprojecten
opengesteld. Doel van de regeling is om de rendementen van visserijbedrijven te verbeteren, door
financiële ondersteuning te geven bij het intensiveren van technologische ontwikkeling en
innovatie. Deze regeling heeft helaas niet tot geselecteerde acties geleid. Om de samenwerking
tussen wetenschappers en vissers te bevorderen is in opdracht van de managementautoriteit van
EFMZV in 2016 de opdracht kenniskringen uitgevoerd. De kenniskringen bestonden uit vissers en
(soms) anderen die werkzaam zijn in de sector, of rondom een specifieke visserij methode, of
rondom specifieke thema’s die voor meerdere visserijen van belang zijn. In totaal zijn in 2017, 37
kennisvragen beantwoord. Daarnaast is een opdracht uitgezet voor pulsonderzoek. Pulsvisserij is
een nieuwe visserijtechniek waarbij tot 60% brandstof bespaard kan worden ten opzicht van de
traditionele boomkorvisserij. Het doel van deze onderzoeksopdracht is om de effecten van de
grootschalige toepassing van de pulstechniek in kaart te brengen, hetgeen een randvoorwaarde is
voor een verantwoorde uitrol van deze techniek.
19
Thematische doelstelling 6
Unieprioriteit 3 (stimulering van de uitvoering van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid/GVB)
bestaat uit twee onderdelen: datacollectie en controle. Datacollectie is het verzamelen, opslaan,
management en gebruik van biologische en economische data over commerciële en recreatieve
visserij, aquacultuur en visverwerking. In de jaren 2014, 2015 en 2016 is op basis van financiële
steun binnen deze Unieprioriteit onderzoek gedaan naar de omvang van visbestanden. Dit
onderzoek omvat mariene monitoring die verplicht is onder de datacollectie verordening (EG-Vo
199/2008).
Controle is gericht op de verhoging van de naleving van wet- en regelgeving in de visserij- en
aquacultuursector. In 2015 en 2016 is met name ingezet op een aantal grote overheid IT-
projecten die betrekking hebben op het door ontwikkelen van de digitale registraties, controles en
rapportages in de visserij en het op orde brengen van de dataketen bij controle- en handhaving.
Bij Unieprioriteit 6 (bevordering van de implementatie van het Geïntegreerd Maritiem
Beheer/GMB) zal Nederland zich vooral richten op de grootste risico’s in het relatie tot het
bereiken van de goede milieutoestand in 2020, in het licht van de implementatie van de
Kaderrichtlijn mariene strategie en het daarmee stellen van randvoorwaarden voor Blue Growth op
de korte termijn. Er zijn in totaal zeven projecten geselecteerd, waarvan vijf betrekking hebben op
zwerfafval en twee op onderwatergeluid. Inmiddels is van een drietal projecten de uitvoering
gestart.
20
ESI bijdrage aan evt. nieuwe landenspecifieke aanbevelingen en ontwikkelbehoeften
Hieronder wordt per ESI-fonds beschreven welke inhoudelijke, strategische aanpassingen er in de
Operationele Programma’s zijn gedaan sinds de goedkeuring van de Partnerschapovereenkomst,
en welke er binnenkort worden verwacht. Dit mede op basis van evt. nieuwe ontwikkelbehoeften
en de landenspecifieke aanbevelingen. Daarnaast worden enkele andere relevante ontwikkelingen
geschetst die van invloed zijn op de uitvoering van de programma’s, maar die passen binnen de
kaders van de goedgekeurde programma’s.
EFRO
Eén van de landenspecifieke aanbevelingen uit 2016 is om de overheidsuitgaven primair te richten
op ondersteuning van meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Deze aanbeveling sluit
naadloos aan bij de strategie die de vier EFRO-programma’s in Nederland volgen, en heeft niet
geleid tot aanpassingen. De bijdrage van deze programma’s vertaalt zich primair in hogere private
investeringen in R&D.
Binnen Kansen voor West II is het streven om meer gebruik te maken van (revolverende) fondsen
i.p.v. individuele projectsubsidies. Dit geldt voor alle prioriteiten van het programma, met
uitzondering van prioriteit 3 Arbeidspotentieel, dat zich nog minder leent voor dit soort
financiering. De keuze voor de inzet van financieringsinstrumenten (FI’s) is o.a. gebaseerd op de
ervaring met Kansen voor West I en de ex-ante onderzoeken, hieruit bleek een grote vraag en een
fors marktfalen. Inmiddels zijn er binnen de prioriteit Innovatie al twee FI’s gecommitteerd en één
binnen Low Carbon. Deze vertegenwoordigen op dit moment een substantieel deel van de hele
EFRO committering in deze prioriteit. Wel is het zo dat de ontwikkeling van fondsaanvragen de
nodige tijd in beslag neemt. Dit komt vanwege de lange voorbereidingsprocedure die nodig is
vanuit de verordeningen (fondsorganisatie, ex-ante onderzoek, investeringsstrategie,
fondsmanagement etc.). Er worden na deze eerste drie FI’s nog zes FI’s verwacht. Dat betekent
dat het aandeel FI’s binnen het totale programma bijna de helft is (ten opzichte van 10% in de
vorige programmaperiode).
ESF; Statushouders (vluchtelingen)
In het licht van de vluchtelingencrisis is de ESF-doelgroep voor gemeentelijke projecten ‘Actieve
Inclusie’ uitgebreid met vluchtelingen met een verblijfsstatus (statushouders). Dit sluit aan op de
oproep van de Europese Commissie om het ESF voor dit doel in te zetten, en is bestendigd in een
regelwijziging per november 201511. Het betreft de gehele groep statushouders die rechtmatig in
Nederland verblijft en die (al dan niet tijdelijk) toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden wordt een brede definitie gehanteerd,
zodat geen onderscheid nodig is tussen de huidige nieuwe instroom en diegenen die al langer in
Nederland zijn: het gaat om alle statushouders die onder de verantwoordelijkheid van gemeenten
vallen. Voor deze definitie is één-op-één aangesloten bij het huidige artikel 11, tweede lid, van de
Participatiewet. Het OP ESF hoefde voor deze wijziging niet te worden aangepast.
Statushouders waren voorafgaand aan de regelwijziging geen aparte doelgroep, maar konden wel
deelnemen aan gemeentelijke ESF-projecten ‘Actieve Inclusie’. Uit de gegevens over deelnemers
die het CBS jaarlijks aanlevert aan het Agentschap SZW blijkt dat er in de eerste drie jaren van de
programmaperiode 4.020 statushouders zijn ingestroomd.
ELFPO
De commissie biedt elke lidstaat de mogelijkheid om binnen het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) een bedrag over te hevelen van pijler 1 naar pijler 2. Na vaststelling van
het ELFPO programma op 16 februari 2015, is een notificatie opgesteld waarin deze overheveling
(€ 158 mln.) in het programma wordt geëffectueerd. De extra middelen worden ingezet op de
11 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-40034.html
21
maatregelen gericht op de thematische doelstellingen 3 (onder meer voor investeringen in
watermaatregelen bij landbouwbedrijven en de rundvee- en aardappelzetmeelsector) en
thematische doelstelling 5/6 (voor maatregelen water internationale doelen).
Tevens is het systeem van Agrarisch Natuurbeheer, van individuele naar collectieve contracten,
gewijzigd. De nieuwe regeling Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer is vanaf 1 januari 2016
operationeel.
In 2016 is besloten om het financiële instrumentarium “Garantstelling marktintroductie risicovolle
innovaties” uit het programma te halen. Uitgebreid onderzoek wijst er op dat in Nederland geen
markt is om via een Europese regelgeving dit product samen met de banken uit te werken.
Nederland kiest er voor deze garantstelling via een nationale regelgeving uit te werken.
EFMZV
Op 28 juli 2016 is een programma wijziging goedgekeurd die betrekking had op twee
ondergeschikte punten:
De eerste wijziging betrof het mogelijk maken van bijdragen in natura. Bij openstellingen is het
mogelijk dat conform art. 69 (EU 1303/2013) bijdragen in natura en afschrijvingskosten
subsidiabel worden gesteld. In de Regeling Europese EZ-subsidies is in art. 1.3 hiervoor een
voorziening opgenomen. De tweede wijziging had betrekking op de bijdrage aan de
klimaatdoelstellingen. De berekening was niet helemaal correct uitgevoerd, waardoor het
percentage moest worden gewijzigd van 51,32% in 15,41%.
Overig
Het OP ESF 2014-2020 wordt naar verwachting nog in 2017 aangepast vanwege een verhoging
van het budget in lijn met de aanpassing van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) in 2016. Deze
aanpassing betreft alleen de financiële bijlage, er zijn vooralsnog geen substantiële inhoudelijke
wijzigingen voorzien.
Ook voor meerdere EFRO programma’s zijn aanpassingen voorzien in 2017.
De aanpassingen in de betreffende OP’s worden in 2017 tevens (technisch) verwerkt in een
aanpassing van de Partnerschapsovereenkomst.
22
3. Maatregelen om te voldoen aan ex ante voorwaarden
Ten tijde van goedkeuring van de Partnerschapsovereenkomst eind 2014 voldeden twee ESI-
fondsen nog niet aan de ex ante voorwaarde op het gebied van energie efficiëntie, te weten ELFPO
en EFRO West-Nederland. De discussie tussen Nederland en de Europese Commissie ging met
name over de vraag of Nederland heeft voldaan aan een juiste ratificatie van artikel 11 van het
Besluit Energieprestatie gebouwen, beter bekend als de energie labels voor de bebouwde
omgeving. Hiervoor is in deze programma’s een actieplan opgesteld. Er geldt voor dit onderwerp
nog een ingebrekestellingsprocedure.
Inmiddels is tussen Nederland en de Europese Commissie overeenstemming bereikt over de
manier hoe met deze discussie moet worden omgegaan binnen de ESI-programma’s. De Europese
Commissie heeft besloten om, naar aanleiding van de technische evaluatie van deze specifieke
casus en vanwege het proportionaliteitsbeginsel (cf. art. 19.1 van Verordening 1303/2013), deze
ex ante voorwaarde niet van toepassing te verklaren voor het EFRO programma Kansen voor West
II. De impact van deze ex ante voorwaarde op de resultaten van de relevante investeringsprioriteit
is (te) gering. De Europese Commissie constateert daarnaast dat het actieplan onterecht is
meegenomen in het ELFPO programma, omdat er bij ELFPO niet wordt ingezet op prioriteit 5. Om
die reden is deze ex ante voorwaarde niet van toepassing voor het ELFPO-programma.
Bij het eerstvolgende wijzigingsmoment van de betrokken OP’s en de Partnerschapsovereenkomst
zal dit worden aangepast.
Bij de EFRO programma’s Noord en West is inmiddels voldaan aan de ex ante voorwaarde op het
gebied van statistische gegevens.
Mede op basis van de huidige ervaringen, vindt Nederland het wenselijk om in de volgende
programmaperiode bij de ex ante voorwaarden meer nadruk te leggen op relevantie en
proportionaliteit.
23
4. Coördinatie mechanismen tussen ESI fondsen
Stand van zaken samenwerking In de Partnerschapsovereenkomst zijn de activiteiten en coördinatiemechanismen benoemd
waarop de ESI fondsen samenwerking zoeken. Tevens zijn daarbij inhoudelijke gebieden
aangegeven waarop onderzocht wordt of synergie en nadere samenwerking mogelijk is.
Coördinatiemechanismen Deze paragraaf beschrijft de belangrijkste coördinatie mechanismen tussen de ESI-fondsen.
De algemene samenwerking tussen de ESI-fondsen vindt plaats d.m.v. een ESI breed
fondsenoverleg van projectleiders van de ESI-fondsen op Rijksniveau. Dit overleg vond na
vaststelling van de Partnerschapsovereenkomst op ad hoc basis plaats, als hier aanleiding toe was.
Vanaf het najaar 2016 is dit geïntensiveerd naar ten minste één keer per kwartaal. In deze
overleggen informeren de deelnemers elkaar over de stand van zaken van de programma’s, wordt
kennis uitgewisseld over fondsoverstijgende onderwerpen (bijv. administratieve lastenreductie,
afsluitingsdiscussies e.d.) en worden gezamenlijke acties besproken, zoals rond het
Voortgangsverslag, aanpassing Partnerschapsovereenkomst, gezamenlijke jaarvergadering e.d.
Daarnaast is in 2016 de Interbestuurlijke Werkgroep weer opgestart, in het kader van het
voorbereiden van een gezamenlijke Nederlandse inzet van de ESI fondsen en van het Rijk en de
regio’s bij de discussie over de volgende programmaperiode. Hieraan nemen de ministeries van
Economische Zaken (incl. RVO.nl), Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Onderwijs Cultuur en Wetenschappen
deel. Deelnemende regionale partners zijn het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG), de vier grote steden (G4), de 32 grootste steden (G32), EFRO
MA’s, UvW (Unie van Waterschappen), en de werkgeversorganisatie VNO-NCW. In een Bestuurlijk
Overleg op 23 maart, en de Ministerraad van 31 maart is een gezamenlijke standpunt vastgesteld.
In 2016 is de ESI brede werkgroep monitoring en evaluatie van start gegaan, met
evaluatiedeskundigen van de vier ESI-fondsen, en onder coördinatie van het ministerie van
Economische Zaken. Deze werkgroep wordt door de leden als nuttig ervaren door het uitwisselen
van praktische informatie en tips over de verschillende werking van de fondsen, opzetten van de
evaluaties en het gezamenlijk werken aan het voortgangsverslag.
Daarnaast is de in de programmaperiode 2007-2013 opgerichte werkgroep communicatie ook in
de huidige programmaperiode actief. Fondsen en programma’s bundelen hun krachten om de
beschikbare middelen efficiënt en effectief in te zetten. In de werkgroep worden ideeën
uitgewisseld, maar wordt ook steeds meer naar samenwerkingsmogelijkheden gezocht. De
werkgroep komt elke maand bijeen.
De vier landsdelige EFRO-programma’s en ESF hebben de samenwerking inmiddels zo ver
doorgevoerd dat een gezamenlijke communicatiestrategie voor de huidige programmaperiode is
opgesteld. Deze strategie heeft de ambitie om daar waar mogelijk met andere fondsen samen te
werken. Ook in de communicatiestrategieën van andere fondsen komt de ambitie om samen te
werken pregnant naar voren.
Een voorbeeld van samenwerking is de website www.europaomdehoek.nl, de verplichte single
webportal in Nederland die ook de basis vormt voor de Europa om de hoek Kijkdagen. Deze
website is in beheer bij SNN, is inmiddels vernieuwd en gewerkt wordt aan het optimaliseren van
de website.
De Europa om de hoek Kijkdagen zijn in mei 2017 voor de zevende keer zijn georganiseerd. Deze
hebben tot doel de resultaten van Europese investeringen in Nederland te tonen aan het brede
publiek. De Europa om de hoek Kijkdagen zijn een krachtig middel gebleken. Samen optrekken
levert een grotere reikwijdte en is kosteneffectiever dan wanneer elk fonds apart een actie richting
het brede publiek opzet. Was het evenement tot vorig jaar nog een initiatief van de landsdelige
24
EFRO-programma’s waarbij andere programma’s aanhaakten, in 2017 is geëxperimenteerd met
het gezamenlijk organiseren door alle deelnemende programma’s en wordt ook gezamenlijk een
projectleider ingehuurd.
De Europese Commissie heeft haar waardering voor de Europa om de hoek Kijkdagen laten blijken
door deze in 2015 te waarderen met de European Public Communication Award. Inmiddels is het
open-dagen-concept in veel Europese landen overgenomen en zijn deze open dagen geïntegreerd
in de Europe in my Region campagne van de Europese Commissie.
Rondom de organisatie van de Europa om de hoek Kijkdagen haken alle deelnemende
programma’s bij het nationale communicatienetwerk aan. Deelnemers zijn: Landsdelige EFRO-
programma’s Noord (SNN), OP Oost, OP Zuid (Stimulus), Kansen voor West, het Agentschap SZW
(ESF), de Europese Commissie (DG Regio), het Ministerie van Economische Zaken, de INTERREG-
programma’s Twee Zeeën, Euregio Maas Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland, het
EFMZV en ELFPO (POP). De INTERREG-programma’s North West Europe, Noordzeeregio en
INTERREG Europe nemen niet deel aan de Kijkdagen maar zijn wel aan het netwerk verbonden.
Bestuurlijk Overleg
Er vindt gemiddeld minimaal één keer per jaar bestuurlijk overleg plaats tussen de decentrale
overheden en het Rijk m.b.t. EFRO. Het laatste bestuurlijk overleg ging met name over de
gezamenlijke positie met betrekking tot de toekomst van de ESI-fondsen post 2020. Dit overleg
vond plaats op 23 maart 2017, en was afgestemd tussen alle ESI-fondsen.
Ook ELFPO kent bestuurlijke overleggen tussen het ministerie van Economische Zaken, de
managementautoriteit en de provincies. In 2016 is in het voor- en najaar overlegd. Belangrijke
aandachtspunten in het overleg zijn de uitvoering van het POP3, inclusief organisatorische
vraagstukken, en de wateropgave binnen het programma.
Aanspreekpunten en ad hoc overleggen tussen fondsen
De managementautoriteiten hebben een contactpersoon waar aanvragers en andere partijen
terecht kunnen met vragen die betrekking hebben over andere ESI-fondsen. Dit bevordert een
goede doorverwijsfunctie. Op regionaal gebied, bijvoorbeeld in Noord-Nederland, worden er
daarnaast op provinciaal niveau regelmatig afstemmingsoverleggen gepland tussen de ELFPO
betrokkenen, de EFRO betrokkenen en de Interreg betrokkenen.
Inhoudelijke gebieden en activiteiten voor samenwerking
In de Partnerschapsovereenkomst zijn tevens thema’s en gebieden benoemd waar wellicht
mogelijkheid tot samenwerking is.
Financieringsinstrumenten
Het thema financieringsinstrumenten is benoemd als mogelijk gezamenlijk thema om op samen te
werken. Ten tijde van het opstellen van de Partnerschapsovereenkomst en de OP’s van de ESI-
fondsen was er ook een ESI-brede werkgroep financieringsinstrumenten operationeel, waar ook
het ministerie van BZK op was aangesloten. Inmiddels zijn we een aantal jaren verder, en zijn de
ontwikkelingen op dit thema per fonds wisselend.
In het EFRO programma Kansen voor West II is een ruime plaats ingeruimd voor de inzet van
Financieringsinstrumenten (FI’s). De reden hiervoor is dat tijdens de ontwikkeling van het OP uit
consultaties en onderzoek bleek dat de toegang tot en het gebrek aan investeringskapitaal in de
Randstad structureel is, en een belangrijke oorzaak vormt van achterblijvende valorisatie en
achterblijvende investeringen in de koolstofarme economie.
Het is de nadrukkelijke keuze van de partners om naast subsidies de inzet van FI’s te ontwikkelen.
FI’s zijn geschikt voor, en sluiten aan bij, de vraag van de markt. De inzet was om ongeveer 1/3e
van de beschikbare Europese middelen te alloceren voor financieringsinstrumenten. De huidige
praktijk wijst uit dat dit percentage circa 50% is. Er zijn op dit moment negen (revolverende) FI’s
binnen Kansen voor West II in ontwikkeling, of al gestart. Hiermee ontstaat de mogelijkheid om
leningen, garanties en participaties in te zetten voor financiering van projecten.
25
De FI’s richten zich op thema’s proof of concept financiering, financiering van het innovatieve mkb,
financiering van warmte projecten, energie efficiëntie en verbetering van het vestigingsklimaat.
Bij ELFPO is in 2016 besloten om het financiële instrumentarium “Garantstelling marktintroductie
risicovolle innovaties” uit het programma te halen. Uitgebreid onderzoek wijst er op dat in
Nederland geen markt is om via een Europese regelgeving dit product samen met de banken uit te
werken. Nederland kiest er voor deze garantstelling via een nationale regelgeving uit te werken.
Dit is inmiddels gebeurd via de zogenaamde BMKB regeling (borgstelling mkb-kredieten).
Bij EFMZV is in 2014 als pilot onder het toen geldende EVF programma 2007-2013, het
revolverende VIN-fonds opgericht. Enerzijds om het investeren in de sector mogelijk te maken
daar waar de reguliere bancaire sector niet in de vraag kan voorzien, anderzijds om ervaring op te
doen met revolverend financieren met Europese middelen.
Er is in totaal circa € 1,4 mln. in een viertal leningen uitgezet. Dit betekent dat van het
aanvankelijk in het fonds gestorte kapitaal van € 3,5 mln. er circa € 2 mln. terugvloeit. In de
evaluatie van het VIN-fonds zijn er diverse redenen opgesomd waarom er sprake was van
onderuitputting. Hoewel er sprake was van betere rendementen in de visserij, heeft dat
onvoldoende geleid tot concrete investeringen. Dit werd mede veroorzaakt door onzekerheid over
de aanlandingsplicht. Daarnaast was er aanvankelijk te grote onbekendheid met het VIN-fonds.
Ook bleek de looptijd (max. 5 jaar) erg kort om het geleende budget terug te verdienen. Ten
slotte bleek de governance van het fonds erg strikt opgezet. Het gevolg hiervan was dat minder
ondernemers voor een lening in aanmerking kwamen.
De conclusie is vooralsnog dat gezien de onderuitputting van de € 3,5 mln. er onvoldoende
behoefte is aan een revolverend fonds. Helemaal als dat wordt afgezet tegen de grote hoeveelheid
uitvoeringskosten. Daarbij wordt de mogelijkheid om in deze periode gebruik te maken van
financieringsinstrumenten wel open gehouden. Mocht hiertoe worden besloten, dan zal opnieuw
gebruik worden gemaakt van de kennis en expertise van EFRO.
CLLD/Leader
Eind 2014 was het nog niet duidelijk in hoeverre de zes lokale visserijgroepen van het EVF kunnen
aansluiten bij en/of samenwerken met de LEADER groepen onder ELFPO. Na vaststelling van de PO
en de programma’s is er vanuit de visserijgroepen zelf geprobeerd aan te sluiten bij ELFPO, maar
dat is mislukt. Er bleek onvoldoende inhoudelijke overlap te zijn tussen de visserijgroepen en
LEADER groepen voor vruchtbare samenwerking. Er is derhalve geen samenwerking tot stand
gekomen.
Geïntegreerde Territoriale Investeringen (GTI’s)
Er is sprake van synergie bij de uitvoering van de GTI’s in de vier grote steden in Nederland (G4).
Een deel van de beschikbare middelen voor EFRO en ESF is gecombineerd ingezet in de G4 steden
om de mismatch op de arbeidsmarkt aan te pakken. Dit gebeurt op een gebiedsgerichte wijze.
Hierbij worden op een geïntegreerde manier financiële middelen uit het EFRO ingezet om
arbeidspotentieel te ontwikkelen op basis van de vraag van bedrijven, en wordt met het ESF voor
de huidige werkzoekenden gezocht naar baanopeningen en vacatures, of worden deze gecreëerd.
En krijgt dit arbeidspotentieel steun om de baan goed te vervullen.
Het idee achter deze aanpak is dat de gelijktijdige inzet van EFRO op de vraagzijde en ESF op de
aanbodzijde een versterkend effect heeft op de aanpak van de mismatch in de door de G4
aangewezen gebieden in de betreffende steden. Een voorbeeld is een project dat inzet op de
ontwikkeling van nieuwe curricula waarbij jongeren een opleiding volgen, die aansluit bij de vraag
van bedrijven. De bedrijven verzorgen een deel van de opleiding en geven ook startwerkgaranties
Hierbij investeert het EFRO in de opzet en hardware, en het ESF in de ondersteuning van jongeren
die extra steun nodig hebben. Hoofdstuk 5 gaat dieper in op de stand van zaken van de uitvoering
van de GTI’s.
26
Vereenvoudigde kostenopties
In de programmaperiode 2014-2020 wordt in Nederland (meer) gebruik gemaakt van de
mogelijkheid om kosten te vergoeden op basis van vereenvoudigde kostenopties.
Voor de fondsen die vallen onder de Regeling Europese EZ-subsidies (EFRO, ELFPO, EFMZV)
worden loonkosten uitsluitend vergoed op basis van vereenvoudigde kostenopties. Dit draagt bij
aan een uniforme uitvoering over de fondsen heen. De vereenvoudigde kostenopties zijn bepaald
door het Ministerie van Economische Zaken en niet ex ante goedgekeurd voor de Commissie. Er
bestaat binnen de huidige regelgeving helaas geen mogelijkheid voor een ex ante goedkeuring. Dit
leidt voor de managementautoriteiten en begunstigden in bepaalde gevallen tot onzekerheid. Het
is niet altijd zeker of op basis van de vereenvoudigde kostenopties goedgekeurde kosten achteraf
ook worden goedgekeurd door de auditautoriteit en de Europese Commissie.
Bij ESF wordt wel gebruik gemaakt van vereenvoudigde kostenopties die ex ante door de Europese
Commissie zijn goedgekeurd op basis van artikel 14 van de ESF Verordening. Deze mogelijkheid
tot ex ante goedkeuring van de vereenvoudigde kostenopties geeft veel zekerheid voor de
managementautoriteit en voor de begunstigden, en wordt dan ook erg gewaardeerd.
Daarnaast heeft het EFMZV meermaals overleg gevoerd met ESF, om gebruik te maken van de
kennis en expertise over het gebruik van vereenvoudigde kostenopties.
Synergie met Nationale en EU instrumenten
Horizon 2020
In de Partnerschapsovereenkomst is ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen
Horizon 2020 en de ESI-fondsen, en de mogelijke acties die genomen kunnen worden voor meer
samenhang en afstemming. De ambitie is uitgesproken om waar mogelijk H2020 investeringen en
de inzet van kennisinstellingen te koppelen aan investeringen in de ESI-fondsen.
Er is na vaststelling van de Partnerschapsovereenkomst oa. gekeken hoe de communicatie over en
weer verbeterd kan worden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) werkt eraan
om de communicatie over de relevante ESI fondsen te verbeteren, als onderdeel van hun
standaard voorlichtingsmateriaal.
Daarnaast is onderzocht of het zinvol is om aanvullende acties te nemen om H2020 projecten
(KP8) na afronding beter aan te laten sluiten op EFRO. Zo is met verschillende regio’s bezien of
projecten met het Seal of Excellence eenvoudiger toegang tot financiering uit EFRO in
aanmerkingen zouden moeten komen. Daarbij zijn uitvoeringstechnische belemmeringen ervaren
zoals verschillen in subsidiepercentages, subsidiabiliteit, staatssteun en het (deels) buiten werking
moeten stellen van de afgesproken werkwijze om tot kwalitatief goede projecten te komen. Naast
deze technische belemmeringen zijn projecten inhoudelijk beoordeeld waarbij de conclusie was dat
projecten met het Seal of Excellence niet significant excellenter zijn dan projecten die normaliter
binnen de Nederlandse EFRO programma’s geselecteerd worden. Daarmee is de conclusie van
Nederland dat er inhoudelijk geen grond is om projecten met een Seal of Excellence een
voorrangspositie te gunnen.
Nederland is van mening dat een scherpere focus op concrete maatschappelijke uitdagingen
wenselijk is, waarbij het gaat om uitdagingen die effectiever op Europese dan alleen op nationale
of regionale schaal aangepakt kunnen worden. Hierdoor ontstaat vanuit het inhoudelijke leidmotief
meer complementariteit tussen de EU-instrumenten, zoals ESI-fondsen, het Kaderprogramma voor
onderzoek en innovatie en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI).
Voor een sterke samenhang tussen ESI en het kaderprogramma moet voor de regelgeving na
2020 gekeken worden naar een scherpere focus in de bestedingsmogelijkheden op
maatschappelijke uitdagingen en interregionale samenwerking, én het benutten van ESI-fondsen
voor capaciteitsopbouw. Synergie moet niet worden gevonden door ESI financiering voorwaardelijk
te stellen voor het ontvangen van middelen uit het Kaderprogramma, of via vangnet constructies
zoals bij de Seal of Excellence.
27
Europese Investeringsbank en Europees Fonds voor Strategische Investeringen
Niet alleen op regionaal en nationaal niveau, maar ook op Europees niveau kunnen bedrijven
terecht voor het verkrijgen van (risico)kapitaal. De Europese Investeringsbank (EIB) vervult hierin
een centrale rol. Daarnaast is het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) opgezet
om EU budget te matchen. Vanuit het bedrijfslevenbeleid, en de bevordering van
ondernemingsfinanciering wordt in Nederland samengewerkt met de EIB en EFSI, bijvoorbeeld via
het Dutch Venture Initiative.
De laatste jaren wordt het gebruik van financiële instrumenten binnen de Europese Commissie
steeds meer gepromoot. Tegelijkertijd zijn het aantal regels voor het gebruik van financiële
instrumenten gestegen. Dit vergroot de rechtszekerheid, maar maakt de instrumenten minder
flexibel en combineerbaar. Om de (gecombineerde) impact van de verschillende financiële
instrumenten en fondsen te vergroten (zoals tussen EFSI en ESI-fondsen), is onder het
Investeringsplan het initiatief genomen tot een Europese Investerings Envoys per lidstaat.
Nederland herkent de toegevoegde waarde van EFSI, om daarmee andere financiering, met name
uit de private sector, te mobiliseren. Voor een verdere vergroting van de impact is
vereenvoudiging voor het combineren van EIB-fondsen en andere Europese (ESI) fondsen onder
andere van belang, en zullen de criteria voor financieringsinstrumenten vooraf helder moeten zijn
voor de gebruiker.
In 2015 is de Nederlandse Investeringsinstelling (NIA) opgericht, als centraal coördinatiepunt voor
publieke, private, nationale en regionale partners om investeringsmogelijkheden, en het gebruik
van financieringsinstrumenten, te bevorderen. In afstemming met de managementautoriteiten van
de ESI-fondsen wordt bezien in welke mate NIA van toegevoegde waarde kan zijn voor het gebruik
van financieringsinstrumenten met EFSI, en het combineren van EFSI en ESI middelen.
Het NIA werkt in nauwe afstemming met het EIB.
Vanuit de ESI-fondsen wordt momenteel met name binnen het OP Kansen voor West II ingezet op
FI’s. Er wordt ook een vervolg gegeven aan een aantal fondsen die in de vorige programma
periode opgezet zijn met het Europese Jessica-fonds (Joint European Support for Sustainable
Investment in City Areas), dat was ingesteld door de Europese Commissie in samenwerking met
de EIB. De kapitaalmarktanalyses hiervoor zijn inmiddels afgerond. Inmiddels zijn er negen
financiële instrumenten voorzien, in totaal de helft van het programma. Drie lopen al even en de
resterende zes zijn bijna zover. Landsdeeldekkend zijn er dan in totaal vier proof of concept
fondsen voor financiering van starters in de proof op concept fase. Daarnaast is er een
participatiefonds voor deelnemingen in de fase rond marktintroductie, zijn er opvolgers van drie
Jessica fondsen en is er een fonds voor Verenigingen van Eigenaren op het gebied van energie-
efficiëntie.
Europees Innovatie Partnerschap
Het Europees Innovatie Partnerschap in de landbouw (EIP-agri) is een nieuw initiatief van de
Europese Commissie, dat erop gericht is innovaties vanuit de landbouwpraktijk tot stand te laten
komen. In divers samengestelde groepen wordt een idee of probleem uitgewerkt tot een innovatie.
Dit kan een technische innovatie zijn, maar ook een proces- of organisatorische innovatie. Om de
kans op succes zo groot mogelijk te maken worden kennis en ervaring ingebracht door
onderzoekers, adviseurs en andere voor het project belangrijke stakeholders. Ook de andere
innovatiemaatregelen in het POP3 worden hierbij betrokken, zoals Samenwerken voor innovatie
met bestaande of andere groepen, Kennisoverdracht en voorlichting en Investeren in innovatie. Na
een oriëntatieperiode is in 2016 in 4 provincies gestart met de openstelling van Samenwerking
voor innovatie/EIP.
28
5. Geïntegreerde territoriale ontwikkeling
Algemene opmerkingen en beoordeling
Bij GTI wordt zowel vanuit het ESF als vanuit het EFRO financiering ingezet, om op een
geïntegreerde wijze grootstedelijke sociaal-economische problematiek aan te pakken in de G4. Het
gaat erom een bijdrage te leveren aan duurzame stedelijke ontwikkeling en het tegengaan van
sociaal-economische tweedeling in de stad. De combinatie van EFRO en ESF maakt het mogelijk de
problemen in samenhang aan te pakken. Dit gebeurt op een gebiedsgerichte wijze, waarbij op een
geïntegreerde manier financiële middelen uit het EFRO worden ingezet om arbeidspotentieel te
ontwikkelen op basis van de vraag van bedrijven, en met het ESF wordt voor de huidige
werkzoekenden gezocht naar baanopeningen en vacatures of worden deze gecreëerd.
De voor GTI beschikbare middelen vanuit het ESF en het EFRO pakken in de G4-gemeenten de
mismatch op de arbeidsmarkt aan. Het idee achter deze aanpak is dat de gelijktijdige inzet van
EFRO aan de vraagzijde en ESF aan de aanbodzijde een versterkend effect heeft op de aanpak van
de mismatch in de door de G4 aangewezen gebieden in de betreffende steden.
De voortgang van de GTI’s in het EFRO programma Kansen voor WestII en het programma van
ESF is op hoofdlijnen beschreven in Hoofdstuk 2. Hieronder wordt hier voor beide programma’s
nader op ingegaan. Daarnaast komt de stand van zaken van de uitvoering van Community Led
Local Development (CLLD)/LEADER bij EFRO en ELFPO en de Macroregionale en
zeegebiedsstrategieën bij EFMZV aan de orde.
CLLD uitvoering, stand van zaken
LEADER
In 2016 is gestart met 20 LAG’s voor de uitvoering van het LEADER programma. Ruim 3,3 mln.
inwoners vallen onder het aandachtsgebied van deze 20 LAG’s. Alle groepen hebben een lokaal
ontwikkelingsstrategie plan opgesteld. De hoofdthema’s binnen deze plannen zijn:
- Sociale cohesie en innovatie
- Verbeteren ontwikkeling platteland met goede stad-land verbindingen
- Versterken economische veerkracht
- Duurzame ontwikkeling
- Samenwerking LAG’s
DE LAG’s hebben 2016 vooral benut om het programma verder vorm te geven. De eerste
projecten zullen in 2017 starten.
CLLD: Initiatief op Scheveningen.
Binnen Kansen voor West II, is binnen de specifieke doelstelling Vestigingsklimaat in prioriteit 4,
het project CLLD Scheveningen gecommitteerd. In dit project van Stichting Initiatief op
Scheveningen (SIOS) werken inwoners en ondernemers op Scheveningen samen aan projecten om
deze kustplaats aantrekkelijk te maken en om werkgelegenheid te creëren. Projecten worden ook
beoordeeld en geselecteerd door de burgers. Daarvoor stelt het EFRO en de gemeente Den Haag
een gelijk bedrag beschikbaar. Het doel is om in drie jaar tijd 27 projecten onder de CLLD op te
starten. Scheveningen is de eerste plaats in een grote stad waar een stedelijk CLLD wordt
toegepast.
De stand van zaken van de uitvoering van deze CLLD is als volgt. Vorig jaar heeft het bestuur van
SIOS een oproep gedaan onder de burgers om gezamenlijk projecten te ontwikkelen die
werkgelegenheid en leren stimuleren en jong en oud en burger en bedrijf met elkaar verbinden.
Inmiddels zijn 11 creatieve voorstellen ingebracht, waarvan er zeven zijn voorgelegd ter
financiering. De resterende vier projecten staan nog in eerste instantie in de “wachtkamer”, omdat
ze nog niet volledig voldoen aan gestelde kwaliteitseisen. SIOS heeft vervolgens de bewoners
gevraagd deze projecten via Internet in prioriteit te rangschikken. Op die basis krijgen de hoogst
29
gerangschikte projecten een extra subsidie van respectievelijk 25%, 15% of 5% van het hun
toegekende bedrag.
GTI uitvoering, stand van zaken
EFRO en ESF De vier Geïntegreerde Territoriale Investeringen (GTI’s) in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en
Utrecht hebben ingezet op de mismatch op de arbeidsmarkt, en verbetering van het
vestigingsklimaat met kwalitatief goede bedrijfs-/werklocaties. Er wordt aanvullend geïnvesteerd in
Innovatie en Koolstofarme economie. Tevens wordt samen met het ESF programma ingezet op
ontwikkeling van werkzoekende werklozen door scholing, opleiding en het ontwikkelen van
toepasselijke curricula. In Amsterdam, Den Haag en Utrecht worden de EFRO GTI’s uitgevoerd via
een delegatie. In Rotterdam ligt de uitvoering bij de managementautoriteit. Het ESF onderdeel van
het GTI wordt uitgevoerd door de vier gemeenten, met het Agentschap SZW als
managementautoriteit.
Voor alle vier de GTI’s is een Uitvoeringsplan gemaakt. Hierin is per stad een omschrijving
opgenomen van de gebieden en de activiteiten waarop in samenhang ESF- en EFRO-middelen
worden ingezet. Daarnaast is beschreven hoe aanvragen worden behandeld, wat de beschikbare
middelen vanuit de verschillende fondsen zijn, en hoe de projecten worden beoordeeld. SAG’s
geven een inhoudelijk advies voor specifieke projectaanvragen op basis van landelijk vastgestelde
beoordelingscriteria voor EFRO en op basis van aansluiting op het Uitvoeringsplan voor ESF.
De EFRO committering voor de GTI’s komt op gang. Per eind 2016 waren er 6 projecten
gecommitteerd. Waarvan een in prioriteit 1 Innovatie, drie in prioriteit 3 Arbeidspotentieel en twee
in prioriteit 4 Vestiging. Voor het ESF zijn voor alle steden kaderaanvragen goedgekeurd en begint
de invulling met concrete projecten op gang te komen. Naar verwachting wordt de geplande
realisatie in het kader van het prestatiekader eind 2018 behaald.
De inzet op arbeidspotentieel is voor het EFRO een redelijk nieuwe manier van werken, vanwege
de sterke sociale kant. Maar, het uitgangspunt – vraaggerichte opleiding – blijkt een juiste keuze
te zijn. Het blijkt ook goed mogelijk om die vraag te verbinden met een mogelijke ESF inzet.
Hierdoor kan het één, het ander versterken (synergie). Bijvoorbeeld door aandacht te geven aan
extra begeleiding van deelnemers die het niet helemaal redden. Het ontwikkelen van dit soort
trajecten gebeurt nu op basis van de EFRO aanvragen, in samenwerking tussen de EFRO
programmabureaus en ESF vertegenwoordigers. Innovatieve aanpakken met
Startwerkgarantiebanen vormen de basis.
Ook de inzet op vestiging komt op gang. De steden Rotterdam en Den Haag zijn bezig om de
uiterst succesvolle Jessica fondsen SOFIE en FRED uit de vorige periode door te ontwikkelen tot
een volwassener variant voor deze prioritaire as. De aanvragen hiervoor worden in 2017 verwacht.
Wel blijkt dat de aanname dat financiering nodig zal zijn voor het ontwikkelen van aantrekkelijke
vestiging, in 2016 is gewijzigd. Het blijkt dat de private markt meer geïnteresseerd is in het
financieren van projecten, vooral door het einde van de economische crisis. In Amsterdam en
Utrecht speelt dit onderwerp meer dan in Rotterdam en Den Haag. Dit fenomeen heeft aandacht
van de managementautoriteit en het kan een mogelijke invloed hebben op de uitvoering van de
GTI’s. In 2017 zal dit ook nadrukkelijk worden gemonitord. De vraag naar middelen voor de
mismatch is echter enorm, het gat tussen onvervulbare vacatures en het beschikbaar
arbeidspotentieel is enorm in de GTI-gebieden, en initiatieven om dit te beslechten talrijk.
Voor de inzet van de GTI’s in de overige prioriteiten geldt het zelfde als al eerder is geschreven. Er
is ruime aandacht voor de prioriteit Innovatie, en een wat langzamere ontwikkeling van de
prioriteit Koolstofarme economie. Voor de laatste geldt trouwens ook dat het ontwikkelen van
fondsen een relatief lange aanlooptijd vergt. Wel wordt verwacht dat alle doelstellingen voor de
GTI’s zullen worden gehaald.
30
Voor het ESF-thema Geïntegreerde Territoriale Investeringen (GTI) konden vanaf november 2015
de G4-gemeenten elk een aanvraag indienen gericht op het aanpakken van de mismatch op de
arbeidsmarkt. Deze gemeenten hebben in 2016 de subsidie toegekend gekregen. Het totaal
verleende bedrag bedraagt 12 mln. subsidie. Dit is bijna de helft van het voor ESF-GTI
gealloceerde bedrag voor de gehele programmaperiode. Het ESF budget voor de totale
programmaperiode bedraagt € 25 mln.
De door de G4 ingediende aanvragen in het kader van ESF hebben het karakter van
raamaanvragen die verder nog ingevuld dienen te worden. De activiteiten uit de aanvragen
worden onder toeziend oog van de SAG’s opgepakt. De SAG’s houden toezicht op een uitvoering
die aansluit op de stedelijke uitvoeringsplannen die voorzien in een geïntegreerde stedelijke
aanpak met de inzet van ESF- en EFRO- fondsen
Uitdagingen in de aanpak
De inhoudelijke beoordeling van de aanvragen via de SAG’s draagt bij aan de borging van de
synergie tussen de beide fondsen en de samenhang binnen de aanvragen. De aanvragen van beide
fondsen verschillen van elkaar: zo kent het EFRO geen beperking op de looptijd van een project en
wordt soms gebruik gemaakt van budget openstellingen, terwijl bij het ESF-GTI sprake is van een
gemeentelijke invulling van de activiteiten, en kennen ESF-projecten een kortere looptijd.
EFRO aanvragen komen onregelmatig binnen. De aanvragen worden in vier stappen beoordeeld.
De inhoudelijke beoordeling wordt gedaan door de SAG d.m.v. toekenning van punten. Bij
voldoende punten krijgt een voorstel een positief advies. Zodra alle vier de beoordelingen positief
zijn, neemt de stedelijke programma autoriteit - of de managementautoriteit in het geval van
Rotterdam - een besluit tot beschikking en kan het project worden uitgevoerd. ESF-GTI wordt door
de gemeente uitgevoerd. Hier adviseert de SAG de gemeente niet d.m.v. puntentoekenning, maar
op basis van deskundigheid waarbij de criteria worden gevolgend. Deze adviezen worden
meegenomen bij de gemeentelijke uitvoering van ESF-GTI.
De verschillen in wijze van beoordeling en advisering door de SAG’s vraagt van het ESF een
andere manier van werken dan voorheen. De nadruk op de versterking van het arbeidspotentieel
vraagt ook een andere manier van werken van het EFRO, omdat nu meer aandacht nodig is voor
de vertaling van de vraag van de markt naar bepaalde kennis en het aanbod vanuit de scholen.
Hierdoor blijkt dat het opstarten van de projecten en het vinden van een samenhangende aanpak
meer tijd nodig had dan de gebruikelijke ESF en EFRO projecten. Inmiddels zijn voor de komende
jaren de investeringen in projecten gedaan en zijn de projecten op gang gekomen.
Macro-regionale en zeegebiedsstrategieën De gecoördineerde uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), als onderdeel van het
Geïntegreerd maritiem beleid, is ingebed in de Northeast Atlantische Strategy van de OSPAR-
conventie om de belangrijkste bedreigingen voor een gezonde oceaan aan te pakken. Deze
strategie wordt ondersteund door een OSPAR Quality Status Report (QSR) 2010. Dit QSR2010
vormt een van de belangrijkste bronnen voor de nationale initiële beoordeling in overeenstemming
met de KRM.
Nederland richt zich met het EFMZV vooral de grootste risico’s in het relatie tot het bereiken van
de goede milieutoestand in 2020, in het licht van de implementatie van de Kaderrichtlijn mariene
strategie, en het daarmee stellen van randvoorwaarden voor Blue Growth op de korte termijn.
Alle activiteiten om kennisleemten met betrekking tot zwerfvuil in zee en onderwatergeluid in te
vullen, zullen zo veel mogelijk voortbouwen op door de EU geïnitieerde kennisinitiatieven en zullen
daar zo mogelijk een aanvulling op vormen. Hierbij zal er naar gestreefd worden om duplicatie van
kennisvergaringsinitiatieven te voorkomen.
31
Er zijn twee projecten ten aanzien van zwerfafval. Eén project betreft “Two studies supporting
green deal(s) with the shipping sector on waste handling” en de andere over “Waste collection in
river systems”. Ten aanzien van de GMB projecten op het gebied van onderwatergeluid geldt dat
er maximaal internationaal zal worden samengewerkt. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van
beschikbare kennis uit bestaande internationale overleggen, zoals de OSPAR Intersessional
Correspondence Group (ICG)-Noise en de ICG-Cumulative Effects, en de EU expert groep TG
Noise, die ingesteld is om de Europese Common Implementation Strategy van de KRM voor dit
specifieke onderwerp te ondersteunen. Nederland speelt een trekkende rol in deze commissies,
waarbij de kennis van Nederland op het gebied van modelleren (TNO) en opgedaan in diverse
projecten rond Wind op Zee, wordt ingebracht.
32
6. Verbetering administratieve capaciteit. Hieronder worden de maatregelen beschreven die door een ESI-fonds zijn genomen op het gebied
van administratieve capaciteit, indien dit onderwerp in het verleden aandacht vroeg.
EFMZV In het positioneringsdocument 2012 heeft de Commissie kritische opmerkingen gemaakt ten
aanzien van de uitvoering van het EVF en erop gewezen dat er in het EFMZV voldoende
administratieve capaciteit beschikbaar moet zijn om ook de extra taken onder gedeeld beheer uit
te kunnen voeren. In de nieuwe programmaperiode is meer aandacht voor voldoende
administratieve capaciteit. De benodigde capaciteit voor de uitvoering - afgestemd op de
verwachte opdrachten en openstellingen - wordt opgenomen in de jaarlijkse offerte aan het
ministerie van Economische Zaken.
Aan de monitoring van de benodigde capaciteit voor de beoordeling van aanvragen (selectie) en
managementverificaties is gevolg gegeven door de wekelijkse bespreking hiervan door de
betrokken managers van de uitvoeringsorganisatie RVO.NL. Daar vindt de monitoring plaats,
waarna de teammanager de benodigde stappen neemt, mocht extra capaciteit nodig zijn. De
capaciteit kan naar behoefte aangepast worden en is vooral afhankelijk van de voorgenomen
openstellingen, de goedgekeurde aanvragen en de te ontvangen voortgangsrapportages (voor de
rest van het proces).
Overige fondsen Bij de andere ESI-fondsen deden er zich geen knelpunten voor, en was er geen aanleiding om
aanvullende acties te ondernemen t.a.v. de capaciteit van de autoriteiten en de begunstigden op
het gebied van administratief beheer. Bij ESF is de samenwerking tussen managementautoriteit,
auditautoriteit en certificeringsautoriteit verder verbeterd door het instellen van periodieke
afstemmingsoverleggen.
33
7. Vermindering Administratieve Lasten Nederland is sterk voorstander van het reduceren van de administratieve lasten en
uitvoeringskosten voor begunstigden en andere betrokkenen bij de ESI-fondsen. Er worden al
goede stappen gezet bij de huidige aanpassingen van het Financieel Reglement en de Algemene
Verordening voor de ESI-fondsen (Verordening 1303/2013), op het gebied van performance
budgetting en het gebruik van vereenvoudigde kostenopties. Nederland zet voor de volgende
programmaperiode in op een verdere vermindering van de administratieve lasten en aanvullende
maatregelen.
Dit hoofdstuk richt zich op de inspanningen op het gebied van administratieve lastenreductie in de
huidige programmaperiode. Daarnaast wordt een korte omschrijving gegeven (over het
functioneren) van de ICT systemen die de ESI-fondsen gebruiken.
EFRO
De Nederlandse EFRO-programma’s zetten nadrukkelijk in op lastenverlichting van begunstigden
Een belangrijk spoor dat hierbij is gevolgd is een vereenvoudiging van de verantwoording van
kosten. Hierbij is aansluiting gevonden bij mogelijkheden die de verordening biedt, bijvoorbeeld
het gebruik van zogenaamde ‘flat rate-tarieven’ en ‘standard unit costs’.
Concreet heeft de voorbereiding geleid tot:
Een vast percentage van de directe loonkosten als opslag voor sociale lasten. Dit betekent dat
begunstigden het percentage opslag sociale lasten niet meer afzonderlijk hoeven te
onderbouwen;
Een vast percentage van de subsidiabele directe loonkosten (inclusief opslag voor sociale
lasten) voor overheadkosten. Dit betekent dat een aparte onderbouwing van de
overheadkosten niet meer noodzakelijk is;
De vier Nederlandse managementautoriteiten EFRO hebben een convenant gesloten en werken
volgens uniforme voorwaarden en procedures. Dit betekent onder andere dat er gewerkt wordt
met één AO beschrijving, één ICT-systeem en één landelijk vastgestelde set van
beoordelingscriteria. Voor de communicatie met indieners en begunstigden is het digitale spoor
nog belangrijker geworden (e-cohesie).
ESF Bij de opzet van het ESF-programma is vereenvoudiging van de regelgeving en vermindering van
de administratieve lasten als uitgangspunt gehanteerd. Ook tijdens de uitvoering van de lopende
ESF-programmaperiode wordt (waar nodig in afstemming met de Europese Commissie) onderzocht
of verdere vereenvoudiging mogelijk is en worden passende maatregelen genomen.
De beheersautoriteit zal bij de projectenaanvragen nadrukkelijk beoordelen of de voorgestelde
projectactiviteiten eenvoudig te verantwoorden en controleren zijn. De meetbaarheid van de
prestatie is van groot belang voor de verantwoording van de resultaten. Onderdeel van het
verleningsproces is dat tussen aanvrager en beheersautoriteit expliciet aandacht wordt besteed
aan de wijze waarop de kwaliteit en effectiviteit van het project inzichtelijk gemaakt kan worden.
Door aan de voorkant van het subsidieproces meer dan in de vorige programmaperiode aandacht
te besteden aan de keuze van de activiteiten en de wijze waarop deze geadministreerd gaan
worden, wordt beoogd dat begunstigden zoveel mogelijk kiezen voor eenvoud en geen
ingewikkelde kostensoorten opnemen in hun project.
Vereenvoudigde kostenopties
Inzet voor het ESF-programma 2014-2020 is om 50% van de kosten te laten verantwoorden door
middel van kostenvereenvoudiging. De Algemene Verordening en de ESF-verordening (met name
artikel 14 lid 1 & 2) bieden belangrijke nieuwe mogelijkheden voor vereenvoudigde kostenopties.
In overleg met de belangrijkste stakeholders wordt verkend hoe deze mogelijkheden toegepast
kunnen worden.
34
Op dit moment zijn vereenvoudigde kostenopties reeds beschikbaar voor de projecten in het kader
van Actieve Inclusie, waarbij de Arbeidsmarktregio’s veel gebruik maken van de 40% flat rate op
de directe loonkosten ter dekking van de resterende kosten van het project. Het Ministerie van
Veiligheid & Justitie heeft een project dat is gericht op arbeidstoeleiding van (ex)gedetineerden,
terbeschikkinggestelden en jongeren in een jeugdinrichting. Voor dit project is een Delegated Act
afgesloten (artikel 14 lid 1) waarbij wordt afgerekend op een vaste prijs per dag per deelnemer in
traject. Hiernaast is er een delegated act ter goedkeuring ingediend bij de EC om de kosten van
technische bijstand af te rekenen op basis van de projectkosten opgenomen in een betaalaanvraag
aan de EC.
Aanvullend hierop wordt een standaard opslag op het brutoloon gehanteerd (vergelijkbaar met de
ESF programmaperiode 2007-2013) en wordt het aantal werkbare uren op 1.720 gesteld, bij een
voltijds dienstverband. De veel voorkomende berekening van directe loonkosten is hiermee zoveel
mogelijk vereenvoudigd.
Deze introductie van vereenvoudigde kostenopties heeft geleid tot een vermindering in de
administratieve lasten voor zowel aanvrager, als voor de beheersautoriteit en de auditautoriteit.
Het aantal fouten in de projectadministratie is zichtbaar afgenomen. Door vereenvoudigde
kostenopties blijft er meer tijd over voor de inhoudelijke invulling en uitwerking van het project.
Voor de resterende looptijd van het ESF programma zal Nederland zich blijven inzetten voor
verdergaande vereenvoudiging en het introduceren van vereenvoudigde kostenopties.
ELFPO Het ELFPO-programma heeft maatregelen genomen om de lasten van de begunstigden te
verlichten. In het programma volgen we de mogelijkheden die de verordening biedt.
Concreet heeft dit onder meer geleid tot:
- Invoering van een collectief stelsel voor de uitvoering van het ANLb; hiermee wordt de
verantwoording van het beheer gelegd bij 40 gecertificeerde organisaties, waarbij binnen de
begrenzing van het collectief enige flexibiliteit is in het jaarlijks te beheren gebied.
- De provincies hebben samen met RVO.nl een uniforme landelijke modelregeling ontwikkeld.
Tevens is een eenduidig aanvraagsysteem (uitvoeringsplatform) met gelijkgestemde
voorwaarden en procedures. Dit platform biedt de aanvrager de gelegenheid om digitaal aan
te leveren en zijn dossier in te zien.
- Voor het bepalen van loonkosten zijn standaard bedragen opgenomen voor subsidiabele
directe loonkosten (inclusief vast percentage voor opslag sociale lasten en overheadkosten).
EFMZV De managementautoriteit van EFMZV zet bij het opstellen van subsidieregelingen nadrukkelijk in
op eenvoudige regelgeving. Door aan de voorkant veel aandacht te besteden aan de regelgeving,
wordt beoogd om zowel bij aanvrager als beoordelaar helderheid te scheppen. Dit vermindert
zowel de administratieve last, als de uitvoeringslast van de regeling en houdt een relatief klein
fonds als het EFMZV beheersbaar. Daarnaast biedt het uitvoeringsplatform de aanvrager de
mogelijkheid om alle voor de subsidieaanvraag benodigde informatie digitaal aan te leveren.
Verder streeft de MA ernaar om de regelgeving waar mogelijk te versoepelen, zonder daarbij
buiten de door Europese kaders te treden. Waar mogelijk worden zoveel mogelijk met
vereenvoudigde kostenopties gewerkt, of worden deze ontwikkeld. Momenteel wordt er bij de
innovatie regelingen gebruik gemaakt van vereenvoudigde kosten opties bij loonkosten. Ook wordt
gewerkt met een lumpsum bij de regeling productie- en afzetprogramma’s. Voor de toekomst
worden vereenvoudigde kosten opties ontwikkeld voor indirecte kosten en scheepskosten.
ICT-systemen In januari 2015 is het landelijke ICT systeem voor de uitvoering van het EFRO programma in
productie genomen. Alle gegevens worden in geautomatiseerde vorm vastgelegd, waaronder ook
de gegevens zoals opgenomen in Verordening 480/2014. Landsdelig zijn de afgelopen 2 jaar
35
meerdere openstellingen in tendervorm uitgevoerd. Hierbij zijn geen noemenswaardige problemen
in de functionaliteit voorgevallen.
De managementautoriteit voor het ESF (Agentschap SZW) maakt op het gebied van ICT gebruik
van een aantal systemen. De belangrijkste worden hieronder genoemd.
Alle subsidieaanvragen worden als project binnen het casemanagementsysteem DIANE
opgeslagen. In DIANE zijn werkstromen ingericht om het proces te begeleiden en te stroomlijnen.
DIANE wordt in alle fases van het subsidieproces gebruikt om gegevens vast te leggen, te
genereren en te raadplegen. Het is hiermee het backoffice systeem binnen het gehele proces. In
DIANE worden alle relevante documenten op projectniveau opgeslagen. Dit geldt voor alle
documenten die in DIANE gegenereerd worden, alle documenten die aangeleverd zijn door de
aanvrager, alle documenten rondom bezwaar en beroep alsmede alle communicatie- en
(eind)controlestukken. DIANE ondersteunt de mogelijkheid tot het gebruik van een uitgebreid
autorisatiemodel.
Het Subsidieportaal is het front-officesysteem, waar subsidieaanvragers gedurende het
subsidieproces kunnen inloggen om formulieren in te vullen, gegevens aan te passen, documenten
te uploaden en de voortgangstatus te controleren. Het subsidieportaal maakt het mogelijk dat alle
gegevensuitwisseling met de aanvrager door middel van elektronische gegevensuitwisseling
plaatsvindt (artikel 122 lid 3 Verordening (EU) 1303/2013).
Bij ELFPO is na vaststelling van het ELFPO programma in 2015 en 2016 geïnvesteerd in het leggen
van een goede basis van uitvoeringsregelingen. In 2016 zijn de eerste openstellingen geweest,
waarbij bleek dat het ondersteunende subsidiesysteem niet optimaal functioneerde, zodat
besluitvorming met vertraging plaatsvindt.
In het jaarlijks implementatierapport van EFMZV wordt over de outputindicatoren gerapporteerd.
De monitorgegevens worden vastgelegd in geautomatiseerde vorm. Het IT-systeem kent nog
enige kinderziektes. Geautomatiseerd rapportages uitdraaien is nog niet volledig mogelijk. Er
wordt naar gestreefd om deze functionaliteit zo spoedig mogelijk te laten werken. Los van de
geautomatiseerde vastlegging, zijn de desbetreffende gegevens wel altijd beschikbaar voor
raadpleging.
36
8. Rol partners De Partnerschapsovereenkomst is in een interactief proces met nationale en regionale partners en
de zeven operationele programma’s tot stand gekomen (multi level governance). De Algemene
Verordening vraagt om ook in het Voortgangsverslag aandacht te besteden aan de rol van de
partners bij de uitvoering van de programma’s en bij het voortgangsverslag. In dit kader wordt het
Voortgangsverslag ter consultatie aangeboden aan de zeven toezichtcomités van de ESI-fondsen
(ook wel Comité van Toezicht, of Monitor comité genoemd).
PM reactie en evt. aanpassingen n.a.v. de consultatieronde.
Hieronder wordt de betrokkenheid van de partners bij de uitvoering van de programma’s per ESI-
fonds nader toegelicht.
EFRO
Comité van Toezicht De belangrijkste stakeholders van de OP’s hebben zitting in de vier Comités van Toezicht. Met
deelname van vertegenwoordigers vanuit overheidsgeledingen in het toezicht, geven de
managementautoriteiten van EFRO vorm aan de rol van faciliterende overheid. Het Comité
evalueert de uitvoering van het programma en de voortgang die is geboekt is in het bereiken van
de doelstellingen. De samenstelling, instelling en werkzaamheden van de Comités zijn in
overeenstemming met hoofdstuk 4 en 5 van de Gedragscode inzake partnerschap.
Het Comité komt ten minste twee keer per jaar bijeen, en kent behalve de functie van
toezichthouder ook een klankbordfunctie. Het Comité kan ten behoeve van de
managementautoriteit opmerkingen maken over de uitvoering en evaluatie van het Operationele
Programma, met inbegrip van maatregelen om de administratieve last van begunstigden te
verminderen. Alle betrokken partijen geven aan dat de Comités van Toezicht van EFRO naar
tevredenheid functioneren.
Deskundigencommissie
Hiernaast is er voor de thema’s innovatie en koolstofarme economie een adviescommissie
ingesteld waarin experts zitting hebben. De leden zijn afkomstig uit het bedrijfsleven,
brancheorganisaties, hogescholen en universiteiten maar nemen deel op persoonlijke titel. Deze
groep heeft als taak de managementautoriteit te adviseren over de inhoud en kwaliteit van de
ingediende projecten.
Stedelijke adviesgroepen
De stedelijke adviesgroepen geven een gemotiveerd selectieadvies aan projectvoorstellen op het
terrein van de GTI’s. In een kwaliteitsbeoordeling wordt gekeken in hoeverre een projectvoorstel
past binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma, hoe de kwaliteit van de aanvraag
is, en de mate waarin de aanvraag bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De samenstelling van de
stedelijke adviesgroepen verschilt per stad, maar kent over het algemeen een vertegenwoordiging
van stakeholders met gezag in zijn/haar veld van expertise. Men heeft voldoende kennis van de
stedelijke probleemgebieden, zijn in staat scherpe adviezen te geven en te formuleren, zijn
integer, onafhankelijk, geïnspireerd en beschikbaar. Voorbeelden van stakeholders zijn o.a.
vertegenwoordigers uit het onderwijs, individuele mkb’ers, het stedelijk bedrijfsleven, een
kennisinstituut etc. De leden van de adviesgroep worden benoemd door het college van
Burgemeester & Wethouders, en het Comité van Toezicht stemt hiermee in.
Betrokkenheid partners bij evaluatieonderzoek
Tijdens de programmaperiode voert iedere managementautoriteit, deels in gezamenlijkheid,
evaluaties uit op basis van het Evaluatieplan 2014-2020. Voor de uitvoering van de evaluaties zal
informatie verzameld worden bij de partners van het programma. Alle evaluaties worden ook aan
de Comités van Toezicht gepresenteerd en aan de EC aangeboden. Het Comité kan aan de hand
hiervan tevens aanbevelingen doen voor de uitvoering en de evaluatie van het programma.
37
Voorlichting aan partners
Alle partners van het programma worden betrokken door voorlichting via onder andere
informatieve brieven, de beschikbaarstelling van jaar- en evaluatieverslagen, projectbezoeken, en
de websites van de vier managementautoriteiten. Ook de deelname van het programma aan de
Europa Kijkdagen is voor ieder, en specifiek de burger, een gelegenheid om kennis te nemen van
de ontwikkelingen en voortgang van de OP’s.
ESF
Toezichtcomité ESF De belangrijkste stakeholders hebben zitting in het Toezichtcomité ESF. Dit zijn onder andere de
aanvragers, sociale partners, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de ministeries
van Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschapen, Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, en het College voor de Rechten van de Mens. Het toezichtcomité evalueert de
uitvoering van het programma en de voortgang die is geboekt in het bereiken van de
doelstellingen. De samenstelling, instelling en werkzaamheden van het Toezichtcomité zijn in
overeenstemming met hoofdstuk 4 en 5 van de code of conduct on partnership.
Het toezichtcomité komt ten minste twee keer per jaar bijeen, en kent behalve de functie van
toezichthouder ook een klankbordfunctie. Het Toezichtcomité kan ten behoeve van de
managementautoriteit opmerkingen maken over de uitvoering en evaluatie van het operationele
programma, met inbegrip van maatregelen om de administratieve last van begunstigden te
verminderen.
Betrokkenheid partners bij ontwikkeling nieuwe regelingen
De stakeholders worden tevens betrokken bij de afstemming van inhoudelijke regelwijzigingen.
Afhankelijk van de aard van de voorgenomen wijziging wordt het toezichtcomité ESF geïnformeerd
of geconsulteerd, en in sommige gevallen moet het toezichtcomité ESF expliciet toestemming
geven voor een regelwijziging, conform de daarvoor geldende regels uit Verordening (EU)
1303/2013.
Hiernaast zijn er eind 2015 en begin 2016 expertmeetings georganiseerd met sociale partners en
O&O-fondsen. Deze expertmeetings hebben een bijdrage geleverd aan de concrete invulling van
de regeling ‘Duurzame inzetbaarheid regio’s en sectoren’.
Betrokkenheid partners bij evaluatieonderzoek
Tijdens de ESF-programmaperiode voert het ministerie van SZW evaluaties uit op basis van het
Evaluatieplan ESF 2014-2020. Per evaluatieonderzoek wordt een begeleidingscommissie benoemd
bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, sociale partners en eventueel
andere betrokken instanties. De begeleidingscommissie fungeert als klankbord voor de
opdrachtgever van de evaluaties (het Agentschap SZW).
De onderzoeksrapporten worden aan het toezichtcomité gepresenteerd. Het toezichtcomité kan
aan de hand hiervan aanbevelingen doen voor de uitvoering en de evaluatie van het programma.
Alle onderzoeksrapporten worden tevens gepubliceerd op de website van het Agentschap SZW en
ook in bredere zin onder de aandacht gebracht van stakeholders. Specifiek voor de
evaluatieonderzoeken in het kader van het hoofdthema Actieve Inclusie is er een evaluatienetwerk
opgericht om aanvragers te betrekken in het evaluatieonderzoek en onderzoeksresultaten te
delen. Dit netwerk is gericht op kennisuitwisseling, discussie en het delen van good practices in het
kader van het ESF evaluatieonderzoek.
ELFPO
Het ELFPO programma wordt uitgevoerd in goede samenwerking met verschillende partners. In
het programma is een behoorlijke wateropgave opgenomen. Deze wordt uitgevoerd in intensieve
samenwerking tussen provincies, waterschappen en de landbouworganisaties.
De uitvoering van de JoLa is geëvalueerd. Bij deze evaluatie is de NAJK betrokken geweest.
38
Het CvT wordt gevormd door de leden vanuit het ministerie van EZ en de provincies en de
raadgevende leden met vertegenwoordigers van de Unie van Waterschappen, LTO, NAJK,
Boerennatuur, VNG en de EC.
EFMZV Het EFMZV wordt geïmplementeerd in overeenstemming met verschillende partners. Bij de keuze
van de leden van het Comité van Toezicht zijn de bepalingen uit de Code of Conduct als
uitgangspunt genomen. In het Comité zitten leden uit de volgende partners:
het Bestuurlijk Platform Visserijgebieden;
de aanvoer/PO’s van de visserij- en aquacultuursector;
de afzet en verwerking van de visserij- en aquacultuursector;
de wetenschap (behartigt ook datacollectie);
de NGO's (behartigt beide horizontale thema's);
de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (behartigt controle en handhaving);
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (behartigt GMB).
Het CvT wordt telkens vroegtijdig en volledig betrokken bij de evaluaties. Tijdens het eerste
overleg van het jaar ontvangt het CvT de conclusies van de jaarlijkse evaluatiebijeenkomst en het
jaarverslag over het voorgaande jaar. Dit is ook het moment waarop het CvT het voorgaande jaar
zal evalueren. Deze evaluatie vindt plaats aan de hand van:
financiële gegevens (uit het jaarverslag);
de resultaatindicatoren (uit het jaarverslag);
resultaten van kwantitatieve analyse (in voorkomende gevallen);
de doelstellingen van het fonds.
Verder ontvangt het CvT tijdens de eerste vergadering van het jaar een overzicht van de
evaluatieactiviteiten van het voorgaande jaar en de uitkomsten hiervan. Het CvT monitort
daarnaast of de MA zich aan het eigen evaluatieplan houdt. Dit plan zal tijdens het eerste CvT van
het jaar telkens worden meegezonden.
39
9. Horizontale beginselen
Gelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid Een van de landen specifieke aanbevelingen uit 2013 betrof het verhogen van de
arbeidsparticipatie, met name van mensen in de marge van de arbeidsmarkt zoals vrouwen,
mensen met een migrantenachtergrond, mensen met een handicap en ouderen. De Nederlandse
regelgeving met betrekking tot gelijke kansen en non-discriminatie en van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen draagt bij aan de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor deze
groeperingen. In de Partnerschapsovereenkomst is in paragraaf 1.5.2 en 2.3 uitgebreid
omschreven welke wet- en regelgeving hierin voorziet, zoals artikel 1 van de Grondwet, de
Algemene wet gelijke behandeling, en de Arbowet. Nederland voldoet tevens aan de Europese
criteria die voor de ex ante voorwaarden op dit gebied gelden.
Hieronder wordt een update gegeven van de Nederlandse inzet bij de ESI-fondsen op dit vlak
Gelijke kansen en non-discriminatie (GKND)
De bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen
en non-discriminatie (GKND) vormt een van de horizontale doelstellingen van de ESF-regeling
Actieve Inclusie. Binnen de projecten wordt aandacht besteed aan het creëren van gelijke kansen
voor iedereen, dus ongeacht geslacht, culturele achtergrond, godsdienst/levensovertuiging,
politieke gezindheid, handicap of chronische ziekte, leeftijd, seksuele gerichtheid, burgerlijke staat
of nationaliteit. Dit thema is onverminderd belangrijk, met name op het gebied van toeleiding naar
de arbeidsmarkt.
Het Agentschap SZW besteedt in zijn contacten met de arbeidsmarktregio’s gedurende de gehele
programmaperiode aandacht aan dit thema. Aanvragers hebben in hun aanvraag vastgelegd hoe
zij deze doelstelling willen realiseren. Het Agentschap SZW begeleidt hen daarbij onder meer door
het voeren van rondetafelgesprekken met de relevante contactpersonen, en door het geven van
presentaties tijdens regiobijeenkomsten. Tevens ondersteunt een gespecialiseerd bureau de
arbeidsmarktregio’s bij het uitwerken van gelijke kansen en non-discriminatie (GKND) in de
projecten door het aanbieden van informatie, het geven van trainingen, het aanreiken van tools en
audiovisueel materiaal, het opsporen van best practices, het persoonlijk adviseren van gemeenten,
en samenwerking met bedrijven. Medewerkers van het Agentschap SZW volgen workshops zodat
zij dit onderwerp bewust kunnen meenemen in hun advisering en begeleiding van de projecten.
Het Agentschap SZW verspreidt tijdens bijeenkomsten, in nieuwsbrieven en op haar website goede
voorbeelden van projecten, brochures en presentaties.
Onderzoeksbureau Regioplan heeft in het ‘Tweede Verdiepend Onderzoek ESF Actieve Inclusie’12
onderzocht wat de bijdrage van ESF is bij het bevorderen van het thema GKND. Hierbij is gekeken
hoe er in de projecten ‘Actieve Inclusie’ aandacht aan dit horizontale thema is besteed, en in
hoeverre met het ESF-programma aan deze horizontale doelstelling is bijgedragen.
De onderzoekers concluderen dat binnen alle typen projecten geldt dat het horizontale thema
GKND in beperkte mate aanleiding heeft gegeven om specifieke deelprojecten op te zetten of
concrete aanpassingen te doen aan de uitvoering. De aanvragers geven aan in hun reguliere
uitvoering in te zetten op maatwerk gericht op de individuele behoeften en belemmeringen, en niet
te discrimineren.
In algemene zin kan ESF Actieve Inclusie bijdragen aan het bevorderen van gelijke kansen,
aangezien het hierbij gaat om arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Uit de analyse van Regioplan blijkt onder meer dat zes op de tien deelnemers van gemeentelijke
projecten bestaat uit personen uit huishoudens zonder inkomsten uit werk. Een kwart van alle
deelnemers aan ESF Actieve Inclusie die in 2016 zijn gestart bestaat uit eerste generatie
12 Link naar onderzoek [PM]
40
allochtonen. Onder alle deelnemers in 2016 bedraagt het aandeel ouderen (50 jaar en ouder)
dertien procent. Het aandeel vrouwen onder alle deelnemers in 2016 ligt op 40%.
De specifieke doelstelling ‘Bevordering duurzame inzetbaarheid werkenden’ biedt eveneens kansen
om projecten te initiëren die scheve verhoudingen in de behandeling van mannen en vrouwen aan
de orde stellen en deze recht te trekken. In de uitwerking van de doelstelling in het Operationeel
Programma 2014-2020 van het ESF worden voorbeelden genoemd van acties, waarbij vooral de
mogelijkheid om met zowel de mannelijke als vrouwelijke werknemers te overleggen over het
combineren van zorgtaken met werk, voor vrouwen tot verbeterde arbeidsomstandigheden kunnen
leiden. Dit kan bijdragen aan urenuitbreiding en daarmee aan toename van de achterblijvende
economische onafhankelijkheid van vrouwen.
Mensen met een handicap Nederland heeft op 30 maart 2007 het VN-verdrag ondertekend over het vergroten van de
toegankelijkheid voor mensen met een beperking in de maatschappij in brede zin. Het doel van dit
verdrag is het volledige genot door alle personen met een beperking van alle mensenrechten en
fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook
de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen.
De ministerraad is eind 2013 akkoord gegaan met de uitvoeringswet die ratificatie van het VN-
verdrag mogelijk maakt. In juli 2016 is het Verdrag vervolgens geratificeerd. Ratificatie van het
Verdrag verplicht Nederland om bij alle toekomstige wet- en regelgeving te toetsen of dit in lijn is
met het Verdrag. Het College voor de Rechten van de Mens is de onafhankelijke instantie die de
uitvoering van het verdrag moet bevorderen, beschermen en monitoren.
De projectadvisering op het terrein van gelijke kansen en non-discriminatie zal te zijner tijd tevens
een focus kunnen krijgen in het trainen van personeel inzake uitvoering van het VN-verdrag. Naast
ESF-projecten staat ondersteuning op het terrein van gelijke kansen ook open voor projecten van
de andere ESI-fondsen.
Stand van zaken duurzame ontwikkeling
Ook duurzame ontwikkeling is een zogenaamd ‘horizontaal beginsel’ voor de ESI-fondsen. De
Nederlandse wet- en regelgeving kent veel algemene, nationale (wettelijke) regelingen op het
gebied van duurzaamheid, bescherming van biodiversiteit, milieubescherming, klimaatverandering
en dergelijke, die ook van toepassing zijn op de ESI-programma’s. Daarnaast beschrijft de
Partnerschapsovereenkomst hoe de ESI-fondsen bijdragen aan dit onderwerp.
In deze paragraaf wordt beschreven hoe het principe ‘de vervuiler betaald’ ook nog op andere
wijze wordt vormgegeven binnen de ESI-fondsen, en wat de voortgang is.
EFRO
Duurzame ontwikkeling komt terug binnen de gekozen thematische doelstellingen van de OP’s van
EFRO. Binnen thematische doelstelling 4 zijn de activiteiten volledig gericht op het bevorderen van
een koolstofarme economie en daarmee op het tegengaan van de uitstoot van CO2 en andere
broeikasgassen. In dit thema staat het tegengaan van klimaatverandering dus centraal. Hoofdstuk
2 van dit verslag beschrijft de voortgang op dit onderwerp.
Zoals in de Partnerschapsovereenkomst al is aangegeven, is duurzaamheid één van de vijf
beoordelingscriteria waarop projectvoorstellen worden getoetst. Ook toetst het bevoegd gezag of
er een strategische milieubeoordeling moet worden uitgevoerd.
ESF
Als het gaat om een bijdrage aan de milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen,
matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, rampenbestendigheid, risicopreventie en
risicobeheer is een bijdrage denkbaar vanuit de investeringsprioriteiten Actieve inclusie en
Toegang tot werkgelegenheid (GTI) aan de eerste drie genoemde thema’s. De onderdelen
rampenbestendigheid, risicopreventie en risicobeheer staan te ver weg van het ESF-programma.
41
Er zijn mogelijkheden dat mensen worden getraind, dan wel worden toegeleid naar een
arbeidsplaats in de sectoren aansluitend op deze thema’s. Zo kunnen mensen worden getraind
voor of worden geplaatst op een arbeidsplek in de groene sector.
Conform de opvatting van de ex-ante evaluatoren is het, gezien de focus op actieve inclusie, niet
realistisch om te verwachten dat ESF een wezenlijke bijdrage zal kunnen leveren aan duurzame
ontwikkeling. Wel wordt onderzocht hoeveel mensen met behulp van ESF een baan vinden in de
groene sector. Zie voor de resultaten tot nu toe hoofdstuk 2, Bijdrage ESF aan 2020-doelen.
ELFPO
De focus van het ELFPO ligt op het stimuleren van innovatie en het vergroten van de
duurzaamheid van de Nederlandse agrosector. Het programma levert een bijdrage aan de transitie
naar een circulaire economie en de bevordering van groene groei, zodat een concurrerend,
innovatief, duurzaam en toekomstbestendig agrofoodcomplex ontwikkeld. Daarnaast biedt het de
mogelijkheid dat agrarische ondernemers als medebeheerders van het platteland een belangrijke
bijdrage leveren aan het beheer van natuur, van cultuurlandschap en van water.
De ELFPO maatregelen gericht op fysieke investeringen, hebben een focus op duurzaamheid en
innovatie, waardoor investeringen gericht op het versterken van de levensvatbaarheid en het
concurrentievermogen bijdragen aan onder meer milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie en
biodiversiteit.
Een belangrijk deel van het ELFPO bestaat uit maatregelen gericht op herstel, instandhouding en
verbetering ecosystemen. Naast maatregelen gericht op verbetering van de biodiversiteit is er ook
een belangrijk deel gereserveerd voor maatregelen gericht op et behalen van doelen beschreven in
de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn.
EFMZV Verduurzaming van de visserij- en aquacultuursector zijn de doelen van het EFMZV. Bij de
openstellingen vormt de bijdrage aan duurzaamheid dan ook veelal een belangrijk onderdeel.
Bij EFMZV komt een aanvrager die een ernstige inbreuk op het Gemeenschappelijk Visserijbeleid of
milieuwetgeving overtreedt, niet in aanmerking voor subsidie. Daarnaast zal in de beleidsregels
verlagingen EFMZV worden vastgelegd dat aanvragers die zich binnen vijf jaar na vaststelling aan
een dergelijke inbreuk schuldig maken, pro rata tempori een deel van hun subsidie dienen terug te
betalen.