70
Westfries dialect -> NL Westfries wordt gesproken in West-Friesland Dit woordenboek Westfries bevat 222 gezegden, 3325 woorden en 13 opmerkingen. 222 gezegden ∙ 'k Hew 't end in de bek - Ik ben moe ∙ 'n goeie haan die is niet vet - gezegd over een magere man ∙ 'n kolnacht had - zeer slecht geslapen hebben ∙ 'n mooi sjouwtje - anverdan ∙ 'n steltje op de kast. - rijkeluiswens (een zoon en een dochter ) ∙ 'T doodskoppe niet weerd (Dôodskoppe) - Waardeloos persoon ∙ 't gaat skoftig - het gaat super ∙ 't is malzoet - overdreven zoet, veeels te zoet ∙ 't Ken te gek ôk! - Dit gaat me te ver! ∙ 't moet nôdig zo weze - het zal wel, ik geloof 'r niks van, ja ja... ∙ 't most weer us oorlog worre - reactie op de vermeende verwendheid van de huidige generatie ∙ 't skeelt me gien bos wortele - het interesseert me niet ∙ 't spoelt / klapt van water - Heel hard regenen ∙ 't weer zit erin - als iets beschimmeld is ∙ (Z0) dom as een deur - die is wel erg dom ∙ ' n dotrois had - een vergeefts reis gemaakt ∙ ' t gaat mònster! - 't gaat super! ∙ ' t is vol in ' t bloesie - zij heeft flinke borsten ∙ aan het labbere end zijn (weze) - aan het eind van je latijn zijn ∙ achter de boet gooien - weggooien ∙ Al skait ie op de rand vamme bord, as't 'r maar niet in komt - wat hij doet interesseert me geen ene zak pis ∙ al skait ie op de rand vamme bord, ast 'r maar niet inkomt - wat hij doet dat skilt main gien iene zak pis ∙ Al wul je lere vloeke, neem den goite! - Geiten zijn een ramp! ∙ aldermetteres uitverdan - regelmatig er op uit (uitje) ∙ allegaar skeef en beroerd. - 't is niet bepaald (netjes) af.... ∙ an ' t sunterklaze - sinterklaas aan het vieren ∙ an de reet gaan - weggaan ∙ an de reet weest? - de bloemetjes buiten gezet? ∙ an de rol weest - met iemand naar bed geweest zijn ∙ As ' n kraai op ' n kreng - Als een bok op een haverkist ∙ as der hier of deer maar un lampie brand - relativerende opmerking ∙ as heer op 'n hond (puur zo veul de witjes in Hougkarspel, as heer op 'n hond!) - een grote hoeveelheid (bv. er wonen veel de Witten in Hoogkarspel) ∙ as is verbrande turf! - ja maar als........ ∙ as je rekene op roze, draait 't in de regel uit op peerdebloeme - Hou rekening met eventuele tegenvallers.. ∙ As water brandt, brandt alles - De overmacht is (te) groot ∙ Beter ien keer poin as allemaar jeuk - Door de zure appel heenbijten ∙ Blauw as potloôd - Stomdronken ∙ das ok hilsverskrikkeluk - dat is wel heel erg ∙ dàt deed ik. - doe maar, ga je gang! ∙ Dat komt deermee. (Straks.)

Westfries dialect -> NLWestfries dialect -> NL Westfries wordt gesproken in West-Friesland Dit woordenboek Westfries bevat 222 gezegden, 3325 woorden en 13 opmerkingen. 222 gezegden

  • Upload
    others

  • View
    6

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • Westfries dialect -> NLWestfries wordt gesproken in West-Friesland Dit woordenboek Westfries bevat 222 gezegden, 3325woorden en 13 opmerkingen.

    222 gezegden∙ 'k Hew 't end in de bek - Ik ben moe∙ 'n goeie haan die is niet vet - gezegd over een magere man∙ 'n kolnacht had - zeer slecht geslapen hebben∙ 'n mooi sjouwtje - anverdan∙ 'n steltje op de kast. - rijkeluiswens (een zoon en een dochter ) ∙ 'T doodskoppe niet weerd(Dôodskoppe) - Waardeloos persoon∙ 't gaat skoftig - het gaat super∙ 't is malzoet - overdreven zoet, veeels te zoet∙ 't Ken te gek ôk! - Dit gaat me te ver!∙ 't moet nôdig zo weze - het zal wel, ik geloof 'r niks van, ja ja...∙ 't most weer us oorlog worre - reactie op de vermeende verwendheid van de huidige generatie∙ 't skeelt me gien bos wortele - het interesseert me niet∙ 't spoelt / klapt van water - Heel hard regenen∙ 't weer zit erin - als iets beschimmeld is∙ (Z0) dom as een deur - die is wel erg dom∙ ' n dotrois had - een vergeefts reis gemaakt∙ ' t gaat mònster! - 't gaat super!∙ ' t is vol in ' t bloesie - zij heeft flinke borsten∙ aan het labbere end zijn (weze) - aan het eind van je latijn zijn∙ achter de boet gooien - weggooien∙ Al skait ie op de rand vamme bord, as't 'r maar niet in komt - wat hij doet interesseert me geen ene zakpis∙ al skait ie op de rand vamme bord, ast 'r maar niet inkomt - wat hij doet dat skilt main gien iene zak pis∙ Al wul je lere vloeke, neem den goite! - Geiten zijn een ramp!∙ aldermetteres uitverdan - regelmatig er op uit (uitje) ∙ allegaar skeef en beroerd. - 't is niet bepaald (netjes) af....∙ an ' t sunterklaze - sinterklaas aan het vieren∙ an de reet gaan - weggaan∙ an de reet weest? - de bloemetjes buiten gezet?∙ an de rol weest - met iemand naar bed geweest zijn∙ As ' n kraai op ' n kreng - Als een bok op een haverkist∙ as der hier of deer maar un lampie brand - relativerende opmerking∙ as heer op 'n hond (puur zo veul de witjes in Hougkarspel, as heer op 'n hond!) - een grote hoeveelheid(bv. er wonen veel de Witten in Hoogkarspel) ∙ as is verbrande turf! - ja maar als........∙ as je rekene op roze, draait 't in de regel uit op peerdebloeme - Hou rekening met eventueletegenvallers..∙ As water brandt, brandt alles - De overmacht is (te) groot∙ Beter ien keer poin as allemaar jeuk - Door de zure appel heenbijten∙ Blauw as potloôd - Stomdronken∙ das ok hilsverskrikkeluk - dat is wel heel erg∙ dàt deed ik. - doe maar, ga je gang!∙ Dat komt deermee. (Straks.)

  • Dat komt demie wel. - Dat komt later wel∙ dat komt nag bèst of! da' s bèst ofkommen! - oef!∙ Dat moidje het hoogwater. Gaat over een jongen met één broek, met te korte pijpen. - Dat meisje heefthoogwater (als je lange broek te kort of boven enkels was) .∙ dat pôot is stik - tussen hen komt het niet meer goed∙ De baker had er gien skuld an. - Gezegd als iemand op hoge leeftijd is overleden.∙ de goit verzetteKan ook gewoon in huis op de wc. - urineren (buiten)∙ de hel opbouwen. - onnodig de confrontatie aangaan, op ramkoers ligge∙ de lucht hangt nog vol met dagen - moet dat echt nú?∙ de sleip effies deur je heen gaan leite - een uiltje knappen∙ de wereld is niet ràzend! - zeg, doe 's effe relaxed man!∙ deer ben 'k niks op stoven.Hier behoort nog bij, daarzo. Wij zeggen in het Westfries, deerzô. - daar hou ik helemaal niet van∙ deer wup ik van op!Deer zeg je zô wat. - daar hoor ik van op!∙ den doene we dat - okee, dat zal ik doen∙ Die het de toid, die komt van Hoorn.. - Iemand die wel erg traag is∙ die het met jou nôdig hillegaar nìks! - die gaat volledig zijn eigen gang∙ Die het puur staanuit - Die pronkt zijn met status / rijkdom∙ die is te kermis. - Waar die nou weer uithangt....∙ Die ken 't heit douge - Hij geeft geen krimp, doet 'm heel weinig!∙ die lucht die koikt asof ie katte spaaie wil - een heel donkere lucht∙ die lust 't as de poes melk - iemand die te veel drinkt∙ die most 'n pik hooi luste - mij is een andere mening toegedaan over die gast∙ Die smeert de Brei uit over het Tapijt - Die kan niet met geld omgaan∙ Die trekt gien zout - Hij geeft geen krimp, het doet hem heel weinig∙ Die? Die skoit niet voor elleven - Wat een ongelofelijke kniert!∙ die? die vund z'n kaai - over hem hoef je je geen zorgen te maken∙ dik en donVol en dein. - vol van het eten∙ dunne hond - iemand die niet te vertrouwen is∙ een dikke sneijacht - het sneeuwt heel veel∙ een prakkie van een zieke kip - jeetje wat een kleine portie∙ Een skip met zure appele. Zweer weer. - Donkere regenwolken∙ Eet brod met kais, gien kais met brod! - Sonja Bakkeren eenvoudig uitgelegd∙ effe n nessie leeghalen - Vrienden er met elkaar er op uit∙ effies gauw gauw is an de skeet sturven - hopelijk∙ Effies gauw, gauw is an de skeet sturven! - Haastige spoed is zelden goed∙ efkes wat aars anskiete. Verkleide. - even wat anders aantrekken∙ erregus stroid van hewwe - iets graag willen∙ Flink end hout foar de doarOf aars, gewoon grootte tiete. - Flinke borsten∙ foin as poppestront - gelovig∙ Gien Haarlemmerdaikies! - Niet op 'n hoek en een kant staan vozen!∙ Gien hand vol, maar 'n land vol! - Niet getreurd als de verkering uit is.∙ gort gort!Nouw, nouw. - tjonge-jonge∙ Gotssame 'n skeip geve! - Gotsamme!∙ Grôte Gert soit ' t en Moindert ok - dat is zeker waar∙ Hai heb 't niet an z'n geefklier - Hij is niet vrijgevig∙ Hai het nog 'n ket in de boet - Hij heeft nog een meisje buiten de deur∙ Het je weer met je reet omhoug sleipen?

  • Zo, jo, lekker deurzakt gusteren? - Flink aan de borrel geweest∙ hew ik ut niet soidDat hew ik je toch zoid. - dat heb ik je toch gezegd!∙ Hij / zij is ut land uit - Hij / zij is even weg∙ hij heeft een sneetje in z'n oor - iemand die dronken is∙ hoe denke je d' r over? - gaat het nog gebeuren of hoe zit het?∙ hoe wild is de wereld aigeluk? - zeg, doe 's effe relaxed man!∙ hoed nag blaize, ook wel: toete nag de rand - van toeten nog blazen weten∙ hoentje het je, het je zontje - wat voor een heb je, heb je er zo een∙ huisie zonders meubels - mooie vrouw met weing inhoud∙ hunnie of zullie - zij (derde persoon meervoud) ∙ iemand op het snotje hebben - iemand in de gaten houden∙ ien en 'n arefTwei en 'n aref - twee en een half∙ Ientje oflègge - Iemand afzette, teveel laten betalen∙ ik ben meer as louf - ik ben doodmoe∙ Ik bin d'r dik mee an!Ik hew 't jak an. - Ik ben er helemaal klaar mee!∙ Ik bin d'r doôd (gruwelijk) mee an - Ik heb 't helemaal gehad!∙ Ik bin stek of! - Ik ben doodmoe!∙ Ik gane niet meer te kermis, 't is allienig maar zeuveuursgoed - Ik mis mijn leeftijdsgenoten op dekermis∙ ik hei loafe passies - ik ben moe∙ ik het jou al lang op skot - ik heb je heus wel door.∙ ik ken niet hèkse! - ik kan nou eenmaal niet 2 dingen tegelijk.∙ Ik ois m'n doôd!Ik knoip 'm . - Ik ben zo ongerust!∙ ik waai uut mien letste verskóoning - het waait heel erg hard∙ In de kikker zijn bek - Precies in je straatje∙ in de smieze houwe - in de gaten houden∙ In toid van ja en nei - Het ging zeer snel∙ jai pikke de keutel. - jij snapt het!∙ jankziel, jankbuil, jankert - iemand die jankt om niks∙ Je benne me d'r ien - Je durft wel hoor∙ je benne raar in de dos - vreemd in de kleren∙ je heer is in de tist - je haar is in de war∙ je kenne 't mooi vertelle - maak dát de kat wijs!∙ je kenne bedare docht ik zo. - zeg, doe 's effe relaxed man!∙ je kenne bedare! - doe 's rustig!∙ Je kenne je hemd erin verteren - Jesus wàt lekker!∙ Je kinne an de kat of an de keis - Kiezen of delen∙ Je kinne an de meister of an de dokter - Kiezen of delen∙ je knoine loupe los. Je kippe loupe d'r uit! - je gulp staat open∙ Je liege dat je groen en géél ziene.Deer glouf ik hillegaar niks van. - Daar geloof ik geen barst van!∙ je líege dènk?Dat glouf ik niet. - dat geloof ik niet.∙ Je prate as ien kip zonder kop - Onzin vertellen∙ je steke d'rin as 'n boneskouf - Wat loop jij erbij!∙ je ziene deruit as un pislap - wat zie je er slecht uit∙ Je zoue meist miene..... - Je zou toch denken....∙ jut en juul - een mooi stel!∙ kauwe as ' n aap op knikkers - met lange tanden eten

  • ∙ kejje begroipe. - dat was te verwachten, (negatief bedoeld) ∙ Kerel in de mast - je verbazing uitdrukken∙ kijk in de klundert - ∙ kladdig op de reg - smerig op de rug∙ klispoot had, natsoik Snoek. - met 1 voet door het ijs gezakt∙ Knoeierij hebben - Verkering hebben∙ koeter de koet - rustig aan doen∙ Krappe sokken - Het kan / past maar net∙ krenge van joos dat jullie benne! - jullie zijn een stelletje etterbuilen!∙ Kweet geniesen of ie vurft is of teert. - Zegt iemand die nooit in de kerk komt∙ Lang heer en luize! - Commentaar op∙ langedoiker - witte kool uit de langedijk∙ Loeker weertje niet. Loekerug vandaag Gert. - Het is warm en broeierig∙ Loof ken lang ân - Pathologische luiaard∙ Louf ken lang an - Dat moe van jou valt wel mee∙ maak je toet skoon - maak je gezicht schoon∙ meer as loof weze, Lauf. - zeer moe zijn∙ met de arreme over de darme zitte - uitzakken, niks doen∙ Met de teertendoos op stap gaan - Op kraamvisite gaan∙ Met drouge biene op de kant loupe. - een boterham zo zuinig smeren dat de kanten niet bedekt zijn.∙ minse benne lauf - wat een stelletje sjacherijnen∙ moet dat op stel en sprong? - moet dat echt nú?∙ moet je met de Hoornse boot mee? (Boôt.) - wat een haast!∙ moi anzitte, dom kaike en overal bar van ophore - mooi zitten, dom kijken en overal van opkijken∙ Moôi zitte, dom koike! - Gaat goed zo!∙ niet op skuiffies laupe - ook zelf eens een rondje geven hoor!∙ niet te bestrukkerig - niet te moeilijk doen∙ noh maid het je het in je broeks skoit - heb je het te hoog in je bol∙ noh meid het je het in je broeks skoit - heb je het te hoog in je bol∙ op 'n end - op een gegeven ogenblik∙ op broôd gaanOverbloive. - onder de middag overblijven op school∙ op een achteroffie - op een afgelegen plaats∙ op jaagt weze - ergens opgewonden / zenuwachtig voor zijn∙ Op skot - In de gaten∙ op skuiffies laupe - op andermans kosten in 't café hangen∙ padje inkorte - Naar huis toe gaan∙ Pikt en dreven - Netjes gekleed (om uit te gaan ) ∙ Poestug manje - Sterke kleine man∙ poppie kocht - melding van de geboorte van een baby in je gezin∙ poppie koiken - Kraamvisite∙ Prieken - Spelen met je eten∙ prut an je leerze - modder aan mijn laarzen∙ Roik en sterk! Zuiplap. - Overmoedig door drankgebruik∙ Roôie vale binne donderstrale! - Gezegd over roodharigen∙ Skêle benne de mooiste niet, en mooie skêle benne der niet! - Gezegd over scheelkijkers∙ skik had, broek nat. - O, o, wat hebben die een lol!∙ Skoôn voor weze! - Helemaal op schema∙ Skreeuwe en angaan! - Tekeer gaan∙ Slecht reiden... - Dat ging niet goed..∙ stampe as ' n kwaad skaip - stampen uit pure woede of onmacht∙ Stroffel niet over de dorpel - plotseling ergens binnen vallen∙ stugge zegger - recht voor zijn raap praten

  • ∙ suks nou maar weer! - nou ja! (uitroep) ∙ te bot - jammer∙ Te teneêle - Naar een toneelvoorstelling gaan.∙ Teute as 'n jonge moid - Onzin vertellen∙ Tob niet, 't komt toch aars! - Maak je niet druk, het pakt altijd anders uit dan je denkt.∙ Trien, hew je nag kneinevoer? - Heb je nog konijnvoer?∙ Trouwe is voer zoeke voor een aar z'n goit. - Trouwen is je schoonouders spekken∙ Tussen dut en dat is ôk nag wat! - Bekijk het niet zo zwart-wit!∙ Twei gelouve op ien kusse, deer sleipt de duvel tusse - Op een zogenaamd gemengd huwelijk kan geenzegen rusten∙ Twei klamme, twei skuld! - Waar twee kijven, twee schuld.∙ Tweide leg - Kinderen uit een tweede relatie∙ van de rel wezen - van slag zijn∙ verskòondersgoed, opknappersgoed - schone kleren voor na het werk∙ voor de kraam om kenne - Zeer goed gekleed gaan∙ Voor nou en nagges!Altôid goed hoor - Altijd goed, hoor!∙ Vroeg op gat weze - Vroeg op zijn, vroeg aan het werk zijn∙ wat 'n portret - Wàt een vreemde vogel∙ wat dôod is, dôod leite - afzien van reanimeren∙ wat het jai int snotje? - wat was jij van plan?∙ We doene koeterdekoet - We doen kalm aan∙ We moste oôs padje maares(derus) inkorte! - We moesten maar eens gaan!∙ weer hejje dàt opdein? - waar heb je dat op de koop getikt?∙ Weer kikkers binne, binne ooievaars - Met het een, komt vaak het ander∙ weer't vrolek is deer is pils. - waar het gezellig is daar is bier.∙ Weet je, je moste kippe gaan houwe, kejje deer achteran te jage. - Hou nou 's op met dat gepush!∙ Wie koud is is lui! - Koud? Hoezo koud?∙ wie vroit die sloit - van vrijen wordt je mager∙ wie vroit die sloit, maar wie vroit mit zin die groeit 'r teugenin - gezegd over liefdesleven∙ Zachies late zitte en hard bij weglope - Zo moet het maar∙ ze benne trouwd en dain - ze zijn getrouwd en hebben kinderen.∙ Ze binne van 't houtje - Ze zijn katholiek∙ Ze gane de woid uit - Ze gaan eropuit (ook gezegd van kinderen die het huis uitgaan ) ∙ ze gonge kat nei kat naar de ratsmodee - ze gingen achter elkaar naar de verdommenis∙ Ze heb de aker in de bak valle late - Nog voor het huwelijk zwanger raken∙ Ze kinne ut pittug rooie mit mekaar - Ze kunnen het goed vinden met elkaar∙ ze moste je doôdskoppe! - Krijg de typhus∙ zo foin as poppestrond. Erg foin. - zeer gelovig∙ zoete joossies - mamma's grootste verjaardagswens∙ zontje - zo een∙ zweer zitte - hoge schulden hebben

    3325 woorden∙ aar - ander∙ as - als∙ blauw - dronken∙ bol - bol∙ boskippe - boodschappen∙ brandenekel - brandnetel∙ deut - asdomp

  • ∙ ien - één∙ neugen - negen∙ opoetet - oud wijf∙ Slecht reiden... - Dat ging niet goed..∙ steig - steeg∙ twei - 2∙ twuntig - twintig∙ weunwoik - woonwijk∙ Wie koud is is lui! - Koud? Hoezo koud?∙ woik - wijk∙ `t niet bedoen kenne - het niet afkunnen∙ `t niet behappe kenne - het niet kunnen opbrengen∙ ´t is tien of´taar - Het is het een of het ander∙ 'k heb zin an snaai - ik heb zin in snoepen∙ 'k hew skoit an dronken naatje - Het kan me niks schelen∙ 'k hew stikkenege fleike - mijn handen zijn kapot∙ 'n Foifkop - Schertsend voor; een hoge hoed∙ 'n haidens karwoi, klerewerk, sjageroinig werk / klussie. - minder leuk karweitje∙ 'n mins ken gien twei here diene. - men moet nu eenmaal keuzes maken in het leven.∙ 'r - er∙ 't barre zoôt; 'n brat; 'n zwik; bar veul - heel veel∙ 't blikkert - het bliksemt∙ 't geren niet van de klos loupe leite - Het niet uit de hand laten lopen∙ 't Glom as 'n butterdiggel in de maneskoin - Bijzonder glanzend∙ 't Heer is in de snol, in de tis (t) - Het haar is in de war∙ 't hoôst - heel hard regenen∙ 't hougland - het hoogland∙ 't huisie baai 't skuurtje houwe - Geen zaken erbij betrekken die er niets mee te maken hebben.∙ 't Is beurd; 't is dein. 't Is ofloupen. - Het is afgelopen∙ 't Is dein - Het is klaar∙ 't Is dein mit de koupman - Het is afgelopen∙ 't smaakt ousk - het ruikt muf / schimmel∙ 't waardland - waarland∙ (erebaaie)gatemetiel - (aardbeien)vergiet∙ ' k - ik∙ ' n mens is gien erepel, ok as ie ze met n stokkie pôôt - je kan heus rekening houden met de gevoelensvan een ander!∙ ' n poppie koupe - een kindje krijgen / bevallen∙ ' t kabel - kabel∙ ' t Kost meer van stoigen, as van dekken! - Het kost al een vermogen, voordat er ook maar ietsgebeurd is.∙ ' t westend - 't westeinde∙ " haai komt van Groôtebroek" of " Streker" - 'n opschepper∙ aagie - aagje∙ aagies mit lange neuze - nieuwsgierige aagjes∙ aâi - ei∙ aâiere - eien∙ aaiere - eieren∙ aaierestruis - eierstruif∙ aakster - ekster∙ aalwerig - onhandelbaar∙ aan stonds - zodrekt∙ aans. zô - aanstonds

  • ∙ aansen, zo met één dakje. - aanstonds∙ aansies - aanstonds∙ aapies - aapjes∙ aapslag - deugniet∙ aapstien - deugniet.∙ aar - ander∙ aâr ........over - na de volgende∙ aardaker - knol∙ aardaker. droppie, lul, kloôtzak. - eikel∙ aardig - eigenaardig∙ aardig - zonderling∙ aârlef - anderhalf∙ aârlefhoufd - groot hoofd∙ aars - anders∙ aars as een aar; aars aas are - anders dan anderen∙ aarsom - andersom∙ Aarstonds - Straks, zo∙ aârtje - ander dingetje∙ aasie - aasje∙ aassus - straks∙ abbelère - appeleren∙ abbelére - tegensputteren∙ abbestad - abbestede∙ achteling - grof brood∙ achtentwuntig - 28∙ achteran - achteraan∙ achterankommertje - nakomertje∙ achterbaaks - achterbaks∙ achterdam - damhek∙ achterdeurtje - uitwijkmogelijkheid∙ achterdocht - onnadenkend∙ achterdoffie - zitbankje achter in een roeibootje∙ achterend - achterste deel∙ àchteres - achterhuis∙ achterkommertje - nakomertje∙ achterkousig - achterbaks∙ achterkret - derière∙ achterland - rijke erfenis∙ achterlast - sterke aandrang∙ achternei - achterna∙ achterof - achteraf∙ achteroffie - achterafje∙ achterom, kloin streitje. - steeg∙ achteromsklomp - achternicht∙ achteromsklomp - achterneef∙ achterst - achterste∙ achterstik - achterste perceel∙ achtertein - veterband∙ achteruit - achteruitgang∙ achteruitje - achtertuinje∙ achterwurft - achtererf∙ af - of∙ affekaat - advocaat

  • ∙ afgront - beledigen∙ afoin - enfin∙ after - achter∙ agrementje - garnering∙ ais - ijs∙ akelek - akelig∙ aker - putemmertje∙ aker - emmer∙ aker - aquarium∙ aker - eikel∙ akker - afgeleefd∙ akkerdefalie - bastaardsvloek∙ akkerdère - accoderen∙ akkerdère - overeenkomen∙ akkeremente - sacramenten∙ akkerkoppies - oude kopjes∙ aksie - ruzie∙ aktivitoit - activiteit∙ al - als∙ al - indien∙ al an, aldeur. - telkensweer∙ al ken 't je toch niet skêleas 't je toch niks ken skeleAs je toch niks uitmaakt - Als het je toch niet uitmaakt...∙ al skoit ie (verdomme) op tafel - die mag ook àlles!∙ alderasie - verwarring∙ alderassie - alteratie∙ alderlangst - languit∙ aldernaarst - allerakeligst∙ aldernaarst, broerd an toe. - heel erg∙ aldeur - aldoor∙ alèvel - evenwel∙ alewerig - onhandelbaar∙ algedurig - voordurend∙ algedurig - allegedurig∙ alikruk - alikruik∙ allang al - al lang∙ alle - elke∙ allèbès - aalbes∙ allebèsseboum - aalbessestruik∙ allegaar - allemaal∙ allegaârtje - bont maake∙ allegedurig - aldoor∙ állek. oigeloik. - eigenlijk∙ Allekmaar - Alkmaar∙ allemaar , aldeur - alsmaar∙ allemaar, aldeur - steeds∙ allemachtig - buitengewoon∙ allemachtig - heel erg∙ allemansmoidje - allemans vriendinnetje∙ alles - allemaal∙ allèskende - geleidelijk aan∙ allèskende - langzamerhand

  • ∙ alletwei - allebij∙ alletwei, hullie, of boide - allebei∙ allien - slechts∙ allien - alleen∙ alliendig, Allien. - alleen∙ allienig - alleen∙ allienig - slechts∙ alliens - eveneens∙ allies - alles∙ allies - van alles∙ als, Beet. - aas∙ alsmaar - aldoor / steeds∙ altemet - soms∙ altemet - af en toe∙ altemetteres - zo nu en dan∙ altemetteres - af en toe∙ altemetterus - bijna∙ altoid - altijd∙ alwèèr-an - zo zie je maar weer∙ alweer, aldeur. - ook weer∙ amandelbroôdje - loempia∙ ameri - in een oogwenk∙ ameroitje - in een oogwenk∙ ampart - apart∙ amparteling, oigenhoimer. - zonderling∙ ampartig; ampart - apart∙ ampartighoidje - ongewone dingen∙ ampartje - zonderling∙ an - aan∙ An ' t voorspeen legge - Bevoorrecht zijn∙ an barrele - kapot∙ an de reed weest. oizeren peerd. - fietsen∙ an de skeet wezen - diarree hebben∙ an de vaste deur komme - iemand niet thuis treffen∙ an diggele - stuk∙ an gort - kapot∙ an mekààr - aan elkaar∙ an....toe - tot aan∙ anbakke - vastbakken∙ anbelange - aangaan∙ anbelange - bellangen∙ anbolle - klonteren∙ andermans - tweedehands∙ Andoik - Andijk∙ andraaid - aangedraaid∙ andreiger - aandrager∙ andrinke - toedrinken∙ aneerde, rugge make - aanaarden∙ aneerder. Om aarden ruggen te maken voor aardappels enz. - handwerktuig om aan te aarden∙ aneerdmessies. aneerder is voor het maken van ruggen... - machine om aan te aarden∙ àneize - aanazen∙ ang - angst∙ ang - vrees

  • ∙ angaan - te keer gaan∙ ange - vrees aanjagen∙ angroipend - huiverig∙ anhale - aan trekken∙ anhang - echtgenoot∙ anhang. De kouwe kant. - echtgenote∙ anhangerig - mistig∙ anhefte - aanhechten∙ anhoud - gezellighoud∙ anhoud - steun∙ ànkemd - aldaar∙ ankleêuw - enkel∙ anklouf - enkel∙ ankoik - aanzicht∙ ankoik - voorkomen∙ ankoik, ankoike. - aankijk∙ ankomd - aankomend∙ ankomd - komend∙ ankommeling - aannemeling∙ ankommend - aankomend∙ ankomst - bezoeking∙ ankorste - met een korst vuil bedekt woorden∙ anlègge - aanliggen∙ anloup - aanloop∙ anloupe - aanlopen∙ anmake - een verbroke verkering herstellen∙ annagele - aanhouden∙ anneme - aan nemen∙ annemer - aannemer∙ annemer - aannemeling∙ annemersfeist - aannemingsfeest∙ annemerskleidje - jurkje van de aannemelinge∙ annemersspul - aannemingsbedrijf∙ anningwage - aanhangwagen∙ anpakke - zogen∙ anpakke - drinken aan de moeder borst∙ anpouke - aan poten∙ anpouke, deurgaan. - opschieten∙ anpunte - een sigaar opsteken∙ anpunte, ientje stoppe leite. Teugenhouwe - aan houden om hem te spreken∙ anrecht - aanrecht∙ anrechte - aanrichten∙ anroeper. Kwam vroeger zeggen dat er één was overleden. - aanzegger∙ anròkke - aanrukken∙ ansasse, anzette. - aanzetten∙ ansens - aanstonds∙ anskafte - aanschaffen∙ anskiete - opjagen∙ anskrouke, anskroeve - aanschroeien∙ anslag - verkering zoeken∙ anstaan - aandringen∙ anstaan, anhouwe. - aanhouden∙ anstelderaai - aanstellerij

  • ∙ answêle - bij een harken van gemaaid gras∙ antelle - optellen∙ antikke - opleveren∙ antorne - aantrekken∙ antrekkelek - aantrekkend∙ antrekkeluk - het zich aantrekken∙ antrekken - aantrekken∙ antui, veul werk. - een heel karwei∙ antuige - aanpakken∙ anvalle - bevallen∙ anverdan - er op uit∙ anverdan - weg∙ anvliege - aanvliegen∙ anvliege - te veel worden∙ anvlieger - opvlieger∙ anwaaier - oorveeg∙ anwaaier. opmepper. knal voor je kanis. - oplawaai∙ anwenst - slechte gewoonte∙ anwenst - gewoonte∙ anwenst - aanwensel∙ anwoier - oorveeg∙ anwoizing - aanwijzing∙ anwoizings - aanwijzingen∙ anzèg - aanzeggen∙ anzette - het is de moeite niet∙ anzitte - aanzitten∙ ape - deugniet∙ apekoôl - schelvis van slechte kwaliteit∙ appele - appels∙ appele - appel∙ appele; appels - appelen∙ appelepent - appelmoes∙ appelesien - sinaasappel∙ appelleteerd - appeltaart∙ apteek - apotheek∙ are - andere∙ are drokte - beslommeringen∙ aref - anderhalf∙ arendjes, noidig - nijdig∙ aresnaaier - arensnijder∙ argewere - argumenteren∙ ark, ofdak - afdak∙ armeluiskloffie - 2e hands kleding∙ armetierig - armlastig∙ armoed - armoe (de) ∙ armpe-deur - gearmd∙ armpie-deur - gearmd∙ arootjese - shuilhokje∙ arrebaaier, arboider. - arbeider∙ arrebaaierspraat - arbeiderspraat∙ arrebaaierspraat - arbeiders praat∙ arrejakkig - bastaards vloek∙ arremoed - armoede

  • ∙ arresteerd - gearresteerd∙ arrestere - arresteren∙ artist - artiest∙ artiste - artiesten∙ arufôôs - anderhalf ons∙ as - zoals∙ as - indien∙ as - als∙ as 't ongeluk 't wul breek je je vinger in je neusgat - Een ongeluk zit in een klein hoekje∙ as is verbrande turf - Dat had je eerder moeten bedenken∙ as; aas - als∙ asderantoe - heel erg∙ asem - adem∙ aseme - ademen∙ asempie - zuchtje∙ ask - as∙ askuil - stortplaats voor as∙ aslaad - asla∙ asseldoek - okseldoek∙ asserant - brutaal∙ assiè - aanstaande moeder∙ assiedankie - bankje∙ asvarken - stoffer∙ asvarken - stofveger∙ aterling - etterbak∙ atlast - verdriet∙ atter - etter∙ ausk - schimmel∙ auskege loft - schimmelgeur∙ averôm - omgeving∙ averôns - omgeving∙ avesère - vooruitgaan∙ avvekaat - advocaat∙ awààr - houd vast∙ awèèr - houd vast∙ azoin - azijn∙ baai - bij∙ baai 't - bij het∙ baaiegaâr - allebei∙ baaiegaâr - beide∙ baaiegaâr, Zôwat, skier. - bijde∙ baaiere - waggelend lopen∙ baaietwei - allebei∙ baais - beide∙ baaispul - bijgerecht∙ baaispul - groente∙ baaistelle - bijstellen∙ baaitje - borstrok∙ baak - dikke tweetandig houten vork∙ baakster - baker∙ baan - gebaand pad∙ baandere - met grote passen lopen∙ baas, oigen baas - zelfstandige

  • ∙ baasknècht - meesterknècht∙ babbelaar - zuurtje∙ babbelebus - zuurtjesbus∙ badderen - baden∙ badding - balk∙ bag - oorbel∙ bagge - oorbellen∙ bah - vies∙ bai - bij∙ bai be-op - tegen op∙ bai toe - tot aan∙ baikomme - gebeuren∙ bailangs - langs∙ bailengs - langs∙ baispitte - bijbetalen∙ baispul - bijgerecht∙ baitaaie - af en toe∙ bak - kop∙ bakbokkem - bakbokking∙ baken - varken∙ bakke - bakken∙ bakkertje - jongensmuts∙ bakkes - mond∙ Bakkummer oorlog - Kermis in Bakkum∙ baksille - bacillen∙ bakswagen - boerenwagen∙ bal - driftig∙ balge - onmatig eten∙ balie - kuip∙ baljare - tieren∙ balk - publiek verkopen∙ balke - schreeuwen∙ ballingskop - balastschop∙ ballingskop - ballastschop∙ bals - boos∙ balsturig - moeilijk te besturen∙ bande - banden∙ bandeloos - slapbandig∙ bang - angstig∙ bangeskoiter - bangerd∙ bangeskoiter - lafaard∙ bangeskoiter (d) - bangerik∙ bangig - angstig∙ bangig - bang∙ bangig - bangelijk∙ banjer - moedig∙ banjer - opschepper∙ banjere - met groote stappen lopen∙ bank- Kunnen er vele zijn. Er is geploegd veld, binnen drie dagen regen geeft het aan.Windveren, welke aangeven de dat de wind de volgende dag uit die richting komt. - streep van wolken∙ bankig - onregelmatig∙ bapje - slabbetje∙ bappe - grootmoeder

  • ∙ bar - heel erg∙ bar - erg∙ bar - bar zn∙ bar gezellig - heel gezellig∙ bar veul - heel veel∙ bar. Gien kindere kregge kenne. - onvruchtbaar∙ barg - gesnede beer∙ barg - berg∙ barmt - schaamdeel∙ barrebaars - barbaars∙ barrebier - kapper∙ Barregórre - Barsingerhorn∙ barrel - deugniet∙ barrel - donderstraal∙ barrel - uitschot∙ barrele. Gewoôn stik. - in stukken∙ barreleskeet - diaree∙ barrezèt - groote duwslee∙ barst - lichaam∙ barste - barsten∙ barstjansen - op zijn duvel krijgen∙ bartees - afdak∙ basseroet - wilde rakker∙ basseroet - belhamel∙ Basseroet - kwajongen∙ Basseroet - rakker∙ basseroet; bazzeroet - deugniet∙ batter - levenlustig kind∙ batteraai - forse bilpartij∙ battevier - ruwe kerel∙ batteviere - uitbundig feest vieren∙ bazzeroet - kwajongen∙ bebbordje - bed bordje∙ bebekt - gebekt∙ beboere - voor veeteelt, gras of hooibouw gebruiken∙ bebubberen - niet uitgebibberd raken∙ bed en bulster - huisraad∙ bedaaie - slagen∙ bedankie - bedankje∙ bedankies - bedankjes∙ bedare - terecht komen∙ bedare - rustig aandoen∙ bedare, ofkomen - terechtkomen∙ bedare. Doe efkus gewoon. - normaal doen∙ bedát - bijna∙ beddelanes - latten bodem∙ beddelanings - lattenbodem∙ beddepisser - keldermot∙ beddepisser - pissebed∙ bedderig - bedlegerig zijn∙ beddeskuif - schuif onder de beddeplank∙ beddeteek - beddetijk∙ bedeerd - vermoeid

  • ∙ bedeidelek. Vertel 't maar in de Roip. - onzedelijk∙ bedeidelig - baldadig∙ bedein - aan kant∙ bedein - gedaan∙ bedekt - begraven∙ bedekt worre - begraven worden∙ bedelaarsbekkie - alles lusten∙ bedelaarsdeken - lappendeken∙ bedelaarskoffie - opgewarmde koffie∙ bedelaarskoppie - kopje opgewarmde koffie∙ bedelaarsmaag - alles lusten∙ bedengst, gien praat van!D'r komt niks van in! - onder geen beding∙ bedenk - onder geen beding∙ bederfelek - broeierig∙ bederve - bederven∙ bedèst - ingetogen∙ bedést (van modest) ; beskoide - bescheiden∙ bedèst, beskoiden. - bescheide∙ bediepe - opdiepe∙ bedjeveer - verenbed∙ bedocht - bedacht∙ bedompen - muf∙ bedompt - muf∙ bedreutelen - het niet af kunnen∙ bedritte - bevuilen∙ bedroif - bedrijf∙ bedroive - bedrijven∙ bedroive - drukte∙ bedroivig - druk∙ bedskòmmakersdag - dag dat het bed wordt verschoond∙ bedskudde - matras op schudden∙ bedsplank - beddeplank∙ bedsplank; besplank - beddeplank∙ beer - steun muurtje∙ beer - snauw∙ beerd - baard∙ beerd - kafnaald∙ beers - baars∙ beersie - baarsje∙ beerte - baard scheren∙ beerze - op baars vissen∙ beëte - het niet op kunnen∙ befietse - het fietsend af kunnen∙ befummele - uit de plooi brengen∙ begaafte - omvang∙ begaan - inhalen∙ begaan, beroike - bereiken∙ begaddere - vergaren∙ begaffele, netan iets kenne binnenhale - binnenhalen∙ begeve - interesseren∙ beggadere - verzamelen∙ begiere - doodlachen

  • ∙ begille - doodlachen∙ begintje - kleinbegin∙ beglouwe - begluren∙ begrieme - met vuile vingers betasten∙ begroete - groet∙ begroip - begrijp∙ begroipe - begrijpen∙ begrôte - spijt hebben∙ begrôtelek - spijtig∙ behaai - lawaai∙ behang - behangpapier∙ behappe - het niet kunnen opbrengen∙ beharde - hard worden∙ beheeftig - gekweld woorden∙ behèrebère - regelen∙ behoine. omhoining. - omheinen∙ beisie - beestje∙ beisies - beestjes∙ beist - beest∙ beiste - beesten∙ beize - opjagen∙ beize - puffen∙ bejaagt - zoekt∙ bejagen - najagen∙ bejagen - zoeken∙ bekaf - moe∙ bekarne - klaarkomen met karne∙ bekarne - klaarspelen∙ bekelanzère - bekeuren∙ bèkem - stoppels∙ bèkem. De fik staat in 't strô. - brandende hoop stro∙ beken - herken∙ bekenne - herkennen∙ bekère - mankeren∙ bekèrende - mankerende∙ bekèrt - mankeert∙ bekke - bekken∙ beklare - klaarspelen∙ bekleutere - regelen∙ beknoinze - bekijken∙ bekoetele - verwennen∙ bekof - moe∙ bekoike - bekijken∙ bekolle - betoveren∙ bekon - herkende∙ bekoren - bekoring∙ bekrombiene - bijhouden∙ bel - waardeloos mens∙ bel - groot glas∙ belaai - beleg∙ belabbe - bevuilen∙ belabullugoid - vervelend gedrag∙ belangroik - belangstellend

  • ∙ beleerd - geleerd∙ belèg - belegsel∙ Belgi:e - België∙ bèlie - duivelskind∙ belle - bellen∙ beloinebezem - baleinebezem∙ belóórd - chagrijnig∙ beloôrd - verdrietig∙ belóórd - chagarijnig∙ beloupe - belopen∙ beluie - vertellen∙ beluie - beluiden∙ belze - gulzig drinken∙ bemiereke - zien∙ Ben je je geld louf? Heb je peertje skoitgeld?Het je dat deer an uitgeven? - heb je dát eraan uitgegeven?∙ Ben jij een sels woiffie - Ben jij een aanhankelijk meisje∙ ben niet erg hups, zieke kip - niet lekker voelen∙ benaan - banaan∙ benamelek - voornamelijk∙ benaming - genoemd∙ benane - bananen∙ benauwd - zuinig∙ benauwd - gierig∙ benauwd - bekrompen∙ benauwdhede - benauwdheid∙ benauwdighoid - benauwdheid∙ benedenen - beneden∙ beneer, leiger. - beneden∙ benepen - bleek∙ beniér - manier∙ benne - zijn∙ bennen - zijn∙ benoupe - ontrieven∙ benoupe - bezuinigen∙ benoupe - onthouden∙ bep - grootvader∙ bepaald - hoogswaarschijnlijk∙ beppe - oma∙ beraaie - berijden∙ beradde - herstellen∙ bere - snauwen∙ bere - snauwe∙ bere - mopperen∙ beredder - zaakwaarnemer∙ berespek - onbijtkoek∙ bereuring - beroering∙ berg - hooiberg∙ bergdeur, darsdeur - deur naar de hooiberg∙ bergmuurtje - fundering van een hooiberg∙ Berloin - Berlijn∙ berrie - draagbaar∙ beskandeleseerd - beschadigd

  • ∙ beskandelesere; beskandelezere - beschadigen∙ beskandelezere - beschadigen∙ beskermd - beschermd∙ beskermde - beschermde∙ beskippere; beskiemanne - in goede banen leiden∙ besloegen - beslagen∙ bessel (tje) - opnaaisel∙ bessepent - bessenpap∙ best - goed∙ bestoetele - regelen∙ bestruk - contolefreak∙ bestruuk - zonderling∙ besture - besturen∙ bestuurslede - bestuursleden∙ beter an de bakker as an de meister / beter an de bakker as an de dokter - je geld aan het juistebesteden∙ beterder - beter∙ betrouwd - betrouwbaar∙ beuken - slaan∙ beuker - kleine stevige knaap∙ beurd - gebeurd (het is ..) ∙ beurde - gebeurde∙ beurt - (het) gebeurt = persoonsvorm∙ beurt - (het) gebeurd (persoonsvorm) ∙ bevestigge - bevestigen∙ beware - bewaren∙ bezaaien - naast∙ bien - been∙ biene - benen∙ bille - billen (dijen) ∙ bille-eivend - woensdagavond∙ billekoek - pak op de billen∙ binne - zijn∙ binnenstee - binnenstad∙ Binnenwoizend - Binnenwijzend∙ blauw - dronken∙ Blauwe Roiger - Hoogkarspelder∙ bleik - bleekveld∙ bleikveld - grasveldje∙ bleize - blazen∙ blèrre - huilen∙ blèrre - schreeuwen∙ bleven - gebleven∙ blief. Is nogal rekkelijk lust in wat?Mogelijk, mirsk? - lust∙ blikkerd - gebliksemd∙ blikkere, onwere - bliksemen∙ blikkert - bliksemt∙ bloeie - bloeien∙ bloid - blij∙ bloidskap - blijdschap∙ bloidskip - blijdschap∙ bloive - blijven

  • ∙ Blokdik - Blokdijk∙ blom - bloem∙ blust - geblust∙ bobbekop - koppig∙ bobbeldìk - bobeldijk∙ Bobbeldoik - Bobeldijk∙ bobberen - mopperen∙ bochtippesse - touwtje springen∙ bochttippen - touwtje springen∙ bôdempie - bodem met een restje∙ boekie - portefeulle∙ boekies - boekjes∙ boenbank, Is geen aanrecht maar een bij sloot gelegen klein steigertje, om daar de vaat te reinigen In huis gewoon goôtstien. - aanrecht∙ boeregeêltjes - gele klinkertjes∙ boereland - boerenland∙ boereplomp - polsstok∙ boerewater - frisdrank∙ boerig - boers∙ boeskippe - boodschappen∙ boet - schuur∙ boetje op me buk - dikke buik∙ boetje, bouwersboetje stond op het land om te 'skoften', te eten en om te rusten - schuurtje∙ boetje; klompehossie - bijkeuken∙ boezel - schort∙ boezelaar - schort∙ boize - opjagen∙ bok vroren - kapot gevroren∙ bokkem - bokking∙ bokkum - bokking∙ Bokvroren! - Erg koud geworden∙ bol - zacht en oud∙ bol - slof∙ Bol weer - drukkend weer, wanneer er onweer op komst is∙ bolk, niet alleen daarvoor van alles ging op, ook huisvuil. Vaak nog ter wal versteviging. - stortplaatsvoor tuindersafval∙ bolle koek - oude (zachte) koek∙ bolle spikkelaas - oudbakken speculaas∙ bolle wies - peer∙ bollepelder - bollenpeller∙ bollepelster - bollenpelster∙ bonk - stuk∙ bonker - werkjasje∙ bonkie - stukje∙ booi - jongen∙ boôs - slecht∙ boôskap - boodschap∙ boôskippe - boodschappen∙ boôskippe doen - boodschappen doen∙ boôsskippe - boodschappen∙ borstrok - onderhemd∙ boskip - boodschap∙ boskippe - boodschappen

  • ∙ boskippûh - boodschappen∙ bot - erg∙ boum - boom∙ boume - bomen∙ bouwermannetje - kwikstaart∙ bouwrot. Tukke bouwer. - ervaren tuinder∙ braai - brij (pap) ∙ braai - gortenpap∙ braai - gortjespap∙ braaie - breien∙ braaien - knopen∙ brandenekel - brandnetel∙ brandheit - heet∙ brandheit - vurig∙ brat - smeerboel∙ brat - wol / garen op een kaartje∙ brat - flink∙ brat - stoer∙ brat - smurie∙ brat; zwik; zoôt - grote hoeveelheid∙ breg - brug∙ bregge - bruggen∙ breggie - bruggetje∙ breid - braad∙ breide - braden∙ breiden - gebraden∙ breie - brouwen∙ breier - breder∙ bremme - keel schrapen∙ bremme - kuchen∙ briek - bleek ziekelijk∙ broed - broedsel∙ broeder - jan in de zak∙ Broek (op Langedoik) - Broek op Langedijk∙ broekeskoiter - lafaard∙ broekeskoiter - laffaard∙ broekhoest - winderigheid∙ broekhoest - scheet / harde wind∙ broekhoesterig - winderigheid∙ Broerdìk, Browerdoik. - Broerdijk∙ broes - sproeier, sproeikop∙ broes; broesk - broeds∙ broesk; broes - broeds∙ broin - zout∙ broinzout. Het tegenovergestelde is 'fleuw'. - erg zout∙ brommer - bromvlieg∙ brommert - brommer∙ broodeterstoid - verstoppertje spelen∙ broôdeterstoid - lunch (vroeger avondeten ) ∙ brulleft - bruiloft∙ brullefte - bruiloft vieren∙ brûn (Opperdoes) ; bruin - bruin∙ brutaal; astrant - brutaal

  • ∙ buffelig - onbeschoft∙ buffelig; gruizig - gulzig∙ buitenof - buitenaf∙ buitenpoorter - dorpeling, van elders gekomen∙ bûk - buik∙ bul - dikzak∙ Bulgeraaie - Bulgarije∙ bult puin, meuk - berg (bv. puin) ∙ bulte - bulten∙ bunder - één hectare∙ bunder - hectare∙ bunder, 700-RR-Rijnlanse roeden. - 1 hectare∙ bunkeren - vreten∙ bup - opa∙ bus, blus - deuk∙ bushokkie - bushokje∙ bûten (Opperdoes) - buiten∙ butter - boter∙ butterdiggel - botervloot∙ Butterhúize - Butterhuizen∙ butterstip - botersaus∙ buurte; beurze - een buurpraatje houden∙ buurtskap - buurtschap∙ buurtskappe - buurtschappen∙ d'r - daar∙ d'r mee an wezen - moe zijn∙ d'r puur zo'n keg an hewwe - ergens moeite mee hebben∙ d'rbaai - erbij∙ d'rin - erin∙ d'rin - daarin∙ d' r insteke as ' n boneskauf - slecht gekleed gaan∙ d' ruit - eruit∙ daags - alledaags∙ daaie (as ut daait kregge we 't nag klaar) - meezitten∙ daaiig - niet goed doorbakken∙ daaiig - klef∙ dalje - narigheid∙ dangele - treuzelen∙ danse - dansen∙ darg - onderste veenlaag∙ darmeskudder - brommer∙ dars - wagenschuur v. boerderij∙ Das ok hilsverskrikkeluk. - Wat is dat erg.∙ Das ok hilsverskrikkiluk - Dat is toch ook heel erg∙ Dat aai is op rust - Dat is geregeld∙ dat deervan - dat bedoel ik∙ dat je 't maar wete! - knoop het in je oren∙ dat kon nag wel d'r 's - dat zou best wel eens zo kunnen zijn∙ Dat rooit er op! - Dat lijkt me wat!∙ Dat rooit kat nach varreke! Dat rooit nerges nei! - Dat lijkt nergens op!∙ dat. - dus (als stopwoord gebruikt) ∙ dattem - zoiets∙ de bokkepruik ophebben - sjagrijnig zijn

  • ∙ de halft .aref - 1 / 2∙ de héle meut - Iedereen∙ de koek is bol; ousk - de koek is oud∙ de look op de molder - de deur vergrendelen∙ de marzel - tot ziens∙ de noôrd of 't Noôrd - de noord∙ de puut - de knip∙ de tuut - politie∙ De Waard - Heerhugowaard∙ de Weêl; 't Weêltje - de Weel∙ dede; deje - deden∙ deef - schaap∙ Deer ken ik gien touw an vast knoupe - Ik snap er niks van∙ deer of deero - daar∙ deerachter - daarachter∙ deerbaai - daarbij∙ deerbaai - bovendien∙ deerin - daarin∙ deerop; d'rnei - daarna∙ deervan - inderdaad.∙ dei (n) zig, hai-jig - nevelig∙ dei (n) zig, haijeg. - mistig∙ déimie, altermet, zô - straks∙ dein - gedaan∙ deizig - onnozel∙ deje - deden∙ del - kuil∙ del - lage plek in een weiland / bouwland∙ del, drel - losbandige griet∙ demi - zometeen∙ demie - aanstonds∙ Demie - Straks∙ demie - zo meteen∙ den - dan∙ den is Jut jarig! - Dan zijn de rapen gaar!∙ deppe - dopen∙ deun - gierig∙ Deunen - Kermis 's ochtends∙ deur - door∙ deurgaans - doorgaans∙ deurke Opperdoes) - deurtje∙ deus - deze∙ deut - asdomp∙ deuze - deze∙ dialekt - dialect∙ die het 't kwaad niet de wirreld inskopt - dat is een beste jongen∙ Die het puur zô' n jassie uitdein! - Die is (na zijn ziekte ) niet meer dezelfde∙ die het puur zo'n jasje uitdein (jassie) - die is na ziekte sterk vermagerd∙ die komt van Grôte Broek - overdrijven∙ die kwat er niet in - iemand die te veel drinkt∙ Die, die skoit niet voor elve! - Hij is bij het gierige af!∙ dief - kaarsepit∙ diések - broekzak

  • ∙ diesuk - zak (van kledingstuk ) ∙ diezek - broekzak∙ diggele - kapot∙ diggelegoed - aardewerk∙ diggelegoed - porcelein∙ diggelewerk - serviesgoed∙ dikdalver - dik∙ dikee sneijacht - sneeuwen (heel veel) ∙ dikke sneijacht - sneeuwen (heel veel) ∙ dingesdeg - dinsdag∙ dink - denk ik∙ dink - denk∙ dink? - toch?∙ dinke - denken∙ dinkie - dingetje∙ dinnesdag - Dinsdag∙ divessementje - vermaak∙ dizek - Broekzak∙ Djensen - Dansen∙ djoi djoi - sjonge jonge∙ docht - gedacht∙ docht - dacht∙ dochte - dachten∙ doe niet zo mans - wat doe jij stoer∙ doen - doe∙ doen 's niet zo graskalferig - iets minder uitgelaten graag!∙ doen 's niet zo graskalleverig; doen 's niet zo nuwluk - Even rustig kinderen!∙ Doen 's niet zo leukig - Doe effe gewoon man!∙ Doen een doek om je nek en een pet op je test aars kreg je ' t nag voor je ster. - men moet zich kledennaar de weersomstandigheden∙ doene - doen∙ doenig - druk∙ doft - bank in roeiboot of op een wagen∙ doik - dijk∙ doikpaâl - dijkpaal∙ don - licht gezwollen (bij een uier) ∙ donderdeg - donderdag∙ donderstraal - ondeugend kind∙ doôd louf / loof. bar lauf, ofpeigert. - erg moe∙ doôdloof - bekaf∙ doôdlouf; doôdloof - bekaf∙ dooie - doode∙ dooie - lijk∙ dooie akkertje. Op zoin elf en dertigste. - rustig aan∙ doupie - doopplechtigheid∙ douping - doping∙ dôze - dozen∙ dr achteran florte - er achteraan rennen∙ drabber - vervelende knul∙ drabber - vervelend kind∙ drabber - Klier∙ drabbere - vervelend zijn∙ drans, dransharsus - zeurkous

  • ∙ dransharsus - zeurkous∙ dranzen, deurzanike, verveulend weize. - zeuren∙ drekt - meteen∙ drem - klamvochtig∙ dreutelig - onhandig∙ dreutelig - treuzelend∙ drièentwuntig - drieentwintig∙ drièentwuntig - 23∙ driewielder (driewielder kar) - driewielige∙ dròk - druk∙ drokte - drukte∙ drollebokser - sufferd∙ droop - afwijkende melk door uierontsteking∙ droug - droog∙ druistig - hitsig∙ drumpel - stofdorpel∙ druul - stommerd∙ dubbelt - dubbel∙ Dudels - Dudink∙ duisdoorne - luieren∙ dunnig windje - koude (oosten) wind∙ durábel - kostbaar∙ durábel, proizig. - duur∙ durp - dorp∙ durpe - dorpen∙ durpshuis - dorpshuis∙ dut - dit∙ duvel - duivel∙ duveltje - duiveltje∙ duzend - duizend∙ duzende - duizenden∙ dwars of - vermoeid∙ dwars, oigenwois. - koppig∙ dwarsharses - eigenwijs iemand∙ dwarsof - dwarsover∙ dweer - haarkruin∙ dweer; snorrelwind - dwarrelwind∙ dwere - ronddwarrelen van de wind∙ dwoil - schoonmaakdoek∙ dwoiltje - vaatdoekje∙ eêlfuk, palingfuk, of gewoon fukke. - aalfuik∙ eêlsk - aanhalig∙ een koppie doen - koffie drinken∙ een man die op een vrouw valt - hetero∙ eerappel end - Andijk∙ eerappeleskildersmes - aardappelmes∙ eerappeleskildersmessie - aardappelmesje∙ eerd - aarde∙ eerdags - later in de week∙ eerebaaiekissie - aardbeienkistje∙ eerstens - eerst eens∙ effies - eventjes∙ effies - even

  • ∙ Effies an de reet - Even een eindje rijden∙ efkes - even∙ Efkes 'n aar jurkie antrekken - Iets anders aantrekken∙ efternei - achterna∙ eggig, niet glad - stroef∙ eivend - avond∙ eize - azen∙ eken. oikehout. - van eikenhout∙ ekonomie - economie∙ emele - zeuren∙ end; oind; oinde - einde∙ eng, skrouk. - tenger∙ enkeld - alleen∙ enkeld - mager, dun∙ enkelt - enkel∙ epper - lief∙ epper - nuffig∙ eppetrut - laks∙ eppetrut - onhandig meisje∙ erebaai - aardbei∙ erebaaie - aardbeien∙ erebai - aardbei∙ erelede - ereleden∙ erepels - aardappels∙ eris - eens∙ etap - etappe∙ eterig. Leit zweer op de maag. - machtig eten∙ eters; volk - gasten; visite∙ eterstoid - etenstijd∙ ettere - irriteren∙ ettere - vervelend doen∙ evengoed - desondanks∙ evengoed - toch∙ evengoed - toch (maar), desondanks∙ evenveul - evenveel∙ ezele - hard werken∙ ezele - ploeteren∙ fadeer - vandaar∙ faksére - forceren∙ falkekoeghe - valkkoog∙ famme - van me∙ famme, van moin - van mijn∙ fan - van∙ fanof - vanaf∙ fatikaân - vaticaan∙ fatikaânstee - vaticaanstad∙ febrewarie - februari∙ febriek - fabriek∙ fedaân - vandaan∙ fedeg - vandaag∙ feerder - verder∙ feist - feest∙ fekansie - vakantie

  • ∙ feldhús - veldhuis∙ femilie - familie∙ fenenhúze - veenhuizen∙ fenhúze - venhuizen∙ fenielie - vanille∙ fenoggend - vanochtend∙ ferdield - verdeeld∙ ferdiene - verdienen∙ ferdient - verdient∙ fergâre - vergaderen∙ fergâring - vergadering∙ fergeloike - vergelijken∙ fergeloiking - vergelijking∙ fergetelek - vergeetachtig∙ ferhaâl - verhaal∙ ferhaâltje - verhaaltje∙ ferhâle - verhalen∙ ferkouper - verkoper∙ ferkoupster - verkoopster∙ ferledentoid - verledentijd∙ ferlengst - verlangen∙ ferliezement - faillissement∙ fernere - verteren∙ fernere - verwerken∙ fernert - verteert∙ fernert - verwerkt∙ fernuvere - schikken∙ fersakke - verminderen∙ fersette - verzetten∙ ferskiet - schrik∙ ferskiet - schrikt∙ ferskiete - schrikken∙ ferskil - verschil∙ fersôpe - verdronken∙ fersoupe, verzuipe. - verdrinken∙ ferstelle, verzette. - uitstellen∙ fertelle - vertellen∙ fertelle - vertelt∙ ferveul - verveel∙ ferveuld - verveeld∙ ferveule - vervelen∙ ferveult - verveelt∙ ferwiel - fluweel∙ feugel, veugel - vogel∙ feul - veel∙ feur - voor∙ feur de wind - Wind mee (op de fiets) ∙ feurbai - voorbij∙ feurbaiganger - voorbijganger∙ feurberaâjing - voorbereiding∙ feurberaâjings - voorbereidingen∙ feurlêze - voorlezen∙ feurlêzen - voorgelezen

  • ∙ feurloupig - voorlopig∙ feurskoten - voorschoten∙ fezélf - natuurlijk∙ fezelf - vanzelf∙ fezelf bok - tuurlijk∙ fiemele - peuteren, ∙ fiemele peuteren, - overal met de handen aan zitten, onrustig heen en weer bewegen∙ fierentwuntig - vierentwintig∙ fieter - kwiek, fitaal∙ fieterdefointjes - netjes∙ fieterdefointjes. Pietje precies, tuuk. - heel netjes∙ fik - vinger∙ fik - vuur∙ fik; stouk, stoukie, blakere - brand∙ fikke - vingers∙ fikke, benne fikke, de twei bovenste benne gewoôn, vinger of vingers. - vingers, handen∙ fikke; klauwe - handen∙ finde - vinden∙ finner - vinder∙ fisk - vis∙ fiske - vissen∙ fiskerman - visser∙ fiskt - vist∙ flap - waterplant∙ flapdrol - onbenullig iemand∙ flareboum - vlierbes∙ flaremuus - vleermuis∙ flauwk - laag water∙ fleêuw of fleêuwig - flauw van smaak∙ fleik - hand∙ fleis, vlois - vlees∙ fliedertje - iets duns∙ flinke - kuren∙ Floepa - lamstraal∙ floike - handen∙ flook - ondiep∙ flort - uithuizige vrouw∙ flort - uithuizig persoon∙ flosse, Is met de klauw / hark / zois de sloot schoonmaken.Flossen is met de modderbeugel 'flossen en zo de bagger eruit halen en de modder op 't land gebruikenals kunstmest. - schouw (sloot schoonmaken)∙ flutterig - dun van stof∙ fluus - vlies vel∙ foegt neit - zit niet goed∙ foest - ruige∙ foif - vijf∙ foifentwuntig - vijfentwintig∙ foiftig - vijftig∙ foilighoid - vijligheid∙ foiling - veiling∙ foin - fijn∙ foin - koud∙ foine, hufterug. - koude

  • ∙ foiner - kouder∙ foinere - koudere∙ fok - schuin toelopend∙ Fok - Bril∙ fong, Hai / zai het vongen, kroige, kregge - ving (verl. t. van vangen)∙ foôl - veulen∙ fort - vooruit∙ fortgane - vertrekken∙ forus - voorhuis∙ frage - vragen∙ Frankroik - Frankrijk∙ fransie - kadetje∙ freiseloik, vreseloik - vreselijk∙ frete - vreten∙ friemele - overal met de handen aan zitten, onrustig heen en weer bewegen∙ friendinne - vriendinnen∙ frik - gehakt∙ frik - gehakt van een nuchterkalf∙ frikbal - gehaktbal∙ fris - vers∙ froete - wroeten∙ froi, vroi, waarom de volgende zes in een F moeten veranderen, is mij niet geheel duidelijk? - vrij∙ froideg, vroidag - vrijdag∙ froie - vrije∙ froietoid - vrijetijd∙ froihoid - vrijheid∙ froiwilliger - vrijwilliger∙ froiwilligers - vrijwilligers∙ frok - trui∙ frokke - truien∙ frolek - vrolijk∙ frouke - braakneiging / kokhalzen∙ frouke; kore - braakneiging hebben∙ frunneke, veugele - betasten (licht erotisch) ∙ fuk - onderbroek∙ fuk - fuik∙ fummele - peuteren∙ furf - verf∙ furreve, vurve - verven∙ fute - futen∙ futere - blazen∙ futere, zaggies bleize - zachtjes blazen∙ gaatemetiel - zeef∙ gae je te warskip.Dan ga je daar slapen.Gewoôn 'n koppie doen. - ga je op bezoek∙ gaile grond - vruchtbare grond∙ gammel - oud∙ gane - gaan∙ gappejannig - fris∙ gastvraai - gastvrij∙ gatemetiel - vergiet∙ gauw - snel

  • ∙ gebiede - gebieden∙ gebrekkeluk - gebrekkig∙ gebruike - gebruiken∙ gehuchie - huisje∙ geif (?) - gaaf∙ geif; gaaf - cool∙ geist - geest∙ geiteblauw, lam, zat, dronken as 'n tor. - stom dronken∙ gelouf - geloof∙ gelouvig - gelovig∙ gemâle - gemalen∙ gemênighoid - gemeenheid∙ gemoedelukhoid - gemoedelijkheid∙ geneven - naast∙ geniens - niet eens∙ geniese - geeneens∙ geniese, geniessen. - nieteens∙ geniesse - niet eens∙ geniessen - niet eens∙ genog - genoeg∙ genoôtskip - genootschap∙ gerdain, gerdoin - gordijn∙ gereêskip; gereidskip - gereedschap∙ gereêskippe; gereidskippe - gereedschappen∙ geskiedenis - geschiedenis∙ geve - geven∙ geweldige familie / met bòòòòn - Boon∙ gezellie - gezellig∙ giebele - giechelen∙ gien - geen∙ Gien toid is gauw zoid, je make toid en je hêwwe altoid toid! - Geen tijd?∙ giereg - gierig∙ ginge - gingen∙ ginneraal - generaal∙ Gladoor - Twisker∙ gland - glunderend∙ gland - glimmend∙ gland. blinke, spiegelend - glanzend∙ glazen - ramen∙ glisbaan - glijbaan∙ glisse - glijden∙ glisse, uitglaie - uitglijden∙ glissen - uitglijden∙ gloere - gloren∙ gloimen - glimlachen∙ glouwdoôs - televisie∙ glouwe - stiekum kijken∙ glouwe - gluren∙ glupe - sluipen∙ gnap weer - mooi weer∙ gnappies - netjes∙ gnarre - mopperen∙ gnarre - knorren

  • ∙ gnokke - bedelend aankijken∙ gnokke - bedelen, iemand 't eten van zijn bord kijken∙ gnokke - bedelen van voedsel∙ gnorte - idem∙ gnurtje - kleintje∙ godschruwelek - verschrikkelijk∙ Goed skôten! - Dat ging prima!∙ goedeluk - goedaardig∙ goeskômake - afwassen∙ goit - geit∙ goite - geiten∙ Gommer. Bijnaam , komt van Franciscus Gommarus was één reformer.tijdens de reformatie. - wervershover∙ gong - ging (vrl.t. van gaan) ∙ gong - ging∙ gonge - gingen∙ gonje - lekker∙ gonje - goed∙ gonzer - grote vlieg∙ gonzer - bromvlieg∙ gooid - gegooid∙ goor - vaal∙ goôsgaatje - heel klein gaatje∙ goôsgat - afvoergat∙ gortig - niet meer in sinterklaas gelovend∙ gortig - niet meer in de sinterklaas geloven∙ gortig wezen - niet meer in Sinterklaas geloven∙ granzen - motregenen∙ granzerig - druilerig∙ granzerig weer - druilerig weer∙ graskalleverig - uitgelaten zijn∙ grauwe urte - capucijners∙ greêuwe urt - grauwe erwt∙ greêuwe wurm - emelt∙ griel, giegele. - meisje dat aanstellerig lacht∙ grielen - lachen∙ grimmelig - grimmig∙ grimmelig - groezelig∙ grippel - greppel∙ grippele - greppels steken∙ grobbele - boenen∙ grobbele - wassen∙ groepe - groepen∙ groetenis - groet∙ groetenis - groeten∙ grofvader; gropvader - grootvader∙ groipe - grijpen∙ groitebroek - grootebroek∙ grommele. bromme - grommen∙ grond voele - verzadigd zijn∙ groôs - trots∙ groôsk - trots∙ groôsk as un aap, puur groôsk weze - zeer trots zijn

  • ∙ groosk, kuin - trots∙ Groôt-Britanje - Groot-Brittannië∙ groôtebroeker - opschepper∙ groots zoin met je kindere - gek zijn op je kinderen∙ groôtskâlig - grootschalig∙ groôtskâlige - grootschalige∙ Groôtskermer - Grootschermer∙ gropmoeder - grootmoeder∙ grot dangel - grote lummel∙ grôte, grôterd - grote∙ grôterder - groter∙ grouwe - gruwen∙ grouwel - gruwel∙ gruide - stro-afval dorsen∙ gruizig - hongerig∙ gruizig, goil iemand. - hitsig∙ gruizig, goil. - opgewonden∙ grutte - zweren, onsteken∙ gruwelijk, bar, hil erg - ontzettend∙ gsloe - slapperig∙ guil - kwajongen∙ guile - huilen∙ guster - gister∙ gustere - gister∙ gustere - gisteren∙ ha'k - had ik∙ haai - hij∙ Haai heb de lever vreten; haai heb 't vreten - Hij heeft het helemaal verbruit∙ haai het / heb - hij heeft∙ Haai is vies baai - Hij is zeer goed bij de tijd∙ haai kwam baaitaaie alle weke - bijtijds (hij kwam bijtijds elke week) ∙ haaibaai - druktemaker∙ haald - gehaald∙ Haarlemmerdoikies - op 'n hoek en 'n kant staan zoenen / vozen∙ had - gehad∙ hadde - hadden∙ haidus - ongelovig (niet katholiek) ∙ hale - halen∙ halleft - helft∙ hamelewamelig. Bedroivig. - lusteloos∙ hapskeer - zonderling∙ Harderwìk - Harderwijk∙ harig - rokerig∙ harsus, houfd. - kop∙ hartstikkend - hartstikke∙ heb / hew je sleeg had? - heb je een pak slaag gehad?∙ heer - haar∙ heerskip - heerschap∙ heisa - drukte omhaal∙ heiter - heter∙ hejje - heb je∙ hekke - hekken∙ hekkespringer - wild meisje

  • ∙ helt - handvat∙ hem; h'm; 'm - hem∙ hemme - kuchen om aandacht∙ henken - rukken∙ Henkuze - Enkhuizen∙ Henkuzer - Enkhuizer∙ hennemelker, gewoôn hen. - bemoeial∙ hennepullig - broeierig∙ herinderings - herinneringen∙ hering - haring∙ Heringhúze - Haringhuizen∙ hermke - hermelijn∙ herreketek - ruziemaker∙ herrestdágs - in de herfst∙ het - heeft∙ het dat nòdeg? - mòet dat nou?∙ het licht pittig - flitsen∙ heui - hallo∙ heune. arboidersbroôd - onkruid∙ heur - hoor∙ heur - haar∙ hew - heb∙ hew je een klap van de meêlzak had.Wat zie je d'r belabbert uit! - Wat zie je er grieperig uit∙ hewwe - hebben∙ hibbele - huppelen∙ hiel, heêl of hil. - heel∙ hielsverskrikkeluk - wat erg∙ hienst - hengst∙ hienster - hengst∙ hiero, hierzô - hier∙ hiete - heten∙ hiette - heette∙ hij sting deer - hij staat daar∙ hij zit in de poepsekarn - hij zit er financieel slecht bij∙ hillegaâr - helemaal∙ hillestiek - elastiek∙ hillestiekie - elastiekje∙ him - hem∙ himd - hemd∙ himdrok - overhemd∙ hippie - op 't nippertje∙ hippie - welhaast∙ hoeke, (hoeke spoikers wou je hewwe?) - wat voor∙ Hoekes - Welke∙ hoenien - watvoor∙ hoentje - wat voor een∙ Hoentje hadje, hadje zontje - Wat voor een had je, had je er zoeen?∙ hoentje hetje; noh zôntje - hoe één heb jij er; nou zo één∙ hoentje hetje. noh zontje - hoe één heb jij er. nou zo één∙ hoentje? - wat voor een?∙ hoidese kainders - opstandige jongelui∙ hoistere - klauteren

  • ∙ hoistere - wroeten∙ hol over bol - hals over kop∙ honde - honden∙ honderde - honderden∙ hong - hing (verl.t. vn. hangen) ∙ Hongaraaie - Hongarije∙ hooiersweer - goed weer om te hooien∙ hooiersweer - hooiweer∙ hoorns kwartiertje - te laat komen∙ hordeloupe - hordenlopen∙ hôre - horen∙ hore - hoort∙ hore - hoor∙ hortje, kloin beetje. - beetje∙ hos, hossie - klompenhok∙ houe - houden∙ houfd - hoofd∙ houg - hoog∙ houger - hoger∙ hougere - hogere∙ Hougkarspel - Hoogkarspel∙ Hougwoud - Hoogwoud∙ houp - hoop∙ houp puin - berg puin∙ houtsnip - beschuit met kaas en roggebrood∙ hufteren - rillen van de kou∙ hufterig - fris∙ hufterig - huiverig∙ huishouwe - huishouden∙ huishouwersgeld - huishoudgeld∙ huize - huizen∙ hulft - klomp∙ hullie - zij∙ hullie - jullie∙ hullie; hunnie; zullie - hun∙ huppel - bubbel∙ huppelje - bubbeltje∙ huppeljes - bubbeltjes∙ huppels - bubbels∙ huppeltjeswater; frissie; frissighoid - frisdrank∙ hurk - gemeen iemand∙ hurk - gemeen persoon∙ hurk; hork - gemenerik∙ hutkoeter - rouwdouwer∙ hutte - klompen∙ hutten - klompen∙ idem - Grosthuizen∙ idem - haal∙ idem - had∙ idem - Hemelvaartdag∙ idem - Hogebieren∙ idem - hond∙ idem - Hoogwoud

  • ∙ idem - Ierland∙ idem - jarig∙ idem - Griek∙ idem - Griekenland∙ idem - Grieks∙ idem - Gelderland∙ idem - gerecht∙ idem - gerust∙ idem - gebied∙ idem - gebruiker∙ idem - gaan∙ idem - Bosnië∙ idem - Bovenkarspel∙ idem - Cyprus∙ idem - Eenigenburg∙ idem - Europa∙ idem - fototoestel∙ idem - Griekse∙ idem evenzogoed. - evengoed∙ iederien; alleman - iedereen∙ iefie en aafie - van alles∙ iemeslesten - laatst∙ ien - 1∙ ien are. 'n Are is juist, maar is ook één oppervlaktemaat. Eén are is honderd vierkante meter, en 10.000vierkante is één bunder oftewel één hectare. - een andere∙ ien of âre - een of andere∙ Ien toet mem - Allemaal hetzelfde∙ Ien toet mem - Dat is allemaal hetzelfde∙ ien wat aars - wat anders∙ iene - ene∙ ienentwuntig - 21∙ ienentwuntig - eenentwintig∙ ienhan (d) s; uitverdan - afgelegen∙ ienigst - enig∙ ienluk, allienug, sels - eenzaam∙ iens. Durus. - eens∙ ientje - eentje∙ ier - gier∙ Ierswoud - Aartswoud∙ iets uitbleize - iets uitblazen∙ Ik doen eerst ut ien en den ut aar - Ik kan niet alles tegelijk doen∙ in 't - in het∙ in binnen - binnen∙ in buiten - buiten∙ in de goot loid - in de goot gelegen hebben / dronken zijn geweest∙ in de tist - in de klit∙ in gien voete of vame - bij lange niet∙ indoffe - bevochtigen van strijkgoed∙ informasie - informatie∙ Inghúze - Enkhuizen∙ Inghuzenner - enkhuizenaar∙ inhaâld - ingehaald∙ inienen - opeens

  • ∙ inienen - plotseling∙ inienen - ineens∙ iniensen - ineens∙ inkorte - inkorten∙ inpikke - inpalmen∙ insekaar - in elkaar∙ intappe - inschenken∙ intappe - intappen∙ inverdan - naar achteren staand∙ invlucht - ingevlucht∙ inzette - inzetten∙ is' t - is het∙ jaâr - melkzak∙ jaâr - uier∙ jage - haasten∙ jai - jij∙ Jai pikke de keutel an ut skonste end! - Jij begrijpt het!∙ jankziel - zeurkous (jong vrl.) ∙ jannewarie - januari∙ jare - jaren∙ jazeiker - jazeker∙ je begroipe - je begrijpt∙ je benne - je bent∙ je benne ' n mooie keers maar je geve gien licht - bij iemand voor het uitzicht staan∙ je bloive - je blijft∙ je braaie - je breit∙ je breide, je brade. - je braadt∙ je deje - je deed∙ je geniete - je geniet∙ je geve - je geeft∙ je hemd erin kenne vertere. hil lekker. - heel smakelijk∙ je hewwe een paar beste poote onder je gat - je hebt dikke benen∙ je kenne - je kan∙ Je kenne wel zêgge: haal 'n peerd uit 't land, maar 't moet er wel loupe! - Dat is geen reële voorstellingvan zaken∙ je oigen doôd oise - angst hebben∙ je teute maar wat - Onzin vertellen∙ je woorden op 'n goudskaaltje legge moete - je overdreven voorzichtig moeten uitdrukken∙ jere - jaren∙ jerige - jarige∙ jerubel - verschrikkelijk∙ joi - jongen∙ jong hondig koiken. meêlug koike - verliefd kijken∙ jongere - jongeren∙ jongerebende - jongerenbende∙ joôje - jongetje∙ joôje - jongen∙ joôlderig - jolig∙ joôn - jongen∙ joôs - jongens∙ jorren - krabben∙ jûlie - juli∙ jûnie - juni

  • ∙ jústisie - justitie∙ juustem - juist∙ k' lorn - Kolhorn∙ kaartje brat - kaartje stopwol∙ kachel - stomdronken∙ kaike - kijken∙ kakkelollig - kneuterig, kleinburgerlijk∙ kalffies - kalveren∙ Kallantsoog - Callantsoog∙ kalleverdoik - Kalverdijk∙ kamera - camera∙ kammenét - kabinet∙ kan - liter∙ kanis - hoofd kop∙ kappusino - cappucino∙ kappusino's - cappucino's∙ kappusinootjes - cappucinootjes∙ kappuusinootje - cappuconootje∙ kapsones - capsones∙ kaptoin - kapitein∙ karremel - karamel∙ karremelleksepap of braai prol werd ook gebruikt voor andere soorten zoals havermout, roistepap - karnemelkse pap / bloempap∙ katerjage - flirten∙ kathorn - kathoek∙ kaupies opdain. Was 'n koupie. - voordelige koopjes aangeschaft∙ kè - kan∙ kè je - kan je∙ kedet - kadet∙ kedete - kadetten∙ kedetje - kadetje∙ kedetjes - kadetjes∙ keêlsgat - keelgat∙ keers - kaars∙ keis - kaas∙ keize - kazen∙ kejje - kan je∙ keke - keek∙ keke - keken∙ kemping - camping∙ kendrick - samuel∙ keneêl - kaneel∙ kenge fan joôs - vervelende kinderen∙ kenne - kunnen∙ kerremis - kermis∙ kerremisse - kermissen∙ ket - klein paard∙ keule - keulen∙ keurighoid - keurigheid∙ keut= Onderdoik. Vroeger was de naam St-Anna. - onderdijk∙ keuter. Is een bij / toenaam.Komt van één keutje houden. Keutje is Zeeuws voor een klein biggetje, om vet gemest te worden. Overigens daar komt de naam Onderdijk ook voor. - onderdijker

  • ∙ Keuvelen - Sint Maarten lopen∙ kibbele - kibbelen∙ kibbele; klamme - bekvechten∙ kieft - kievit∙ kieft - kivit∙ kiefte - kiviten∙ kift - jaloersheid∙ kin - kan∙ kindertoid - kindertijd∙ kinnen - kunnen∙ klaâi - klei∙ klaâie - kleien∙ klaak - bonk∙ klaak - hoop∙ kladde - morsen∙ kladdig - smerig∙ klamme - ruzie maken∙ klamme - kijven∙ klamme - bekvechten∙ klar werruk make - zorgen dat alles af is en dat je van huis kunt∙ klassinère - kletsen∙ klauw - hark∙ klauw, stil of steêl. - steel∙ klauwd; stôlen - gestolen∙ klauwe, weghale. - stelen∙ klauwt - steelt∙ klereloin, of drougloin - drooglijn∙ kleure - kleuren∙ kleurroik - kleurrijk∙ kliederen - knoeien∙ kliek - groep∙ klieke - groepen∙ kliekere - knoeien∙ kliekie - etensrestje∙ kling - schede van koe, schaap, varken e.d.∙ klinke - klinken∙ klisse voil, natte dwol. - natte dweil∙ kloet - vaarboom∙ kloin - klein∙ kloinachtig dinkie - klein vrouwtje∙ kloinder - kleiner∙ klokjeswinde - haagwinde∙ klokke - horloges∙ klokkie - horloge∙ klotje - alpinopet∙ kluchie - heuveltje∙ klucht - heuvel∙ klucht - helling∙ klucht - helling (heuvel) ∙ klugt - viaduct∙ klús - kluis∙ kneert, kniert - zuinig iemand∙ kneppel - knuppel

  • ∙ kneppels - knuppels∙ kners - hoofd∙ kniert - zeer zuinig iemand∙ kniertig - gierig∙ knies - knie∙ kniese - knieën∙ kniest - geknield∙ kniest - kniet∙ knip - portemonnaie∙ knip, bul - portemonnee∙ knoert - zeer groot exemplaar∙ knoffelig - verkleumd∙ knoin - konijn∙ knoine - konijnen∙ knoinekeutel - konijnen keutel∙ knointje - player∙ knoipers - knijpers∙ kocht - gekocht∙ koedoik - koedijk∙ koei - koe∙ koeieneren - treiteren∙ koekois - koekijs∙ koekvreter - Wognummer∙ koelich, snotkiekel, verveu - snertkind∙ koelicht, huut, skrook, stienpuist.('n Skrook is iemand die heel mager is) - etterbuil∙ koetele - rustig werken aan kleine klusjes∙ koeterdekoet - langzaam aan doen∙ koetje - kuiltje∙ koggeland - koggenland∙ koik - kijk∙ koik - keek∙ koike - kijken∙ koind - kind∙ koinders - kinderen∙ kôjje - kon je∙ kôle - kolen∙ kollekte - collecte∙ kollektere - collecteren∙ kom es efkes hiro - kom eens even hier∙ kombakkie - kop en schotel∙ komme - komen∙ kommen - gekomen∙ kommunikazie - comminicatie∙ kompjoeter - computer∙ konkelefoesies - uitvluchten∙ konkelen - koffie drinken∙ konkeltoid. Werd gedaan om drie uur in de middag, oftewel, 't letse skoft. - koffietijd∙ kooike - kooitje∙ koppie - kopje koffie∙ koppiestiek of koppiestoet - broodje bij de koffie∙ koppiestoid - koffiepauze∙ koppiestoid - koffietijd

  • ∙ koter - peuter, kind∙ koute - koude∙ kozen; kôzen - gekozen∙ kraai - zwaagdijker∙ kraet, woest - kwaad∙ krag - krijg∙ krammenakkeg - stram∙ krammenakkug - krakkemikkig∙ krammenakkug - oud en gebrekkig, ∙ krammenakkug - wrak∙ krammenappug - gammel∙ krappe sokke - kantje boord∙ kratus - onaangenaam vrouwmens∙ kreg - kreeg∙ krege - kregen∙ kregen - gekregen∙ kregge - krijgen∙ krejje - krijg je∙ krek wak wou - precies wat ik wil∙ krekt - straks∙ kreng, of doôd beist. - dood dier∙ krenge - krengen∙ krepser - gierigaard∙ krepserig - gierig∙ kriel, ok kloin eerappeltje - nibbixwouder∙ kriewen - bekvechten∙ krimmineêl - crimineel; ook uitroep van verbazing∙ krimminêle - criminele∙ kroaâsje - kroatië∙ kroffie - paardenweidje naast boerderij∙ krogge - krijgen∙ kroig - krijg∙ kroige - krijgen∙ krokkele; krokkere - heeel zachtjes sneeuwen∙ krokkelen - sneeuwen, (zachtjes -) ∙ krokken, ´t krokt - heel licht sneeuwen∙ krokusse - krokussen∙ kros - karretje∙ kros - aanhangwagen∙ kruikeduiker - rare kwibus∙ Kruipersbroek - hallo∙ kuite koikers huissie - dijkhuisje∙ kure - rare streken∙ kusse - kussen∙ kuuks - eigenaardig∙ kuuks - raar∙ kuuks - vreemd∙ kwaad skeip - boos jong meisje∙ kwaatjes zoeken - onkruid wieden∙ kwaatjes, vuile - onkruid∙ kwaluk - amper∙ kwamme - kwamen∙ kwatte - spugen

  • ∙ kwoit - kwijt∙ laf, lafferig - flauw van smaak∙ lambertskaag - lambertschaag∙ landskap - landschap∙ langedoìk - langedijk∙ langerois - langereis∙ lantefantere - niks doen∙ lanterefanten - niets doen∙ lanterefanten - lummelen∙ lapetemoccus - doen het ook maar∙ lappiespoep, kassiesventer. - manufacturenhandel∙ latekerkerstoid - hoogmis∙ lêde - leden∙ leêg - laag∙ leerze - laarzen∙ leeuw (líw) - stoere meid∙ lègge - liggen∙ lègge - leggen∙ leig - laag∙ leigedìk - lagedijk∙ leigehorn - lagehoek∙ leiger - lager∙ leigere - lagere∙ leigere skoôl - lagere school∙ leit - legt∙ leite - laat∙ lekerweg - leekerweg∙ lenge - langer worden∙ lengedìk - langedijk∙ lenigan, lenigis an. - langzaam∙ leniggiensan - langzaam aan∙ lessie - kliekje, restje van eten∙ lessies - etensrestjes∙ lest - laatste∙ lest - laatst∙ leste - laatste∙ lesten - laatst∙ leukeg - raar∙ leukig - vreemd∙ leute - drinken∙ lich - nageboorte∙ líege - liegt∙ liege - liegen∙ liemere; lieme - draden trekken (bij havermout koken) ∙ liemerig, loimerug. - plakkerig∙ liepe - liepen∙ liete - liet∙ liete - lieten∙ loere - slapen∙ loert - worst∙ loert - leverworst∙ loerte - leverworsten∙ loeven - walmen (van een kaars)

  • ∙ log - dikke vrouw∙ loid - gelegen (volt.dw) ∙ loik - lijk∙ loikt - lijkt∙ loit - ligt∙ lompighoid - lompheid∙ longstalling - niervet van een rund∙ loôf, louf - vermoeid∙ lopendevort; loupendevort - al lopend∙ louf - moe∙ louf - loof∙ louf - doodmoe∙ loupe - lopen∙ lucht - ruik∙ luchtbande - luchtbanden∙ luchten - ruiken∙ lùddevedù - liefdesverdriet∙ luiighoid - luiheid∙ luisnek - uitvreter∙ luize - luizen∙ lurke - zuigen∙ lutje - klein∙ lutke - klein∙ luûksemburg - luxemburg∙ luuksie - croissant∙ luuksies - croissants∙ luuksietje - croissantje∙ luuksietjes - croissantjes∙ M' n biene benne baai ' t gat of! - Ik kan niet meer!∙ maakt - gemaakt∙ maande - maanden∙ maandeg - maandag∙ mai - mei∙ maile - mailen∙ majje - mag je∙ majje - magje∙ majje - mag∙ majje zègge - inderdaad!∙ make - maken∙ maljage - kinderachtig doen∙ mammer - koe die melk bij een andere koe drinkt∙ maneskoin - maneschijn∙ mangel - amandel∙ manje - ventje, mannetje∙ manje - mannetje∙ manne - mannen∙ mans - stoer∙ mansert, manse aap - (stoere) bink∙ marrekt - markt∙ marrekte - markt∙ marrektkraâm - marktkraam∙ marrektkrâme - marktkraam∙ massedoônje - macedonië

  • ∙ meddere - met grote moeite en ontoereikend materiaal een klus proberen te klaren∙ medel - figuur∙ mèdel - model∙ meegeniete - meegenieten∙ meer as loof, bar lauf, ofpoigert, loup op moin leste biene. - oververmoeid∙ meert - maart∙ meêuw - gaap∙ meêuwd - gegapen∙ meêuwd - gegaapt∙ meêuwe - gapen∙ meêuwsk - zwak∙ meêuwsk - ziekelijk∙ meêuwt - gaapt∙ meevalder - meevaller∙ meevalders - meevallers∙ meg - mug∙ megge - muggen∙ meist - bijna∙ meist - meest∙ meist (je zoue meist dinken dat...) - haast, bijna∙ meiste - meeste∙ meister - meester∙ meistere - dokteren∙ meit - meet∙ meite - meten∙ mekaar - elkaar∙ memelik - medemblik∙ menier - manier∙ mensebeultje - Vosse∙ menute - minuten∙ menuut - minuut∙ merakels - zeer∙ merig - prima∙ merig - naar meer∙ meskien - misschien∙ metór - motorboot∙ meuke - zacht stoven∙ meuke - zachtjes stoven∙ meuken - zeer langzaam laten koken∙ meur - stank∙ meure - stinken∙ meuren - stinken∙ meurt - stinkt∙ meziek - muziek∙ mezikant - muzikant∙ miedebrenger (?) - boodschap brengen∙ Miegele - Motregenen∙ miene - menen∙ miersk - trek in hartig∙ miersk - trek hebben (eten) ∙ miersk - trek∙ mig - vlieg∙ migge - mugge vliegen

  • ∙ miggeklap, muggeklapper - vliegenmepper∙ miggeld - gemotregend∙ miggele - motregenen∙ miggelen - motregen∙ miggelt - motregent∙ mikrofoôn - microfoon∙ mins - mens∙ minske - mensen∙ mis - mest∙ misdaaier - wanproduct∙ miskien het je wel gloijk - misschien heb je wel gelijk∙ mispet, mesthoup. - opslagplaats voor vaste mest∙ mit - met∙ mit bòòòn > de leukste familie van NEDERLAND - boon∙ mit bòòòòòn - boon∙ moah - hoi∙ moet moin goit verseele - moet plassen!∙ moete? ete moet je, doòd gaane je. - dut moet, dat moet, ∙ moetje - moet je∙ moette - moeten∙ mogge - hallo∙ moi - mooi∙ moid - meid∙ moiden - meiden∙ moidje - meisje∙ moin - mijn∙ moin - mij∙ moin christen!, ook wel: christen credo! - asjemenou!∙ moldaâvi'je - moldavië∙ moôi an zitte - gezellig zitten∙ Mooie familie / het sterke ras. - Dudink∙ mooie hiele - goed dat hij weg is (gegaan) ∙ mooiighoid - mooiheid∙ moordenaarsweer - zeer slecht weer∙ Morrebok - Moerbeek∙ morrie - morgen∙ morrie - hoi∙ mosk - mus∙ moske - mussen∙ moskie - musje∙ moskies - musjes∙ most - moest∙ moste - moesten∙ mot - moet∙ môter - motorfiets∙ moterskuit. tuffe met de moterskuit. - gemotoriseerd schuitje∙ motterig - motregenachtig∙ muize, smakke. - met smaak eten∙ munster - monster∙ murregen - morgen∙ mus - muts∙ na-eipe - na-apen∙ naan - wieg

  • ∙ nachtig - moe∙ nag - nog∙ nagal - nogal∙ nagge niesse - nog niet eens∙ naggeniessen - niet eens∙ naggeniessen. Hillegaar niet. - nog steeds niet∙ naggers, naggeres - nog eens∙ naggers, naggeres, nag derus. - nog een keer∙ nagjeersmarrekte - najaarsmarkten∙ nakend - naakt∙ nanniet uittuult - wilde haren nog niet verloren∙ naozelijk, medeloiden - te bejammeren∙ narrebok - plaaggeest∙ narrug - stuurs∙ neamme - noemen∙ neerland - nederland∙ neerskoten - neergeschoten∙ neêzig - trek∙ neêzig - trek in hartig∙ neffens - volgens∙ negen - 9∙ negentwuntig - 29∙ negosie - ongeregelde kleine handelswaren∙ nei - nee∙ nei - naar∙ nei - na∙ nei bedjedeken gaan - naar bed gaan∙ neist-an - nabij∙ neist-an, dichtboi - vlakbij∙ neist-an; zoid an - er naast∙ neiste - naaste∙ neit - niet∙ nesk - aanstellerig∙ nesk - drassig∙ nesker - drassiger∙ neskst - drassigst∙ net zo even; passies - daarnet∙ netseven - zonet∙ netuûr - natuur∙ netuûrgebied - natuurgebied∙ netuûrgebiede - natuurgebieden∙ neugentwuntig - negenentwintig∙ neut - noot∙ neutje - nootje∙ neutjes - nootjes∙ nierup - niedorp∙ niet 'r an! - afblijven!!∙ niet ' r allemaar an! ofbloive! - afblijven!∙ niet iense, niet iesen - geeneens∙ niet te bestrukkerig - niet moeilijk doen∙ nietsie - niks∙ nittelig - prikkelbaar∙ nittelig - dwars

  • ∙ noffelijk - gezellig∙ noffeluk - genoeglijk∙ nôh - nou∙ nôh hee - hallo∙ noh knecht, wat ben jij skarnisselt (uit wmh. m'n oma) - bezeerd zijn, b.v een kind na val met fiets.∙ nôheui - hallo∙ nol - duin∙ nolle - duinen∙ nommer - nummer∙ nommer elf op de lip hewwe - een snotneus hebben∙ Noord Skarwou - Noord Scharwoude∙ noord-brabant - noôrd-braban∙ noôrd-skerwou - noord-scharwoude∙ noôrd-spierdìk - noord-spierdijk∙ noôrddìk - noorddijk∙ noôrdermare - noordermeer∙ noôrsje - noorwegen∙ noôtemeskáát - nootmeskaat∙ nôse; begrôte - jammer vinden∙ noselek - sneu∙ noselek - begrotelijk∙ noseluk - zielig∙ nou, nouw. - nu∙ nun - knop op een priktol∙ nuw - nieuw∙ nuw - nieuweling∙ nuw-seêland - nieuw-zeeland∙ nuwe - nieuwe∙ nuwe nierup - nieuwe niedorp∙ nuwe stien - nieuwe steen∙ nuwerwes - modern∙ nuws - nieuws∙ nuwskierig - nieuwschierig∙ nuwskierighoid - nieuweschierigheid∙ nuwskierighoid - nieuwschierigheid∙ obdammerdìk - obdammerdijk∙ Ochendig weze - Last hebben van 'ochtendziekte'∙ oekraiene - oekraïne∙ oetel - onhandig persoon∙ of - af∙ ofbloive - afblijven∙ ofboôd - idem∙ ôfdakkie - portiek∙ ofjakkerd - vernield∙ ofjakkere - vernielen∙ ofkouker - aardappel van een bepaald soort∙ ofkouker - Zonderling; grapjas∙ ofkouker - zonderling∙ oflègge. = Als je dood bent. Ofzette is Westfries. - afzetten∙ ofleverd - afgeleverd∙ ofneme - afnemen∙ ofpolle, oftroffele - aftroggelen∙ ofredde; ofruime - afruimen

  • ∙ ofskoid - afscheid∙ Ofsluitdoik - Afsluitdijk∙ ofspatte - één of een paar stralen melk afnemen vóór het melken∙ oftig - vaak∙ oftig (=vaak) ; aldeur. Deerzo. - aldoor∙ oftig, aldeur. - steeds∙ oftikke - afrekenen / betalen∙ oftug - veelvuldig∙ oftug - vaak∙ ofvalder - tegenvaller∙ ofvalle - tegenvallen∙ ofwoike - afwijken∙ oggend - ochtend∙ ôh - o∙ ôh - Uitroep van uiterste verbazing∙ ôhja - oja∙ oid - eg∙ oide - eggen∙ oigen - eigen∙ oigenaar - eigenaar∙ oigene - eigenen∙ oigenwois - eigenwijs∙ oigenwoisie; oigenwois endje mens - eigenwijs iemand∙ oigenwoize - eigenwijze∙ oind - einde, stuk∙ oindeluk - eindelijk∙ oindig - eindig∙ oindige - eindigen∙ oindigt - eindigt∙ ois - eis∙ ois - ijs∙ ois kost mensevlois - iemand is onder het ijs geraakt en verdronken...∙ oisbaarluk - ijselijk∙ oise - eisen∙ Oisel - IJssel∙ Oiselmeer - IJsselmeer∙ Oisland - IJsland∙ Oislands - IJslands∙ Oislandse - IJslandse∙ oizel - ijzel∙ oizer - ijzer∙ oizerdreid - ijzerdraad∙ oizere - ijzeren∙ oizeren - ijzeren∙ ok - ook∙ om de dooie dood niet - absoluut niet∙ om woid doen - spreiden (van een deken) ∙ omhoug - omhoog∙ omkaiker - omkijker∙ omkoiken - omkijken∙ ommetje - omweg∙ omreed, omreden. - omgereden∙ omringdoik - omringdijk

  • ∙ onderbrocht, opskuild - opgeborgen∙ Onderdoik - Onderdijk∙ onderfuk - onderbroek∙ onderfukke - onderbroeken∙ onderwois - onderwijs∙ ongelouf - ongeloof∙ ongelouvig. Hoiden - ongelovig∙ onruim - rommel∙ onthoud - het onthouden∙ ontuig - onkruid∙ Onverwacht komt ongelegen - Een onverwachte gast geeft alleen maar last.∙ Onverwacht voegt 't best - Een onverwachte gast is nooit iemand tot last∙ onwaarskoinluk - onwaarschijnlijk∙ onwais! - te gek!∙ onwois goed - gaaf (erg goed) ∙ onwoizighoid - flauwekul∙ oôr - hoor∙ oorleg - oorlog∙ oôs - onze∙ oôs - ons∙ oôstende, oostoinde. - oosteinde∙ oôstenrìk, oosterroik. - oostenrijk∙ oôstenrìker, Oosterroiker - oostenrijker∙ oôstenrìks, Oosterroiks. - oostenrijks∙ oôstenrìkske, Oosteroikse - oostenrijkse∙ oôsterboekelwei - oosterboekelweg∙ oôsterdìk, Oosterdoik. - oosterdijk∙ oôsterwìsend, Oostwoizend - oosterwijzend∙ oôsthúze - oosthuizen∙ oôstmìsen - oostmijzen∙ oot met struul - kletskous (mn.) ∙ oôtje - opoe∙ ootje konkel - kletskous (vr.) ∙ op 'n bof - plotseling∙ op 'n end - uiteindelijk∙ op achter - achterop∙ op mekaar rooie - op elkaar lijken∙ op roet - op weg∙ op skóise staan - schaatsenrijden∙ Op skot - In het oog∙ Op stel wezen - Na de verhuizing alles op orde hebben∙ opdiggele - opknappen∙ opiens - opeens∙ Opjaagt - Opgewonden zijn, haastig∙ opjuine - ophitsen∙ opjûne - ruzie stoken∙ opknapperspak - nette pak (kostuum) ∙ opkreuke - opvouwen∙ opmar - opmeer∙ opmieter - oplawaai∙ opnuw - opnieuw∙ opoe - oma∙ opoe - grootmoeder

  • ∙ opoe op bezoek - menstruatie∙ Opoetet - Oud wijf∙ oppenére - iets voorstellen∙ oppere - op hopen zetten∙ oppertje - luwte∙ opredde - opruimen∙ opredut - opgewonden∙ opreed - oprit∙ oproet - opweg∙ oprold - opgerold∙ opskikke - opschuiven∙ opskreven - opgeschreven∙ opskroive - opschrijven∙ Opskuilertje speule, skuildoekese, verlossertje - Verstoppertje spelen∙ opslot - op een gegeven moment∙ opstoukele - ophitsen∙ opzicht - aanzicht∙ orekroiper - orenkruiper∙ orekruiper - oorwurm∙ orekruiper - oorworm∙ orlosie - horloge∙ oto; auto - auto∙ otoband; autoband - autoband∙ otobande; autobande - autobanden∙ Oud geweer - Kletsmajoor∙ oud geweer - praatjesmaker∙ oud geweer, teutharsus, ôôtje konkel - kletsmajoor∙ oud woif; meut, opoetet - bemoeiziek persoon∙ oudkraams - na de bevalling∙ ouwdìk - oudijk∙ ouwe - oude∙ ouwe dìk - oudendijk∙ ouwe Nierup - oude Niedorp∙ ouwedìk - oudijk∙ overaissel - overijssel∙ overbrocht - overgebracht∙ óverwinne - weer een kind krijgen∙ ôze - hozen∙ pankoek - pannenkoek∙ pankoek - pannekoek∙ pankoeke - pannenkoeken∙ pankoeke - pannenkoek maken∙ papagaaien feest - Carnaval vieren∙ peeling - paling∙ peerd - paard∙ peerde - paarden∙ peerdeblom - paardenbloem∙ peerdeblomme - paardenbloemen∙ peerdekracht - paardenkracht∙ peerdevlois - paardenvlees∙ peerdevolk - een slecht persoon∙ Peerdevolk - Slecht volk∙ peers - paars

  • ∙ peêuwe - huilen∙ Permantug - Pedant∙ persies - precies∙ petat - patat∙ petate - patatten∙ petatsuu - patatsaus∙ Peut an - Dronken∙ peut anzitte; don anzitte - gezellig zitten∙ peut, don of mooi anzitte - aanzitten, genoeglijk∙ pieleDikke piele, dat was wanneer de aardappel of een appel dik werd geschild. Heeft niets van doen met eenstomp mes. - met stomp mes snijden∙ piele - prutsen∙ Piem - Dood∙ piemelevlot - pyjama∙ pieper, eerdappel - aardappel∙ piepers - aardappels∙ piepers, eerappels - aardappelen∙ piepersjasse - aardappelschillen∙ pils, assebasie - bier∙ pinessie - punaise∙ pisgril - ongecontroleerd kort rillen∙ pitteg - schattig∙ pitteg, snokker - lief∙ pittig - schattig∙ pittig - moeilijk∙ pittig - best wel∙ pittig - behoorlijk∙ pittig - aardig, leuk∙ pittug - lief∙ pittug - aantrekkelijk∙ plaas - plaats∙ plaasie - plaats∙ plaasse - plaatsen∙ plestik - plastic∙ pliesie - politie∙ ploester - pluisje∙ ploesters - pluisjes∙ plof - polstok∙ plofstof - benzine∙ plok - erfenis∙ plokke - plukken∙ plokke - erfenissen∙ plokkie - erfenisje∙ pluze - pluizen∙ pod - pad∙ poep - hoi∙ poep mig - steek daas∙ poeste, hoige - hijgen∙ poestig - driftig∙ poestiger - driftiger∙ poestigst - driftigst∙ poin - pijn

  • ∙ poin in 't loif - zenuwachtig∙ pokdalig; slachtig - bijdehand∙ pokdalige; slachtige - bijdehante∙ poôle - polen∙ poôlen - polen∙ poôlske - poolse∙ pop; poppie; purkie - baby∙ popke - pop∙ popke - popje∙ Poppekrossie - Kinderwagen∙ poppesjees - kinderwagen∙ poppesnor - kinderwagen∙ portegal - portugal∙ portegeês - portugees∙ posken - in je eten of pap zitten te prakken en draaien en het niet op eten∙ post - vlonder∙ pote - poeten∙ pote - poten∙ pôte-opgnapper - pedicure∙ poter - niet te vinden∙ poter - kwijt, zoek∙ poter, kwoit - weg (verloren, niet te vinden )∙ potlôde - potloden∙ ppohlman - pohlman∙ prakkesere - prakkiseren∙ prakkeseren - (na) denken∙ prakkie - kliekje∙ prakkie, lessie - kliekje∙ prat - trots∙ prat op - trots op∙ prate - praten∙ pratendevort - al pratende∙ pregeren - druk praten en niets zeggen∙ pretret - portret∙ prieke - morsen∙ prieke (n) - knoeien∙ prieken - morsen∙ prieken - knoeien∙ prieken - kliederen∙ proel, baggersloôtje. - prutslootje∙ prol - pap∙ prol - meelpap∙ prol = Is geen vla. Is karnemelkse zure pap. - vla∙ provinsie - provincie∙ provinsjaâl - provinciaal∙ prut - (tuin) aarde∙ prut, skotwal - bagger∙ prutlip - herpes smplex (koortslip∙ pul - kuiken∙ pulleke - pulken∙ Pulletje - Eendenkuiken∙ pulletjes - eenden kuikens

  • ∙ pumperremunt - peperemunt∙ puntdreid - prikkeldraad∙ purk - klein kind∙ purk (ie) - kleintje∙ purkie, ukkepukkie. - klein kind∙ purremereutel - purmerend∙ puur - veel∙ puur - slink∙ puur - flink∙ puur; purig; verlegen - behoorlijk∙ puussie - klein staartje bovenop het kinderhoofd∙ puut - portemonnee∙ puut - geld∙ raâdgevings - raadgevingen∙ raâi - rij∙ raaitje - rijtje∙ rake - raken∙ ratele - kletsen∙ rauzer - ruige gast∙ ravotten, hoskerebatten - Spelen (kinderen) ∙ reaksie - reactie∙ reddig - handig∙ reeje - reden∙ reêw, riw - ruw∙ refroin - refrein∙ regenig, druilerug weer. - regenachtig∙ regionuws - regionieuws∙ regs - rechts∙ reide, goil gewas, goil groeie. Heeft niets van doen op seksueel gebied, gewoon dat het snel groeit. - gedijen, groeien∙ reip - raap∙ reip - koolraap∙ reipe - koolrapen∙ rekene - rekenen∙ resteraâsie - restauratie∙ rezain - rozijn∙ rezaine - rozijnen∙ rezainje - rozijntje∙ rezainjes - rozijntjes∙ ribbe - ribben∙ ribbesmeer - pak rammel∙ riede - van riet∙ riedig, rietskoôt. - vol riet∙ riedig, skoôt. - rietachtig∙ riethen Meerkoet is nog niet eens familie van de rietkip.Meerkoet wordt bij ons gewoon, koet genoemd. - meerkoet∙ riethen, rietkip - waterhoen∙ rietkante, sloôtwalkant - rietkanten∙ riettogels - rietwortels∙ rimmetiekig - reumatisch∙ rinnewere - vernielen∙ robberig - ruw

  • ∙ robberig, bobbelug. - oneffen∙ rôderskoppie - aardappelrooischopje∙ roemeênje - roemenië∙ roie - rijden∙ roigers - reigers∙ roik - rijk∙ roikdom - rijkdom∙ roim - rijm∙ roim - gedicht∙ roime - rijmen∙ roime - gedichten∙ roist - rijst∙ rondskottere - rondkruipen, rondwaggelen van jonge kindjes∙ roofie (op een wondje) - korstje∙ roôie - rode∙ Roôie en vale benne donderstrale - Gezegd over roodharigen∙ roôie stien - rode steen∙ ros - roze∙ rot - rat∙ rouwdouwer - Leeuw van een vent∙ ruikertje - bos bloemen∙ ruimteveert - ruimtevaart∙ ruip - rups∙ ruiterere - wegwezen!∙ Ruiterere! - Wegwezen!∙ rup - rups∙ rusteburug - rustenburg∙ rut; ruttum - blut∙ sachs, vezelf. - allicht∙ saggel - slenter∙ saggele - slenteren∙ saggelt - slentert∙ saggeroinig - chagrijnig; zuinig, gierig∙ sait - website∙ sait - homepage∙ sait - site∙ saizoene - seizoenen∙ sakke - minderen∙ samensteld - samengesteld∙ sanderdaags - Morgen∙ sandwurreven - zandwerven∙ sántepetie; santemekraam; de hêle ratsemodee - de hele boel∙ screbering geven - Waarschuwing geven∙ sear - zeer∙ searer - zeerder∙ searst - zeerst∙ seeë - zeiden∙ seêl - lijn∙ seêl - touw∙ seêland - zeeland∙ seên - zenuw∙ segaâr - sigaar∙ seives - 's avonds

  • ∙ sel - cel∙ selle - zullen∙ selle - cellen∙ Sels - Sels∙ sels - zeer gesteld op gezelschap∙ sels, gezelschap zoeken. - aanhankelijk∙ sente - centen∙ sentepoin is ok poin - onderschat financiele problemen niet∙ sentrum - centrum∙ sentrums - centrums∙ sentrums - centra∙ servi' je - servië∙ sesentwuntig - zesentwintig∙ sette - zetten∙ seumer - zomer∙ seuven - zeven∙ seuvenentwuntig - zevenentwintig∙ seuventeg - zeventig∙ seze - glijdend meegesleept worden∙ side - zijde∙ side - kant∙ sidewoind - zijdewind∙ siene - ziet∙ siene - zien∙ siepel - ui∙ sikker - dronken∙ simmer - sint maarten∙ sinking - zenuwzinking∙ sinkinge - zenuwzinkingen∙ sinkingen - zenuwzinkingen∙ Sint Maarten - Simmer∙ Sintere Maarten - Sint Maarten∙ sitte - zitten∙ sjem - jam∙ sjoere - wuiven; zwaaien∙ sjoere - groeten∙ sjoere - zwaaien∙ sjouw - karwei∙ sjouw - zwaar werk∙ sjouw - klus∙ sjouwtje - klusje∙ sjouwtje, klussie. - karweitje∙ sjouwtjes - karweitjes∙ sjouwtjes - klusjes∙ skaaie - zwaaien∙ skaal - schaal∙ skaârs - schaars∙ skaase - schaatsen∙ skaaseroier - scha