Upload
dangkhanh
View
226
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Werkdocument:
Nadere analyse informatiehuis lucht
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 2 van 69
Colofon
© RIVM 2015
Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde
van bronvermelding: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave.
Ronald Hoogerbrugge
Wim van der Maas
Contact:
Ronald Hoogerbrugge
RIVM-MIL
Dit onderzoek werd verricht in opdracht van I&M
Dit is een uitgave van:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu
Postbus 1 | 3720 BA Bilthoven
Nederland
www.rivm.nl
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 3 van 69
Voorwoord van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Het voorliggende analyserapport van het informatiehuis Lucht is in opdracht van het Ministerie van IenM opgesteld. Het Ministerie wil hiermee inzicht verkrijgen in de scope, governance, inhoud, datakwaliteit en de veranderopgave van de huidige situatie (gegevensverstrekking suboptimaal) naar de toekomstige situatie waarin de gegevensvoorziening per inhoudelijk domein optimaal georganiseerd is in een informatiehuis. De in de analyse gemaakte inventarisatie en voornemens betreffen nadrukkelijk een eerste verkenning, gemaakt in een nog flink in beweging zijnde beleidsmatige context. Uiteindelijke, definitieve keuzes kunnen pas gemaakt worden als de beleidsmatige en juridische kaders (amvb’s, ministeriële regelingen) stabiel zijn geworden. Dit rapport is mede tot stand gekomen door inbreng van diverse partijen, dit hoeft niet te betekenen dat dit rapport op alle onderdelen door alle betrokken partijen wordt onderschreven. Het is een eerste analyse van het informatiehuis en zal als basis dienen voor het vervolgproces, zoals een verdere verdieping van de analyse van het informatiehuis of het opstellen van een businesscase. De Omgevingswet wil nieuwe, duurzame ontwikkelingen in de samenleving mogelijk maken en wettelijk ondersteunen. Daartoe is een integrale benadering, waarin de diverse belangen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Met de Omgevingswet en bijbehorende uitvoeringsregelgeving streeft de regering vier verbeterdoelen na: 1. Vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak
van het omgevingsrecht. 2. Bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke
leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. 3. Vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele
aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving.
4. Versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving.
Digitalisering is een belangrijk hulpmiddel voor een goede en eenvoudige uitvoering van de Omgevingswet. Het stelt initiatiefnemers in staat om snel te beschikken over de juiste informatie over de kwaliteit van de leefomgeving en over de regels die daar gelden. Hierdoor kunnen onderzoekslasten worden verlaagd. Het stelt burgers, bedrijven en overheden in staat om eenvoudiger informatie met elkaar uit te wisselen. Het biedt kansen om besluitvorming en procedures te versnellen en te verbeteren. Om de uitvoering van de wet goed te ondersteunen moeten we ook sturen op samenhang bij de digitalisering en is gekozen voor een stelselbenadering. Alleen zo kunnen de doelstellingen van de Omgevingswet volledig worden ondersteund. De samenhang binnen het Digitaal Stelsel Omgevingswet kenmerkt zich door:
- Het koppelen van het ruimtelijk domein aan milieudoelstellingen met behulp van bestaande componenten als kaarten en regelbeheer.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 4 van 69
- Het beschikbaar stellen van gegevens over de fysieke leefomgeving die voldoen aan de kwaliteitseisen Beschikbaar, Bruikbaar en Bestendig.
- Het centraal stellen van vraagsturing. Het gebruikersperspectief bepaalt de inrichting van het digitaal stelsel.
Om betrouwbare gegevens uit de beleidsdomeinen van de Omgevingswet (denk aan bodem, lucht, ruimte, bouw, etc.) beschikbaar te stellen is voor elk domein een Informatiehuis voorzien. Een informatiehuis levert informatieproducten die nodig zijn voor besluiten met rechtsgevolgen.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 5 van 69
Samenvatting
Werkdocument: Nadere analyse informatiehuis lucht
Een groot deel van de bouwstenen voor een toekomstig informatiehuis
luchtkwaliteit zijn al aanwezig. Een belangrijk wijziging die is voorzien betreft
de aansluiting van het informatiehuis op de centrale basis voorzieningen zoals
verkeersgegevens. Andere vernieuwingen betreffen de aansluiting bij het
informatieloket en te ontwikkelen en verbeteren informatie producten.
De komende jaren wordt de Omgevingswet- en regelgeving geschreven met een
aantal verbeterdoelen, zoals meer gebruikersgemak, snellere en betere
besluitvorming en minder onderzoekslasten. Om deze doelen te kunnen
realiseren is de “laan voor de leefomgeving” met een aantal informatiehuizen
voorzien. Dit rapport geeft een nadere analyse van de informatievoorziening die
nu al bestaat op het gebied van de luchtkwaliteit en de veranderopgave richting
een informatiehuis aan de laan. In de analyse zijn de relevante
informatiestromen zoveel mogelijk beschreven. De scope van de analyse richt
zich op het primaire doel van de laan namelijk het ondersteunen van
beslissingen met rechtsgevolgen onder het regime van de Omgevingswet.
Door de manier waarop de luchtverontreiniging zich verspreidt zijn de
concentraties in de buitenlucht een sommatie van vele bronnen zowel lokaal als
internationaal. Voor een adequate beschrijving van de luchtkwaliteit moeten al
deze bronnen worden meegenomen. Deze randvoorwaarde heeft geleid tot een
uitvoerige emissieregistratie, complexe modellen en validatie van de modellen
met metingen. Daardoor bestaat, in vergelijking met andere domeinen, al een
vrij complete informatiebasis. Dit betekent ook dat wijzigingen in één onderdeel
consequenties kunnen hebben voor andere onderdelen, en daarmee ook
consequenties kunnen hebben voor de betrouwbaarheid van het systeem en de
juridische bestendigheid.
De hier beschreven analyse is gebaseerd op het bestaande wettelijk kader. De
meest recente beschrijving, aangeleverd door het ministerie van IenM, van het
nieuwe wettelijk kader onder de omgevingswet, is opgenomen.
Een aantal voorbeelden voor de potentie van het digitale stelsel en het
informatiehuis lucht is geschetst in een apart laatste hoofdstuk.
Kernwoorden: Informatie huis, luchtkwaliteit, omgevingswet, laan van de
leefomgeving, digitaal stelsel
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 6 van 69
Inhoudsopgave
1 Inleiding 9
2 Wettelijk kader en informatiebehoefte 12 2.1 Besluit kwaliteit leefomgeving 13 2.2 Informatiebehoefte 15 2.3 Decentrale omgevingswaarden 17
3 Inrichting 19 3.1 Wie zijn partners in het huis? 19 3.2 Welke partijen leveren data aan? 20 3.3 Hoe wordt de kwaliteitsborging georganiseerd? 20 3.4 Wie beheert de data? 21 3.5 Bestaat er een overleg met bestaande
governance/samenwerkingsstructuren? 21
4 Gegevens 23 4.1 Benodigde data/datastromen/databases tbv beslissingen met
rechtsgevolgen. 23 4.1.1 Implementaties standaardrekenmethoden 23 4.1.2 Generieke gegevens luchtkwaliteit 24 4.2 Achterliggende data/datastromen/databases 25 4.2.1 Concentratie metingen volgens de EU voorgeschreven
referentiemethoden of daaraan equivalent 25 4.2.2 Aanvullende concentratiemetingen NO2 (Palmesbuisjes) 26 4.2.3 Implementatie van modellen (door derden) 27 4.2.4 Referentiemetingen ammoniak 27 4.2.5 Passieve samplers ammoniak 27 4.2.6 Depositiemetingen 27 4.2.7 Samenstellingsmetingen fijn stof 27 4.2.8 Meteorologische gegevens 27 4.2.9 Emissies op individueel bedrijfsniveau 28 4.2.10 Landelijke emissies 28 4.2.11 Ruimtelijke verdeling emissies 28 4.2.12 Afhankelijk van centrale data basis 28 4.2.13 Geur 28 4.3 Gegevens- Wat zijn de (huidige) toetsingsinstrumenten en welke
mogelijke kansrijke zijn nieuw te ontwikkelen toetseninstrumenten
worden voorzien? 29 4.3.1 Concentratiemetingen volgens de EU voorgeschreven
referentiemethoden of daaraan equivalent 29 4.3.2 Rekentool NSL 30 4.3.3 AERIUS rekensysteem ten behoeve van de PAS 30 4.3.4 Toetsen van Geur 30 4.4 Gegevens - Wat is kwaliteitsniveau van de data in relatie tot 3b’s? wat is
nodig om het op niveau te brengen en wat gaat het kosten? 31 4.4.1 Bruikbaar 31 4.4.2 Bestendig voor de rechter 31 4.4.3 Eenvoudig beschikbaar 32 4.5 Welke onderwerpen en werkvelden behelst het informatiehuis? 32 4.6 Welke organisatie heeft welke soort informatie? 33 4.7 Waar is de informatie te vinden? 33
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 7 van 69
4.8 Waar raakt het informatiehuis andere huizen en/of is er sprake van
overlap? 33 4.9 Welke informatiemodellen zijn er, wie zijn er voor verantwoordelijk en
lopen er acties om deze te integreren, uit te breiden of op te stellen? 33 4.10 Wie zijn bronhouders? 33 4.11 Welke standaarden worden gehanteerd? 34 4.11.1 Concentratiemetingen volgens de EU voorgeschreven
referentiemethoden of daaraan equivalent 34 4.11.2 Standaard rekenmodellen 34 4.11.3 Natte depositie 34 4.11.4 Emissie 34 4.12 Bij welke gegevens speelt privacy een rol? 35
5 Kwaliteitsborging 36 5.1 Kwaliteitsborging - Hoe wordt kwaliteit geborgd (kwaliteitsysteem)? 36 5.1.1 Metingen volgens de EU voorgeschreven referentiemethoden of daaraan
equivalent 36 5.1.2 Emissieregistratie 36 5.1.3 Standaard rekenmethoden 36 5.1.4 AERIUS/ PAS 37 5.1.5 Rekentool NSL 37 5.2 Kwaliteitsborging - Hoe en door wie wordt validatie uitgevoerd
(technisch en inhoudelijk)? 37 5.2.1 Metingen volgens de EU voorgeschreven referentiemethoden of daaraan
equivalent 37 5.2.2 Aanvullende metingen 38 5.2.3 Natte depositie 38 5.2.4 Actuele meetwaarden 38 5.3 Kwaliteitsborging - Domein specifieke uitwerking van de
kwaliteitscriteria (3b’s) 39 5.4 Kwaliteitsborging - Link leggen met doelarchitectuur 41
6 Vraagsturing 42 6.1 Vraagsturing: Aan welke informatieproducten/gegevenssets is er (nu al)
vanuit de gebruiker behoefte? En waarom? 42 6.2 Vraagsturing: Bij welke doelgroepen? Wat is daarvoor (nog) nodig? Wat
leveren die producten op? 42 6.2.1 Initiatiefnemers en vergunningverleners 42 6.2.2 Gemeentes 42 6.2.3 Provincies 42 6.2.4 Burgers/omwonenden 43 6.2.5 Issues/analyse punten 43 6.3 Hoe wordt vraagsturing gerealiseerd? 44 6.4 Stakeholderanalyse 44
7 Haalbaarheid 45 7.1 Wat is de verwachte planning, termijnen en groeicurve van het
informatiehuis? 45 7.2 Wat zijn de essentiële randvoorwaarden voor de start en ontwikkeling
van het informatiehuis? Wat is de verwachte planning 45
8 Informatiehuis lucht: Droomhuis langs de laan 46
9 Bijlagen 50
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 8 van 69
9.1 1 Stakeholdersanalyse informatiehuis luchtkwaliteit 50 9.2 Bijlage 2 Informatie model 55 9.3 Bijlage 3, overzicht gegevensstromen 56 9.4 Bijlage 4, overzicht belangrijkste actoren 63 9.5 Bijlage 5: Kwaliteitsplan Emissieregistratie 65 9.5.1 Uitgangspunten kwaliteit 65 9.5.2 Structurele QA/QC acties 65 9.6 Overzicht met meetnetten van passieve samplers 69
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 9 van 69
1 Inleiding
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet. De
wet treedt in 2018 in werking. Met de Omgevingswet bundelt de overheid 26
bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water,
ruimtelijke ordening en natuur. Met de nieuwe Omgevingswet wil het kabinet:
de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur
beter op elkaar afstemmen;
duurzame projecten stimuleren;
gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun
omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en
doelstellingen.
Om deze doelen te kunnen realiseren is een verbeterslag nodig in de digitale
informatievoorziening. Dit gerealiseerd in de laan voor de leefomgeving waaraan
een aantal informatiehuizen is voorzien. Dit rapport geeft een nadere analyse
van de informatievoorziening die nu al bestaat op het gebied van de
luchtkwaliteit en de veranderopgave richting in informatiehuis aan de laan. De
scope van de analyse richt zich op het primaire doel van de laan namelijk het
ondersteunen van beslissingen met rechtsgevolgen onder het regime van de
omgevingswet.
Voor het digitale stelsel dat de invoering van de omgevingswet moet
ondersteunen is in 2014 GOAL programmadefinitie1 uitgevoerd en is de
Factsheet informatiehuislucht2 opgesteld. De termen en definities in de hier
voorliggende nadere analyse zijn gebaseerd op deze beide studies. In het kader
van de gegevens voorziening voor de Omgevingswet zijn al eerder meer
indicatieve analyses uitgevoerd, zoals de “Uitwerking gegevensvoorziening
Omgevingswet”3.Hierin wordt de gegevensvoorziening voor de luchtkwaliteit in
het algemeen als behoorlijk goed beschreven. In het rapport wordt ook een
aantal aandachtspunten benoemd zoals de continuïteit van de
gegevensvoorziening nadat het NSL is afgelopen en de kwaliteit van
verkeersgegevens.
Informatiebehoefte
Het primaire doel van de laan is het ondersteunen van beslissingen met
rechtsgevolgen. Deze ondersteuning betekent dat de laan voorziet in informatie
waarmee initiatiefnemers, bevoegd gezagen en andere belanghebbenden de
gevolgen van beslissingen voor de luchtkwaliteit kunnen beoordelen.
De informatiebehoefte voor lucht is afhankelijk van het wettelijk kader, en dan
met name het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en ministeriele regelingen
onder het Bkl waarin bijvoorbeeld de bepalingen in de huidige Regeling
beoordeling 2007 zullen terugkomen.
Het wettelijk kader voor projectonderbouwingen onder de Omgevingswet
verschilt van het huidige wettelijk kader (Wet milieubeheer). Er is een aantal
1 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2015/02/18/bijlage-2-naar-de-laan-van-
de-leefomgeving-bouwsteen-voor-een-digitaal.html 2https://omgevingswet.pleio.nl/file/download/27383702 3http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2013/december/Uitwerking_Geg
evensvoorziening_omgevingswet
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 10 van 69
vereenvoudigingen doorgevoerd waardoor in minder gebieden en voor minder
projecten een toets op luchtkwaliteit vereist is. Deze vereenvoudigingen zijn
mogelijk in gebieden waar de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in
de bestaande situatie ruim voldoen aan de rijksomgevingswaarden.
Uitgaande van het wettelijk kader onder de Omgevingswet licht het voor de
hand de volgende gegevens en instrumenten op te nemen in het Informatiehuis
lucht:
Implementaties standaardrekenmethoden, zoals nu ook beschikbaar
worden gesteld door IenM (Rekentool voor berekeningen langs wegen
en ISL3a voor inrichtingen) en aanvullende tools, zoals de NIBM tool.
Generieke gegevens (GCN kaarten, emissiefactoren wegverkeer en
veehouderijen, ruwheidkaarten, meteorologische gegevens).
Rekenresultaten van de landelijke monitoring rijksomgevingswaarden
luchtkwaliteit, zoals voorzien onder de Omgevingswet en vastgelegd in
het Bkl.
De bovenstaande ‘basis’ gegevens en instrumenten’ worden weer ‘gevoed’ met
informatie vanuit verschillende projecten met een bredere reikwijdte dan alleen
lokale luchtkwaliteit (Emissieregistratie, Modellen, Meetnet).
De omgevingswet biedt ruimte voor lokale afwegingen. Lokale overheden
kunnen daartoe voor luchtkwaliteit decentrale omgevingswaarden vaststellen.
Indien een gemeente een decentrale omgevingswaarde vaststelt dan verbindt de
omgevingswet hieraan geen gevolgen voor vergunningen of projectbesluiten.
Het is aan het bestuursorgaan die de omgevingswaarde stelt, om deze te
“vertalen” in maatregelen om de omgevingswaarde te behalen. Mocht een
gemeente een decentrale omgevingswaarde stellen, dan is het aan de
gemeente/provincie om de monitoring van deze omgevingswaarde te regelen en
te financieren.
In hoeverre het Informatiehuis lucht de informatiebehoefte met betrekking tot
de decentrale omgevingswaarden moet en kan ondersteunen is nog een
aandachtspunt.
Het wettelijk kader en de daaruit volgende informatiebehoefte is nader
beschreven in hoofdstuk 2. De beschrijving van het wettelijk kader en de daaruit
volgende informatiebehoefte is aangeleverd door het ministerie van IenM. De
wet- en regelgeving is momenteel nog in ontwikkeling, en de beschreven
wettelijke kaders gaan uit van de ontwerp besluiten die in oktober 2015 de fase
van preconsultatie zijn ingegaan.
Huidige systeem
Luchtverontreinigende stoffen kunnen zich over grote afstanden verspreiden.
Daarom is er een lange historie van internationale afspraken voor de reductie en
monitoring van deze stoffen zowel in het kader van de EU als van de Verenigde
Naties. Vanwege het grote verspreidingsgebied wordt de luchtkwaliteit op een
bepaalde locatie beïnvloed door een groot aantal bronnen en is voor een
adequate monitoring veel informatie nodig. Daarmee bevat het bestaande
monitoringsysteem voor luchtkwaliteit al veel elementen van de
informatiestructuur die ook als basis voor het nieuwe “informatiehuis”
noodzakelijk is. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de bestaande meetnetten
voor bepaling van de luchtkwaliteit, de monitoring van het NSL en PAS. Veel van
deze infrastructuur, zoals bijvoorbeeld de “Emissieregistratie” (ER) is opgebouwd
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 11 van 69
vanuit de eisen van allerlei wetgeving en verdragen. De ER is geoptimaliseerd op
het efficiënt vervullen van al deze verplichtingen. De Emissieregistratie heeft een
breder scope dan alleen luchtkwaliteit maar het deel van de emissieregistratie
dat met luchtkwaliteit te maken heeft is dominant. Het belang van informatie uit
de Emissieregistratie is momenteel dermate groot dat er vooralsnog vanuit
is/wordt gegaan dat de Emissieregistratie een onderdeel van het informatiehuis
lucht is.
Verandering
De basiscomponenten voor een informatiehuislucht zijn in essentie in de huidige
systemen aanwezig. Het ombouwen en verrijken naar een informatiehuis lucht
biedt de kans om het gebruikersperspectief van vergunningverlening en
planvorming centraal te stellen. Vanuit het gebruikers perspectief kan een veel
scherper beeld ontstaan van welke informatieproducten nodig zijn en een
daadwerkelijke bijdrage leveren aan bijvoorbeeld een soepele aanvraag en
beoordeling van een vergunning. Daaruit kan vervolgens blijken/volgen welke
aanpassingen in de basis componenten noodzakelijke zijn.
De presentatie van de resultaten in het voorliggende werkdocument is volgens
de template opgebouwd die bij de opdrachtverlening voor alle informatiehuizen
is verstrekt. De template is nauwgezet gevolgd omdat dit werkdocument
gemaakt wordt voor een overzicht over alle informatiehuizen.
Geur. Er is een grote overlap tussen de bronnen van geur en de wijze van
verspreiding van geur met luchtverontreinigende componenten. Er wordt gebruik
gemaakt van dezelfde rekenmodellen (op basis van het Nieuw Nationaal Model
(NNM)). Ook in de nieuwe omgevingswet zijn beslissingen met rechtsgevolgen
(vergunningen in ieder geval voor landbouw) op basis van geur voorzien. Het
koppelen van de informatievoorziening van geur aan het informatiehuis lucht
kan daarom in principe tot efficiency voordelen leiden. Een paar overeenkomsten
zijn in kaart gebracht.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 12 van 69
2 Wettelijk kader en informatiebehoefte
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet. De
wet treedt in 2018 in werking.
Eén van de doelstellingen van de Omgevingswet is om besluitvorming over
projecten in de fysieke leefomgeving te versnellen en te vereenvoudigen zonder
afbreuk te doen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ook voor luchtkwaliteit is
gekeken hoe de besluitvorming vereenvoudigd zou kunnen worden. In
aansluiting daarop is tevens gekeken naar de wijze waarop de monitoring
ingericht moet worden om de besluitvorming te faciliteren. Tevens geldt de
monitoring, in combinatie met de verplichting om bij (dreigende) overschrijding
een programma met maatregelen op te stellen, als een waarborg dat de
omgevingswaarden niet worden overschreden.
De mogelijkheden voor vereenvoudigingen zijn onder meer afhankelijk van de
ontwikkeling van de luchtkwaliteit: de mate waarin aan de normen wordt
voldaan. Uit de monitoring van het NSL blijkt dat het aantal wegen met een
overschrijding van de grenswaarden de achterliggende jaren sterk is gedaald. In
2010 was langs bijna 1100 km weg sprake van NO2 concentraties boven de
grenswaarde. In 2014 is dit afgenomen tot ongeveer 30 km weg. Zie
onderstaande figuur.
Voor 2015 is langs ruim 12 km weg een overschrijding berekend. In 2020 doen
zich naar verwachting geen overschrijdingen langs wegen meer voor. Ook de
metingen en de berekende grootschalige achtergrondconcentraties (GCN
kaarten) tonen een dalende trend.
Deze positieve ontwikkeling van de luchtkwaliteit biedt ruimte voor
vereenvoudigingen in de landelijke monitoring van de luchtkwaliteit en de
onderbouwing van ruimtelijke projecten, zonder dat dit ten koste gaat van de
juridische bestendigheid van het systeem.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 13 van 69
De uitgangspunten voor de monitoring en projectonderbouwingen onder de
Omgevingswet zijn vastgelegd in het ontwerp Besluit kwaliteit leefomgeving
(Bkl), dat in oktober 2015 de fase van preconsultatie is ingegaan.
In dit hoofdstuk worden eerst de uitgangspunten in het Bkl nader toegelicht
(paragraaf 2.1). Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 beschreven wat dit betekent
voor de informatiebehoefte bij besluitvorming en de mate waarin het
informatiehuis in deze behoefte kan voorzien. Paragraaf 2.3 gaat in op de relatie
tussen decentrale omgevingswaarden en het Informatiehuis.
2.1 Besluit kwaliteit leefomgeving
Deze paragraaf gaat in op de volgende onderdelen in het Besluit kwaliteit
leefomgeving:
omgevingswaarden
monitoring
projectonderbouwingen.
Het rijk stelt voor een aantal onderwerpen, waaronder luchtkwaliteit,
rijksomgevingswaarden vast. De rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit
vloeien voort uit Europese wetgeving. Daarnaast is voor luchtkwaliteit de keuze
gemaakt dat gemeenten en provincies afwijkende of aanvullende
omgevingswaarden kunnen stellen (art 2.2 Bkl) en hiermee een eigen invulling
geven aan de beleidsambities ten aanzien van luchtkwaliteit (zie paragraaf 2.3).
Ten aanzien van de monitoring luchtkwaliteit volgt uit de bepalingen in het
Bkl:
In heel Nederland vindt monitoring plaats op basis van metingen en
grootschalige berekeningen (GCN kaarten)
In verschillende agglomeraties/gebieden (zogenoemde kritische gebieden)
maken ook detailberekeningen langs wegen voor NO2 en PM10 deel uit van de
landelijke monitoring. Buiten deze gebieden liggen de niveaus van
luchtverontreiniging zo ver onder de norm dat detailberekeningen hier geen
deel uitmaken van de landelijke monitoring.
De begrenzing van de kritische gebieden, zoals opgenomen in het ontwerp Bkl,
is weergegeven in onderstaande kaart. De onderbouwing van de kritische
gebieden wordt voorjaar 2016 geactualiseerd. Dat kan leiden tot aanpassingen
in de begrenzing. De kritische gebieden zullen meerjaarlijks worden herzien, en
zullen dan naar verwachting qua grootte afnemen.
De huidige begrenzing van de kritische gebieden is zeer voorzichtig ingestoken
(ruime veiligheidsmarges onder de grenswaarde en een worst case benadering
met betrekking tot de bijdrage van toekomstige ruimtelijke projecten).
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 14 van 69
Ten opzicht van de huidige monitoring luchtkwaliteit in het NSL vinden
detailberekeningen plaats in een aanzienlijk minder groot gebied (kritische
gebieden zijn kleiner dan NSL gebieden). Deze vereenvoudiging sluit logisch aan
bij de transitie van een situatie waarin normen worden overschreden en het
monitoringssysteem bedoeld is om te beoordelen of tijdig aan de grenswaarden
wordt voldaan, naar een situatie waarin vrijwel geen sprake meer is van
dreigende overschrijdingen en het monitoringssysteem bedoeld is om een
‘vinger aan de pols’ te houden.
Bij de onderbouwing van projecten maakt het Bkl onderscheid gemaakt
tussen ruimtelijke projecten en vergunningplichtige milieubelastende
activiteiten.
Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten blijft in beginsel voor heel
Nederland een toets op luchtkwaliteit gelden. Voor ruimtelijke projecten vervalt
de toets wanneer het project geen effecten heeft in de kritische gebieden.
Uitzonderingen zijn ruimtelijke projecten die betrekking hebben op nieuwe
rijkswegen en nieuwe tunnels. Voor deze categorieën projecten geldt dat ook in
niet-kritische gebieden een toets op luchtkwaliteit vereist is.
Wanneer een toets op luchtkwaliteit aan de orde is, dient voor een
vergunningplichtige milieubelastende activiteit of een ruimtelijk plan te worden
beoordeeld of:
- de concentraties in de beoogde nieuwe situatie voldoen aan de
rijksomgevingswaarden, ofwel
- de concentratiebijdrage als gevolg van het project niet in betekenende mate
bijdraagt (minder dan 3 procent van de jaargemiddelde grenswaarden voor
NO2 en PM10).
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 15 van 69
Toetsen aan omgevingswaarden of
NIBM grondslag?
Kritische gebieden Niet-kritische
gebieden
Ruimtelijke projecten Ja nee
Uitzonderingen:
- nieuwe rijkswegen
- tunnels
Ja
Ja
ergunningplichtige
milieubelastende
activiteiten
Ja Ja
De rekenmethoden die moeten worden toegepast bij de monitoring
luchtkwaliteit en de onderbouwing van projecten zijn vastgelegd in de Regeling
beoordeling luchtkwaliteit 2007. In die Regeling is ook voorgeschreven dat bij de
beoordeling van de luchtkwaliteit de generieke gegevens (GCN kaarten,
emissiefactoren wegverkeer en veehouderijen, meteorologische gegevens en
ruwheidkaarten) moeten worden gebruikt die IenM jaarlijks voor 15 maart
bekend maakt.
De bepalingen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 komen in beginsel
terug in ministeriële regelingen onder het Bkl.
2.2 Informatiebehoefte
Ten behoeve van de toetsing aan luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in het Bkl,
dient de initiatiefnemer, voor stoffen waarvoor rijksomgevingswaarden gelden,
inzicht te geven in:
de veranderingen in concentraties als gevolg van de nieuwe activiteit of het
nieuwe plan
de totale concentraties in de situatie met realisatie van de activiteit of het
plan.
Dit betekent dat behoefte is aan informatie over de:
- de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
- concentratiebijdrage van de activiteit of het plan in de beoogde situatie4.
De GCN kaarten kunnen voorzien in de informatie over de autonome
ontwikkeling van de luchtkwaliteit. De GCN kaarten kunnen daarom deel
uitmaken van het Informatiehuis.
De informatie over de concentratiebijdrage van de activiteit of het plan volgt
uit modelberekeningen. De toegepaste modellen maken hiertoe gebruik van:
- bronkenmerken die door de aanvrager worden ingevoerd (bijvoorbeeld
verkeersgegevens bij infraprojecten, of gegevens over emissies,
schoorsteenhoogte en warmte-emissie bij industriële activiteiten)
- generieke gegevens over de luchtkwaliteit (GCN kaarten, emissiefactoren
wegverkeer, emissiefactoren veehouderijen, meteorologische gegevens en
ruwheidkaarten).
4 Indien sprake is van een aanpassing van een bestaande activiteit of bestaand plan, is
ook inzicht gewenst in de concentratiebijdrage van de activiteit of het plan in de bestaande situatie.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 16 van 69
In regelingen onder het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt vastgelegd welke
standaardrekenmethoden bij deze berekeningen moeten worden toegepast en
welke generieke gegevens voor luchtkwaliteit moeten worden gebruikt.
Door IenM worden momenteel de volgende rekenmodellen beschikbaar gesteld,
die voldoen aan de wettelijke eisen: NSL Rekentool (voor wegen) en ISL3a (voor
inrichtingen). Verder wordt via InfoMil bijvoorbeeld ook de zogenoemde NIBM
tool beschikbaar gesteld5.
Daarnaast publiceert IenM jaarlijks op 15 maart de generieke gegevens voor
luchtkwaliteit.
Het ligt het voor de hand om deze wettelijk voorgeschreven en beschikbaar
gestelde rekenmodellen (en tools) en generieke gegevens deel te laten uitmaken
van het Informatiehuis Lucht, waar mogelijk aangevuld met ‘tools’ waarmee
voor relatief eenvoudige projecten snel en eenvoudig een toets voor
luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd. Ook het rekenmodel AERIUS kan mogelijk,
op termijn, worden toegevoegd aan de beschikbare rekenmodellen voor
concentratieberekeningen.
Met deze rekenmodellen en generieke gegevens kunnen voor heel Nederland de
concentratiebijdragen worden berekend van stoffen waarvoor
rijksomgevingswaarden gelden6.
Aanvullend op de rekenmodellen en generieke gegevens (waaronder de GCN
kaarten) kunnen ook de rekenresultaten van de landelijke monitoring
luchtkwaliteit, zoals voorzien onder de Omgevingswet en vastgelegd in het Bkl,
deel uitmaken van het Informatiehuis.
Het gaat daarbij met name om detailberekeningen langs wegen die worden
uitgevoerd in gebieden waar de achtergrondconcentraties relatief hoog zijn
(‘kritische gebieden’). Indien effecten van geplande projecten zijn verwerkt in
deze monitoring, kunnen de monitoringsresultaten ook worden gebruikt bij de
toetsing van activiteiten en plannen.
In onderstaand schema zijn de drie basiselementen van het informatiehuis lucht,
die van belang zijn voor beslissingen met rechtsgevolgen, weergegeven:
- Rekenmodellen
- Generieke gegevens luchtkwaliteit
- Resultaten (detail)berekeningen monitoring luchtkwaliteit.
Deze basiselementen worden weer ‘gevoed’ met informatie vanuit verschillende
projecten met een bredere reikwijdte dan alleen lokale luchtkwaliteit
(Emissieregistratie, Modellen, Meetnet).
5 De NIBM tool is een rekentool voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben
op de luchtkwaliteit. Hiermee kunt u op een eenvoudige en snelle manier bepalen of een plan niet in
betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
6 Buiten de kritische gebieden vinden dus in beginsel geen detailberekeningen langs wegen plaats in het kader
van de landelijke monitoring, maar is het dus wel mogelijk voor overheden om detailberekeningen uit te voeren
op basis van beschikbaar gestelde rekenmodellen en generieke gegevens.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 17 van 69
2.3 Decentrale omgevingswaarden
Gemeenten en provincies kunnen afwijkende of aanvullende omgevingswaarden
luchtkwaliteit stellen (art 2.2 Bkl).
Met afwijkende omgevingswaarde wordt bedoeld: een andere waarde van de
door het Rijk gestelde omgevingswaarde, bijvoorbeeld een scherpere norm
voor fijn stof. Het is niet toegestaan om een lagere kwaliteit als lokale
omgevingswaarde vast te stellen.
Met een aanvullende omgevingswaarde wordt bedoeld: een parameter die
niet door het Rijk wordt genormeerd, bijvoorbeeld roet. Het opnemen van
een decentrale omgevingswaarde in een omgevingsplan leidt tot een
monitoringsverplichting en een programmaplicht bij dreigende overschrijding.
Indien een gemeente een decentrale omgevingswaarde vaststelt dan verbindt de
omgevingswet hieraan geen gevolgen voor vergunningen of projectbesluiten.
Het is aan het bestuursorgaan die de omgevingswaarde stelt, om deze te
“vertalen” in maatregelen om de omgevingswaarde te behalen.
Mocht een gemeente een decentrale omgevingswaarde stellen, dan is het aan de
gemeente/provincie om de monitoring van deze omgevingswaarde te regelen en
te financieren.
Wanneer decentrale omgevingswaarden betrekking hebben op stoffen
waarvoor ook rijksomgevingswaarden gelden (zoal PM10, PM2,5, NO2), dan kan
voor de monitoring en eventuele toetsing van projecten gebruik worden
gemaakt van de rekenmodellen en generieke invoergegevens die deel
uitmaken van het Informatiehuis.
Voor EC (roet) zijn gegevens beschikbaar over roetconcentraties en
emissiefactoren. Deze zullen naar verwachting ook deel gaan uitmaken van het
Informatiehuis. Dat betekent dat bij decentrale omgevingswaarden die
betrekking hebben op roet, voor de monitoring en eventuele toetsing van
projecten naar verwachting ook gebruik kan worden gemaakt van de
rekenmodellen en generieke invoergegevens die deel uitmaken van het
Informatiehuis. Informatie die nodig is voor de monitoring van of toetsing aan
Ondersteuning beslissingen met rechtsgevolgen
(vergunningen en ruimtelijke plannen)
Rekenmodellen en tools:
Rekenmodellen (vrij
beschikbaar gesteld) die
voldoen aan wettelijke eisen:
(NSL) Rekentool, ISL3a,
NIBM tool, AERIUS,…
Generieke gegevens luchtkwaliteit
Zoals voorgeschreven in Rbl:
GCN kaarten
Emissiefactoren wegverkeer
Emissiefactoren veehouderijen
Meteo, Ruwheidskaarten
Resultaten landelijke
monitoring luchtkwaliteit
conform uitgangspunten BKL
(metingen, detailberekeningen
in ‘kritische gebied’)
Modellen
OPS, LEO, LOTUS-
EUROS, TREDM, SRM
implementaties,…
Meetnetten
LML,…
Emissieregistratie
Beslu
it k
walite
it
leefo
mg
evin
g
Monitoring
rijksomgevingswaarden
Verkeersgegevens
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 18 van 69
decentrale omgevingswaarden voor andere stoffen (anders dan stoffen waarvoor
rijksomgevingswaarden gelden en roet) kan in het informatiehuis worden
opgenomen. Maar zoals hierboven gesteld: het is aan de gemeente/provincie om
de monitoring te regelen en te financieren
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 19 van 69
3 Inrichting
Toetsing binnen het domein van het informatiehuis lucht vindt traditioneel vooral
plaats in de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit (NSL). Er zijn meerdere soorten data en informatiestromen binnen
het huis die nodig zijn om de toetsing binnen het NSL mogelijk te maken.
Samenvattend zien we metingen, modellen en de emissieregistratie. Binnen die
verzamelingen bestaan subsets van gegevens. Iedere set kan verschillende
partners, leveranciers, kwaliteitscriteria etc. Hebben, daarom worden die
eigenschappen telkens per informatiestroom beschreven in de volgende
hoofdstukken. Er is inmiddels meer dan 5 jaar ervaring met de aanlevering van
gegevens voor de NSL reken/toetsingsslag. Dit heeft geleid tot zowel
verbetering van de kwaliteit van de gegevens zelf als van de processen waarmee
ze worden verzameld.
Sinds kort is ook het rekeninstrument AERIUS ten behoeve van de toetsing van
Programmatische Aanpak Stikstof operationeel. De systematiek van AERIUS
heeft overeenkomsten met de systematiek van het NSL, waarmee ook gebruik is
gemaakt van de ervaringen uit het NSL. De toetsing in AERIUS is echter
dermate anders/complexer dan de toetsing in het NSL dat dit tot aanzienlijke
zorgen bij de stakeholders leidt (zie stakeholder analyse).
3.1 Wie zijn partners in het huis?
In het huis Lucht zijn schematisch een drietal functie te onderscheiden:
Bronhouders. Traditioneel zijn dit overheidspartijen, zoals gemeenten,
die gegevens aanleveren over meetresultaten, verkeer,
bevolkingsontwikkeling, etc. maar ook instanties als het CBS, Kadaster,
Topografische Dienst, KNMI etc. Een ieder die gegevens aanlevert aan
de Emissieregistratie is ook als bronhouder te zien.
Gegevensbewerkers. Dat is bv. het RIVM, die gegevens van de
Emissieregistratie en het meetnet bewerkt tot de GCN, die vervolgens
weer input vormt voor de modellen
Gebruikers. Deze zijn weer te onderscheiden in
o instanties, die met behulp van modellen uitkomsten genereren,
die weer gebruikt worden in beleidsprocessen en
eindgebruikers, zoals initiatiefnemers van projecten,
o ambtenaren en bestuurders, die besluiten voorbereiden en
nemen,
o burgers en ondernemers, die informatie over de luchtkwaliteit
willen hebben en
o uiteindelijk ook Europa, waaraan gerapporteerd moet worden
en die deze gegevens gebruikt voor normstellingsdiscussies.
De eerste twee functies zijn nu al operationeel met bestaande partners. Een deel
van deze structuren hoeft niet of nauwelijks te veranderen.
Een overzicht van de belangrijkste actoren met een schatting van de kosten is
gegeven in tabel 4. De kosten voor aansluiting van het huis aan het digitale
stelsel zijn vermoedelijk veel kleiner dan deze jaarlijkse kosten. Een schatting
van deze kosten is echter relatief onzeker omdat het stelsel met haar
aansluitvoorwaarden en centrale voorzieningen nog niet bekend is. Ook de
mogelijke nieuwe informatieproducten zijn nog onbekend. Hoofdstuk 8 beschrijft
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 20 van 69
enkele mogelijkheden. Het ministerie van IenM heeft aangegeven dat het
monitoren van decentrale omgevingswaarden in principe in het Informatiehuis
Lucht kan worden opgenomen. Maar dit moet dan wel door de decentrale
overheden geregeld en gefinancierd worden.
Enkele veranderingen zijn nu al te voorzien, met mogelijk de behoefte aan
nieuwe partners.
Bronnenhouders: bijvoorbeeld voor verkeer heeft de monitoring van het NSL
een eigen bestand met zowel de baten (eigen gegevens op maat) maar ook de
lasten (zorg voor onderhoud en consistentie). Bij het uitrollen van de laan van
de leefomgeving is een centrale verkeersdatastroom voorzien.
De rol van de gebruikers komt meer centraal te staan dan in de huidige
systemen het geval is. Daarom wil het RIVM nieuw partners zoeken die
gebruikerswensen kunnen inventariseren en namens de gebruikers kunnen
prioriteren.
3.2 Welke partijen leveren data aan?
Dit zijn diverse verzamelingen van partijen die data aanleveren. De volgende
type bronhouders zijn geïdentificeerd. Voor meer informatie het hoofdstuk 3
over de “gegevens”.
Metingen volgens EU methoden: RIVM, GGD-A en DCMR
Metingen met alternatieve methoden RIVM, diverse gemeenten en
provincies en Milieudefensie
Verkeersgegevens Wegbeheerders zoals
gemeenten, prov. en RWS.
Meteogegevens KNMI
Emissiegegevens Via de ER zijn dit de rapportage
plichtige bedrijven, KvK, CBS,
RVO en vele anderen (zie Bijlage
2 en 3)
In totaal betreft het tientallen partijen.
De processen rond de datastromen die in het informatiehuis lucht spelen zijn
vorig jaar gevisualiseerd in een procesmodel (zie Bijlage 2). De voorliggende
nadere analyse moet uiteindelijk deze datastromen omvatten waarbij niet alleen
de procesgang maar ook de inhoudelijke kwaliteit wordt beschreven. In deze
versie wordt daarmee een begin gemaakt. Het procesmodel beschrijft
datastromen tussen instanties. Aanvullend op dit model zijn ook relevante
datastromen binnen instanties opgenomen.
3.3 Hoe wordt de kwaliteitsborging georganiseerd?
In het huis Lucht zijn verschillende blokken te onderscheiden (metingen,
modellen, Emissieregistratie). In ieder blok is kwaliteitsborging
geïmplementeerd, zowel via technische voorschriften als via technisch
inhoudelijke overlegorganen. Dit wordt bij de informatiestromen zelf in meer
detail beschreven. De kwaliteitsborging over het huis als totaal systeem is
minder systematisch geregeld.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 21 van 69
3.4 Wie beheert de data?
Zie beschrijving van de afzonderlijke data stromen.
3.5 Bestaat er een overleg met bestaande
governance/samenwerkingsstructuren?
Binnen de verschillende blokken bestaan overlegstructuren.
Monitoring van het NSL
Op de website van Infomil zijn de taken binnen de monitoring van het NSL
beschreven7. Hier zijn ook gedetailleerde procesafspraken te vinden8. Hierin
worden zowel de activiteiten als de overlegstructuren benoemt:
NSL overleggroep: enkele keren per jaar, deelnemers: I&M, provincies,
Gemeenten, RWS, Infomil en RIVM
NSL Managersoverleg: voor issues die “NSL overleggroep” ontstijgen. Kan
NSL-Bestuurlijkoverleg organiseren. Is de laatste jaren niet meer
bijeengekomen.
NSL-Bestuurlijkoverleg. Voor bestuurlijke issues. Is de laatste jaren niet
meer bijeengekomen.
NSL opdrachtgevers overleg: I&M, RIVM en Infomil gaat vooral over
aanpassingen van de monitoringstool.
NSL gebruikersgroep. Vertegenwoordigers uit NSL overleg groep die snel
feedback geven op voorstellen en testversie uitproberen. Was essentieel in
de eerste jaren van het NSL. Nu minder actie noodzakelijk
AERIUS
Op de website van de Programmatische Aanpak Stikstof zijn de doelstellingen en
de taken van diverse partijen beschreven9. Voor vergunningaanvragen en
verlening wordt gebruik gemaakt van het rekeninstrument AERIUS. De rol van
diverse partijen in AERIUS en de monitoring is beschreven in het
Monitoringsplan 2015-202110. Hierin zijn beschreven:
Stuurgroep ontwikkeling en implementatie PAS instrumenten (managers):
maandelijks, deelnemers: EZ, RWS, Pasbureau, RIVM, IPO
Regiegroep PAS (DG niveau): EZ, I&M, RWS, Defensie, IPO, VNG, Pasbureau
en unie van waterschappen.
Bestuurlijk overleg PAS: Stas EZ, min I&M, gedeputeerden Natuur
Diverse gebruikersgroepen AERIUS (inhoudelijk): EZ, I&M, RWS, Defensie, IPO,
Pasbureau, bedrijfsleven (LTO, havenbedrijven).
Emissieregistratie11
Stuurgroep Emissieregistratie
Werkgroepmonitoring
Taakgroep per werkveld
Metingen
De luchtmeetnetten in Nederland werken samen om de kwaliteit van de
meetresultaten en te borgen en verbeteren. Om de informatie te ontsluiten voor
7 http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/slag/monitoren/monitoring-nsl/
8 http://www.infomil.nl/publish/pages/57110/procesafspraken_monitoring_nsl_2015_definitief.docx
9 http://pas.natura2000.nl/pages/home.aspx
10 pas.natura2000.nl/files/pas-monitoringsplan-definitief.pdf
11 IenM heeft nog geen beslissing genomen of de PRTR register binnen het stelsel dient te vallen.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 22 van 69
het publiek, één van de eisen in de Europese luchtkwaliteitsrichtlijn, wordt de
gezamenlijke website en de app Mijn luchtkwaliteit gebruikt. Overleggen
structuren:
Overleggroep luchtmeetnetten (OLM): jaarlijks, RIVM, I&M, DCMR, GGD
Amsterdam, provincie Limburg, OMWB, provincie Gelderland.
Partneroverleg (managers): RIVM, DCMR en GGD A
Werkgroepen: meetinstrumenten, website/app en een jaarlijkse
meetnettendag
Modellen
ELM: expertgroep voor issue’s over modellen voor (lokale) luchtkwaliteit.
Vaste deelnemers I&M en RIVM en verder op uitnodiging op basis van
expertise.
WLM: werkgroep modellen. Voorzitter I&M. Gericht op uitwisselen informatie
en feedback.
Informatiehuis luchtkwaliteit als geheel
Er is nog geen overkoepelend overlegstructuur voor hele informatiehuis als
geheel. In de gewenste situatie (soll) wordt het informatiehuis meer als geheel
bekeken en niet alleen vanuit de al bestaande onderdelen. Hier zit zowel een
bestuurlijke als een technisch inhoudelijke kant aan.
Voor diverse onderdelen wordt voorzien dat het systeem afhankelijk gaat/zal
zijn van de inzet van derden zonder dat er bestuurlijke afspraken zijn over
continuïteit en financiering. Ook lijkt er een mismatch tussen enerzijds partijen
die relatief veel betalen maar zelf slechts beperkte inhoudelijke ambities hebben
en anderzijds partijen met meer inhoudelijke ambitie maar zonder financiële
bijdragen. Aanbevolen wordt om hierover bijtijds bestuurlijk akkoorden te
sluiten omdat zulke mismatches een bedreiging kunnen worden voor het
functioneren en daarmee de reputatie van het informatiehuis.
De bestaande onderverdeling in de diverse disciplines, meten, modeleren en
emissieregistratie is ontstaan om ieder van die disciplines optimaal te laten
functioneren. Optimalisaties over de grenzen van de disciplines heen is daarbij
geen prioriteit geweest. Versterking van discipline-overstijgende analyses en
overleg biedt de kans om nieuwe optimalisatierichtingen te benutten. Dergelijke
analyses kunnen ook helpen om de vraagsturing te ondersteunen.
Geur
Op dit moment loopt er een evaluatie over de geurwetgeving. Dit is een tijdelijk
project, waarin twee officiële overleggroepen zijn:
Bestuurlijk overleg van de Werkgroep geurevaluatie (IPO, VNG, GGD,
branchevertegenwoordigers, milieuorganisaties).
Ambtelijk overleg van de Werkgroep geurevaluatie (zelfde organisaties).
Regulier: Expertgroep V-stacks, met daarin ontwikkelaar, InfoMil, technische
experts en gebruikers. Voor adviezen voor gebruik en verbetering van de
rekenmodellen V-stacks vergunning en V-stacks gebied.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 23 van 69
4 Gegevens
4.1 Benodigde data/datastromen/databases tbv beslissingen met
rechtsgevolgen.
Een volledig overzicht van alle gegevensstromen is weergegeven in de bijlagen 2
en 3. Per cluster worden hier de karakteristieken beschreven (met code). In
Bijlage 3 zijn gegevens over de datastromen samengevat. Dit hoofdstuk
beschrijft de data instrumenten die primair nodig zijn voor beslissingen met
rechtsgevolgen. Het volgende hoofdstuk beschrijft de achterliggen gegevens en
modellen.
4.1.1 Implementaties standaardrekenmethoden
In de RBL12 zijn de methoden voorgeschreven waarmee de luchtkwaliteit moet
worden beoordeeld voor wegen (standaardrekenmethoden 1 en 213) en
inrichtingen (standaardrekenmethode 3). De concentratiebijdragen van deze
bronnen (wegen en inrichtingen) worden met deze rekenmethoden berekend.
Om te komen tot totale concentraties worden deze bijdragen opgeteld bij de
grootschalige achtergrondconcentraties (GCN kaarten). Dit zijn:
SRM-1 voor binnenstedelijk verkeer14
SRM-2 voor het hoofdwegennet15
SRM-3 voor puntbronnen16
NSL Rekentool
De NSL rekentool17 is bedoeld voor berekeningen van de luchtkwaliteit langs
wegen. De NSL rekentool bevat implementaties van SRM-1 en 2 voor verkeer,
en generieke gegevens zoals de GCN kaarten en emissiefactoren wegverkeer.
Rekentool ISL3a
ISL3a is een rekenmodel voor het berekenen van de luchtkwaliteit bij
inrichtingen (punt- en oppervlaktebronnen)18. Het wordt vaak toegepast bij het
doorrekenen van agrarische bronnen (stallen). ISL3a is een implementatie van
SRM-3. In ISL3a zijn ook de generieke gegevens verwerkt (GCN kaarten, meteo)
Monitoring NSL
In de monitoring van het NSL worden jaarlijks door RIVM de concentraties langs
wegen berekend met de NSL rekentool en de concentraties bij veehouderijen
met ISL3a. Hiertoe worden jaarlijks door de wegbeheerder en bevoegd gezagen
de brongegevens gecontroleerd en waar nodig geactualiseerd.
12 http://wetten.overheid.nl/BWBR0022817/geldigheidsdatum_28-07-2015 13
Standaardrekenmethode 1 is bedoeld voor binnenstedelijke wegen met bebouwing relatief dicht op de weg.
Standaardrekenmethode 2 is bedoeld voor wegen in een open omgeving met relatief weinig bebouwing
(bijvoorbeeld snelwegen). 14 Wesseling conceptrapport SRM1 15 Wesseling conceptrapport SRM2 16 http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/inhoudelijk-dossier/thema'/rekenen-
beoordelen/nieuw-nationaal/handreiking-nieuw/ 17 http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/rekenen-meten/nsl-rekentool/nsl-rekentool-
versie/ 18
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/slag/rekenmodellen-0/isl3a/
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 24 van 69
Wegbeheerders worden bijvoorbeeld geacht om voor elke potentiele
overschrijdingslocaties verkeersgegevens aan te leveren aan de NSL
monitoringstool. Dit kan in de vorm van GIS shapefiles of Excel csv files. De
monitoringstool staat elk jaar ongeveer 2 maanden open om de bestaande
gegevens te up daten. Elke wegbeheerder wordt geacht om jaarlijks de
relevante gegevens die in monitoringstool staan te autoriseren
De resultaten van deze berekeningen worden gepresenteerd als kaart
(https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) waarop gebruikers op straatniveau
informatie kunnen vinden over de locatie van het rekenpunt, de berekende
concentraties en de wegkenmerken (intensiteiten , verdeling over
voertuigcategorieën,…). Ook is het mogelijk de brongegevens, toetspunten en
rekenresultaten te exporteren (als csv of shape bestand).
NIBM-tool
De NIBM tool is een rekentool voor kleinere ruimtelijke plannen en
verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Hiermee kunt de
gebruiker op een eenvoudige en snelle manier bepalen of een plan niet in
betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de
buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool voor de gebruiker is dat er slechts
een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal
voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de
overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is.
De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen
zeer beperkt blijven.
AERIUS
Voor stikstofdepositie wordt tegelijk met de GCN de Grootschalige Depositie
Nederland (GDN) uitgerekend. Met het AERIUS systeem wordt een detailleerde
berekening van de totale concentratie en depositie rond natuurgebieden
uitgevoerd op basis van de ER en verfijnde lokale emissies. Daarmee zijn de
instrumenten GCN/GDN en AERIUS op landelijk niveau afgestemd, maar op
detailniveau niet perse consistent. Om de depositie van stikstof te bepalen is ook
een berekening van de NO/NO2 concentraties noodzakelijk. Daarom is in het
AERIUS rekensysteem een groot deel van de concentratie berekeningen
opgenomen namelijk het OPS deel en het SRM-2 deel. De emissies die in de
AERIUS berekening worden gebruikt zijn identiek aan de emissies in de NSL
berekening. Voor de toekomst geeft dit perspectief om de functionaliteit van de
rekentool en AERIUS in één systeem te combineren. Als het bestaande AERIUS
systeem hiervoor als basis gebruikt wordt zijn er nog wel enige aandachtspunten
zoals de binnenstedelijke (SRM-1) wegen die niet in AERIUS berekend worden,
de kalibratie van de GCN kaart met metingen en de formele goedkeuring van
het totale systeem zoals in de Rbl voorgeschreven. AERIUS is ontwikkeld in
afstemming met de Rbl19.
4.1.2 Generieke gegevens luchtkwaliteit
Jaarlijks stelt het ministerie van Ien M op 15 maart de generieke gegevens
beschikbaar20 die gebruikt moeten worden voor de berekening van de
19
AERIUS PID (Project Initiation Document) 20
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtkwaliteit/vraag-en-antwoord/hoe-kan-ik-luchtvervuiling-
berekenen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 25 van 69
luchtkwaliteit. Het beschikbaar stellen van deze gegevens volgt uit de
bepalingen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het betreft de
volgende categorieën generieke gegevens:
Achtergrondconcentraties: Stikstofdioxide; Fijnstof: PM10; Fijnstof: PM2.5;
Ozon; Zwaveldioxide; Koolmonoxide; Koolmonoxide p98; Benzeen, inclusief
kaarten met dubbeltellingcorrecties voor rijkswegen en de
Methode dubbeltellingcorrectie PM10 veehouderijen. De GCN wordt berekend
met het OPS model21.
Emissies van een voertuig; Emissiefactoren voor niet-snelwegen;
Emissiefactoren voor snelwegen; Emissiefactoren voor vrachtauto's in
milieuzones
Emissies fijn stof door dieren: Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij
Meteorologie: Geïnterpoleerde windsnelheden; Meteo uur referentie Schiphol;
Meteo uur referentie Eindhoven; Meteo uur voor Schiphol en Eindhoven voor het
achterliggende jaar.
Ruwheidskaart
4.2 Achterliggende data/datastromen/databases
Dit hoofdstuk beschrijft achterliggende datastromen en modellen die
noodzakelijk zijn voor de opbouw en/of validatie van de data die in de vorige paragraaf beschreven zijn.
4.2.1 Concentratie metingen volgens de EU voorgeschreven referentiemethoden of
daaraan equivalent
De luchtkwaliteitsmeetnetten van het RIVM (A_LML), de GGD Amsterdam
(A_GGD) en de DCMR (A_DCMR) voldoen aan alle kwaliteitseisen die vanuit de
EU worden gesteld en zijn daardoor geschikt voor alle relevante toepassingen.
Data stroom “metingen” voor de GCN/GDN: Voor 14 januari van elk jaar leveren
de meetnetten de meetresultaten van NO2/ NO/ PM10/ PM2.5/ Ozon/ CO/ SO2
aan bij het RIVM. Hierbij wordt het standaardformat (in Excel) van de
aanleverende instantie gebruikt. Het RIVM combineert de gegevens in een
overzicht en voert hierop een consistentiecheck uit. Het overzicht wordt ook aan
de collega meetnetbeheerders verstrekt zodat zij ook alle informatie voor hun
eigen consistentie check kunnen gebruiken. Bij deze datastroom is slechts een
minimale hoeveelheid metadata aanwezig omdat zender en ontvanger default
hetzelfde begrippenkader hanteren.
De verzamelde meetgegevens worden vervolgens vrijgegeven voor de
berekening van de GCN. Voor de RIVM data kan de GCN programmatuur
rechtstreeks gebruik maken van de RIVM data base (RIL). De data van de
andere meetnetten worden “handmatig” aan de GCN programmatuur
aangeboden.
21 http://www.rivm.nl/Onderwerpen/O/Operationele_Prioritaire_Stoffen_model
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 26 van 69
Voor de luchtkwaliteitsmeetnetten van de provincie Limburg (A_L) en de
omgevingsdienst Midden en west Brabant (A_B) is nog niet vastgesteld dat zij
aan alle kwaliteitseisen voldoen. Daarom is ook de geschiktheid voor de
kalibratie en validatie van de GCN nog niet vastgesteld (zie kwaliteitsborging).
Zodra wordt vastgesteld dat de kwaliteit van (één van) deze meetnetten
voldoende is zal deze data in de hierboven beschreven datastroom worden
toegevoegd.
Gewenste verandering: de RIL (Reken en informatiesysteem luchtkwaliteit) data
base wordt vervangen door een nieuw database: GELUK (Gegevens
Luchtkwaliteit). De programmatuur voor de berekening van de GCN zal deze
database gaan gebruiken. Beoogd wordt om ook de meetdata van de partners in
deze data base op te slaan om het data transferproces verder te automatiseren).
De meetdata worden niet rechtstreeks gebruikt voor vergunningen en planning
in Nederland maar zijn essentieel voor de validatie en kalibratie van de
modellen. De meetdata worden wel verplicht aan de EU gerapporteerd
Datastroom EU rapportage: in de oude systematiek worden deze data met een
systeem van de ETC/EEA gerapporteerd (DEM/AQUI). Er wordt een nieuwe
systematiek gebouwd om deze datastroom aan de INSPIRE richtlijn te laten
voldoen.
4.2.2 Aanvullende concentratiemetingen NO2 (Palmesbuisjes)
In aanvulling op de metingen met de referentiemethode is voor NO2 een stroom
van metingen met passieve samplers (Palmesbuisjes) ontstaan. Deze meetdata
worden niet rechtstreeks gebruikt voor toetsing maar zijn essentieel voor de
validatie en kalibratie van de modellen. Het oudste en grootste meetnet is dat
van de gemeente Amsterdam. Als voorbeeld is die gegevens stroomhieronder in
wat meer in detail beschreven. Bij een nog lopende inventarisatie zijn ongeveer
20 gemeentelijke meetnetten geïdentificeerd (zie Bijlage 6). De meeste van
deze gemeentes zijn van pan om nog minimaal een jaar door te meten. Er is
meestal geen garantie voor de langere termijn.
Voorbeeld Amsterdam (B_Amst): jaarlijks wordt een excelsheet met
maangemiddelde/ jaargemiddelde concentraties plus locatie kenmerken
gepubliceerd van 50-60 meetpunten22 . Het RIVM wordt geïnformeerd dat
nieuwe data beschikbaar zijn en download vervolgens de gegevens.
Een bijzonder aanvulling is het meetnet van Milieudefensie omdat de
meetlocaties niet centraal worden vastgesteld en gefinancierd maar door lokale
vrijwilligers. In 2013 betrof dit 101 locaties.
Het gebruik van de meetresultaten van andere meetnetten kan worden gezien
als een eerste vorm van sensor data. Inhoudelijk functioneert het inmiddels
maar als systeem is het nog sterk in ontwikkeling. Het belang om zowel data als
organisatie goed te regelen wordt nog groter als ook real-time sensormetingen
aan de informatiestroom van het informatiehuis lucht worden toegevoegd.
AiREAS23 is een voorbeeld van een meetnet dat daar wellicht geschikt voor kan
worden.
22
http://www.luchtmeetnet.nl/download/41 23
http://www.aireas.com/
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 27 van 69
4.2.3 Implementatie van modellen (door derden)
Partijen kunnen eigen implementaties van de standaardrekenmethoden bouwen.
Voor officiële toepassing moeten deze implementaties worden goedgekeurd, en
gepubliceerd, door het ministerie van I&M24. Voor deze goedkeuring is een
advies, van het RIVM, noodzakelijk waarbij de implementatie onder meer op de
resultaten, de documentatie en het beheer wordt beoordeeld.
4.2.4 Referentiemetingen ammoniak
Voor ammoniak is geen wettelijke referentiemethode vastgelegd. In Nederland
wordt de ammoniak met de AMOR25 gemeten. Deze zal spoedig worden
vervangen door de mini DOAS. Deze automatische ammoniakmetingen worden,
net als de hier boven beschreven data stroom jaarlijks op consistentie gecheckt,
in de RIL database gezet en vrijgegeven. De GCN programmatuur benadert
rechtstreeks de RIL database.
4.2.5 Passieve samplers ammoniak
Voor concentratiemetingen van ammoniak is een meetnet van metingen met
passieve samplers (buisjes) opgezet. Dit is het Meetnet Ammoniak in
Natuurgebieden26 (MAN).
4.2.6 Depositiemetingen
In AERIUS en de PAS wordt getoetst op de depositie van stikstof. Depositie
bestaat uit een droge bijdrage (gassen en deeltjes) en een natte bijdrage
(opgelost in regenwater evt sneeuw). Bij de berekening van de droge depositie
moeten berekende concentratievelden worden vertaald naar de daadwerkelijke
depositie van stikstof. Om deze processen goed te beschrijven zijn
depositiemetingen noodzakelijk. Droge depositiemetingen zijn erg kostbaar
daarom is er geen routinematig meetnet van depositie metingen. De relatie
tussen concentratie en depositie is bestudeerd in een aantal meetcampagnes27.
Vanwege de sterke afhankelijkheid van de depositieberekeningen, en dus de
toetsing in de PAS, is de noodzaak voor droge depositiemetingen te voorzien.
Natte depositie wordt gemeten in het Landelijk meetnet regenwater van het
RIVM.
4.2.7 Samenstellingsmetingen fijn stof
In het LML wordt op 7 locaties de concentratie van enkele anorganische ionen
bepaald. Deze componenten vormen een belangrijk onderdeel van fijn stof. Het
jaargemiddeld van deze componenten wordt gebruikt voor validatie/kalibratie
van de concentratie van de specifieke component van fijn stof.
4.2.8 Meteorologische gegevens
Weerparameters zoals temperatuur, windsnelheid en richting, luchtvochtigheid
etc. worden gemeten in het meetnet van het KNMI. Een deel van deze
meteodata wordt ook beschikbaar gesteld via de RIL/GELUK data base van het
RIVM, voor de diverse modelberekeningen zoals de berekening van de GCN.
24 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/regelingen/2011/07/04/overzicht-goedgekeurde-
rekenmethoden.html 25
Wyers, G.P., R.P. Otjes and J. Slanina (1993) A continuous-flow denuder for the measurement of
ambient concentrations and surface exchange fluxes of ammonia. Atmospheric Environment 27A,
2085-2090. 26 http://www.rivm.nl/Onderwerpen/A/Ammoniak/Meetnet_Ammoniak_in_Natuurgebieden 27
Bijvoorbeeld Bargerveen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 28 van 69
4.2.9 Emissies op individueel bedrijfsniveau
Bedrijven met grote emissies (3000 bedrijven) moeten deze emissies
rapporteren via een Elektronisch Milieu Jaarverslag (eMJV). Deze data worden
gevalideerd door de bevoegde gezagen en zijn beschikbaar in de database van
de Emissieregistratie (ER).
4.2.10 Landelijke emissies
Werkgroepen van de Emissieregistratie stellen emissiefactoren per stof vast voor
een groot scala aan activiteiten (vele honderden). Voor deze emissiefactoren
baseert zij zich op internationale Guidelines (Kyoto, CLRTAP) of op
eigenonderzoek. Met deze emissiefactoren kan voor elk bedrijf uit een bepaalde
categorie de emissie berekend worden. Bijvoorbeeld voor landbouw worden de
emissiefactoren per stalsysteem vastgesteld voor fijnstof (RBL jaarlijks 15
maart). Voor ammoniak is dat de Rav (Regeling ammoniak en veehouderij)28 .
Voor geur is dat via de Rgv, zie een volgende paragraaf.
De omvang van deze activiteiten komen uit een groot aantal externe statistieken
en modellen. Beide gecombineerd leveren de landelijke emissies per stof per
activiteit.
4.2.11 Ruimtelijke verdeling emissies
De landelijke emissies worden voor verder gebruik binnen GCN/GDN, het NSL en
de PAS met hun karakteristieken ruimtelijke verdeeld (‘op de kaart gezet’). Denk
hierbij de locaties van de stallen, de verkeersintensiteit per wegvak, het
landgebruik of de locatie en typering van huizen. Dit levert enkele honderden
gegevensstromen, vele van het CBS (energiestatistieken) maar ook veel
basisstatistieken (BAK, KvK NHR, Kadaster, AIS scheepvaartdata van RWS etc.
4.2.12 Afhankelijk van centrale data basis
Het informatiehuis lucht is afhankelijk van diverse centrale registratie zoals
De basisregistraties zoals die ook in INSPIRE zijn benoemd (de BAG, NHI, het
wegennet, de Bodemgebruikskaart etc.)
Aangevuld met de basisdata buiten INSPIRE zoals deze binnen de diverse huizen
moet worden gedeeld (bijvoorbeeld intensiteit van het weg-, lucht en
scheepvaartverkeer voor zowel lucht als geluid en veiligheid)
4.2.13 Geur
Metingen
Er is geen landelijk meetnet “geur” en er worden ook niet centraal
meetgegevens verzameld.
Informatie over geurmetingen is te vinden op website van Infomil29. De NTA
9065 verschaft inzicht in de opzet en uitvoering van kwalitatieve en
kwantitatieve geuronderzoeken en is een hulpmiddel om in Nederland het
geurbeleid uit te voeren, de aanpak van geurhinder te ondersteunen, en de
naleving van het beleid te waarborgen. Het document bevat een stappenplan
voor het complete geurtraject met verwijzingen naar bestaande en nog op te
stellen normen/documenten. De NTA 9065 is in de eerste plaats bedoeld als
28
http://wetten.overheid.nl/BWBR0013629/Bijlage1/geldigheidsdatum_16-11-2015 29
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/geur/meten-en-rekenen/
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 29 van 69
hulpmiddel bij industriële geurhinder, maar is ook toepasbaar op andere soorten
geurhinder, bijvoorbeeld afkomstig van horeca, landbouw en houtkachels.
Enkele veelvoorkomende methoden zijn: geuremissiemetingen (om de
geuruitstoot te bepalen), hedonische metingen (om de mate van (on-
)aangenaamheid van de geur vast te stellen), geurhinderonderzoek (hiermee
wordt door middel van telefonische enquêtes het aantal gehinderden
vastgesteld) en klachtenanalyse.
Informatie over geur metingen is te vinden in praktijkblad L40-13P30. Bij geur
metingen wordt eerst een luchtmonster genomen.. Dit monster wordt
vervolgens in een laboratorium aan een testpanel voorgeleid die geurwaarde
bepalen volgens.. Het meetprotocol, voor stallen is anders dan dat voor
fabriekspijpen. Zie: http://edepot.wur.nl/179498.
Geur kan ook met een zogenaamde electronische neus worden vastgesteld.
Deze methode staat beschreven in NTA 9055.
Berekeningen
Geur berekeningen voor de industrie worden uitgevoerd met het Nieuw
Nationaal Model. Dit is een andere naam SRM-3 zoals dat voor luchtkwaliteit
gebruikt wordt
Geur berekeningen voor de landbouw worden uitgevoerd met V-STACKS.
STACKS is één van de modellen die is erkent als implementatie van SRM-3. V-
Stacks is een vereenvoudigde afleiding (dochtermodel) van het moedermodel
Stacks, maar gebaseerd op hetzelfde rekenhart. Er zijn twee varianten van V-
stacks, V-stacks vergunning voor het toetsen van geur van 1 veehouderij, en V-
stacks gebied voor het in kaart brengen van de geursituatie in een gebied. Het
gebruik van V-stacks vergunning is wettelijk aangewezen en verplicht te
gebruiken bij het toetsen van vergunningen. Het gebruik van V-stacks gebied is
niet verplicht, hier kan ook gebruik worden gemaakt van een ander model zoals
Stacks.
Emissiefactoren
Het ministerie beheerd de lijst met emissiefactoren die worden gebruikt in
modelberekeningen voor vergunningen. Dit is de Rgv, zie:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0020711/geldigheidsdatum_16-11-2015.
Leveranciers van emissiearme systemen leveren zelf meetrapporten aan,
ministerie laat dit beoordelen en gaat wel of niet over tot opname in de Rgv.
Meeste factoren zijn gebaseerd op onderzoek uit verleden van o.a. Wageningen
Universiteit.
4.3 Gegevens- Wat zijn de (huidige) toetsingsinstrumenten en welke
mogelijke kansrijke zijn nieuw te ontwikkelen
toetseninstrumenten worden voorzien?
4.3.1 Concentratiemetingen volgens de EU voorgeschreven
referentiemethoden of daaraan equivalent
De buitenluchtconcentraties voor verschillende in EU-richtlijnen beschreven
stoffen worden getoetst aan de EU grenswaarden. Het resultaat wordt aan de EU
gerapporteerd. In het verleden ging dit om de toetsing van individuele punten
30
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/geur/meten-en-rekenen/
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 30 van 69
aan een grenswaarde waardoor vooral de “hotspots” belangrijk zijn. Sinds 2008
is er met richtlijn 2008/50/EC een nieuwe vorm van toetsing in EU regelgeving
geïntroduceerd, waarbij gekeken word naar de gemiddelde concentratie op
stadsachtergrond locaties en een daarop gebaseerde reductie target voor de
periode 2010-2020. De reductietarget voor Nederland is inmiddels vastgesteld31
op 15%. Het is te verwachten dat bij aanpassing van de luchtkwaliteitsrichtlijn
de focus verschuift van hotspots naar (stads)achtergrond locaties omdat dit
soort locaties veel representatiever zijn voor de blootstelling van de bevolking.
4.3.2 Rekentool NSL
De rekentool van het NSL is ontwikkeld voor (modelmatige) toetsing aan de
eisen uit de EU regelgeving. Er wordt getoetst op alle locaties waar een
overschrijding zou kunnen optreden (ruim 300000). Hierdoor is het aantal
toetspunten veel groter dan het aantal metingen.
Lokale overheden hebben belangstelling lokaal beleid te formuleren waarin de
inzet van het NSL instrumentarium noodzakelijk is. Hierin zijn minimaal twee
sporen zichtbaar.
In de eerste plaats wordt er ook naar andere componenten gekeken, met name
naar roet. Toetsing op roetconcentraties heeft als voordeel dat deze
concentraties veel beter met lokaal beleid te beïnvloeden zijn en roet, als
onderdeel van fijnstof, een relatief grote impact op de gezondheid heeft.
De tweede ontwikkeling betreft de geografische schaal. Net als bij de metingen
is het een aantrekkelijk alternatief om niet uitsluitend op hotspots te focusseren
maar om het beleid (inrichting van de stad) te optimaliseren op de blootstelling
van de bevolking.
4.3.3 AERIUS rekensysteem ten behoeve van de PAS
AERIUS is het rekensysteem32 dat is ontwikkeld ten behoeve van de
Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS). Het AERIUS systeem bevat meerdere
componenten zoals:
- De AERIUS Monitor waarmee de uitvoering en resultaten van de PAS op
gevolgd worden. Monitor geeft onder meer inzicht in de trend van de
stikstofdepositie en de beschikbare depositie- en ontwikkelingsruimte.
- De AERIUS Calculator berekent de emissie van stikstof als gevolg van
economische activiteiten en de depositie op Natura 2000-gebieden. De
resultaten kunnen onder de PAS worden gebruikt voor het aanvragen
van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of
het doen van een melding.
Met AERIUS worden berekeningen uitgevoerd voor het bepalen van de
stikstofdepositie per Natura2000 gebied. Het is een verplicht instrument voor de
vergunningsaanvraag in het kader van de Nb-wet. AERIUS is afhankelijk van de
datastromen van de Emissieregistratie (zie figuur modellentrein RIVM in Bijlage
2)
4.3.4 Toetsen van Geur
Er zijn twee varianten van V-stacks, V-stacks vergunning voor het toetsen van
geur van 1 veehouderij, en V-stacks gebied voor het in kaart brengen van de
geursituatie in een gebied. Het gebruik van V-stacks vergunning is wettelijk
aangewezen en verplicht te gebruiken bij het toetsen van vergunningen. Het
31http://www.rivm.nl/en/Documents_and_publications/Scientific/Reports/2013/november/PM2_5_Average_Exp
osure_Index_2009_2011_in_the_Netherlands 32
https://www.aerius.nl/nl
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 31 van 69
gebruik van V-stacks gebied is niet verplicht, hier kan ook gebruik worden
gemaakt van een ander model zoals Stacks.33.
Voor industrie lijken de rekenmodellen voor geur ook op SRM-3. Dit is nog niet
verder uitgewerkt.
4.4 Gegevens - Wat is kwaliteitsniveau van de data in relatie tot
3b’s? wat is nodig om het op niveau te brengen en wat gaat het
kosten?
In de GOAL Programma definitie worden de 3b’s benoemd als Bruikbaar,
Bestendig voor de rechter en eenvoudig Beschikbaar.
4.4.1 Bruikbaar
De bruikbaarheid van de informatie voorziening zoals die op moment
functioneert kan natuurlijk het beste door de gebruikers beoordeeld worden. In
de “Stakeholder analyse” staan een aantal bevindingen over de bruikbaarheid:
- De huidige systematiek met voorgeschreven rekenmethodes in de RBL
en gefaciliteerd door de GCN kaart en het NSL heeft er toe geleid dat
de bepalingsmethode zelf geen onderwerp voor beleidsmatige discussie
meer zijn. Hiermee wordt bestuurlijke verwarring voorkomen.
- De mogelijkheid om projecten met een kleine impact op de luchtkwaliteit
via een eenvoudige procedure te vergunnen. Deze Niet In Betekende
Mate (NIBM) regel wordt tegenwoordig ook aan andere domeinen van de
Laan van de Leefomgeving genoemd als voorbeeld voor het verminderen
van onderzoekslasten. De berekening wordt ondersteund door de NIBM
tool34.
- verbeterpunten worden soms lang uitgesteld
4.4.2 Bestendig voor de rechter
De huidige systematiek van meten en modeleren via de GCN en de jaarlijkse
monitoring van het NSL, inclusief het beschikbaar stellen van de Rekentool, is
juridisch bestendig gebleken.
Het NSL eindigt op 1 januari 2017. Het ministerie van I&M heeft het voornemen
om het NSL te verlengen tot het moment waarop de Omgevingswet in werking
treedt (2018). Na het NSL zal een jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit
worden voortgezet. Metingen en GCN kaarten vormen de basis voor een
landelijke monitoring, aangevuld met detailberekeningen langs wegen in
gebieden waar de achtergrondconcentraties nog relatief hoog zijn. De
uitgangspunten voor deze monitoring worden vastgelegd in het Besluit kwaliteit
leefomgeving.
In de zomer van 2015 voorzag het ministerie van IenM, gegeven de
verbeteringen van de luchtkwaliteit, mogelijkheden om de frequentie van
actualisatie van de GCN kaarten te verlagen. De omgevingsdiensten hebben
aangegeven dat zij risico’s zien ten aanzien van de bestendigheid van besluiten,
wanneer wordt uitgegaan van GCN kaarten die niet jaarlijks worden
geactualiseerd.
33
http://www.infomil.nl/onderwerpen/landbouw-tuinbouw/geur/stacks/ 34
http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/inhoudelijk-dossier/regelgeving/wet-
milieubeheer/nibm/nibm-tool-0/
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 32 van 69
Indien de GCN niet meer als de voldoende betrouwbare achtergrond wordt
beschouwd is niet uit te sluiten dat de discussies van een kleine 10 jaar geleden
weer terugkomen. Waarbij initiatiefnemers, bevoegd gezagen en appelanten elk
hun eigen methode hadden om tot een achtergrondwaarde te komen en het aan
de Raad van State was om keuzes te maken. Zie bijvoorbeeld de casus rond
Mahler 4 in Amsterdam35.
4.4.3 Eenvoudig beschikbaar
Voor een eenvoudig beschikbaarheid van de gegevens zijn via het internet
verschillende bronnen beschikbaar: de atlas van de leefomgeving,
monitoringtool NSL, GCN, AERIUS, Emissieregistratie, en diverse websites met
meetresultaten van metingen zoals luchtmeetnet.nl.
Of deze beschikbaarheid ook als eenvoudig ervaren wordt is ter beoordeling van
stakeholders en gebruikers. Bij stakeholder analyse is de huidige
databeschikbaarheid niet als een belangrijk knelpunt naar voren gekomen. De
stakeholders hebben zorgen geuit over de beschikbaarheid in de toekomst
vanwege de plannen van I&M om op de frequentie/toepassingsgebied van de
GCN en de monitoring van het NSL te reduceren.
Indata Het RIVM richt op dit moment een dataportaal in met de naam InData. Hierin worden alle ingaande en uitgaande data aangemeld en van Metadata voorzien.
Dit met dezelfde hulpmiddelen zoals voor het National Georegister. Wie
bepaalde gegevens zoekt, kan deze snel filteren via de gepubliceerde metadata. In veel gevallen is de geo-informatie via het register direct te raadplegen en te downloaden. Ook is met een eigen zoekclient de centrale catalogus van het Nationaal Georegister aan te roepen.
Tenslotte wordt via een RIVM-applicatie van de beslisboom rond OpenData
vastgesteld of de data ook als opendata wordt aangemeld en beschikbaar
gesteld.
Geur: geurvisies ter onderbouwing van een gemeentelijke geurverordening zijn
in principe voor het vaststellen openbaar gemaakt. Of ze later digitaal nog
beschikbaar zijn zal per gemeente verschillen. Omdat de geurverordening
meestal gekoppeld is aan een ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan
verwacht de VNG dat daarmee de geur verordening ook meestal digitaal
beschikbaar zal zijn.
Emissies uit vergunningen zal zelfde zijn als voor industrie: in principe openbaar,
maar verschilt per gemeente hoe. Sommige provincies hebben op internet lijsten
met alle veehouderijen incl dieraantallen en stalsystemen (Web bvb), zodat
emissie te berekenen is. Immissiecijfers (dus belasting op de woning voor geur
en fijn stof) is niet zo te vinden.
4.5 Welke onderwerpen en werkvelden behelst het informatiehuis?
De uitvoering van de boven beschreven metingen, modellering, emissie
registratie en toetsing. Het overgrote deel van deze benodigde infrastructuur is
al aanwezig.
Borging en onderhouden van de kwaliteit van de instrumenten voor meten,
modellen, registreren en toetsen.
35 http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/stab/2008/02/StAB_2008_009_002_036.pdf
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 33 van 69
Het ontwikkelen van nieuwe instrumenten (voor meten, modellen, registreren en
toetsen) op geleide van de beleidsprioriteiten en genoemde systeem van
vraagsturing.
4.6 Welke organisatie heeft welke soort informatie?
Is aangegeven per gegevensstroom.
4.7 Waar is de informatie te vinden?
Is aangegeven per gegevensstroom.
4.8 Waar raakt het informatiehuis andere huizen en/of is er sprake
van overlap?
De informatiestroom die bij (lokale)luchtkwaliteit speelt heeft veel
overeenkomsten met de informatie die nodig is in het informatiehuis Geluid en
in mindere mate met andere huizen, zoals externe veiligheid. Ook in de
toepassing door de gebruikers zal informatie over luchtkwaliteit en geluid met
name in de kritische gebieden vaak beide nodig zijn. Het is daarom verstandig
om de opbouw van de beide huizen op elkaar af te stemmen en, waar
functioneel, te harmoniseren. Een belangrijk punt daarbij zijn de invoergegevens
voor de modellen als het gaat om de omvang van de activiteiten, zoals
verkeersgegevens, economische scenario’s en de omgevingskenmerken.
De resultaten van de monitoring van de stikstofdepositie in het AERIUS model
als onderdeel van de PAS heeft een directe binding met het informatiehuis
natuur. Hierbij is een praktische taakverdeling aangebracht waarbij de
monitoring van de stikstofdepositie in het informatiehuis lucht plaatsvindt. De
monitoring van de effecten op de natura 2000 gebieden vind in het
informatiehuis natuur plaats en bij de beoordeling komen deze twee
informatiestromen samen.
4.9 Welke informatiemodellen zijn er, wie zijn er voor
verantwoordelijk en lopen er acties om deze te integreren, uit te
breiden of op te stellen?
Bijlage 2 geeft schematische weergave van de informatiestromen zoals die in
het bestaande “huis” luchtkwaliteit bestaan. Voor de totale gegevensvoorziening
voor Digitale stelsel Omgevingswet wordt op de komende periode een
informatiemodel beschreven door GEONOVUM. Per gegevensstroom zal in
Bijlage 3 worden aangegeven hoe deze op het GEONOVUM model gemapt kan
worden.
4.10 Wie zijn bronhouders?
De bronhouder zijn in de tabel van Bijlage 3 aangegeven. De belangrijkste
bronhouders zijn:
Metingen volgens EU methoden: RIVM, GGD-A en DCMR
Metingen met alternatieve methoden RIVM, diverse gemeenten en
provincies en Milieudefensie
Verkeersgegevens Wegbeheerders zoals
gemeenten, prov. en RWS.
Meteogegevens KNMI
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 34 van 69
Emissiegegevens Via de ER zijn dit de rapportage
plichtige bedrijven, KvK, CBS,
RVO en vele anderen (zie Bijlage
2 en 3)
4.11 Welke standaarden worden gehanteerd?
4.11.1 Concentratiemetingen volgens de EU voorgeschreven
referentiemethoden of daaraan equivalent
In de Europese richtlijn is voorgeschreven dan de CEN standaard methoden
moeten worden gebruikt of een methode die hieraan equivalent is. Er is ook een
voorschrift opgenomen voor het vaststellen van de equivalentie36 tussen
metingen. Equivalente methoden worden veel gebruikt voor de meting van
fijnstof (PM10 en PM2.5) omdat de toepassing van de referentie methode
duurder is en geen real-time informatie kan leveren. Voor het LML is
equivalentie in 2006 voor het eerst vastgesteld37 en dit is daarna jaarlijks
geborgd.
De richtlijn schrijft ook gedetailleerd de methode voor die bij het berekenen van
kentallen (toetswaarden) moet worden gehanteerd. Onderdeel hiervan zijn de
databeschikbaarheidscriteria. Deze criteria zijn streng (90 % beschikbaarheid)
waardoor waardevolle meetreeksen onbruikbaar lijken te worden als ze te veel
gaten hebben. Daarom is in Nederland een methode ontwikkeld en gevalideerd
waarmee ook voor data reeksen met gaten, dus een kleinere
databeschikbaarheid, valide toetswaarden kunnen worden berekend38.
4.11.2 Standaard rekenmodellen
De Europese richtlijn schrijft geen modellen voor maar een eis aan de
vergelijkbaarheid van het model met de metingen. Bijvoorbeeld voor NO2 moet
90% van de modelwaarden binnen 30% van de meetwaarde liggen. Op
Europees niveau is de uitwerking kwaliteitscriteria voor modellen bij FAIRMODE39
belegd. Hierin worden standaarden ontwikkeld waarin vooral de methode
waarmee de performance van een model moet worden vastgesteld wordt
beschreven. Voor een aantal van deze voorschriften is inmiddels een CEN
procedure gestart om de vergelijkingsmethode verder te formaliseren.
4.11.3 Natte depositie
Regenwater wordt opgevangen met “wet only” samplers volgens EMEP40. De
concentratie in de water monsters worden vervolgens analytisch chemisch
bepaald.
4.11.4 Emissie
Voor het bepalen van de emissies wordt gewerkt volgens vaste, internationaal
afgesproken methodieken:
36
http://ec.europa.eu/environment/air/quality/legislation/pdf/equivalence.pdf 37
http://www.rivm.nl/en/Documents_and_publications/Scientific/Reports/2009/maart/PM10_Equivalence_study
_2006_Demonstration_of_equivalence_for_the_automatic_PM10_measurements_in_the_Dutch_National_Air_Q
uality_Monitoring_Network_A_technical_background_report 38
http://rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2015/mei/Methods_used_to_compen
sate_for_the_effect_of_missing_data_in_air_quality_measurements 39
http://fairmode.jrc.ec.europa.eu/ 40
EMEP handboek
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 35 van 69
voor broeikasgassen (Kyoto) volgens de IPCC Guidelines41,
en voor andere luchtverontreininging (EMEP-CLRTAP en NEC) volgens het
EMEP/EEA Guidebook42
In het algemeen kan per bron gebruik worden gemaakt van drie methoden, een
TIER1, een TIER2 en een landenspecifieke methodiek.
Afhankelijk van hoeveel een bron bijdraagt aan de emissies kan met de
eenvoudige TIER1 (activieitsdata * emissiefactor) worden gewerkt. Voor groter
bronnen wordt een TIER2 (informatie over de gebruikte technieken per activiteit
* emissiefactor voor die techniek) gebruikt. Bij de belangrijkste bronnen (key
sources) volgt een landenspecifieke (en internationaal gereviewde) methodiek.
Daarnaast is het verplicht om als land onderzoek te doen naar die bronnen die
het meeste bijdragen aan de onzekerheid in de nationale emissies en om
gebruik te maken van de meest recente informatie. Voor beide verplichtingen
(Kyoto en NEC) bestaat er de verplichting dat eventuele aanpassingen in de
gebruikte methodiek moet worden terugvertaald naar het basisjaar van de
verplichting (meestal 1990).
Tenslotte is er zowel voor de broeikasgassen als voor de overige
luchtverontreinigende componenten (CLRTAP) jaarlijks een internationale review
(door de VN en/of door de EU) en ééns in de drie-vier jaar een zwaardere (in
country) review. Het niet volgen van de guidelines of het niet opvolgen van de
uit de reviews voortkomende verbeterpunten kan leiden tot in gebreke stelling
vanuit de VN of EU en mogelijke boetes.:
4.12 Bij welke gegevens speelt privacy een rol?
Voor meten en modelleren speelt vertrouwelijkheid van informatie geen rol.
Voor emissies wordt de noodzaak of informatie vertrouwelijk behandeld dient te
worden beoordeeld aan de hand van de zogenaamde 'wasstraat' zoals deze door
IenM is ontwikkeld.
Het verdrag van Aarhus eist wel dat milieu informatie van bedrijven op het
niveau van de inrichting actief wordt gepubliceerd. Informatie op een fijner
niveau (installatie) en bijvoorbeeld informatie over productiehoeveelheden of
energieverbruik wordt per definitie als vertrouwelijk behandeld. Datzelfde geldt
voor informatie waarvoor het luchthuis niet de bronhouder is: eventuele
aanvragen worden naar de bronhouder doorgestuurd.
Voor alle systemen is bepaald of zij qua vertrouwelijkheidsniveau boven het
niveau van de BIR43 uitkomen. Dit bleek niet het geval te zijn.
41
http://www.ipcc-nggip.iges.or.jp/public/2006gl/index.html 42
www.eea.europa.eu/publications/emep-eea-emission-inventory-guidebook-2009 43
http://www.earonline.nl/index.php/Overzicht_Baseline_Informatiebeveiliging_Rijksdienst_(BIR_2012)
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 36 van 69
5 Kwaliteitsborging
5.1 Kwaliteitsborging - Hoe wordt kwaliteit geborgd
(kwaliteitsysteem)?
5.1.1 Metingen volgens de EU voorgeschreven referentiemethoden of daaraan
equivalent
Iedere EU lidstaat heeft een instantie aangewezen die verantwoordelijk is voor
de kwaliteit van de meetmethoden. In Nederland is dit het RIVM44. Deze
instantie moet geaccrediteerd zijn op basis van ISO-1702545. De
partnermeetnetten van de GGD Amsterdam46 en de DCMR47 zijn ook ISO-17025
geaccrediteerd. Naast de individuele accreditaties wordt de onderlinge
vergelijkbaarheid nog extra geborgd door samenwerking in het
Samenwerkingsverband Luchtmeetnetten (SLN). In dit kader voeren de partners
kwaliteitsaudits bij elkaar uit. Werkgroepen bespreken technische issues en voor
fijnstof metingen is een praktijk richtlijn vast gelegd om de variatie in de
meetresultaten te verminderen48. Ook worden er ringonderzoeken georganiseerd
en worden de resultaten van equivalentie onderzoeken besproken. Het RIVM is
eindverantwoordelijk voor deze systematiek en door deze invulling wordt de
expertise van alle partners optimaal benut. Aan de samenwerking wordt verder
nog vormgegeven door een jaarlijkse meetnettendag, het uitwisselen van
informatie/validatie documenten, de gezamenlijke website49 en de gezamenlijke
luchtkwaliteit-app50.
5.1.2 Emissieregistratie
De Emissieregistratie, als project binnen het RIVM, voldoet aan ISO 9001/2008
kwaliteitssysteem van het RIVM. Ook uit internationale regelgeving vloeien
kwaliteitseisen voort. De meest vergaande op dit gebied zijn die van de IPCC
Good Practice guidance, waaraan (in ieder geval) het Nationaal Systeem voor
broeikasgassen moet voldoen.
Het kwaliteitssysteem van de Emissieregistratie is sterk gericht op borgen van
processen (zie bijlage 4.). Door de lange ervaring met het procesmatig
beschrijven en borgen van de kwaliteit is de filosofie en uitwerking van het
kwaliteitssysteem van de ER wellicht ook te gebruiken voor onderdelen van
informatiehuis waar de procesmatige benadering minder uitgekristalliseerd is.
5.1.3 Standaard rekenmethoden
In de RBL zijn de methoden voorgeschreven waarmee de luchtkwaliteit moet
worden berekend. De kwaliteit van de modellen wordt regelmatig door het RIVM
(technisch) gevalideerd. De laatste validatie was in 201351. De technische
validatie is door een tweetal externe deskundigen gereviewed. Vervolgens heeft
44 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1998-271.html 45 https://www.rva.nl/system/scopes/file_nls/000/000/034/original/L224-scn.pdf?1435649631 46 https://www.rva.nl/system/scopes/file_nls/000/000/058/original/L426-scn.pdf?1428390719 47 https://www.rva.nl/system/scopes/file_nls/000/000/286/original/l520-scn.pdf?1418638618 48 https://www.nen.nl/NEN-Shop/Norm/NTA-80192008-nl.htm 49 http://luchtmeetnet.nl/ 50
http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Nieuwsberichten/2015/Nieuwe_app_mijn
_luchtkwaliteit_gelanceerd 51http://rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2013/april/Gemeten_en_berekende_
NO2_concentraties_in_2010_en_2011_Een_test_van_de_standaardrekenmethoden_1_en_2
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 37 van 69
het ministerie van I&M besloten over de noodzaak voor eventuele aanpassing
van de modellen.
Met het jaarlijks berekenen van een nieuwe GCN wordt ook altijd een
kalibratie/validatie slag uitgevoerd en gerapporteerd52.
5.1.4 AERIUS/ PAS
Voor stikstofdeposite bestaan geen referentiemethoden. De grootschalige
depositie GDN wordt in de gelijk met de GCN berekend met OPS. De gehele
systematiek van emissie, metingen en modellering is recent door een
internationale commissie van deskundigen gereviewed.
5.1.5 Rekentool NSL
De operationele rekentool van het NSL is geïmplementeerd onder
verantwoordelijkheid van het RIVM. Om de werking van de rekentool te borgen
is een tweede, onafhankelijke, implementatie gebouwd (TREDM). De resultaten
van deze twee implementaties worden jaarlijks met elkaar vergeleken. De boven
beschreven validatie van het hele rekensysteem (GCN plus de standaard
rekenmodellen) wordt deels uitgevoerd met de rekentool van het NSL en deels
met TREDM omdat dat laatste model meer geschikt is voor het exact modelleren
van meetlocaties.
De resultaten van deze twee implementaties worden jaarlijks met elkaar
vergeleken en gerapporteerd samen met de resultaten van het NSL53.
5.2 Kwaliteitsborging - Hoe en door wie wordt validatie uitgevoerd
(technisch en inhoudelijk)?
5.2.1 Metingen volgens de EU voorgeschreven referentiemethoden of daaraan
equivalent
Iedere partij voert zelf de validatie van de metingen uit. Gedurende het jaar
worden gevalideerde meetgegevens vrijgegeven. Na afloop van elk jaar worden
de meetgegevens over heel Nederland door het RIVM in verzameld voor een
generieke consistentiecheck en eventuele laatste aanpassing. Eind januari (van
het volgend jaar) wordt de totale set van meetresultaten vrijgegeven
bijvoorbeeld voor de berekening van de GCN en rapportage aan de EU. Bij
wijziging worden de eerder vrijgegeven resultaten herzien54.
Naast de technische validatie van de metingen is ook de representativiteit van
de meetlocaties belangrijk. Iedere partner beoordeelt primair zelf de
representativiteit van haar meetlocaties in relatie tot de doelstelling van het
specifieke meetpunt/meetnet. De representativiteit van alle Nederlandse
meetpunten is recent ook in samenhang geëvalueerd55.
Voor ammoniak vormen AMOR metingen de basis. De meetmethode is
ontwikkeld door het ECN en daarna operationeel gemaakt bij het RIVM. De
52http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2014/juni/Grootschalige_conce
ntratie_en_depositiekaarten_Nederland_Rapportage_2014 53http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2014/december/Monitoringsrap
portage_NSL_2014_Stand_van_zaken_Nationaal_Samenwerkingsprogramma_Luchtkwaliteit
54 http://www.lml.rivm.nl/meetnet/validatie.html 55http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2013/augustus/Evaluation_of_t
he_presentativeness_of_the_Dutch_air_quality_monitoring_stations_The_National_Amsterdam_Noord_Holland
_Rijnmond_area_Limburg_and_Noord_Brabant_networks
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 38 van 69
performance van de AMOR metingen is in 2008 beschreven en gerelateerd aan
de relatie tussen meten en modelleren56. De validatie wordt door het RIVM
uitgevoerd. Via uitgebreide parallelle meetreeksen wordt de vergelijkbaarheid
van de AMOR metingen met de toekomstige meetmethode (mini DOAS)
vastgesteld. De bruikbaarheid van de methode voor het vaststellen van trends is
daarmee geborgd. De AMOR/DOAS metingen fungeren als referentie voor
goedkopere alternatieve metingen.
5.2.2 Aanvullende metingen
De NO2 metingen met passieve samplers (buisjes) kunnen bruikbaar zijn voor
de vergelijking met modellen mits de technische kwaliteit geborgd is en de
meetlocatie past binnen het toepassingsgebied van het model. De technische
kwaliteitsborging wordt vaak deels door de leverancier van de samplers
verzorgd. Hierbij worden parallel metingen met de referentie apparatuur
gebruikt voor de kalibratie en de validatie van de alternatieve metingen. Of de
beheerder van het meetnet zelf nog een bepaalde validatie uitvoert is onbekend,
dat zal naar verwachting wisselend zijn.
De vaststelling of de locatie binnen het toepassingsgebied van het model valt
wordt door het RIVM in samenspraak met de beheerder van het meetnet
vastgesteld. De meeste meetnetten die hiervoor worden gebruikt beheerd door
gemeentes. Een bijzonder meetnet was het meetnet van Milieudefensie dat in
2013 operationeel was57.
De ammoniakmetingen van het MAN worden gekalibreerd met de DOAS
metingen. Validatie van de meetresultaten vindt zowel bij de leverancier van de
samplers als bij het RIVM plaats.
5.2.3 Natte depositie
De concentratie van diverse componenten in natte depositie (regenwater)
worden in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit gemeten. Binnen het kader van
EMEP zijn voorschriften over meetmethoden58 en kwaliteitsborging. De
resultaten worden niet rechtsreeks voor toetsing gebruik maar zijn wel van
belang voor de kalibratie van de natte depositie zoals die in AERIUS berekend
wordt.
5.2.4 Actuele meetwaarden
Actuele (uurlijkse) meetwaarde spelen geen expliciete rol in de
toetsingssystematiek. Strikt genomen hoort de actuele luchtkwaliteit niet of
nauwelijks in het informatiehuis luchtkwaliteit maar de systematiek van meten
en modelleren is zo sterk aan elkaar verbonden dat het efficiënter is bij de
inrichting van het huis de actuele luchtkwaliteit ook mee te nemen.
Actuele meetwaarden zijn wel bestuurlijk van belang vanwege de
smogwaarschuwing en de bevoegdheid van de Commissaris van de Koning om
tijdelijke maatregelen te nemen. Door de grote variatie in concentraties speelt
de actuele luchtkwaliteit een belangrijke rol bij het informeren van het publiek
om zo gezondheidseffecten zoveel mogelijk te beperken.
Validatie van actuele meetwaarden is alleen met automatische methoden
praktisch uitvoerbaar. De actuele metingen van het van landelijkmeetnet
luchtkwaliteit van het RIVM worden automatisch gefilterd voor publicatie op
56
http://rivm.nl/en/Documents_and_publications/Scientific/Reports/2008/oktober/The_ammonia_gap_research
_and_interpretation 57
https://milieudefensie.nl/publicaties/bestanden/artikel-tijdschrift-lucht-burgermetingen-luchtkwaliteit-in-
nederland/view 58
http://www.aces.su.se/reflab/dokument/EMEP_Manual.pdf
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 39 van 69
teletekst en internet. Bij voorkeur wordt deze data filtering ge-update en zoveel
mogelijk gelijk getrokken voor de data van de andere meetnetten.
5.3 Kwaliteitsborging - Domein specifieke uitwerking van de
kwaliteitscriteria (3b’s)
In de programmadefinitie van het Digitaal stelsel omgevingswet zijn in
hoofdstuk 7 aansluitvoorwaarde gedefinieerd. De volgende tabel geeft deze
voorwaarden met een indicatieve inschatting van de status. Bij een aantal
onderdelen is er een complicerende factor dat het om aansluiting betreft bij
voorwaarden waarvan nog niet concrete formulering bekend is. In de laatste
kolom is het paragraaf nummer aangegeven waar het onderdeel behandeld
wordt.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 40 van 69
paragraaf
Eisen aan beschikbaarheid 4.4.3
Openheid: Gegevens zijn ontsloten als open data via een open standaard. in ontwikkeling
Duidelijkheid: Gegevens zijn voorzien van duidelijke metadata met betrekking tot de actualiteit,
de bron, de doelgroep, etc. in ontwikkeling
Bereikbaarheid: Informatiehuizen ontsluiten gegevens en informatieproducten met view en
download services volgens de methode van INSPIRE. in ontwikkeling
Vindbaarheid: Databestanden zijn opgenomen in het register. Deze beschrijft en maakt de
bestanden vindbaar en bruikbaar voor applicaties. in ontwikkeling
Eisen aan bruikbaarheid 4.11 & 5.1
Actualiteit: Gegevens zijn voldoende up-to-date voor het betreffende beleidsterrein. Wijzigingen
worden ten minste binnen een bepaalde termijn verwerkt en beschikbaar gesteld. OK 4.1
Consistentie: Gegevens zijn uniform van eenheden en komen op vergelijkbare wijze tot stand
(volgens een vastgestelde standaard), zodat zij onderling vergelijkbaar zijn. OK
Juistheid: Gegevens zijn tot stand gekomen middels duidelijke meet-, verzamel- en
bewerkingsmethoden, zodat duidelijk is in hoeverre deze een correcte weergave bieden van de
leefomgeving. OK
Nauwkeurigheid: Gegevens zijn voorzien van een bandbreedte of andere aangeduide mate
van nauwkeurigheid. OK
Volledigheid: Gegevens zijn voldoende dekkend voor het beoogde doel. De volledigheid betreft
de mate waarin gegevens aanwezig zijn in relatie tot de reikwijdte. Of andersom gezegd de
omvang van de witte vlekken. OK
Ondubbelzinnigheid: Gegevens zijn helder gedefinieerd in kwantitatieve parameters en/of een
semantische omschrijving. OK
Geo-gerefereerd: Gegevens zijn voorzien van geo-coördinaten (i.e. de plek op de kaart). OK
Eisen aan bestendigheid 3
Het werkterrein van het informatiehuis is duidelijk vastgelegd en sluit aan op één of meerdere
toetsingskaders en daarvan afgeleide toetsingsinstrumenten van de Omgevingswet. N.b. dit
werkterrein zal vaak breder zijn dan het domein van de Omgevingswet. Dit is geen probleem
zolang dit geen spanning oplevert met de specifieke eisen die vanuit de Laan aan het
informatiehuis worden gesteld. BKL/Rbl 1&2
Het informatiehuis heeft een stabiele organisatorische basis in de vorm van (samenwerkings)-
overeenkomsten en duurzame financiering voor onderhoud, beheer, exploitatie en
doorontwikkeling van de producten- en dienstenportfolio.
Nog niet
gerealiseerd
Het informatiehuis heeft een organisatie als huismeester gemandateerd. De organisatie die deze
rol vervult, is vanuit het stelsel aanspreekbaar. Er kunnen dus zaken worden gedaan met het huis
zonder dat kennis nodig is van de andere organisaties die binnen het huis actief zijn.
Alleen beoogd
huismeester en
nog geen stelsel
Het informatiehuis heeft processen ingericht voor besturing/regie, de afstemming van het
aanbod op de gebruikersvraag, semantische- en technische standaardisatie, kennisdeling en
beheer van standaarden, modellen/rekenregels, ict-tools en gegevens.
Bestaat
grotendeels. Nog
niet voor
gebruikersvraag
Het informatiehuis heeft zijn standaard producten- en dienstenaanbod en het daarvoor geldende
dienstenniveau op de binnen het stelsel afgesproken wijze vastgelegd en openbaar gemaakt.nog geen stelsel
Het informatiehuis heeft een kwaliteitsborgingsproces ingericht waarbij is vastgelegd aan welke
stelselbrede en domeinspecifieke kwaliteitsstandaards wordt voldaan en dat voorziet in
onafhankelijke kwaliteitscontrole en stelselconforme verantwoordingsrapportage over de
geleverde prestaties. nog geen stelsel
Aan het stelsel geleverde gegevens worden in principe beschikbaar gesteld voor hergebruik onder
een open data licentie (publiek domein, CC-0 of CC-BY). Afwijkingen van dit regime moeten
passen binnen de op stelselniveau vastgestelde kaders. nog geen stelsel
Aan het stelsel geleverde standaard producten en diensten zijn inputgefinancierd (aan de
afnemers mogen geen kosten in rekening worden gebracht). Voor maatwerkdiensten mogen
eventueel wel kosten worden gerekend. Het huis moet hiervoor dan wel eigen voorzieningen
implementeren.
nog niet
uitgewerkt
Het informatiehuis opereert vraaggestuurd. De besturing voorziet in niet vrijblijvende invloed
van de afnemers van producten- en diensten en het huis beschikt over een in overleg met deze
afnemers vastgesteld meerjarenplan waarin wordt toegelicht hoe aan gewijzigde behoeften van
de gebruikers van het digitaal stelsel Omgevingswet tegemoet wordt gekomen.nog niet
uitgewerkt
Aansprakelijkheid: Er is duidelijkheid over wie aansprakelijk is voor de kwaliteit van gegevens
bronhouder/
verder niet
uitgewerkt
Herleidbaarheid: Data trail vanaf de bron, via eventuele bewerkingen tot en met plaatsing in een
gegevensbestand en levering.
nog niet
uitgewerkt
Bestendig voor de rechter OK
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 41 van 69
5.4 Kwaliteitsborging - Link leggen met doelarchitectuur
De link met de doelarchitectuur moet nog gelegd worden. Een paar
aandachtspunten:
Het monitoringstool van het NSL gebruikt een “eigen” database met
verkeersgegevens. In de toekomst zal deze database moeten opgaan in de
centrale faciliteit aan verkeersgegevens.
Naast de verkeersgegevens is de beoordeling van de luchtkwaliteit van meer
centrale registers afhankelijk zoals de BAG. Verbindingen met die systemen zijn
gerealiseerd met de middelen die toen beschikbaar waren. In het kader van de
laan van de leefomgeving zullen deze voorzieningen mogelijk in andere
informatiemodellen worden gevat waarmee ook de verbindingen met
informatiehuislucht vernieuwd moeten worden. Dit zal ongetwijfeld tot
datatechnische inspanningen leiden en mogelijk ook tot aanpassingen in de
luchtkwaliteitsmodellen zelf. Het rekensysteem en de vergelijking met de
metingen is zo opgezet dat een herijking en validatie van het model met iets
anders gedefinieerde invoer paramaters praktisch uitvoerbaar is, vermoedelijk
zonder een significant verlies aan model performance. De modeluitkomst op
individuele locaties zal wel wat veranderen met ook mogelijke veranderingen in
de locatie en ernst van individuele knelpunten.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 42 van 69
6 Vraagsturing
6.1 Vraagsturing: Aan welke informatieproducten/gegevenssets is
er (nu al) vanuit de gebruiker behoefte? En waarom?
Algemeen: een rekeninstrument dat het effect op de luchtkwaliteit van een
nieuw initiatief in beeld brengt voor een in te stellen zichtjaar. Voor het nieuwe
initiatief zelf betekent dit primair het rekeninstrument voor puntbronnen (SRM-3
of ISL-3) en de GCN kaart. Projecten kunnen ook tot veranderende
verkeersstromen leiden waardoor ook een rekeninstrumentarium zoals de
rekentool voor de monitoring van het NSL een basisvoorwaarde is.
Specifiek willen partijen ook maatregelen kunnen doorrekenen zoals een
milieuzone waarin een bepaald type voertuigen geweerd wordt. Nu vraagt zo’n
exercitie veel deskundigheid en de juiste contacten om aan specifieke emissie
factoren te komen. Het zou een ontwikkelrichting van het informatiehuis kunnen
zijn om dit soort berekeningen te faciliteren (zie de hoofdstukken 2 en 8).
De PAS/AERIUS is net van kracht en vraagt iets vergelijkbaars: een
rekeninstrument dat het effect op de depositie van een project in beeld brengt
voor een in te stellen zichtjaar. Voor het project zelf betekent dit primair dat het
rekeninstrument voor puntbronnen (SRM-3 of ISL-3) en de GDN kaart
beschikbaar moeten zijn.
6.2 Vraagsturing: Bij welke doelgroepen? Wat is daarvoor (nog)
nodig? Wat leveren die producten op?
We onderscheiden als doelgroepen Initiatiefnemers,
vergunningverleners, gemeentes, provincies en burgers/omwonenden.
6.2.1 Initiatiefnemers en vergunningverleners
Hebben vooral een geldende GCN en SRM-3 nodig om het gecombineerde effect
van het project en de achtergrond te berekenen. Indien er ook een weg in de
buurt is met een relevante verkeersbijdrage is de berekening van die
verkeersbijdrage ook nodig. Daarvoor zijn de modellen SRM-1 en SRM-2 nodig
en de invoergegevens. In de rekentool voor de monitoring van het NSL zijn
hiervoor deels actuele gegevens beschikbaar. Voor de initiatiefnemer levert het
mogelijk een vergunning en voor de vergunningverlener een (beter) gefundeerd
oordeel over de correctheid van de aanvraag op.
6.2.2 Gemeentes
Voor lokale overheden zoals gemeentes speelt vooral de planning van de
verkeerstromen met de bijbehorende effecten op de luchtkwaliteit. Daarvoor zijn
de GCN en modellen voor SRM-1 en SRM-2 nodig en de daarbij horende
invoergegevens. Dit zijn zowel de beschrijving van de wegen en de
verkeersemissie factoren voor de relevante zichtjaren. In de huidige / “ist”
situatie zijn in de rekentool voor de monitoring van het NSL de geautoriseerde
gegevens beschikbaar. Het staat ter discussie in hoeverre in de toekomstige
gewenste / “soll” situatie deze gegevens nog beschikbaar zullen gaan zijn
vanwege geplande bezuinigingen bij het ministerie van I&M.
6.2.3 Provincies
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 43 van 69
Voor een deel kunnen provincies dezelfde informatie behoefte hebben als de
gemeente. De Provincies hebben een belangrijke rol in de uitvoering van de
PAS. Dit geeft een extra belang van het AERIUS rekensysteem voor de
provincies zowel bij vergunning verlening en handhaving. De monitoring van de
PAS heeft zowel een stikstof deel als een natuurdeel (informatievoorziening in
het informatiehuis natuur) dit kan invloed hebben op vraagsturing en de
benodigde informatieproducten.
6.2.4 Burgers/omwonenden
Burgers vormen een bijzonder heterogene groep. Het merendeel van de burgers
zal vooral gebaad zijn met informatie die gemaakt is op toegankelijkheid zoals
de Atlas Leefomgeving. Individuele bronnen zijn in de Atlas Leefomgeving niet
zichtbaar dus voor een kleine deel van de burgers (wellicht het meest prominent
aanwezige deel) wil over hetzelfde type informatie kunnen beschikken als de
initiatief nemers.
6.2.5 Issues/analyse punten
Bij de rondgang langs stakeholders/gebruikers van informatie is gebleken dat
naast de EU- grenswaarden ook maximaal toelaatbaar risiconiveau59 waarden
worden gebruikt voor de beoordeling of een vergunning verleent mag worden.
Het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) is de concentratie van een stof in
water, sediment, bodem of lucht waar beneden geen negatief effect is te
verwachten. De MTR zijn te vinden in een RIVM-rapport Luchtnormen voor 31
prioritaire stoffen -
http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/601357003.pdf. Dit bevat een
overzicht van de 31 prioritaire stoffen met diverse kanttekeningen (in Bijlage 4).
Het gaat om jaarnormen, tenzij ander vermeld. Op de site van Infomil over het
zelfde onderwerp staat: “Naast de wettelijke grens- en richtwaarden dient de
vergunningverlener rekening te houden met de niet-wettelijke MTR- en
streefwaarden voor de luchtkwaliteit. Op de website van het RIVM staat een
overzicht met de prioritaire stoffen. Per stof is hieraan een factsheet gelinkt
waarin de meest recente MTR- en streefwaarden zijn opgenomen.” Het is
onduidelijk hoe een vergunning verlener op dit moment aan deze eis (“dient
rekening te houden”) voldoet. Voor diverse stoffen uit de MTR lijst is de MTR
waarde lager dan de spaarzame metingen van de achtergrond. Hier lijkt een
verbeterpunt mogelijk om wensen en praktische mogelijkheden meer op elkaar
af te stemmen en te analyseren hoe de informatievoorziening voor de partijen
gefaciliteerd wordt of zou kunnen worden.
Vergunningen versus (echte) emissies. De concentraties in de lucht worden
veroorzaakt door de emissies die bronnen daadwerkelijk uitstoten. Deze uitstoot
is meestal lager dan de uitstoot die in de vergunning wordt toegestaan. Als een
luchtkwaliteitsberekening op basis van vergunningen wordt uitgevoerd zal dit
waarschijnlijk een overschatting opleveren waarbij he model resultaat
ongeschikt is voor toetsing en vergelijking met metingen. Daarom wordt bij de
berekening van bijvoorbeeld de GCN zoveel mogelijk de reële emissie gebruikt.
Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat in de landbouw niet het vergunde aantal dieren
wordt gebruikt maar het aantal dieren dat in de landbouwtelling is vastgesteld.
Stakeholders geven echter aan dat zij bij het uitgeven van nieuwe vergunningen
berekeningen op basis van vergunningen nodig hebben. Bijvoorbeeld om in te
59
http://www.rivm.nl/rvs/Normen/Milieu/Milieukwaliteitsnormen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 44 van 69
kunnen schatten wat het risico op overschrijding van de normen wordt indien
alle vergunde emissies werkelijkheid zouden worden. Om dit te kunnen
faciliteren is naast de bestaande emissieregistratie een centraal systeem van
vergunde emissies noodzakelijk. Zo’n systeem kan het informatieprobleem
oplossen als in één gebied meerdere partijen vergunningen verlenen.
6.3 Hoe wordt vraagsturing gerealiseerd?
Diverse onderdelen van het informatiehuis hebben een systeem van
vraagsturing. Mogelijk is hier nog een verbetering in aan te brengen door ook
de vraagsturing voor het huis als totaal te beschouwen. Hierin kunnen de
wensen en ideeën bij de stakeholders meer centraal komen te staan, met
prioritering door opdrachtgevers en financiers (zie de hoofdstukken 2 en 8).
6.4 Stakeholderanalyse
Met het oog op deze nadere analyse is een aantal gesprekken gevoerd met
gebruikers van gegevens op het gebied van luchtkwaliteit. Een samenvattende
rapportage van deze gesprekken is in de bijlage opgenomen. Algemene
conclusie is dat na een aanvankelijke aarzeling ten aanzien van de meer centrale
aanpak in de beginperiode van het NSL de gegevensvoorziening van het
luchtkwaliteitsbeleid nu goed loopt, dat er een zekere routine is opgetreden in
de jaarlijkse monitoring en dat deze aanpak zich als solide heeft bewezen bij de
onderbouwing van projecten. Belangrijkste punt van aandacht is dat deze
verworvenheid na de formele beëindiging van het NSL in stand blijft. Daarbij
tekent zich een spanningsveld af tussen enerzijds de notie dat nu de
grenswaarden vrijwel overal zijn bereikt, de monitoring minder frequent zou
kunnen zijn en anderzijds de noodzaak te beschikken over actuele gegevens
over een belangrijk gezondheidsaspect als luchtkwaliteit. In de gesprekken is
een aantal overwegingen aan de orde gekomen die bij een keuze in dit
spanningsveld moeten worden betrokken, zoals stabiliteit van gegevens in tijd
en ruimte, relatie met de dynamiek van veranderingen in de luchtkwaliteit, de
mate waarin de grenswaarde is gehaald, de relatie met aanpalende
beleidsterreinen en de wijze van organisatie van het proces. Naast deze centrale
punten is er nog een aantal verbeterpunten op een brede reeks van thema’s
naar voren gekomen zowel ten aanzien van industriële inrichtingen als van
intensieve veehouderij-bedrijven. Belangrijkste daaruit zijn de wens naar meer
uniformiteit en consistentie in de basisgegevens, zoals die over verkeer en
economische scenario’s, maar ook de omgevingskenmerken en de netwerken,
specifieke verbeterpunten bij de vergunningverlening en verbetering van de
gegevens over specifieke fracties of stoffen, zoals roet en slijtagestof van
banden, remmen en wegdek, uitstoot van scheepvaart en benzeen, ook in
situaties waar de grenswaarden niet worden overschreden60.
Wat de PAS betreft is het algemene gevoelen dat het nog te vroeg is om hier
stellige evaluerende opmerkingen over te maken. Wel leeft breed de
verwachting dat als gevolg van de hoge mate van detail en de grote
geografische reikwijdte de PAS een enorme gegevensbehoefte met zich zal
brengen, terwijl tegelijkertijd de uitkomsten van de berekeningen met veel
onzekerheden omgeven zullen zijn. Zie Bijlage 1
60
De VNG heeft aangegeven dat dit deze wens van twee stakeholders niet voor alle gemeentes geldt
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 45 van 69
7 Haalbaarheid
7.1 Wat is de verwachte planning, termijnen en groeicurve van het
informatiehuis?
De technische bouwstenen voor een informatiehuis lucht zijn grotendeels
aanwezig. Dit betekend dat er een basis is maar dat er altijd ook een systeem
zal moeten zijn om de basis te onderhouden en ook te vernieuwen.
De grootste verandering wordt verwacht bij het aansluiten op de centrale
voorzieningen van de laan en bij het ontwikkelen van nieuwe
informatieproducten. In deze nadere analyse zijn nog wel enkele issues die door
middel van desk research of het consulteren van deskundigen nog wat verder
verdiept kunnen worden. Een grotere stap voorwaarts, voor het informatiehuis
lucht, is naar verwachting in de komende fase realiseerbaar door een meer
prototyping achtige benadering.
Aan de inputkant is daarbij de verkeersgegevens een interessante optie. Hierbij
zou voor de meest betrokken huizen (lucht en geluid) bekeken kunnen worden
hoe een gecombineerde voorziening kan functioneren. De data set van
verkeersgegevens van de monitoring van het NSL kan daarbij als een deel van
de input dienen.
Bij nieuwe, inspirerende informatie producten, kan gedacht worden aan
bijvoorbeeld het faciliteren van eenvoudige vergunningen (zie de aanvraag voor
een nieuwe stal in AERIUS) of de bovengenoemde lokale maatregelen zoals
een milieuzone waarin een bepaald type voertuigen geweerd wordt (zie
hoofdstuk 8).
7.2 Wat zijn de essentiële randvoorwaarden voor de start en
ontwikkeling van het informatiehuis? Wat is de verwachte
planning
De financiële uitwerking van zowel de vraagsturing en governance. Planning is
onbekend.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 46 van 69
8 Informatiehuis lucht: Droomhuis langs de laan
In de voorgaande hoofdstukken is vooral stilgestaan bij de bestaande
gegevensstromen en de logische korte-termijn aanpassingen. Een dergelijk
overzicht is noodzakelijk om de huidige situatie gedegen in kaart te brengen en
behulpzaam bij de eerste aanpassingen. De opsomming belemmert mogelijk het
zicht op de verdere mogelijkheden die het te ontwikkelen digitale stelsel lucht
straks kan bieden. In dit hoofdstuk wordt de potentie en het perspectief van de
informatiehuizen geschetst.
Gebruikersgemak: nieuwe informatie product voor de (kleine) ondernemer
Een toenemend deel van de Nederlandse beroepsbevolking werkt bij kleine(re)
ondernemingen61. Het is dan ook van maatschappelijk belang om een
vergunningaanvraag voor het opstarten of uitbreiden van een kleine
onderneming zo veel mogelijk te faciliteren. Onderstaande figuur laat zien hoe
dat straks langs de Laan van de Leefomgeving zou kunnen gaan.
Als voorbeeld van kleine onderneming is hier een boerenbedrijf genomen. De
ondernemer selecteert op een kaart het juiste bedrijf en selecteert uitbreiding
van het bedrijf. Voor de aanvraag hoeft via een menu alleen het gewenste soort
en aantal dieren en het soort verblijf te worden ingevuld. Vervolgens analyseren
de verschillende huizen langs de Laan van de Leefomgeving of er in de
betreffende stukken regelgeving aandachtspunten voor het verlenen van een
vergunning zijn. De analyse resulteert in een verslag waarin is vastgelegd welke
gegevens de ondernemer zelf heeft ingevoerd voor de aanvraag, welke
relevante gegevens uit de informatiehuizen zijn gebruikt voor de toetsing en wat
het resultaat is. Als de aanvraag klaar is, hoeft de ondernemer deze alleen naar
het bevoegd gezag te sturen en de vergunningaanvraag is gereed. De
beoordeling door het bevoegd gezag wordt in dit voorbeeld ook eenvoudig
omdat alle relevante informatie onmiddellijk beschikbaar is. Dit lijkt misschien
toekomstmuziek, maar is bestaat al in het AERIUS pakket. Zie het onderstaande
schema.
61
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bedrijven/publicaties/artikelen/archief/2015/steeds-meer-
ondernemers-in-nederland.htm
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 47 van 69
Gebruikers gemak: vereenvoudiging ontsluitingsweg
Bij veel projecten is één van de projecteffecten het ontstaan of veranderen van
de ontsluitingsweg van een woningbouwlocatie of de locatie van een nieuwe
industriële inrichting.
Met AERIUS (www.aerius.nl) kan snel en eenvoudig een berekening worden
uitgevoerd van wegverkeer. Via een laagdrempelige ‘user interface’ kunnen
gebruikers een weg tekenen en daar verkeersgegevens aan toekennen. Zie
onderstaande figuur, waarin een buitenweg (lijnbron 1) is gedefinieerd met 3000
voertuigen per etmaal (lichtverkeer).
Illustratie definiëren lijnbron in AERIUS
Vervolgens berekent AERIUS de depositiebijdrage op toetspunten in
Natuurgebieden, en genereert automatisch een rapport (pdf) met een overzicht
van de resultaten en een verantwoording van de gebruikte gegevens. Dit
rapport kan worden gebruikt als bijlage bij de vergunningaanvraag.
Een gebruiker kan in AERIUS ook zelf een toetspunt definiëren. Dus ook een
toetspunt waar toetsing vereist is voor lokale luchtkwaliteit. Zie bovenstaande
figuur waarbij een toetspunt (a) is geplaatst bij een woning. De benodigde
invoergegevens voor depositieberekeningen zijn in beginsel gelijk aan de
invoergegevens voor lokale luchtkwaliteitberekeningen. Dat maakt de
benadering in AERIUS ook geschikt voor onderzoek naar de luchtkwaliteit bij
wegen. Met een aangepaste interface is deze systematiek wellicht ook bruikbaar
voor toetsen in andere informatiehuizen zoals bijvoorbeeld geluid.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 48 van 69
Gegevensgemak: verkeer
In diverse beleidsterreinen (o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid,
natuur) worden verkeersgegevens gebruikt bij toetsing. Dit heeft geresulteerd in
een verzameling bestanden met grofweg vergelijkbare informatie, die onderling
echter nauwelijks gekoppeld of afgestemd zijn. Dit heeft als nadelen dat
gegevens meerdere keren moeten worden ingewonnen (inefficiënt) en,
belangrijker, dat er een aanzienlijk risico bestaat voor inconsistenties. Zo kan
momenteel gebeuren dat over een en hetzelfde wegvak (en dezelfde periode) in
een beleidsterrein meer of andersoortige voertuigen rijden dan in een ander
beleidsterrein. Dit komt de geloofwaardigheid van de systemen niet ten goede.
Om één centraal bestand voor verkeersgegevens te realiseren is niet eenvoudig.
Er zijn, bijvoorbeeld, aanzienlijke verschillen in de verkeersgegevens die in de
diverse milieudomeinen nodig zijn. Om praktische ervaring op te doen hebben
de informatiehuizen lucht, geluid, externe veiligheid en ruimte voorgesteld om
hun gegevens te combineren, waarbij gelijksoortige parameters in centrale
bestanden worden samengevoegd. Vervolgens wordt beoordeeld wat de
inhoudelijke en beleidsmatige effecten zijn indien deze nieuwe gecentraliseerde
gegevens worden toegepast in de bestaande toetsingspraktijk. Schematisch
weergegeven in de volgende figuur.
Informatie en organisatie
Ontwikkelingen in beleid of wet- en regelgeving kunnen aanleiding zijn voor
wijzigingen in het informatiehuis. In het ideale informatiehuis is voor
12
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 49 van 69
aanpassingen een protocol “nieuwe inzichten” aanwezig, zoals dat momenteel
voor de besluitvorming bij luchtkwaliteit bestaat.
Een dergelijk protocol bevat een aantal logische stappen voor een “het goed
beschreven voornemen/wijziging/aanpassing” via een eventuele “consultatie van
anderen” een besluit wordt genomen en vervolgens wordt geïmplementeerd. Dit
alles binnen vooraf besproken redelijke termijnen. Een dergelijk protocol vereist
discipline, zowel bij de beleidsmakers als bij de uitvoerders.
Lokale afweging obv gezondheidseffecten; voorbeeld verkeersplan A of B
De omgevingswet voorziet in lokale afwegingsruimte en in de mogelijkheid om
gezondheid een grotere rol bij deze afwegingen te laten spelen. Een dergelijke
wens speelt nu al. In verschillende (grote) gemeentes worden voor dergelijke
afwegingen uiteenlopende gezondheidsindicatoren gehanteerd. In het kader van
een opdracht van de directie “Eenvoudig Beter” worden de eigenschappen van
een aantal bestaande of in ontwikkeling zijnde (integrale) beoordelings- of
afwegingsinstrumenten geïnventariseerd. Hierbij kan worden gedacht aan GES
Stad en Milieu of het afwegingskader Gezondheid en Milieu. Het gaat om een
palet van kwalitatieve en kwantitatieve instrumenten. Tevens wordt de
informatiebehoefte op dit terrein gepeild. Indien deze wens om gezondheid
integraal in rekening te brengen bij een voldoende groot aantal stakeholders
leeft zouden daar in het kader van de vraagsturing van het informatiehuis
informatieproducten voor kunnen worden ontwikkeld.
Zo worden momenteel bijvoorbeeld voor diverse verkeersscenario’s aparte
blootstellingskaarten voor NO2, roet, PM2.5, geluid enz. berekend en
geanalyseerd. Met de een Milieu Gezondheids Risico indicator kunnen
gezondheidsrisico’s verbonden aan de blootstelling van individuele parameters
worden gecumuleerd tot één indicator. Op basis van de BAG kan hiermee de
totale belasting van de bevolking op elk individueel huisadres worden berekend
en gecumuleerd. De meeste onderdelen in dit schema zijn voor verschillende
beoordelingsinstrumenten latent aanwezig. Voor daadwerkelijke realisatie is
evenwel nog onderzoek en implementatie noodzakelijk.
.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 50 van 69
9 Bijlagen
9.1 1 Stakeholdersanalyse informatiehuis luchtkwaliteit
In het kader van de nadere analyse van de informatiehuizen is een reeks
evaluerende gesprekken gevoerd met gebruikers van informatie over
luchtkwaliteit. Gesproken is met een provincie, een grote gemeente, twee
omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat. Op basis hiervan is een indruk verkregen
van de manier waarop met de producten uit het informatiehuis lucht wordt
gewerkt en wat knelpunten en verbeterpunten zijn. Samenvattend leidt deze
stakeholdersanalyse tot de volgende observaties en conclusies. De verslagen
van de afzonderlijke gesprekken zijn als bijlage bij deze rapportage opgenomen.
1) NSL monitoring
a) De NSL-monitoring staat centraal in de uitvoering van het
luchtkwaliteitsbeleid. De jaarlijkse update vormt de basis voor de toetsing van ruimtelijke plannen en vergunningen aan luchtkwaliteit. De ervaring is dat er een zekere routine is ontstaan in het aanleveren van gegevens voor de update, zodat dit aanzienlijk minder tijd kost dan in de beginperiode van het NSL.
b) Wat betreft de frequentie van de monitoring is er een spanningsveld
tussen enerzijds het belang om met zo actueel mogelijke gegevens te werken en anderzijds de monitoringsinspanning te beperken. Actualiteit van gegevens speelt een rol bij de toetsing bij de Raad van State en wanneer de gegevens minder actueel zijn is er het risico dat er in werkelijkheid òf minder, òf juist meer milieuruimte beschikbaar is. Algemene indruk is dat de komende jaren een jaarlijkse monitoring nog nodig is, maar dat daarna de frequentie omlaag zou kunnen. Om in dit
spanningsveld een lijn te kiezen zijn verschillende overwegingen van belang: i) Een keuze ten aanzien van de frequentie van de monitoring dient
duidelijk in de regelgeving te worden vastgelegd, zodat ook in het kader van toetsing door de Raad van State helder is dat de monitoringsuitkomsten de te hanteren juridische werkelijkheid weergeven.
ii) Daarbij is het van belang dat er stabiliteit in de gegevens is over tijd
en ruimte. De afgelopen periode is er nog te veel sprake geweest van schommelingen in de gegevensreeksen als gevolg van methodiekwisselingen en het verwerken van nieuwe wetenschappelijke inzichten.
iii) Frequentie van monitoring moet zijn gerelateerd aan de dynamiek
van de luchtkwaliteit en de mate waarin de luchtkwaliteit onder de grenswaarde zit.
iv) Bij een lage frequentie verdwijnt de routine uit de organisatie en zal een monitoringsronde meer tijd en inspanning kosten dan bij een hogere frequentie.
v) Gelet op de deels vergelijkbare invoergegevens verdient het aanbeveling om de monitoring voor geluid en lucht in hetzelfde ritme
te doen. (NB: hoe zit dat met de PAS??) c) Bij de monitoring is de keuze van het referentiejaar belangrijk. Bij de
geluidproductieplafonds heeft men op dit moment te maken met een
discrepantie die ontstaat doordat de kwaliteit van de gegevens ten opzichte van die over het referentiejaar is verbeterd. Het van kracht worden van de Omgevingswet zou een goed moment zijn om voor de monitoring van zowel lucht als geluid een nieuw referentiejaar te kiezen.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 51 van 69
d) Gebruikers willen graag dat de huidige programma-systematiek, waarbij grote projecten door kunnen gaan omdat ze in het NSL zijn opgenomen en kleine omdat ze onder de NIBM-grens vallen, gecontinueerd wordt. Het aflopen van de geldigheid van het huidige NSL per 2016 wordt als
een onzekere factor gezien, nu nog niet duidelijk is hoe het vervolg zal zijn. Datzelfde geldt voor de vraag hoe de Raad van State zal omgaan met het feit dat op grond van de EU-regelgeving de normen per 2015 overal gehaald moeten zijn en dit nog niet overal het geval is. Voor alle zekerheid volstaan sommige spelers niet met het NSL als onderbouwing voor projecten, maar verricht men een afzonderlijke
luchtkwaliteitsberekening om aan te tonen dat het project onder de
grenswaarde blijft.
2) Relatie met verkeersgegevens a) De meeste gesprekspartners onderkennen een aantal problemen rond
verkeersgegevens als input voor luchtkwaliteitsberekeningen. De volgende punten kwamen aan de orde:
i) Verkeersmodellen zijn in beginsel gemaakt voor planning van capaciteit van infrastructuur en niet voor milieuberekeningen. Zo is er vaak sprake van een aanzienlijke overcapaciteit of rijdt verkeers soms langs andere routes dat in het model voorzien. Voor milieuberekeningen zou je eigenlijk betrouwbaarder uitkomsten willen hebben.
ii) Elk overheidsniveau maakt zijn eigen verkeersmodel en kiest daarbij
zijn eigen uitgangspunten als het gaat om economische scenario’s
en tempo van ontwikkeling van nieuwe projecten. Hierdoor treden inconsistenties op bij de overgangen tussen rijks-, provinciale- en gemeentelijke wegen.
iii) Voor de thema’s lucht, geluid en externe veiligheid wordt soms met verschillende prognoses gewerkt.
b) Geconstateerd wordt dat de bij ii) genoemde inconsistenties in de
monitoringstool wel zichtbaar worden gemaakt, maar dat er niets mee gedaan wordt. Er is een algemeen gevoelen dat het goed zou zijn naar meer consistentie toe te werken. Te verwachten is dat wanneer de Omgevingswet van kracht zal zijn inconsistenties vaker aan het licht zullen komen, vanwege de noodzaak verschillende beleidsterreinen goed op elkaar af te stemmen. Men is zich er echter van bewust dat dit een
complexe opgave is, waarbij technische en bestuurlijke aspecten een rol spelen. Het zou al een belangrijke stap zijn om de verkeersmodellen zelf en de manier waarop ze worden toegepast te harmoniseren. Volgende
stap zou dan zijn om ook te zorgen voor consistentie in de invoergegevens en vervolgens in de uitkomsten.
c) Men is zich ervan bewust dat voor het maken van een centraal verkeersregister afzonderlijke overheden een deel van de controle over
de eigen gegevens uit handen moeten geven. Als voorwaarden om in zo’n proces mee te gaan zijn genoemd dat er stabiliteit in de gegevens moet zijn en dat alle spelers op een goede manier in het proces betrokken moeten worden.
3) Luchtkwaliteit en vergunningverlening a) Ook hier is de conclusie dat er sprake is van een goed werkende aanpak,
waarbij er natuurlijk altijd verbeterpunten resteren. Bij vergunningverlening wordt onderzoek gedaan naar de bijdrage van het desbetreffende bedrijf. Die wordt bij de GCN-waarde opgeteld en vervolgens beoordeeld. De knelpunten zitten vooral daar waar bedrijven
en verkeer samenkomen. Dat geldt voor bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking, maar ook daar waar veel verkeer op het
terrein van het bedrijf zelf plaatsvindt. Bij containerterminals spelen beide aspecten een rol. Kwetsbaar zijn verder ook de grote op- en overslagbedrijven (ivm ) en de verwarmingsinstallaties van
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 52 van 69
kassencomplexen. Grote installaties van bv. raffinaderijen zijn minder een probleem omdat die hoge schoorstenen hebben en daardoor een relatief beperkte lokale bijdrage.
b) Bij bedrijven zijn met name de gegevens die in de vergunningaanvraag
zitten van belang. Hierbij wordt gebruik gemaakt van documenten, waarin toegestane emissiegegevens zijn opgenomen, zoals de NER, BEES en de NTA’s. Niet altijd is duidelijk wat de status van deze documenten is en ook de vindbaarheid is niet altijd voldoende. Hier zou een centrale database moeten worden gemaakt, waarin al deze gegevens, inclusief de kennis die bij de verschillende adviesbureaus
aanwezig is, vrij beschikbaar komen.
c) Aandachtspunt is dat initiatiefnemers een groter project presenteren als een serie kleine projecten of aanpassingen en op die manier onder de NIBM-grens blijven. Dat effect zou nog kunnen worden versterkt, wanneer in de Omgevingswet het begrip inrichting wordt vervangen door installaties, zodat een grote inrichting kan worden opgedeeld in een aantal kleinere installaties.
Tot slot kan bestuurlijke versnippering, d.w.z. dat vergunningen door verschillende instanties worden verleend, een reden zijn waardoor de totale omvang van de omgevings-effecten van een inrichting onvoldoende in beeld komt.
4) Luchtkwaliteit en intensieve veehouderij PM: in te vullen na gesprek met Brabant.
5) Relatie met basisgegevens a) De noodzaak om van dezelfde basisgegevens uit te gaan wordt breed
onderschreven. Daarbij gaat het om de gegevens over topografie, gebouwen, hoogten, de ligging en de kenmerken van de netwerken, maar ook om de hiervoor genoemde verkeersgegevens en economische scenario’s. Gegevens voor NSL en PAS en voor lucht en geluid moeten in
de basis consistent zijn. b) Als het gaat om omgevingskenmerken moet een onderscheid worden
gemaakt tussen gegevens over het verkeersnetwerk zelf en de overige omgevingskenmerken. De gegevens over het netwerk moeten in de basis dezelfde zijn voor lucht, geluid en externe veiligheid. Als het gaat om de topografie en de gebouwen, etc. zijn voor geluid veel
gedetailleerder gegevens nodig dan voor luchtkwaliteit. Als je kijkt naar welke gegevens nodig zijn voor het berekenen van lucht, geluid en externe veiligheid, dan zou je daar de omhullende voor moeten bepalen
en die gegevens beschikbaar moeten maken. De indruk is dat als je de gegevens hebt die voor geluid nodig zijn, je voor lucht ook bijna alles hebt. Externe veiligheid vereist aanvullend informatie over populatiedichtheid in de functies wonen, bedrijven en gevoelige
bestemmingen. c) Een afzonderlijk punt is de vraag hoe het bijhouden van basisgegevens
geregeld is. Voor een aantal zaken, zoals topografie, hoogtes, gebouwen, is dat duidelijk georganiseerd. Echter waar het de ligging en kenmerken van de netwerken betreft, waarbij ook zaken als wegdektypes, snelheden, etc. aan de orde zijn, zijn dat vaak de overheidspartijen. Daarbinnen moet de verantwoordelijkheid voor de
gegevens neergelegd zijn bij de partijen die verantwoordelijk zijn voor de bronnen en niet bij de milieu-afdelingen, die de gegevens nodig hebben.
6) Ervaringen met de GCN en de Emissieregistratie a) Ten aanzien van de GCN worden eigenlijk geen problemen
geconstateerd. Het zit ingebouwd in de modellen. Het totstandkomingsproces is vertrouwd en iedereen werkt er mee. Zoals hiervoor al is aangegeven is er een terughoudenheid wanneer de
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 53 van 69
verlaging van de frequentie van de NSL-monitoring ook zou betekenen dat de GCN niet meer jaarlijks wordt geupdated.
b) Wat betreft de Emissieregistratie zijn ten aanzien van luchtkwaliteit geen knelpunten genoemd. Wel zijn knelpunten te verwachten in het kader
van de PAS. Dit als gevolg van het feit dat bij de PAS hogere eisen gesteld moeten worden aan de geografische informatie. Dit punt wordt verder benoemd onder punt 8, waar de ervaringen met de PAS aan de orde komen. Een ander aandachtspunt is benzeen. Verwachting is dat de EU op enige termijn de grenswaarde zal gaan aanscherpen naar het niveau waarop
nu de streefwaarde ligt. Dit zal dan om een verbeterslag vragen bij de
identificatie en locatie van bronnen. Bij benzeen is ook geconstateerd dat via remote sensing hogere waarden worden bepaald dan via de rekenregels.
7) Gegevens over specifieke fijn stof-fracties a) Verschillende overheden voeren vanuit gezondheidsoogpunt beleid ook
daar waar al aan de NO2 en fijn stof grenswaarden is voldaan. Het gaat daarbij met name om roet, oftewel ultrafijn stof. Het is dan ook belangrijk om over gegevens te beschikken. Het meetnet is op dit punt al uitgebreid, maar nog niet voldoende. Naast verkeer zouden ook andere processen moeten worden meegenomen. In verband met de berekening van roetuitstoot in verband met het bepalen van het effect van maatregelen is voorts meer gedetailleerde informatie
nodig over emissiefactoren van de verschillende typen voertuigen. Deze
gegevens zijn er wel, maar zijn onvoldoende beschikbaar op uitvoeringsniveau.
b) Bij besluitvorming over grotere projecten worden soms GES-studies uitgevoerd, waarin ook belastingen onder de grenswaarden in beeld worden gebracht. Dit speelt een rol bij de keuze tussen varianten met verschillende milieubelastingen. In die context speelt ook slijtagestof van
banden, remmen en wegdek een rol. c) Uitstoot van scheepvaartverkeer is nog een aandachtspunt. Het zit nu
wel beter in de achtergrond, dit vraagt nog verdere verbetering. Ervaring van Utrecht (Amsterdam-Rijnkanaal) is dat nog te veel moet worden uitgegaan van een worst case benadering, die onnodig beslag legt op de beschikbare milieuruimte.
8) Modelleren en meten
Ten aanzien van de modellen zijn in de gespreksronde geen knelpunten naar
voren gekomen. Voor verkeer werkt de rekentool NSL goed en voor andere of meer gedetailleerde toepassingen worden de standaard modellen gebruikt, al dan niet in de software uitvoering van een adviesbureau, zoals Geomilieu of Stacks.
Verschillende overheidspartijen voeren eigen metingen uit. Zij achten dit van belang om met name richting burgers en bestuurders te kunnen aangeven dat het voornamelijk op berekeningen gebaseerde beeld van de luchtkwaliteit voldoende betrouwbaar is. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van nieuwe technieken, zoals het meten met Palmes-buisjes. Deze hebben het voordeel dat op veel plaatsen gemeten kan worden. Echter ook hier dienen de uitkomsten met name ter verificatie van de berekeningen.
9) Ervaringen met de PAS
Algemene reactie is dat er nog zo weinig ervaring met de PAS is opgedaan, dat nog geen op de praktijk gefundeerde evaluerende opmerkingen kunnen
worden gemaakt. Wel zijn de volgende verwachtingen uitgesproken. a) In bepaalde situaties is sprake van een ontwikkelambitie en een
beperkte milieuruimte. Dit wordt deels veroorzaakt doordat er veel ruimte in bestaande vergunningen zit en dat vaak minder wordt geëmitteerd dan wat gelet op de capaciteit van de installaties mogelijk
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 54 van 69
is. Dit maakt het noodzakelijk dat er veel scherper gestuurd wordt op het beperken van de ruimte in vergunningen en dat schept weer een grote informatiebehoefte.
b) Een ander knelpunt bij de PAS is, dat niet gestuurd wordt op emissies,
maar op depositie. Dat stelt veel hogere eisen aan de geografische informatie. Dat is op dit moment niet goed genoeg. Te verwachten is dat op dit punt de PAS en de Emissieregistratie uit elkaar gaan lopen. De Emissieregistratie werkt zo dat het totaal van een bedrijfstak bekend is op basis van CBS gegevens. Daarnaast is er informatie over de afzonderlijke grote bedrijven. De rest wordt ingeschat op basis van het
aantal arbeidsplaatsen. Problemen daarbij zijn dat soms de
arbeidsplaatsen op het hoofdkantoor zijn geregistreerd, waar niet het productieproces plaatsvindt. Ook zijn er typen bedrijven, die met een laag aantal arbeidsplaatsen toch een hoge uitstoot hebben, bijvoorbeeld de containerterminals, met al die op afstand bestuurde dieselwagens en de kassen met hun wkk-installaties
c) De PAS wordt gekenmerkt door een veel hogere mate van detail in het
rekenen dan bij het NSL. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat relatief kleine bijdragen al voor de toetsing aan de normstelling relevant zijn en doordat met gebiedjes van 100 x 100 meter wordt gewerkt. Gevolg hiervan is ook dat effecten over hele grote gebieden moeten worden berekend. Zo strekt de relevante invloed van het Rotterdamse Havengebied zich uit tot de Waddenzee. Gevolg hiervan is zowel een enorme gegevensbehoefte als een grote mate van onzekerheid in de
uitkomsten. Heel belangrijk zal zijn hoe de Raad van State zal gaan
oordelen over plannen, die op deze wijze onderbouwd zijn.
hv 25082015
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 55 van 69
9.2 Bijlage 2 Informatie model
Schematisch ziet de keten van modellen en informatiesystemen binnen het
Informatiehuis Lucht er als volgt uit:
(Basis)registraties Emissie-
registratie GDN/GCN
Monitoringstool (en AERIUS PAS-
tool) LML / MAN
Ingave en validatie
eMJV bedrijven en
(lokale) overheden
Verkeersbeleid, (MIRT)
projecten maatregelen en
beleid (lokale) overheden
OPS-
model
Model-
ijking
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 56 van 69
9.3 Bijlage 3, overzicht gegevensstromen
Go
vern
an
ce
Co
de
Afh
an
kelijk
van
G
eg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
EU
_n
orm
Lu
ch
tkw
alite
itsn
orm
en
uit
EU
reg
elg
ev
ing
xx
RB
L_
no
rmA
an
vu
llin
g r
eg
elg
ev
ing
in
RB
Lx
x
mo
dell
en
WL
M
SR
M_
1A
_*
+B
_*
Sta
nd
aard
reken
meth
od
e 1
(in
ste
den
)x
xx
WL
MR
IVM
Ien
M K
LG
SR
M_
2A
_*
+B
_*
Sta
nd
aard
reken
meth
od
e 2
(h
oo
fdw
eg
en
)x
xx
xW
LM
RIV
MIe
nM
KL
G
SR
M_
3A
_*
+B
_*
Sta
nd
aard
reken
meth
od
e 3
pu
ntb
ron
nen
xx
xx
WL
MR
IVM
Ien
M K
LG
OP
SE
Rx
xW
LM
RIV
MIe
nM
KL
G
LE
ER
LO
TO
S E
UR
OS
xW
LM
RIV
M/T
NO
/KN
MI
NIB
MN
IBM
to
ol
xx
Jaar
ER
+G
CN
Jaarl
ijkse g
en
eri
ek g
eg
ev
en
sx
x
meti
ng
en
A_
LM
LM
eti
ng
en
RIV
Mx
xx
xx
xS
LN
RIV
MIe
nM
KL
G
A_
GG
DM
eti
ng
en
GG
D A
xx
xx
xS
LN
GG
D A
Gem
A'd
am
A_
DC
MR
Meti
ng
en
DC
MR
xx
xx
xS
LN
DC
MR
DC
MR
A_
Nb
rab
an
tM
eti
ng
en
Om
gev
ing
sd
ien
st
mid
den
en
west
Bra
ban
tS
LN
A_
Lim
bu
rgM
eti
ng
en
pro
vin
cie
Lim
bu
rgS
LN
A_
Geld
erl
Meti
ng
en
Geld
erl
an
dS
LN
B_
AA
_*
Meti
ng
en
bu
isje
s A
mste
rdam
xx
GG
D A
Gem
A'd
am
B_
*A
_*
Meti
ng
en
bu
isje
s v
an
> 2
0 a
nd
ere
gem
een
tes
xx
Gem
een
teG
em
een
te
C_
1A
_*
EU
rap
po
rtag
e m
eti
ng
en
RIV
M+
part
ners
Ien
M K
LG
C_
2G
CN
EU
rap
po
rtag
e m
od
elg
eg
ev
en
s (
GC
N)
RIV
MIe
nM
KL
G
AM
OR
Refe
ren
tiem
eti
ng
en
am
mo
nia
kx
RIV
MIe
nM
KL
G
MA
N_
1A
_1
Meetn
et
am
mo
nia
k in
natu
ur
xx
RIV
ME
Z
DE
PD
rog
e d
ep
ossit
ie m
eti
ng
en
xR
IVM
Ien
M K
LG
/ E
Z
NA
TN
att
e d
ep
osit
iem
eti
ng
en
xx
RIV
MI&
M K
LG
BL
OO
Tst
NS
L+
BA
GB
loo
tste
llin
g b
ev
olk
ing
RIV
MIe
nM
KL
G
Mete
oM
ete
og
eg
ev
en
sK
NM
I
Verk
eer_
NS
LV
erk
eers
geg
ev
en
sw
eg
beh
eerd
er
Bo
om
_N
SL
Bo
men
facto
rw
eg
beh
eerd
er
BA
GA
dre
ssen
Kad
aste
r
Dir
ect
no
dig
G
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
No
dig
via
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 57 van 69
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_1
Co
mp
oste
erm
od
el
x
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_2
Jaarl
ijkse H
an
dels
str
om
en
on
derz
oek n
aar
de h
an
del in
flu
orv
erb
ind
ing
en
in
Ned
erl
an
d
xx
xx
xx
EN
INA
RW
S
ER
_3
mo
del em
issie
s e
n e
nerg
ie A
VI's
x
xx
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_4
on
derz
oek f
racti
es h
uis
ho
ud
elijk
resta
fval
x
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_5
so
rteera
naly
ses h
uis
ho
ud
elijk
resta
fval
x
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_6
Sto
rtg
asm
od
el
x
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_7
WA
R a
fvals
toff
en
reg
istr
ati
e
x
xx
xx
xE
NIN
AR
WS
ER
_8
Sto
rtp
laats
en
(lo
cati
e e
n e
mis
sie
sto
rtg
as)
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gR
WS
ER
_9
Bestr
ijd
ing
sm
idd
ele
n lan
db
ou
w N
MI
(verd
elin
g e
n e
mis
sie
naar
luch
t en
wate
r) *
**
**
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
lterr
aM
in E
Z
ER
_10
Bo
dem
C k
aart
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
lterr
aM
in E
Z
ER
_11
Bo
dem
geb
ruik
(lo
cati
e)
(LG
N7)
*
xx
xx
Lan
db
ou
wA
lterr
aM
in E
Z
ER
_12
Basis
kaart
natu
ur
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
lterr
aM
in E
Z
ER
_13
GIA
B+
(V
erd
elin
g e
n e
mis
sie
uit
sta
l en
op
sla
g)
x
xx
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
lterr
aM
in E
Z/I
en
M K
LG
ER
_14
ST
ON
E a
f- e
n u
itsp
oelin
g (
N e
n P
, zw
are
meta
len
) *
**
x
xx
xx
xM
EW
AT
Alt
err
a/P
BL
Min
EZ
/Ien
M K
LG
ER
_15
N-
en
P-g
eh
alt
en
ru
nd
veem
en
gv
oer
op
basis
van
vo
ed
erw
aard
ep
rijz
en
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
SG
Min
EZ
ER
_16
ch
art
erv
aart
Ned
erl
an
d
xx
xx
xx
Verk
eer
Bero
ep
sv
ere
nig
ing
Bin
nen
vaart
ER
_17
Olie e
n g
asw
inn
ing
co
nti
nen
taal p
lat,
go
ed
keu
rin
g E
MJV
data
SO
DM
en
FO
-I
xx
xx
xx
xE
NIN
Ab
ev
oeg
d g
eza
gS
od
M
ER
_18
e-M
JV
xx
xx
xx
xx
xE
NIN
A e
n M
EW
AT
bev
oeg
d g
eza
gIe
nM
KL
G
ER
_19
Vo
ed
erw
aard
en
ru
wv
oer
en
kra
ch
tvo
er
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wE
uro
fin
s A
gro
/ C
en
traal V
eev
oed
er
Bu
reau
ER
_20
Eiw
it-v
ert
eerb
aarh
eid
div
ers
e v
oed
ers
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
en
traal V
eev
oed
er
Bu
reau
ER
_21
Verk
oo
pd
ata
aan
gele
verd
do
or
BM
WT
x
xx
xx
xV
erk
eer
BM
WT
ER
_22
Bra
nch
e-s
tati
sti
eken
VV
VF
(v
er
van
Verf
ab
rikan
ten
), N
CV
(N
ed
co
sm
eti
ca v
er)
, N
VZ
(N
ed
ver
v Z
eep
fab
rikan
ten
), N
AV
(N
ed
Aero
so
l v
ere
nig
ing
), V
NL
(v
er
Ned
lijm
ind
ustr
ie)
etc
x
xx
xx
xE
NIN
Ab
ran
ch
e-o
rgan
isati
es
ER
_23
Op
perv
lakken
zin
k v
ers
ch
ille
nd
e t
oep
assin
gen
met
ext
rap
ola
ties
x
xx
xx
xW
ES
PB
ran
ch
ev
ere
nig
ing
tan
dart
sen
ER
_24
lozi
ng
en
van
uit
tan
dart
sp
rakti
jken
, in
fo b
ran
ch
ev
ere
nig
ing
geco
mb
ineerd
met
sch
att
ing
en
x
xx
xx
xW
ES
PB
ran
ch
ev
ere
nig
ing
tan
dart
sen
ER
_25
Lo
zin
gen
van
uit
tan
dart
sp
rakti
jken
x
xx
xx
xW
ES
PB
ran
ch
ev
ere
nig
ing
tan
dart
sen
ER
_26
En
erg
ieb
ala
ns [
NE
H e
nerg
iesta
tisti
eken
]
xx
xx
xx
EN
INA
CB
S
ER
_27
Sta
tisti
ek D
uu
rzam
e E
nerg
ie
xx
xx
xx
EN
INA
CB
S
ER
_28
Sta
tisti
ek B
od
em
geb
ruik
[B
od
em
geb
ruik
(are
ale
n)
(LG
N6)
*]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_29
Lan
db
ou
wte
llin
g [
CB
S L
an
db
ou
wte
llin
g]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_30
Tra
nsp
ort
en
geb
ruik
van
die
rlijke m
est
[data
Verw
erk
ing
die
rlijke m
est]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_31
Lan
db
ou
wte
llin
g [
Gla
stu
inb
ou
w a
reaal g
ron
dg
eb
ruik
on
der
gla
s]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_32
Oo
gstr
am
ing
akkerb
ou
w e
n lan
db
ou
wg
ew
assen
(akkerb
ou
wg
ew
assen
/tu
inb
ou
wg
ew
assen
/gra
sla
nd
gew
assen
)
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wC
BS
ER
_33
Tra
nsp
ort
en
geb
ruik
van
die
rlijke m
est
[Sta
tisti
ek D
ierl
ijke m
est
(pro
du
cti
e e
n t
ran
sp
ort
)]
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wC
BS
ER
_34
Sta
tisti
ek G
rasla
nd
geb
ruik
[G
rasla
nd
op
bre
ng
st]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_35
Lan
db
ou
wte
llin
g [
Bew
eid
ing
van
melk
ko
eie
n e
n jo
ng
vee]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 58 van 69
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_36
CB
S-o
msch
rijv
ing
on
tbre
ekt
[Op
perv
lak k
an
too
rgeb
ou
wen
NL
ext
rap
ola
tie]
x
xx
xx
xM
EW
AT
CB
S
ER
_37
Op
en
bare
zu
iveri
ng
van
afv
alw
ate
r [C
BS
-en
qu
ete
Zu
iveri
ng
van
afv
alw
ate
r]
xx
xx
xx
ME
WA
TC
BS
ER
_38
Part
icu
liere
zu
iveri
ng
van
afv
alw
ate
r [C
BS
-en
qu
ete
Zu
iveri
ng
sslib
van
bed
rijv
en
en
in
ste
llin
gen
: zu
iveri
ng
scap
acit
eit
]
xx
xx
xx
ME
WA
TC
BS
ER
_39
Sta
tisti
ek B
od
em
geb
ruik
[O
pp
erv
lak in
du
str
iete
rrein
NL
ext
rap
ola
tie]
x
xx
xx
xM
EW
AT
CB
S
ER
_40
PR
OD
CO
M P
rod
ucti
esta
tisti
eken
in
du
str
ie [
PR
OD
CO
M P
rod
ucti
esta
tisti
eken
in
du
str
ie]
x
xx
xx
xM
EW
AT
CB
S
ER
_41
Verk
eers
pre
sta
ties v
rach
twag
en
s e
n t
rekkers
[D
-tab
ellen
Eu
rosta
t ]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_42
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
au
to's
[C
on
tin
u v
akan
tie-o
nd
erz
oek]
(vo
rmt
on
derd
eel v
an
nr
53 M
od
el b
ere
ken
ing
bu
iten
lan
ders
in
NL
vo
or
pers
on
en
wag
en
s)
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_43
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[Sag
itta
bin
nen
bre
ng
en
(o
nd
erd
eel p
ub
.besta
nd
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_44
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[afg
ele
gd
e w
eg
bin
nen
sch
eep
vaart
NL
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_45
Lu
ch
tvaart
(sta
tisti
ek)
[CB
S d
eta
ilb
esta
nd
vlieg
tuig
bew
eg
ing
en
per
vlieg
veld
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_46
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[CB
S p
ub
licati
eb
esta
nd
bew
erk
t d
oo
r R
WS
-DV
S]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_47
En
erg
iesta
tisti
eken
[E
lektr
icit
eit
sv
erb
ruik
van
ele
ktr
isch
vo
ort
bew
og
en
tre
inen
, tr
am
s e
n m
etr
o’s
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_48
Verk
eers
pre
sta
ties v
rach
twag
en
s e
n t
rekkers
[E
nq
uête
weg
verv
oer]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_49
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[IV
S-d
ata
verr
ijkt
met
afs
tan
den
(p
ub
licati
eb
esta
nd
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_50
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[Maan
dsta
ten
bin
nen
vaart
verr
ijkt
met
afs
tan
den
(v
oo
r p
ub
. B
esta
nd
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_51
Verk
eers
pre
sta
ties a
uto
bu
ssen
(sta
tisti
ek)
[Mo
del b
ere
ken
ing
bu
iten
lan
ders
in
NL
vo
or
au
tob
ussen
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_52
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
wag
en
s (
sta
tisti
ek)
[Mo
del b
ere
ken
ing
bu
iten
lan
ders
in
NL
vo
or
pers
on
en
wag
en
s];
zie
oo
k n
r 43
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_53
Verk
eers
pre
sta
ties v
rach
twag
en
s e
n t
rekkers
[M
od
el b
ere
ken
ing
tra
nsit
verk
eer]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_54
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
wag
en
s (
sta
tisti
ek)
[MO
N/O
VG
(S
tatl
ine: to
tale
verv
oers
pre
sta
tie v
an
de N
ed
erl
an
dse b
ev
olk
ing
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_55
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[Vaari
nte
nsit
eit
bin
nen
sch
eep
vaart
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_56
Bin
nen
vaart
(sta
tisti
ek)
[Vaart
uig
kilo
mete
rs o
p N
ed
erl
an
ds g
ron
dg
eb
ied
uit
gesp
lits
t n
aar
nati
on
aal en
in
tern
ati
on
aal tr
an
sp
ort
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_57
Verk
eers
pre
sta
ties t
ota
al [V
erk
eers
inte
nsit
eit
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_58
Verk
eers
pre
sta
ties b
este
lau
to's
[V
erk
eers
pre
sta
ties b
este
lau
to's
(S
tatl
ine)]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_59
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
au
to's
[V
erk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
au
to's
(S
tatl
ine)]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_60
Verk
eers
pre
sta
ties v
rach
twag
en
s e
n t
rekkers
[V
erk
eers
pre
sta
ties v
rach
tau
to's
en
tre
kkers
(S
tatl
ine)]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_61
Verk
eers
pre
sta
ties a
uto
bu
ssen
(sta
tisti
ek)
(Sta
tlin
e)
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_62
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
au
to's
Verk
eers
pre
sta
ties p
ers
on
en
wag
en
s 'o
ldti
mers
' (C
BS
-web
sit
e-m
aatw
erk
)
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_63
Verk
eers
pre
sta
ties b
ed
rijf
sb
este
lau
to's
[v
erk
eers
pre
sta
ties b
ed
rijf
sb
este
lau
to's
naar
bed
rijf
sta
k e
n leeft
ijd
van
het
vo
ert
uig
]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_64
Aard
olieg
ron
dsto
ffen
en
pro
du
cte
n [
Afz
et
van
mo
torb
ran
dsto
ffen
, S
tatl
ine]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_65
Sta
tisti
ek D
uu
rzam
e E
nerg
ie [
Afz
et
van
bio
bra
nd
sto
ffen
, S
tatl
ine]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_66
Verk
eers
pre
sta
ties m
oto
rfie
tsen
(in
on
twik
kelin
g)
[Verk
eers
pre
sta
ties m
oto
rfie
tsen
(m
aatw
erk
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_67
Verk
eers
pre
sta
ties s
pecia
le v
oert
uig
en
(in
on
twik
kelin
g)
[Verk
eers
pre
sta
ties s
pecia
le v
oert
uig
en
(n
ieu
we g
eg
ev
en
s in
2013)]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S
ER
_68
Verk
eers
pre
sta
ties m
oto
rfie
tsen
(in
on
twik
kelin
g)
[Verk
eers
pre
sta
ties b
rom
fiets
en
(m
aatw
erk
)]
xx
xx
xx
Verk
eer
CB
S
ER
_69
Co
nti
nu
On
derz
oek R
oo
kg
ew
oo
nte
n [
Aan
tal g
ero
okte
sig
are
n p
.p.]
xx
xx
xx
WE
SP
CB
S
ER
_70
Wo
nin
g O
nd
erz
oek N
ed
erl
an
d (
Wo
ON
) [A
an
tal w
on
ing
en
NL
]
xx
xx
xx
WE
SP
CB
S
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 59 van 69
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_71
En
erg
iesta
tisti
eken
; kla
nte
nb
esta
nd
en
[E
nerg
iev
erb
ruik
wo
nin
gen
(g
as e
n e
lektr
icit
eit
)]
xx
xx
xx
WE
SP
CB
S
ER
_72
Sta
tisti
ek S
lach
tin
gen
[kg
vle
esco
nsu
mp
tie p
.p.]
x
xx
xx
xW
ES
PC
BS
ER
_73
CB
S-n
aam
gev
ing
nie
t b
eken
d [
Pen
etr
ati
eg
raad
vaatw
assers
in
Ned
erl
an
d]
x
xx
xx
xW
ES
PC
BS
ER
_74
Verk
oo
p v
an
in
du
str
iële
pro
du
cte
n (
PR
OD
CO
M)
[Verk
oo
pcijfe
rs v
uu
rwerk
]
xx
xx
xx
WE
SP
CB
S
ER
_75
Bev
olk
ing
ssta
tisti
ek [
aan
tal in
wo
ners
NL
]
xx
xx
xx
WE
SP
/EN
INA
CB
S
ER
_76
Sta
tisti
ek I
nte
rnati
on
ale
Han
del [O
veri
g (
o.a
. in
- en
uit
vo
er
veev
oed
erg
ron
dsto
ffen
, m
en
gv
oed
erp
rod
ukti
e, in
div
idu
ele
cijfe
rs e
n e
mis
sie
cijfe
rs u
it a
nd
ere
werk
veld
en
bin
nen
de E
mis
sie
reg
istr
ati
e)]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_77
On
derz
oek v
erp
laats
ing
sg
ed
rag
/mo
bilit
iets
do
nd
erz
oek N
L [
Verk
eers
pre
sta
ties b
rom
fiets
en
(M
ON
/OV
G-d
ata
t/
m 2
007)]
x
xx
xx
xV
erk
eer
CB
S/T
NO
ER
_78
ER
I-W
ate
r
xx
xx
xx
xM
EW
AT
Delt
are
sR
WS
ER
_79
ER
-I
xx
xx
xx
xx
xE
NIN
AE
RIe
nM
KL
G
ER
_80
Mestr
eg
io (
beg
ren
zin
g)
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wE
RM
in E
Z
ER
_81
Rio
leri
ng
seen
hed
en
x
xx
x
M
EW
AT
ER
RW
S
ER
_82
Slu
izen
(lo
cati
e)
x
xx
x
M
EW
AT
ER
RW
S
ER
_83
Sch
ietb
an
en
(lo
cati
e)
x
xx
x
W
ES
PE
R
ER
_84
Eco
no
mis
ch
do
ssie
r F
ED
AG
RIM
x
xx
xx
xV
erk
eer
FE
DA
GR
IM
ER
_85
Verk
oo
pd
ata
aan
gele
verd
do
or
Fed
. A
gro
tech
nie
k
xx
xx
xx
Verk
eer
Fed
era
tie A
gro
tech
nie
k
ER
_86
Uit
log
ing
verd
uu
rzaam
d h
ou
t w
ate
rbo
uw
x
xx
xx
xW
ES
PG
een
actu
ele
geg
ev
en
s
ER
_87
Lo
od
- en
zin
kem
issie
s d
oo
r ja
ch
t
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wK
NJV
ER
_88
Nie
t-la
nd
bo
uw
bo
dem
s
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wA
lterr
a
ER
_89
Sch
eep
sw
erv
en
x
xx
xx
xM
EW
AT
Geen
actu
ele
geg
ev
en
s
ER
_90
Vlieg
veld
en
- o
veri
ge v
eld
en
(in
cl. m
ilit
air
e)
op
- en
ov
ers
lag
van
bra
nd
sto
f
xx
xx
xx
Verk
eer
TN
OIe
nM
KL
G
ER
_91
Bo
sb
ran
dsta
tisti
eken
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wG
roen
Mo
nit
or
ER
_92
Bin
nen
vaart
passag
iers
- en
veerb
ote
n
xx
xx
xx
Verk
eer
Geen
actu
ele
geg
ev
en
s
ER
_93
Verd
am
pin
g b
en
zin
e r
ecre
ati
ev
aart
x
xx
xx
xV
erk
eer
SR
N
ER
_94
Recre
ati
ev
aart
uit
laatg
assen
x
xx
xx
xV
erk
eer
SR
N
ER
_95
Mo
rsin
gen
hav
en
s A
mste
rdam
x
xx
xx
xM
EW
AT
Gem
een
telijk
hav
en
bed
rijf
ER
_96
Mo
rsin
gen
hav
en
s R
ott
erd
am
x
xx
xx
xM
EW
AT
Gem
een
telijk
hav
en
bed
rijf
ER
_97
acti
ev
e b
inn
en
vlo
ot
Ned
erl
an
d
xx
xx
xx
Verk
eer
IVW
ER
_98
Po
stc
od
eg
eb
ied
en
(4p
pc)
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gK
ad
aste
r
ER
_99
Pro
vin
cie
gre
nze
n
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gK
ad
aste
r
ER
_100
To
po
gra
fisch
e k
aart
en
(to
p10 e
n t
op
25)
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gK
ad
aste
r
ER
_101
Ad
res-
en
co
örd
inate
nb
esta
nd
BA
G
xx
xx
xx
xx
xW
ES
P/E
NIN
AK
ad
aste
r
ER
_102
Wo
nin
gty
pe-
en
bo
uw
jaar
(geo
mark
tpro
fiel)
*
xx
xx
xx
EN
INA
Kad
aste
r/ W
eg
en
er
Dir
ect
Mark
eti
ng
ER
_103
Han
dels
reg
iste
r *
x
xx
xx
xx
xx
EN
INA
Kam
er
van
Ko
op
han
del
ER
_104
Recre
ati
ev
aart
(lig
pla
ats
en
jach
thav
en
s)
x
xx
xx
xV
erk
eer
Ken
nis
- e
n I
nfo
cen
tru
m R
ecre
ati
e
ER
_105
Verb
ruik
en
kelv
ou
dig
e k
rach
tvo
er
t.b
.v. ru
nd
vee, v
ark
en
s, kip
pen
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wL
EI
Min
EZ
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 60 van 69
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_106
mo
del M
AM
BO
**
*
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wL
EI
Min
EZ
ER
_107
Data
bew
erk
t u
it V
IRIS
-besta
nd
do
or
LE
I-D
LO
+ V
isseri
j in
cijfe
rs
xx
xx
xx
Verk
eer
LE
IM
in E
Z
ER
_108
Ku
nstm
ests
tati
sti
ek
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wL
EI/
CB
SM
in E
Z
ER
_109
Sta
tisti
ek K
un
stm
est
(in
- en
uit
vo
er,
pro
du
cti
e e
n a
fzet)
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wL
EI-
WU
RM
in E
Z
ER
_110
kg
verk
och
t N
2O
x
xx
xx
xW
ES
PL
ind
eg
as
ER
_111
Vo
erj
aaro
verz
ich
t (g
eb
ruik
: N
- en
P-g
eh
alt
en
men
gv
oer
ho
kd
iere
n)
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
VO
Min
EZ
ER
_112
MF
V d
ata
- n
ieu
we c
yclu
s
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wE
Z-d
irecti
e A
GR
O k
en
nis
Min
EZ
ER
_113
Exp
ort
van
die
rlijke m
est
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
/RV
OM
in E
Z
ER
_114
Tra
nsp
ort
van
die
rlijke m
est
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
/RV
OM
in E
Z
ER
_115
Sta
tisti
eken
Cre
mato
ria L
VC
(la
nd
elijk
ver
v C
rem
ato
ria)
x
xx
xx
xW
ES
PL
VC
ER
_116
Zeesch
eep
vaart
bere
ken
ing
nati
on
ale
to
tale
n e
n r
uim
telijk
e v
erd
elin
g v
oo
r b
roeik
asg
assen
, v
erz
ure
nd
e s
toff
en
en
PM
10 o
p N
ed
erl
an
ds C
on
tin
en
taal P
lat,
ov
eri
ge N
oo
rdze
e (
OS
PA
R I
I) e
n g
rote
Ned
erl
an
dse h
av
en
geb
ied
en
(o
bv
AIS
-data
Rijksw
ate
rsta
at
en
sch
ep
en
besta
nd
van
LM
UI
(Llo
yd
s))
.
xx
xx
xx
Verk
eer
MA
RIN
, T
NO
Ien
M K
LG
ER
_117
Inv
en
tari
sati
e e
nerg
ieg
eb
ruik
min
iste
rie v
an
Defe
nsie
x
xx
xx
xV
erk
eer
Min
Def
ER
_118
Jaarl
ijkse C
H4 e
mis
sie
rap
po
rtag
e a
ard
gasd
istr
ibu
tie
x
xx
xx
xE
NIN
AN
etb
eh
eer
Ned
erl
an
d
ER
_119
Om
zetc
ijfe
rs e
n r
ein
igin
gsm
eth
od
ieken
ch
em
isch
e w
asseri
jen
x
xx
xx
xW
ES
PN
ete
x ja
arv
ers
lag
ER
_120
kg
afg
ed
an
kt
ko
el/
vri
esap
para
tuu
r
xx
xx
xx
WE
SP
NV
MP
ER
_121
Vo
ch
trijk k
rach
tvo
er
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wO
PN
V
ER
_122
Meem
este
n s
lote
n, m
estc
ijfe
rs u
it b
ere
ken
ing
en
MA
MB
O
xx
xx
xx
ME
WA
TP
BL
ER
_123
Actu
alisati
e v
erk
eers
sam
en
ste
llin
g (
Go
ud
ap
pel C
off
en
g)
x
xx
xx
xV
erk
eer
PB
L
ER
_124
Dep
osit
ie v
an
N, C
u, Z
n e
n C
d o
p lan
db
ou
wg
ron
d, v
. Ja
ars
veld
(N
) en
Berk
ho
ut
(zw
are
meta
len
)
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wP
BL
/RIV
M
ER
_125
Besch
ikb
aar
geko
men
kra
ch
tvo
ed
erg
ron
dsto
ffen
(d
ierv
oed
ers
tati
sti
eken
)
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wP
DV
/HP
A
ER
_126
Men
gv
oerp
rod
ucti
e p
er
die
rso
ort
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wN
ev
ed
i
ER
_127
N-
en
P-g
eh
alt
en
in
men
gv
oer
gra
asd
iere
n
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wN
ev
ed
i
ER
_128
Sp
oo
rweg
en
(sp
oo
rweg
kilo
mete
rs)
**
**
*
xx
xx
xx
Verk
eer
pro
Rail
ER
_129
Melk
pro
du
cti
e
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
VO
ER
_130
Besta
nd
en
acti
ef
park
van
bro
mfi
ets
en
en
mo
torf
iets
en
+ v
erk
oo
pcijfe
rs
xx
xx
xx
Verk
eer
RA
I/B
OV
AG
ER
_131
Ken
teken
reg
istr
ati
e R
DW
(S
tatl
ine: M
oto
rvo
ert
uig
en
; to
taalo
verz
ich
t p
er
peri
od
e e
n n
aar
tech
nis
ch
e k
en
merk
en
)
xx
xx
xx
Verk
eer
RD
W/C
BS
ER
_132
SO
2-c
on
cen
trati
e lu
ch
t: R
IVM
Lan
delijk
Meetn
et
Lu
ch
tkw
alite
it
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
IVM
Ien
M K
LG
ER
_133
meetg
eg
ev
en
s r
eg
en
wate
rmeetn
et
RIV
M
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
IVM
Ien
M K
LG
ER
_134
NM
I b
estr
ijd
ing
sm
idd
ele
n, v
erk
oo
pcijfe
rs v
ia P
lan
ten
ziekte
nku
nd
ige d
ien
st
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wR
IVM
Ien
M K
LG
ER
_135
SO
2-c
on
cen
trati
e lu
ch
t: R
IVM
Lan
delijk
Meetn
et
Lu
ch
tkw
alite
it
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
IVM
Ien
M K
LG
ER
_136
Zie
ken
hu
izen
x
xx
xx
xW
ES
PR
IVM
ER
_137
IVS
-data
(E
MS
-pro
toco
l n
iet
toeg
ep
ast
tot
nu
to
e)
x
xx
xx
xV
erk
eer
RW
S
ER
_138
Bin
nen
vaart
(v
aarw
eg
kilo
mete
rs)
x
xx
xx
xV
erk
eer
RW
S D
ien
st
Verk
eer
en
Sch
eep
vaart
ER
_139
Sp
oo
rweg
en
(lo
cati
e)
x
xx
xx
xV
erk
eer
RW
S D
ien
st
Verk
eer
en
Sch
eep
vaart
ER
_140
Weg
en
(N
WB
)
xx
xx
xx
Verk
eer
RW
S D
ien
st
Verk
eer
en
Sch
eep
vaart
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 61 van 69
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_141
% in
wo
ners
op
sep
tic t
an
ks
x
xx
xx
xM
EW
AT
RW
S W
ate
rdie
nst
ER
_142
RW
ZI
bere
ken
d (
eff
luen
t)
xx
xx
xx
ME
WA
TR
WS
Wate
rdie
nst
ER
_143
Wate
rkw
alite
itsb
eh
eerd
ers
(b
eg
ren
zin
g)
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gR
WS
Wate
rdie
nst
ER
_144
Afw
ate
rin
gseen
hed
en
(b
eg
ren
zin
g)
x
xx
xx
xM
EW
AT
RW
S W
ate
rdie
nst/
ER
ER
_145
Ing
eza
meld
bilg
ew
ate
r en
sch
roefa
sv
et
x
xx
xx
xM
EW
AT
SA
B
ER
_146
Sta
tisti
cal A
nn
ual R
ev
iew
Sch
iph
ol
x
xx
xx
xV
erk
eer
Sch
iph
ol g
rou
p
ER
_147
Sta
tisti
sch
Jaarv
ers
lag
Sch
iph
ol
x
xx
xx
xV
erk
eer
Sch
iph
ol g
rou
p
ER
_148
Data
base v
an
de N
AP
(kilo
mete
rsta
nd
en
Nati
on
ale
Au
top
as)
x
xx
xx
xV
erk
eer
Sti
ch
tin
g N
AP
ER
_149
Aan
tal g
ero
okte
sig
are
tten
x
xx
xx
xW
ES
PS
tiv
oro
ER
_150
OP
S b
ere
ken
ing
op
aan
vra
ag
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wT
NO
Ie
nM
KL
G
ER
_151
Dep
osit
ie n
aar
op
perv
lakte
wate
r , b
od
em
en
rio
ol *
**
**
x
xx
xx
xM
EW
AT
TN
O
Ien
M K
LG
ER
_152
Zeesch
eep
vaart
(h
av
en
s, v
isseri
j, e
mis
sie
s n
aar
wate
r) W
SA
aan
tallen
en
ty
pe s
ch
ep
en
xx
xx
xx
ME
WA
TT
NO
Ie
nM
KL
G
ER
_153
Vlieg
veld
en
(em
issie
s n
aar
luch
t)
xx
xx
xx
Verk
eer
TN
O
ER
_154
Zeesch
eep
vaart
(h
av
en
s, v
isseri
j, e
mis
sie
s n
aar
luch
t) a
an
tallen
sch
ep
en
x
xx
xx
xV
erk
eer
TN
O
ER
_155
Olie e
n g
asw
inn
ing
op
lan
d e
n z
ee (
locati
e e
n g
ew
on
nen
ho
ev
eelh
ed
en
)
xx
xx
xx
EN
INA
TN
O e
n E
ZM
in E
Z
ER
_156
Recre
ati
ev
aart
(v
aarw
eg
kilo
mete
rs)
x
xx
xx
xV
erk
eer
TN
O/A
lterr
a
ER
_157
Vers
it+
(em
issie
facto
ren
weg
verk
eer)
x
xx
xx
xV
erk
eer
TN
O-E
ST
ER
_158
Gem
een
teg
ren
zen
+B
181
x
xx
x
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gT
op
og
rafi
sch
e D
ien
st
Kad
aste
r (T
DK
N)
ER
_159
% o
nth
ard
wate
r
xx
xx
xx
ME
WA
TV
EW
IN
ER
_160
co
rro
sie
wate
rleid
ing
en
kan
too
rgeb
ou
wen
, %
on
thard
wate
r
xx
xx
xx
ME
WA
TV
EW
IN
ER
_161
m3 d
rin
kw
ate
r u
it g
rou
nd
wate
r
xx
xx
xx
ME
WA
TV
EW
IN
ER
_162
Geg
ev
en
s b
ag
gerv
rach
ten
xx
xx
xx
ME
WA
Tv
ia R
WS
-NZ
ER
_163
Geg
ev
en
s b
ag
gerv
rach
ten
vers
pre
idin
g o
p N
oo
rdze
e
xx
xx
xx
ME
WA
Tv
ia R
WS
-NZ
ER
_164
Geg
ev
en
s N
AT
-vlu
ch
ten
tb
v o
mv
an
g m
ors
ing
en
zo
ute
wate
ren
x
xx
xx
xM
EW
AT
via
RW
S-N
Z
ER
_165
Vers
ted
elijk
ing
sco
nto
ure
n
xx
xx
R
uim
telijk
e v
erd
elin
gIe
nM
ER
_166
Bo
uw
pro
gn
oses V
RO
M
xx
xx
xx
WE
SP
VR
OM
ER
_167
Jaarl
ijkse/2
-jaarl
ijkse V
oo
rtg
an
gsra
pp
ort
ag
e G
rafi
sch
e I
nd
ustr
ie
xx
xx
xx
EN
INA
VR
OM
/Fu
gro
-Eco
pla
nIe
nM
KL
G
ER
_168
Verb
ruik
bestr
ijd
ing
sm
idd
ele
n v
ia E
valu
ati
e D
uu
rzam
e G
ew
asb
esch
erm
ing
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wN
VW
A
ER
_169
Verd
elin
g t
yp
en
rio
ols
tels
el t.
b.v
. E
fflu
en
ten
RW
ZI
bere
ken
d
xx
xx
xx
ME
WA
TW
D
ER
_170
Bin
nen
vaart
mo
rsin
gen
ov
eri
ge b
inn
en
wate
ren
, aan
tal in
cid
en
ten
op
RW
S w
ate
ren
x
xx
xx
xV
erk
eer
WD
ER
_171
Riv
ierv
rach
ten
via
exp
ort
MW
TL
en
vra
ch
tbere
ken
ing
iB
ev
er
x
xx
xx
xV
erk
eer
WD
ER
_172
mo
del N
EM
A (
sp
read
sh
eetm
od
el v
oo
r b
ere
ken
ing
nati
on
ale
am
mo
nia
kem
issie
)
xx
xx
xx
Lan
db
ou
ww
erk
gro
ep
un
ifo
rmeri
ng
am
mo
nia
ke
mis
sie
()
Min
EZ
Ien
M K
LG
ER
_173
WU
M-e
xcre
tiecijfe
rs
xx
xx
xx
Lan
db
ou
ww
erk
gro
ep
WU
MM
in E
Z I
en
M K
LG
ER
_174
Op
perv
lakken
zin
k v
ers
ch
ille
nd
e t
oep
assin
gen
Bra
nch
e-o
rgan
isati
e m
et
ext
rap
ola
ties
x
xx
xx
xM
EW
AT
0
ER
_175
bo
sm
od
el
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wA
lterr
a
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 62 van 69
De kolom financier is ingevuld indien deze anders is de dan de bronhouder
Co
de
afh
an
kelijk
van
G
ov
ern
an
ce
Geg
ev
en
s
vergunningen
planning
GCN
mon. NSL
AERIUS
EU dir. Metingen
EU dir. Rapportage
EU dir. Publ. info
LRTAP/NEC
Kyoto
EPTR
OSPAR
RIE
ov
erl
eg
/ ta
akg
roep
Bro
nh
ou
der
Fin
an
cie
er*
GC
NA
+R
+E
RG
CN
xx
GC
N o
verl
eg
RIV
MI&
M K
LG
NS
L
GC
N+
SR
MM
on
ito
rin
g t
oo
l N
SL
x
NS
L o
verl
eg
Ien
M K
LG
AE
RIU
SA
ER
IUS
(o
mv
at
GC
N/G
DN
)x
EZ
ER
ER
_*
Em
issie
reg
istr
ati
e
xx
xx
xx
xx
xR
IVM
Ien
M K
LG
/EZ
/RW
S/S
od
M/R
VO
ER
_176
Em
issie
facto
ren
ku
nstm
est
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
Min
EZ
ER
_177
Org
an
isch
e s
tof
geh
alt
en
mest
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
Min
EZ
ER
_178
Meth
aan
pro
du
cti
e p
ote
nti
eel
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
/LR
Min
EZ
ER
_179
Meth
aan
co
nv
ers
ie f
racti
e m
est
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
/AS
GM
in E
Z
ER
_180
Meth
aan
co
nv
ers
ie f
racti
e in
pen
s
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
/LR
Min
EZ
ER
_181
Gew
asare
ale
n a
kker-
en
tu
inb
ou
w [
CB
S L
an
db
ou
wte
llin
g]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
Min
EZ
ER
_182
Gew
asre
st
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
/LE
IM
in E
Z
ER
_183
N in
ho
ud
gew
as
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
/LE
IM
in E
Z
ER
_184
Leach
ing
fra
cti
e [
ST
ON
E]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
/LE
IM
in E
Z R
WS
ER
_185
Verd
elin
g m
est
ov
er
gra
s e
n b
ou
wla
nd
[M
AM
BO
mo
nit
ori
ng
mestm
ark
t]
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
/LE
IM
in E
Z
ER
_186
Em
issie
facto
ren
mestt
oed
ien
ing
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wW
UR
Min
EZ
ER
_187
Em
issie
facto
ren
sta
l
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
/AS
GM
in E
Z
ER
_188
Mesto
psla
g [
CB
S L
an
db
ou
wte
llin
g]
**
*
xx
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_189
Em
issie
facto
ren
mesto
psla
g
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
Min
EZ
ER
_190
TA
N
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
/AS
GM
in E
Z
ER
_191
Min
era
lisati
e/i
mm
ob
ilis
ati
e
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wW
UR
ER
_192
Die
raan
tallen
[C
BS
Lan
db
ou
wte
llin
g]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_193
Bew
eid
ing
melk
ko
eie
n e
n jo
ng
vee [
CB
S L
an
db
ou
wte
llin
g]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_194
Sam
en
ste
llin
g e
nkelv
ou
dig
e k
rach
tvo
ed
ers
(d
roo
g e
n n
at)
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wL
EI
Min
EZ
ER
_195
Op
bre
ng
st
sn
ijm
aïs
per
reg
io N
W e
n Z
O
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wL
EI
Min
EZ
ER
_196
Sta
tisti
ek m
elk
lev
eri
ng
en
aan
fab
rieken
[v
et-
en
eiw
itg
eh
alt
e]
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_197
Sam
en
ste
llin
g m
en
gv
oer
en
en
kelv
ou
dig
e v
oed
ers
sta
ldie
ren
in
Vo
erj
aaro
verz
ich
t
xx
xx
xx
Lan
db
ou
wR
VO
ER
_198
Imp
ort
en
exp
ort
van
veev
oed
ers
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
ER
_199
Pro
du
cti
e v
an
veev
oer
x
xx
xx
xL
an
db
ou
wC
BS
Dir
ect
no
dig
n
od
ig v
iag
ere
late
erd
e v
erp
lich
tin
gen
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 63 van 69
9.4 Bijlage 4, overzicht belangrijkste actoren
De volgende tabel bevat de belangrijkste actoren van het Informatiehuis Lucht.
Actor Onderdeel Rol informatiehuis M€/jaar62
CBS, RVO, WUR
en anderen
Energie- en
milieustatistieken,
landbouwtelling etc.
Het in aanvulling op de
basisregistraties ver-
zamelen van activiteits-
data
4?
RIVM ER Berekenen en publiceren
actuele emissies op de
kaart, incl. verzamelen
industriële emissies via
het eMJV-verslag
2,5
Bedrijven /
lokale
overheden
Intergraal PRTR-
verslag
Invullen en valideren
Milieujaarverslagen
(eMJV’s)
18?
Min IenM en
provincies
Beleidspakket en
projecten,
ruimtelijke plannen
Vastgestelde beleids-
pakket milieu en (MIRT)
projecten
?
RIVM GDN/GCN Berekenen en publiceren
huidige en toekomstige
concentratie- en
depositiekaarten
0,3
KNMI Langjarige meteo Meteo van het huidige
jaar en het langjarige
gemiddelde
?
PBL/ECN Toekomstscenario’s Doorrekenen
toekomstige emissies
a.d.h.v. beleidspakket
en economische
ontwikkeling
0,5?
RIVM Monitoringstool Beschikbaar stellen
monitoringstool
0,5?
Lokale over-
heden en RWS
Toekomstige
verkeersintensiteit
per wegvak
Ingave en vaststellen
verkeersprognoses voor
het berekenen van
concentratiekaarten
?
TNO Emissiefactoren
wegverkeer uit
VERSIT+
Bepaalt jaarlijks de
emissiefactoren voor het
wegverkeer (PM10, NOx)
?
RIVM Landelijk Meetnet
Luchtverontreiniging
Meetnet (met DCMR en
GGD NH) voor ijking van
4
62 De kosten bestaan uit de jaarlijkse kosten voor het gebruik inclusief het
correctief en adaptief onderhoud. Echter zonder rekening te houden met de
oorspronkelijke ontwikkelkosten.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 64 van 69
de modellen
Met de vaststelling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt de
tabel met actoren uitgebreid met:
Actor Onderdeel Rol informatiehuis M€/jaar1
Lokale over-
heden en RWS
Toekomstige
plannen
Berekenen van de
depositie, uitgifte
ontwikkelruimte
?
RIVM en PAS-
Bureau
AERIUS Doorrekenen
vergunningaanvragen op
depositie-effect
Natura2000 gebieden
(NOx en NH3)
1,5
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 65 van 69
9.5 Bijlage 5: Kwaliteitsplan Emissieregistratie
9.5.1 Uitgangspunten kwaliteit
De Emissieregistratie, als project binnen het RIVM, voldoet aan ISO 9001/2008
kwaliteitssysteem van het RIVM. Ook uit internationale regelgeving vloeien
kwaliteitseisen voort. De meest vergaande op dit gebied zijn die van de IPCC
Good Practice guidance, waaraan (in ieder geval) het Nationaal Systeem voor
broeikasgassen moet voldoen. Conform de afspraken onder het Kyoto Protocol
speelt de Nationale Inventarisatie Entiteit (NIE; RVO.nl) een belangrijke rol in de
ontwikkeling, uitvoering en bewaking van het kwaliteitssysteem voor
broeikasgassen. In samenwerking met de ER heeft RVO.nl NIE een QA/QC
programma ontwikkeld als onderdeel van het Nationaal Systeem
broeikasgassen. Hierin zijn de eisen van de IPCC vertaald en ingevuld naar de
situatie in Nederland. Dit programma zal jaarlijks geactualiseerd worden.
De filosofie voor het kwaliteitsplan van de ER is dat kwaliteitsborging een logisch
onderdeel moet zijn van de activiteiten die de ER betrokkenen uitvoeren om
data te verzamelen, bewerken, controleren, vaststellen en uiteindelijk
rapporteren. Een dik handboek met vele voorschriften, standaard procedures en
checklists leidt snel tot een papieren tijger, die er per saldo niet automatisch toe
leidt dat de kwaliteit van het proces en de inhoud optimaal is geborgd. Het
kwaliteitsplan ER is daarom enerzijds dun, pragmatisch en sluit zoveel mogelijk
aan bij de praktijk van de werkveldtrekkers. Anderzijds worden wel de essentiële
aspecten waaraan een kwaliteitssysteem moet voldoen, vastgelegd. Het
kwaliteitsplan omvat een verwijzing naar algemeen geldende procedures onder
het RIVM-kwaliteitsplan; en daarnaast een aantal aspecten die voortvloeien uit
internationale voorschriften. Het werkplan zelf is een belangrijk instrument in
het kader van de kwaliteitsborging. Eisen die voortvloeien uit zowel het RIVM-
kwaliteitshandboek als de internationale voorschriften worden geborgd in het
werkplan.
Eén van de (internationale) voorschriften, is het ontwikkelen van een jaarlijks
“verbeterplan ER”, als onderdeel van het eerder genoemde QA/QC-programma
uit het Nationaal Systeem voor broeikasgassen. In het verbeterplan worden
minimaal de uit audits en evaluaties voortkomende verbeterpunten beschreven.
In de onderhavige paragraaf wordt het jaarlijkse verbeterplan beschreven. Deze
bevat de omschrijving van de acties/ afspraken gericht op kwaliteitsverbetering
die in de komende ronde – naast de meer algemene, jaarlijks terugkerende
acties – specifiek worden uitgevoerd om de kwaliteit van de ER te verbeteren.
Zoals gesteld zijn de hieronder weergegeven acties mede gericht op de
implementatie van het nationaal systeem broeikasgassen. RVO.nl (de NIE)
speelt een belangrijke rol in de coördinatie en bewaking van dergelijke
activiteiten. De activiteiten worden altijd in nauwe samenspraak tussen ER,
IenM, EZ en RVO.nl (NIE) opgesteld. De voor de ER relevante activiteiten
worden opgenomen in dit werkplan.
9.5.2 Structurele QA/QC acties
Afspraken over centrale borging van ER producten
Centraal staat dat er tweemaal per jaar emissiecijfers (voorlopige emissies
in juli en definitieve in december) worden vastgesteld. In het werkproces
zijn dit twee momentopnames van de database gedurende het jaar, die na
vaststelling worden geborgd in de database bij het RIVM (beschikbaar in de
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 66 van 69
EmissieExplorer en EMB applicatie voor ER betrokkenen en de meeste
recente cijfers via de publieke website ook beschikbaar zijn voor derden);
Vaststelling van datasets vindt plaats in de WEM (via het WEM verslag) of
via e-mailakkoord van de instituut vertegenwoordigers van RWS-WVL, RIVM,
PBL en CBS richting projectleider ER bij RIVM. Onder verantwoordelijkheid
van de projectleider ER worden deze akkoordverklaringen gedocumenteerd;
Onder verantwoordelijkheid van de projectleider ER wordt aan alle
taakgroepen een bericht gestuurd dat de betreffende dataset formeel is
vastgesteld;
Vastgestelde datasets worden niet meer gewijzigd, tenzij achteraf (te
beoordelen door de instituut vertegenwoordigers) blijkt dat er ondanks alle
controles substantiële fouten in een vastgestelde dataset zitten die opgelost
moeten worden. Alleen dan wordt tussentijds een dataset aangepast. In de
afweging of een dataset wordt aangepast, geldt als belangrijke overweging
de vraag of de cijfers reeds gepubliceerd zijn. Als publicatie al heeft
plaatsgevonden en aanpassing van de dataset desondanks nodig wordt
gevonden, zal de projectleider dit melden aan de opdrachtgevers en andere
gebruikers (bijvoorbeeld projectleiders van andere projecten, waar gebruik
wordt gemaakt van de ER data). Na aanpassing wordt wederom de
bovenstaande goedkeuringsprocedure gevolgd;
Geconstateerde fouten in de data, waarvoor de dataset geen directe
aanpassing behoeft (kleine verschillen, geen groot beleidsmatig belang),
worden in de volgende dataset rechtgezet;
Definitief vastgestelde datasets die zijn afgeleid uit de ER dataset
(bijvoorbeeld het CRF en het NFR) en definitieve producten/rapportages
worden door RIVM geborgd op de project-schijf, in de ER project directory,
“leveringen uit”;
Op de ER-website www.emissieregistratie.nl staat een link naar de CRF/NFR-
tabellen;
Ieder instituut is zelf verantwoordelijk voor de producten die worden
gebaseerd op de vastgestelde emissiecijfers (bijvoorbeeld RWS-WVL voor de
KRW rapportages; CBS voor Statline en de rapportage DNE);
Interne checks (Quality Control) op rekenfouten; fouten in eenheden;
fouten in kopiëren van databestanden e.d. tijdens het proces van data
verzamelen en bewerken.
Interne checks op datakwaliteit binnen de taakgroepen vinden plaats in de
periode van een paar weken voorafgaand aan de trendanalyses. Vragen over
de data worden tussen werkveldtrekkers /taakgroepleden onderling
uitgewisseld, gecheckt en gecorrigeerd. Dit verloopt veelal via e-mail of per
telefoon;
Afgesproken wordt dat de werkveldtrekkers binnen de diverse taakgroepen
checken of:
o basisdata voldoende van kwaliteit zijn en goed zijn gedocumenteerd en
overgenomen (check op typefouten, juiste eenheden zijn gebruikt,
goede omrekening heeft plaatsgevonden); eventuele problemen en
oplossingen worden tijdig gesignaleerd c.q. vastgesteld met
taakgroepvoorzitter en indien nodig met de ER coördinator.
o of de berekeningen juist zijn uitgevoerd;
o aannames consistent zijn, specifieke parameters, bv. activiteitendata
consistent zijn gebruikt;
o complete en consistente datasets zijn aangeleverd.
De werkveldtrekkers communiceren per e-mail over deze QC checks,
resultaten en acties. Zij sturen daarvan een afschrift aan de secretaris van
de ER, die een logboek bijhoudt en de inhoud van de e-mails bundelt in een
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 67 van 69
“actielijst”. Daarmee wordt expliciet gemaakt dat de benodigde checks en
correcties zijn uitgevoerd. Deze “actielijst” vormt de input voor de
trendanalyse, en wordt na afloop van de trendanalysedag aangevuld met de
acties die daar geformuleerd zijn. De secretaris bewaakt de voortgang van
de actiepunten ten behoeve van de vaststelling van de emissies;
Jaarlijks worden enkele deelsectoren benoemd, waar als QC checks een
aantal sample- en verkorte berekeningen zullen worden uitgevoerd, conform
IPCC eisen;
Voor vaststelling van de dataset wordt binnen de WEM gecheckt of de
actielijst en de QC checks zijn afgehandeld. Vaststelling van de dataset vindt
plaats in de WEM; ofwel schriftelijk door een e-mail van de
instituutsvertegenwoordigers aan de projectleider ER;
Documentatie van wijzigingen in historische datasets
Als gevolg van methodewijzigingen, nieuwe inzichten of foutcorrecties in
basisdata en emissiefactoren worden soms wijzigingen in historische data
doorgevoerd. Het toevoegen van nieuwe data (waarbij eventueel ook historische
data worden gewijzigd) en/of het optreden van een trendbreuk, wordt door de
werkveldtrekker kort gedocumenteerd;
Deze informatie is ook onderdeel van de trendanalyse. Daarbij wordt
afgesproken of en hoe deze wijzigingen verder worden gedocumenteerd: via
de documentatiesheets, of via een (geactualiseerd) methodenrapport /
factsheet;
Om efficiencyredenen geldt een ondergrens voor verplichte documentatie
van wijzigingen in historische jaren in een vorige dataset of van een
trendbreuk van 5% op doelgroepniveau en 0,5% op niveau van het
nationale totaal;
Documentatiesheets vormen een onderdeel van de trendanalyse en de
uiteindelijke vaststelling van de dataset;
De secretaris van de ER bewaakt de invulling en borging van de
documentatiesheets, indien nodig de vertaling van deze sheets in
methodiekbeschrijvingen en verzorgt versiebeheer. De verantwoordelijkheid
voor de documentatie berust bij de werkveldtrekkers/ taakgroepvoorzitters;
Wijzigingen in methoden voor de BKG verlopen volgens een vaste
procedure. Beheer hiervan vindt plaats door de NIE.
Audits
Voor zover van toepassing, sturen de instituutsvertegenwoordigers van de
bij de ER betrokken instituten verslagen van interne audits m.b.t. ER
gerelateerde activiteiten aan RIVM. Deze worden door het RIVM
gearchiveerd. Op basis van eventuele verbeterpunten die uit deze audits
naar voren komen vinden aanpassingen van werkmethoden/processen
plaats, en zullen met de ER betrokken instituten afspraken gemaakt worden
over verbeteringen, en/of SLA’s en opdrachten aangepast worden.
Reguliere kwaliteitscontroles zijn onderdeel van het normale werkproces van
de ER. (Controle op) kwaliteitsborging voor wat betreft broeikasgassen is
daarnaast een specifieke taak van de NIE. Voor zover de NIE dit
noodzakelijk acht, voert zij jaarlijks een audit uit bij één of meer bij de
ER/broeikasgassen betrokken instituten.
Reviews in het kader van CRF/NIR (UNFCCC)
De NIE bepaalt in overleg met de projectleider ER de wenselijkheid van een
mutual review;
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 68 van 69
Op de draft NIR wordt in het kader van de QA door de NIE (RVO.nl) jaarlijks,
in de periode januari/februari, een peer review georganiseerd. Voor de
NIR2015 wordt de uitvoering van deze peer review apart overwogen;
Na 15 januari 2015 organiseert RVO.nl NIE op de draft NIR2015 een public
review;
Verantwoording en evaluatie
In de Stuurgroep ER wordt jaarlijks in het najaar het werkplan vastgesteld.
Op dat moment bestaat er overeenstemming tussen de departementen en
instituten over de activiteiten en te leveren producten. De projectleider ER
legt jaarlijks in het voorjaar verantwoording af aan de Stuurgroep over de
(stand van zaken ten aanzien van de) uitvoering van het werkplan. Hiervoor
wordt een jaarverslag opgesteld; en vastgesteld door de Stuurgroep. Daarnaast vinden jaarlijks verschillende evaluaties plaats: een interne evaluatie binnen RIVM; een externe evaluatie van de bij de ER betrokken instituten (vooruitblikdag). Daarbij wordt geëvalueerd hoe het ER proces is verlopen. Verbeterpunten worden geregistreerd als onderdeel van het kwaliteitssysteem
ER. Tevens wordt vooruitgeblikt naar de volgende ER ronde en geïnventariseerd welke inhoudelijke en procesmatige wensen er zijn voor de volgende ER ronde. Het resultaat daarvan is tevens de aanzet voor het opstellen van een nieuw werkplan.
RIVM-Kenmerk 079/2015 MIL KvL/RH/ms
Pagina 69 van 69
9.6 Overzicht met meetnetten van passieve samplers
Dit overzicht bevat de tussenstand (17 dec 2015) van een lopende inventarisatie
Provincie Locatie opdrachtgever bronhouder gaan door? hoe lang?
Gelderland Arnhem Gemeente Arnhem Gemeente Arnhem ja nog jaren
Arnhem (provinciale weg Provincie Gelderland Provincie Gelderland ja vanaf 2006, einddatum niet bekend
N325/ A348)
Dieren (10 locaties) Provincie Gelderland Provincie Gelderland ja Nulmeting (2009, 2010, 2014, 2015)
bijna afgerond; Na reconstructie (2017)
van de N348 weer aantal jaren.
't Harde (7 locaties) Provincie Gelderland Provincie Gelderland ja in ieder geval t/m 2016
Lochem (13 locaties) Provincie Gelderland Provincie Gelderland ja Nulmeting t/m 2016; Na reconstructie
N346 (verwacht 2018) nog een aantal jaren
Nijmegen Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen ja t/m 2017 zeker
Zutphen (8 locaties) Provincie Gelderland Provincie Gelderland ja nog een aantal jaren
(einddatum nog niet bekend)
Limburg Maastricht Gemeente Maastricht Provincie Limburg ja april 2013-april 2018
Noord-Brabant Den Bosch Gemeente Den Bosch
Eindhoven Gemeente Eindhoven Gemeente Eindhoven ja t/m 2016 zeker, waarschijnlijk 2017
Tilburg Gemeente Tilburg buro Blauw ja t/m 2016, daarna waarschijnlijk
geen budget
Noord-Holland Amsterdam Gemeente Amsterdam GGD Amsterdam
Leiden Gemeente Leiden Omgevingsdienst West-Holland nee alleen in 2015 (Wanneer er een sterke vraag komt vanuit de burgers kan er heel
misschien nog een keer een meetcampagne opgestart worden)
Ouderkerk-Duivendrecht Gemeente Ouder-Amstel GGD Amsterdam
Utrecht Nieuwegein Gemeente Nieuwegein Gemeente Nieuwegein nee wel nog in 2015
(nog maar op 8 locaties)
Utrecht Gemeente Utrecht GGD Amsterdam
Zuid-Holland Den Haag ja t/m 2017, misschien 2018
Rotterdam Rijnmond DCMR
Gemeente Den Haag (beleidsafdeling Stadsbeheer, Milieu,
Afval en ODH)