Advocaat en Kennismanagement
© Martin Apistola, 2006
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
VRIJE UNIVERSITEIT
Advocaat en Kennismanagement
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
ter verkrijging van de graad Doctor aan
de Vrije Universiteit Amsterdam, op gezag van de rector magnificus
prof.dr. L.M. Bouter, in het openbaar te verdedigen
ten overstaan van de promotiecommissie van de faculteit der Rechtsgeleerdheid
op donderdag 18 januari 2007 om 13.45 uur in de aula van de universiteit,
De Boelelaan 1105
door
Martin Apistola
geboren te Den Haag
promotor: prof.mr. A. Oskamp
Voor Dimitri
VI
Voorwoord
Het in dit proefschrift beschreven resultaat van een onderzoek naar kennismanagement door
advocaten kon niet bereikt worden zonder de steun van vele mensen. Mijn dank gaat op de
eerste plaats uit naar mijn promotor Anja Oskamp. Haar ideeën over kennismanagement in
de rechtspraktijk hebben mij in belangrijke mate beïnvloed. Wat ik van haar heb geleerd zal
ik niet snel vergeten. Verder wil ik prof. dr. M. Huysman, prof. mr. H.W.K. Kaspersen,
prof. mr. K. Stuurman, prof. dr. R.V. de Mulder en prof. dr. T.M. van Engers bedanken
voor het lezen en beoordelen van mijn proefschrift.
Voorts wil ik de vele advocaten, kennismanagers, IT managers, studenten, docenten en
onderzoekers bedanken die de tijd namen en moeite deden voor mijn onderzoek. Het zijn te
veel mensen geweest om hier te noemen. Eén persoon wil ik hier met name bedanken en
dat is Peter Piepers, die nu al enkele jaren mij terzijde staat met zijn vriendschap en
enthousiasme, kennis en ervaring op het gebied van kennismanagement in de
advocatenpraktijk.
Al mijn collega’s van het Instituut voor Informatica en Recht zijn van groot belang geweest
voor het plezier in mijn onderzoek en voor de voortgang van mijn onderzoek. Hier wil ik in
het bijzonder mijn kamergenoot Paul Huygen bedanken. Ik heb veel gehad aan de vele
gesprekken die ik met hem voerde, niet alleen over kennismanagement, maar ook over het
leven, filosofie, rechten, natuurkunde, geneeskunde, het universum, economie, politiek,
klassieke muziek en opera’s, neurale netwerken, stemmachines, etc. Kortom, bijna alles.
Ook wil ik Martine Boonk bedanken voor haar hulp bij de juridische aspecten van
kennismanagement en de Engelse samenvatting. Mijn dank gaat ook uit naar Arno Lodder
voor zijn hulp bij het schrijven van enkele artikelen over kennismanagement.
Verder wil ik Guillaume Beijers en Bart van den Hooff van de Vrije Universiteit ontzettend
bedanken voor hun hulp bij het onder de knie krijgen van statistiek en SPSS. Tevens wil ik
Finette Lips van de Vrije Universiteit bedanken voor haar luisterend oor en haar nuttige
adviezen over het AiO-traject.
Voorts wil ik op deze plaats enkele oud-collega’s uit Leiden bedanken. Laurens Mommers
bedank ik voor zijn vriendschap en relativeringsvermogen op die momenten dat ik dat hard
nodig had. Aernout Schmidt heeft mij op zeer cruciale momenten aangestoken met zijn
enthousiasme voor wetenschappelijk onderzoek.
Dit proefschrift kon niet tot stand komen zonder de steun die ik van mijn vrienden en
familie heb gehad. Graag wil ik met name Sjoerd, Wilma en Ron bedanken voor hun steun
VII
bij het afronden van mijn proefschrift. Verder wil ik mijn moeder en Teun, André en Sara,
Rob en Nanda en René heel erg bedanken voor hun betrokkenheid en vertrouwen in mij bij
het schrijven van het proefschrift. Sara wil ik graag bedanken voor haar hulp met
QuarkXPress. Ook heb ik ontzettend veel steun gehad van Tjitske, Bas, Wieger en Susanne.
Bedankt voor jullie zorgzame hulp de afgelopen jaren.
Maar de belangrijkste is mijn vrouw Nienke. Zij gaf mij niet alleen steeds weer goede
moed, maar kon ook inhoudelijk heel goede adviezen geven. Nienke is nog steeds mijn
thuis.
Dank.
Martin Apistola
VIII
Inhoudsopgave
Voorwoord..................................................................................................................... VI
Inhoudsopgave.............................................................................................................VIII
1 Doel en opzet ...........................................................................................................1
1.1 Inleiding .........................................................................................................1
1.2 Centrale vraagstelling......................................................................................3
1.3 Relevantie.......................................................................................................6
1.4 Opbouw van dit boek ......................................................................................7
1.5 Juridische aspecten van kennismanagement .....................................................8
1.5.1 Common law, civil law en kennismanagement ............................................8
1.5.2 Enkele kenmerken van het juridisch domein................................................8
1.5.3 Bescherming van kennis .............................................................................9
1.6 Advocaten in advocatenkantoren en in bedrijfsjuridische afdelingen ..............14
1.7 Kennismanagers en kennismanagement .........................................................15
2 Theoretisch kader...................................................................................................17
2.1 Inleiding .......................................................................................................17
2.2 Kenmerken van advocaten en grote advocatenkantoren..................................17
2.2.1 Omschrijving van een advocaat.................................................................18
2.2.2 Advocaat worden......................................................................................19
2.2.3 Het advocatenkantoor ...............................................................................21
2.2.4 Samenwerkingsvormen.............................................................................22
2.2.5 Maatschap................................................................................................23
2.2.6 Groot, gespecialiseerd en commercieel .....................................................25
2.2.7 Het werk van de advocaat .........................................................................26
2.2.8 Specialisatie .............................................................................................27
2.2.9 Advies- en procespraktijk .........................................................................28
2.2.10 Advocaat en declaratie .........................................................................28
2.2.11 De advocaat is een professional............................................................29
2.2.12 De Nederlandse Orde van Advocaten ...................................................34
2.2.13 Management in advocatenkantoren.......................................................34
2.2.14 Advocaten en het algemeen management..............................................36
2.3 Kennis ..........................................................................................................36
2.3.1 Gegevens, informatie en kennis ................................................................36
2.3.2 Stock- en flowbenadering .........................................................................38
2.3.3 Expliciete kennis en impliciete kennis.......................................................39
2.3.4 Boersma’s indeling van kennis..................................................................41
2.3.5 Kennis in advocatenkantoren ....................................................................42
2.3.6 Tussenconclusie .......................................................................................44
IX
2.4 Kennismanagement.......................................................................................46
2.4.1 Omschrijvingen ........................................................................................46
2.4.2 Stromingen...............................................................................................47
2.4.3 Tussenconclusie .......................................................................................49
2.5 Omgevingsfactoren bij kennismanagement in advocatenkantoren ..................50
2.5.1 Autonomie van medewerkers....................................................................52
2.5.2 Organisatiecultuur ....................................................................................53
2.5.3 Communicatieklimaat...............................................................................56
2.5.4 Motivatie..................................................................................................57
2.5.5 Betrokkenheid management......................................................................60
2.5.6 Stimulatie.................................................................................................61
2.5.7 Tussenconclusie .......................................................................................62
2.6 Kennisprocessen en omgevingsfactoren.........................................................63
2.6.1 Kennisbehoefte.........................................................................................64
2.6.2 Kennis ontwikkelen ..................................................................................66
2.6.3 Kennistoegang..........................................................................................69
2.6.4 Kennis delen ............................................................................................70
2.6.5 Kennis toepassen ......................................................................................73
2.6.6 Kennis evalueren ......................................................................................74
2.6.7 Samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen ........................75
2.6.8 Tussenconclusie .......................................................................................87
2.7 Bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren,
omgevingsfactoren en kennisprocessen .......................................................................88
2.7.1 Informatietechnologie...............................................................................89
2.7.2 Technieken.............................................................................................108
2.7.3 Overige hulpmiddelen ............................................................................111
2.7.4 Samenhang tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen ..........................119
2.7.5 Tussenconclusie .....................................................................................128
2.8 Verschil tussen kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren en
andere organisaties ...................................................................................................130
2.8.1 Tussenconclusie .....................................................................................131
2.9 Samenvatting ..............................................................................................132
2.9.1 Samenhang.............................................................................................136
2.9.2 Verschil in kennismanagement ...............................................................138
3 Het onderzoek......................................................................................................139
3.1 Inleiding .....................................................................................................139
3.2 Interviews ...................................................................................................139
3.3 Keuze van advocatenkantoren en advocaten ................................................141
3.4 Vragenlijst A ..............................................................................................142
3.5 Vragenlijst B...............................................................................................146
X
3.6 Verkennen van de gegevens ........................................................................148
3.6.1 Vragen hercoderen .................................................................................148
3.6.2 Schalen creëren ......................................................................................149
3.7 Statistische toetsen ......................................................................................151
3.8 Verschillen gemiddelde scores ....................................................................152
3.8.1 Te vergelijken variabelen........................................................................153
3.8.2 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk Instituut en het
Ziekenhuis ...........................................................................................................153
3.8.3 ANOVA en Tukey Toets ........................................................................154
3.9 Samenvatting ..............................................................................................155
4 Resultaten ............................................................................................................157
4.1 Inleiding .....................................................................................................157
4.2 Omschrijvingen van kennis uit de interviews ...............................................157
4.3 Omschrijvingen van kennismanagement uit de interviews............................160
4.4 Resultaat creatie van schalen in vragenlijst A...............................................162
4.4.1 Schalen advocatenkantoor CD ................................................................163
4.4.2 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk Instituut en het
Ziekenhuis ...........................................................................................................166
4.5 Respons ......................................................................................................169
4.6 Omgevingsfactoren advocatenkantoren MN, JK, KL en CD.........................174
4.6.1 Wederzijds respect en vertrouwen...........................................................175
4.6.2 Open communicatieklimaat ....................................................................176
4.6.3 Betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie .................................176
4.6.4 Openheid................................................................................................176
4.6.5 Autonomie .............................................................................................178
4.6.6 Helderheid van doelen ............................................................................178
4.6.7 Stimulatie...............................................................................................179
4.6.8 Feedback................................................................................................179
4.6.9 Tijdsdruk................................................................................................179
4.6.10 Betrokkenheid van het management bij het delen van kennis ..............180
4.7 Kennisprocessen en omgevingsfactoren in advocatenkantoren MN, JK, KL en
CD 181
4.7.1 Kennisprocessen.....................................................................................181
4.7.2 Samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen ......................192
4.8 Omgevingsfactoren, kennisprocessen en het gebruik van hulpmiddelen........196
4.8.1 Gebruik van IT in advocatenkantoren CD en BC.....................................197
4.8.2 Gebruik van technieken ..........................................................................214
4.8.3 Gebruik van overige hulpmiddelen .........................................................220
4.9 Verschil kennismanagement door advocaten in grote Nederlandse
advocatenkantoren en andere organisaties .................................................................236
XI
4.9.1 Verschillen tussen advocaten in kantoor CD, het wetenschappelijk instituut
en het ziekenhuis..................................................................................................237
4.9.2 Enkele case studies.................................................................................243
4.9.3 Kennismanagementvalkuilen ..................................................................263
4.10 Samenvatting ..............................................................................................269
5 Conclusie.............................................................................................................287
5.1 Inleiding .....................................................................................................287
5.2 Samenvatting ..............................................................................................287
5.3 Enkele belangrijke uitkomsten en aanbevelingen .........................................290
5.4 Suggesties voor nader onderzoek.................................................................301
Summary ......................................................................................................................303
Samenvatting ................................................................................................................309
Literatuur......................................................................................................................315
Bijlage 1 Vragenlijst A..................................................................................................328
Bijlage 2 Resultaat creatie van schalen in vragenlijst A..................................................335
Bijlage 3 Schalen advocatenkantoor CD ........................................................................341
Bijlage 4 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk Instituut & Ziekenhuis.......346
Bijlage 5 Samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen kantoren MN, JK, KL
& CD............................................................................................................................351
Bijlage 6 Samenhang tussen omgevingsfactoren en IT kantoor CD.................................355
Bijlage 7 Samenhang tussen omgevingsfactoren en technieken kantoor CD....................358
Bijlage 8 Samenhang tussen omgevingsfactoren en overige hulpmiddelen kantoor CD...361
Bijlage 9 Samenhang tussen IT en kennisprocessen kantoor CD.....................................365
Bijlage 10 Samenhang tussen technieken en kennisprocessen kantoor CD......................368
Bijlage 11 Samenhang tussen overige hulpmiddelen en kennisprocessen kantoor CD .....371
Bijlage 12 Verschillen tussen advocaten in kantoor CD, het wetenschappelijk instituut en
het ziekenhuis ...............................................................................................................375
1
1 Doel en opzet
1.1 Inleiding
Dit proefschrift gaat over het toepassen van kennismanagement door advocaten.
Kennismanagement is een echt “containerconcept”, een concept dat sterk van inhoud kan
verschillen. Er zijn tal van verschillende begrippen, benaderingen en gezichtspunten.
Kennismanagement bestaat uit verschillende processen:1 medewerkers in een organisatie
kunnen kennis - onder meer - verzamelen, ontwikkelen, delen, evalueren en toepassen.
Deze processen worden ook wel kennisprocessen genoemd. Hulpmiddelen zoals databases
en internet, kunnen het uitvoeren van kennisprocessen ondersteunen. Omgevingsfactoren,
zoals de doelen van de organisatie en de mensen in een organisatie, bepalen mede hoe
kennisprocessen uitgevoerd worden en hoe hulpmiddelen gebruikt worden.
Kennismanagement betreft het beheer van kennis, kennisprocessen, hulpmiddelen en
omgevingsfactoren in onderlinge samenhang.2
Vanaf de jaren negentig besteedt het wetenschappelijk onderzoek aandacht aan het
bestuderen van een organisatie als een “verzameling kennis”, met andere woorden: met de
focus op de kennis die binnen een organisatie aanwezig is.3 Organisaties worden daartoe
steeds meer vanuit een kennisgebaseerd perspectief (knowledge-based perspective)
benaderd: het perspectief dat zich richt op kennis als de strategisch belangrijkste bron van
een organisatie.4 Dit perspectief vinden we in de literatuur onder andere terug bij Kogut en
Zander en Alavi en Leidner. Vanuit het kennisgebaseerde perspectief wordt volgens Kogut
1 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 162; R. Florijn, M. van Gurchom
& M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en praktijk van
kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 26; G.Schreiber e.a.,
Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS Methodology, Cambridge:
MIT Press 2001, p. 72; S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve
onderneming, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 36-37. 2 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 4;
C.W. Holsapple & K.D. Joshi, ‘An investigation of factors that influence the management
of knowledge in organizations’, Journal of Strategic Information Systems, 2000, p. 239-
240. 3 J.C. Spender, ‘Making Knowledge the Basis of A Dynamic Theory of the Firm’, Strategic
Management Journal (17), 1996, p. 45. 4 R.M. Grant, ‘Toward a knowledge-based theory of the firm’, Strategic Management
Journal (17), 1996, p. 110.
2
en Zander getracht inzicht te krijgen in de kennis van organisaties zodat de kansen op groei
en overleven toenemen.5 De belangrijkste competitieve dimensie van wat organisaties
“know how to do” is volgens hen het efficiënt ontwikkelen en delen van kennis. Kogut en
Zander geven het beeld van organisaties als sociale gemeenschappen waarin individuele en
sociale kennis omgezet worden in bruikbare producten en diensten.
Alavi en Leidner merken op dat het kennisgebaseerde perspectief ervan uitgaat dat de
dienstverlening door tastbare bronnen afhankelijk is van de wijze waarop die bronnen
gecombineerd en toegepast worden in een organisatie.6 De wijze waarop dit combineren en
toepassen gebeurt hangt af van de kennis en vaardigheden binnen de organisatie. Deze
kennis wordt doorgegeven door onder meer de organisatiecultuur, routines, beleid, IT,
documenten en individuele medewerkers. Omdat kennisbronnen normaal gesproken
moeilijk te imiteren en sociaal complex zijn, stelt het kennisgebaseerde perspectief van een
organisatie dat deze kennisbronnen voor langere tijd concurrentievoordeel kunnen bieden.
Het gaat daarbij minder om de kennis die op een bepaalde tijd bestaat maar meer om de
vaardigheid van de organisatie om bestaande kennis effectief toe te passen, om nieuwe
kennis te ontwikkelen en om acties te ondernemen om concurrentie voordeel op basis van
de kennis te behalen.
De aandacht voor een kennisgebaseerd perspectief op organisaties heeft geleid tot veel
wetenschappelijke aandacht voor het organiseren van ondernemingen vanuit het perspectief
van kennismanagement.7 Het belangrijkste onderwerp van kennismanagement is het
optimaliseren van prestaties door het beheersen van “kennis”.8 Kennismanagement is een
relatief jonge discipline waarin getracht wordt om de kosten en fouten bij het organiseren
van organisaties te beperken9, de betrokkenheid van individuen bij het nastreven van de
doelen van de organisatie te vergroten10 en de communicatie tussen medewerkers te
5 B. Kogut & U. Zander, ‘Knowledge of the Firm, Combinative Capabilities, and the
Replication of Technology’, Organization Science (3), 1992-3, p. 383-384. 6 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
108; H. Scarbrough & J. Swan, ‘Explaining the Diffusion of Knowledge Management. The
Role of Fashion’, British Journal of Management (12), 2001, p. 4. 7 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
113. 8 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 5. 9 R.H. Coase, ‘The Nature of the Firm’, Economica (4), 1937-16. 10 M. Olson, The Logic of Collective Action. Public Goods and the Theory of Groups.
3
verhogen.11
1.2 Centrale vraagstelling
Het afgelopen decennium is de aandacht in de literatuur met betrekking tot juridische
organisaties ook gericht op het managen van kennis in grote advocatenkantoren.12 Het
accent in de literatuur over kennismanagement in advocatenkantoren ligt met name op het
managen van kennis door advocaten in die kantoren. Grote advocatenkantoren beschikken
over meer dan zestig advocaten.13 Dat er aandacht is voor kennismanagement in
advocatenkantoren is niet verwonderlijk omdat advocatenkantoren bij uitstek
kennisintensieve organisaties zijn. Maar die aandacht wordt doorgaans weinig
onderbouwd. Gottschalk merkt op dat advocatenkantoren een branche representeren die
zeer geschikt lijkt voor kennismanagement-onderzoek: het werk op advocatenkantoren en
van advocaten is kennisintensief.14 Forstenlechner merkt met Hunter op dat wat
advocatenkantoren met name interessant maakt, het feit is dat expertise en kennis in die
sector zowel invoer en uitvoer zijn.15 Kennis is in feite de grondstof én het enige product.
Kennismanagement heeft volgens Forstenlechner zelfs meer potentieel in
Harvard 1971. 11 F.A. Hayek, ‘The Use of Knowledge in Society’, American Economic Review 1945-2. 12 Zie onder andere G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New
York: ALM Publishing 2003; R.V. de Mulder & A. Oskamp, ‘Juridisch
kennismanagement’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor
juristen, Deventer: Kluwer 1999; R.V. de Mulder, C. van Noortwijk, De maatschappelijke
urgentie van juridisch kennismanagement, Rotterdam: Erasmus Universiteit 2003; D.L.
Edwards & D.E. Mahling, ‘Toward Knowledge Management Systems in the Legal
Domain’, Proceedings of Group 97 1997. P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge
Management in Law Firms', The Journal of Information, Law and Technology (JILT) 1999-
3; M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004; T. du Plessis, Information and knowledge management in support of legal research in
a digital information environment (diss. Rand Afrikaans Universiteit) 2004. 13 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 31-32. In dit onderzoek neem ik deze norm voor grote kantoren over. Op de keuze
van advocaten en advocatenkantoren voor het onderzoek in dit proefschrift kom ik in
paragraaf 3.3 terug. 14 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 15 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 18.
4
advocatenkantoren dan in andere organisaties waarin andere invoer en uitvoer vergelijkbaar
relevant zijn.16 Maar al deze argumenten gelden ook voor andere kennisintensieve
organisaties zoals consultancy kantoren, ziekenhuizen en wetenschappelijke instituten.
Oskamp, Apistola en De Mulder geven een overzicht van in de literatuur genoemde, maar
vaak nauwelijks empirisch onderbouwde, oorzaken voor de toegenomen belangstelling
voor het managen van kennis in advocatenkantoren.17 Een belangrijk gevolg van de
toegenomen beschikbaarheid en het gebruik van softwaretoepassingen zou bijvoorbeeld
zijn dat het leidt tot een “information overload” in advocatenkantoren; het is volgens
diverse auteurs betrekkelijk eenvoudig om met behulp van softwaretoepassingen enorme
hoeveelheden informatie en kennis op verschillende wijzen te publiceren. De hoeveelheid
informatie die over juristen wordt uitgestort is de laatste jaren zo groot dat het volgens
Franken voor hen niet meer mogelijk is om overal kennis van te nemen.18 Verder is de
omvang van advocatenkantoren de afgelopen jaren snel toegenomen. Advocatenkantoren
fuseren of vormen netwerken met (inter)nationale kantoren. Door die groei van
advocatenkantoren wordt de structuur en het overzicht van de organisatie complexer
waardoor het voor advocaten lastiger wordt kennis te verzamelen.19 Voorts stellen cliënten
steeds hogere eisen aan de dienstverlening van advocatenkantoren. Zij verwachten
kwaliteit, snelle dienstverlening en een breed dienstenpakket.20 Daarnaast worden de
juridische problemen door, onder andere, de globalisering steeds diverser en dit noodzaakt
tot specialisatie. Het internet bijvoorbeeld zorgt voor juridische problematiek met een
nieuwe invalshoek . Bovendien wijzigt kennis, en vooral juridische kennis, snel.21
De meningen over het succes van kennismanagement in advocatenkantoren lopen uiteen.
16 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 24. 17 A. Oskamp, M. Apistola & R.V. de Mulder, ‘Kennismanagement voor juristen’, in: A.
Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer
2002, p. 167. 18 H. Franken, ‘Juridisch theoretische achtergronden’, in: H. Franken, H.W.K. Kaspersen &
A.H. de Wild (red.), Recht en Computer, Deventer: Kluwer 2001, p. 60. 19 M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 6. 20 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p. 29; G. Rusanow, Knowledge Management and the
Smarter Lawyer, New York: ALM Publishing 2003, p. 9. 21 R.V. de Mulder & A. Oskamp, ‘Juridisch kennismanagement’, in: A. Oskamp & A.R.
Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 1999, p. 128.
5
Terrett is van mening dat advocatenkantoren nog weinig tot geen succes hebben met
kennismanagement en Susskind stelt dat kennismanagement-programma’s in de meeste
kantoren niet in staat zijn om enige waarde te leveren.22 Een reden waarom
kennismanagement in advocatenkantoren nog niet zo succesvol is, is volgens Terrett dat
advocaten niet bekend staan om ‘teamwork’ of hun bereidheid om hun expertise te delen.
Een andere reden is volgens hem dat tijd gespendeerd aan het delen van kennis tijd is die
niet besteed wordt aan declareren en in een advocatenkantoor is tijd echt geld. Verder doen
veel advocatenkantoren het goed zonder expliciete aandacht voor kennismanagement en is
het introduceren van kennismanagement als een nieuwe denkwijze in advocatenkantoren
lastig. Tot slot worden initiatieven volgens Terrett niet goed beloond in advocatenkantoren.
Aan de hand van empirisch onderzoek merkt Jongedijk in tegenstelling tot Terrett en
Susskind op dat kennismanagement-initiatieven in advocatenkantoren veelal goed
verlopen.23 Als belangrijkste succesfactor noemt Jongedijk het inbedden van het
kennismanagement in de dagelijkse routine ondersteund door heldere doelen en taken voor
de advocaten die er zelf mee aan de slag gaan. De extra inspanning die wordt gevraagd
bovenop de productieve uren, wordt volgens hem bereikt door het management verregaand
te betrekken.
Het aantal publicaties over en het onderzoek naar kennismanagement door advocaten in
grote advocatenkantoren is beperkt. Weusten stelt bijvoorbeeld vast dat juristen maar
weinig publiceren over kennismanagement.24 Op de vraag waarom juristen dat zouden
moeten doen gaat Weusten niet in. Veel publicaties richten zich volgens Gottschalk op het
zonder empirische basis doen van aanbevelingen voor het optimaliseren van
kennismanagement.25 Ook Forstenlechner en Disterer constateren dat er weinig empirisch
onderzoek is om de rol van kennismanagement in advocatenkantoren te ondersteunen,
hoewel veel advocatenkantoren volgens hen ruim investeren in kennismanagement.26
22 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
Management (2), 1998-1, p. 74; M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law
Firms, Oxford: University Press 2004, p. 13. 23 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 4. 24 M.C.M. Weusten, ‘Kennismanagement in juridische organisaties’, A. Oskamp & A.R.
Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer, 2002, p. 179. 25 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 26 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 26.
6
Van Engers stelt dat, om van kennismanagement een serieuze wetenschappelijke discipline
te maken die voor de dagelijkse praktijk bruikbare gereedschappen biedt, theorieën over
kennismanagement empirisch getoetst moeten worden.27 Het doel van dit onderzoek is
meer inzicht verschaffen in en het empirisch toetsen van kennismanagement door
advocaten in grote Nederlandse advocatenkantoren.
De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt:
• Op welke wijze managen advocaten in Nederlandse advocatenkantoren hun
kennis?
Deze vraag is bedoeld als de vraag of de verworvenheden van kennismanagement in de
advocatenpraktijk worden toegepast en of daarbij wordt voldaan aan de kenmerken en
behoeften van advocaten. Voor de beantwoording van de centrale vraagstelling worden de
volgende deelvragen onderzocht:
• Wat zijn kenmerken van advocatenkantoren?
• Wat zijn kenmerken van advocaten in advocatenkantoren?
• Wat is kennis en over welke kennis beschikken advocaten?
• Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten kennismanagement?
• Wat zijn kennisprocessen en (hoe) voeren advocaten kennisprocessen uit?
• Wat zijn bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren
en (hoe) gebruiken advocaten die hulpmiddelen?
• Wat zijn omgevingsfactoren bij kennismanagement in grote advocatenkantoren?
• Hoe hangen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het
algemeen en in advocatenkantoren onderling samen?
• In hoeverre verschilt kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren van
kennismanagement in andere organisaties?
1.3 Relevantie
Er is nog weinig bekend over het uitvoeren van kennisprocessen, het gebruik van
hulpmiddelen en de invloed van omgevingsfactoren op kennismanagement in juridische
organisaties zoals advocatenkantoren. Daarnaast is er nog weinig bekend over de
samenhang tussen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in juridische
organisaties. Dit geldt ook voor andere organisaties zodat het ook niet echt mogelijk is om
conclusies daaruit door te trekken. Een doel van deze studie is meer inzicht te bieden in het
27 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, pp. 5-6.
7
uitvoeren van kennisprocessen, het gebruik van hulpmiddelen, de invloed van
omgevingsfactoren op kennismanagement en de samenhang tussen kennisprocessen,
hulpmiddelen en omgevingsfactoren in juridische organisaties. Met dit inzicht kunnen
praktische aanbevelingen worden gedaan, bijvoorbeeld dat het uitvoeren van bepaalde
kennisprocessen verbeterd kan worden of dat sommige hulpmiddelen beter gebruikt kunnen
worden. Oskamp, Tragter en Lodder merken in dit verband bijvoorbeeld op dat
kennismanagement kan bijdragen aan het analyseren van de behoeften van advocaten om
zodoende inzicht te bieden in het potentiële gebruik van informatietechnologie in het
juridisch domein.28 Voorts wordt in deze studie nagegaan hoe kennisprocessen,
hulpmiddelen en omgevingsfactoren met elkaar samenhangen. Meer inzicht in deze
samenhang kan ondersteuning bieden aan advocatenkantoren bij het investeren in nieuwe
hulpmiddelen. Bijvoorbeeld: past een bepaald hulpmiddel wel bij een uit te voeren
kennisproces of een invloedrijke omgevingsfactor?
In dit onderzoek worden de meest relevante aspecten van kennismanagement zoals kennis,
kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren en hun samenhang integraal
onderzocht. Een belangrijk voordeel van deze aanpak is dat verschillende afzonderlijke
onderzoeken op het gebied van kennismanagement bij elkaar gebracht kunnen worden in
een overzicht. Zo ontstaat een beeld van in hoeverre de verschillende onderzoeksresultaten
op elkaar aansluiten. Ook kan een combinatie van verschillende inzichten leiden tot nieuwe
ideeën. Een belangrijk nadeel van een het integraal onderzoeken van kennismanagement is
de geringere diepgang. Een “helicopter-view” biedt wel de mogelijkheid om meer richting
te geven aan toekomstig onderzoek naar kennismanagement. Juist omdat
kennismanagement, en dan vooral kennismanagement in advocatenkantoren, een
betrekkelijk jonge en zich nog ontwikkelende discipline is, is richting geven aan het
onderzoek op dat gebied van groot belang.
1.4 Opbouw van dit boek
Hoofdstuk 2 bevat het theoretisch kader waarin literatuur inzicht geeft in de
onderzoeksvragen. Zo worden op basis van literatuur en theorie enkele kenmerken van
advocaten en advocatenkantoren en de verworvenheden van kennismanagement
gepresenteerd. Vervolgens worden in hoofdstuk twee hypotheses voorgesteld op basis van
de gepresenteerde literatuur en theorie. De onderzoeksvragen en hypotheses worden nader
geformuleerd in de conclusies van hoofdstuk twee. Ook wordt in hoofdstuk twee
onderbouwd waarom het belangrijk is om de gepresenteerde hypotheses nader empirisch
28 A. Oskamp, M. Tragter & A.R. Lodder, ‘Mutual benefits for AI & Law and Knowledge
Management’, Proceedings of the Seventh International Conference on Artificial
Intelligence and Law, ACM, New York,
1999.
8
onderzoeken. In hoofdstuk 3 licht ik toe hoe dit empirisch onderzoek opgezet en uitgevoerd
zal worden. Het empirisch onderzoek bestaat uit interviews en vragenlijsten die vervolgens
met behulp van statistische toetsen worden geanalyseerd. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht
van de resultaten van dit onderzoek en beschrijft waarom kennismanagement in de
onderzochte kantoren is zoals het nu is. Ook wordt in hoofdstuk 4 kennismanagement door
advocaten vergeleken met kennismanagement in enkele andere organisaties. In hoofdstuk 5
worden de conclusies van het onderzoek en een aantal aanbevelingen gepresenteerd.
1.5 Juridische aspecten van kennismanagement
Juridische aspecten van kennismanagement vormen een apart corpus van onderzoek dat
buiten het bestek van dit proefschrift valt. Ik volsta met het geven van een kort overzicht
van enkele aspecten samen die een rol kunnen spelen bij het toepassen en onderzoeken van
kennismanagement in het juridisch domein. Het aantal aspecten en de omschrijvingen is
beperkt en voor discussie vatbaar. Ze zijn bedoeld om een kader te schetsen en kunnen
wellicht inspiratie bieden voor toekomstig onderzoek naar de juridische aspecten van
kennismanagement.
1.5.1 Common law, civil law en kennismanagement
Veel publicaties over kennismanagement in advocatenkantoren zijn gericht op kantoren in
“Common Law” landen zoals Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. In deze landen ligt
nadruk op het gebruiken van rechtspraak: precedenten. In civil law speelt wetgeving een
voorname rol. Publicaties over kennismanagement in Common Law landen zullen in dit
proefschrift ter illustratie gebruikt worden omdat er over kennismanagement in
Nederlandse advocatenkantoren aanzienlijk minder is verschenen. In dit proefschrift wordt
niet onderzocht wat precies de invloed is van Civil Law en Common Law op het managen
van kennis. In Common Law landen ligt van oudsher een sterk accent op rechtspraak als
rechtsbron, de laatste decennia opgeslagen in databanken. In Civil Law landen was dat veel
minder, maar zien we dat door de komst van databanken, en vooral door een website als
www.rechtspraak.nl de rol van rechtspraak groter wordt.
1.5.2 Enkele kenmerken van het juridisch domein
Oskamp stelt dat kenmerkend voor het juridisch domein is dat veel juridische informatie en
kennis een speciale status heeft.29 Wetgeving en rechtspraak zijn immers bronnen van recht,
moeten op een specifieke manier worden gebruikt en er zijn specifieke en deels wettelijke
eisen met betrekking tot de beschikbaarheid. Voor de juridische praktijk is het essentieel
dat alle wetten beschikbaar zijn. Voor rechterlijke uitspraken is volledigheid niet vereist,
omdat veel uitspraken volgens Oskamp niet interessant zijn voor publicatie. Korthals Altes
29 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 5.
9
vindt openbaarheid van rechtspraak juist zwaar wegen.30 Kortom, over de kwestie van het
al dan niet openbaar maken van alle rechterlijke uitspraken is nog discussie gaande.
Een ander kenmerk van het juridisch domein dat Oskamp noemt is het feit dat er
verschillende juridische posities bestaan.31 In een strafrechtelijke zaak zullen de advocaat,
de officier van justitie en de rechter hun eigen interpretatie willen geven aan hoe
bijvoorbeeld feiten juridisch gekwalificeerd moeten worden. Daarnaast kunnen
rechtsgeleerden middels doctrine invloed uitoefenen op wetgever en rechtspraak.32 De
interpretatie zal in enige mate verschillen omdat de doelen verschillend zijn. Kenmerkend
voor het recht is dat specifieke informatie zoals een wetstekst op verschillende manieren en
voor verschillende doeleinden kan worden geïnterpreteerd.
1.5.3 Bescherming van kennis
Organisaties zijn afhankelijk van hun kennis en willen hun kennis beschermen. Het recht
biedt daartoe verschillende mogelijkheden. Aan de hand van het artikel van Dijkstra en
Kneppers vat ik deze mogelijkheden kort samen.33
Kennis kan volgens Dijkstra en Kneppers als zelfstandig object beschouwd worden, waarbij
de bijbehorende juridische beschermingsvorm de intellectuele eigendom is. Zo leggen de
auteurs uit dat kennis op papier en elektronisch vastgelegd kan worden. Een advocaat kan
zijn kennis van overeenkomsten bijvoorbeeld vastleggen in een standaardmodel zodat
andere advocaten in het kantoor hier gebruik van kunnen maken. Bij beëindiging van het
dienstverband is zijn kennis dankzij deze standaardmodellen nog steeds beschikbaar voor
het kantoor. Veel advocatenkantoren beschikken over databases waarin kennisdocumenten
zoals standaardmodellen worden opgeslagen. Om de vastgelegde kennis te beschermen
kunnen advocatenkantoren volgens Dijkstra en Kneppers gebruikmaken van het
auteursrecht en het databankenrecht.
30 W. Korthals Altes, ‘Studiecommissie ontmaskert de grootste leugen. Commentaar op het
rapport Toegang tot rechterlijke uitspraken’, Mediaforum 2006(4), p. 90. 31 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 6. 32 H. Franken, Encyclopedie van de rechtswetenschap, Deventer: Gouda Quint, 2001, p.
136. 33 J. Dijkstra & L. Kneppers, ‘Juridische aspecten van kennismanagement en de gevolgen
voor de kenniseconomie.’, Nederlands Juristenblad 2004-40.
10
Auteursrecht34
Het auteursrecht beschermt niet het idee zelf, maar de waarneembare vorm van het werk.
Het auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde,
wetenschap of kunst, of van zijn rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te
verveelvoudigen, uitgezonderd de beperkingen, bij de wet gesteld (artikel 1 Auteurswet
1912). Onder de openbaarmaking van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt
bijvoorbeeld de voordracht, op- of uitvoering of voorstelling in het openbaar van het geheel
of een gedeelte van het werk of van een verveelvoudiging daarvan verstaan (artikel 12
Auteurswet). Onder de verveelvoudiging van een werk van letterkunde, wetenschap of
kunst wordt in het algemeen iedere gehele of gedeeltelijke bewerking of nabootsing in
gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt
verstaan (artikel 13 Auteurswet). Voorbeelden van verveelvoudigen zijn het fotokopiëren
en drukken van tekst- of beeldmateriaal en het digitaal opslaan van tekst, geluid of beeld op
een drager.35
Het auteursrecht beschermt alleen de waarneembare vorm van het werk en niet de
achterliggende ideeën. Het toepassen van de ideeën in een standaardovereenkomst levert
geen inbreuk op het auteursrecht op; het zonder toestemming kopiëren van dat
standaardmodel wel. Op de kennis heeft de werkgever geen recht, maar de werkgever wordt
wel als auteursrechtelijke maker van de door de advocaat in loondienst geproduceerde
documenten beschouwd (artikel 7 Auteurswet).36
Met de opkomst van de ICT is het veel moeilijker geworden om auteursrechten te
handhaven. Het verveelvoudigen van elektronische gegevens is zeer eenvoudig en het
internet biedt vele mogelijkheden om deze gegevens openbaar te maken.
Databankenwet
De databankenwet beschermt de producent van een database onder andere tegen het zonder
zijn toestemming ‘opvragen’ en ‘hergebruiken’ van substantiële delen van zijn databases en
herhaaldelijk en systematisch overnemen van substantiële delen van die databases (artikel 2
Databankenwet).37 Het zonder toestemming overnemen van een (substantieel deel van een)
database met standaardmodellen door niet rechthebbenden is niet toegestaan. Overigens is
34 Voor een uitgebreide beschrijving van het auteursrecht, zie J.H. Spoor, D.W.F. Verkade,
D.J.G. Visser, Auteursrecht, Deventer: Kluwer 2005 35 L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, W.E.J. Tjeenk
Willink 2000, p. 331-332 36 N. van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen, Groningen: Martinus Nijhoff 2002, p. 39-40. 37 L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, W.E.J. Tjeenk
Willink 2000, p. 415.
11
het juridische begrip database beperkter dan het feitelijke begrip database.38
Dijkstra en Kneppers merken op dat veel kennis van, overigens niet alleen, advocaten vaak
lastig vast te leggen is in computersystemen of documenten. Dat geldt zeker voor
vaardigheden. Dit deel van de kennis zit in het hoofd van een advocaat, is nauw verbonden
met hem en is lastig van hem los te koppelen. Deze kennis komt vooral tot uitdrukking
wanneer advocaten samenwerken of samen leren. Een organisatie heeft volgens Dijkstra en
Kneppers meestal geen recht op deze, al lastig vast te leggen, kennis van de werknemer.
Wel zijn er voor de werkgever volgens hen een aantal mogelijkheden om het werknemers
moeilijker te maken om voor een ander bedrijf te gaan werken of om de kennis ergens
anders toe te passen. Mogelijkheden die Dijkstra en Kneppers noemen zijn het opleidings-
en, geheimhoudingsbeding en het relatie- en concurrentiebeding.
Opleidings-, geheimhoudingsbeding: Het opleidingsbeding houdt in dat de werkgever en
werknemer afspreken dat bij vertrek tijdens of binnen een bepaalde periode na de opleiding
de werknemer het geheel of een deel van de investeringen aan de werkgever terugbetaalt.
Een werknemer mag kennis die geheim is niet ergens anders, bijvoorbeeld aan een nieuwe
werkgever, bekendmaken. Tot de bedrijfsgeheimen van de werkgever kan voldoende
vertrouwelijke, niet-gemakkelijk toegankelijke kennis worden gerekend.
Relatie- en concurrentiebeding: Het relatiebeding is een beding tussen de werkgever en
de werknemer waarbij de werknemer wordt verboden om na het einde van de
arbeidsovereenkomst de klanten van zijn voormalige werkgever te benaderen. Het
concurrentiebeding is een beding waarbij een ex-werknemer ten opzichte van zijn
voormalig werkgever beperkt wordt in zijn mogelijkheden om met zijn voormalige
werkgever te concurreren of om voor concurrenten te werken.39 Dit is meestal beperkt tot
een bepaald geografisch gebied en een bepaalde periode.
Maar welke bijzondere problemen spelen er nu? Dijkstra en Kneppers concluderen dat het
intellectuele eigendomsrecht en het arbeidsrecht van belang zijn voor kennismanagement.40
Maar wanneer zij kijken naar de mogelijkheden die het recht momenteel biedt om kennis te
beschermen op een wijze die past bij een goed kennismanagementbeleid, dan schiet het
recht volgens hen nog tekort. Zo biedt het auteursrecht volgens de auteurs niet een afdoende
38 L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, W.E.J. Tjeenk
Willink 2000, p. 420-416. 39 Voor meer informatie over het concurrentiebeding zie W.C.L. van der Grinten,
W.H.A.C.M. Bouwens, Arbeidsovereenkomstenrecht, Kluwer 2005. 40 J. Dijkstra & L. Kneppers, Juridische aspecten van kennisborging, in: IK, 4e jaargang, nr.
1, 2005.
12
oplossing. Dijkstra en Kneppers merken op dat de reden hiervoor eerder in de praktijk van
kennismanagement ligt dan in de tekortkomingen van het auteursrecht. Het borgen van
kennis is een te beperkte manier van kennismanagement. Zoals eerder al werd opgemerkt
kan niet alle kennis vastgelegd worden in documenten. De auteurs merken op dat
kennisborging door socialisatie een organisatie vrijwel geen rechten op de kennis oplevert.
Ook al investeert een organisatie volgens hen heel veel in kennis door werknemers de
mogelijkheden te bieden om bepaalde kennis te ontwikkelen, dan nog krijgt de organisatie
daarmee niet automatisch de rechten op deze kennis. In het arbeidsrecht wordt in de eerste
plaats het recht op vrije arbeidskeuze van de werknemer beschermd. Een omdat impliciete
kennis nauw verbonden is met de werknemer, zal bij het vertrek van die werknemer ook
zijn kennis uit de organisatie vertrekken. Geheimhoudingsbedingen, opleidingsbedingen en
concurrentiebedingen bieden hier volgens Dijkstra en Kneppers nauwelijks tegenwicht. Het
is volgens hen ook maar de vraag wie op welke kennis aanspraak zou mogen maken als het
om de informatieverwerkende en kenniscreërende capaciteit van werknemers gaat. Deze
capaciteiten zijn immers niet uitsluitend het resultaat van de werkervaring die de
werknemer bij de organisatie heeft opgedaan. Volgens Dijkstra en Kneppers kan het niet zo
zijn dat de werkgever al deze kennis en ervaring kan claimen, maar het zou volgens hen
ook onrechtvaardig zijn als de werkgever geen enkele claim op de kennis van de
werknemer kan leggen, zeker als de werkgever daar wel in heeft geïnvesteerd. Hoewel het
recht nog tekort lijkt te schieten op het gebied van kennismanagement, is het recht volgens
de auteurs op dit gebied in ontwikkeling, met name wat betreft het intellectuele
eigendomsrecht.
Wet Bescherming Persoonsgegevens
Kennismanagement in organisaties kan het beheer van persoonsgegevens impliceren. In de
Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) wordt onder een persoonsgegeven elk gegeven
betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon verstaan (artikel 1
Wet Bescherming Persoonsgegevens). De WBP ziet toe op in ieder geval het verzamelen,
vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken,
verstrekken door middel van doorzending, verspreiding, met elkaar in verband brengen,
afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens (artikel 1 sub b Wet Bescherming
Persoonsgegevens). De WBP is van toepassing op de geheel, gedeeltelijk of niet
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 Wet Bescherming Persoonsgegevens). Een
gevolg van de WBP voor kennismanagement in organisaties is dat diverse manieren van het
“verzamelen” van persoonsgegevens, zoals het controleren van e-mailgebruik van
medewerkers41 en van het maken van audio- en video opnames aan de WBP getoetst
41 Voor meer informatie over dit onderwerp zie J.H.J. Terstegge & S. Lieon, Goed werken
in netwerken. Regels voor controle op e-mail en internetgebruik van werknemers, Den
13
moeten worden.42 Dit betekent in ieder geval dat de werkgever deze activiteiten alleen mag
uitvoeren wanneer hij dat vooraf aan de werknemers heeft meegedeeld en de activiteiten
mogen alleen voor een beperkt aantal doeleinden uitgevoerd worden. De WBP stelt voor
kennismanagement kaders voor de verwerking van persoonsgegevens, bijvoorbeeld
gegevens over cliënten van een advocatenkantoor. Persoonsgegevens mogen bijvoorbeeld
slechts worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige
toestemming heeft verleend. De verantwoordelijke voor het verwerken van de
persoonsgegevens moet passende technische en organisatorische maatregelen toepassen om
persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige
verwerking.
Gedragsregels advocaten
Op advocaten in Nederland zijn de beroeps- en gedragsregels van de Nederlandse Orde van
Advocaten van toepassing. Enkele (gedrags)regels hangen nauw samen met het managen
van informatie en kennis. Zo stelt gedragsregel 6 van de Orde van Advocaten dat de
advocaat verplicht is tot geheimhouding. Artikel 272 Sr stelt schending van het
beroepsgeheim van geheimhouders zoals advocaten strafbaar. De advocaat moet zwijgen
over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard
en omvang van de belangen van cliënt. Voor zover de cliënt geen bezwaar heeft en voor
zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening kan de advocaat
bepaalde informatie en kennis naar buiten brengen. Verder moet de advocaat zijn
medewerkers en personeel de inachtneming van een gelijke geheimhouding opleggen. De
geheimhoudingsplicht duurt voort na de beëindiging van de relatie met de cliënt. Indien de
advocaat aan een wederpartij vertrouwelijkheid heeft toegezegd of deze vertrouwelijkheid
voortvloeit uit de aard van zijn relatie met een derde, zal de advocaat deze
vertrouwelijkheid ook jegens zijn cliënt in acht nemen. Deze vertrouwelijkheid brengt met
zich mee dat passende maatregelen genomen moeten worden om gegevens over cliënten en
hun zaken te beveiligen.
Haag: College Bescherming Persoonsgegevens 2002. 42 C.C.A.M. Jacobs-de Klerk, ‘Moderne technologie en privacybescherming van de
werknemer’, in: J.M.A. Berkvens, N.E.D. Faber, S.C.J.J. Kortmann, A. Oskamp,
‘Onderneming en ICT’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 2000, p. 30.
14
1.6 Advocaten in advocatenkantoren en in bedrijfsjuridische
afdelingen
Kennismanagement in (grotere) bedrijfsjuridische afdelingen vormt een onderdeel van
onderzoek dat buiten het bestek van dit proefschrift valt. Ik volsta met het geven van een
kort overzicht van enkele aspecten die een rol kunnen spelen bij het toepassen en
onderzoeken van kennismanagement in bedrijfsjuridische afdelingen. Er is nog weinig
bekend over kennismanagement in (grotere) bedrijfsjuridische afdelingen. Net als de
juridische aspecten zijn de in deze paragraaf genoemde aspecten beperkt en voor discussie
vatbaar. Ook de aspecten in deze paragraaf zijn bedoeld om een kader te schetsen en
kunnen wellicht inspiratie bieden voor toekomstig onderzoek naar kennismanagement in
bedrijfsjuridische afdelingen.
Een bedrijfsjurist zorgt ervoor dat binnen zijn eigen organisatie alle juridische aspecten van
de organisatie goed geregeld zijn. Advocaten in advocatenkantoren daarentegen zorgen er
met name voor dat bij andere organisaties alle juridische aspecten in orde zijn. Omdat het
werk van de bedrijfsjurist zich vooral richt op zijn eigen organisatie is zijn betrokkenheid
bij zijn organisatie op het eerste gezicht groter dan advocaten in advocatenkantoren die zich
vooral bezighouden met het goed functioneren van externe organisaties. Een gevolg zou
kunnen zijn dat lastiger is om advocaten het belang van goed kennismanagement in de
eigen organisatie te doen inzien dan hetzelfde te doen bij bedrijfsjuristen.
De bedrijfsjurist houdt zich onder ander bezig met het opstellen en controleren van
contracten, verzekeringen, de juridische aspecten van personeelszaken en het juridisch
adviseren van werknemers en de directie in en van hun eigen organisatie. Hoewel
advocaten zich ook bezig kunnen houden met deze werkzaamheden, doen zij dat juist voor
externe organisaties. Advocaten in grote advocatenkantoren moeten geregeld over
voldoende diepgaande kennis van (vele) uiteenlopende organisaties beschikken. Er zijn
echter ook advocaten die alleen voor een specifieke organisatie werken. In beide gevallen
komt echter naar voren dat advocaten hun belangen moeten verdelen. Bedrijfsjuristen
hoeven in feite alleen kennis van hun eigen organisatie te ontwikkelen. Ook hier komt de
noodzaak voor goed kennismanagement in advocatenkantoren naar voren.
Kennismanagement moet het meer dynamische karakter van kennis in advocatenkantoren
weten te ondersteunen. Dat is lastig omdat vooraf niet altijd duidelijk is met welke
organisaties de advocaten nu weer te maken krijgen.
Het recht is voor een bedrijfsjurist vaak maar één van de aspecten die meespelen in het
15
bepalen van de lange termijn strategie of bij een risico-afweging.43 De bedrijfsjurist houdt
meer rekening met het functioneren van zijn organisatie dan advocaten. De reden hiervoor
kan zijn dat bedrijfsjuristen in organisaties werken die, vaak anders dan advocaten in
advocatenkantoren, door management-professionals gemanaged worden. En anders dan bij
advocaten in advocatenkantoren staan bedrijfsjuridische afdelingen niet op zich maar
maken deel uit van het groter bedrijfsgeheel, met een bedrijfscultuur en ander management.
De betrokkenheid van de bedrijfsjurist bij goed kennismanagement voor het functioneren
van zijn organisatie lijkt dan ook groter te zijn dan de betrokkenheid van advocaten in een
advocatenkantoor. Voor kennismanagement is het dan ook een extra uitdaging om
advocaten meer te betrekken bij het algemeen management van hun eigen kantoor.
Wellicht hebben bedrijfsjuridische afdelingen sowieso een ander perspectief op
kennismanagement dan advocaten in advocatenkantoren. Zo is een bedrijfsjurist volgens
Dullaert soms erg geïsoleerd. Hij beschikt niet zoals advocatenkantoren over een uitvoerige
bibliotheek en know-how systeem. Het isolement kan ook veroorzaakt worden door het feit
dat de bedrijfsjurist niet altijd een arsenaal deskundige collega's om zich heen heeft die
specialist op een bepaald gebied zijn. De bedrijfsjurist zal ten opzichte van advocaten in
advocatenkantoren zijn kennis vooral zelf ontwikkelen. Advocatenkantoren bieden meer
mogelijkheden voor advocaten om kennis gezamenlijk te ontwikkelen. Onderlinge
kennisdeling speelt daar dan ook een voorname rol. In advocatenkantoren bestaan er meer
mogelijkheden tot kennisdeling. Een uitdaging voor de grotere advocatenkantoren kan zijn
om de juiste deskundige collega’s te vinden. Vaak is het vanwege de omvang ook lastig om
in grotere kantoren onderlinge contacten en vertrouwen tussen medewerkers op te bouwen.
Juist specialisten willen er zeker van zijn dat hun kennis door collega’s goed begrepen en
goed toegepast wordt.
1.7 Kennismanagers en kennismanagement
In deze studie wordt niet gekeken naar de rol van kennismanagers bij kennismanagement
door advocaten, hoewel zij een belangrijke rol zullen spelen bij het ontwikkelen en
begeleiden van kennismanagement in advocatenkantoren. Wanneer we kennismanagement
vanuit het perspectief van de kennismanager zouden onderzoeken dan zouden we kiezen
voor een zogenaamde “top-down benadering” van kennismanagement in
advocatenkantoren. Het “top-down” benaderen van kennismanagement, vanuit het
management van een organisatie, is de meest populaire en vaak de enige benadering van
kennismanagement in de literatuur en in de praktijk.44 In dit proefschrift wordt niet voor
43 C. Dullaert, De bedrijfsjurist: een belangrijke cliënt,
<http://www.advocatie.nl/page?1,1408.> 44 Zie bijvoorbeeld Weggeman,M.,Kennismanagement. Inrichting en besturing van
kennisintensieve organisaties, Scriptum Management,Schiedam,1997, p.67; Wiig,K.M.,
16
deze benadering gekozen omdat één van de huidige grote problemen van
kennismanagement vaak het management zelf is. Zo merkt Huysman op dat
kennismanagement ontstaan is vanuit een behoefte van het management om meer grip te
krijgen op de belangrijkste productiefactor in kennisintensieve organisaties, de kennis van
de werknemers.45 De behoefte om kennis zoveel mogelijk te ontsluiten en toegankelijk te
maken komt volgens Huysman voort uit de wens van het management om haar
vanzelfsprekende macht te behouden en niet te afhankelijk te worden van haar werknemers.
Deze behoefte om de macht over kennis te behouden is volgens haar echter onzinnig omdat
kennis niet van bovenaf in toom gehouden kan worden.
Voorts lijkt een top-down benadering nu nog te complex en te beperkt, ten minste wat
betreft de advocatuur.46 Om kennismanagement in een hele organisatie toe te passen moet
de complexiteit van de organisatie als geheel gereduceerd worden. Er moet dan gekeken
worden naar de kleinere onderdelen van de organisatie. Hiermee wordt gedoeld op de
afdelingen en individuele medewerkers in die afdelingen. Dit is een bottom-up benadering.
In dit proefschrift wordt geprobeerd om met behulp van deze benadering de kennismanager
te ondersteunen bij het ontwikkelen en toepassen van een werkwijze voor
kennismanagement voor de hele organisatie.
KnowledgeManagement: Where did it come from and where will it go?, in: Expertsystems
with applications, Vol.13, Nr.1, Liebowitz, J., Hoog, R.de, Spek,R.van der (eds.),
Elsevier,1997; Florijn,R., Gurchom, M.van, Meulen,M.van der, Kennis leren managen. De
theorie en praktijk van kennismanagement, Ten Hagen & Stam, DenHaag, 2000. 45 M. Huysman, ‘Zin en onzin van Kennis Management’, oratie Vrije Universiteit
Amsterdam, 2006, p. 3-4. 46 M. Apistola & A. Oskamp, ‘Preparing KnowledgeManagement for Law Practice’, in: B.
Verheij, A.R. Lodder, R.P.Loui, A.J.Muntjewerff (eds.), Legal Knowledge and Information
Systems. Jurix 2001: The Fourteenth Annual Conference, Amsterdam: IOS Press, 2001.
17
2 Theoretisch kader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een theoretisch kader van kennismanagement in advocatenkantoren
beschreven. Literatuur en theorieën over organisaties en kennismanagement worden
gebruikt om antwoord te krijgen op de in het eerste hoofdstuk gepresenteerde
onderzoeksvragen:
• Wat zijn kenmerken van advocatenkantoren?
• Wat zijn kenmerken van advocaten in advocatenkantoren?
• Wat is kennis en over welke kennis beschikken advocaten?
• Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten kennismanagement?
• Wat zijn kennisprocessen en hoe voeren advocaten kennisprocessen uit?
• Wat zijn bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren
en hoe gebruiken advocaten die hulpmiddelen?
• Wat zijn omgevingsfactoren bij kennismanagement in advocatenkantoren?
• Hoe hangen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het
algemeen en in advocatenkantoren onderling samen?
• In hoeverre verschilt kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren van
kennismanagement in andere organisaties?
De antwoorden op deze vragen worden in dit hoofdstuk gepresenteerd in de vorm van
hypotheses. Deze hypotheses dienen als uitgangspunt voor het onderzoek in de volgende
hoofdstukken. In dit hoofdstuk wordt onderbouwd waarom het van belang is om de
hypotheses nader te onderzoeken. In het volgende hoofdstuk wordt toegelicht hoe dit
onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
2.2 Kenmerken van advocaten en grote advocatenkantoren
In deze paragraaf worden, met name aan de hand van het boek van Bannier en Fanoy,
enkele kenmerken van (grote) advocatenkantoren en advocaten in die kantoren
beschreven.47 Deze kenmerken geven een beeld van advocaten en grote advocatenkantoren.
Waar mogelijk worden deze kenmerken gebruikt om onderzoekshypotheses te
onderbouwen en om te verklaren waarom de kennismanagementsituatie in
advocatenkantoren is zoals hij is.
47 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005.
18
2.2.1 Omschrijving van een advocaat
Aan de hand van de Advocatenwet, artikelen 2 en 3, beschrijven Bannier en Fanoy een
advocaat als volgt: 'Een advocaat is een aan een universiteit afgestudeerd jurist, die de in de
wet voorschreven vakken met succes gevolgd heeft en die vervolgens, na de in de wet
voorgeschreven eed te hebben afgelegd, bij de rechtbank is ingeschreven.'48 De advocaat is
volgens de auteurs jurist, heeft rechten gestudeerd, moet kennis van het recht hebben en
moet op één of meerdere rechtsgebieden zodanig deskundig zijn dat hij een cliënt goed kan
adviseren of bijstaan.
Een ander kenmerk van de advocaat is volgens Bannier en Fanoy dat de advocaat er voor
zijn cliënt is en niet voor iemand anders.49 Maar de advocaat moet er ook voor zorgen dat
hij het belang van de tegenpartij niet harder dan nodig aanpakt.
Voorts stellen Bannier en Fanoy dat de advocaat onafhankelijkheid moet zijn van de
overheid, de rechterlijke macht en de cliënt.50 Of, zoals de auteurs, toelichten: de advocaat
moet kunnen werken zonder de angst dat door zijn bijstaan van bijvoorbeeld een politiek
actieve cliënt, hij het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden. Ook moet de advocaat
niet bang zijn voor de vergelding van de rechter die met de juridische waardering van de
standpunt van zijn cliënt niets te maken heeft. Verder hoort de advocaat ook niet voor de
rechterlijke macht te werken, onder meer om te voorkomen dat de advocaat ingelicht wordt
over hoe zijn cliënt bij te staan. Tot slot: de advocaat mag niet zijn cliënt klakkeloos
napraten. De advocaat zal zo nodig moeten weigeren een voor hem kenbare onware
mededeling van de cliënt te doen. De advocaat heeft de leiding en draagt volledige
verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak.
Verder is volgens Bannier en Fanoy een goed en vlug verstand voor de advocaat
onmisbaar.51 Maar volgens de auteurs is een analytisch vermogen nog belangrijker. De
advocaat moet veel analyseren. Zo krijgt de advocaat bij iedere nieuwe zaak een
verzameling feiten. Hij moet uit een geschil halen wat het eigenlijke verhaal van de cliënt
is, wat relevant is, waar de feiten aan rechtsregels kunnen worden gekoppeld en welke
rechtsregels relevant zijn. Vervolgens moet de advocaat bestuderen wat hij kan bewijzen en
hoe een rechter er naar kan kijken, waarna de advocaat het procesrisico moet inschatten.
Kortom, de advocaat moet niet alleen creatief omgaan met het recht maar moet ook de
praktische mogelijkheden van de toepassing van de rechtsregels inzien en bovendien moet
48 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 13. 49 Bannier & Fanoy 2005, p. 14; Gedragsregel 3. 50 Bannier & Fanoy 2005, p. 16-17. 51 Bannier & Fanoy 2005, p. 19
19
hij morele oordelen kunnen vormen.
Verder moet een advocaat volgens de auteurs snel kunnen schakelen.52 In de praktijk
werken advocaten meestal niet alleen maar aan één dossier maar worden zij terwijl zij
zitten te werken aan een dossier, bijvoorbeeld gebeld over andere dossiers waar dringend
advies voor nodig kan zijn. Zodoende moet een advocaat in staat zijn zich elke keer
opnieuw in zeer korte tijd een beeld te vormen van de zaak waarover het gaat, de stand van
het dossier voor herinneren en op de juiste wijze kunnen reageren op de desbetreffende
cliënt.
2.2.2 Advocaat worden
Om advocaat te worden moet iemand met goed gevolg een afsluitend examen afleggen aan
een universiteit of open universiteit zoals bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek.53 Sinds 2005 is de situatie, zo merken Bannier en Fanoy op,
dat zowel degene aan wie op grond van het afsluitend examen de graad bachelor en tevens
de graad master op het gebied van het recht is verleend, als degene die het doctoraat in de
rechtsgeleerdheid of de bevoegdheid om de titel meester te voeren heeft verkregen, aan de
voorzitter van de rechtbank schriftelijk inschrijving als advocaat kan verzoeken (art. 2 lid 1
Advw.). Er worden daarbij eisen gesteld aan het aantal studiepunten dat behaald is in het
WO. Heeft iemand een bachelor HBO, gevolgd door een master WO, dan kan het verzoek
tot inschrijving niet direct worden gehonoreerd.
De basisopleiding van een advocaat neemt meestal een aantal jaren in beslag aan een
universiteit. In het algemeen volgt er nog een trainingsperiode in de praktijk als advocaat-
stagiair. Na zijn studie loopt een advocaat-stagiair drie jaar stage in een advocatenkantoor
en wordt die tijd begeleid door een patroon.54 Als hulpmiddel voor het begeleiden van
advocaat-stagiairs heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een portfolio ontwikkeld
waarmee de ontwikkeling van kennis van de stagiair kan worden bijgehouden en die de
communicatie tussen de stagiair en zijn begeleider ondersteunt.55 De advocaat-stagiair volgt
de Beroepsopleiding Advocatuur onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Orde van
Advocaten en vervolgens de Voortgezette Stagiaire Opleiding.56 Tijdens deze opleiding
52 Bannier & Fanoy 2005, p. 21. 53 Bannier & Fanoy 2005, p. 45 54 H.A. Stein & D. de Snoo, ‘Vestiging en vestigingsvormen’, P.F. van Oosten de Boer,
B.H.J. de Regt & H.A. Stein (red.), De advocaat als ondernemer. De bedrijfsmatige kant
van het advocatenkantoor, Deventer: Kluwer 2003, p. 1. 55 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
Uitgevers 2005, p. 44. 56 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
20
wordt aandacht geschonken aan kennis van het recht en vaardigheden zoals het houden van
een pleidooi, het horen van getuigen en het opstellen van processtukken. De advocaat-
stagiair werkt doorgaans samen met één van de medewerkers in een praktijkgroep van het
betreffende advocatenkantoor en met verschillende medewerkers en/of partners, waarbij
aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van kennis en vaardigheden. De advocaat-
stagiair werkt vaak ook in verschillende praktijkgroepen om kennis te maken met meerdere
rechtsgebieden.
Na het afronden van de Beroepsopleiding wordt de advocaat-stagiair advocaat-medewerker.
Dat wil niet zeggen dat die persoon voor de laatste keer in zijn leven een examen heeft
afgelegd en nu helemaal volleerd is. Naarmate meer kennis wordt verzameld en nieuwe
vaardigheden worden aangeleerd, ontwikkelt de advocaat zijn kennis. Hij leest
vakliteratuur, woont conferenties bij en neemt deel aan permanente educatie.
De advocaat-medewerker specialiseert zich in een bepaald rechtsgebied. Hij werkt steeds
zelfstandiger in complexe zaken en krijgt steeds meer eigen verantwoordelijkheid. De
advocaat-medewerker wordt zelf begeleider van stagiairs en gaat geleidelijk ook stagiairs
betrekken bij zijn werkzaamheden. Naast de interne opleiding volgt de advocaat-
medewerker externe specialisatieopleidingen. De advocaat-medewerker bouwt geleidelijk
een eigen relatie met cliënten op.
Advocaten in een groot advocatenkantoor vallen veelal in de categorieën stagiaire, (senior)
medewerker, (salary) partner (maat) en (maatschaps)bestuurder.57 In beginsel willen de
meeste jonge advocaten uiteindelijk partner worden omdat zij daarmee in hoge mate
financieel meedelen in de winstgevendheid van het kantoor. Deze structuur is vrij
piramidaal van opzet: stagiaires kunnen medewerkers worden. Medewerkers kunnen
vervolgens tot senior medewerker benoemd worden en uiteindelijk kunnen enkele senior
medewerkers kans maken om als partner deel uit te gaan maken van de maatschap.
Deventer: Kluwer 2005, p. 57-68; <http://www.ikwiladvocaatworden.nl/destudie.htm>. 57 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2005, p. 14.
21
2.2.3 Het advocatenkantoor
De advocaat oefent zijn praktijk uit vanuit een kantoor.58 Advocaten zijn doorgaans de
grootste groep medewerkers in grote advocatenkantoren.59 Een algemene aanbeveling voor
kantoren die Bannier en Fanoy noemen betreft voldoende automatisering in
advocatenkantoren, bijvoorbeeld om de cliënt een duidelijke overzicht van de bestede tijd te
bieden. Ook moet het kantoor volgens de auteurs over voldoende juridische kennis
beschikken. Bannier en Fanoy constateren dat dit vroeger betekende dat in het kantoor er
een behoorlijke bibliotheek moest zijn, maar tegenwoordig is voldoende toegang tot
geautomatiseerde bronnen ook voldoende. Tot slot vinden zij duidelijke kenbaarheid van
het kantoor van belang.
Verder merken Bannier en Fanoy op dat de advocaat een goede kantoororganisatie nodig
heeft zodat hij op een efficiënte en kwalitatief verantwoorde wijze kan werken.60 De
kantoororganisatie bestaat onder meer uit de secretariële ondersteuning, de postkamer,
facilitaire dienst, financiële administratie en de personeelsafdeling.61 Advocatenkantoren
kunnen ondersteund worden door een staf bestaande uit een verscheidenheid van functies
zoals secretaresses, bibliothecarissen, koffiejuffrouwen en schoonmakers en afdelingen
zoals bijvoorbeeld Personeel & Organisatie, Administratie, Automatisering, Opleidingen en
Bibliotheek. Grotere kantoren worden verder vaak ondersteund door accountants en
automatiseringsexperts. In steeds meer grote advocatenkantoren is ook een afdeling
Kennismanagement aanwezig.62 Doorgaans leidt een kennismanager deze afdeling en is
deze verantwoordelijk voor het dagelijks kennismanagement in het kantoor. De
kennismanager formuleert een kennisstrategie voor het kantoor en stimuleert het
ontwikkelen en delen van kennis.63 Een goede ondersteunende staf is noodzakelijk om
58 Artikel 11, lid 2 Advw. & Gedragsregel 33. 59 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
Uitgevers 2005, p. 13. 60 Bannier & Fanoy 2005, p. 71. 61 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 72-73; R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de
rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2005, p. 13; A.C. Metzelaar,
‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van Duren e.a. (red.) De advocaten pleiten staande.
50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie 2002. 62 Zie bijvoorbeeld E. Cohen, ‘Stibbe stoft zich af, maar met mate’, Het Financieele
Dagblad, 15-01-2001. 63 Binnen steeds meer grote advocatenkantoren ontstaan met de aandacht voor
kennismanagement nieuwe functies zoals Kennismanager en nieuwe afdelingen zoals
Kennismanagement. De Mulder en Van Noortwijk merken op dat de toegenomen
22
personeelsverloop tegen te gaan en om de kwaliteit en motivatie van medewerkers te
ondersteunen.64
De kantoororganisatie moet aangestuurd worden. Dat gebeurt volgens Bannier en Fanoy
tegenwoordig door chefs de bureau, ook wel kantoordirecteur, kantoormanager of office
manager genoemd. Bij sommige grotere kantoren is de kantoordirecteur een goed opgeleide
manager. In grotere kantoren zijn doorgaans stafhoofden die verschillende stafafdelingen
leiden onder de hoofdleiding van een directeur met een academische opleiding.
2.2.4 Samenwerkingsvormen
In advocatenkantoren komt volgens Bannier en Fanoy wordt meestal door middel van een
maatschap samengewerkt.65 Onder de maatschap vallen verschillende secties die ieder in de
maatschap vertegenwoordigd zijn. Secties kunnen naar specialisatie worden ingedeeld,
zoals arbeidsrecht, mededingingsrecht en ondernemingsrecht.66 Secties worden over het
algemeen geleid door een sectiehoofd. Binnen een sectie zijn advocaat-medewerkers
werkzaam die op hun beurt verantwoordelijk zijn voor advocaat-stagiairs.
belangstelling voor kennismanagement ten nauwste samenhangt met de essentiële en
strategische rol die kennis tegenwoordig in bijna iedere organisatie speelt. Deze rol brengt
volgens hen met zich mee dat de aandacht voor kennismanagement zich onmogelijk kan
beperken tot een enkel onderdeel van de organisatie, bijvoorbeeld de ‘afdeling
kennismanagement’ (R.V. de Mulder & C. van Noortwijk, De maatschappelijke urgentie
van juridisch kennismanagement, Rotterdam: Erasmus Universiteit 2003, p. 12.). Huysman
en De Wit stellen dat het management duidelijke verantwoordelijkheden bij
kennismanagement moet aangeven om de indruk weg te nemen dat er één kennismanager
of één partner de uiteindelijke verantwoordelijke is voor de kennis binnen het kantoor.
Wanneer bijvoorbeeld een kennismanager verantwoordelijk wordt gesteld voor het beheer
van kennis in het advocatenkantoor, dan kan dit leiden tot het verwaarlozen van de
individuele verantwoordelijkheden van advocaten of partners (Huysman & M., De Wit, D.,
Knowledge Sharing in Practice, Dordrecht: Kluwer 2002, p. 147). 64 B.A. de Koning & M.N.T. Kostermans, Grote advocatenkantoren in Nederland. Markt,
Management & Maatschapscultuur, De Koning en Kostermans 1993, p. 123. 65 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 73-75. 66 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 34. Een andere mogelijke indeling die Van Oostrum noemt is die naar het
industrie- of marktsegment waarop een sectie zich richt, zoals de bank-, telecom- of
energiesector.
23
Bannier en Fanoy merken op dat tegenwoordig van de Nederlandse advocaten zo'n 11 – 12
procent eenpitters zijn en de grote meerderheid in de praktijk samenwerkt. Redenen voor de
vorming van grote kantoren vanaf de jaren zeventig betreffen volgens de auteurs
economische motieven en de groeiende vraag naar gespecialiseerde advocatendiensten
vanuit het sterk groeiende bedrijfsleven. Maar ook de vrees voor vestiging van grote en
sterk concurrerende Engelse en Amerikaanse kantoren speelde een rol. Verder bieden grote
kantoren, door de toename van de schouders die de lasten konden dragen, de mogelijkheid
tot het opzetten van buitenlandse vestigingen. Tegenwoordig zijn de inkomens op de grote
kantoren volgens de auteurs zonder meer bevredigend en flink gestegen. Ook de komst van
buitenlandse kantoren heeft plaatsgevonden; vrijwel alle Engelse kantoren hebben een
vestiging in Nederland en concurreren met Nederlandse kantoren.
De meest bekende samenwerkingsvormen in de Nederlandse advocatuur zijn volgens
Bannier en Fanoy de maatschap, de kostenmaatschap en de naamloze vennootschap.
2.2.5 Maatschap
In een advocatenmaatschap stellen twee of meer advocaten hun kennis en vaardigheden ten
dienste van de maatschap en delen de opbrengst in de vorm van declaraties aan cliënten.67
Een kenmerk van de Nederlandse advocatenmaatschap is de afwezigheid van hiërarchische
verhoudingen tussen de maten onderling.68
De maten of partners hebben veel vrijheid bij het invullen van hun samenwerking in de
maatschap. Onderwerpen die de partners moeten regelen zijn onder meer zeggenschap,
bestuursvorm, winstverdeling, toelating van nieuwe maten of het beëindigen van een
lidmaatschap van een maat. In grote maatschappen worden bestuursfuncties gedelegeerd
aan een maatschapsbestuur, dagelijks bestuur of een daarmee vergelijkbaar orgaan. Dit kan
wel of niet onder strakke controle van de vergadering van maten staan. Het komt voor dat
de invloed van maten geringer wordt naarmate de maatschap groeit. Slagvaardig besturen is
volgens Bannier en Fanoy moeilijk te combineren met een groot aantal personen dat over
de schouder van de bestuurder(s) meekijkt en maatschap contracten hebben volgens hen de
neiging in dat geval de bestuursmacht te concentreren bij een daartoe gekozen groepje
maten, die het bestuur vormen.69 In grotere maatschappen wordt de toetreding van nieuwe
maten meestal met gewone of in ieder geval een kleinere gekwalificeerde meerderheid
67 Bannier & Fanoy 2005, p. 76 & art. 7A:1655 BW. 68 A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van Duren e.a. (red.) De
advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie
2002, p. 173. 69 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 76.
24
geregeld, of zelfs overgelaten aan het bestuur of een commissie.
De winst kan op verschillende manieren verdeeld worden. In de grotere kantoren, zo
vermoeden Bannier en Fanoy, zal doorgaans een verdeling bij gelijke delen voorkomen.
Metzelaar merkt op dat alle maten gelijk zijn qua zeggenschap en aandeel in de winst.70
Iedere maat ontvangt een even groot deel in de winst ongeacht of die maat ook een precies
gelijk deel van de winst binnengehaald heeft. Andere bestaande mogelijkheden om de winst
te verdelen zijn volgens Bannier en Fanoy het koppelen van het winstaandeel van iedere
maat aan zijn inbreng in financiële zin of op andere wijze berekend, gedurende het jaar. Of
een systeem van gelijke delen in beginsel met een correctie naar boven of beneden voor de
maat, die extra goed of juist ver beneden het gemiddelde heeft gepresteerd.
Kostenmaatschap
De kostenmaatschap is een samenwerking tussen advocaten die de kosten delen, maar de
inkomsten van hun praktijk voor zichzelf houden.71 Het gezamenlijk behaalde voordeel
ontbreekt hier. Ieder van de maten is aansprakelijk voor eigen handelen, maar niet voor dat
van de andere leden van de samenwerking. De praktijk wordt uitgeoefend zonder
bemoeienis van een ander maar de kosten worden wel gedeeld met anderen.
Naamloze vennootschap
Deze vorm van een naamloze vennootschap is de laatste jaren gekozen door enkele grote
advocatenkantoren.72 In de naamloze vennootschap komt het er volgens Bannier en Fanoy
over het algemeen op neer dat iedere (voormalige) partner de praktijk via een
beroepsvennootschap (in de vorm van een BV) uitoefent, vervolgens de BV als
aandeelhouder van de NV laat optreden en de BV onder een contractuele regeling met de
NV praktijk laat uitoefenen. Als beloning voor die praktijkuitoefening ontvangt de BV een
vergoeding die neerkomt op wat vroeger als winstaandeel uitgekeerd werd aan de maten.
Het bestuur van de NV is opgedragen aan een of meer van de advocaten. De bij sommige
van zulke NV's volgens Bannier en Fanoy levende wens om niet-advocaten in het bestuur
op te nemen stuit af op het voorschrift van de Verordening op de praktijkvennootschap dat
het geven van zeggenschap over de advocatenpraktijk aan niet-advocaten verbiedt. De NV
vorm biedt extra bescherming tegen (zeer grote) claims door beperking van verhaal tot het
(zo laag mogelijk gehouden) vennootschapsvermogen, terwijl volgens de auteurs veilig
70 A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van Duren e.a. (red.) De
advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie
2002, p. 173. 71 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 77-78. 72 Bannier & Fanoy 2005, p. 78-79.
25
aangenomen mag worden dat die NV ook nog een aansprakelijkheidsbeperking in de
algemene voorwaarden heeft opgenomen en dan is er nog de bescherming van de BV
waarin de betrokken partners de praktijk uitoefenen. Een ander voordeel dat Bannier en
Fanoy noemens is dat een NV strakker bestuurd kan worden dan een maatschap. Het
bestuur heeft meer eigen bevoegdheden dan het bestuur van een maatschap dat alleen
gedelegeerde bevoegdheden heeft. Dat vergroot volgens Bannier en Fanoy de
slagvaardigheid.
2.2.6 Groot, gespecialiseerd en commercieel
In de jaren zestig kwamen kantoren met meer dan 10 advocaten zeer weinig voor.73 Nu zijn
er zelfs kantoren met meer dan 200 advocaten. Verschillende auteurs constateren in
Nederland een toename van grote advocatenkantoren: tot in de jaren zestig praktiseerden
advocaten vooral nog alleen, terwijl eind jaren negentig er kantoren zijn ontstaan met meer
dan 200 advocaten.74 In 2005 zijn er in Nederland 21 advocatenkantoren met elk meer dan
zestig advocaten in dienst.75
Die groei heeft gevolgen: In een groot en groeiend advocatenkantoor kunnen opbrengsten
afnemen door toenemende kosten van het organiseren van de organisatie zelf.76 Daarbij
kunnen kostbare fouten gemaakt worden. Een ander probleem bij grote advocatenkantoren
is dat de onderlinge contacten onpersoonlijker worden en de mensen elkaar niet meer
kennen.77 Volgens Bannier en Fanoy is het op een groot kantoor moeilijk om iedereen te
kennen, om een indruk van de soorten praktijk te krijgen die in de verschillende sectoren
wordt uitgeoefend, om het handwerk te leren. De betrokkenheid bij het wel en wee van het
kantoor ligt bovendien minder voor de hand. Een voordeel van een groot advocatenkantoor
kan volgens de auteurs wel zijn dat er zeer grote en ingewikkelde zaken worden behandeld,
dat het werk vaak minder solistisch is dan in een klein kantoor, omdat er in teams gewerkt
wordt en omdat de opleiding intern vaak, volgens de auteurs uitstekend, verzorgd wordt.
Een belangrijk kenmerk van een groot advocatenkantoor is verder volgens Bannier en
73 Bannier & Fanoy 2005, p. 79-80. 74 P.J.M.von Schmidt auf Altenstadt, Het marktdenken voorbij, Advocatenblad 19,1999; H.
van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 25. 75 Nederlandse orde van advocaten, Jaarverslag 2005, p. 61.
<http://www.advocatenorde.nl/public/file/pdf/jaarverslag_2005.pdf> 76 R.H. Coase, ‘The Nature of the Firm’, Economica (4), 1937, p. 390. 77 M. Olson, The Logic of Collective Action. Public Goods and the Theory of Groups.
Harvard 1971, p. 62.
26
Fanoy dat het de commerciële praktijk zal uitoefenen. Een praktijk waarbij de cliënten
volgens hen vooral rechtspersonen zullen zijn. Advocatenkantoren hebben doorgaans grote
ondernemingen, instellingen en vermogende particulieren als klant.78 De betrokkenheid bij
die cliënten is volgens Bannier en Fanoy vaak minder dan bij privé-personen.
Volgens Bannier en Fanoy kunnen we rustig stellen dat wie op een groot kantoor werkt
gespecialiseerd is of zich specialiseert. Grote kantoren zijn doorgaans in secties of
praktijkgroepen ingedeeld, waarbinnen slechts één soort praktijk wordt uitgeoefend:
ondernemingsrecht, bankrecht, onroerendgoedrecht, arbeidsrecht, industriële-
eigendomsrecht, etc.. Het kleinere kantoor biedt, ten opzichte van grotere kantoren, meestal
een meer algemene opleiding. Deze opleiding leidt volgens de auteurs tot een bredere
praktijkervaring, zij het op onderdelen minder diep dan bij de gespecialiseerde opleiding
van de grotere kantoren. De jonge advocaat is op het kleine kantoor volgens Bannier en
Fanoy ook vaak betrokken bij praktische zaken zoals de rol en het procuraat, waarvoor de
grote kantoren aparte afdelingen hebben. Ook kan een klein kantoor volgens hen meer een
eigen signatuur en sfeer hebben en het is er om iedereen bij naam te kennen. Als typisch
verschil tussen kleine en grote kantoren wordt volgens de auteurs ook vaak genoemd dat op
het kleine kantoor de werkdruk meestal lichter is.
2.2.7 Het werk van de advocaat
Het dagelijks werk van advocaten concreet beschrijven is een onmogelijke opgave.79 De
werkzaamheden lopen zo ver uiteen en variëren zozeer van persoon tot persoon en van
praktijk tot praktijk dat zij onmogelijk in een algemene omschrijving te vangen zijn. Een
heel algemene indruk is zoals Bannier en Fanoy opmerken, het beste wat hier gegeven kan
worden. Kenmerkend voor juridische werkzaamheden is volgens Kaspersen en Oskamp dat
zij hun basis in het recht vinden en dat voor het uitvoeren ervan een bepaalde hoeveelheid
(juridische) kennis nodig is.80 Advocaten houden zich primair bezig met het opstellen van
juridische adviezen, uitspraken en commentaren die zelf weer kennis bevatten.81 De inhoud
78 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 37; R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie in beeld.
50 jaar Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM, 2002, p.19. 79 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 83-85. 80 H.W.K. Kaspersen, Recht en informatietechnologie: een zaak van intensief onderhoud,
inaugurele rede Vrije Universiteit Amsterdam, 1996, p. 29; A. Oskamp, Het ontwikkelen
van juridische expertsystemen. Een theoretische beschouwing (diss. Amsterdam VU),
Deventer: Kluwer, 1990, p. 70. 81 L. Matthijssen, W., Voermans, M.C.M. Weusten, IT-toepassingen in de juridische
27
van de werkzaamheden hangt volgens Bannier en Fanoy mede af van de hoofdrichting
waarin de praktijk wordt uitgeoefend: de civiele praktijk, de strafrechtpraktijk of het
bestuursrecht. Met name het procesdeel van de praktijk verschilt bij deze drie. Maar ook het
advieswerk en de besprekingen met de cliënt verschillen.
De advocatuur is een volgens de auteurs zo gevarieerde bezigheid dat advocaten vaak 's
morgens niet weten wat zij 's avonds over de afgelopen dag kunnen vertellen. De advocaat
ontvangt cliënten, gaat naar zittingen, schrijft processtukken en adviezen, vergadert en doet
nog veel meer. Samengevat bestaat het werk van een advocaat volgens Bannier en Fanoy
uit oordelen, adviseren en het behartigen van belangen. De advocaat luistert naar de cliënt,
gaat uit van het belang van de cliënt en overweegt op grond van zijn kennis van wet en
recht wat de positie van de cliënt is en adviseert. Dat kan verdediging in een strafzaak
betekenen, maar ook het aanspannen van een procedure in een civiel geschil of het voeren
van verweer in zo'n procedure. Maar ook het namens de cliënt onderhandelen over een
minnelijke oplossing van een geschil. Kortom, de variëteit is eindeloos groot.82
2.2.8 Specialisatie
Advocaten zijn over het algemeen generalisten of specialisten.83 Bannier en Fanoy merken
op dat vergaande specialisatie van advocaten een verschijnsel is van de laatste twee
decennia. Een generalist bezit voldoende kennis op een aantal gebieden om de cliënten die
hem om bijstand vragen voldoende te adviseren. Dan zal het meestal gaan om het oplossen
van dagelijkse problemen. Bannier en Fanoy onderscheiden drie soorten specialisten:
sectorspecialisten, onderdeelspecialisten en superspecialisten. De sectorspecialist richt zich
op een brede maar duidelijk afgebakende sector van het recht, zoals het strafrecht of het
bestuursrecht. De onderdeelspecialist is de advocaat houdt zich speciaal bezig met een
onderdeel van zo'n sector, bijvoorbeeld onderdeel van het civiele recht: arbeids-, bank-,
ondernemings- en intellectueel eigendomsrecht. De superspecialist ten slotte heeft zich
toegelegd op een afgebakend stukje van een onderdeel. Bijvoorbeeld de octrooiadvocaat
binnen het intellectuele-eigendomsrecht. Specialisatie biedt de cliënt een diepe kennis en
ervaring. De wetgeving is volgens Bannier en Fanoy in de laatste decennia op een niet bij te
houden wijze uitgebreid. Niet één jurist is volgens hen in staat het gehele terrein nog te
overzien, laat staan te beheersen. Voor een volledige of in elk geval optimale mate van
praktijk, in: A. Oskamp, A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, in:
Informatica en Recht deel 20, Kluwer, Deventer, 2002, p. 19; L.H.A.J.M. Quant, M.
Pannevis, J.M.F.X. Van Veggel, E.E. Minkjan, F. Heemskerk, Introductie in de advocatuur,
Nederlandse Orde van Advocaten, Meinema, Delft, 1994, p. 10. 82 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 88. 83 Bannier & Fanoy 2005, p. 88-90.
28
kennis van het recht zal een keuze gemaakt moeten worden en dus een beperking. Dan
wordt er volgens de auteurs al gespecialiseerd.
2.2.9 Advies- en procespraktijk
Het werk van advocaten wordt nogal eens verdeeld in de adviespraktijk en de
procespraktijk.84 In de adviespraktijk kan men volgens Bannier en Fanoy vooral, maar
zeker niet uitsluitend, denken aan de grote kantoren. Daar zijn volgens hen praktijkgroepen
waarvan de advocaten nooit in de rechtszaal komen, maar alleen adviezen geven,
onderhandelen, contracten opstellen, legal opinions schrijven, transacties begeleiden, etc.
Grote advocatenkantoren bestaan doorgaans uit verschillende gespecialiseerde
praktijkgroepen waardoor zij verschillende diensten kunnen aanbieden aan verschillende
cliënten. Verder zijn ze relatief gespecialiseerd en richten zich doorgaans op de
commerciële praktijk (bijvoorbeeld ondernemingsrecht, intellectuele eigendom en IT).85
Het werkterrein van grote kantoren bestaat met name uit advisering en in mindere mate uit
procesbijstand.86
2.2.10 Advocaat en declaratie
Een advocaat zal over het algemeen van de inkomsten uit zijn praktijk afhankelijk zijn voor
zijn levensonderhoud.87 Bannier en Fanoy geven een overzicht van de bijkomende kosten
zoals de kosten van de gebruikelijke verzekeringen, maar vooral ook het sparen voor de
oude dag. Uit het uurtarief moeten ook de kosten van een kantoor worden gedekt worden:
de huur, het personeel, en de kosten van onder meer boeken, abonnementen en IT en de
kosten van het lidmaatschap van de NOvA moeten betaald worden. Deze kosten belopen bij
veel kantoren al snel zo'n 60 a 70 % van de omzet. Tenslotte zal ook de meest
hardwerkende advocaat volgens Bannier en Fanoy niet al zijn werktijd aan de praktijk voor
zijn cliënten kunnen besteden, daar het kantoor, het bestuur, de administratie, de
begeleiding van stagiairs, het bijhouden van de kennis ook aandacht vragen. Door dit alles
lijkt volgens de auteurs een betrekkelijk hoog uurtarief nodig om op behoorlijke, maar als
regel bepaald niet luxueuze, wijze kantoor te houden en te leven.88 In sommige delen van
de commerciële praktijk worden volgens de auteurs zonder meer hoge bedragen gerekend.
84 Bannier & Fanoy 2005, p. 90. 85 R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie in beeld. 50 jaar
Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM, 2002, p.8. 86 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 37. 87 F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban van de balie,
Deventer: Kluwer 2005, p. 217. 88 Bannier & Fanoy, 2005, p. 218.
29
Om een idee te krijgen; deze bedragen kunnen in de commerciële praktijken in de zakelijke
markt soms wel oplopen tot 500 euro per uur.89
Door middel van de declaratie (elders rekening of factuur genaamd) brengt de advocaat de
cliënt datgene in rekening wat deze aan hem verschuldigd is. 90 Op een declaratie staat over
het algemeen het loon voor het werk en de onkosten (zoals reiskosten, vertalingen en het
griffierecht) die de advocaat heeft gemaakt. De onkosten zijn als doorgaans goed te
verantwoorden. Moeilijker is het volgens Bannier en Fanoy soms wat betreft het salaris.
Cliënt en advocaat kunnen voor het begin van een zaak een tarief overeenkomen. Wanneer
een tarief is afgesproken is het alleen nog maar een kwestie van het goed registreren van de
bestede tijd. Het kantoor kan een eigen tarief hebben of gebruikmaken van een handreiking
van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
2.2.11 De advocaat is een professional
In de juridische literatuur worden advocatenkantoren als professionele organisaties
aangeduid, waarbij verwezen wordt naar de beschrijving van Mintzberg.91 Een wezenlijk
kenmerk van professionals is dat zij veelal op individuele basis hoogwaardige diensten
(kennisproducten) leveren aan cliënten waarbij de relaties met de cliënten en collega's van
grotere betekenis zijn dan de relatie met de eigen organisatie.92 Volgens Dullaert en Van de
Griendt worden advocaten door de volgende kenmerken van professionals getypeerd:
• Hoge mate van autonomie, zelfstandigheid en behoefte aan vrijheid;
verantwoordelijkheid afleggen wordt ervaren als een beperking van creativiteit en
mogelijkheid om de beste oplossing te vinden.
• Motiveert zichzelf
89 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2005, p. 9. 90 Bannier & Fanoy, 2005, p. 218-219. 91 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2005, p. 13; C.W.M. Dullaert & H.F.M. van de Griendt, Management van een
advocatenkantoor. De lastige partner, Den Haag: Reed Business Information 2004, p. 21; P.
Duncan, 'The Impact of IT on Small Legal Practices in Scotland', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1997-1; H. van Oostrum, Toevallige
weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in advocatenkantoren (diss.
Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, p. 86; Y.J. Joustra, ‘De
advocaat als professional. In de Spiegel kijken’, Advocatenblad 1998-15; H. Mintzberg,
Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992. 92 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2005, p. 14.
30
• Hoge mate van verantwoordelijkheid, o.a. voor ontwikkelen eigen specialisme en
vaktechniek
• Persoonsgebonden werkwijze
• Functioneren zowel binnen eigen organisatie als de organisatie van cliënten
• Functioneren zowel binnen interne als externe netwerken van collega-
professionals
• Meeste professionals werken het liefst alleen
• Altijd een goed excuus om niet deel te nemen; er is een cliënt die wacht
• Professionals laten zich wel coachen, maar niet managen.
Strikt genomen heeft de professional volgens Van Otterlo, anders dan veel andere werkers,
geen organisatie nodig voor de uitoefening van zijn professie.93 Een advocaat kan
bijvoorbeeld werken als eenpitter die zijn eigen administratie verzorgt, zijn eigen agenda
bijhoudt en zelf bepaalt hoeveel werk hij wil aannemen. Toch wordt ondersteuning vanuit
een goede organisatie voor professionals steeds belangrijker als gevolg van toenemende
complexiteit van zakelijke dienstverlening (commercialisering en specialisatie) en
toenemende kwaliteitseisen die aan hen gesteld worden door cliënten en de
beroepsorganisatie.
Mintzberg noemt een advocaat en een advocatenkantoor als voorbeelden van een
professional en de professionele bureaucratie.94 In zijn beschrijving geeft hij een aantal
kenmerken die ik nu samenvat. Zo worden voor de uitvoerende kern in de professionele
bureaucratie volgens Mintzberg goed getrainde professionals ingehuurd, die dan een
aanzienlijke mate van controle over hun eigen werk krijgen.95 Zeggenschap over de eigen
werkzaamheden houdt volgens Mintzberg in dat de professional, zoals een advocaat, in zijn
werk betrekkelijk onafhankelijk is van zijn collega’s, maar nauw samenwerkt met
cliënten.96
93R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische
uitgevers 2005. 94 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992; P. Duncan,
'The Impact of IT on Small Legal Practices in Scotland', The Journal of Information, Law
and Technology (JILT) 1997-1. 95 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 199. 96 Zie ook P.M. Schoonen, L.M. Sloot, K.H. Doppen & M.H.J. Evers, Strategie,
strategische planning en prestatie binnen de advocatuur, Rotterdams Instituut voor
Bedrijfseconomische Studies, Rotterdam: Erasmus Universiteit 1995, p. 5.
31
De benodigde coördinatie tussen de uitvoerende professionals wordt volgens Mintzberg
merendeels verricht door hetgeen ze hebben geleerd te verwachten van collega’s. Er is
volgens hem sprake van standaardisatie van vaardigheden en kennis. Advocaten hebben een
langdurige opleiding in de rechtsgeleerdheid nodig om een goed advocaat te worden. In die
opleiding is volgens Mintzberg steeds maar weer hetzelfde oefenen heel belangrijk om een
automatisme aan te kweken. Maar hoe gestandaardiseerd de kennis en vaardigheden ook
zijn, ze zijn volgens hem zo ingewikkeld dat er voldoende ruimte overblijft om ze naar
eigen inzicht toe te passen. Er zijn geen twee professionals die ze op precies dezelfde
manier toepassen. Professionals doen vaak een beroep op het eigen oordeel.
In professionele bureaucratieën is het moeilijk om terug te vallen op de andere vormen van
standaardisatie. De werkprocessen van professionals zelf zijn te ingewikkeld om
rechtstreeks te worden gestandaardiseerd. Ook de output van het werk van professionals
kan niet gemakkelijk worden gemeten en leent zich derhalve niet voor standaardisatie.
Zowel direct toezicht als onderlinge aanpassing belemmeren de professional in zijn nauwe
contacten met zijn cliënten. Die relatie vloeit volgens Mintzberg voort uit een grote mate
van professionele autonomie, waarbij geen bevelen van een manager hoeven te worden
opgevolgd en uitgebreid met collega’s kan worden overlegd.97
De behoefte aan direct toezicht van de professionals of onderlinge aanpassing is volgens
Mintzberg maar gering, waardoor de uitvoerende kernen heel groot kunnen zijn. Er zijn
weinig managers op eerste lijn niveau en op een hoger niveau.
Een groot deel van de macht over het uitvoerende werk berust volgens Mintzberg bij de
professionals van de uitvoerende kern onderaan de hiërarchie. In veel gevallen werkt ieder
met zijn eigen cliëntèle en is men alle onderworpen aan de collectieve controle van
collega’s, die de professionals om te beginnen hebben getraind en geïndoctrineerd en zich
daarna het recht voorbehouden hem terecht te wijzen ingeval van wanpraktijken. De macht
van professionals wordt volgens Mintzberg ontleend aan twee feiten: hun werk is te
ingewikkeld om door managers te worden gecontroleerd of te worden gestandaardiseerd en
er is meestal veel vraag naar hun diensten. Daardoor is de professional volgens hem mobiel
en kan hij erop staan dat hij in zijn werk behoorlijk autonoom is. Als de professional de
autonomie niet krijgt die hij nodig acht, zal hij volgens Mintzberg al gauw zijn
gereedschapstas met vaardigheden pakken en ergens anders heengaan. Men kan zich
volgens hem afvragen waarom professionals de moeite nemen om überhaupt lid van een
professionele bureaucratie te worden. Maar daar geeft Mintzberg een aantal redenen voor:98
97 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 202. 98 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 207.
32
• Professionals kunnen in een gezamenlijke organisatie hulpbronnen zoals
ondersteunende diensten delen;
• Professionals kunnen in een organisatie van elkaar leren en nieuwkomers
opleiden;
• Sommige professionals hebben de achtergrond van een organisatie nodig om
cliënten te krijgen;
• Cliënten hebben vaak de hulp van meerdere professionals tegelijkertijd nodig;
• Cliënten kunnen van de ene professional naar de andere worden verwezen
wanneer de eerste diagnose niet juiste blijkt te zijn.
Volgens Mintzberg regelen professionals niet alleen hun eigen werk maar proberen zij ook
collectieve vrijheid van handelen te verkrijgen over de administratieve beslissingen die hen
betreffen.99 Bijvoorbeeld beslissingen om collega’s aan te nemen of te promoveren en om
hulpbronnen te verdelen. Wie dergelijke beslissingen zelfstandig wil kunnen nemen, moet
volgens hem zeggenschap hebben over het middenkader van de organisatie en dat doen
professionals door ervoor te zorgen dat hun “eigen soort” daar werkt.
De uitvoerende professionals nemen volgens Mintzberg zelf een deel van het bestuurlijke
werk voor hun rekening. Een professional zit bijvoorbeeld in één of meerdere commissies
om ervoor te zorgen dat hij in ieder geval wat invloed kan uitoefenen op de beslissingen die
zijn werk betreffen. Bovendien moeten fulltime bestuurders die in deze structuren ook maar
enige macht willen hebben, volgens Mintzberg bevoegde professionals zijn en bij voorkeur
zijn gekozen door de professionals of ten minste zijn benoemd met hun goedkeuring.
In de professionele hiërarchie ligt de macht volgens Mintzberg in de kunde: kennis en
vaardigheden verlenen de professional zoals de advocaat macht. Veel macht blijft onderin
de hiërarchie, bij de professionals zelf. Dat wil niet zeggen dat ze geen pikorde kennen,
maar die moet wel gebaseerd zijn op de ervaring en kunde van de professionals. Juristen die
nog geen advocaat zijn krijgen eerst de rang van advocaat-stagiair, en naarmate ze meer
ervaring opdoen en een reputatie opbouwen de rang van advocaat en ten slotte advocaat-
partner. Partnerschap kent een belangrijke status en waardering in advocatenkantoren en
afwijzing ervan betekent een veroordeling tot een 2e klasse status.100 Zodoende verlaten
veel advocaten het kantoor om ergens anders hun heil te zoeken.101
99 Mintzberg, 1992, p. 207. 100 Maister, D., Managing the professional service firm, Free Press Business, 1993, p. 186. 101 W. Delany & A.H. Finegold, ‘Wall Street Lawyer in the Provinces’, Administrative
Science Quarterly (15) 1970-2, p. 195.
33
De output in professionele bureaucratieën is niet goed meetbaar en dat maakt het moeilijk
om overeenstemming te bereiken over de doelstellingen.102 Daardoor verliest in
advocatenkantoren het begrip strategie veel van zijn betekenis. In veel gevallen kiezen alle
professionals hun eigen cliënten en hun eigen methoden om met cliënten om te gaan. Maar
professionals kiezen hun cliënten en methoden volgens Mintzberg niet in het wilde weg. Zij
worden sterk aan banden gelegd door de professionele normen en vaardigheden die ze
hebben geleerd. Daardoor spelen de beroepsorganisaties zoals de Nederlandse Orde van
Advocaten en opleidingsinstituten zoals universiteiten buiten het advocatenkantoor een zeer
grote rol bij het bepalen van de strategieën die de advocaten gebruiken. Volgens Mintzberg
worden de strategieën in de professionele bureaucratie voornamelijk, maar niet volledig,
bepaald door de individuele professionals binnen de organisatie tezamen met de
beroepsorganisatie daarbuiten.
In de professionele bureaucratie kan de bestuurder zijn wil niet opleggen aan de
professionals van de uitvoerende kern.103 In plaats daarvan moet hij zich verlaten op zijn
informele macht en die subtiel gebruiken. Omdat de bestuurder weet dat de professionals
het liefst met rust worden gelaten, probeert hij heel voorzichtig stapje voor stapje zijn doel
te bereiken, zodat iedere zet op zich nauwelijks merkbaar is. Zo weet hij in de loop der tijd
veranderingen te bewerkstelligen die de professionals onmiddellijk zouden hebben
afgewezen als ze allemaal tegelijk waren voorgesteld.
De factoren leeftijd en omvang spelen volgens Mintzberg een betrekkelijk kleine rol in de
professionele bureaucratie.104 In de grotere professionele organisaties kan het er volgens
hem wat geformaliseerder aan toegaan en zijn er wellicht meer volledig ontwikkelde
aanvullende structuren. Maar dat betekent niet dat er geen kleine professionele
bureaucratieën bestaan of dat ze niet jong kunnen zijn. In de professionele bureaucratie
brengt de geschoolde werknemer bij zijn indiensttreding de normen in de organisatie in, dus
er is volgens Mintzberg weinig aanlooptijd nodig. Of, zoals hij schrijft: plaats een groep
professionals in een nieuwe organisatie en in de kortste keren functioneren ze alsof ze daar
al jaren zitten. Omvang schijnt om dezelfde reden niet zo’n rol te spelen; bovendien omdat
de professionals in hun werk zo onafhankelijk zijn. Een professional die voor zichzelf
werkt houdt zich volgens Mintzberg aan dezelfde professionele normen als 2000
professionals die in een gigantische organisatie werken.
Kenmerkend voor de professionele organisatie zijn volgens Mintzberg tenslotte de
hoogopgeleide medewerkers. Zij hebben veel kennis en ervaring en voeren vaak complexe
102 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 211. 103 Mintzberg, 1992, p. 213. 104 Mintzberg, 1992, p. 213.
34
taken uit.105
2.2.12 De Nederlandse Orde van Advocaten
In Nederland is de Nederlandse Orde van Advocaten de beroepsorganisatie van alle
Nederlandse advocaten.106 Advocaten worden op grond van de Advocatenwet verplicht
ingeschreven bij de Nederlandse Orde van Advocaten. De Nederlandse Orde van
Advocaten bewaakt de kwaliteit van dienstverlening door advocaten. Zo biedt de NOvA
een opleidingsprogramma voor de advocatuur aan, stellen zij bindende regels op voor
advocaten en kent zij tuchtrechtspraak. Ook biedt de Orde voorlichting en dienstverlening
aan advocaten en advisering aan de overheid over beleid en wetgeving. De Nederlandse
Orde van Advocaten zorgt ervoor dat de universele normen die zij opstellen, door de
universiteiten worden onderwezen en door alle advocatenkantoren op hun gebied worden
aangehouden.
2.2.13 Management in advocatenkantoren
In advocatenkantoren wordt het management doorgaans gevormd door advocaten die
partner zijn geworden. Een juiste achtergrond en vaardigheden van het management dragen
volgens Metzelaar en Susskind bij aan optimaal kennismanagement.107 Zij merken op dat
advocaten die in advocatenkantoren promotie maken tot partner, niet altijd opgeleid zijn
voor managementfuncties en ook niet altijd op bestuurlijke capaciteiten geselecteerd zijn.
Buurma merkte in 1981 op dat advocaten zelden op leidinggevende capaciteiten
geselecteerd worden en dat de universitaire opleiding en stage in het geheel niet gericht zijn
op een managersopleiding.108 Hoewel advocaten steeds meer het nut van andere
professionals in het management van een advocatenkantoor beginnen in te zien, blijft de
status van advocaat volgens Cohen belangrijk.109 Zo maakt een manager die geen advocaat
is, het volgens De Koning en Kostermans voor veel advocaten emotioneel moeilijk om
leiding te aanvaarden van een buitenstaander.110 Rusanow stelt dat de uitdaging voor niet-
105 H. Mintzberg, Mintzberg on Management: Inside our Strange World of Organizations,
The Free Press, New York, 1989, p. 177. 106 http://www.advocatenorde.nl 107 A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van Duren e.a. (red.) De
advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie
2002, p. 175; R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information
Technology, Oxford: University Press 1998, p. 32. 108 H. Buurma, ‘Management van het advocatenkantoor’, Advocatenblad 1981-5, p. 88. 109 E. Cohen, ‘Doctorandus, voorheen een outsider, wint terrein in advocatenkantoor’, Het
Financieele Dagblad, 17 januari 2001. 110 B.A. de Koning & M.N.T. Kostermans, Grote advocatenkantoren in Nederland. Markt,
Management & Maatschapscultuur, De Koning en Kostermans 1993, p. 76.
35
advocaten is om te leren hoe advocaten werken en om een sterke vertrouwensband met
advocaten op te bouwen. Advocaten kunnen volgens haar een moeilijk en intimiderend
publiek zijn.111
Dullaert en Van de Griendt stellen dat, voor zover advocaten al te managen zijn, zij iemand
prefereren die zich al inhoudelijk bewezen heeft in het juridisch beroep.112 Professionals
van een andere discipline worden volgens Dullaert en Van de Griendt moeilijk
geaccepteerd en gerespecteerd. Advocaten zijn volgens Dullaert en Van de Griendt zo
gewend zijn hun eigen gang te gaan en gelijk te hebben, dat het gemeenschappelijk een
strategie uitzetten of ‘luisteren’ naar een dagelijks bestuur of een bestuursvoorzitter een
probleem is.113 Ook het feit dat de advocaat zo deskundig is op zijn eigen terrein, verblindt
hem volgens Dullaert en Van de Griendt soms voor het feit dat hij niet ook nog eens
deskundig is op het terrein van management. Dit betekent dat een manager van een kantoor,
in welke vorm dan ook, moeilijk draagvlak kan creëren voor een efficiënte aansturing. In
deze situatie komt het verschil tussen een manager en een leider naar voren. Een manager
past volgens Boersma goed op de winkel terwijl een leider een nieuwe visie ontwikkelt en
de winkel opnieuw inricht, aangepast aan de eisen van een nieuwe tijd.114 Leiders hebben
volgens hem voor de uitwerking van hun richtinggevende visie wel managers nodig.
Leiderschap is volgens Boersma noodzakelijk voor het realiseren van veranderingen in een
organisatie.115 Van Otterlo merkt op dat leiderschap van belang is voor de grote
advocatenkantoren met meer dan zestig advocaten. Hij stelt dat deze kantoren vrijwel
allemaal georganiseerd zijn als maatschappen met partners die meedelen in de winst en dus
ook in belangrijke mate zeggenschap over de organisatie en de strategie van de organisatie
hebben. In de grote kantoren is het dan volgens Van Otterlo ook geen sinecure om een
beleid uit te stippelen waar alle partners zich in kunnen vinden.116
111 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 155. 112 C.W.M. Dullaert & H.F.M. van de Griendt, Management van een advocatenkantoor. De
lastige partner, Den Haag: Reed Business Information 2004, p. 43. 113 C.W.M. Dullaert & H.F.M. van de Griendt, Management van een advocatenkantoor. De
lastige partner, Den Haag: Reed Business Information 2004, p. 22. 114 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 215. 115 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 212. 116 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers 2005, p. 37.
36
2.2.14 Advocaten en het algemeen management
Om kennismanagement in advocatenkantoren te optimaliseren is invloed op het algemeen
management door advocaten noodzakelijk.117 Advocaten moeten gaan meedenken in het
algemeen management van het kantoor. Advocaten richten zich met name op de eigen
werkzaamheden en beschikken vooral over juridisch inhoudelijke kennis. Bezien vanuit
efficiëntie- en effectiviteitsverbetering is óók kennis op financieel en marketinggebied van
belang. Advocaten moeten hun advocatenkantoor in een breder perspectief zien om zo de
doelen en strategieën van de organisatie beter te bepalen. Advocaten kunnen deze situatie
verbeteren door kennis van het algemeen management te ontwikkelen.118
Een van de onderzoeksvragen is wat kennis eigenlijk is en over welke kennis advocaten
beschikken. Antwoord op deze vragen is van belang omdat het zonder enig begrip van het
concept kennis onduidelijk blijft wat er gemanaged wordt of moet worden door advocaten.
In de volgende paragraaf wordt geprobeerd aan de hand van literatuur een antwoord op
deze vragen te geven.
2.3 Kennis
Het concept ‘kennis’ is een kernbegrip in literatuur over kennismanagement. Legio
publicaties over kennismanagement definiëren het begrip kennis, waarbij onderscheid
gemaakt wordt in indelingen tussen gegevens, informatie en kennis, de stock- en
flowbenadering, expliciete kennis en impliciete kennis en kennis in advocatenkantoren. In
de volgende deelparagrafen beschrijf ik literatuur en theorie over het begrip “kennis”. In de
laatste paragraaf, de tussenconclusie, vat ik de te onderzoeken hypothese samen en
onderbouw ik het belang van het onderzoeken van deze hypothese.
2.3.1 Gegevens, informatie en kennis
Over de begrippen gegevens en informatie bestaat in de literatuur over kennismanagement
doorgaans overeenstemming. Gegevens zijn symbolen of feiten waaraan nog betekenis
gegeven moet worden of die met andere woorden nog geïnterpreteerd moeten worden.
Informatie betreft gegevens waaraan betekenis is toegekend.119
117 A. Oskamp, M. Apistola & R.V. de Mulder, ‘Kennismanagement voor juristen’, A.
Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer
2002, p. 175. 118 R.V. de Mulder & C. van Noortwijk, De maatschappelijke urgentie van juridisch
kennismanagement, Rotterdam: Erasmus Universiteit 2004, p. 13. 119 M.H. Zack, ‘Managing Codified Knowledge’, MIT Sloan Management Review (40),
1999-4, p. 46; G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the
37
De omschrijvingen van kennis in de kennismanagementliteratuur laten zien dat het een
subjectief begrip is, er bestaat geen overeenstemming over. Kennis wordt ook wel
omschreven als: een persoonlijk vermogen, het product van informatie, ervaring,
vaardigheid en attitude van iemand120, hetgeen waarmee gegevens geïnterpreteerd kunnen
worden en waarmee informatie toegepast kan worden121, de verzameling gegevens en
informatie die gebruikt wordt om taken uit te voeren en nieuwe informatie te
ontwikkelen122, begrijpen plus de vaardigheid om het om te zetten in vaardigheden123 en:
toegevoegde waarde door mensen door context, ervaring en interpretatie van informatie. 124
Gegevens hebben het minst te maken met de creativiteit van een persoon en kennis het
meest. Gegevens zijn het meest objectief en kennis het minst. Zo kunnen gegevens en
informatie doorgaans makkelijk worden vastgelegd in bijvoorbeeld softwaretoepassingen
omdat ze objectief zijn. Kennis daarentegen is meestal nauw verbonden met een persoon en
wat kennis is hangt doorgaans af van iemands perspectief.125 De grens tussen met name
informatie en kennis is in het algemeen moeilijk aan te geven. Bevat een arrest bijvoorbeeld
kennis of informatie? Voor een advocaat kan het kennis bevatten (maar niet altijd wanneer
het bijvoorbeeld een ander rechtsgebied betreft), voor sommige kennismanagers niet meer
interaction between technologies, techniques and people’, Journal of Knowledge
Management (5), 2001-1; M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van
kennisintensieve organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 30; G. Rusanow,
Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM Publishing 2003, p.
69; R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie
en praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 23; G.Schreiber
e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS Methodology,
Cambridge: MIT Press 2001, p. 3; S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een
creatieve onderneming, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 18. 120 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 33. 121 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 22. 122 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS
Methodology, Cambridge: MIT Press, 2001, p. 4. 123 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 22. 124 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 69. 125 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 9.
38
dan informatie.
Uit het voorgaande blijkt dat het concept ‘kennis’ dikwijls in verband gebracht wordt met
de concepten ‘gegevens’ en ‘informatie’. Een precies onderscheid tussen gegevens en, met
name, informatie en kennis wordt vaak niet gemaakt. De vraag is of inzicht in het begrip
kennis en het onderscheid daarbij tussen gegevens, informatie en kennis nodig is voor
advocatenkantoren en zo ja hoe het begrip kennis dan omschreven kan worden. Literatuur
over kennismanagement besteedt voornamelijk aandacht aan het beschrijven van het begrip
kennis en gaat vaak niet op het doel daarvan in. Aan het einde van paragraaf 2.3 kom ik
terug op dit punt.
Een in de literatuur over kennismanagement veel gebruikte manier om duidelijk te maken
wat kennis is, is door het in te delen in verschillende soorten. In de volgende paragrafen
licht ik een aantal in de kennismanagementliteratuur voorkomende indelingen toe.
2.3.2 Stock- en flowbenadering
De stockbenadering gaat ervan uit dat kennis een concept is dat als een afzonderlijk
fenomeen buiten mensen om kan bestaan.126 Kennis van mensen kan geëxpliciteerd en
opgeslagen worden.127 Informatietechnologieën zoals databases spelen daarbij een
voorname rol. Binnen de stockbenadering wordt geen onderscheid gemaakt tussen
gegevens, informatie en kennis zoals eerder beschreven. Volgens de flowbenadering bestaat
er een onderscheid tussen informatie en kennis.128 Kennis kan niet worden overgedragen
maar is gekoppeld aan een persoon die altijd subjectieve waarde aan informatie toekent.129
Kennis is vooral gebonden aan individuele personen en kan niet van die personen los
gezien worden. Facilitatie van communicatie tussen personen en het opzetten van
ontmoetings- en leermomenten speelt een voorname rol in de flowbenadering.
Voor de rechtspraktijk lijkt de flowbenadering het meest voor de hand te liggen.130
126 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 8. 127 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 20. 128 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 9. 129 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 20. 130 A. Oskamp, M. Apistola & R.V. de Mulder, ‘Kennismanagement voor juristen’, in: A.
Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer
2002, p. 169.
39
Juridische kennis kan niet altijd objectief gedeeld worden. Sommige kennis kan wel
gestructureerd en opgeslagen worden in bijvoorbeeld kennissystemen. Oskamp e.a. noemen
als voorbeeld de criteria waaraan men moet voldoen om een bijstandsuitkering te krijgen en
die in een beslisboom ondergebracht kunnen worden. Maar de waardering van sommige
posten waarvan niet van tevoren duidelijk is of ze onder een specifieke categorie vallen, is
kennis die in eerste instantie niet makkelijk overdraagbaar is en nog voor discussie vatbaar
is.
2.3.3 Expliciete kennis en impliciete kennis
Behalve het onderscheid tussen gegevens, informatie en kennis onderscheiden diverse
auteurs expliciete kennis en impliciete kennis.131 Expliciete kennis betreft informatie
neergelegd in theorieën, formules, procedures, handboeken, tekeningen, schema’s e.d.
(kennen, weten), wordt overgedragen door onderwijs en kan verkregen worden door
studie.132 Expliciete kennis kan eenvoudig gecommuniceerd en gedeeld worden.133 Tijdens
de studie rechten en tijdens juridische cursussen wordt expliciete kennis met juristen
gedeeld. Een voorbeeld van de expliciete kennis van een advocaat is een publicatie van zijn
hand waarin hij onder woorden brengt hoe hij een juridisch probleem heeft opgelost. Of
welke interpretatie aan een wet of begrip gegeven moet worden.
Impliciete kennis is door de mensen die erover beschikken vaak niet expliciet te
beschrijven, uit te leggen en te formaliseren.134 Het is een “background” vaardigheid, deels
onbewust en gebaseerd op ervaring. Impliciete kennis is zeer persoonlijk en is moeilijk te
communiceren en vast te leggen.135 Impliciete kennis bestaat uit ervaringen, vaardigheden
en attitude, kan gedeeld worden door demonstratie en is verkrijgbaar door te kopiëren en te
imiteren in socialisatieprocessen.136 Impliciete kennis bestaat uit vaardigheden en mentale
modellen, komt vaak naar voren in de handelingen van medewerkers en is gebaseerd op
131 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 10. 132 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 36. 133 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 71-72. 134 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS
Methodology, Cambridge: MIT Press 2001, p. 69-70. 135 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 71-72. 136 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 36.
40
concepten zoals ervaring, creativiteit en intuïtie.137 Impliciete kennis is doorgaans niet
gepubliceerd maar ligt vooral verborgen in de hoofden van mensen en is mede daardoor
niet goed toegankelijk.138 Nonaka en Takeuchi verduidelijken het concept impliciete kennis
aan de hand van de volgende anekdote:
“Elke Japanner zal beamen dat Shigeao Nagashima, bijgenaamd ‘Mr. Baseball’, één van de
grootste honkballers uit de sportgeschiedenis is. Wij vroegen hem waaraan hij zijn succes
bij wedstrijden te danken had en hoe hij op cruciale ogenblikken zo vele winnende runs had
kunnen maken. Zijn antwoord ging gepaard met een heleboel beeldende taal en
lichaamsbewegingen, maar toch kon hij niet precies verwoorden wat hij bedoelde. Zijn
bewoordingen deden niet erg logisch of systematisch aan. Aan het slot zei Nagashima
simpelweg: 'Je moet het gewoon voelen.'”139
Een ander voorbeeld van impliciete kennis is de ervaring en vaardigheid van een advocaat
om een rechter te overtuigen. Maar ook de wijze waarop een advocaat staande voor een
rechter inspeelt op een veranderende tactiek van de rechter. Muntjewerff merkt op dat
werkzaamheden van ervaren advocaten doorgaans cognitief en zodoende moeilijk te
observeren en in kaart te brengen zijn.140 Hoewel een advocaat vaak tot een juiste conclusie
komt in het oplossen van een juridische casus, besteedt hij, volgens Muntjewerff, doorgaans
weinig tijd aan het structureren van de casus (vaak herkent hij de casus als een specifiek
probleem) en besteedt hij weinig tijd aan het zoeken van de juridische regels. Ervaren
advocaten passen juridische regels uit het hoofd toe, maken weinig aantekeningen, en
kijken soms alleen bij het afronden naar de specifieke inhoud van een wetsartikel.
De werkwijze van een advocaat lijkt enigszins incompleet omdat veel tussenresultaten van
de advocaat impliciet blijven.
Het feit dat sommige kennis impliciet is betekent niet dat we deze niet kunnen bestuderen.
Tot slot: kennis is niet per se expliciet of impliciet. Zo refereert Gottschalk aan Nonaka die
stelt dat kennis in de loop der tijd dynamisch kan wisselen tussen impliciet en expliciet.141
137 Zie o.a. L. Hunter, P. Beaumont & M. Lee, ‘Knowledge management practice in
Scottish law firms, Human Resource Management Journal (12) 2002-2, p. 6. 138 I. Nonaka & H. Takeuchi, De kenniscreërende onderneming. Hoe Japanse bedrijven
innovatieprocessen in gang zetten, Schiedam: Scriptum Management 1999, p. 21. 139 I. Nonaka & H. Takeuchi, De kenniscreërende onderneming. Hoe Japanse bedrijven
innovatieprocessen in gang zetten, Schiedam: Scriptum Management 1999, p. 21. 140 A.J. Muntjewerff, An instructional environment for learning to solve legal cases
PROSA, proefschrift Universiteit van Amsterdam, 2001, p. 70-71. 141 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT), 1999-3; I. Nonaka, Managing innovation as an
41
2.3.4 Boersma’s indeling van kennis
Boersma refereert aan vier indelingen van kennis: (1) feitenkennis, procedurele kennis,
interpretatieve kennis, achtergrondkennis; (2) expliciete kennis, impliciete kennis; (3)
menselijke kennis, gedocumenteerde kennis, gemechaniseerde kennis, geautomatiseerde
kennis; (4) benodigde kennis, specifieke kennis, cruciale kennis, schaarse kennis.142
Feitenkennis betreft kort gezegd het ‘weten dat’. Een advocaat beschikt doorgaans over
veel feitenkennis. Hij weet bijvoorbeeld wat de belangrijkste wetgeving op zijn
rechtsgebied inhoud en waar die wetgeving gevonden kan worden. Een advocaat beschikt
tevens over procedurele kennis, het ‘weten hoe’. Hij weet bijvoorbeeld hoe hij een
rechterlijke uitspraak moet analyseren en hoe hij een verzoek bij de rechtbank moet
indienen. Voorts bezit een advocaat interpretatieve kennis, hij weet bijvoorbeeld hoe hij
een wetsartikel in het licht van een concreet geval moet beoordelen of interpreteren. Ook
heeft een advocaat achtergrondkennis waarmee hij kan verklaren hoe hij geredeneerd heeft
om tot een oplossing van een juridisch probleem te komen.
Een eerder genoemd voorbeeld van de expliciete kennis van een advocaat is een publicatie
van zijn hand waarin hij onder woorden brengt hoe hij een juridisch probleem heeft
opgelost. Een eerder genoemd voorbeeld van zijn impliciete kennis is de wijze waarop een
advocaat staande voor een rechter inspeelt op een veranderende tactiek van de rechter. Net
als andere mensen beschikt een advocaat over menselijke kennis, de kennis die door
opvoeding, opleidingen, eigen waarnemingen, ervaring en intuïtie voorhanden is.
Voorts beschikken advocaten over gedocumenteerde kennis, de kennis die is vastgelegd in
bijvoorbeeld archieven, documenten, boekhoudingen en handleidingen. Dit kan
bijvoorbeeld kennis over de achtergrond van een cliënt zijn. Sommige advocaten
beschikken over gemechaniseerde kennis, kennis vastgelegd in werktuigen ter vervanging
van menselijke arbeid. Een voorbeeld daarvan zijn kennissystemen die zelf tot een advies
bij een juridisch probleem kunnen komen.
Advocatenkantoren beschikken over benodigde kennis, dat is alle kennis die noodzakelijk is
om een bedrijf te exploiteren. Verder beschikken advocatenkantoren over specifieke kennis
die bedrijfstakspecifiek is en gerelateerd aan het soort product dat voortgebracht wordt of
het soort proces dat plaatsvindt. Specifieke kennis van advocatenkantoren is juridische
kennis.
organizational knowledge creation process, In: Technology Management and Corporate
Strategies: A Tricontinental Perspective, J. Allouche and G. Pogorel (Editors), Netherlands:
Elsevier Science B.V. , 1995. 142 Boersma 2002, p. 25-32.
42
Mommers bijvoorbeeld omschrijft die kennis als volgt:
“Legal knowledge is often acquired through testimony and interpretation, is about intangible objects, for instance institutions and
norms, and imposes justification demands that conform to the
acquisition of knowledge about those intangible objects.”143
Sommige advocatenkantoren richten zich specifiek op een bepaald rechtsgebied en
specialiseren zich daarin. Die kennis heet cruciale kennis en maakt het advocatenkantoor
uniek. Binnen advocatenkantoren zijn vaak enkele advocaten werkzaam met vele jaren
kennis en ervaring op een complex rechtsgebied die van groot belang is voor het kantoor.
Die kennis wordt schaarse kennis genoemd en kan betrekking hebben op zowel benodigde,
specifieke als cruciale kennis, bijvoorbeeld doordat de kennis slechts bij enkele
medewerkers aanwezig is.
2.3.5 Kennis in advocatenkantoren
Edwards en Mahling onderscheiden de volgende soorten kennis waarover
advocatenkantoren beschikken: administratieve gegevens (administrative data), declaratieve
kennis (declarative knowledge)144, procedurele kennis (procedural knowledge)145 en
analytische kennis (analytical knowledge).146 Administratieve gegevens omvatten alle "nuts
and bolts” van het kantoor, zoals declaratie richtlijnen voor advocaten, namen van cliënten
en zaken, salarisdata, etc. Declaratieve kennis (weten dat) is kennis van het recht, de
rechtsbeginselen in wetgeving, rechterlijke uitspraken en andere primaire rechtsbronnen.
Procedurele kennis (weten hoe) is kennis van voldoen aan wettelijke vereisten in een
bepaalde situatie: welke documenten zijn nodig om een grondstof van bedrijf A naar bedrijf
B te transporteren, of welke formulieren moeten ingevuld worden om een nieuwe
onderneming op te richten? Analytische kennis betreft de getrokken conclusies over de
stappen die een bepaalde cliënt moet nemen in een bepaalde situatie. Analytische kennis
komt voort uit het analyseren van declaratieve kennis zoals die van toepassing is in een
143 L. Mommers, Applied legal epistemology. Building a knowledge-based ontology of the
legal domain (diss. Universiteit Leiden), Leiden: Mommers 2002, p. 27. 144 M.H. Zack, ‘Managing Codified Knowledge’, MIT Sloan Management Review (40),
1999-4, p. 46. 145 M.H. Zack, ‘Managing Codified Knowledge’, MIT Sloan Management Review (40),
1999-4, p. 46. 146 D.L. Edwards & D.E. Mahling, ‘Toward Knowledge Management Systems in the Legal
Domain’, Proceedings of Group 97, Association for Computing Machinery, ACM, USA:
Phoenix Arizona 1997, pp. 158-166.
43
bepaalde situatie.
Gottschalk constateert dat deze indeling niet altijd even duidelijk is.147 Zo meenden
sommige juristen uit het onderzoek waarin Gottschalk de indeling gebruikte dat
declaratieve kennis kennis van huidige wetten betrof. En sommige respondenten hadden
volgens hem moeite om onderscheid te maken tussen declaratieve en analytische kennis.
Zowel declaratieve als analytische kennis kennen componenten van juridisch bindende
omstandigheden en interpretaties. Er is bijvoorbeeld verschil in de taken die advocaten
verrichten en waarin zij zich specialiseren. De procesadvocaat kwalificeert de feiten en
zoekt vervolgens naar relevante wetgeving die bij de feiten passen. De “business lawyer”
aan de andere kant, ontwikkelt eerst overeenkomsten en documenten tussen de partijen die
ondertekend worden. Later kan de business lawyer geroepen worden om disputen op te
lossen door de originele overeenkomsten en documenten te interpreteren. In deze situatie
wordt volgens Gottschalk een niet te onderscheiden mix van declaratieve en analytische
kennis toegepast.
Rusanow geeft een overzicht van kennis volgens haar van belang voor
advocatenkantoren:148
• Expliciete juridische kennis voor de rechtspraktijk (rechterlijke uitspraken, noten,
wetgeving, standaardmodellen)
• Kennis voor de juridische onderneming (marktpositie van praktijkgroepen,
concurrenten, kansen op de markt)
• Kennis over het kantoor en haar rechtsgebieden
• Kennis over cliënten
• Kennis over de commerciële markt en specifieke industrieën
• Kennis over de vaardigheden en expertise van medewerkers
• Kennis van methoden en processen (begrijpen hoe een ervaren advocaat een
specifieke opdracht beheerst)
• Eerdere projecten en geleerde lessen
• Kennis over derde partijen
• Kennis over de marktpositie van het kantoor
• Kennis over de opbrengst, kosten en winstgevendheid van het kantoor
147 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT), 1999-3. 148 Rusanow 2003, p. 75-90.
44
Overigens: behalve de specifieke expliciete juridische kennis lijkt dat de meeste soorten
kennis die Rusanow voor advocatenkantoren noemt niet alleen voor advocatenkantoren
belangrijk zijn, maar ook voor de meeste andere organisaties.
Uit de opsomming blijkt dat er in de literatuur over kennismanagement nog geen
overeenstemming is over een indeling van kennis. Wel wordt vaak gesproken over het
onderscheid tussen expliciete kennis en impliciete kennis. Behalve dit onderscheid vinden
we ook de meeste andere indelingen terug bij advocatenkantoren en advocaten. Welke
indeling het best geschikt is hangt af van het specifieke kantoor en de uit te voeren
opdracht. Het onderscheid tussen expliciete kennis en impliciete kennis lijkt overigens de
basis te vormen van andere indelingen van kennis. De indelingen van kennis die de
voorgaande auteurs noemen kunnen in feite verdeeld worden in expliciete kennis en
impliciete kennis. Kennis in de stockbenadering bijvoorbeeld hangt nauw samen met
expliciete kennis en kennis in de flowbenadering hangt nauw samen met impliciete kennis.
En feitenkennis bijvoorbeeld zal vaak expliciet zijn terwijl interpretatieve kennis vaak
impliciet zal zijn.
2.3.6 Tussenconclusie
Uit het bestuderen van de literatuur over kennismanagement blijkt dat het moeilijk is om
een eenduidig antwoord te geven op de onderzoeksvragen wat kennis is en over welke
kennis advocaten beschikken. Een aanname die uit de literatuur naar voren komt is dat de
meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte hebben voor duidelijke definities die
indelingen zoals gegevens, informatie en kennis onderscheiden.149 Het gebruik van de
precieze definities in de praktijk is zeer complex. In intuïtief taalgebruik worden de
begrippen gegevens, informatie en kennis voortdurend door elkaar gehaald.
Op basis van de literatuur kom ik tot de volgende hypothese:
• Advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden.
Het doel van deze hypothese is om duidelijk te krijgen of advocaten wel veel behoefte
hebben aan duidelijke definities en indelingen zoals gegevens, informatie en kennis.
Wanneer de hypothese geaccepteerd wordt, kan dat betekenen dat advocaten vooral
persoonlijk contact hebben en gesprekken met elkaar voeren waarin het gebruik van
duidelijke definities en indelingen niet altijd even praktisch is. Wanneer advocaten juist wel
149 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 9.
45
behoefte hebben aan duidelijke definities en indelingen zou dat kunnen betekenen dat zij
veel gebruikmaken van hulpmiddelen zoals databases waarin het definiëren en indelen van
concepten wel praktisch is om snel de juiste stukken te kunnen achterhalen.
Empirisch onderzoek is om een aantal redenen nodig om de hypothese te toetsen. Zo wordt
in de literatuur gesproken over de kennis van advocaten zonder dat duidelijk is of de kennis
van advocaten of hun opvatting over wat “kennis” is verschilt van de kennis van andere
werknemers. Deze beweringen moeten, om van kennismanagement een serieuze
wetenschappelijke discipline te maken, beter onderbouwd worden. Empirisch onderzoek
kan daar aan bijdragen. In het volgende hoofdstuk beschrijf ik hoe ik dit empirisch
onderzoek zal opzetten en uitvoeren.
Verder is onderbouwing van de hypothese nodig omdat een bepaald begrip van kennis van
invloed kan zijn op het managen van kennis in een advocatenkantoor. Zo kwam in de
vorige paragrafen het omschrijven van het begrip kennis aan de hand van het onderscheid
tussen gegevens, informatie en kennis en de indeling in enkele soorten kennis aan de orde.
Hoewel het onderscheid tussen gegevens, informatie en kennis zinvol lijkt (zo kunnen
gegevens en informatie doorgaans ten opzichte van kennis makkelijker worden vastgelegd
in bijvoorbeeld softwaretoepassingen omdat ze objectief zijn), blijkt het maken van een
duidelijk onderscheid zeer complex. Een reden hiervoor is dat professionals zoals
advocaten complexe taken op verschillende rechtsgebieden uitvoeren en betrekkelijk
onafhankelijk werken van collega’s. Zodoende kunnen onderscheidingen voortdurend aan
verandering onderhevig zijn en kunnen zij per professional sterk uiteenlopen.
Dat het maken van een duidelijk onderscheid zeer complex is geldt ook voor een indeling in
expliciete en impliciete kennis. Expliciete kennis kan ten opzichte van impliciete kennis
eenvoudiger worden vastgelegd in IT of documenten omdat expliciete kennis onder
woorden gebracht kan worden. Het maken van een duidelijk onderscheid is echter complex
omdat kennis dynamisch is en in de loop der tijd kan wisselen tussen impliciet en expliciet.
Het indelen van kennis in een advocatenkantoor in bijvoorbeeld administratieve gegevens,
declaratieve kennis, procedurele kennis en analytische kennis is zinvol omdat daarmee
inzicht gekregen kan worden in kennis die inhoudelijk van belang is voor een (specifieke)
juridische taak en welke kennis over het algemeen van belang is voor het kantoor. Het
indelen van kennis is ook hier complex, bijvoorbeeld omdat declaratieve kennis en
analytische een niet te onderscheiden mix kunnen vormen.
Om de hypothese te onderzoeken ga ik uit van een intuïtief concept van kennis: Kennis zit
met name in de hoofden van mensen. Kennis is de vaardigheid om informatie te genereren
en informatie te gebruiken. Kennis wordt verkregen door opleiding en ervaring. Kennis kun
46
je delen met anderen en vastleggen in boeken en systemen. Met andere woorden, onder
kennis versta ik vakinhoudelijke kennis en vaardigheden die een medewerker nodig heeft
voor het uitoefenen van zijn dagelijkse werkzaamheden.
Het concept kennis is een kernbegrip in omschrijvingen van het concept
‘kennismanagement’. Eén van de onderzoeksvragen is wat kennismanagement is en hoe
advocaten ‘kennismanagement’ zien. De volgende paragraaf gaat met behulp van literatuur
na of er antwoord op deze vragen kan worden gegeven.
2.4 Kennismanagement
Vanzelfsprekend vinden we in literatuur over kennismanagement een omschrijving van het
begrip kennismanagement. In deze paragraaf presenteer ik literatuur over het concept
“kennismanagement”. In de tussenconclusie kom ik tot een omschrijving van
kennismanagement dat gebruikt zal worden voor het onderzoek in dit proefschrift. Tevens
vat ik in de tussenconclusie de te onderzoeken hypothese samen en onderbouw ik het
belang van het onderzoeken daarvan.
2.4.1 Omschrijvingen
Weggeman omschrijft kennismanagement als “Het zodanig inrichten en besturen van de
operationele processen in de kenniswaardeketen dat daardoor het rendement en plezier van
de productiefactor kennis bevorderd wordt” en “Het zodanig inrichten en besturen van de
operationele processen in de kenniswaardeketen dat daardoor de realisering van de
collectieve ambitie, de doelen en de strategie van de organisatie wordt bevorderd.”150
Florijn e.a. zien in kennismanagement “Het besturen en beheersen van kennis door middel
van het plannen, uitvoeren en evalueren van de kennisprocessen met als doel toegevoegde
waarde te creëren voor de organisatie en haar relaties.”151 Schreiber e.a. omschrijven
kennismanagement als een raamwerk en gereedschapset voor het verbeteren van de
kennisinfrastructuur van de organisatie, gericht op het krijgen van de juiste kennis bij de
juiste mensen in de juiste vorm op de juiste tijd.152 Volgens Boersma gaat het bij
kennismanagement om “het beleidsmatig en planmatig inzetten, beheren, aanmaken,
bijstellen, instandhouden en afbouwen van die kennis die voor een organisatie noodzakelijk
150 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 162. 151 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 26. 152 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS
Methodology, Cambridge: MIT Press 2001, p. 72.
47
is teneinde haar taak goed te kunnen uitvoeren.”153
Kennismanagement is een breed en veelzijdig onderwerp en omvat volgens Alavi en
Tiwana sociaal-culturele, organisationele, gedrags- en technische dimensies.154 Effectief
kennismanagement omvat een combinatie van technologische en gedragselementen.
Kennismanagement bestaat volgens Scarbrough en Swan uit het beheer van een losjes
samenhangende verzameling van ideeën, hulpmiddelen en ervaringen gericht op de
communicatie en het gebruik van kennis in organisaties.155
Kortom, er bestaan verschillende, niet altijd even duidelijke, omschrijvingen van
kennismanagement in de literatuur.
2.4.2 Stromingen
Behalve verschillende omschrijvingen van kennismanagement zijn er zijn volgens Van
Engers binnen het kennismanagementdebat verschillende stromingen te herkennen. Hij
classificeert ze ruwweg als volgt:156
• Instrumentalists: zijn van mening dat kennismanagement hetzelfde is als IT.
• Managerials: geloven dat kennis verschilt van informatie en geloven dat kennis
alleen in de hoofden van mensen bestaat. Kennismanagement wordt zodoende
bijvoorbeeld human resource management of competentiemanagement.
• Structuralists: zijn van mening dat structuur, cultuur, management etc. van een
organisatie aangepast moet worden of dat bijvoorbeeld de juiste structuur, HRM
beleid of ICT beleid ontworpen moet worden om kennisproductiviteit te
verbeteren. Structuralists zijn verder van mening dat kennis bestuurd en
gemanaged kan worden.
• Liberals: geloven dat kennis alleen in de hoofden van mensen bestaat en niet los
gezien kan worden van het gedrag van mensen. Kennismanagement is zodoende
onmogelijk. In plaats van het managen van medewerkers zouden medewerkers
153 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 36-37. 154 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 104 155 H. Scarbrough & J. Swan, ‘Explaining the Diffusion of Knowledge Management. The
Role of Fashion’, British Journal of Management (12), 2001, p. 3. 156 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental Models in Business
Systems Design (diss. Amsterdam VU), Belastingdienst 2001, p. 15-16.
48
vrijheid moeten krijgen om zichzelf te ontwikkelen.
Van Engers merkt op dat deze stromingen extreem zijn en dat veel auteurs niet zo extreem
in hun opvattingen zijn. Boersma komt op basis van literatuurstudie tot de volgende tien
benaderingen van kennismanagement:157
• Human resource management: nadruk op menselijke kennis, motiveren tot
samenwerken en kennisdeling.
• Intellectual capital: nadruk op het representeren van kennis ten behoeve van
financiële waarderingsvraagstukken.
• Organisatiekundige benadering: nadruk op organisatiestructuur en –cultuur,
zelfsturende teams.
• Lerende organisatie: mensen in organisaties stimuleren om te leren, zich aan te
passen en te veranderen.
• Netwerkbenadering: nadruk op kennisuitwisseling door intensivering van
samenwerkingsverbanden.
• Innovatiebenadering: nadruk op kenniscreatie voor nieuwe producten en diensten
of werkwijzen; R&D.
• Strategische benadering: Beheren en uitbouwen van de “core competence”,
nadruk op cruciale kennis en concurrentievoordelen.
• Kwaliteitszorgbenadering: Kwaliteitsverbetering met nadruk op procedurele
kennis.
• ICT-benadering: Nadruk op het gebruik van informatie- en
communicatietechnologie ter ondersteuning van communicatie en uitwisseling van
kennis.
• Kennistechnologie: Nadruk op het vastleggen van geëxpliciteerde kennis in
kennis- en expertsystemen.
In veel situaties zal één benadering volgens Boersma niet voldoende blijken te zijn en in
veel gevallen zal er dan sprake zijn van een combinatie van benaderingen. Als voorbeeld
noemt hij de ICT-benadering die de andere benaderingen zou kunnen aanvullen en
ondersteunen.
157 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 38-39.
49
2.4.3 Tussenconclusie
De onderzoeksvraag wat kennismanagement is en hoe advocaten ‘kennismanagement’ zien
is niet eenvoudig te beantwoorden omdat in literatuur over kennismanagement geen
overeenstemming bestaat over het begrip kennismanagement. Kennismanagement is een
breed en niet altijd duidelijk omschreven concept. Als uitgangspunt voor het onderzoek in
dit proefschrift vat ik de eerdere omschrijvingen en benaderingen van kennismanagement
samen. Samengevat geven zij aan dat kennismanagement uit verschillende processen
bestaat:158 medewerkers in een organisatie kunnen kennis onder meer verzamelen,
ontwikkelen, delen, evalueren en toepassen. Deze processen worden ook wel
kennisprocessen genoemd. Hulpmiddelen, in geavanceerde vorm softwaretoepassingen
zoals databases en internet, kunnen het uitvoeren van kennisprocessen ondersteunen.
Omgevingsfactoren zoals de doelen van de organisatie en de mensen in een organisatie
bepalen mede hoe kennisprocessen uitgevoerd worden en hulpmiddelen gebruikt worden.
Omschrijvingen van kennismanagement geven voorts aan dat de verschillende
“onderdelen” van kennismanagement samenhangen.159
Behalve verschillende omschrijvingen van het begrip kennismanagement blijken er ook
verschillende stromingen te bestaan. Een beperking van de verschillende stromingen is dat
niet duidelijk wordt welke benadering voor welke organisatie het meest geschikt is. Het
kiezen van een bepaalde benadering kan echter consequenties met zich meebrengen voor
het toepassen van kennismanagement. Een “management benadering” zal bijvoorbeeld om
voldoende toewijding van het management vragen maar ook om medewerkers die het
nastreven van organisatiedoelen belangrijk vinden. Een meer “technische benadering” zal
juist vragen om medewerkers met affiniteit voor technologieën. Met Van Engers ben ik
eens dat de verschillende argumenten tussen de stromingen niet veel bijdragen aan een
beter begrip van kennismanagement terwijl empirisch onderzoek dat wel doet.
158 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 162; R. Florijn, M. van Gurchom
& M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en praktijk van
kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 26; G.Schreiber e.a.,
Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS Methodology, Cambridge:
MIT Press 2001, p. 72; S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve
onderneming, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 36-37. 159 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 4;
C.W. Holsapple & K.D. Joshi, ‘An investigation of factors that influence the management
of knowledge in organizations’, Journal of Strategic Information Systems, 2000, p. 239-
240.
50
Op basis van de literatuur kom ik tot de volgende hypothese:
• Onder advocaten bestaan uiteenlopende omschrijvingen van het begrip
kennismanagement.
Empirisch onderzoek om deze hypothese te bevestigen is om een aantal redenen van
belang. Zo is er weinig literatuur waarin onderzocht is hoe advocaten kennismanagement
zien. Verder wordt er in de literatuur onderscheid gemaakt tussen kennismanagement voor
advocaten en kennismanagement door andere werknemers. Of dit onderscheid terecht is
kan worden onderzocht met behulp van empirisch onderzoek bij advocatenkantoren en met
behulp van literatuur over andere organisaties. In het volgende hoofdstuk leg ik uit hoe ik
dat (empirisch) onderzoek zal uitvoeren. Een voorname reden om de hypothese te
onderzoeken is dat het ontbreken van een duidelijke omschrijving van kennismanagement
er toe kan leiden dat er verkeerde verwachtingen onder advocaten over kennismanagement
kunnen ontstaan en kennismanagement door advocaten in een kantoor niet goed op elkaar
aansluit, wat het delen van kennis belemmerd. Tot slot kan zonder een duidelijke
omschrijving niet goed gemeten worden of kennismanagement wel goed verloopt in een
advocatenkantoor.
2.5 Omgevingsfactoren bij kennismanagement in advocatenkantoren
Een van de onderzoeksvragen is wat de omgevingsfactoren bij kennismanagement in grote
advocatenkantoren zijn. Omgevingsfactoren zijn alle factoren die van invloed zijn op het
succes van kennismanagement. In deze paragraaf wordt aan de hand van literatuur over
kennismanagement geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag wat de omgevingsfactoren
bij kennismanagement in grote advocatenkantoren zijn. In de tussenconclusies vat ik de te
onderzoeken hypotheses samen en onderbouw ik het belang van het onderzoeken van deze
hypotheses.
Wong merkt op dat organisaties zich bewust moeten zijn van de factoren die het succes van
kennismanagement beïnvloeden om te voorkomen dat kennismanagement (KM) niet
optimaal gerealiseerd wordt.160 Terrett stelt dat er op het gebied van kennismanagement in
advocatenkantoren belangrijke organisatorische obstakels weggenomen moeten worden om
succesvol kennismanagement in die kantoren te realiseren.161 Deze organisatorische
160 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105) 2005-3, p. 261. 161 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
Management (2), 1998-1, p. 74.
51
obstakels hebben volgens hem betrekking op organisatiekenmerken zoals individualiteit,
tijd en beloningen. Van den Brink merkt met Orlikowski op dat kenmerken van de
organisatie zoals waarden, normen en praktijken mensen in hun interactie met
informatietechnologie (IT) beïnvloeden.162 Gottschalk stelt dat organisatiekenmerken zoals
cultuur, individualiteit, beloningen en tijd van invloed kunnen zijn op het gebruik van IT
voor kennismanagement.163 Rusanow merkt op dat veel advocatenkantoren zich nog niet
gericht hebben op culturele obstakels bij kennismanagement.164 Onwusah stelt dat IT
rekening moet houden met de kenmerken van mensen.165 Parsons schrijft dat veel
advocatenkantoren verleid zijn door het KM = IT perspectief van softwareverkopers, en
geloven dat een kennismanagement “oplossing” gekocht kan worden zonder de processen
en gedragingen van hun advocaten en management te veranderen.166
In literatuur over kennismanagement komen veel “omgevingsfactoren” voor die mogelijk
het succes van kennismanagement beïnvloeden. In dit proefschrift worden de volgende in
literatuur over kennismanagement terugkerende omgevingsfactoren onderzocht: autonomie
van medewerkers, organisatiecultuur, communicatieklimaat, motivatie en betrokkenheid
van het management.167
162 P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological Conditions that enable
Knowledge Sharing (dissertatie) Technische Universiteit Delft 2003. 163 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 164 G. Rusanow, Global law firm knowledge management survey report, Curve Consulting
2002. 165 B. Onwusah, ‘The Investment Conundrum’, The Journal of Information, Law and
Technology (JILT) 1997-2. 166 M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 18. 167 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to manage. The
Development and application of a knowledge management scan’, Third European
Conference on Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece,
2002.
52
2.5.1 Autonomie van medewerkers
Een kenmerk van de professionals in advocatenkantoren, maar ook in andere organisaties,
is volgens Van Otterlo hun autonomie.168 Hall omschrijft autonomie als de opvatting van de
professional dat hij vrij is om beslissingen te nemen.169 Autonomie betreft het recht om
keuzes te maken over hoe en met welke middelen het beroep wordt uitgeoefend.170
Professionals werken volgens Mintzberg door de complexiteit van hun taken en
vaardigheden in grote mate autonoom.171 Ze kunnen volgens hem zelf beslissingen nemen
tijdens het uitvoeren van hun taken. Delany en Finegold merken op dat de advocaat net als
andere professionals autonomie waardeert.172 Autonomie wordt ook volgens Vogels en
Metzelaar door advocaten erg gewaardeerd.173 Overigens stelt Van Otterlo dat het managen
van professionals geen sinecure is en dat zij zich niet graag laten vertellen wat zij moeten
doen; dat weten ze zelf wel.174 Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van de volgende
kenmerken van autonomie die min of meer voortvloeien uit de kenmerken van autonomie
zoals deze in de literatuur worden beschreven: In theorie kan de advocaat zelf zijn
werktempo bepalen. Verder is hij niet of nauwelijks afhankelijk van de kennis van
collega’s. Ook heeft de advocaat in zijn werk de vrijheid om eigen doelen te bepalen en kan
hij zelf bepalen hoe hij zijn werkzaamheden uitvoert. Op basis van de theorie en de
literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Autonomie scoort hoog onder advocaten.
In het kader van het uitvoeren van kennisprocessen betekent autonomie dat medewerkers
168 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers 2005, p. 39. 169 R.H. Hall, ‘Professionalization and Bureaucratization’, American Sociological Review
(33), 1968-1, p. 93. 170 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 75. 171 Mintzberg, H., Mintzberg on Management: Inside our Strange World of Organizations,
The Free Press, New York, 1989, p. 175-176. 172 W. Delany & A.H. Finegold, ‘Wall Street Lawyer in the Provinces’, Administrative
Science Quarterly (15) 1970-2, p. 198. 173 R.J.M.Vogels e.a., De balie in beeld. 50 jaar Nederlandse Orde van Advocaten,
Zoetermeer: EIM 2002, p. 48; A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van
Duren e.a. (red.) De advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier
Bedrijfsinformatie 2002, p. 169. 174 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers 2005, p. 39.
53
zelf kunnen bepalen en vrij zijn om te bepalen of en welke kennis zij nodig hebben, welke
kennis zij willen ontwikkelen, delen, toepassen en evalueren. Een hoge scoren kan
bijvoorbeeld betekenen dat advocaten weinig kennis met collega’s delen en zelfstandig
bepalen welke hulpmiddelen zij ter ondersteuning van hun werkzaamheden willen
gebruiken. Een lage score biedt ruimte voor advocaten om samen te werken en kennis met
elkaar te delen.
2.5.2 Organisatiecultuur
Er is geen overeenstemming over wat cultuur precies is en hoe deze beïnvloed kan
worden.175 Schein omschrijft organisatiecultuur als een verzameling van basisaannamen die
een bepaalde groep heeft uitgevonden, ontdekt of ontwikkeld tijdens het leren om om te
gaan met hun problemen van externe adaptie en interne integratie, en dat goed genoeg heeft
gewerkt om als valide beschouwd te worden en daarom onderwezen wordt aan nieuwe
leden als de correcte wijze om problemen op te vatten, te overdenken en in te voelen.176
Huber omschrijft organisatiecultuur als de verzameling waarden, opvattingen, normen en
verwachtingen die organisatiebreed gelden.177 Weggeman ziet organisatiecultuur als het
collectieve gedragspatroon waardoor een sfeer ontstaat en – en dat voortkomt uit de
waarden en normen die een groep medewerkers als richtinggevend voor hun doen en laten
wenst te beschouwen.178 Boersma spreekt over culturele aspecten zoals normen, waarden en
attitudes die richting geven aan de manier waarop medewerkers zichzelf zien en zich
gedragen.179 Volgens Florijn e.a vormen ongeschreven regels, attitudes, houding en gedrag,
ziens- en werkwijzen en verwachtingen de cultuur van een organisatie.180
Van den Hooff, De Ridder en Vijvers hebben verschillende aannames uit de literatuur
geïntegreerd in de volgende culturele voorwaarden voor kennismanagement: openheid en
wederzijds respect.181
175 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 106. 176 E.H. Schein, ‘Coming to a New Awareness of Organizational Culture’, Sloan
Management Review (25), 1984-2, p. 3. 177 G.P. Huber, ‘Transfer of knowledge in knowledge management systems: unexplored
issues and suggested studies’, European Journal of Information Systems 2001-10, p. 76. 178 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 87-88. 179 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 117. 180 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p 90. 181 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
54
2.5.2.1 Openheid
In open culturen doen medewerkers niet geheimzinnig en hebben nieuwe medewerkers niet
lang nodig om zich thuis te voelen in de organisatie.182 Weggeman stelt dat een organisatie
die doelen nastreeft die uit die ambitie zijn afgeleid een werkklimaat stimuleert dat
medewerkers het gevoel geeft zinvol bezig te zijn, dat mensen ertoe aanzet relatief open,
eerlijk en collegiaal met elkaar om te gaan en dat politiek gedrag en machtsspelletjes
overbodig maakt. Zodoende kan zich volgens hem een organisatiecultuur ontwikkelen
waarin medewerkers zich veilig en thuis voelen.183 Florijn e.a. stellen dat de cultuur van de
organisatie er een moet zijn waarin een sfeer van vertrouwen en open communicatie heerst
tussen collega’s onderling en tussen de organisatie en haar werknemers; een cultuur waarbij
men oog heeft voor elkaars belangen.184 De betrokkenen beseffen volgens de auteurs dat
men elkaar nodig heeft en dat samenwerking voorop staat.
Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van de volgende kenmerken van openheid die min of
meer voortvloeien uit de meer algemene kenmerken van openheid in de literatuur: In
theorie wordt binnen de afdeling van een advocaat openhartig over fouten en/of
vergissingen gesproken. En wanneer een advocaat ergens mee zit is er altijd wel een collega
waar hij bij kan aankloppen. Ook worden teleurstellingen binnen de afdeling van de
advocaat met elkaar gedeeld. Verder zijn de collega’s van de advocaat binnen zijn afdeling
wat betreft communicatie open naar elkaar toe.
In de literatuur over kennismanagement wordt een open cultuur belangrijk geacht. Echter,
in hoeverre advocaten de cultuur in hun afdelingen “open” ervaren is nog niet onderzocht.
Zoals door Mintzberg opgemerkt ligt de macht van professionals zoals advocaten in de
kunde: kennis en vaardigheden verlenen de advocaat macht. Openheid betekent dat
advocaten hun kennis vooral moeten delen en het delen van kennis leidt dan weer tot een
vermindering van de macht van advocaten. Op basis van het voorgaande komen we tot de
volgende hypothese:
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002. 182 G. Sanders & B. Neuijen, Bedrijfscultuur: Diagnose én beinvloeding, Assen: Van
Gorcum 1989, p. 40-45. 183 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 110. 184 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 89.
55
• Openheid scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan er op duiden dat advocaten weinig kennis en ervaringen met elkaar
delen. Een hoge score biedt een basis voor veel samenwerking en kennisdeling tussen
advocaten.
2.5.2.2 Wederzijds respect en vertrouwen
Kenmerkend voor begrippen zoals wederzijdse waardering, begrip en vertrouwen is dat zij
gezamenlijk gevormd en instandgehouden worden door de betrokkenen in een relatie en dat
niet één van de partijen over het exclusieve eigendomsrecht beschikt.185 Voorts kunnen
concepten zoals wederzijdse waardering en begrip niet (eenvoudig) overgedragen worden
tussen personen. Nahapiet en Ghoshal refereren aan het begrip “relational embeddedness”
dat het soort persoonlijke relaties beschrijft die mensen in de loop der tijd door interactie
met elkaar hebben opgebouwd.186 Het begrip “relational embeddedness” richt zich op de
specifieke relaties van mensen, zoals respect en vriendschap. Een ander element van
“relational embeddedness” zijn volgens Nahapiet en Ghoshal vertrouwen en
betrouwbaarheid. Van den Brink merkt op dat vertrouwen het vertrouwen lijkt te zijn in de
betrouwbaarheid van een persoon of een object met betrekking tot eerder, huidig en
verwacht gedrag.187
De literatuur acht aanwezigheid van respect en vertrouwen in het kader van
kennismanagement van belang. In dit onderzoek zal in het bijzonder worden gekeken naar
het respect van een advocaat voor zijn collega’s en leidinggevenden, maar ook naar het
respect dat collega’s en leidinggevenden hebben voor een advocaat. In hoeverre advocaten
respect en vertrouwen ervaren in hun kantoor is nog niet onderzocht. Eerder merkte
Mintzberg op dat professionals zoals advocaten tijdens hun opleiding leren wat zij kunnen
verwachten van collega’s. Aangenomen dat wederzijds respect en vertrouwen onderdeel
vormen van de opleiding van advocaten kunnen we tot de volgende hypothese komen:
• Wederzijds respect en vertrouwen scoort hoog onder advocaten.
Net als bij openheid kan een lage score er op duiden dat advocaten weinig kennis en
185 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Capital, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 244. 186 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Capital, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 244. 187 P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological Conditions that enable
Knowledge Sharing (dissertatie) Technische Universiteit Delft 2003, p. 71.
56
ervaringen met elkaar delen. Een hoge score biedt een basis voor veel samenwerking en
kennisdeling tussen advocaten.
2.5.3 Communicatieklimaat
Het communicatieklimaat hangt volgens Van den Hooff, De Ridder en Vijvers nauw samen
met “openheid” maar heeft expliciete aandacht voor de communicatiedimensie.188 Van den
Hooff en De Ridder refereren aan Putnam en Cheney die communicatieklimaat omschrijven
als de atmosfeer in een organisatie met betrekking tot geaccepteerd communicatiegedrag.189
Met Sprenger en Van Oort stellen Van den Hooff, Vijvers en De Ridder dat de
communicatieklimaat er voor moet zorgen dat medewerkers open staan voor nieuwe ideeën
en experimenten.190 Op basis van literatuurstudie identificeren Van den Hooff en De Ridder
de belangrijkste factoren bij organisatieklimaat: horizontale informatiestromen, openheid,
verticale informatiestromen, betrouwbaarheid van informatie en toegankelijkheid van
collega’s.
Een open communicatieklimaat speelt in de literatuur een belangrijke rol bij
kennismanagement. De kenmerken ervan zijn echter niet altijd even helder. Dit onderzoek
gaat uit van de volgende aspecten die bij kunnen dragen aan een open
communicatieklimaat: als het nodig is kunnen collega’s van een advocaat elkaar in hun
kantoor om hulp vragen. Verder kunnen advocaten gemakkelijk bij hun direct
leidinggevenden naar binnen lopen om iets te vragen. Ook hebben advocaten regelmatig
(in)formeel contact met collega’s. In hoeverre advocaten een open communicatieklimaat
ervaren is nog niet onderzocht. In een open communicatieklimaat speelt het delen van
kennis een voorname rol. Zoals eerder door Mintzberg opgemerkt ligt de macht van
professionals zoals advocaten in kennis en de kunde. Het delen van kennis zou kunnen
leiden tot het verlies van macht. Een open communicatieklimaat lijkt zodoende niet voor de
hand te liggen. Op basis van het voorgaande komen we tot de volgende hypothese:
188 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002. 189 B. van den Hooff & J.A. de Ridder, ‘Knowledge sharing in context: the influence of
organizational commitment, communication climate and CMC use on knowledge sharing’
Journal of Knowledge Management (8), 2004-6, p. 120. 190 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002.
57
• Het bestaan van een open communicatieklimaat scoort laag onder advocaten.
Net als bij openheid en wederzijds respect en vertrouwen kan een lage score er op duiden
dat advocaten weinig kennis en ervaringen met elkaar delen. Een hoge score biedt ook hier
een basis voor veel samenwerking en kennisdeling tussen advocaten.
2.5.4 Motivatie
Over het algemeen worden volgens Hall individuen gemotiveerd om actie te ondernemen
wanneer dat gemakkelijk te doen is en het nut van het uitvoeren van de actie duidelijk is.191
Van den Hoof, De Ridder en Vijvers de volgende factoren met betrekking tot motivatie
genoemd: duidelijke organisatiedoelen en strategieën, betrokkenheid medewerkers bij de
organisatie, feedback en tijdsdruk.
2.5.4.1 Organisatiedoelen en strategieën
Kort gezegd geeft een organisatiedoel volgens Weggeman antwoord op de vraag, wat een
organisatie op welk moment wil bereiken.192 En een organisatiestrategie is de wijze waarop
(hoe) een organisatie een doel wil bereiken. De literatuur stelt dat heldere doelen en
strategieën van een organisatie belangrijk zijn voor succesvol kennismanagement. Zo kan
door aanwezigheid van duidelijke doelen en strategieën achteraf worden nagegaan of
beoogde resultaten behaald zijn. Expliciete doelen en strategieën bieden de mogelijkheid
tot reflectie en verbetering daarvan.193
Dit onderzoek gaat uit van de volgende aspecten die kunnen bijdragen aan heldere doelen
en strategieën in een advocatenkantoor: er is een duidelijke visie die wordt gedeeld door
alle medewerkers van het kantoor. Verder zijn de advocaten op de hoogte van de
doelstellingen van het kantoor en worden de doelstellingen helder gecommuniceerd naar de
medewerkers. Schoonen e.a. observeren dat advocatenkantoren met een duidelijk gekozen
strategie significant beter presteren dan advocatenkantoren zonder een duidelijke
strategie.194 Volgens Vogels, Baukema, Donkers en Melchior en Tziahanas vinden veel
191 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 140. 192 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 94. 193 M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 78. 194 P.M. Schoonen, L.M. Sloot, K.H. Doppen & M.H.J. Evers, Strategie, strategische
planning en prestatie binnen de advocatuur, Rotterdams Instituut voor Bedrijfseconomische
Studies, Rotterdam: Erasmus Universiteit 1995.
58
advocaten de strategie van hun kantoor nog te onduidelijk en kunnen er moeilijk aan
bijdragen.195 Op basis van de literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• De helderheid van organisatiedoelen en strategieën scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan betekenen dat de organisatiedoelen en strategieën niet duidelijk zijn of
dat advocaten niet bekend zijn met de organisatiedoelen. Een hoge score daarentegen kan
betekenen dat advocaten bekend zijn met de organisatiedoelen en strategieën en zij helder
zijn.
2.5.4.2 Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie
Mowday en Steers omschrijven betrokkenheid bij de organisatie als de relatieve mate van
identificatie van een individu met, en betrokkenheid in een bepaalde organisatie.196
Betrokkenheid wordt volgens hen gekenmerkt door een sterk geloof in en acceptatie van de
doelen en waarden van de organisatie, een bereidheid om aanzienlijke moeite te doen ten
behoeve van de organisatie en een sterke wens om lid te blijven van de organisatie.
Betrokkenheid in de organisatie creëert volgens Van den Hoof, De Ridder en Vijvers een
gevoel van eenheid, dat werknemers extra aanspoort om hun best te doen om de prestatie
van de organisatie te verbeteren, in plaats van te richten op individuele of
afdelingsprestaties. Wat betreft de betrokkenheid van professionals bij hun organisatie
wordt in de literatuur opgemerkt dat de organisatie op de tweede plaats staat, op de eerste
plaats staat de gemeenschap van vakgenoten waarvan men onderdeel uitmaakt.197
In de literatuur wordt betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie als een belangrijk
onderdeel van kennismanagement gezien. Het is niet altijd even duidelijk welke aspecten
vallen onder een goede betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie. Voor dit
onderzoek wordt uitgegaan van de volgende aspecten die kunnen bijdragen aan een goede
betrokkenheid van advocaten bij hun kantoor: advocaten vinden zelf dat hun kantoor een
goede organisatie is om in te werken. Verder houdt het advocaten ook echt bezig of het wel
goed gaat met hun kantoor. Voorts spannen advocaten zich meer in dan van hen verwacht
195 R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie in beeld. 50 jaar
Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM, 2002, p. 51-52; G.T. Tziahanas, Legal
knowledge management. A holistic model, Minneapolis: Legal Research Center 2003, p.
11. 196 R.T. Mowday & R.M. Steers, ‘The Measurement of Organizational Commitment’,
Journal of Vocational Behavior (14), 1979, p. 226. 197 P.M. Schoonen, L.M. Sloot, K.H. Doppen & M.H.J. Evers, Strategie, strategische
planning en prestatie binnen de advocatuur, Rotterdams Instituut voor Bedrijfseconomische
Studies, Rotterdam: Erasmus Universiteit 1995, p. 3-4.
59
wordt om zo het kantoor optimaal te laten draaien. Advocaten zijn er verder trots op om aan
andere te vertellen dat zij voor een bepaald advocatenkantoor werken. Tot slot: advocaten
kunnen zich meestal wel vinden in de koers die de leiding van hun advocatenkantoren
uitzetten. In hoeverre advocaten zich betrokken voelen bij hun kantoren is nog weinig
onderzocht. En, Bannier en Fanoy merkten eerder al op dat de betrokkenheid bij het wel en
wee van een groot kantoor minder voor de hand ligt. Afgaande op de autonomie van
advocaten zoals eerder geschetst, lijken advocaten vooral op zichzelf te zijn en hun eigen
bedrijf in een bedrijf te voeren. Hiervan uitgaande komen we tot de volgende hypothese:
• Betrokkenheid bij de organisatie scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan betekenen dat advocaten niet het uiterste uit zichzelf halen om het
kantoor zo goed mogelijk te laten functioneren. In een dergelijke situatie zijn advocaten
geneigd om bijvoorbeeld adviezen te verstrekken die kwalitatief veel beter hadden gekund.
Ook zullen advocaten in deze situatie vooral hun eigen doelen nastreven en bijvoorbeeld
niet het belang van kennisdeling voor de hele organisatie inzien. Een hoge score kan
betekenen dat advocaten juist zoveel mogelijk aan het belang van het kantoor denken en
hoe zij daar een goede bijdrage aan kunnen leveren.
2.5.4.3 Feedback
Feedback betreft de terugkoppeling of reactie op resultaten en of werkwijze van een
medewerker. Meer specifiek betreft feedback in het kader van dit onderzoek de volgende
aspecten: fouten die een advocaat maakt worden hem niet aangerekend, fouten maken mag.
Verder worden gemaakte fouten gebruikt om van te leren. Daarnaast worden de prestaties
van advocaten en hun gedrag geëvalueerd binnen hun advocatenkantoren. Het toepassen
van feedback blijkt verder uit het uit geven van opbouwende kritiek door collega’s van een
advocaat. Over de mate van feedback die advocaten ervaren is nog weinig bekend. Ook hier
kunnen we afgaan op de autonomie van advocaten zoals eerder geschetst waardoor
advocaten weinig gebruik maken van feedback.
De hypothese luidt als volgt:
• Het gebruik van feedback scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan er op duiden dat advocaten fouten voortdurend opnieuw maken zonder
ervan te leren. Het kan ook betekenen dat de cultuur is dat advocaten elkaar binnen de
organisatie niet (openlijk) bekritiseren. Bij een hoge score proberen advocaten juist te
voorkomen dat zij voortdurend fouten maken zonder ervan te leren.
60
2.5.4.4 Tijdsdruk
De literatuur over kennismanagement noemt tijdsdruk van medewerkers een van de
factoren die het managen van kennis in een organisatie kan beïnvloeden.198 In dit onderzoek
uit de tijdsdruk van advocaten zich door de volgende kenmerken: de advocaat heeft geen
tijd om kennis te delen met anderen. Verder kan hij in zijn werk weinig tijd vrijmaken om
nieuwe vaardigheden te ontwikkelen. Ook heeft hij weinig tijd om nieuwe kennis te
vergaren ook al is dat wel de bedoeling binnen zijn kantoor. Voorts is de werkdruk van de
advocaat te groot om tijd te kunnen besteden aan het beheer van kennis of het leren van
nieuwe dingen. In hoeverre advocaten tijdsdruk ervaren is nog weinig empirisch
onderzocht. Eerder merkten Bannier en Fanoy wel op dat op kleinere kantoren de werkdruk
meestal lichter is dan op grotere kantoren. En uit kranten komt wel berichtgeving dat
advocaten onder tijdsdruk werken.199 De te onderzoeken hypothese luidt als volgt:
• Tijdsdruk scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score op tijdsdruk is belemmerend. Het kan betekenen dat er In
advocatenkantoren bijvoorbeeld tijdschrijfdruk heerst. Als daar niet wat aan gedaan wordt
is goed kennismanagement niet waarschijnlijk. Een lage score biedt advocaten
mogelijkheden om werkzaamheden zo zorgvuldig mogelijk uit te voeren en
kennismanagement zo zorgvuldig mogelijk toe te passen.
2.5.5 Betrokkenheid management
Betrokkenheid van het management in organisaties speelt een belangrijke rol bij het succes
van met name kennisdeling. Werkzaamheden van het management zijn volgens Boersma
planning, organizing (inrichten van de organisatie), directing (besturen en gericht
beïnvloeden), staffing (zorgen voor de juiste man op de juiste plaats), coördinatie
(afstemming), reporting (verantwoording afleggen) en budgetteren.200 In hoeverre
advocaten betrokkenheid van het management bij kennisdeling ervaren is nog nauwelijks
empirisch onderzocht. Eerder werd met Mintbzerg de autonomie van advocaten geschetst.
Advocaten die promoveren tot partner in hun kantoor krijgen zelfs meer autonomie dan
advocaten. Uitgaande van een hoge mate van autonomie onder advocaten kan dit een
negatieve uitwerking hebben op bijvoorbeeld het delen van kennis. We komen tot de
198R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 27. 199NRC Handelsblad, 10 februari 1998, p. 2; F.W. Verbaas, De Volkskrant, 30 maart
2002, p. 19; 200 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 33-34.
61
volgende hypothese:
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan inhouden dat het management weinig doet om als voorbeeld te
functioneren, bijvoorbeeld door te laten zien dat zij zelf zoveel mogelijk hun kennis delen.
Een hoge score betekent dat het management een duidelijk signaal laat uitgaan naar
advocaten dat het delen van kennis in het belang van het hele kantoor is.
2.5.6 Stimulatie
Stimulatie is een concept dat een belangrijke rol speelt bij kennismanagement. Uit Beijerse
merkt bijvoorbeeld op dat een bedrijfscultuur waarin de productiefactor kennis optimaal
gebruikt wordt, de focus ligt op het stimuleren van de creativiteit van de medewerkers.201
Wenger observeert dat de kennis van medewerkers niet alleen de kennis van een individu
betreft.202 Individuen worden gestimuleerd door interactie met collega's omdat kennis van
een gebied vaak al te complex is om te overzien voor elk individu afzonderlijk. Hoffmann
e.a. merken op dat wederzijdse stimulatie voor meer creativiteit en betere prestaties van de
hele organisatie zorgt.203 In dit onderzoek houdt stimulatie in dat medewerkers
aangemoedigd worden creatieve oplossingen te zoeken om problemen op te lossen en
aangemoedigd worden om ervaringen met collega's te bespreken. Creativiteit wordt
beloond en nieuwe ideeën worden toegejuicht. Er is nog weinig bekend over de stimulatie
onder advocaten. Wederom kunnen we afgaan op de autonomie van advocaten zoals eerder
geschetst waardoor advocaten weinig stimulatie ervaren. De hypothese luidt als volgt:
• Stimulatie scoort laag onder advocaten.
201 R.P. uit Beijerse, Knowledge management in small and medium-sized companies:
knowledge management for entrepreneurs, Journal of Knowledge Management, Vol. 4, No.
2, 2000 p. 162-179. 202 E. Wenger, Knowledge management as a doughnut: Shaping your knowledge strategy
through communities of practice, Ivey Business Journal January/February 2004, p. 2. 203 M. Hoffmann, K.U. Loser, T. Walter & T. Herrmann, A design process for embedding
knowledge management in everyday work, Proceedings of the international ACM
SIGGROUP conference on Supporting group work, 1999, p. 296.
62
2.5.7 Tussenconclusie
Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van
omgevingsfactoren onder advocaten. In de voorgaande paragrafen zijn mede op basis van
de literatuur een aantal hypotheses afgeleid over de aanwezigheid van omgevingsfactoren
onder advocaten:
• Autonomie scoort hoog onder advocaten.
• Openheid scoort laag onder advocaten.
• Wederzijds respect en vertrouwen scoort hoog onder advocaten.
• Het bestaan van een open communicatieklimaat scoort laag onder advocaten.
• De helderheid van organisatiedoelen en strategieën scoort laag onder advocaten.
• Betrokkenheid bij de organisatie scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van feedback scoort laag onder advocaten.
• Tijdsdruk scoort hoog onder advocaten.
• Betrokkenheid van het management scoort laag onder advocaten.
• Stimulatie scoort laag onder advocaten.
Deze hypotheses nader onderzoeken is om een aantal redenen van belang. Zo wordt er in de
literatuur aandacht besteed aan omgevingsfactoren die kenmerkend voor advocaten zouden
zijn zonder dat goed onderbouwd wordt of de omgevingsfactoren die we aantreffen bij
advocaten zo verschillen van andere werknemers. In dit onderzoek zal voor een aantal
omgevingsfactoren nagegaan worden of de aanwezigheid ervan inderdaad verschilt van de
aanwezigheid in andere organisaties. Daarnaast kan inzicht in de aanwezigheid van
omgevingsfactoren onder advocaten gebruikt worden om te onderzoeken in hoeverre een
omgevingsfactor samenhangt met een bepaald hulpmiddel of kennisproces. Zo zou de
aanwezigheid van teveel autonomie bijvoorbeeld het delen van kennis in een kantoor in de
weg kunnen staan. Wellicht kan een omgevingsfactor zodanig beïnvloed worden dat het
gebruik van een hulpmiddel of het uitvoeren van bepaalde kennisprocessen verbeterd.
Verder kunnen de resultaten gebruikt worden om na te gaan in hoeverre omgevingsfactoren
van invloed zijn op het uitvoeren van kennisprocessen. Bij de selectie of ontwikkeling van
hulpmiddelen en kennisprocessen kan rekening gehouden worden met omgevingsfactoren
die kenmerkend zijn voor advocaten. Empirisch onderzoek is dan ook nodig om inzicht te
krijgen in de aanwezigheid van de omgevingsfactoren in de praktijk. In het volgende
hoofdstuk leg ik uit hoe dit onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
63
2.6 Kennisprocessen en omgevingsfactoren
Behalve een omschrijving van de concepten “kennis”, “kennismanagement” en
“omgevingsfactor” is het concept “kennisproces” een belangrijk onderdeel in literatuur
over kennismanagement. Twee onderzoeksvragen zijn wat kennisprocessen zijn en hoe
advocaten kennisprocessen uit voeren. In deze paragraaf probeer ik aan de hand van
literatuur over kennismanagement antwoord op deze vragen te krijgen.
Kennismanagement wordt over het algemeen beschouwd als een proces dat bestaat uit
verschillende activiteiten of kennisprocessen.204 Volgens Boer beargumenteren velen dat
kennismanagement het managen van verschillende kennisprocessen betreft.205 Johannsen
ziet een kennisproces als iets dat met kennis gedaan kan worden in een organisatie.206 Wat
een kennisproces op zich is wordt niet concreet beschreven in de literatuur. Mijns inziens
kunnen met kennisprocessen werkzaamheden en de inhoud daarvan georganiseerd en
gestructureerd worden.
In de literatuur over kennismanagement worden vele kennisprocessen genoemd. Bhatt
refereert aan kennismanagement als een proces van kenniscreatie, validatie, presentatie,
distributie en toepassing.207 Alavi en Leidner noemen vier kennisprocessen die
hoofdzakelijk worden onderscheiden in de literatuur: kennis ontwikkelen, kennis
vastleggen en verzamelen, kennis delen en kennis toepassen.208 Weggeman noemt kennis
ontwikkelen (vaststellen benodigde kennis en inventariseren beschikbare kennis), kennis
delen, kennis toepassen en kennis evalueren. Florijn e.a. noemen het ontwikkelen van
kennis (extern verzamelen en intern ontwikkelen), het verspreiden van kennis (expliciteren,
204 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
114; I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 12. 205 N.I. Boer, Knowledge Sharing within organizations. A situated and relational
perspective., proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, 2005, p. 16. 206 C.G. Johannsen, ‘Total Quality Management in a Knowledge Management Perspective’,
Journal of Documentation (56), 2000-1, p. 45. 207 G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the interaction
between technologies, techniques and people’, Journal of Knowledge Management (5),
2001-1. 208 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
114.
64
vastleggen, distribueren, overdragen en toegankelijk maken) en het benutten van kennis
(zoeken, toepassen, hergebruiken en exploiteren).209 Boersma onderscheidt het
inventariseren, analyseren, plannen en beheren van kennis (assetmanagement),
kennisspreiden (accessmanagement) en het creëren van nieuwe kennis
(accruementmanagement). Tot slot: Rusanow noemt het identificeren, vastleggen,
verspreiden en gebruiken van kennis.210
Verschillen in de literatuur betreffen eerder het aantal en de namen van processen dan de
onderliggende concepten. In deze studie wordt uitgegaan van de volgende in de literatuur
over kennismanagement terugkerende kennisprocessen: kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie. In
de volgende paragrafen wordt aan de hand van literatuur nagegaan wat deze
kennisprocessen zijn, hoe advocaten deze kennisprocessen uit voeren en het verband tussen
kennisprocessen en de in de voorgaande paragraaf beschreven omgevingsfactoren. In de
tussenconclusie vat ik de te onderzoeken hypotheses samen en onderbouw ik het belang van
het onderzoeken van deze hypotheses.
2.6.1 Kennisbehoefte
Uit Beijerse stelt dat voor de “kennisstroom” begint, het belangrijk is dat onderzocht wordt
welke kennis nodig is voor de organisatie en haar doelen.211 Weggeman merkt op dat,
wanneer een organisatie onwetend is over de impact van kennis, dit een bedreiging vormt
voor het goed functioneren van die organisatie. Het toepassen van kennismanagement kan
er volgens hem voor zorgen dat medewerkers zich ervan bewust worden, waarin en waarom
ze (on)bekwaam zijn. Weggeman merkt op dat door snelle veranderingen op bijvoorbeeld
technologisch gebied het noodzakelijk is om kennis voortdurend te inventariseren en
zonodig bij te werken. Om vast te stellen welke kennis de organisatie nodig heeft, wordt
volgens Weggeman uit de strategie van de organisatie afgeleid, welke informatie en
vaardigheden noodzakelijk zijn en welke ervaring en attitude van medewerkers wenselijk is
om die strategie te kunnen uitvoeren. Onder meer moet vastgesteld worden, welke kennis
nodig is voor de product-marktcombinaties die in de strategie genoemd worden en welke
kennis nodig is om producten te ontwikkelen (van nog onopgeloste researchvragen tot
mogelijke distributiekanalen). Volgens Weggeman moet daarnaast vastgesteld worden, hoe
209 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 49. 210 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 103-104. 211 R.P. uit Beijerse, ‘Knowledge management in small and medium-sized companies.
Knowledge management for entrepreneurs’, Journal of Knowledge Management (4), 2000-
2.
65
het staat met de kennis over de bereidheid van managers en medewerkers om de strategie
van de organisatie uit te voeren. Schreiber e.a. beschrijven een “conceptualize” activiteit dat
tot doel heeft om een overzicht van de kennis in de organisatie te krijgen en de sterke en
zwakke punten van die kennis.212
In de literatuur wordt onder kennisbehoefte met name verstaan welke kennis nodig is en
mist voor de organisatie en haar doelen. Om het kennisproces kennisbehoefte uit te voeren
wordt de strategie van de organisatie gebruikt. Het lijkt zeer complex voor een advocaat
om uit de vaak zeer algemene doelen en strategieën van zijn organisatie, als die al bekend
zijn, af te leiden aan welke kennis hij behoefte heeft om zijn juridische taken uit te voeren.
Deze juridische taken betreffen doorgaans juist het omgaan met concrete, unieke gevallen.
Over het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte door individuele medewerkers
zoals advocaten is weinig bekend. Onder het kennisproces kennisbehoefte versta ik dat de
individuele advocaat weet welke kennis hij nodig heeft om zijn werk uit te voeren en dat hij
weet welke kennis hij mist om zijn werkzaamheden uit te voeren. Inzicht in de
kennisbehoefte kan duidelijk maken welke kennis de advocaat nog moet ontwikkelen; om
te bepalen welke kennis ontwikkeld moet worden kan volgens Beijerse gekeken worden
naar de kennis die nodig is en de kennis die aanwezig is.213
Over het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte door advocaten is weinig bekend
in de literatuur. Eerder werd opgemerkt dat professionals zoals advocaten hoogopgeleide
medewerkers zijn die vaak complexe taken uitvoeren. Om complexe taken goed uit te
kunnen voeren heeft de advocaat inzicht nodig in de door hem benodigde kennis. Hiervan
uitgaande kan de volgende hypothese geformuleerd worden:
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte.
Laag scoren op het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte is belemmerend.
Advocaten die niet goed zicht hebben op welke kennis zij nodig hebben kunnen hun taken
niet goed uitvoeren. In een dergelijke situatie bestaat de kans dat de advocaten niet over de
juiste kennis beschikken en niet tijdig op ontwikkelingen kunnen inspringen. Een hoge
score biedt een basis voor advocaten om hun inzicht in de benodigde kennis voor bepaalde
taken te delen met minder ervaren medewerkers. Minder ervaren medewerkers weten zo
sneller welke kennis nodig is voor een bepaalde taak en kunnen deze taak zo wellicht
212 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS
Methodology, Cambridge: MIT Press 2001, p. 79. 213 R.P. uit Beijerse, ‘Knowledge management in small and medium-sized companies.
Knowledge management for entrepreneurs’, Journal of Knowledge Management (4), 2000-
2.
66
makkelijker uitvoeren.
2.6.2 Kennis ontwikkelen
Professionals kunnen volgens Mintzberg dankzij hun autonomie ongehinderd hun
vaardigheden perfectioneren.214 Ze herhalen voortdurend dezelfde ingewikkelde
programma’s, waarbij onzekere factoren steeds meer worden weggenomen totdat ze deze
vrijwel perfect kunnen uitvoeren. Bhatt omschrijft met Marakas het ontwikkelen van kennis
als de vaardigheid van een organisatie om nieuwe en bruikbare ideeën en oplossingen te
ontwikkelen.215 Wat zij onder vaardigheid en nieuwe en bruikbare ideeën en oplossingen
verstaan wordt niet duidelijk. Verder maken zij ook niet duidelijk hoe individuele
medewerkers hun kennis kunnen ontwikkelen.
Nahapiet en Ghoshal refereren aan Schumpeter die beargumenteerde dat alle nieuwe
bronnen, waaronder kennis, ontwikkeld worden door twee algemene processen: combineren
en delen.216 Nieuwe kennis kan volgens hen ontwikkeld worden door incrementele
verandering en ontwikkeling van bestaande kennis. Meer radicale ontwikkeling van kennis
vindt plaats door innovatie aldus Nahapiet en Ghoshal. Er bestaat volgens hen over het
algemeen overeenstemming over het feit dat beide vormen van kennisontwikkeling het
maken van nieuwe combinaties betreft, bijvoorbeeld door het combineren van losse
elementen of het ontwikkelen van nieuwe manieren om voorheen geassocieerde elementen
te combineren. Het ontwikkelen van nieuwe kennis vindt vaak plaats door sociale interactie
en co-activiteit. Aspecten die een rol spelen bij het ontwikkelen van kennis door interactie
zijn de totstandkoming van specifieke interpretaties en begripsvorming. Ook volgens Alavi
en Tiwana wordt kennis ontwikkeld door samenwerking en door het combineren en
versterken van de kennis van individuele leden van de groep.217
Deze gezamenlijke ontwikkeling van kennis wordt volgens hen doorgaans bereikt doordat
leden van een groep aan elkaar hun gedachten, meningen en opvattingen blootstellen en
voorzien in feedback ter verduidelijking en begrip.
Het ontwikkelen van kennis zal volgens Nahapiet en Ghoshal eerder door toevallige
214 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 217. 215 G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the interaction
between technologies, techniques and people’, Journal of Knowledge Management (5),
2001-1. 216 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 248. 217 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 107.
67
combinaties dan vooraf bepaalde combinaties plaatsvinden.218 Een belangrijke voorwaarde
voor het ontwikkelen van nieuwe kennis is dan dat het mogelijk is uit te gaan van en deel te
nemen aan de bestaande en verschillende kennis en vaardigheden van verschillende
partijen. Daarnaast moeten de betrokkenen ook over de vaardigheden beschikken om
informatie en ervaringen te combineren.
Alavi en Tiwana merken op dat op individueel niveau kennis ontwikkeld wordt door
cognitieve processen zoals reflectie en leren.219 Huber stelt vast dat een entiteit (een
persoon of organisatie) leert wanneer, door zijn verwerking van informatie, de range van
zijn potentiële gedragingen veranderd is.220 Huber stelt dat een organisatie ook leert en dat
dat gebeurt wanneer een afdeling kennis verkrijgt en die kennis herkent als potentieel nuttig
voor de organisatie.
Volgens Alavi en Tiwana ontwikkelen groepen kennis door samenwerkende interacties en
gezamenlijke oplossing van problemen. Groepen moeten volgens Nahapiet en Ghoshal de
ruimte voor conversatie, actie en interactie hebben om de code en taal te doen ontwikkelen
die het ontwikkelen van nieuwe kennis mogelijk maken.221 Nonaka, Toyama en Konno
merken op dat kennis een context nodig heeft om ontwikkeld te kunnen worden.222
Nonaka en Takeuchi beschrijven een model voor het ontwikkelen van kennis.223 Dit model
bestaat uit vier processen: socialisatie, externalisatie, combinatie en internalisatie.
Gedurende socialisatie wordt impliciete kennis in impliciete kennis omgezet, bijvoorbeeld
door het uitwisselen van ervaringen die in nieuwe mentale modellen resulteert. Terrett
merkt op dat de stage van een advocaat-stagiair een goed voorbeeld is van het delen van
kennis door socialisatie.224 Hij stelt dat door een stage de stagiairs leren denken als
218 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 249. 219 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 106. 220 G.P. Huber, ‘Organizational Learning. The Contributing Processes and the Literatures.’,
Organization Science (2), 1991-1, p. 89. 221 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 258. 222 I. Nonaka, R. Toyama & N. Konno, ‘SECI, Ba and Leadership: a Unified Model of
Dynamic Knowledge Creation’, Long Range Planning 2000-33, p. 13. 223 Nonaka & Takeuchi 1999, p. 74; I. Nonaka, ‘A Dynamic Theory of Organizational
Knowledge Creation’, Organization Science (5), 1994-1, p. 19. 224 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
68
advocaten in plaats van denken als rechtenstudenten. Du Plessis stelt dat ervaren advocaten
kunnen optreden als mentoren voor onervaren nieuwkomers in het beroep.225 Zij leren
vaardigheden door observatie, imitatie en oefening. Bij externalisatie wordt impliciete
kennis in expliciete kennis omgezet. Impliciete kennis wordt bijvoorbeeld uitgedrukt in
concepten of modellen. Tijdens combinatie worden verschillende soorten expliciete kennis
gecombineerd, bijvoorbeeld door documenten, vergaderingen en telefoongesprekken.
Gedurende internalisatie wordt expliciete kennis deel van de impliciete kennis van een
persoon. Du Plessis merkt op dat wanneer een advocaat bijvoorbeeld een juridische
publicatie van een expert op een bepaald rechtsgebied leest en wanneer de advocaat begrijpt
wat hij las, een intern mentaal model gecreëerd wordt en een leerproces plaatsvindt.226
Er bestaan verschillende omschrijvingen van het kennisproces kennisontwikkeling in de
literatuur. Het opstellen en gebruiken van precieze omschrijvingen van het kennisproces
kennisontwikkeling in de praktijk lijkt complex. In de beschrijvingen van het kennisproces
komen begrippen zoals combineren, samenwerken en leren regelmatig voor. In intuïtief
taalgebruik worden deze begrippen voortdurend door elkaar gehaald. Voor het onderzoek in
advocatenkantoren gebruik ik dan ook een intuïtief concept van kennisontwikkeling. Dit
houdt in dat de verschillende begrippen bij kennisontwikkeling door elkaar gebruikt
worden. Het recht is vaak aan verandering onderhevig. Wat bij kennisontwikkeling door
advocaten dan ook van belang lijkt te zijn is dat zij voortdurend en voldoende leren in hun
werk. Maar ook dat hun kennis voldoende actueel blijft om hun werk te kunnen uitvoeren.
Advocaten hebben door ontwikkelingen in het recht regelmatig nieuwe kennis voor hun
werk nodig en moeten ook regelmatig nieuwe kennis gebruiken. Het doel van het
kennisproces kennisontwikkeling is voor de advocaat ervoor te zorgen dat hij zijn
ontbrekende kennis aanvult. Adequaat ontwikkelen van kennis maakt het mogelijk voor de
advocaat om tijdig op nieuwe ontwikkelingen in zijn taken in te spelen.
In hoofdstuk twee werd al opgemerkt dat advocaten een langdurig opgeleid worden. Dit in
combinatie met het uitvoeren van complexe zaken waar advocaten geregeld nieuwe kennis
voor nodig hebben, kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisontwikkeling.
Laag scoren op het kennisontwikkeling kan ertoe leiden dat advocaten niet over de juiste
Management (2) 1998-1, p. 71. 225 T. du Plessis, Information and knowledge management in support of legal research in a
digital information environment (diss. Rand Afrikaans Universiteit), 2004, p. 46. 226 T. du Plessis, Information and knowledge management in support of legal research in a
digital information environment (diss. Rand Afrikaans Universiteit), 2004, p. 46.
69
kennis beschikken en niet tijdig op ontwikkelingen kunnen inspringen. Een hoge score
biedt een goede basis voor advocaten om hun ontwikkelde kennis te delen met minder
ervaren medewerkers binnen het kantoor.
2.6.3 Kennistoegang
Cross, Parker, Prusak en Borgatti merken op dat het weinig nut heeft als iemand anders iets
relevants weet wanneer we geen tijdige toegang tot zijn denken hebben.227 Volgens Hall
kunnen werknemers door ongecompliceerde toegang tot bronnen routine taken snel
uitvoeren, afzonderlijke informatie samenvoegen om innovatie te bevorderen en
gevrijwaard worden van de angst belangrijke intellectuele bronnen te verliezen wanneer
waardevolle collega’s de organisatie verlaten.228 Ali, Pascoe en Warne observeren dat
toegang tot informatie het ontwikkelen van kennis bevordert.229
In de literatuur over kennismanagement wordt niet goed duidelijk wat het kennisproces
kennistoegang inhoudt. Een goede toepassing van het kennisproces “kennistoegang” kent
verschillende aspecten. Zo is het voor de advocaat in de praktijk belangrijk te weten bij
welke collega of afdeling een cliënt met een vraag terecht kan. Op deze wijze kunnen
cliënten snel verder geholpen worden. En om zijn werkzaamheden zo goed en zo snel
mogelijk uit te voeren lijk het verder voor de advocaat relevant te weten wie in zijn kantoor
over voor hem relevante kennis beschikt. Ook is het in het kader van het kennisproces
kennistoegang het van belang voor de advocaat dat zijn collega’s weten over welke kennis
hij beschikt.
Zodoende kunnen zijn collega’s hem raadplegen met eventuele vragen op een bepaald
rechtsgebied. Het doel van het kennisproces “kennistoegang” is voor de advocaat, toegang
te hebben tot voor hem relevante kennis in zijn kantoor. Door goede toegankelijkheid van
kennis kunnen advocaten hun werkzaamheden sneller uitvoeren en kennis ontwikkelen.
Over kennistoegang door advocaten is weinig bekend in de literatuur. Advocaten werken
vaak in een groot kantoor, wat het persoonlijk contact tussen advocaten kan bemoeilijken.
Dit alles maakt het lastig voor deze advocaten te weten bij welke collega of afdeling een
cliënt met een vraag terecht kan of te weten wie in zijn kantoor over voor hem relevante
kennis beschikt. Daarnaast werd eerder al opgemerkt dat de professional zoals een advocaat
227 R. Cross, A. Parker, L. Prusak & S.P. Borgatti, ‘Knowing what we know. Supporting
knowledge creation and sharing in social networks’, Organizational Dynamics (3) 2001-2,
p. 112. 228 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 139. 229 I.M. Ali, C. Pascoe & L. Warne, ‘Interactions of organizational culture and collaboration
in working and learning’, Educational Technology & Society 2002.
70
in zijn werk betrekkelijk onafhankelijk is van zijn collega’s. Dit kan ertoe leiden dat de
collega’s van de advocaat niet weten over welke kennis hij beschikt omdat hij te
onafhankelijk werkt van collega’s. Dit leidt ons tot het formuleren van de volgende
hypothese:
• Advocaten scoren laag op het uitvoeren van het kennisproces kennistoegang.
Laag scoren op het kennisproces kennistoegang kan ertoe leiden dat kennis niet (tijdig)
gedeeld wordt. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat cliënten niet tijdig door de juiste
collega of afdeling geholpen kunnen worden, dat taken niet tijdig uitgevoerd kunnen
worden en dat het spreekwoordelijke wiel voortdurend opnieuw wordt uitgevonden door
advocaten.
2.6.4 Kennis delen
Van den Brink haalt Mohrman en Finegold aan die benadrukken dat in de kenniseconomie
organisaties het zich niet kunnen veroorloven om tijd te spenderen aan het hercreëren van
reeds bestaande kennis.230 En omdat verschillende partijen over kennis beschikken is delen
volgens Nahapiet en Ghoshal een voorwaarde voor het combineren en zodoende
ontwikkelen van kennis.231
Boer vat kennisdeling samen als het communicatieproces dat er op gericht is om iemand op
korte of lange termijn in staat te stellen om iets te doen zoals een probleem op te lossen of
een machine te gebruiken.232
Tijdens dat proces speelt een verscheidenheid aan communicatiehulpmiddelen een rol zoals
taal, gebaren, illustraties, fysieke objecten, IT en mentale modellen. Van den Brink merkt
op dat het delen van kennis het stimuleren van het uitwisselen van ervaringen, ideeën en
gedachten tussen mensen betreft.233
Van den Hooff en De Ridder stellen dat het delen van kennis het proces is waar individuen
gezamenlijk hun kennis uitwisselen en gezamenlijk nieuwe kennis ontwikkelen.234 Kennis
230 P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological Conditions that enable
Knowledge Sharing (dissertatie) Technische Universiteit Delft 2003, p. 12. 231 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 248. 232 N.I. Boer, Knowledge Sharing within organizations. A situated and relational
perspective., proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, 2005, p. 39. 233 P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological Conditions that enable
Knowledge Sharing (dissertatie) Technische Universiteit Delft 2003, p. 1. 234 B. van den Hooff & J.A. de Ridder, ‘Knowledge sharing in context: the influence of
71
delen impliceert volgens hen dat elk kennisdelingsproces bestaat uit zowel het brengen of
doneren van kennis als het verzamelen van kennis. Alavi en Tiwana merken op dat het
kennisdelingsproces de overdracht van kennis van de initiële locatie naar waar het nodig is
en toegepast wordt omvat.235 Het delen van kennis vindt volgens Alavi en Leidner plaats op
verschillende niveaus: tussen individuen, door individuen met expliciete bronnen, door
individuen met groepen, tussen groepen, over groepen en van de groep naar de
organisatie.236
Uit de beschrijvingen blijkt dat er in de literatuur nog geen overeenstemming bestaat over
het kennisproces kennisdeling. Het opstellen en gebruiken van de precieze omschrijvingen
van het kennisproces kennisdeling in de praktijk lijkt complex. In de literatuur over het
kennisproces kennisdeling komen begrippen zoals uitwisselen, brengen, doneren en
overdragen regelmatig voor. In intuïtief taalgebruik worden deze begrippen voortdurend
door elkaar gehaald. Voor het onderzoek in advocatenkantoren gebruik ik dan ook een
intuïtief concept van kennisdeling.
Een advocaat kan zijn kennis delen met collega’s. Een voordeel voor de advocaat is dat,
wanneer kennis gedeeld wordt, hij niet het werk hoeft te doen dat al gedaan is door een
collega op een andere locatie. Voor de advocaat in het advocatenkantoor kan voorts de kans
op tegenstrijdige belangen (bijvoorbeeld wanneer de tegenpartij van een cliënt wordt
bijgestaan door een jurist van een andere afdeling van hetzelfde kantoor) afnemen.
Verder kan door het delen van kennis het werk van een advocaat bij zijn afwezigheid toch
doorgang vinden.
Bij een goede kennisdeling door advocaten in de praktijk spelen een aantal aspecten een rol.
Zo is het van belang dat wanneer de advocaat iets nieuws heeft geleerd, hij ervoor zorgt dat
zijn collega’s binnen zijn afdeling dit ook kunnen leren. Niet alleen kan dit leiden tot een
besparing op opleidingskosten, ook de advocaat hoeft niet meerdere keren “gestoord” te
worden door collega’s bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Verder is het belangrijk
dat kennisdeling door advocaten als een normaal onderdeel van het werk gezien wordt. Op
deze wijze kan het voor advocaten duidelijk worden dat onder het goed uitvoeren van hun
organizational commitment, communication climate and CMC use on knowledge sharing’
Journal of Knowledge Management (8), 2004-6, p. 118. 235 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 110. 236 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
119.
72
werkzaamheden óók het delen van kennis valt. Advocaten moeten hun kennis en
vaardigheden verder tijdig delen met collega’s binnen hun afdeling. Op deze wijze kan
bijvoorbeeld voorkomen worden dat collega’s onnodig verouderde kennis toepassen
leidend tot incorrecte adviezen met alle gevolgen van dien. Collega’s van de advocaat
moeten de advocaat ook vertellen wat ze weten en wat ze kunnen wanneer de advocaat
daarom vraagt. Wanneer dit niet gebeurt zal de advocaat elders, wellicht buiten de
organisatie, op zoek moeten gaan naar kennis, wat tijdrovend kan zijn. Verder lijkt een
situatie waarin collega’s niet vertellen wat ze weten of kunnen er niet toe te leiden dat de
advocaat op zijn beurt gestimuleerd wordt om zijn kennis wel te delen. Goede kennisdeling
betreft niet alleen kennisdeling binnen de eigen afdeling maar ook buiten de eigen afdeling.
Rechtsgebieden zijn vaak overlappend. Advocaten in een groot advocatenkantoor kunnen
een opdracht krijgen dat meerdere rechtsgebieden beslaat. De advocaat kan van één
rechtsgebied alles weten maar van een deelgebied veel minder afweten terwijl een collega
elders in het kantoor juist alles van dat gebied afweet. Om een hoogwaardig advies te
kunnen afleveren is ruime kennis van alle betrokken rechtsgebieden van belang. Omdat
rechtsgebieden door verschillende afdelingen binnen een kantoor behandeld kunnen worden
is kennisdeling tussen afdelingen dan ook van belang.
Om dezelfde redenen als bij kennisdeling binnen de afdeling zorgt een advocaat ervoor dat
wanneer hij iets nieuws heeft geleerd, collega’s buiten zijn afdeling dat ook kunnen leren.
Verder deelt de advocaat de kennis waarover hij beschikt met collega’s buiten zijn afdeling.
Aan de andere kant vertellen zijn collega’s uit andere afdelingen ook aan de advocaat wat
zij weten en wat ze kunnen wanneer hij daarom vraagt.
De literatuur zegt weinig over kennisdeling door advocaten. Ook hier kan een link worden
gelegd naar hoofdstuk twee waar Mintzberg opmerkt dat de professional, zoals een
advocaat, in zijn werk betrekkelijk onafhankelijk is van zijn collega’s. Verder stelde hij
vast dat onder professionals de macht in de kunde ligt: kennis en vaardigheden verlenen de
advocaat macht. Veel macht blijft onderin de hiërarchie, bij de advocaten zelf. Het delen
van kennis zou zodoende voor advocaten het delen van macht betekenen.
En vaak is die macht in de vorm van kennis nodig, bijvoorbeeld om te kunnen promoveren
tot partner van het kantoor. Voorts gaven Bannier en Fanoy in hoofdstuk twee aan dat het
op een groot kantoor moeilijk is om iedereen te kennen en om kennis te delen. Hiervan
uitgaande kunnen we de volgende hypotheses formuleren:
• Advocaten scoren laag op kennisdeling binnen de afdeling.
• Advocaten scoren laag op kennisdeling buiten de afdeling.
Een lage score kan tot gevolg hebben dat het spreekwoordelijke wiel voortdurend opnieuw
wordt uitgevonden, dat taken op basis van onvolledige kennis uitgevoerd worden of dat
73
taken niet tijdig uitgevoerd kunnen worden.
2.6.5 Kennis toepassen
Het toepassen van kennis refereert volgens Alavi en Tiwana aan het gebruiken van kennis
voor het nemen van besluiten en het oplossen van problemen door individuen en groepen in
organisaties.237 Kennis alleen zorgt volgens hen niet voor toegevoegde waarde voor de
organisatie, het gebruik ervan om effectieve stappen te ondernemen wel.
Het opstellen en gebruiken van de precieze omschrijvingen van het kennisproces
kennistoepassing in de praktijk lijkt complex. In de beschrijving van het kennisproces
komen begrippen zoals toepassen en gebruiken voor. In intuïtief taalgebruik worden deze
begrippen voortdurend door elkaar gehaald. Voor het onderzoek in advocatenkantoren
gebruik ik dan ook een intuïtief concept van kennistoepassing. In het kennisproces
“kennistoepassing” maakt een advocaat zo nodig gebruik van de kennis waarover zijn
collega’s beschikken. Een voordeel van deze aanpak kan zijn dat de advocaat eerder aan de
door hem benodigde kennis kan komen dan wanneer hij deze kennis buiten de organisatie
moet zoeken. Aan de andere kant wordt ook de kennis van de advocaat goed gebruikt door
zijn kantoor. Op deze wijze kan het voor de advocaat duidelijk worden of zijn kennis
geaccepteerd wordt binnen het kantoor.
In de literatuur over kennismanagement is weinig te vinden over kennistoepassing door
advocaten. Uitgaande van de eerder opgemerkte betrekkelijke onafhankelijkheid van zijn
collega’s maakt een advocaat liever geen gebruik van de kennis waarover zijn collega’s
beschikken en wordt de kennis van de advocaat niet goed gebruikt door zijn kantoor.
Hiervan uitgaande kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Advocaten scoren laag op kennistoepassing.
Een lage score geeft aan dat advocaten weinig gebruik maken van elkaars kennis en dat de
kennis van advocaten niet goed gebruikt wordt door het advocatenkantoor. Een mogelijk
gevolg hiervan is dat advocaten het “wiel” voortdurend opnieuw uitvinden. Een hoge score
laat zien dat advocaten veel gebruikmaken van elkaars kennis en dat de kennis van de
advocaten goed gebruikt wordt door het kantoor.
237 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 111.
74
2.6.6 Kennis evalueren
Oskamp, Tragter en Lodder stellen dat het onmogelijk is om het recht correct toe te passen
zonder de juiste informatie te raadplegen en zonder over de juiste kennis te beschikken.238
Een kenmerk van het juridisch domein is volgens hen de noodzaak om kennis up-to-date te
houden. In het juridisch domein kan het gebruik van verouderde kennis leiden tot juridisch
incorrecte beslissingen. De Vey Mestdagh, Dijkstra en Oskamp merken op dat juristen zich
altijd al intensief hebben beziggehouden met de kwaliteitsbewaking, de volledigheid,
betrouwbaarheid en interne consistentie van de door hen gebruikte bronnen.239 Beijerse
merkt op dat kennis vanzelfsprekend geëvalueerd moet worden in de organisatie.240 Bij het
evalueren van kennis worden volgens Weggeman objectieve en suggestieve vragen
beantwoord over de toegepaste kennisprocessen. Over het ontwikkelen van kennis kan
volgens hem gevraagd worden: Wat is goed gegaan bij het uit de strategie afleiden van de
benodigde kennis en hoe kwam dat? Was het mogelijk om binnen redelijke tijd en
acceptabele kosten de in de organisatie aanwezige relevante kennis te inventariseren? Over
kennis delen kan gevraagd worden of de juiste kennis op het juiste moment terecht is
gekomen bij de juiste mensen. Bhatt omschrijft het evalueren van kennis als onderdeel van
zijn kennisvalidatie proces.241
Het valideren van kennis refereert aan de mate waarin een organisatie kan reflecteren op
kennis en de effectiviteit daarvan kan evalueren. Het valideren van kennis bestaat volgens
Bhatt uit het voortdurend monitoren, testen en verfijnen van kennis om de kennis te laten
aansluiten bij de bestaande of toekomstige ontwikkelingen in en buiten de organisatie.
Uit de beschrijvingen blijkt dat er in de literatuur nog geen overeenstemming bestaat over
het kennisproces kennisevaluatie. Het opstellen en gebruiken van precieze omschrijvingen
van het kennisproces kennisevaluatie in de praktijk is lastig. In de beschrijvingen van het
238 A. Oskamp, M.W. Tragter & A.R. Lodder, ‘Mutual benefits for AI&Law and
Knowledge Management’, Proceedings of the Seventh International Conference on
Artificial Intelligence and Law, ACM, New York,
1999. 239 C.N.J. de Vey Mestdagh, J.J. Dijkstra & A. Oskamp, ‘Kwaliteitsbewaking van
juridische informatie- en kennistechnologie’, A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer, 2002, p. 137. 240 R.P. uit Beijerse, ‘Knowledge management in small and medium-sized companies.
Knowledge management for entrepreneurs’, Journal of Knowledge Management (4), 2000-
2. 241 G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the interaction
between technologies, techniques and people’, Journal of Knowledge Management (5),
2001-1.
75
kennisproces komen begrippen zoals up-to-date houden van kennis, kennis valideren,
reflecteren en monitoren voor. In intuïtief taalgebruik worden deze begrippen voortdurend
door elkaar gehaald. Voor het onderzoek in advocatenkantoren gebruik ik dan ook een
intuïtief concept van kennisevaluatie.
Door evaluatie van kennis neemt het risico af dat een advocaat over verkeerde of
verouderde kennis beschikt. Als de advocaat deze kennis zou toepassen zou hij wel eens
een incorrect advies kunnen verstrekken aan zijn cliënt. Bij een goede kennisevaluatie
speelt een aantal voorwaarden een rol. Zo moet de advocaat zijn collega’s ondersteunen bij
het op peil houden van hun kennis. Een voordeel hiervan kan zijn dat het contact tussen
medewerkers in een advocatenkantoor bevorderd wordt en dat de kwaliteit van de kennis
binnen het kantoor verbeterd kan worden. Aan de andere kant ondersteunen zijn collega’s
de advocaat bij het op peil houden van zijn kennis. Voorts worden de kennisbronnen in het
kantoor van een advocaat regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd. Een voordeel hiervan
is dat de kans afneemt dat bronnen over verouderde en of onjuiste kennis beschikken.
Evaluatie en actualisatie biedt verder de mogelijkheid om kennisbronnen te verbeteren of te
investeren in meer geschikte kennisbronnen.
In de literatuur is weinig bekend over kennisevaluatie door advocaten. Wel valt af te leiden
dat kennisevaluatie door advocaten noodzakelijk is. Op basis hiervan formuleren we de
volgende hypothese:
• Advocaten scoren hoog op kennisevaluatie.
Een lage score heeft tot gevolg dat advocaten niet over de juiste kennis beschikken wat bij
gebruik daarvan kan leiden tot onjuiste adviezen. Deze kennis kan door het delen ervan
zich verspreiden door het kantoor met alle gevolgen van dien. Een lage score betekent
voorts dat advocaten elkaar niet goed bijstaan bij het op peil houden van elkaars kennis
zodat de kwaliteit van de kennis binnen het kantoor niet verbeterd. Het betekent ook dat de
kennisbronnen in het kantoor van een advocaat niet goed geëvalueerd en geactualiseerd
worden zodat ze verouderde kennis kunnen bevatten.
2.6.7 Samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen
In de voorgaande paragrafen werden diverse omgevingsfactoren (autonomie van
medewerkers, organisatiecultuur, communicatieklimaat, motivatie, betrokkenheid
management) en kennisprocessen (kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang,
kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie) toegelicht. In de literatuur over
kennismanagement is de samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen nog
weinig belicht. In deze paragraaf wordt nagegaan hoe de verschillende omgevingsfactoren
en kennisprocessen in theorie samenhangen. In de tussenconclusie vat ik de te onderzoeken
76
hypotheses samen en onderbouw ik het belang van het onderzoeken van deze hypotheses.
Autonomie van medewerkers
In het kader van het uitvoeren van kennisprocessen betekent autonomie dat medewerkers
zelf kunnen bepalen en vrij zijn om te bepalen of en welke kennis zij nodig hebben, welke
kennis zij willen ontwikkelen, delen, toepassen en evalueren. De Koning en Kostermans
merken bijvoorbeeld op dat de zelfstandigheid van professionals het samenwerken, en
daarmee in feite het delen van kennis, bemoeilijkt.242 Medewerkers met veel autonomie zijn
vrij om zelf te bepalen hoe zij de kennisprocessen kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie uitvoeren. Volgens Van
den Hoof, De Ridder en Vijvers is autonomie van de taakuitvoering een belangrijk
structureel kenmerk dat de kennisprocessen kan stimuleren.243 Nonaka merkt bijvoorbeeld
op dat autonomie individuen stimuleert om nieuwe kennis te ontwikkelen.244 Over het
algemeen komt de literatuur tot de volgende te onderzoeken hypothese:
• Tussen autonomie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Organisatiecultuur
Het managen van kennis hangt volgens diverse auteurs samen met de cultuur in een
organisatie. Wong merkt op dat een cultuur die kennismanagement ondersteunt over het
algemeen een cultuur is waarin kennis sterk wordt gewaardeerd en waarin het ontwikkelen,
delen en gebruiken van kennis aangemoedigd wordt.245 Uit Beijerse merkt op dat
kennisgebruik grotendeels afhangt van de organisatiecultuur.246
242 B.A. de Koning & M.N.T. Kostermans, Grote advocatenkantoren in Nederland. Markt,
Management & Maatschapscultuur, De Koning en Kostermans 1993, p. 54-55. 243 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to Manage. The
development and application of a knowledge management scan’, Third European
Conference on Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece,
2002. 244 I. Nonaka, ‘A Dynamic Theory of Organizational Knowledge Creation’, Organization
Science (5), 1994-1, p. 18. 245 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 267. 246 R.P. uit Beijerse, ‘Knowledge management in small and medium-sized companies.
Knowledge management for entrepreneurs’, Journal of Knowledge Management (4), 2000-
2.
77
Openheid
In organisaties waarin een open cultuur heerst wordt niet geheimzinnig gedaan over de
kennis waaraan een medewerker nog veel behoefte heeft en de kennis die nog ontwikkeld
moet worden. Verder wordt er door medewerkers moeite genomen om kennis op zo’n groot
mogelijke schaal toegankelijk te maken en te delen in de organisatie. Een open cultuur is in
theorie de juiste cultuur om kennis te delen. In een gesloten cultuur zijn medewerkers meer
geneigd om kennis voor zich te houden. Forstenlechner stelt dat zonder de juiste cultuur
het delen van kennis nauwelijks succesvol kan zijn.247 Veel kennisdeling in een organisatie
geeft aan dat de cultuur meer open dan gesloten is in die organisatie. Schulz en Klugmann
merken op dat de belangrijkste eis voor effectief kennismanagement het creëren en
onderhouden van een cultuur van kennisdeling tussen advocaten en door het hele
advocatenkantoor is.248 Terrett stelt dat de cultuur van informele uitwisseling van
ervaringen niet sterk is in alle advocatenkantoren.249 Volgens Rusanow heerst er in
advocatenkantoren soms een “kennis-is-machtcultuur”.250 Veel juristen in
advocatenkantoren zijn volgens haar van mening dat hun carrière afhangt van hun
vaardigheid om een unieke verzameling kennis te ontwikkelen. Een dergelijke cultuur is
niet erg ‘open’ te noemen. Gottschalk merkt op dat de organisatiecultuur niet alleen een
probleem is van advocatenkantoren.251 Het toepassen van kennis wordt in een open cultuur
zo transparant mogelijk gedaan en er wordt openlijk gesproken over hoe kennis wordt
toegepast. Tot slot: over het evalueren van kennis wordt in een open cultuur niet moeilijk
gedaan. Wong merkt op dat in een open cultuur fouten openlijk gedeeld worden zonder de
angst voor sancties.252
247 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 164. 248 M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge Sharing in Law Firms.
Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782, Berlin:
Springer-Verlag 2005, p. 386-387. 249 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
Management (2), 1998-1, p. 75. 250 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 21. 251 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 252 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 269.
78
Op basis van theorie en literatuur kunnen we tot de volgende te onderzoeken hypothese
komen:
• Tussen openheid en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Wederzijds respect en vertrouwen
Het zo goed mogelijk in kaart brengen van de kennisbehoefte van medewerkers en het
ontwikkelen van kennis door medewerkers vraagt om wederzijds respect en vertrouwen
tussen medewerkers die kennis moeten ontwikkelen en collega’s die hen daarbij moeten
ondersteunen.253 Naarmate er meer wederzijds respect bestaat neemt de kans toe dat
medewerkers bereid zijn om hun kennis toegankelijk te maken en te delen met collega’s.
Wong merkt op dat zonder een hoge mate van wederzijds vertrouwen medewerkers
sceptisch zullen zijn over de intenties en het gedrag van anderen en zij zullen dan
waarschijnlijk aan hun kennis vasthouden.254 Het opbouwen van vertrouwen tussen
medewerkers en groepen zal volgens hem helpen om een meer proactief en open
kennisdelingsproces te faciliteren. Gemotiveerd worden om kennis te delen met anderen
vergt volgens Hinds en Pfeffer vertrouwen, niet alleen van degene met wie de kennis
gedeeld wordt maar ook het vertrouwen in het grotere “instituut” waarin het delen van
kennis plaatsvindt.255
Wanneer voor medewerkers duidelijk wordt dat met hun kennis, maar ook met andere
kennis in de organisatie, vertrouwelijk wordt omgegaan, neemt volgens Hall de kans toe dat
meer en meer medewerkers bereid zijn om kennis te delen en bij te dragen aan effectief
kennismanagement.256 Van den Brink merkt op dat vertrouwen een belangrijke factor is bij
de interactie tussen mensen en dat vertrouwen een kritieke factor kan zijn voor het delen
van kennis.257 Hinds en Pfeffer wijzen op bewijs dat organisatorische acties die vertrouwen
vernietigen, zoals inkrimpingen en angst veroorzaken, het delen van kennis minder
253 I.M. Ali, C. Pascoe & L. Warne, ‘Interactions of organizational culture and collaboration
in working and learning’, Educational Technology & Society 2002. 254 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 269. 255 P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why Organizations don’t “Know what they know”. Cognitive
and Motivational Factors Affecting the Transfer of Expertise’, Research Paper Series
Graduate School of Business, Stanford University 2001, p. 16. 256 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 142; Huysman, M., De Wit, D., Knowledge Sharing in
Practice, Dordrecht: Kluwer 2002, p. 133. 257 P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological Conditions that enable
Knowledge Sharing (dissertatie) Technische Universiteit Delft 2003, p. 32.
79
waarschijnlijk maken.258 Wederzijds respect kan er verder aan bijdragen dat medewerkers
zich vrijer voelen om informatie en kennis toe te passen, om fouten te maken en om van die
fouten te leren. Tot slot zou wederzijds respect er zodoende aan kunnen bijdragen dat
kennis van medewerkers eerder, gemakkelijker en openlijker geëvalueerd wordt binnen de
organisatie. Uitgaande van de theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese
formuleren:
• Tussen wederzijds respect en vertrouwen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
Communicatieklimaat
In een open communicatieklimaat hebben medewerkers periodiek overleg met elkaar over
het uitvoeren van kennisprocessen. Het is mogelijk om met elkaar duidelijke afspraken te
maken over het ontwikkelen van kennis waaraan behoefte is. Verder is het mogelijk om
gezamenlijk in kaart te brengen hoe kennis zo goed mogelijk toegankelijk gemaakt kan
worden in de organisatie. Binnen een open communicatieklimaat wordt getracht kennis zo
veel mogelijk met elkaar te delen. Van den Hooff en De Ridder verwachten dat een open
communicatieklimaat het delen van kennis positief beïnvloedt.259 Verder wordt binnen een
open communicatieklimaat geprobeerd om ervaringen over het toepassen van kennis op zo
veel mogelijk te delen. Tot slot staan medewerkers open voor het gezamenlijk evalueren
van kennis.
Op basis van deze theorieën en literatuur komen we tot de volgende te onderzoeken
hypothese:
• Tussen een communicatieklimaat en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
258 P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why Organizations don’t “Know what they know”. Cognitive
and Motivational Factors Affecting the Transfer of Expertise’, Research Paper Series
Graduate School of Business, Stanford University 2001, p. 17. 259 B. van den Hooff & J.A. de Ridder, ‘Knowledge sharing in context: the influence of
organizational commitment, communication climate and CMC use on knowledge sharing’
Journal of Knowledge Management (8), 2004-6, p. 120.
80
Motivatie
Het uitvoeren van kennisprocessen wordt in de literatuur vaak in verband gebracht met het
motiveren van medewerkers die kennisprocessen moeten uitvoeren. Osterloh en Frey
maken onderscheid tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie.260 Medewerkers
kunnen intrinsiek gemotiveerd worden wanneer zij iets doen om in hun eigen behoefte te
voorzien, bijvoorbeeld door het verkrijgen van nieuwe, meer uitdagende complexe taken.
Extrinsieke motivatie komt vaak vanuit het management, bijvoorbeeld in de vorm van een
bonus. Osterloh en Frey merken op dat de intrinsieke motivatie het ontwikkelen en delen
van impliciete kennis bevordert onder condities waarin extrinsieke motivatie faalt. Hansen
e.a. merken op dat voor het vastleggen en delen van expliciete kennis echte incentives, geen
kleine lokkertjes, nodig zijn om mensen zover te krijgen dat ze daartoe overgaan.261 Bhatt
stelt met Lynn en anderen vast dat het ontwikkelen van kennis een proces is waarin onder
andere motivatie een belangrijke rol speelt.262 Huber observeert dat veel anekdotisch bewijs
suggereert dat de motivatie van een verzender en ontvanger van kennis grotendeels van
invloed is op de pogingen van de organisatie om kennis gedeeld te krijgen.263 Jongedijk
merkt op dat de belangrijkste uitdaging voor advocatenkantoren het motiveren van
advocaten betreft.264 Schulz en Klugmann stellen dat een gebrek aan motivatie door veel
advocaten een typisch probleem is bij het introduceren van kennismanagement.265
Jongedijk en Matthijssen merken op dat de huidige wijze van motivatie in
advocatenkantoren nog als belemmerend gezien wordt voor effectief kennismanagement.266
Forstenlechner tot slot stelt dat de wijze van belonen van medewerkers in
advocatenkantoren een sterke invloed op hebben op de houding met betrekking tot het
260 M. Osterloh & B. Frey, ‘Motivation, Knowledge transfer and organizational forms’,
Organization Science (11) 2000, p. 540. 261 M.T. Hansen, N. Nohria & T. Tierney, ‘Wat is jouw strategie voor het managen van
kennis?, in: Harvard Business Review on Organizational Learning, Zaltbommel: Thema
2002, p. 62. 262 G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the interaction
between technologies, techniques and people’, Journal of Knowledge Management (5),
2001-1. 263 G.P. Huber, ‘Transfer of knowledge in knowledge management systems: unexplored
issues and suggested studies’, European Journal of Information Systems 2001-10, p. 73. 264 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 4. 265 M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge Sharing in Law
Firms.Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782,
Berlin: Springer-Verlag 2005, p. 388. 266 S. Jongedijk & L. Matthijssen, Stand van kennismanagement binnen de advocatuur,
Amstelveen: KPMG 2003, p. 9.
81
delen van kennis.267
Duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën
Wong merkt op dat in het kader van kennismanagement de ontwikkeling van een
uitdagende en gedeelde visie een rol speelt.268 Volgens hem is het essentieel dat
medewerkers deze visie ondersteunen en geloven dat het zal werken. Aanvullend moeten er
volgens Wong duidelijke doelen worden vastgesteld en worden begrepen door alle
betrokkenen. Organisatiedoelen en visies hangen nauw samen met het uitvoeren van
kennisprocessen. Zo worden kennisprocessen volgens Weggeman gedreven door ten minste
een strategie om de doelen van organisaties te realiseren.269 Florijn, Van Gurchom en Van
der Meulen stellen dat de doelstellingen van een organisatie en de weg waarlangs zij deze
wil bereiken bepalen welke kennis zij nodig heeft.270 Boersma meent dat, om de kennis die
in de toekomst gewenst is te kunnen benoemen, het noodzakelijk is te weten waar de
organisatie voor staat en welke kant de organisatie op wil.271 Rusanow merkt op dat aan de
hand van de doelen van de organisatie nagegaan kan worden wat de doelen voor
kennismanagement zijn.272 Van den Hooff, De Ridder en Vijvers stellen dat wanneer er een
duidelijk en gedeeld begrip is van wat de missie en visie van de organisaties zijn, een
collectieve ambitie gerealiseerd wordt die het succes van kennisprocessen positief zal
beïnvloeden.273 Kortom, de te onderzoeken hypothese luidt als volgt:
• Tussen duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
267 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 24. 268 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 270. 269 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997, p. 167. 270 Florijn, Van Gurchom & Van der Meulen 2000, p. 41 271 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 73. 272 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 23. 273 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002.
82
Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie
Van den Hooff en De Ridder merken op dat betrokkenheid bij de organisaties de juiste
condities schept voor het delen van kennis.274 Huysman en De Wit refereren in dit verband
aan de lokale leervalkuil (the local learning trap). Deze valkuil betreft het risico van het
concentreren van aandacht op lokaal kennismanagement zonder aandacht voor hoe de
organisatie als geheel ervan kan profiteren.275 Tijdens hun onderzoek zagen Huysman en
De Wit veel kennismanagementinitiatieven waarbij meer nadruk lag op het ondersteunen
van individuen dan op het ondersteunen van collectieven in organisaties. Dat de focus meer
neigt naar individueel leren is volgens hen begrijpelijk omdat het managen van individueel
leren minder gecompliceerd is dan collectief leren. Instrumenten om de individuele
“knowledge base” te verbeteren zijn deel van elke organisatie, zoals training, onderwijs of
bibliotheken of databases. Instrumenten om de collectieve “knowledge base” te verbeteren
zijn daarentegen moeilijker voor te stellen volgens Huysman en De Wit. Ook is het
individueel leren volgens hen makkelijker te controleren dan collectief leren. Managers
vragen medewerkers bijvoorbeeld om een publicatie te lezen, deel te nemen aan een cursus
of een database te controleren. Vanuit deze benadering is de uitkomst van het leerproces
relatief goed te voorspellen. Veel van de collectieve kennis wordt echter verkregen door
dagelijkse interactie en is minder makkelijk te managen. In advocatenkantoren wordt
volgens Schulz en Klugmann te weinig overwogen hoe de kennis van een medewerker
nuttig kan zijn voor en bij kan dragen aan andere collega’s en het advocatenkantoor in het
geheel.276
Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende te onderzoeken hypothese
formuleren:
• Tussen betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
274 B. van den Hooff & J.A. de Ridder, ‘Knowledge sharing in context: the influence of
organizational commitment, communication climate and CMC use on knowledge sharing’
Journal of Knowledge Management (8), 2004-6, p. 119. 275 M. Huysman & D. de Wit, ‘Practices of Managing Knowledge Sharing. Towards a
Second Wave of Knowledge Management’, Knowledge and Process Management (11),
2004, p. 8. 276 M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge Sharing in Law
Firms.Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782,
Berlin: Springer-Verlag 2005, p. 390.
83
Feedback
Regelmatige feedback, het tonen van erkenning voor succes en het tolereren van fouten en
het leren ervan, zijn factoren die het ontwikkelen, delen en gebruiken van kennis promoten
volgens Van den Hoof, Vijvers en De Ridder. Wong merkt op dat het maken van fouten
gezien moet worden als een investering in individuen omdat het gezien kan worden als een
belangrijke bron van kennisontwikkeling.277 In organisaties met regelmatige en
opbouwende feedback kan de behoefte aan kennis betrekkelijk snel in kaart worden
gebracht. Verder kan de kans op het ontwikkelen van kennis door medewerkers toenemen
wanneer zij regelmatig te maken krijgen met feedback. In organisaties waarin sprake is van
veel feedback wordt geregeld opbouwende kritiek geleverd over bijvoorbeeld
kennisgebruik zodat dit proces verbeterd kan worden. Tot slot vormt feedback een vast
onderdeel bij het delen en evalueren van kennis. Ali, Pascoe en Warne bijvoorbeeld
verwijzen naar Davenport en Prusak die stellen dat het gebrek aan het vergeven van het
maken van fouten één van de basisknelpunten is omdat het delen van kennis binnen de
organisatie vertraagt of zelfs voorkomt.278 De hypothese die we op basis van theorie en
literatuur kunnen formuleren luidt als volgt:
• Tussen feedback en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Tijdsdruk
Door tijdsdruk wordt het lastiger om de kennisprocessen kennisbehoefte, ontwikkeling,
deling, gebruik en evaluatie goed te kunnen uitvoeren. Het delen van complexe en
specialistische kennis vraagt volgens Hinds en Pfeffer om tijd waarin ruimte is voor
persoonlijke interactie en de documentatie van de kennis.279 Volgens Van den Hooff, De
Ridder en Vijvers blijkt de tijd waarover medewerkers beschikken een belangrijk knelpunt
voor het uitvoeren van kennisprocessen.280 Deze processen zijn vaak niet de eerste prioriteit
van medewerkers. Grote advocatenkantoren functioneren volgens Van Oostrum erg
277 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 269. 278 I.M. Ali, C. Pascoe & L. Warne, ‘Interactions of organizational culture and collaboration
in working and learning’, Educational Technology & Society 2002. 279 P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why organizations don’t know what they know. Cognitive and
motivational factors affecting the transfer of knowledge’, in: M. Ackerman, V. Pipek, V.
Wulf (red.), Beyond Knowledge Management. Sharing Expertise, Cambridge: MIT Press
2003, p. 18. 280 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to Manage. The
development and application of a knowledge management scan’, Third European
Conference on Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece,
2002.
84
winstgedreven en het declareren per uur speelt een voorname rol.281 Terret en Gottschalk
stellen dat tijd geld is in een advocatenkantoor.282 Veel professionals in advocatenkantoren
hebben volgens Susskind beperkt tijd voor managementactiviteiten.283 Buurma merkt op dat
de advocaat zijn tijd grotendeels aan zijn vakgebied besteedt en niet aan management.284
Schulz en Klugmann stellen dat advocaten vaak te druk zijn met cliënten en de acquisitie
van nieuwe cliënten om de tijd en voortdurende interesse te hebben in het ondersteunen van
kennismanagement.285 Gottschalk merkt op dat tijd geld is in advocatenkantoren en dat tijd
besteed aan het delen van kennis tijd is die niet besteed wordt aan declareren.286 Jongedijk
en Matthijssen stellen dat juridische experts beperkt tijd hebben om zich te wijden aan de
ontwikkeling en het beheer van kennis in het kantoor.287 Door declarabele uren en de
tijdsdruk die daardoor ontstaat in advocatenkantoren hebben medewerkers geen
aanmoediging om bij te dragen aan kennismanagement.288
Forstenlechner merkt op dat declarabele uren gezien kunnen worden als een belangrijke
barrière in advocatenkantoren omdat het concept van declarabele uren het
tegenovergestelde is van het onderhouden van een omgeving waarin tijd vrijgemaakt kan
worden om kennis te ontwikkelen.289 Wanneer medewerkers te veel tijdsdruk in hun werk
281 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 37. 282 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
Management (2), 1998-1, p. 75; P. Gottschalk, ‘Use of IT for knowledge management in
law firms’, Journal of Information, Law and Technology 1999-3. 283 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p. 225. 284 H. Buurma, ‘Management van het advocatenkantoor’, Advocatenblad 1981-5, p. 88-89. 285 M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge Sharing in Law Firms.
Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782, Berlin:
Springer-Verlag 2005, p. 388. 286 P. Gottschalk, ‘Use of IT for knowledge management in law firms’, Journal of
Information, Law and Technology 1999-3. 287 S. Jongedijk, L. Matthijssen, Stand van kennismanagement binnen de advocatuur,
Amstelveen: KPMG 2003, p. 9. 288 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 29, T. du Plessis, Information and knowledge management in support
of legal research in a digital information environment (diss. Rand Afrikaans Universiteit)
2004, p. 50. 289 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 24.
85
hebben is volgens Van den Hooff, De Ridder en Vijvers succesvol kennismanagement
moeilijk te bereiken.290 Op basis van het voorgaande komen we tot de volgende hypothese:
• Tussen tijdsdruk en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Betrokkenheid management bij het delen van kennis
Inkpen noemt betrokkenheid van het management als één van de factoren die effectief
kennismanagement faciliteren.291 Rusanow stelt dat, wanneer het management van een
advocatenkantoor het bericht laat uitgaan dat kennismanagement van groot belang is voor
het groeien van het kantoor, advocaten aandacht zullen gaan besteden aan
kennismanagement.292 Rusanow merkt verder op dat veel advocatenkantoren geen volledige
betrokkenheid van het management bij kennismanagement hebben.293
Wong merkt op dat managers belangrijke rolmodellen zijn om gewenst gedrag voor
kennismanagement te laten zien.294 Zij moeten volgens Wong de bereidheid tonen om hun
kennis vrijelijk te delen en aan te bieden binnen de organisatie. Forstenlechner stelt dat
betrokkenheid bij medewerkers van belang is voor partners.295
Niet alleen autoriteit is volgens hem van belang maar ook voorbeeldrag wanneer het het
delen en hergebruiken van kennis betreft. Het is volgens Schulz en Klugmann zeer
belangrijk bij het introduceren van kennismanagement dat managers in een
advocatenkantoor kennismanagement en de KM-staf goed ondersteunen.296 Als het
290 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002. 291 A.C. Inkpen, ‘Creating Knowledge through Collaboration’, California Management
Review (39), 1996-1, p. 131-133. 292 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 31. 293 G. Rusanow, Global law firm knowledge management survey report, Curve Consulting
2002. 294 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge management in small
and medium enterprises’, Industrial Management & Data Systems (105), 2005-3, p. 267. 295 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 165. 296 M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge Sharing in Law Firms.
Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782, Berlin:
Springer-Verlag 2005, p. 387.
86
management het belang van kennismanagement duidelijk kunnen maken zullen volgens
Schulz en Klugmann advocaten eerder instemmen met de introductie ervan en actiever
bijdragen aan kennismanagement. Wanneer een manager in een advocatenkantoor bereid is
om zijn kennis te delen met zijn collega’s en andere werknemers in het kantoor kan dit
voorbeeld volgens Schulz en Klugmann er vaak toe leiden dat collega’s dit gedrag
overnemen. De manager heeft ook volgens Wanrooy een voorbeeldfunctie in het laten zien
van gewenst gedrag.297 Bewust of onbewust spiegelen medewerkers zich aan het
management. Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende te onderzoeken
hypothese formuleren:
• Tussen betrokkenheid van het management bij het delen van kennis in de
organisatie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Stimulatie
Door stimulatie kunnen medewerkers aangemoedigd worden om vast te stellen welke
kennis zij nodig hebben, om hun kennis te ontwikkelen, te delen, toe te passen en te
evalueren. Team interactie bijvoorbeeld kan volgens Gore & Gore de stimulatie zijn voor
het ontwikkelen van impliciete kennis.298 Door stimulatie kunnen medewerkers
gestimuleerd worden creatieve oplossingen te zoeken om problemen op te lossen. Hall haalt
Cronin aan die als een van de motieven voor samenwerken de behoefte aan stimulatie of
kruisbestuiving noemt.299
Op basis van theorie en literatuur kunnen presenteren we de volgende te onderzoeken
hypothese:
• Tussen stimulatie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
297 M. Wanrooy, Leidinggeven tussen professionals, Schiedam: Scriptum 2001, p. 42,
R.M.J. Bertels, ‘Beter leren is beter presteren’, Advocatenblad 1998-15. 298 C. Gore & E. Gore, Knowledge management: the way forward, Total Quality
Management, Vol. 10, Nos 4&5, 1999, p. 557. 299 H. Hall, Social exchange for knowledge exchange, Paper presented at Managing
knowledge:
conversations and critiques, University of Leicester Management Centre, 10-11 April
2001b, p. 6.
87
2.6.8 Tussenconclusie
Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in het uitvoeren van kennisprocessen
door advocaten in de praktijk. Literatuur biedt weinig inzicht in het uitvoeren van
kennisprocessen door advocaten. In de literatuur over kennismanagement worden heel veel
kennisprocessen genoemd die vaak onduidelijk omschreven worden. Ook blijkt dat er in de
literatuur over kennismanagement nog geen overeenstemming bestaat over kennisprocessen
ter ondersteuning van kennismanagement. Verder blijkt in de literatuur het opstellen en
gebruiken van de precieze omschrijvingen van kennisprocessen in de praktijk complex. In
de beschrijvingen van afzonderlijke kennisprocessen komen vaak meerdere begrippen voor.
In intuïtief taalgebruik worden deze begrippen voortdurend door elkaar gehaald. Voor het
empirisch onderzoek dat nodig is om meer inzicht te krijgen in de kennisprocessen
uitgevoerd door advocaten zal ik de intuïtieve benadering van de verschillende
kennisprocessen hanteren.
In dit onderzoek worden voor wat betreft de kennisprocessen de volgende hypotheses
onderzocht:
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte.
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisontwikkeling.
• Advocaten score laag op het uitvoeren van het kennisproces kennistoegang.
• Advocaten scoren laag op kennisdeling binnen de afdeling.
• Advocaten scoren laag op kennisdeling buiten de afdeling.
• Advocaten scoren laag op kennistoepassing.
• Advocaten scoren hoog op kennisevaluatie.
Deze hypotheses nader onderzoeken is om een aantal redenen belangrijk. Zo wordt er in de
literatuur aandacht besteed aan advocaten die deze kennisprocessen zouden uitvoeren
zonder dat goed onderbouwd wordt of advocaten daarin zo verschillen van andere
werknemers. Daarnaast kan inzicht in het uitvoeren van kennisprocessen door advocaten
gebruikt worden om te onderzoeken in hoeverre een niet goed uitgevoerd kennisproces
samenhangt met een bepaalde omgevingsfactor of hulpmiddel. Kortom, inzicht in het
uitvoeren van kennisprocessen kan helpen om duidelijk te krijgen waarom een kennisproces
niet goed uitgevoerd wordt. Aan de andere kant kunnen de resultaten gebruikt worden om
na te gaan in hoeverre zij van invloed zijn op het gebruik van hulpmiddelen voor
kennismanagement. Empirisch onderzoek is dan ook nodig om inzicht te krijgen in het
uitvoeren van kennisprocessen door advocaten in de praktijk. In het volgende hoofdstuk leg
ik uit hoe het empirisch onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
88
De in de voorgaande paragraaf genoemde omgevingsfactoren hangen in theorie en
literatuur samen met het uitvoeren van kennisprocessen. In de literatuur wordt bijvoorbeeld
een open cultuur belangrijk gevonden voor het succesvol uitvoeren van kennisprocessen
zoals kennisdeling. Op basis van de literatuur en theorie konden de volgende hypothesen
geformuleerd worden:
• Tussen autonomie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen openheid en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen wederzijds respect en vertrouwen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
• Tussen een communicatieklimaat en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
• Tussen duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen feedback en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen tijdsdruk en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
• Tussen betrokkenheid van het management bij het delen van kennis in de
organisatie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
In hoeverre er een verband is tussen de aanwezigheid van alle genoemde
omgevingsfactoren en het uitvoeren van kennisprocessen moet nog empirisch onderzocht
worden. Meer inzicht in het verband tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen is van
belang voor het optimaliseren van kennismanagement. Wanneer blijkt dat er een verband is
tussen een omgevingsfactor en kennisproces kan onderzocht worden hoe die
omgevingsfactor het uitvoeren van een kennisproces kan beïnvloeden zodat zij elkaar nog
meer kunnen stimuleren. Ook kan bij de aanschaf van hulpmiddelen bijvoorbeeld bekeken
worden of zij passen bij de omgevingsfactoren in een kantoor.
2.7 Bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in
advocatenkantoren, omgevingsfactoren en kennisprocessen
Om kennismanagement te ondersteunen kan gebruik gemaakt worden van hulpmiddelen.
Twee onderzoeksvragen zijn wat bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in
advocatenkantoren zijn en hoe advocaten die hulpmiddelen gebruiken. In deze paragraaf
wordt geprobeerd aan de hand van literatuur over kennismanagement antwoord te krijgen
op deze vragen.
89
Literatuur over kennismanagement kent vele soorten hulpmiddelen ter ondersteuning van
kennisprocessen. Op basis van gesprekken met medewerkers in advocatenkantoren (zie
hoofdstuk drie) heb ik een aantal hulpmiddelen als uitgangspunt genomen voor het
onderzoek. Deze hulpmiddelen zijn weliswaar aanwezig in advocatenkantoren maar het is
nog niet duidelijk of en hoe zij gebruikt worden door advocaten. Daar wil dit onderzoek
meer inzicht in bieden. De hulpmiddelen die ik in deze paragraaf kort zal toelichten heb ik
voor de overzichtelijkheid van het onderzoek ingedeeld in informatietechnologie,
technieken en overige hulpmiddelen. Per soort hulpmiddel noem ik een aantal concrete
toepassingen waarvan bekend is dat ze aanwezig zijn in advocatenkantoren maar waarvan
het gebruik nog onduidelijk is: informatietechnologie (databases, internet en intranet, e-
mail, groupware en kennissystemen); technieken (thesauri, hyperlinks en brainstorms);
overige hulpmiddelen (standaardmodellen, overleggen, persoonlijke documentvorming, de
bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan).
In de voorgaande paragrafen werden diverse omgevingsfactoren (autonomie,
organisatiecultuur, communicatieklimaat, motivatie en betrokkenheid management) en
kennisprocessen (kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling,
kennistoepassing en kennisevaluatie) toegelicht. Twee onderzoeksvragen zijn hoe
kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het algemeen samenhangen en hoe
zijn in advocatenkantoren onderling samenhangen. Aan de hand van literatuur over
kennismanagement wordt in deze paragraaf geprobeerd antwoord te krijgen op deze vragen.
In de de tussenconclusie vat ik de te onderzoeken hypotheses samen en onderbouw ik het
belang van het onderzoeken van deze hypotheses.
2.7.1 Informatietechnologie
In de literatuur over kennismanagement worden vele voorbeelden van IT-toepassingen
genoemd. Florijn e.a. noemen kennistechnologie, groupware, workflow management,
internet en intranet en het documentair informatiesysteem.300 Schreiber e.a. onderscheiden
knowledge based systems en expert systems.301 Boersma beschrijft kort groupware,
internet, intranet, kennissystemen, expertsystemen, documentaire informatiesystemen, data
warehousing, datamining en het smoelenboek.302 Rusanow tot slot omschrijft verschillende
softwaretoepassingen waaronder intranet, client relationship management systems,
extranet, financial management system, matters database en de skills and expertise locator.
300 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 127-132. 301 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The CommonKADS
Methodology, Cambridge: MIT Press 2001, p. 23. 302 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 201-209.
90
303
Verder wordt in de literatuur over kennismanagement gewezen op een duidelijk verband
tussen IT toepassingen en kennismanagement. Oskamp, Tragter en Lodder merken op dat
kennismanagement veel behoefte heeft aan IT om juridische kennis effectief te managen.304
Gottschalk stelt dat het gebruik van informatietechnologie (IT) van invloed kan zijn op het
gebruik van IT om kennismanagement te ondersteunen.305 Onwusah merkt op dat er onder
advocaten onwil bestaat om te investeren in informatietechnologie (IT).306 Juristen zijn zich
volgens Lamont niet bewust van de mogelijkheden van IT en zijn niet gewend, bewust en
gestructureerd met IT te werken, laat staan hun kennismanagement ermee te
ondersteunen.307
Hendriks observeert dat in een deel van de kennismanagement literatuur het argument
wordt gebruikt dat IT kennisprocessen zoals het verzamelen van kennis, het delen van
kennis, het opslaan van kennis en het ontwikkelen van kennis, kan ondersteunen, verbeteren
of zelfs mogelijk kan maken.308
Alavi en Tiwana veronderstellen dat grootschalige en complexe kennismanagement-
initiatieven in organisaties grotendeels verbeterd en ondersteund kunnen worden door de
toepassing van geavanceerde informatietechnologieën.309 Hague merkt op dat er de laatste
vijf tot tien jaar een aanzienlijke groei te zien is in het gebruik van IT om
303 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 465-470. 304 A. Oskamp, M. Tragter & A.R. Lodder, ‘Mutual benefits for AI & Law and Knowledge
Management’,
Proceedings of the Seventh International Conference on Artificial Intelligence and Law,
ACM, New York,
1999 305 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 306 B. Onwusah, ‘The Investment Conundrum’, The Journal of Information, Law and
Technology (JILT) 1997-2. 307 J. Lamont, ‘KM and the law. The verdict is in.’, KM World (10) 2002-3. 308 P.H. Hendriks, ‘Many rivers to cross: from ICT to knowledge management systems’,
Journal of Information Technology 2001-16, p.58. 309 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 105.
91
kennismanagement in de rechtspraktijk te ondersteunen.310 Rusanow stelt vast dat
kennismanagement in een advocatenkantoor vaak wordt gezien als synoniem voor het
inzetten van IT.311 Kay observeert dat veel advocatenkantoren in de VS wachten op een
‘’killer app’’ die, met een soepele installatie, voorziet in al hun behoeften om kennis te
delen.312
Literatuur over kennismanagement in advocatenkantoren onderscheidt over het algemeen
de volgende IT-toepassingen: databases, internet en intranet, e-mail, groupware en
kennissystemen. Deze toepassingen zal ik verder onderzoeken om na te gaan op welke
wijze zij door advocaten gebruikt worden en kunnen worden om kennis te managen. In de
literatuur over kennismanagement is de meer precieze samenhang tussen verschillende IT-
toepassingen en kennisprocessen onderbelicht. In de volgende paragrafen wordt nagegaan
hoe de verschillende IT-toepassingen en kennisprocessen in theorie samenhangen.
Databases
Databases zijn volgens De Wild de meest bekende en gebruikte softwaretoepassingen in de
rechtspraktijk.313 Databases in de rechtspraktijk onderscheiden zich volgens Oskamp vaak
van databases in andere branches vanwege hun inhoud: ze hebben de status van
rechtsbronnen zoals jurisprudentie en wet- en regelgeving.314 Specifieke kenmerken voor
die databases zijn volgens haar het grote aantal documenten, de lengte van die documenten,
de structuur ervan en ook de status als rechtsbron.
Bekende databases in de rechtspraktijk zijn inhoudelijke databases. Inhoudelijke databases
ontsluiten taak-ondersteunende kennis, zoals rechterlijke uitspraken en wetgeving. Enkele
commerciële voorbeelden van inhoudelijke databases zijn de ADW (Algemene Databank
Wet- en regelgeving) met vele duizenden teksten van wetten en regelingen van de centrale
overheid en de JB (Juridische Bibliotheek), waarin vele teksten van rechterlijke uitspraken
zijn opgeslagen. ADW en JB worden op de markt gebracht door Kluwer Datalex, Deventer.
310 G. Hague, ‘Factors Affecting the Use of Information and Communications Technology
by In-Hous Legal Practices in North West England’, The Journal of Information, Law and
Technology (JILT) 2004-3. 311 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 20. 312 S. Kay, ‘Benchmarking knowledge management in U.S. and UK law firms’ 2002,
(<www.llrx.com>). 313 A.H. de Wild, ‘Juridische databanken en informatisering’, H. Franken, H.W.K.
Kaspersen & A.H. de Wild (red.), Recht en Computer, Deventer: Kluwer, 2001, p. 543. 314 A. Oskamp, ‘Beheer van juridische kennis in het IT tijdperk’, in: J.M.A. Berkvens e.a.
(red.), Onderneming en ICT, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000,p. 310.
92
Ook Opmaat en de Wettenbank zijn voorbeelden. OPmaat is een on line database waarmee
over alle officiële publicaties op het gebied van nieuwe regelgeving en beleid beschikt kan
worden. De Sdu Wettenbank is een on-line databank met historische en huidige wetteksten
en besluiten. Ook de parlementaire geschiedenis van de wetten is opgenomen. Voor het
gebruik van commerciële databases moet doorgaans een abonnement afgesloten worden.
Op basis van dat abonnement voorziet de uitgever van de database in een interface
waarmee gebruikers in één of meerdere databases van de uitgever tegelijk kunnen zoeken.
Ook zorgt de uitgever ervoor dat de inhoud van de database up-to-date blijft.
Kortom, in de literatuur wordt gesteld dat databases de meest bekende en gebruikte
softwaretoepassingen zijn in de rechtspraktijk. Hieruit leiden we de volgende hypothese af:
• Het gebruik van databases scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score duidt er op dat advocaten goed weten om te gaan met het gebruik van
databases en dat databases over het algemeen over voor advocaten belangrijke informatie
en kennis beschikken. Een lage score kan op het tegenovergestelde wijzen: advocaten
weten niet goed hoe zij databases moeten gebruiken en dat databases niet over de voor hen
relevante informatie en kennis beschikken.
Databases en kennisprocessen
Bij gebruik van databases kan nagegaan worden hoe vaak bepaalde documenten
geraadpleegd worden. Deze informatie over het gebruik van databases geeft een indruk van
aan welke kennis behoefte is en aan welke kennis minder behoefte is. In een database kan
informatie en kennis zijn vastgelegd die nieuw voor een medewerker zijn. Door het
bestuderen van die informatie en kennis kan de medewerker zijn eigen kennis verder
ontwikkelen. Maar ook door gegevens en informatie uit één of verschillende databases te
combineren zou kennis ontwikkeld kunnen worden.315 Verder kunnen databases bijdragen
aan het toegankelijk maken van verschillende soorten kennis, bijvoorbeeld door het al dan
niet toekennen van trefwoorden aan de inhoud van de database. Een IT toepassing voor het
toegankelijk maken van kennis is volgens Alavi en Tiwana de “information repository”.316
Een voorbeeld van een repository is een database waarin inhoud uit verschillende bronnen
wordt samengebracht. In repositories kan gestructureerde inhoud zoals klantendossiers en
315 J. Zeleznikow, ‘Knowledge discovery in discretionary legal domains’, Journal of Law,
Probability and Risk, 2004; A. Feelders, H. Daniels & M. Holsheimer, ‘Methodological and
practical aspects of data mining’, Information & Management ( 37), 2000-5. 316 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 109.
93
financiële informatie opgeslagen worden, maar ook relatief ongestructureerde gegevens
zoals multimedia en on-line discussies. Met behulp van repositories kan ongestructureerde
inhoud opgeslagen en teruggevonden worden maar ze bieden ook een basis om kennis te
delen tussen medewerkers.
Een medewerker kan zijn kennis via databases delen door zijn informatie en kennis daarin
vast te leggen en aan een collega, die die kennis wellicht kan gebruiken, uit te leggen waar
deze kennis precies gevonden kan worden. Alavi en Tiwana identificeren drie
mogelijkheden van kennisdeling in organisaties: kennisdeling tussen individuen, tussen
individuen en kennis repositories (bijv. het downloaden van een rapport uit een document
repository of het opslaan van een rapport in de repository) en kennisdeling tussen bestaande
kennis repositories (bijv. het gebruik van filter-software om reeds gespecificeerde kennis
items in bestaande repositories te lokaliseren en te delen).317 Verder zou een medewerker
gegevens en informatie uit een database kunnen toepassen om een probleem op te lossen.
Tot slot zou een medewerker zijn kennis kunnen evalueren, door deze met de inhoud van
verschillende daartoe relevante databases te vergelijken.
Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van databases en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Internet en intranet
Het internet is een wereldwijd netwerk waarop computers of netwerken van computers van
bedrijven, instellingen en particulieren zijn aangesloten. Er is geen centraal punt van
waaruit het internet beheerd wordt. De behoefte om toegang te bieden aan informatie op het
internet leidde tot de ontwikkeling van de webbrowser en server software waarmee beeld en
geluid uitgewisseld kunnen worden.318 Toepassingen van internet zijn: discussiegroepen op
bulletinboards, search engines (zoeken naar documenten of software) en het World Wide
Web (zoeken met hyperlinks). Een afgeschermd intern internet wordt een intranet genoemd.
Vogels, Baukema, Donkers en Melchior stellen in 2002 vast dat het internetgebruik zeer
snel toeneemt in de advocatuur en dat 90% van de advocaten waarschijnlijk het internet kan
317 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 110. 318 E. Turban & J.E. Aronson, Decision Support Systems and Intelligent Systems, Prentice
Hall 1998, p. 303-304.
94
raadplegen.319 Lodder en Oskamp observeren dat het gebruik van IT en in het bijzonder het
internet door advocaten significant is toegenomen.320 Matthijssen, Voermans en Weusten
merken op dat van het open internet vanzelfsprekend door juristen gebruik gemaakt
wordt.321 Pacifici merkt wat betreft intranetten op dat, hoewel advocatenkantoren in eerste
instantie voorzichtig waren met het oppakken van intranet, zij sinds eind jaren negentig op
grote schaal intranetten zijn gaan inzetten.322 Lamb stelt vast dat het gebruik van intranetten
in advocatenkantoren vanaf 1998 snel groeit.323
Op het internet wordt steeds meer juridische informatie aangeboden. Van der Wees
constateert dat het aantal jurisprudentiesites vanaf 1999 langzaam en gestaag steeg maar dat
dat nog niets voorstelde met de hoeveelheid op papier beschikbare jurisprudentie.324
Datzelfde geldt ook voor wet- en regelgeving. Van der Wees merkt op dat in 1997 het
toenmalige kabinet vond dat de overheid verantwoording moest nemen voor het
rechtstreeks en kosteloos beschikbaarstellen van een volledig en actueel bestand van de
eigen wet- en regelgeving.
In 2002 wijst Van der Wees erop dat de Staat aan de uitgeverij SDU opdracht heeft
gegeven om een wettenbestand te ontwikkelen dat voor iedereen gratis via internet
toegankelijk is.325 Via de website www.wetten.nl is dat mogelijk.
Inmiddels zijn er verschillende juridische websites op het Internet verschenen. Aan de hand
van Van der Wees zal ik een aantal bekende websites kort beschrijven. Op
www.overheid.nl kan gezocht worden naar informatie over het beleid, producten en
319 R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie in beeld. 50 jaar
Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM, 2002, p.28. 320 A.R. Lodder & A. Oskamp, Introduction: Law, ‘Information Technology, and Artificial
Intelligence’, AR. Lodder & A. Oskamp (eds.), Information Technology and Lawyers,
Springer 2006, p. 1. 321 L.J. Matthijssen, W. Voermans & M.C.M. Weusten, ‘IT-toepassingen in de juridische
praktijk’, A. Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer:
Kluwer, 2002, p. 32. 322 S.I. Pacifici,’ Is an Intranet in Your Future?’, Law Library Resource Xchange (LLRX),
1997. 323 R. Lamb, ‘Using Intranets. Preliminary Results from a Socio-technical Field Study’,
Proceedings of the 32nd Hawaii International Conference on System Sciences, 1999, p. 2. 324 L. Van der Wees, ‘De jurist en Internet’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 2002, p. 45. 325 L. Van der Wees, ‘De jurist en Internet’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 2002, p. 46-47.
95
diensten van de Nederlandse overheid. Op de overheidssite kan bijvoorbeeld gezocht
worden naar kamerstukken, Staatsblad en het Tractatenblad. Een andere website is
<opmaat.sdu.nl> dat net als overheid.nl officiële publicaties aanbiedt. Het verschil is dat
voor Opmaat betaald dient te worden. Ten opzichte van de gratis site biedt Opmaat
verschillende extra opties zoals de mogelijkheid om interesseprofielen in te stellen,
attendering via e-mail en links naar dossiers en regelgeving. Een ander voorbeeld van een
juridische website is www.wettenbank.sdu.nl. De wettenbank beschikt over wetteksten
vanaf 1996 maar biedt ook de mogelijkheid om te zoeken in jurisprudentie. Door middel
van hyperlinks kan vanuit wetgeving gesprongen worden naar relevante jurisprudentie en
vice versa. Voor de wettenbank geldt net als voor Opmaat dat het moet concurreren met een
vergelijkbaar gratis product (wetten.nl); daartoe heeft deze extra functionaliteiten
toegevoegd zoals historische wetgeving en de parlementaire geschiedenis van de wetten.
Een bekende gratis website voor jurisprudentie is www.rechtspraak.nl, de officiële site van
de rechterlijke organisatie in Nederland. Naar gepubliceerde uitspraken kan onder meer met
zaaknummers of vrije tekst gezocht worden. Ook bestaat de mogelijkheid om een veel
gebruikte zoekvraag op te slaan. Door een (gratis) abonnement op een nieuwsbrief kan de
gebruiker via e-mail geattendeerd worden op nieuwe uitspraken. Net als op andere plaatsen
waar jurisprudentie aangeboden wordt betreft het een selectie omdat er dagelijks vele
rechterlijke uitspraken worden gedaan. Daarom wordt er gebruik gemaakt van
selectiecriteria waarmee uitspraken geselecteerd worden voor publicatie door de gerechten
zelf. Het gaat dan over het algemeen om rechterlijke uitspraken die belangwekkend zijn.
Het is de verantwoordelijkheid van de gerechten om uitspraken te publiceren.
Afgaande op de literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Het gebruik van internet en intranet scoort hoog onder advocaten.
Net als bij databases kan een hoge score er op duiden dat advocaten goed weten om te gaan
met het gebruik van internet en intranet en dat deze toepassingen over het algemeen over
voor advocaten relevante informatie en kennis beschikken. Bij een lage score kan het zijn
dat advocaten niet goed weten hoe zij het internet en intranet moeten gebruiken en dat zij
niet goed met behulp van deze toepassingen de voor hen belangrijke informatie en kennis
kunnen achterhalen.
Internet en intranet en kennisprocessen
Medewerkers kunnen op het internet en intranet bijhouden van welke locaties zij regelmatig
kennis gebruiken. Deze informatie kan inzicht bieden in de kennis waaraan de medewerker
behoefte heeft. Door informatie en kennis uit verschillende bronnen op het internet te
bestuderen en met elkaar te combineren kan een medewerker zijn kennis verder
96
ontwikkelen. Choo, Detlor en Turnbull beschrijven het intranet als communication
spaces.326 Communication spaces faciliteren conversaties en onderhandelingen tussen
medewerkers. Intranetten kunnen dan bijdragen aan het faciliteren van het verspreiden en
interpreteren van informatie en dragen zo bij aan het ontwikkelen van kennis in een
organisatie. Medewerkers kunnen met behulp van communication spaces conversaties met
collega’s onderhouden om zo interpretaties en perspectieven te delen. Dit kan resulteren in
nieuwe perspectieven en innovatie. Choo, Detlor en Turnbull suggereren dat intranetten een
bepaalde hoeveelheid chaos en redundantie van informatie tolereren zodat het medewerkers
van de organisatie helpt om hun gevoelens uit te drukken en hun impliciete begrip te
communiceren waardoor kennis zich beter kan ontwikkelen.
Met behulp van het internet en intranet kan informatie en kennis van medewerkers op grote
schaal toegankelijk gemaakt worden. Choo, Detlor en Turnbull beschrijven het intranet als
content space.327 Een content space faciliteert de toegang tot en het verkrijgen van
informatie. Intranetten kunnen organisaties voorzien van toegenomen toegang tot een breed
scala van informatiebronnen zoals databases die zich zowel binnen als buiten de organisatie
bevinden. Intranetten kunnen door gebruikers direct vanaf individuele desktops doorzocht
worden.
Door zelf informatie en kennis aan te bieden op het internet of het intranet, bijvoorbeeld via
een website of een nieuwsgroep, kan een medewerker zijn kennis delen met anderen.
Zack onderscheidt “integrative applications” en “interactive applications”.328 Integrative
applications kennen een sequentiële stroom van expliciete kennis in en uit een repository.
Producenten en consumenten interacteren volgens Zack dan vooral met de repository met
elkaar. De repository wordt volgens hem het primaire medium voor het delen van kennis en
biedt plaats aan medewerkers om hun kennis bij te dragen. Een voorbeeld van integrative
applications is electronic publishing. Interactive applications richten zich voornamelijk op
het ondersteunen van interactie tussen die medewerkers met impliciete kennis. De inhoud
van interactive applications is dynamisch en aan verandering onderhevig. Voorbeelden van
interactive applications zijn distributed learning systems en forums.
326 C.W. Choo, B. Detlor & D. Turnbull, ‘The Intranet as Infrastructure for Knowledge
Work’, in Web Work; Information Seeking and Knowledge Work on the World Wide Web,
Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 2000, p. 223. 327 C.W. Choo, B. Detlor & D. Turnbull, ‘The Intranet as Infrastructure for Knowledge
Work’, in Web Work; Information Seeking and Knowledge Work on the World Wide Web,
Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 2000, p. 223. 328 M.H. Zack, ‘Managing Codified Knowledge’, MIT Sloan Management Review (40),
1999-4, p. 50.
97
Alavi en Tiwana onderscheiden een “netwerkmodel” en “knowledge stockmodel” van
kennisdeling.329 Het netwerkmodel richt zich op het faciliteren van kennisdeling van
persoon tot persoon via elektronische communicatiekanalen. Het stockmodel richt zich op
de elektronische overdracht van expliciete kennis naar en van elektronische repositories.
Het netwerkmodel van kennisdeling maakt veel gebruik van communicatie ondersteunende
systemen om elektronische communicatiekanalen voor het delen van kennis tussen
individuen op te zetten. Sommige communicatie ondersteunende systemen maken
synchrone (real time) uitwisseling van berichten tussen personen mogelijk en sommige
systemen maken enkel asynchrone (vertraagde) communicatie mogelijk. Synchrone
communicatie ondersteunende systemen omvatten volgens Alavi en Tiwana on-line chat,
audio en videoconferentie en asynchrone systemen bestaan uit e-mail, voice mail en
computer conferencing. Met behulp van het internet kunnen deze toepassingen gebruikt
worden. Wasko en Faraj merken op dat elektronische netwerken het mogelijk maken om
informatie snel, globaal en met een groot aantal individuen te delen.330
Het stockmodel van Alavi en Tiwana richt zich op de elektronische overdracht van
expliciete kennis naar en van elektronische repositories en individuen. Een IT toepassing
om het stockmodel van kennisdeling te implementeren is de informatieportal of het intranet
van de organisatie. Dit portal maakt het mogelijk kennis te delen tussen repositories en
individuen. Een voordeel van portals ligt in hun mogelijkheid om kennis van en naar een
verscheidenheid van bronnen over te brengen ongeacht plaats en tijd.331
Hendriks merkt op dat een intranet misschien de meest prominente IT toepassing voor het
faciliteren van het delen van kennis is.332 Een intranet wordt ook wel omschreven als een
afgeschermd intern internet. Intranetten maken het mogelijk om grotere hoeveelheden
elektronische informatie over de organisatie beschikbaar te stellen dan eerder het geval
was.333 Intranettten worden volgens Hall beschouwd als belangrijke platformen voor het
329 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 110. 330 M. Wasko & S. Faraj, ‘Why Should I Share? Examining Social Capital and Knowledge
Contribution in Electronic Networks of Practice’, MIS Quarterly 2005 (29), 2005-1, p. 36. 331 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 111. 332 P. Hendriks, ‘Why share knowledge? The Influence of ICT on the Motivation for
Knowledge Sharing’, Knowledge and Process Management (6), 1999-2, p. 93. 333 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
98
delen van kennis.334 Gottschalk merkt op dat intranetten gezien worden als een instrument
om kennis in organisaties efficiënter te delen en te ontwikkelen.335 Intranetten kunnen
voorzien in basisfaciliteiten zoals algemene bronnen voor de ondersteuning van het
persoonlijk werk zoals agenda’s. Ook kunnen met behulp van een intranet belangrijke
softwaretoepassingen in de organisatie geïntegreerd worden. Meer geavanceerde intranetten
bieden bronnen die het ontwikkelen van kennis, inclusief interne ontmoetingsplaatsen voor
discussiegroepen en gedeelde databases aanmoedigen.336 Susskind stelt dat het intranet een
technologie is dat advocaten helpt om hun kennis te delen in hun advocatenkantoor.337
Door het delen van informatie en kennis via het internet of het intranet kunnen
medewerkers elkaars informatie en kennis toepassen om bijvoorbeeld een probleem op te
lossen. Choo, Detlor en Turnbull beschrijven collaboration spaces.338 Een collaboration
space ondersteunt coöperatief werk. Intranetten bieden als collaboration spaces de
mogelijkheid aan medewerkers om de stroom informatie nodig voor samenwerking tussen
verschillende afdelingen te coördineren en om kennis in hun dagelijkse praktijk te
gebruiken.
Tot slot kan een medewerker zijn kennis evalueren door het op het internet en het intranet
te vergelijken met kennis van anderen over hetzelfde onderwerp. Maar, merken Van der
Wees, Renden en Hertzberger op, omdat er tegenwoordig zoveel informatie en kennis
beschikbaar is en omdat iedereen die kennis (anoniem) kan publiceren, met name op het
internet, is evaluatie van die kennis van belang.339 Zij beschrijven drie criteria, waarmee
kennis geëvalueerd kan worden wanneer een advocaat aan deze kennis twijfelt: herkomst,
objectiviteit en actualiteit. Wanneer de auteur een “grote naam” is, dan is de informatie
hoogstwaarschijnlijk betrouwbaar. Ook kan er gekeken worden naar de organisatie die
117. 334 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 139. 335 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 336 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 139. 337 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p. Iii. 338 C.W. Choo, B. Detlor & D. Turnbull, ‘The Intranet as Infrastructure for Knowledge
Work’, in Web Work; Information Seeking and Knowledge Work on the World Wide Web,
Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 2000, p. 223. 339 J.G.L. Van der Wees, W.G. Renden, M. Hertzberger, Handboek internet voor juristen,
Deventer: Kluwer 2004, p. 35.
99
verantwoordelijk is voor de informatie. Als voorbeeld noemen Van der Wees e.a.
rechtspraak.nl dat door de Rechterlijke Macht verzorgd wordt en Justitie.nl dat door het
ministerie van Justitie verzorgd wordt. Voor wat betreft objectiviteit kan de instelling of
auteur verantwoordelijk voor de informatie een mening hebben die niet “neutraal” is. Als
voorbeelden noemen Van der Wees e.a. wetenschappelijke artikelen die op het eerste
gezicht betrouwbaar lijken maar eigenlijk uitsluitend reclame maken voor een bepaald
product of een bepaalde dienst, een wetenschapper die een betoog houdt dat door de rest
van de wetenschappelijke wereld als “kul” wordt afgedaan en een auteur die er een (zeer)
eenzijdige mening op na houdt. Bij actualiteit doelen Van der Wees e.a. op de
publicatiedatum van informatie. Vaak wordt er geen publicatiedatum genoemd op websites
waardoor het niet duidelijk wordt of die informatie wel actueel genoeg is.
Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van internet en intranet en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
E-mail is volgens Susskind populair onder advocaten.340 In 2002 stellen Vogels, Baukema,
Donkers en Melchior vast dat het gebruik van e-mail onder advocaten goed ingeburgerd
is.341 Met e-mail kunnen berichten naar meerdere personen tegelijk gezonden worden. Ook
kunnen bestanden zoals teksten, spreadsheets, databases, afbeeldingen etc., eenvoudig aan
een e-mail gekoppeld en verzonden worden. Susskind merkt op dat e-mail over het
algemeen gebruikt wordt ter vervanging van telefoongesprekken, het uitwisselen van
memoranda en informele brieven.342 Volgens Susskind en Du Plessis maken advocaten zich
wel zorgen over het gebruik van e-mail, met name over betrouwbaarheid, toegangsrechten
en vertrouwelijkheid.343 Garanties dat een e-mail met bijvoorbeeld gevoelige kennis van
cliënten goed aankomt en onderweg niet in verkeerde handen valt kunnen niet worden
gegeven. Advocaten kunnen via het Balienet (het Intranet van de Nederlandse Orde van
340 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p.153. 341 R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie in beeld. 50 jaar
Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM, 2002, p.26. 342 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p.152. 343 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information Technology,
Oxford: University Press 1998, p.153, T. du Plessis, Information and knowledge
management in support of legal research in a digital information environment (diss. Rand
Afrikaans Universiteit) 2004, p. 60.
100
Advocaten) berichten versleuteld verzenden.344 Daarvoor wordt, uitsluitend voor advocaten,
een certificaat verstrekt waarmee de inhoud van een e-mail alleen leesbaar wordt voor de
geadresseerde.
Afsluitend leiden we uit de literatuur de volgende hypothese af:
• Het gebruik van e-mail scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score kan er op wijzen dat advocaten goed gebruik weten te maken van e-mail en
veel informatie en kennis via e-mail delen. Een lage score kan er op duiden dat e-mail
weinig gebruikt wordt vanwege de zorgen over de betrouwbaarheid van deze toepassing
maar kan er ook op duiden dat advocaten hun kennis niet willen of niet kunnen delen via e-
mail. Dit laatste kan veroorzaakt worden door het feit dat advocaten respectievelijk meer
waarde hechten aan persoonlijk, face-to-face contact en dat de informatie en kennis te
complex is om eenvoudig via e-mail te delen.
E-mail en kennisprocessen
Via e-mail kunnen medewerkers bij elkaar te rade gaan voor het oplossen van bepaalde
problemen. Informatie over het gebruik van e-mail kan inzicht geven in de kennisbehoefte
van medewerkers. Met behulp van algoritmen zouden volgens Becks, Reichling en Wulf
interpersoonlijke relaties gedetecteerd kunnen worden, bijvoorbeeld door het analyseren
van de frequentie van e-mail uitwisseling.345 De bescherming van privacy van medewerkers
mag hier echter niet uit het oog worden verloren. Met behulp van e-mail is het voor een
medewerker mogelijk om een collega te vragen hem kennis en informatie over een bepaald
onderwerp te sturen. Door het bestuderen en combineren van informatie uit verschillende e-
mails kan de ontvanger zijn kennis ontwikkelen.346 Met behulp van e-mail kan een bericht
naar een grote groep gebruikers gezonden worden waarmee voor een medewerker de
mogelijkheid ontstaat om zijn informatie en kennis op grote schaal toegankelijk te maken.
E-mail biedt de mogelijkheid om informatie en kennis te delen. Jongedijk observeert dat
sinds 2002 het gebruik van e-mail voor het delen van kennis in advocatenkantoren is
344 H.A. Stein & J.E.H. Clifford Kocq van Breugel, ‘Marketing en presentatie’, P.F. van
Oosten de Boer, B.H.J. de Regt & H.A. Stein (red.), De advocaat als ondernemer. De
bedrijfsmatige kant van het advocatenkantoor, Deventer: Kluwer 2003, p. 36. 345 A. Becks, T. Reichling & V. Wulf, ‘Expertise Finding. Approaches to Foster Social
Capital’, M.H. Huysman & V. Wulf (eds.), Social Capital and IT, Cambridge: MIT Press
2004, p. 2. 346 Zie verder: S. Lichtenstein, Knowledge Development and Creation in E-mail,
Proceedings of the 37th Hawaii International Conference on System Sciences, 2004.
101
toegenomen.347 Informatie en kennis in e-mails zouden toegepast kunnen worden door een
medewerker om zijn dagelijkse werkzaamheden uit te voeren. Tot slot kan e-mail gebruikt
worden om kennis te evalueren, bijvoorbeeld door een collega te e-mailen en hem te vragen
of bepaalde informatie en kennis wel juist is. Kortom, afgaande op de voorgaande theorie
en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van e-mail en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Groupware
Edwards en Mahling omschrijven groupware als een typische softwaretoepassing in
advocatenkantoren.348 Groupware is geautomatiseerde ondersteuning van de samenwerking
tussen mensen, ongeacht plaats en tijd.349 Typische groupware-toepassingen zijn
agendabeheer, conferentiefaciliteiten, overdracht en gezamenlijke bewerking van
documenten. Een bekende commerciële toepassing van groupware in de rechtspraktijk is
Lotus Notes van IBM waarmee on-line samengewerkt kan worden, e-mail verzonden wordt
en toegang tot het intranet en internet geboden wordt.
In de literatuur is weinig bekend over het gebruik van groupware door advocaten. Afgaande
op Edwards en Mahling kunnen we wel tot de volgende hypothese komen:
• Het gebruik van groupware scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score kan er net als bij e-mail op wijzen dat advocaten goed gebruik weten te
maken van groupware en veel informatie en kennis met elkaar via groupware delen. Een
lage score kan er op duiden dat groupware weinig gebruikt wordt omdat advocaten hun
kennis niet willen of niet kunnen delen via groupware. Net als bij e-mail zouden advocaten
in dit geval meer waarde kunnen hechten aan persoonlijk, face-to-face contact en dat de
informatie en kennis te complex is om eenvoudig via groupware te delen.
347 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 6. 348 D.L. Edwards & D.E. Mahling, ‘Toward knowledge management systems in the legal
domain’, Proceedings of Group 97, Association for Computing Machinery, 1997, p. 160. 349 P. Noordam & A. van der Vlist, Trends in IT, Den Haag: Ten Hagen Stam 1998; E.
Turban & J.E. Aronson, Decision Support Systems and Intelligent Systems, Prentice Hall
1998, p. 312; R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen.
De theorie en praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000.
102
Groupware en kennisprocessen
Oskamp merkt op dat IT zoals Lotus Notes (groupware) kan helpen bij het overzicht van
benodigde en beschikbare kennis.350 Door het relateren van de verschillende overzichten
ontstaat bijvoorbeeld een overzicht waar en op welke wijze welke kennis beschikbaar is: bij
wie men te rade moet gaan bij welk probleem of welke applicaties daarvoor geraadpleegd
kunnen worden. Het ontwikkelen van kennis kan mogelijk gemaakt worden omdat aan
groupware bijvoorbeeld databases gekoppeld kunnen worden en vragen gesteld kunnen
worden aan andere gebruikers. Informatietechnologie kan volgens Alavi en Tiwana een rol
spelen bij het ontwikkelen van kennis door de ondersteuning van leerprocessen van
individuen en de ondersteuning van samenwerking interacties tussen individuen en het
gezamenlijk oplossen van problemen.351 Een categorie van IT voor de ondersteuning van
het ontwikkelen van kennis bestaat uit “collaboration support systems”.352 Deze systemen
refereren aan geïntegreerde IT zoals groupware ter ondersteuning van interacties tussen
individuen om organisatorische samenwerking tijdens het uitvoeren van taken te
ondersteunen. Met behulp van groupware wordt samenwerking tussen medewerkers
ondersteund ongeacht plaats en tijd.353 Groupware betreft de geautomatiseerde
ondersteuning van de samenwerking tussen mensen in allerlei verbanden, formele of
informele.354 Ontwikkelingen zoals groupware hebben de kansen voor het ontwikkelen en
delen van kennis aanzienlijk doen toenemen.355
Marwick merkt op dat gedeelde ervaringen een belangrijke basis zijn voor het delen van
kennis.356 Groupware biedt volgens hem een omgeving, vaak een virtual space genoemd,
waarin deelnemers bepaalde soorten ervaringen kunnen delen. Bijvoorbeeld door het
350 A. Oskamp, ‘Beheer van juridische kennis in het IT tijdperk’, in: J.M.A. Berkvens e.a.
(red.), Onderneming en ICT, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 317. 351 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 106. 352 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 107. 353 R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren managen. De theorie en
praktijk van kennismanagement, Den Haag: Ten Hagen & Stam 2000, p. 127-132. 354 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 201-209. 355 J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the Organizational
Advantage’, Academy of Management Review (23) 1998-2, p. 249. 356 A.D. Marwick, ‘Knowledge Management Technology’, IBM Systems Journal (40),
2001-4, p. 817.
103
bijwonen van video en tekstgebaseerde bijeenkomsten, luisteren naar presentaties, het
houden van discussies en het delen van documenten.
Door de koppeling van onder meer databases en e-mail kan een medewerker zijn informatie
en kennis op grote schaal toegankelijk maken. Daarnaast kan een medewerker via
groupware kennis delen door bijvoorbeeld vragen van anderen beantwoorden, berichten te
plaatsen en e-mail te versturen. Groupware biedt medewerkers in principe de mogelijkheid
om gezamenlijk te werken aan een opdracht. De kennis van de medewerkers en de kennis
uit andere bronnen die te benaderen zijn via groupware kunnen toegepast worden om de
opdracht uit te voeren. Door de mogelijkheden om onder meer on line samen te werken en
vragen te stellen kunnen medewerkers hun kennis evalueren. Voorts biedt groupware de
mogelijkheid om in contact te komen met andere gebruikers op het systeem die hem
kunnen ondersteunen bij het evalueren van zijn kennis.
Op basis van de voorgaande theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese
formuleren:
• Tussen het gebruik van groupware en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Kennissystemen
Kennissystemen zijn systemen die over kennis van het recht en kennis van methoden en
processen op een specifiek terrein beschikken en met die kennis bepaalde taken of delen
ervan kunnen uitvoeren of ondersteunen. Toepassingen van kennissystemen zijn
regelgebaseerde systemen, case based reasoning systemen, neurale netwerken, datamining
en intelligent agents:
• Regelgebaseerd systeem: In een regelgebaseerd systeem is kennis in de vorm van
rechtsregels opgenomen. Deze regels zijn vaak in de vorm van conditie-actie
paren: ”Als deze conditie zich voordoet, of deze conditie, voer dan deze actie
uit”.357 Het kennissysteem kan door te redeneren met rechtsregels antwoord geven
op juridische vragen.
• Case Based Reasoning systemen: Case based reasoning systemen gebruiken een
database met oplossingen voor problemen om nieuwe problemen op te lossen.358
357A. Barr & E.A. Feigenbaum, The Handbook of Artificial Intelligence, Pitman 1981. 358G.F. Luger, W.A. Stublefield, Artificial Intelligence. Structures and Strategies for
Complex Problem Solving, Addison-Wesley 1998, p. 235; E. Turban, J.E. Aronson,
Decision Support Systems and Intelligent Systems, Prentice Hall 1998, p. 571; E. Rich, K.
Knight, Artificial Intelligence, McGraw-Hill 1991; E.W. Oskamp, Computerondersteuning
104
In deze systemen worden bijvoorbeeld bekende casusposities op basis van een
theoretisch domeinmodel met een nieuw probleem vergeleken en worden
argumenten voor en tegen geëvalueerd.
• Neurale netwerken: Neurale netwerken zijn toepassingen die op een
vergelijkbare wijze als mensen hun kennis verwerven.359 Aan de invoerkant van
het netwerk worden feiten van een casus ingevoerd. Aan de uitvoerkant wordt
door het netwerk een bepaalde oplossing voorgesteld. Door aan te geven of de
door het netwerk voorgestelde oplossing juist is, wordt het netwerk getraind en zal
het gaandeweg steeds vaker goede en steeds minder vaak foute oplossingen
voorstellen. Wanneer er voldoende cases zijn ingevoerd en het netwerk volleerd is,
dan zal in het vervolg het netwerk op iedere casus een goed antwoord kunnen
geven.
• Datamining: Met behulp van datamining kunnen uit databestanden verbanden
gelegd worden tussen allerlei gegevens. Bijvoorbeeld om na te gaan welke
leeftijdsgroepen vaak bij aanrijdingen betrokken zijn.360
• Intelligent agents: Een intelligent agent is een systeem dat in de toekomst
mogelijk zelfstandig taken kan uitvoeren in bijvoorbeeld een computernetwerk.361
Intelligent agents zijn niet gekoppeld aan een systeem, maar kunnen zich vrijelijk
over meerdere systemen heen bewegen.362 Een intelligent agent kan bijvoorbeeld
in databases zoeken naar informatie of nieuwe kennis ontwikkelen door het
combineren van verschillende bronnen op het internet. Intelligent agents kunnen
naast hun zelfstandigheid ook herkend worden aan eigenschappen zoals sociaal
gedrag, reactiviteit, pro-activiteit, adaptiviteit en creativiteit.363 Hierdoor kunnen
ze onder meer met andere agenten (ook mensen) communiceren, gegevens
uitwisselen, leren van ervaringen en reageren op de omgeving.
bij straftoemeting. De ontwikkeling van een databank (diss. Universiteit Leiden), Gouda:
Quint 1998, p. 49. 359A.R. Lodder & A. Oskamp, ‘Inleiding’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 2002, p. 9. 360 A. Oskamp, ‘Beheer van juridische kennis in het IT tijdperk’, in: J.M.A. Berkvens e.a.
(red.), Onderneming en ICT, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 318. 361 A. Oskamp, ‘Beheer van juridische kennis in het IT tijdperk’, in: J.M.A. Berkvens e.a.
(red.), Onderneming en ICT, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 319. 362 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 1. 363 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2002, p. 8-9.
105
Voorbeelden van commerciële kennissystemen in de rechtspraktijk zijn:
• De AlimentatieRekendisk, waarmee alimentatieberekeningen worden
uitgevoerd.364
• MRE Algemene Bijstand ondersteunt de inhoudelijke afhandeling van aanvragen,
heronderzoeken, wijzigingen en beëindigingen voor periodieke uitkeringen voor
Levensonderhoud op grond van de Algemene Bijstandswet.365
• BOS (Beslissing Ondersteunend Systeem) biedt ondersteuning bij het formuleren
van een eis in een strafzaak.366
• Het OVB-systeem (Overdrachtsbelasting) kan voor cases waarbij bijvoorbeeld
onroerende zaken van eigenaar verwisselen bepalen of, en zo ja hoeveel
overdrachtsbelasting, verschuldigd is.367
• Het WVP-systeem (Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding) kan op basis
van een scheidingscasus automatisch bepalen hoe de pensioenrechten verdeeld
moeten worden.368
Diverse auteurs merken op dat het gebruik van kennissystemen in de rechtspraktijk erg
beperkt is. In 1987 presenteert Susskind een artikel met de veelzeggende titel: ‘Expert
systems in law. Out of the research laboratory and into the marketplace’.369 Tien jaar later
zien Oskamp en Tragter dat het aantal kennissystemen nog steeds laag is.370 Aan het begin
van het millennium observeren Hall en Zeleznikow dat er vele prototype kennissystemen
zijn maar dat er maar weinig volledig operationele systemen zijn.371 In 2002 zijn Oskamp
364 Zie < http://www.ksu.nl/prodinfo/Alimentatie.shtml>. 365 M. Groothuis & J.S. Svensson, 'Expert system support and juridical quality', in:
Proceedings of the Thirteenth Jurix Conference, IOS Press, Amsterdam, Berlin,
Washington, DC, 2000, p. 1-10. 366 A.R. Lodder & A. Oskamp, ‘Inleiding’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 2002, p. 3. 367 M.C.M. Weusten, De bouw van juridische kennissystemen. KRT: methodologie en
gereedschap (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 1999. 368 Zie <http://www.jur.kun.nl/rit/marnix/wvp/123.htm>. 369 R. Susskind, ‘Expert systems in law. Out of the research laboratory and into the
marketplace’, Proceedings of the International Conference on Artificial Intelligence and
Law, 1987. 370 A. Oskamp & M.W. Tragter, ‘Knowledge for Automated Legal Problem Solving:
Theory versus Practice’, Proceedings of the International Conference on Artificial
Intelligence and Law 1997. 371 M.J.J. Hall & J. Zeleznikow, ‘Acknowledging Insufficiency in the Evaluation of Legal
106
en Lauritsen gefrustreerd dat zij geen enkel in de rechtspraktijk succesvol toegepast
kennissysteem kunnen noemen.372
Uit de literatuur kan de volgende hypothese afgeleid worden:
• Het gebruik van kennissystemen scoort laag onder advocaten.
Een reden voor een lage score kan zijn dat er niet veel kennissystemen zijn die enige
toegevoegde waarde hebben voor advocaten. En de reden daarvoor kan zijn dat ze te
complex zijn, of dat advocaten er te weinig aan meewerken. Ook kan het zijn dat kennis
nauw verbonden blijft met een bepaald persoon of groep wat het gebruik van kennis in
kennissystemen een zekere subjectieve lading geeft, wat maakt dat ze minder eenvoudig
geaccepteerd worden.373 Uit de kenmerken van professionals in de professionele
bureaucratie van Mintzberg kan afgeleid worden dat de professional er tegen is dat zijn
vaardigheden gerationaliseerd worden – dat ze tot eenvoudig uit te voeren stappen worden
teruggebracht. 374 Dat zou een einde maken aan zijn autonomie omdat zijn vaardigheden
dan geprogrammeerd kunnen worden en de professional niet meer nodig is. Een hoge score
kan betekenen dat kennissystemen betrekkelijk goed geaccepteerd worden door advocaten
en zodoende ook gebruikt zouden kunnen worden door minder ervaren medewerkers in een
kantoor voor het oplossen van problemen bij afwezigheid van de advocaat.
Kennissystemen en kennisprocessen
Kennissystemen zouden van invloed kunnen zijn op de kennisprocessen kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie.375
Intelligent agents zouden wellicht in de toekomst profielen van de kennisbehoefte van
gebruikers kunnen maken en verfijnen op basis van de zoekopdrachten van gebruikers.
Intelligent agents zouden experts kunnen vinden die medewerkers bij hun kennisbehoefte
kunnen helpen.376 Verder zouden intelligent agents over de schouders van medewerkers
Knowledge-based Systems. Strategies Towards a Broadbased Evaluation Model’,
Proceedings of the International Conference on Artificial Intelligence and Law 2001. 372 A. Oskamp & M. Lauritsen, ‘AI in law practice? So far, not much’, Artificial
Intelligence and Law (10) 2002, p. 227-236. 373 A. Oskamp, Rechtsinformatica: Vooruitzien in de informatiemaatschappij, oratie
Katholieke Universiteit Nijmegen, Kluwer, Deventer, 1998, p. 15. 374 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 213. 375 P.H.J. Hendriks & D. J. Vriens, ‘Knowledge-based systems and knowledge
management. Friends or foes?’, Information & Management (35) 1999-2, p. 1. 376 B. Yu & M.P. Singh, ‘An Agent-Based Approach to Knowledge Management’,
Proceedings CIKM’02, Mclean USA 2002, p. 642.
107
mee kunnen kijken terwijl zij aan het werk zijn en potentiële informatiebehoeften in kaart
kunnen brengen.377
Een medewerker kan over informatie en kennis beschikken om een bepaald probleem op te
lossen. Door het inbrengen van die informatie en kennis in een kennissysteem kan zijn
kennis op grote schaal toegankelijk gemaakt en gedeeld worden. Kennissystemen zoals
onder meer regelgebaseerde systemen, case based reasoning systemen en neurale netwerken
bieden ondersteuning aan het ontwikkelen van kennis door het beantwoorden van vragen
van medewerkers. En met behulp van datamining kunnen gegevens en informatie uit
verschillende bronnen zoals databases gecombineerd worden wat kan leiden tot nieuwe
inzichten. Intelligent agents kunnen in de toekomst wellicht door het combineren van
verschillende bronnen op het internet ook nieuwe kennis voor zijn gebruiker ontwikkelen.
Ook dragen met name intelligent agents in de toekomst wellicht bij aan het delen van
kennis, door het communiceren met agents van collega-medewerkers om zo relevante
informatie en kennis onderling uit te wisselen.
Kennissystemen zoals regelgebaseerde systemen en case based reasoning systemen passen
kennis toe.378 Regelgebaseerde systemen bieden de mogelijkheid om goed gespecificeerde
procedures in de organisatie vast te leggen en zelfs op te leggen.379 Medewerkers gebruiken
vaak vuistregels, heuristieken en impliciet ontwikkelde criteria om besluiten te nemen.380
Regelgebaseerde systemen faciliteren toepassing van dergelijke kennis door het expliciteren
van de beslissingsregels. Een regelgebaseerd systeem is volgens Alavi en Tiwana een
waardevol instrument voor het toepassen van kennis wanneer de impliciete kennis van een
expert omgezet kan worden in expliciete regels. Zodoende kan de menselijke expert zich
richten op andere activiteiten die lastiger te vertalen zijn in expliciete regels. Een Case-
Based reasoning systeem faciliteert het toepassen van semi-gestructureerde kennis door het
intelligent hergebruiken van eerdere ervaringen met het oplossen van problemen. In de loop
377 C.C. Marshall, F.M. Shipman & R.J. McCall, ‘Making large-scale information resources
serve communities of practice, in E.L. Lesser, M.A. Fontaine & J.A. Slusher (eds.),
Knowledge and Communities, Butterworth-Heineman 2000, p. 239. 378 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 112. 379 M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge Management
Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’, MIS Quarterly (25) 2001-1, p.
122. 380 M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information Technology
Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles, Handbook of Organizational Learning and
Knowledge Management, 2003, p. 112.
108
der tijd ontstaat een verzameling problemen en oplossingen voor die problemen. Elk
probleem wordt geclassificeerd met behulp van reeds gespecificeerde attributen. De
gebruiker specificeert een probleem en kent gewichten toe aan verschillende attributen om
hun relatieve belang bij het oplossen van problemen aan te geven. Vervolgens gebruikt het
CBR systeem problemen uit het verleden om te helpen bij het oplossen van nieuwe
problemen door het vergelijken van patronen.
Tot slot zijn kennissystemen zoals regelgebaseerde systemen, case based reasoning
systemen en neurale netwerken van invloed op het evalueren van kennis. Een medewerker
kan een probleem al hebben opgelost en kan met behulp van een kennissysteem nagaan of
dat systeem ook tot dezelfde uitkomst komt. Of dit zal gebeuren is de vraag. Het zal eerder
zo zijn dat kennissystemen de normen bepalen. Intelligent agents bieden ondersteuning aan
het evalueren van kennis door op het internet op zoek te gaan naar oorspronkelijke bronnen
die vergeleken kunnen worden met de kennis van de medewerker.
Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van kennissystemen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
2.7.2 Technieken
In de literatuur over kennismanagement worden diverse technieken genoemd. Als
uitgangspunt ga ik uit van technieken die ook aanwezig zijn in advocatenkantoren of in het
kader van advocatenkantoren in de literatuur genoemd worden. Deze technieken zijn
thesauri, hyperlinks en brainstorms.
Thesauri
Vaak is het voor een gebruiker moeilijk om de juiste woorden te vinden voor de
omschrijving van een vraag. Dan kan gebruik gemaakt worden van een thesaurus. Een
thesaurus is een synoniemenlijst waarin woorden en begrippen zijn opgenomen met
dezelfde betekenis als een bepaald woord.381 Bij het toekennen van synoniemen dient altijd
rekening gehouden te worden met de context om te voorkomen dat er een grote lijst met
items ontstaat waarvan vele irrelevant zijn.382 In de literatuur is weinig bekend over het
381R.V. de Mulder, C. Wildemast, J. van den Hoven, ‘Conceptuele geautomatiseerde
juridische documentatiesystemen’, Computerrecht 1993; A. Oskamp, ‘Beheer van
juridische kennis in het IT tijdperk’, in: J.M.A. Berkvens e.a. (red.), Onderneming en ICT,
Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000. 382 R. Widdison, ‘New perspectives in legal information retrieval’, International Journal of
Law and Information Technology 2002.
109
gebruik van thesauri door advocaten. Omdat we eerder zagen dat het werk van advocaten
niet alleen kennisintensief is maar ook complex door het gebruik van vele “open” en vage
begrippen komen we tot de volgende hypothese:
• Het gebruik van thesauri scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score op het gebruik van thesauri kan betekenen dat advocaten bekend zijn met
deze techniek en er goed gebruik van kunnen maken. Een lage score kan betekenen dat
advocaten niet bekend zijn met de techniek of dat de thesauri niet goed gebruikt kunnen
worden omdat ze bestaan uit grote lijst met items ontstaat waarvan vele irrelevant zijn.
Thesauri en kennisprocessen
Door een overzicht van de belangrijkste concepten die medewerkers gebruiken kan meer
inzicht gekregen worden in hun kennisbehoefte. Door het bestuderen van synoniemen in de
thesaurus kunnen medewerkers kennis ontwikkelen over concepten die gebruikt door
medewerkers in andere afdelingen maar synoniem zijn met de eigen concepten. Met behulp
van thesauri kan informatie en kennis in bijvoorbeeld een database door middel van
synoniemen toegankelijk gemaakt worden.383
Gebruikers kunnen thesauri toepassen bij het zoeken naar bijvoorbeeld het begrip ”IE-
recht” dat in een database bijvoorbeeld opgeslagen ligt onder ”Intellectueel
Eigendomsrecht”, ”Databankrecht” en ”Portretrecht”. Door het gebruik van synoniemen
kunnen thesauri het delen van kennis ondersteunen. Thesauri ondersteunen met name het
ontsluiten van informatie en kennis. Deze informatie en kennis zou een medewerker
vervolgens kunnen toepassen en evalueren. Op basis van theorie en literatuur komen we tot
de volgende hypothese:
• Tussen het gebruiken van thesauri en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Hyperlinks
Met hyperlinks of hypertekst worden verschillende documenten geïntegreerd.384 Zo wordt
er via hyperlinks een relatie tussen verschillende documenten gelegd. Bij het aanbrengen
van hyperlinks moet er voor gewaakt worden (om desoriëntatie te voorkomen) dat er niet te
veel hyperlinks aangeboden worden. In de literatuur is weinig bekend over het gebruik van
hyperlinks door advocaten. Omdat we eerder zagen dat de literatuur aanneemt dat internet
383 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve onderneming, Assen:
Koninklijke Van Gorcum 2002, p. 208. 384 P. Leith & A. Hoey, The computerised lawyer. - A guide to the use of computers in the
legal profession, Springer-Verlag 1998.
110
en intranet veel gebruikt worden door advocaten, en hyperlinks een belangrijk onderdeel
van deze toepassingen vormen, formuleren we de volgende hypothese:
• Het gebruik van hyperlinks scoort hoog onder advocaten.
Hyperlinks en kennisprocessen
Hyperlinks naar bezochte locaties op het intranet of het internet kunnen vastgelegd worden.
Deze links geven inzicht in de kennisbehoefte van een medewerker. Hyperlinks kunnen
leiden naar bronnen die over voor de medewerker nieuwe kennis beschikken. Voorts
kunnen hyperlinks gebruikt worden om verschillende documenten te koppelen zodat het
combineren van informatie mogelijk wordt. Door het aanbrengen van hyperlinks naar en in
zijn documenten kan een medewerker zijn informatie en kennis op grote schaal
toegankelijk maken. Door het koppelen van documenten van verschillende medewerkers
met hyperlinks kunnen zij kennis delen. Informatie en kennis gevonden na het volgen van
een hyperlink kan toegepast worden voor het uitvoeren van werkzaamheden. Verder kan de
gevonden informatie en kennis gebruikt worden voor het evalueren van de kennis van een
medewerker. Marwick merkt op dat een kwaliteitsmaat het aantal keer is dat een document
geciteerd is of het aantal keer dat naar het document gelinkt is met behulp van
hyperlinks.385 Een citatie of hyperlink is volgens hem bewijs dat de auteur van het citaat of
gelinkt document waardevol is. Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende
hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van hyperlinks en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Brainstorms
Bij de brainstorm deelt een groep medewerkers vrijelijk ideeën op een associatieve wijze
met elkaar. De brainstorm wordt niet geblokkeerd door (voor)oordelen of kritiek en is niet
gericht op het nemen van besluiten. Over het gebruik van brainstorms in advocatenkantoren
is nog weinig bekend. In hoofdstuk twee kwam wel naar voren dat advocaten autonoom
zijn. Deze autonomie kan ertoe leiden dat advocaten geen of weinig behoefte hebben aan
brainstorms. De te onderzoeken hypothese luidt dan ook als volgt:
• Het gebruik van brainstorms scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan inhouden dat advocaten zich niet bewust zijn van het toepassen van
brainstorms maar ook dat advocaten wellicht geen tijd hebben voor brainstorms of te
385 A.D. Marwick, ‘Knowledge Management Technology’, IBM Systems Journal (40),
2001-4, p. 820.
111
onafhankelijk willlen werken van collega’s. Een hoge score kan er op wijzen dat advocaten
bereid zijn om betrekkelijk veel kennis met elkaar te delen met behulp van brainstorms.
Brainstorms en kennisprocessen
Kennisbehoefte kan een onderwerp van brainstorms zijn. Verder kan door het observeren
van gestelde vragen tijdens een brainstorm meer inzicht gekregen worden in wie behoefte
heeft en aan welke kennis behoefte is. Door het opperen van (nieuwe) ideeën door
betrokkenen bij een brainstorm kan een deelnemer aan deze brainstorm kennis ontwikkelen
om nieuwe problemen op te lossen.386 De deelnemer kan zelf nieuwe ideeën aanvoeren en
zo zijn kennis met de groep delen.387 De betrokkene bij de brainstorm kan op zijn beurt
door het uitleggen van zijn ideeën zijn kennis toegankelijk maken.
Een medewerker kan informatie en kennis uit de brainstorm toepassen in zijn werk. De
brainstorm is niet gericht op het nemen van besluiten waardoor het evalueren van kennis
niet plaatsvindt. Er worden bijvoorbeeld wel ideeën geopperd om een probleem op te lossen
maar er wordt niet besloten of een bepaald idee geschikt is. Wel kan de brainstorm ideeën
opleveren voor mogelijkheden om informatie en kennis zo goed mogelijk te evalueren.
Uitgaande van de literatuur en theorie komen we tot de volgende hypothese:
• Tussen het gebruik van brainstorms en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
2.7.3 Overige hulpmiddelen
Overige in de literatuur over kennismanagement en de rechtspraktijk terugkerende
hulpmiddelen zijn standaardmodellen388, overleggen, persoonlijke document-vorming, de
bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
Standaardmodellen
In sommige advocatenkantoren zijn zeer veel zogenaamde standaardmodellen
voorhanden.389 Matthijssen, Voermans en Weusten omschrijven standaardmodellen als
386 B. Gallupe, ‘Knowledge Management Systems. Surveying the landscape’, International
Journal of Management Reviews (3) 2001-1, p. 69. 387 M. Wenneker, P. van der Rijt, M. van Selm, P. Nelissen & F. Wester, How Does ICT
Support Knowledge Sharing? Case-study of Knowledge Sharing and the Role of ICT in a
Government Agency, ICT, the Knowledge Society and Changes in Work, 1st Bi-annual
European Conference, 2005, P. 10. 388 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 75-90. 389 L. Wopereis, ‘De toekomst van kennismanagement. Waarheen, waarvoor?’,
Advocatenblad 2004-6, p. 300.
112
blauwdrukken voor veelgebruikte of juridische complexe documenten waarin is voorzien in
alle mogelijke opties en alternatieven.390 Van een overeenkomst die gesloten is in een
specifieke situatie kan een standaardmodel gemaakt worden dat hergebruikt kan worden bij
het sluiten van overeenkomsten in nieuwe en soortgelijke situaties. Er kunnen bijvoorbeeld
optionele clausules aan toegevoegd worden.391 Het standaardmodel kan continu verrijkt
worden met jurisprudentie, literatuur en nieuwe inzichten van medewerkers die met het
model werken.392
Hoewel in de literatuur naar voren komt dat in sommige advocatenkantoren zeer veel
standaardmodellen voorhanden zijn, zegt dat nog niets over het gebruik ervan.
Uitgaande van de autonomie van professionals zoals advocaten kunnen we ons voorstellen
dat advocaten liever geen gebruik maken van modellen die door anderen ontwikkeld zijn.
De te onderzoeken hypothese omschrijven we als volgt:
• Het gebruik van standaardmodellen scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan betekenen dat er weinig standaardmodellen voorhanden zijn in
advocatenkantoren of dat de bestaande standaardmodellen niet goed gebruikt kunnen
worden in het werk van advocaten, bijvoorbeeld omdat een rechtsgebied voortdurend in
beweging is waardoor de modellen niet tijdig bijgewerkt kunnen worden. Dit alles is echter
ook afhankelijk van het soort rechtsgebied en het soort advocaat. Er kunnen rechtsgebieden
zijn die zich niet goed lenen voor het ontwikkelen en gebruiken van standaardmodellen.
Een lage score zou ook kunnen betekenen dat advocaten moeite hebben om tijdig het juiste
model te vinden of dat modellen niet gedeeld worden in een kantoor. Een hoge score kan
betekenen dat er veel modellen zijn, zij goed aansluiten bij het werk van advocaten en zij
goed gedeeld worden in een kantoor.
Standaardmodellen en kennisprocessen
Bij het ontwikkelen van standaardmodellen wordt duidelijk welke onderdelen van het
model niet standaard zijn. Het invullen van die onderdelen moet per keer bekeken worden.
Deze niet-standaard onderdelen geven mogelijk inzicht in de kennis waaraan nog behoefte
is. Door het keer op keer toepassen van een model kan duidelijk worden welke onderdelen
390 L.J. Matthijssen, W. Voermans & M.C.M. Weusten, ‘IT-toepassingen in de juridische
praktijk’, A. Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer:
Kluwer, 2002, p. 23. 391 . Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 117. 392 L. Wopereis, ‘De toekomst van kennismanagement. Waarheen, waarvoor?’,
Advocatenblad 2004-6, p. 300.
113
nog ontbreken en nog ontwikkeld moeten worden. Door het ontwikkelen van
standaardmodellen en door de modellen te voorzien van een gebruikershandleiding kan
kennis van een medewerker toegankelijk gemaakt worden. En door zijn standaardmodellen
en gebruikershandleidingen te publiceren kan een medewerker kennis delen.393 Jongedijk
observeert dat kennis in advocatenkantoren vooral uitgewisseld wordt via modellen.394
Informatie en kennis in een standaardmodel en bijbehorende handleiding kunnen toegepast
worden om een bepaalde opdracht uit te voeren. Een medewerker kan een algemeen
geaccepteerd model en bijbehorende handleiding gebruiken om zijn eigen informatie en
kennis over bijvoorbeeld het sluiten van een contract te evalueren.
Kortom, op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van standaardmodellen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
Overleggen
Jongedijk merkt op dat advocatenkantoren met het opzetten van kennismanagement
beginnen door middel van overleggen of bijeenkomsten.395 Tijdens een overleg komen twee
of meer medewerkers samen om een bepaald onderwerp te bespreken. Dit overleg kan op
informele en formele wijze plaatsvinden.396 Het overleg kan fysiek plaatsvinden maar ook
steeds vaker met behulp van softwaretoepassingen. Over in hoeverre advocaten gebruik
maken van overleggen is weinig bekend. Ook hier kunnen we, rekening houdend met de
veronderstelde autonomie van advocaten, ons voorstellen dat advocaten liever geen overleg
voeren. De te onderzoeken hypothese is als volgt:
• Het gebruik van overleggen scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan inhouden dat advocaten weinig kennis met elkaar delen via overleggen.
Wellicht hebben advocaten daar te weinig tijd voor of willen zij zo onafhankelijk mogelijk
werken van collega’s. Een hoge score kan er op wijzen dat advocaten bereid zijn om
betrekkelijk veel kennis met elkaar te delen met behulp van overleggen.
393 S. Jongedijk & L. Matthijssen, ‘De stand van zaken’, Advocatenblad 2004-6, p. 278. 394 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 4. 395 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 8. 396 M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 71.
114
Overleggen en kennisprocessen
Door overleg tussen verschillende medewerkers kunnen zij hun behoefte aan kennis in
kaart brengen. Overleggen bieden ook de mogelijkheid tot het krijgen van antwoorden op
vragen en het combineren van gegevens en informatie zodat kennis ontwikkeld kan
worden.397 Door deel te nemen aan overleggen kan een medewerker zijn kennis
toegankelijk maken en delen. Jongedijk merkt op dat kennis in advocatenkantoren vooral
gedeeld wordt via directe contacten tussen advocaten zoals vergaderingen.398 Overleggen
bieden verder de mogelijkheid om gezamenlijk na te gaan hoe kennis toegepast en
geëvalueerd kan worden. Uitgaande van de theorie en literatuur komen we tot de volgende
hypothese:
• Tussen het gebruik van standaardmodellen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
Persoonlijke documentvorming
Een voorbeeld van de documenten die advocaten produceren is een advies voor de cliënt.
Om tot dit advies te komen heeft de advocaat verschillende documenten die hij persoonlijk
van belang acht zoals artikelen uit vakbladen, delen van wetgeving en rechterlijke
uitspraken verzameld, samengesteld en bewaart. Door deze persoonlijke documentvorming
weet de advocaat zelf het beste waar hij zijn documenten bewaart en hoe hij toegang tot
zijn documenten heeft. Over het gebruik van persoonlijke dossiervorming door advocaten is
weinig bekend. Een anekdote van Knapen399 geeft wel een indruk van persoonlijke
documentvorming in de praktijk. Zo schrijft hij: “De werkkamer van mr. Koen Peters
(Mannaerts & Appels te Tilburg) ziet er uit zoals die van veel van zijn collega’s: mappen in
de kasten, mappen op de tafels en mappen op de grond. Ja, hij kan zijn weg er goed in
vinden. Nee, niet iedereen kan zaken van hem overnemen, mocht hij onverhoeds een maand
in het ziekenhuis komen te liggen. ‘Toegegeven, het is slechts alfabetisch ontsloten.’ Maar
wél werkbaar.” Over het gebruik van persoonlijke documentvorming door advocaten is
weinig bekend. Maar rekening houdend met de veronderstelde autonomie van advocaten,
zouden we ons kunnen voorstellen dat advocaten veel aan persoonlijke documentvorming
doen. De hypothese is dan ook:
• Het gebruik van persoonlijke documentvorming scoort hoog onder advocaten.
397 L. Fahey, R. Srivastava, J. S. Sharon & D. E. Smith, Linking e-business and operating
processes: The role of knowledge management, IBM Systems Journal (40), 2001. 398 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 4. 399 M. Knapen, ‘De kaartenbak voorbij’, Advocatenblad 2004-6, p. 269.
115
Een hoge score op het gebruik van persoonlijke documentvorming kan betekenen dat
advocaten veel informatie en kennis voor zichzelf houden. Een hoge score geeft aan dat er
veel aan persoonlijke documentvorming wordt gedaan door advocaten. Deze situatie geeft
aan dat er veel informatie en kennis bij advocaten vastligt dat wellicht ontsloten kan
worden voor collega’s in het kantoor. Een lage score kan betekenen dat er überhaupt weinig
aan persoonlijke documentvorming wordt gedaan en dat informatie en kennis juist zo snel
mogelijk toegankelijk gemaakt wordt voor collega’s.
Persoonlijke documentvorming en kennisprocessen
Aan de hand van persoonlijke document of documentatievorming kan een medewerker in
de loop der tijd een overzicht krijgen van informatie en kennis waarover hij beschikt. Dit
overzicht kan inzicht geven in de informatie en kennis die (wellicht) nog ontbreekt. Door
het combineren van gegevens en informatie uit zijn (persoonlijke) documentatie ontwikkelt
een medewerker kennis. Persoonlijke dossiervorming biedt een medewerker een basis om
die informatie en kennis niet alleen voor zichzelf toegankelijk te maken maar ook voor
collega’s. De wijze waarop persoonlijke dossiervorming plaatsvindt bepaalt daarbij mede
hoe toegankelijk de informatie en kennis zal zijn voor collega’s.
Een medewerker kan informatie en kennis uit zijn (persoonlijke) documentatie delen met
collega’s. Een medewerker past voorts informatie en kennis uit persoonlijke
dossiervorming toe bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Verder kan een medewerker
informatie en kennis uit zijn persoonlijke dossiervorming gebruiken voor evaluatie van
kennis van collega’s of informatie en kennis die hij vindt in bronnen op bijvoorbeeld het
intranet. Onze hypothese luidt als volgt:
• Tussen het gebruik van persoonlijke documentatievorming en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
Bibliotheek
Advocatenkantoren beschikken doorgaans over een eigen bibliotheek. De functie van die
bibliotheek is om documenten te verzamelen, te ordenen en beschikbaar te stellen aan de
medewerkers. Naast het fysiek aanbieden van documenten beschikken sommige
bibliotheken in advocatenkantoren ook over een digitale bibliotheek waarmee verwezen
wordt naar documenten in elektronische vorm. Deze documenten hoeven zich niet per se
binnen de organisatie te bevinden maar kunnen bijvoorbeeld ook op het internet gevonden
worden. Met de aandacht voor kennismanagement krijgen bibliotheken volgens Jongedijk
meer informatiegerichte taken zoals actieve signalering en juridisch onderzoek voor
secties.400 Medewerkers van bibliotheken in advocatenkantoren stellen de collectie samen,
400 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 7.
116
verzamelen documenten, bepalen de wijze van ontsluiting en bieden ondersteuning aan
medewerkers bij het zoeken naar een antwoord op hun informatievragen. Verder attenderen
zij medewerkers in de organisatie op nieuwe documenten.
Over het gebruik van de bibliotheek door advocaten is nog weinig informatie beschikbaar.
Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de wijze waarop en frequentie
waarmee advocaten de bibliotheek raadplegen. Wel zagen we eerder dat het werk van
advocaten kennisintensief is waarbij het gebruik van de bibliotheek door advocaten van
groot belang lijkt. De hypothese luidt als volgt:
• Het gebruik van de bibliotheek scoort hoog onder advocaten.
Een hoge score kan erop duiden dat de bibliotheek veel toegevoegde waarde kan leveren
aan het werk van advocaten. De bibliotheek past zich bijvoorbeeld aan aan de wensen van
advocaten, volgt ontwikkelingen op de voet en biedt pro-actief relevante informatie en
kennis aan. Een hoge score kan ook betekenen dat advocaten zelf veel moeite hebben bij
het verzamelen van relevante informatie en kennis.
Een lage score kan erop wijzen dat de bibliotheek over te weinig relevante informatie en
kennis beschikt en of dat advocaten zelfstandig al heel goed aan de voor hen belangrijke
informatie en kennis kunnen komen.
Bibliotheek en kennisprocessen
De bibliotheek ondersteunt de kennisprocessen kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie.401 Deze ondersteuning
vindt al plaats maar kan worden uitgebreid. De verzoeken van medewerkers aan de
bibliotheek en het geregistreerde leengedrag geven inzicht in de kennisbehoefte van
medewerkers. De bibliotheek kan medewerkers wijzen op nieuwe gegevens en informatie
waarmee medewerkers hun kennis verder kunnen ontwikkelen. Verder kan de bibliotheek
informatie en kennis op grote schaal toegankelijk maken en deelt de bibliotheek informatie
en kennis met medewerkers. Medewerkers kunnen informatie en kennis uit de bibliotheek
toepassen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden. De bibliotheek biedt medewerkers
verschillende informatiebronnen die medewerkers kunnen gebruiken om hun kennis te
evalueren. Op basis van theorie en literatuur kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen het gebruik van de bibliotheek en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
401 K. Vos, Waar is de bibliotheek? Een transformatie naar Kenniscentrum, Informatie
Professional 1998- 2, p. 26.
117
Projectteams
Een complex juridisch vraagstuk omvat vaak overlappende rechtsgebieden. Om een
vraagstuk te behandelen worden in grote advocatenkantoren projectteams bestaande uit
advocaten uit verschillende rechtsgebieden samengesteld. Projectteams zijn doorgaans
formele groepen die door het management opgericht worden om specifieke projecten te
voltooien, waarbij de juiste medewerkers gezocht worden, en de groep wordt soms
opgeheven zodra het project beëindigt is.402 Afhankelijk van de behoefte daartoe kunnen
projectteams onderverdeeld worden in subteams. Projectteams worden vaak samengesteld
voor de duur van een opdracht. Er is weinig literatuur over het gebruik van projectteams
door advocaten. Over in hoeverre advocaten gebruik maken van projectteams is weinig
bekend. Ook hier kunnen we, rekening houdend met de veronderstelde autonomie van
advocaten, ons voorstellen dat advocaten liever geen deelnemen aan projectteams. De
hypothese die ik zal onderzoeken betreft het volgende:
• Het gebruik van projectteams scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan inhouden dat advocaten veel werkzaamheden zelfstandig uitvoeren en er
weinig multi-disciplinaire teams nodig zijn in een kantoor. Een hoge score kan er op wijzen
dat advocaten betrekkelijk veel samenwerken en er betrekkelijk veel behoefte is aan
projectteams in advocatenkantoren.
Projectteams en kennisprocessen
Projectteams kunnen samengesteld worden om de kennisbehoefte van medewerkers en van
de organisatie in kaart te brengen. Leden van projectteams kunnen gezamenlijk nieuwe
kennis ontwikkelen, bijvoorbeeld door het combineren van verschillende inzichten. Door
middel van projectteams kunnen medewerkers hun kennis toegankelijk maken en delen met
de leden van het team. Projectteams bieden verder de mogelijkheid om gezamenlijk na te
gaan hoe kennis toegepast en geëvalueerd kan worden. Onze hypothese luidt als volgt:
• Tussen het gebruik van projectteams en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat
verband.
Functioneringsgesprekken
Een functioneringsgesprek biedt de medewerker en zijn manager de mogelijkheid formeel
de onderwerpen te bespreken die van belang zijn bij het functioneren van de medewerker.
De resultaten van de medewerker en ervaringen en verwachtingen van de medewerker en
manager over het functioneren binnen de organisatie worden besproken en geëvalueerd.
402 E.C. Wenger & W.M. Snyder, ‘Communities of practice’, Harvard Business Review,
Zaltbommel: Thema 2002, p. 4.
118
Tijdens functioneringsgesprekken kan aandacht geschonken worden aan
loopbaanbegeleiding, wensen en mogelijkheden voor de toekomst, opleidingsfaciliteiten,
enzovoort. Over de wijze waarop functioneringsgesprekken voor
kennismanagementdoeleinden wordt gebruikt door advocaten is weinig bekend. Ook hier
kunnen we, rekening houdend met de veronderstelde autonomie van advocaten, ons
voorstellen dat advocaten weinig gebruikmaken van functioneringsgesprekken. De te
onderzoeken hypothese luidt dan ook als volgt:
• Het gebruik van functioneringsgesprekken scoort laag onder advocaten.
Een lage score kan er op duiden dat er vanuit de organisatie weinig aandacht besteed wordt
aan het functioneren van advocaten. Dit kan tot gevolg hebben dat advocaten niet goed
functioneren en bijvoorbeeld gedurende langere tijd incorrecte adviezen geven of niet
bereid zijn om hun kennis te delen met collega’s. Een hoge score kan duiden op veel
betrokkenheid van de organisatie bij het functioneren van advocaten. Door deze
betrokkenheid kan de kwaliteit van de werkzaamheden voortdurend gestimuleerd worden.
Functioneringsgesprekken en kennisprocessen
Tijdens een functioneringsgesprek kan in kaart worden gebracht aan welke kennis een
medewerker nog behoefte heeft en of en zo ja hoe hij zijn kennis kan ontwikkelen.
Rampersad beschrijft functionerings- en coachingsgesprekken als een strategie om de
vaardigheid van de organisatie om kennis te ontwikkelen te doen toenemen.403 Van een
medewerker wordt geïnventariseerd wat zijn leerstijl is en hoe dat afgestemd kan worden
op zijn persoonlijke ambities. Deze afstemming wordt periodiek gereviewed tijdens
functionerings- en coachingsgesprekken. Verder kan tijdens een functioneringsgesprek naar
voren komen in hoeverre een medewerker zijn kennis deelt en toepast. Tot slot kan met
behulp van een functioneringsgesprek kennis van een medewerker geëvalueerd worden.
Afgaande op de theorie en literatuur komen we tot de volgende hypothese:
• Tussen het gebruik van functioneringsgesprekken en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
Persoonlijk ontwikkelplan
In een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) wordt vastgelegd hoe een medewerker zich
kan ontwikkelen binnen de organisatie. Het maken van een POP helpt volgens De Leeuw
om de gedachten en ideeën over de praktijkontwikkeling en de eigen ontwikkeling, de
403 H.K. Rampersad, Learning and Unlearning in Accordance with Organizational Change,
Organization Development Journal 2004, p. 15.
119
ambities en mogelijkheden zichzelf te ontplooien te ordenen.404 Met een POP maken de
medewerker en de manager afspraken over hoe de medewerker ervoor zorgt dat hij verder
leert, opleidingen volgt en vaardigheden ontwikkelt en hoe het kantoor dit alles faciliteert.
Verder wordt er volgens De Leeuw gekeken naar wat er van de eventuele vorige plannen
terecht is gekomen. Er wordt in de literatuur weinig aandacht besteed aan het gebruik van
POP’s door advocaten. Uitgaande van de kennisintensieve werkzaamheden en specialisatie
van advocaten kunnen we ons voorstellen dat zij persoonlijke ontwikkeling belangrijk
vinden. De te onderzoeken hypothese kan als volgt omschreven worden:
• Het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan scoort hoog onder advocaten.
Een lage score kan betekenen dat er vanuit het kantoor weinig aandacht is voor de
ontwikkeling van advocaten. Dit kan ertoe leiden dat advocaten niet tijdig op nieuwe
ontwikkelingen kunnen inspelen. Een hoge score kan duiden op veel aandacht vanuit het
kantoor voor de ontwikkeling van advocaten. Door deze betrokkenheid kunnen advocaten
aangemoedigd worden om zich voortdurend verder te ontwikkelen.
Persoonlijk ontwikkelplan en kennisprocessen
Met behulp van het persoonlijk ontwikkelplan kan een medewerker aangeven aan welke
kennis hij nog behoefte heeft en hoe hij zijn kennis kan ontwikkelen. Aan de hand van zijn
persoonlijk ontwikkelplan kan aan een medewerker duidelijk gemaakt worden hoe de door
hem benodigde kennis toegankelijk gemaakt kan worden. Het persoonlijk ontwikkelplan
van een medewerker kan gedeeld worden met een medewerker die over de gewenste kennis
beschikt en de medewerker daarin verder op weg kan helpen. Met het persoonlijk
ontwikkelplan kan inzichtelijk worden welke kennis de medewerker in de toekomst zou
willen toepassen in zijn werkzaamheden. Tot slot biedt het persoonlijk ontwikkelplan een
mogelijkheid om te evalueren of kennis van de medewerker nog voldoende is om zijn
werkzaamheden goed uit te kunnen voeren. De hypothese luidt als volgt:
• Tussen het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
2.7.4 Samenhang tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen
In de voorgaande paragrafen werden diverse omgevingsfactoren (autonomie van
medewerkers, organisatiecultuur, communicatieklimaat, motivatie, betrokkenheid
management) en hulpmiddelen (databases, internet en intranet, e-mail, groupware en
kennissystemen, thesauri, hyperlinks en brainstorms, standaardmodellen, overleggen,
404 V.F. de Leeuw, ‘Loopbaanontwikkeling binnen de advocatuur’, Advocatenblad (6),
2002, p. 260.
120
persoonlijke documentvorming, de bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en
het persoonlijk ontwikkelplan) toegelicht. In de literatuur over kennismanagement is de
samenhang tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen nog weinig belicht. De volgende
paragraaf gaat na hoe de verschillende omgevingsfactoren en hulpmiddelen in theorie
samenhangen. In de de tussenconclusie vat ik de te onderzoeken hypotheses samen en
onderbouw ik het belang van het onderzoeken van deze hypotheses.
Autonomie van medewerkers
Wat betreft het gebruik van hulpmiddelen kan autonomie betekenen dat medewerkers zelf
bepalen of en welke hulpmiddelen zij nodig hebben en hoe zij die hulpmiddelen willen
gebruiken. Mintzberg bijvoorbeeld stelt dat professionals maken vaak gebruik van
eenvoudige technieken en technologieën zoals databases.405 Oskamp, Tragter en Lodder
merken op dat een expert-advocaat toegang tot een database prefereert boven een
expertsysteem.406 Dit heeft volgens Mintzberg onder meer te maken met het feit dat,
naarmate technieken en technologieën meer complexe taken kunnen uitvoeren, de
zelfstandigheid van de professional in het gedrang komt. Afgaande op de literatuur en
theorie komen we tot de volgende hypothese:
• Tussen autonomie en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
Organisatiecultuur
Openheid
Powell en Dent-Micalleff merken op dat een open organisatie en een open communicatie
variabelen zijn die het meest gekoppeld worden aan de prestatie van
informatietechnologie.407 In een open cultuur speelt communicatie een voorname rol. Met
name IT-toepassingen zoals internet en intranet, e-mail en groupware zouden die
communicatie kunnen ondersteunen. In gesloten culturen speelt het beheersen en
controleren van informatie en IT-toepassingen een belangrijker rol dan in open culturen. IT-
405 H. Mintzberg, Mintzberg on Management: Inside our Strange World of Organizations,
The Free Press, New York, 1989, p. 181. 406 A. Oskamp, M.W. Tragter & A.R. Lodder, ‘Mutual benefits for AI & Law and
Knowledge Management’,
Proceedings of the Seventh International Conference on Artificial Intelligence and Law,
ACM, New York,
1999 407 T.C. Powell & A. Dent-Micallef, ‘Information Technology as Competitive Advantage:
The Role of Human, Business, and Technology Resources’, Strategic Management Journal
(18), 1997-5, p. 380.
121
toepassingen die relatief eenvoudig te beheersen en te controleren zijn betreffen databases.
Bij deze systemen, afhankelijk van de omvang en complexiteit, kan betrekkelijk goed
bepaald worden welke informatie er precies in opgeslagen wordt, hoe het gestructureerd
wordt en wat het systeem er precies mee doet. Waar informatie terechtkomt en wie deze
informatie kan lezen is niet altijd duidelijk wanneer die informatie met behulp van het
internet, intranet, e-mail en groupware verzonden wordt. Ook voor kennissystemen geldt
vanwege hun complexiteit vaak dat het niet duidelijk is hoe het systeem de door een
gebruiker ingevoerde gegevens precies verwerkt. In kennissystemen komt het bijvoorbeeld
voor dat informatie over een onderwerp in een kennissysteem niet goed te onderscheiden
tussen de vele regels aan programmeercode.
De technieken thesauri en hyperlinks lijken zowel in een open cultuur als in een gesloten
cultuur te passen. In een gesloten cultuur kunnen duidelijke afspraken gemaakt worden over
de inhoud van thesauri en het aanbrengen van hyperlinks. Door een teveel aan hyperlinks
kan echter de beheersbaarheid en controleerbaarheid in een gesloten culturen van de
hyperlinks in het gedrang komen. Brainstorms waarin het vrijelijk en openlijk delen van
ideeën de belangrijkste rol speelt lijkt voornamelijk te passen binnen een open cultuur.
Standaardmodellen lijken zowel geschikt voor een open cultuur als voor een gesloten
cultuur. In een gesloten cultuur zal er echter waarschijnlijk meer aandacht besteed worden
aan het controleren en beheersen van de modellen en het gebruik ervan. In gesloten culturen
zal persoonlijke dossiervorming passen omdat medewerkers zo hun eigen informatie en
kennis controleerbaar en beheersbaar kunnen houden. In open culturen zal persoonlijke
dossiervorming wellicht minder op prijs gesteld worden. Overleg in gesloten culturen zal
voornamelijk formeler van aard zijn dan in open culturen omdat de inhoud en uitvoering
van formeel overleg beter te beheersen en te controleren is dan bij informeel overleg. De
bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan
zullen zowel in open als gesloten culturen passen. In gesloten culturen zal er echter meer
nadruk gelegd worden op formele afspraken voor wat betreft de inhoud en het gebruik van
deze hulpmiddelen dan in open culturen. Naar aanleiding van de literatuur en theorie
formuleren we de volgende hypothese:
• Tussen openheid en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
122
Wederzijds respect en vertrouwen
Becks, Reichling en Wulf merken op dat vertrouwen een belangrijke rol speelt bij het
ontwikkelen en onderhouden van sociale relaties.408 Een IT-toepassing kan volgens hen
additionele kanalen tussen medewerkers openen om het opbouwen van vertrouwen aan te
moedigen. Davenport e.a. merken op dat zonder vertrouwen kennismanagement initiatieven
zullen mislukken, hoezeer zij ook ondersteund worden door bijvoorbeeld
informatietechnologie.409 Verder is vertrouwen in een groep of organisatie van belang voor
het gebruik van hulpmiddelen zoals informatietechnologie. Een groep die al lang
samenwerkt en veel vertrouwen tussen zijn leden heeft opgebouwd is volgens Mark en
Polltrock eerder in staat om een nieuw lid over te halen gebruik te maken van
technologie.410 Op basis van de literatuur en theorie komen we tot de volgende hypothese:
• Tussen wederzijds respect en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
Communicatieklimaat
In organisaties waarin een goed communicatieklimaat heerst kunnen internet, intranet, e-
mail en groupware een voorname rol spelen. In organisaties waarin het
communicatieklimaat niet goed is kunnen kennissystemen een rol spelen. Kennissystemen
kunnen gebruikt worden om medewerkers zelfstandig complexe taken te laten uitvoeren.
Databases kunnen in zowel goede als minder goede communicatieklimaten een rol spelen
omdat zij niet primair ontwikkeld zijn voor de ondersteuning van communicatie maar
eerder de opslag van gegevens en informatie.
Technieken zoals brainstorms passen met name in organisaties met een goed
communicatieklimaat. Thesauri en hyperlinks kunnen ondersteuning bieden aan
organisaties met een goed communicatieklimaat als aan zowel organisaties met een minder
goed communicatieklimaat. Met behulp van thesauri kan in een organisatie met een slecht
communicatieklimaat getracht worden om afspraken te maken tussen verschillende
medewerkers over de betekenis van concepten. Op deze wijze zouden medewerkers uit
verschillende afdelingen meer inzicht kunnen krijgen in de verschillen en overeenkomsten
tussen de door hen en door collega’s gebruikte concepten.
408 A. Becks, T. Reichling & V. Wulf, ‘Expertise Finding. Approaches to Foster Social
Capital’, M.H. Huysman & V. Wulf (eds.), Social Capital and IT, Cambridge: MIT Press
2004, p. 2. 409 T. Davenport & L. Prusak, Working knowledge. How organizations manage what they
know, Boston: Harvard Business School Press 1998, p. 34-35. 410 G. Mark & S. Polltrock, ‘Shaping technology across social worlds. Groupware adoption
in a distributed organization, in ACM 2003, p. 285-287.
123
In organisaties met een goed communicatieklimaat passen hulpmiddelen zoals
standaardmodellen, overleggen, projectteams en functioneringsgesprekken. Modellen
kunnen door het goede communicatieklimaat betrekkelijk eenvoudig gedeeld worden. In
een goed communicatieklimaat passen hulpmiddelen zoals diverse overleggen die
communicatie bevorderen. In organisaties met een minder goed communicatieklimaat
zullen deze hulpmiddelen niet goed tot hun recht komen. In organisaties met een minder
goed communicatieklimaat zullen waarschijnlijk hulpmiddelen zoals persoonlijke
documentvorming en het persoonlijk ontwikkelplan voorkomen omdat bij deze
hulpmiddelen voornamelijk sprake is van het belang van het individu. De bibliotheek lijkt
zowel in organisaties met een goed communicatieklimaat als in organisaties met een minder
goed communicatieklimaat te passen omdat zij niet primair gericht is op het ondersteunen
van communicatie maar het opslaan en ontsluiten van informatie.
Onze hypothese luidt als volgt:
• Tussen communicatieklimaat en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
Motivatie
Duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën
In organisaties met duidelijke organisatiedoelen wordt het helder welke hulpmiddelen
belangrijk zijn voor de organisatie en of het gebruik ervan belangrijk of juist niet belangrijk
is voor de organisatie. In organisaties waarin bijvoorbeeld communicatie tussen
medewerkers van belang wordt geacht kunnen
IT toepassingen zoals internet, intranet, e-mail en groupware een belangrijke rol spelen. In
organisaties waarin minder ervaren medewerkers ook complexe taken moeten kunnen
uitvoeren zullen kennissystemen waarschijnlijk een rol kunnen spelen.
Rusanow stelt dat wanneer de doelen van IT vooraf niet duidelijk zijn dit nadelige
gevolgen kan hebben voor het gebruik van IT-toepassingen.411 Zij illustreert dat met een
voorbeeld waarin advocaten over het algemeen een informatiebehoefte omschrijven en hun
IT-afdeling benaderen om een database te bouwen. Eén advocaat kan denken dat er een
goede reden is om de database te bouwen, maar overlegt niet met zijn collega’s om de
behoefte van de organisatie te bepalen. Toch bouwt de IT-afdeling de database. Met veel
ophef wordt de database geïntroduceerd. Advocaten komen er snel achter dat de database
niet aan hun organisatiebehoeften voldoet. Ze gebruiken de database niet en dragen niet bij
aan de inhoud van de database. Elke afdeling heeft zijn eigen kennis die niet met de rest
411 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 22.
124
van het kantoor gedeeld wordt. In de loop der tijd raakt de inhoud verouderd. De advocaten
raken snel hun vertrouwen in de database kwijt en stoppen met het gebruik ervan. Hoewel
het kantoor in belangrijke mate investeert in de database, levert deze investering weinig op.
In organisaties met duidelijke organisatiedoelen wordt ook helder welke technieken en
overige hulpmiddelen belangrijk zijn voor de organisatie en of het gebruik ervan belangrijk
of juist niet belangrijk is voor de organisatie. In organisaties waarin medewerkers op
verschillende terreinen werkzaam zijn en moeten zoeken naar informatie in dezelfde
databases spelen thesauri een voorname rol. In organisaties waarin integratie van informatie
en IT toepassingen van belang is spelen hyperlinks een rol. En in organisaties waarin
innovatie en samenwerken van belang is zijn brainstorms goed mogelijk. Organisaties
waarin veel routineopdrachten snel verwerkt moeten worden spelen standaardmodellen een
rol. In organisaties waarin samenwerken voorop staat bieden hulpmiddelen zoals
overleggen en projectteams ondersteuning. Organisaties waarin autonomie voorop staat
spelen persoonlijke documentvorming en persoonlijke ontwikkelplannen een rol. In
organisaties waarin het inhoudelijk ondersteunen van medewerkers een rol speelt is de
bibliotheek van belang.
Uitgaande van de literatuur en theorie kunnen we de volgende hypothese verwoorden:
• Tussen duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën en het gebruik van
hulpmiddelen bestaat verband.
Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie
In organisaties met een hoge betrokkenheid van medewerkers zullen medewerkers, eerder
dan in organisaties met een lage betrokkenheid, geneigd zijn betrokken te worden bij het
ontwikkelen, selecteren en investeren in hulpmiddelen. Betrokken medewerkers zullen aan
collega’s elders in de organisatie laten weten waar zij voor hen relevante informatie hebben
opgeslagen in een database. Voorts zullen betrokken medewerkers eerder laten weten welke
locaties op het internet van belang zijn voor de organisatie. Ook zullen zij laten weten hoe
het gebruik van bijvoorbeeld het intranet in het voordeel van de organisatie verbeterd kan
worden. Bronnen en faciliteiten gekoppeld aan een intranet moeten volgens Hall in het
voordeel van de organisatie werken en als surrogaat voor expertise dienen.412 Terwijl
sommige bronnen zoals conferentie software of toegang tot commerciële on line services
als standaardpakket aangeschaft kunnen worden, moeten de unieke intern geproduceerde
bronnen volgens Hall gezocht worden bij individuele medewerkers en teams in de
organisatie. Het succes van het intranet is zodoende afhankelijk van de bereidheid van
412 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27) 2001-3, p. 140.
125
medewerkers om mee te werken aan het ontwikkelen van een gezamenlijke kennisbank.
Eerdere studies hebben volgens Hall aangetoond dat dat een complex onderwerp is.
Betrokken medewerkers zouden voorts het initiatief kunnen nemen om bijvoorbeeld
thesauri in samenspraak met collega’s te ontwikkelen, hyperlinks aan te brengen, te
controleren en brainstorms te organiseren over het verbeteren van de organisatie. Betrokken
medewerkers laten ook zien dat zij goed gebruik maken van bijvoorbeeld georganiseerde
overleggen. Verder kunnen zij tijdens functioneringsgesprekken en gesprekken over het
persoonlijk ontwikkelplan niet alleen nagaan hoe zij hun eigen functioneren kunnen
verbeteren maar ook hoe zij nog meer kunnen bijdragen aan het presteren van de hele
organisatie. Tot slot zullen betrokken medewerkers kijken of zij van hun werk
standaardmodellen kunnen maken waar collega’s profijt van kunnen hebben en hoe de
bibliotheek in het voordeel van de hele organisatie verbeterd zou kunnen worden.
Op basis van de literatuur en theorie kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen betrokkenheid medewerkers bij de organisatie en het gebruik van
hulpmiddelen bestaat verband.
Feedback
Door middel van feedback tussen gebruiker en eigenaar kan het gebruik van bijvoorbeeld
databases verbeterd worden. Voor wat betreft internet en intranet kan door feedback van
advocaten aan collega’s duidelijk gemaakt worden welke bronnen goed toegankelijk en
betrouwbaar zijn gebleken. Internet, intranet, e-mail en groupware zijn voorbeelden van IT
toepassingen waarmee medewerkers feedback tussen elkaar kunnen uitwisselen.
Medewerkers kunnen voorts feedback leveren over de inhoud van thesauri en de kwaliteit
van hyperlinks. Brainstorms zijn niet primair bedoeld voor het geven van feedback maar
kunnen wel ideeën opleveren over onderwerpen waarvoor feedback nodig is. Verder
kunnen medewerkers feedback geven over de kwaliteit van standaardmodellen, diverse
overleggen, bibliotheek en projectteams. Functioneringsgesprekken bieden de mogelijkheid
voor het geven van feedback over het functioneren in en van de organisatie. Het persoonlijk
ontwikkelplan biedt de mogelijkheid om feedback te geven over het verder ontwikkelen
van medewerkers en de mogelijkheden daartoe vanuit de organisatie. Op basis van de
theorie kunnen we de volgende hypothese formuleren:
• Tussen feedback en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
126
Tijdsdruk
Het werken met informatietechnologie zou over het algemeen tijdsbesparend moeten
werken maar kent in het geval van tijdsdruk nadelige gevolgen. Veel tijdsdruk kan ervoor
zorgen dat bijvoorbeeld niet alle mogelijkheden van databases en hun zoekfuncties
optimaal gebruikt worden omdat er geen tijd voor is om ze uit te voeren of omdat er geen
tijd is geweest voor gebruikerstraining. Tijdsdruk zou er verder toe kunnen leiden dat de
kwaliteit van bronnen op het internet niet goed gecontroleerd worden. Voor wat betreft het
intranet kan tijdsdruk ertoe leiden dat er weinig persoonlijke informatie door medewerker
op gepubliceerd wordt, zodat het vinden van de juiste collega bemoeilijkt wordt. Verder
kan tijdsdruk ertoe leiden dat e-mail te snel en naar de verkeerde personen gestuurd wordt.
Met behulp van groupware kan tijd die nodig is om op fysieke locaties samen te komen
beperken omdat er in een elektronische omgeving ongeacht plaats samengewerkt kan
worden. Verder kan er door tijdsdruk te snel vertrouwd worden op de antwoorden gegeven
door een kennissysteem. Door tijdsdruk kan er voorts minder aandacht geschonken worden
aan het ontwikkelen en het controleren van de kwaliteit van thesauri en hyperlinks. Voorts
is er door tijdsdruk te weinig tijd voor brainstorms. Door tijdsdruk kan er minder tijd
worden besteed aan het ontwikkelen en controleren van standaardmodellen. Ook is er
minder tijd voor overleg, persoonlijke dossiervorming, het gebruik van de bibliotheek, het
deelnemen aan projectteams, het voeren van een goed functioneringsgesprek en het
opzetten van een goed persoonlijk ontwikkelplan. Onze hypothese luidt als volgt:
• Tussen tijdsdruk en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
Betrokkenheid management bij het delen van kennis
De kans op acceptatie van hulpmiddelen zoals informatietechnologie neemt volgens
Kleintop e.a. toe wanneer het management het gebruik van technologie ondersteunt,
voorziet in training, communiceert met medewerkers en medewerkers toestaat mee te
beslissen over technologie.413 Een beperkte betrokkenheid van het management kan ertoe
leiden dat niet geïnvesteerd wordt in databases die medewerkers goed kunnen
ondersteunen. Een beperkte betrokkenheid van het management kan er ook toe leiden dat
het niet duidelijk is voor medewerkers hoe zij internet en intranet mogen gebruiken tijdens
hun werk. Betrokkenheid van het management kan zich ook uiten in het vrij maken van tijd
zodat medewerkers hun e-mails goed kunnen bestuderen en beantwoorden. Betrokkenheid
van het management kan zich verder uiten in het aanbieden van trainingen zodat
medewerkers weten wat bijvoorbeeld groupware en kennissystemen zijn en hoe zij zo goed
mogelijk daarvan gebruik kunnen maken. Verder kan betrokkenheid van het management
413 W.A. Kleintop, G. Blau & S.C. Currall, ‘Practice makes use. Using information
technologies before implementation and the effect on acceptance by end users, in: ACM
1994, p. 120.
127
zich uiten in het samenstellen van teams die zich bezig kunnen gaan houden met het
samenstellen en controleren van thesauri en hyperlinks. Voorts kan het management
initiatief nemen tot het organiseren van brainstorms waarin ideeën worden uitgewisseld
over het verbeteren van het werk in de organisatie. Andere voorbeelden van betrokkenheid
door het management zijn het samenstellen en ondersteunen van commissies die
standaardmodellen ontwikkelen, controleren en delen in de organisatie. Voorts kan de
betrokkenheid van het management naar voren komen door deelname aan diverse
overleggen. Verder kan het management laten zien in hoeverre zij persoonlijke
dossiervorming belangrijk vinden of niet. Het management kan in samenspraak met
medewerkers de bibliotheek ondersteunen en afstemmen op de wensen in de organisatie.
Het management kan verder projectteams samenstellen en ondersteunen met de juiste
hulpmiddelen. Tijdens functioneringsgesprekken en gesprekken over het persoonlijk
ontwikkelplan kan het management laten merken of en hoe zij het functioneren van een
medewerker zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Op basis van de theorie kunnen we de
volgende hypothese formuleren:
• Tussen betrokkenheid van het management bij het delen van kennis en het gebruik
van hulpmiddelen bestaat verband.
Stimulatie
Butler observeert dat kennismanagementsystemen in de literatuur beschouwd worden als
nieuwe benaderingen om creativiteit te stimuleren.414 Patel e.a. Merken op dat kennisdeling
niet zo snel kan verlopen als het delen van gegevens of informatie.415 Er moet volgens hen
een voortdurende stimulatie zijn omdat kennisdeling van nature bi-directioneel of multi-
directioneel is wanneer er meer dan twee individuen bij betrokken zijn. Hulpmiddelen die
voortdurende dialoog mogelijk maken zijn specifieke IT-toepassingen zoals e-mail.
McQueen noemt als “collaborative technology systems”, die stimulatie door discussie
ondersteunen, e-mail lijsten, forums en discussiegroepen die zich vaak buiten de grenzen
van de organisatie begeven.416 Op basis van de literatuur en theorie komen we tot de
volgende hypothese:
414 T. Butler, From Data to Knowledge and Back Again: Understanding the Limitations of
KMS, Knowledge and Process Management, Vol. 10, No. 3, 2003, p. 144. 415 M.B. Patel, T.J. McCarthy, P.W.G. Morris, T.M.S. Elhag, The role of it in capturing and
managing knowledge for organisational learning on construction projects, Proceedings of
Construction Information Technology, 2000. 416 R.J. McQueen, Can collaborative technology support tacit knowledge creation in
individuals?, Proceedings of the Fifth America’s Conference on Information Systems,
1999.
128
• Tussen stimulatie en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
2.7.5 Tussenconclusie
Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in het gebruiken van hulpmiddelen
door advocaten in de praktijk. In de voorgaande paragrafen zijn mede op basis van de
literatuur een aantal hypotheses afgeleid over het gebruik van hulpmiddelen door
advocaten.
• Het gebruik van databases scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van internet en intranet scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van e-mail scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van groupware scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van kennissystemen scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van thesauri scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van hyperlinks scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van brainstorms scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van standaardmodellen scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van overleggen scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van persoonlijke documentvorming scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van de bibliotheek scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van projectteams scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van functioneringsgesprekken scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van overleggen scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan scoort hoog onder advocaten.
Deze hypotheses nader onderzoeken is om een aantal redenen van belang. Zo wordt er in de
literatuur aandacht besteed aan advocaten die hulpmiddelen zouden gebruiken zonder dat
goed onderbouwd wordt of advocaten daarin zo verschillen van andere werknemers. In dit
onderzoek zal voor een aantal hulpmiddelen nagegaan worden of het gebruik ervan
inderdaad verschilt van het gebruik in andere organisaties. Daarnaast kan inzicht in het
gebruik van hulpmiddelen door advocaten gebruikt worden om te onderzoeken in hoeverre
een niet goed gebruikt hulpmiddel samenhangt met een bepaalde omgevingsfactor of
kennisprocessen. Wellicht kan een omgevingsfactor of kennisproces zodanig beïnvloed
worden dat het gebruik van het hulpmiddel verbeterd. Verder kunnen de resultaten gebruikt
worden om na te gaan in hoeverre hulpmiddelen van invloed zijn op het uitvoeren van
kennisprocessen. De selectie of ontwikkeling van hulpmiddelen kan zo afgestemd worden
op kennisprocessen die zich lijken te lenen voor de ondersteuning van een bepaald
hulpmiddel. Empirisch onderzoek is dan ook nodig om inzicht te krijgen in het gebruik van
hulpmiddel door advocaten in de praktijk. In het volgende hoofdstuk leg ik uit hoe dit
129
onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
De genoemde IT-toepassingen, technieken en overige hulpmiddelen bieden in theorie
relatief veel mogelijkheden om de diverse kennisprocessen te ondersteunen. In de literatuur
wordt bijvoorbeeld voor wat betreft de IT-toepassingen internet en intranet met name de
mogelijkheid om kennis te delen genoemd. Dat geldt ook voor het gebruik van e-mail en
groupware. Op basis van de literatuur werden de volgende hypotheses geformuleerd:
Tussen het gebruik van:
• databases;
• internet en intranet;
• e-mail;
• groupware;
• kennissystemen;
• thesauri;
• hyperlinks;
• brainstorms;
• standaardmodellen;
• persoonlijke documentatievorming;
• de bibliotheek;
• projectteams;
• functioneringsgesprekken;
• het persoonlijk ontwikkelplan
• en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Meer inzicht in het verband tussen kennisprocessen en hulpmiddelen is van belang voor het
optimaliseren van kennismanagement. Wanneer blijkt dat er een verband is tussen een
kennisproces en het gebruik van een bepaald hulpmiddel kan onderzocht worden hoe het
uitvoeren van dat kennisproces en het gebruik van dat hulpmiddel in de organisatie kan
verbeteren zodat zij elkaar nog meer kunnen stimuleren. Ook kan bij de aanschaf van
hulpmiddelen bijvoorbeeld bekeken worden op welke kennisprocessen zij positief invloed
kunnen hebben. In dit proefschrift beperk ik mij tot het onderzoeken van een eventueel
verband tussen de genoemde hulpmiddelen en kennisprocessen. In het volgende hoofdstuk
zal ik toelichten hoe ik dit empirisch onderzoek opzet en uitvoer. Toekomstig onderzoek zal
moeten aantonen waarom er wel of geen verbanden bestaan tussen hulpmiddelen en
kennisprocessen en hoe een eventueel verband gebruikt kan worden om het managen van
kennis te optimaliseren.
130
Tussen de eerder genoemde omgevingsfactoren en het gebruik van hulpmiddelen bestaat in
de literatuur en theorie verband. Zo is er volgens de literatuur is er verband tussen de
autonomie van professionals zoals advocaten en het gebruik van bepaalde IT-toepassingen.
Op basis van literatuur en theorie konden de volgende hypotheses geformuleerd worden:
• Tussen autonomie en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen openheid en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen wederzijds respect en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen communicatieklimaat en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën en het gebruik van
hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen betrokkenheid medewerkers bij de organisatie en het gebruik van
hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen feedback en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen tijdsdruk en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen betrokkenheid van het management bij het delen van kennis en het gebruik
van hulpmiddelen bestaat verband.
• Tussen stimulatie en het gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
In hoeverre er een verband is tussen het gebruik van alle genoemde omgevingsfactoren en
het gebruik van hulpmiddelen moet nog empirisch onderzocht worden. Meer inzicht in het
verband tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen is van belang voor het optimaliseren
van kennismanagement. Wanneer blijkt dat er een verband is tussen een omgevingsfactor
en het gebruik van een bepaald hulpmiddel kan onderzocht worden hoe de aanwezigheid
van die omgevingsfactor het gebruik van dat hulpmiddel in de organisatie positief kan
beïnvloeden. Ook kan bij de aanschaf van hulpmiddelen bijvoorbeeld bekeken worden of
zij wel bij de omgevingsfactoren passen. In het volgende hoofdstuk zal ik toelichten hoe ik
dit empirisch onderzoek opzet en uitvoer.
2.8 Verschil tussen kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren en andere organisaties
De laatste onderzoeksvraag betreft in hoeverre kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren verschilt van kennismanagement in andere organisaties. Daar gaat deze
paragraaf over. In de tussenconclusie vat ik de te onderzoeken hypothese samen en
onderbouw ik het belang van het onderzoeken van deze hypothese.
Het accent in de literatuur over kennismanagement in advocatenkantoren ligt met name op
het managen van kennis door advocaten in die kantoren. Waarom er aandacht besteed
wordt specifiek aan kennismanagement in advocatenkantoren wordt doorgaans weinig
131
onderbouwd. Gottschalk merkt op dat advocatenkantoren een branche representeren die
zeer geschikt lijkt voor kennismanagementonderzoek; advocatenkantoren en advocaten zijn
kennisintensief.417 Forstenlechner merkt met Hunter op dat wat advocatenkantoren met
name interessant maakt, het feit is dat expertise en kennis beide invoer en uitvoer zijn in die
sector.418 Kennis is in feite het enige product. Kennismanagement heeft volgens
Forstenlechner meer potentieel in advocatenkantoren dan in andere industrieën waarin
andere invoer en uitvoer vergelijkbaar relevant of zelfs relevanter zijn dan kennis.419
2.8.1 Tussenconclusie
Op basis van de literatuur komen we tot de volgende hypothese:
• Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties.
In de literatuur over kennismanagement is weinig aandacht voor het verschil tussen
kennismanagement in advocatenkantoren en andere organisaties. Met andere woorden: hoe
voeren medewerkers in verschillende organisaties kennisprocessen uit? Hoe maken zij
gebruik van hulpmiddelen? Welke omgevingsfactoren spelen in verschillende organisaties
een rol? In de literatuur over kennismanagement zijn wel een aantal case studies verschenen
over kennismanagement in organisaties, maar niet in vergelijking met kennismanagement
in advocatenkantoren. Het onderzoeken van de zojuist gepresenteerde hypothese is om een
aantal redenen van belang. Wanneer blijkt dat er verschil is tussen kennismanagement in
advocatenkantoren en andere organisaties lijkt het gerechtvaardigd voor de literatuur en het
onderzoek om te praten over “kennismanagement in en voor advocatenkantoren”. Verder
kan een vergelijking de punten waarop het kennismanagement verschilt naar voren
brengen. Toekomstig onderzoek naar kennismanagement in advocatenkantoren kan zich
meer gericht op juist deze onderscheidende punten toeleggen. Voor advocatenkantoren kan
een vergelijking van kennismanagement met andere organisaties een beeld geven hoe ver
de ontwikkeling van hun kennismanagement is. Daarnaast zouden verschillende
organisaties van elkaar kunnen leren. Een organisatie zou een kennismanagementprobleem
al opgelost kunnen hebben terwijl advocatenkantoren er nog mee blijken te zitten. Door het
417 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms', The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1999-3. 418 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 18. 419 I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm performance. An
investigation of causality across cultures (dissertatie) School of Industrial and
Manufacturing Science 2005, p. 24.
132
uitwisselen van ervaringen met die organisatie zouden advocatenkantoren kunnen proberen
hun problemen op te lossen. Zelfs als die organisatie zeer verschillend is van het
advocatenkantoor zouden ideeën over kennismanagement wellicht tot de juiste inspiratie
kunnen leiden. In hoeverre dit alles mogelijk is, is vanzelfsprekend onderwerp van nader
onderzoek. Kortom, om vast te stellen of en waarin het kennismanagement in
advocatenkantoren verschilt van andere organisaties is meer empirisch onderzoek en
literatuuronderzoek nodig. De wijze waarop ik dat onderzoek opzet en uitvoer licht ik in het
volgende hoofdstuk toe.
2.9 Samenvatting
In dit hoofdstuk werd een theoretisch kader van kennismanagement in advocatenkantoren
beschreven. Literatuur en theorie over organisaties en kennismanagement werd gebruikt om
antwoord te krijgen op de in het eerste hoofdstuk gepresenteerde onderzoeksvragen.
• Wat zijn kenmerken van advocatenkantoren?
• Wat zijn kenmerken van advocaten in advocatenkantoren?
• Wat is kennis en over welke kennis beschikken advocaten?
• Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten kennismanagement?
• Wat zijn kennisprocessen en hoe voeren advocaten kennisprocessen uit?
• Wat zijn bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren
en hoe gebruiken advocaten die hulpmiddelen?
• Wat zijn omgevingsfactoren bij kennismanagement in advocatenkantoren?
• Hoe hangen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het
algemeen en in advocatenkantoren onderling samen?
• In hoeverre verschilt kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren van
kennismanagement in andere organisaties?
De antwoorden op deze vragen werden gepresenteerd in de vorm van hypotheses. Ook
werd onderbouwd waarom het van belang is om deze hypotheses nader onderzoeken. In het
volgende hoofdstuk wordt toegelicht hoe dit onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
In deze paragraaf vat ik de antwoorden op de onderzoeksvragen, de hypotheses en de
onderbouwing daarvan samen.
Kenmerken van advocatenkantoren en advocaten
De vraag wat kenmerken van grote advocatenkantoren zijn kon betrekkelijk eenvoudig met
behulp van literatuur beantwoord worden. Uit de literatuur kwamen enkele kenmerken van
grote advocatenkantoren en advocaten naar voren die een goede eerste indruk gaven van
wat advocatenkantoren zijn en wat een advocaat is. Kenmerken van advocaten en
advocatenkantoren zijn de aanzienlijke mate van onafhankelijkheid van advocaten, de vele
133
kennis en ervaring waarover advocaten (moeten) beschikken en hun betrekkelijk langdurige
opleiding. Grotere advocatenkantoren worden gekenmerkt door een betrekkelijk grote
adviespraktijk, een betrekkelijk grote kantoororganisatie ter ondersteuning van de
advocaten, samenwerkingsvormen zoals de maatschap, de hoge mate van specialisatie, een
hoge mate van commercialiteit en de betrekkelijk forse declaraties. Tot slot worden
advocaten in de literatuur beschouwd als professionals. Kenmerken van professionals zoals
advocaten betreffen de coördinatie van advocaten door standaardisatie van vaardigheden,
uitvoerende medewerkers zoals advocaten zijn het centrale-organisatiedeel in
advocatenkantoren en een groot deel van de macht over het uitvoerende werk berust bij de
advocaten van de uitvoerende kern onderaan de hiërarchie.
Kennis
Op basis van de literatuur kwam ik, voor wat betreft de vraag wat kennis is en over welke
kennis advocaten beschikken, tot de volgende hypothese:
• Advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden.
Om deze hypothese te onderzoeken ga ik uit van een intuïtief concept van kennis: Kennis
zit met name in de hoofden van mensen. Kennis is de vaardigheid om informatie te
genereren en informatie te gebruiken. Kennis wordt verkregen door opleiding en ervaring.
Kennis kun je delen met anderen en vastleggen in boeken en systemen. Met andere
woorden, onder kennis versta ik vakinhoudelijke kennis en vaardigheden die een
medewerker nodig heeft voor het uitoefenen van zijn dagelijkse werkzaamheden.
Kennismanagement
Met het oog op de onderzoeksvragen “Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten
kennismanagement?”, formuleerde ik op basis van de literatuur de volgende hypothese:
• Onder advocaten bestaan uiteenlopende omschrijvingen van het begrip
kennismanagement.
Kennisprocessen
Op de vraag wat een kennisproces is geeft de literatuur over kennismanagement geen
duidelijk antwoord. Er worden er vele soorten kennisprocessen genoemd die elk weer uit
verschillende processen kunnen bestaan. Mijns inziens kunnen met kennisprocessen
werkzaamheden en de inhoud daarvan georganiseerd en gestructureerd worden. Als
uitgangspunt voor dit onderzoek zijn een aantal kennisprocessen genomen die terugkeren in
verschillende publicaties over kennismanagement: kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
134
kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie. In het onderzoek worden
naar aanleiding van de literatuur over kennismanagement de volgende hypotheses
onderzocht:
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte.
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces kennisontwikkeling.
• Advocaten scoren laag op het uitvoeren van het kennisproces kennistoegang.
• Advocaten scoren laag op kennisdeling binnen de afdeling.
• Advocaten scoren laag op kennisdeling buiten de afdeling.
• Advocaten scoren laag op kennistoepassing.
• Advocaten scoren hoog op kennisevaluatie.
Hulpmiddelen
De vraag wat bestaande hulpmiddelen zijn voor kennismanagement in advocatenkantoren
bleek na bestudering van de literatuur een heel algemene vraag. In de literatuur over
kennismanagement worden zeer veel hulpmiddelen genoemd. Voor een praktisch overzicht
heb ik de hulpmiddelen ingedeeld in informatietechnologieën, technieken en overige
hulpmiddelen. Voor een verdere selectie heb ik na overleg met medewerkers uit
advocatenkantoren vastgesteld welke hulpmiddelen in de literatuur genoemd worden en
ook aanwezig zijn in advocatenkantoren. Uiteindelijk zijn er een aantal hulpmiddelen
overgebleven die het uitgangspunt voor het onderzoek vormen: databases, internet en
intranet, e-mail, groupware en kennissystemen, thesauri, hyperlinks en brainstorms,
standaardmodellen, overleggen, persoonlijke documentvorming, de bibliotheek,
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in het gebruik van hulpmiddelen door
advocaten in de praktijk. In de voorgaande paragrafen zijn mede op basis van de literatuur
een aantal hypotheses afgeleid over het gebruik van hulpmiddelen door advocaten.
• Het gebruik van databases scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van internet en intranet scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van e-mail scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van groupware scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van kennissystemen scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van thesauri scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van hyperlinks scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van brainstorms scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van standaardmodellen scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van overleggen scoort laag onder advocaten.
135
• Het gebruik van persoonlijke documentvorming scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van de bibliotheek scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van projectteams scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van functioneringsgesprekken scoort laag onder advocaten.
• Het gebruik van overleggen scoort hoog onder advocaten.
Omgevingsfactoren
In de literatuur over kennismanagement worden diverse omgevingsfactoren genoemd die
van invloed zijn op kennismanagement in organisaties. Deze omgevingsfactoren zijn
relatief generiek en kunnen onderzocht worden bij advocatenkantoren. In de literatuur over
kennismanagement terugkerende omgevingsfactoren zijn autonomie van medewerkers,
organisatiecultuur, communicatieklimaat, motivatie en betrokkenheid van het management
bij kennisdeling. Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid
van omgevingsfactoren onder advocaten. In de voorgaande paragrafen zijn mede op basis
van de literatuur een aantal hypotheses afgeleid over de aanwezigheid van
omgevingsfactoren onder advocaten:
• Autonomie scoort hoog onder advocaten.
• Openheid scoort laag onder advocaten.
• Wederzijds respect en vertrouwen scoort hoog onder advocaten.
• Het bestaan van een open communicatieklimaat scoort laag onder advocaten.
• De helderheid van organisatiedoelen en strategieën scoort laag onder advocaten.
• Betrokkenheid bij de organisatie scoort laag onder advocaten.
• Tijdsdruk scoort hoog onder advocaten.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling scoort laag onder advocaten.
Al de genoemde hypotheses nader onderzoeken is om een aantal redenen van belang. Zo
wordt er in de literatuur aandacht besteed aan advocaten die kennisprocessen uitvoeren,
hulpmiddelen gebruiken en omgevingsfactoren ervaren zonder dat goed onderbouwd wordt
of advocaten daarin zo verschillen van andere werknemers. In dit onderzoek zal voor een
aantal kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren nagegaan worden of het
gebruik en aanwezigheid ervan inderdaad verschilt van andere organisaties. Daarnaast kan
inzicht in het gebruik van hulpmiddelen, het uitvoeren van kennisprocessen en het ervaren
van omgevingsfactoren door advocaten gebruikt worden om te onderzoeken in hoeverre
bijvoorbeeld een niet goed gebruikt hulpmiddel samenhangt met een bepaalde
omgevingsfactor of kennisprocessen. Wellicht kan een omgevingsfactor of kennisproces
zodanig beïnvloed worden dat het gebruik van het hulpmiddel verbeterd. Verder kunnen de
resultaten gebruikt worden om na te gaan in hoeverre bijvoorbeeld omgevingsfactoren of
hulpmiddelen van invloed zijn op het uitvoeren van kennisprocessen. De selectie of
136
ontwikkeling van hulpmiddelen kan zo afgestemd worden op kennisprocessen die zich
lijken te lenen voor de ondersteuning van een bepaald hulpmiddel. Empirisch onderzoek is
dan ook nodig om inzicht te krijgen in het gebruik van hulpmiddelen, het uitvoeren van
kennisprocessen en het ervaren van omgevingsfactoren door advocaten in de praktijk. In het
volgende hoofdstuk leg ik uit hoe dit onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden.
2.9.1 Samenhang
In dit hoofdstuk werden diverse hulpmiddelen (databases, internet en intranet, e-mail,
groupware en kennissystemen, thesauri, hyperlinks en brainstorms, standaardmodellen,
overleggen, persoonlijke documentvorming, de bibliotheek, projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan) en kennisprocessen
(kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en
kennisevaluatie) toegelicht. Een onderzoeksvraag is hoe hulpmiddelen en kennisprocessen
samenhangen. Aan de hand van de theorie en literatuur konden de volgende hypotheses
geformuleerd worden:
Tussen het gebruik van:
• databases,
• internet en intranet,
• e-mail, groupware en kennissystemen en het uitvoeren van kennisprocessen
bestaat verband.
Tussen het gebruik van:
• thesauri,
• hyperlinks en brainstorms en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Tussen het gebruik van:
• standaardmodellen,
• persoonlijke documentatievorming,
• de bibliotheek,
• projectteams,
• functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan en het uitvoeren van
kennisprocessen bestaat verband.
Een andere onderzoeksvraag is hoe omgevingsfactoren en kennisprocessen samenhangen.
De omgevingsfactoren betroffen autonomie van medewerkers, organisatiecultuur,
communicatieklimaat, motivatie en betrokkenheid van het management. Op basis van de
theorie en literatuur konden de volgende hypotheses geformuleerd worden:
137
Tussen:
• autonomie,
• openheid,
• wederzijds respect en vertrouwen,
• communicatieklimaat,
• duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën,
• betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie,
• feedback,
• tijdsdruk en betrokkenheid van het management bij het delen van kennis in de
organisatie en het uitvoeren van kennisprocessen bestaat verband.
Een andere onderzoeksvraag betreft de samenhang tussen omgevingsfactoren en het
gebruik van hulpmiddelen. Op basis van de literatuur en theorie konden de volgende
hypotheses worden geformuleerd:
Tussen:
• autonomie,
• openheid,
• wederzijds respect,
• communicatieklimaat,
• duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën,
• betrokkenheid medewerkers bij de organisatie,
• feedback,
• tijdsdruk en betrokkenheid van het management bij het delen van kennis en het
gebruik van hulpmiddelen bestaat verband.
Tussen de eerder genoemde kennisprocessen, omgevingsfactoren en hulpmiddelen bestaat
in de literatuur en theorie verband. Zo is er volgens de literatuur is bijvoorbeeld een nauw
verband tussen de autonomie van professionals zoals advocaten en het gebruik van
bepaalde IT-toepassingen. Maar in hoeverre er een verband is tussen het gebruik van alle
genoemde omgevingsfactoren en het gebruik van hulpmiddelen en het uitvoeren van
kennisprocessen moet nog empirisch onderzocht worden. Meer inzicht in het verband
tussen omgevingsfactoren, hulpmiddelen en kennisprocessen is van belang voor het
optimaliseren van kennismanagement. Wanneer blijkt dat er bijvoorbeeld een verband is
tussen een omgevingsfactor en het gebruik van een bepaald hulpmiddel kan onderzocht
worden hoe de aanwezigheid van die omgevingsfactor het gebruik van dat hulpmiddel in de
organisatie positief kan beïnvloeden. Ook kan bij de aanschaf van hulpmiddelen
bijvoorbeeld bekeken worden of zij wel bij de omgevingsfactoren passen.
138
2.9.2 Verschil in kennismanagement
Voor wat betreft de onderzoeksvraag “In hoeverre verschilt kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoren van kennismanagement in andere organisaties?”, kan uit de
literatuur de volgende hypothese worden afgeleid:
• Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties.
In de literatuur over kennismanagement is weinig aandacht voor het verschil tussen
kennismanagement in advocatenkantoren en andere organisaties. Met andere woorden: hoe
voeren medewerkers in verschillende organisaties kennisprocessen uit? Hoe maken zij
gebruik van hulpmiddelen? Welke omgevingsfactoren spelen in verschillende organisaties
een rol? In de literatuur over kennismanagement zijn wel een aantal case studies verschenen
over kennismanagement in organisaties, maar doorgaans niet over een vergelijking met
kennismanagement in advocatenkantoren. Het onderzoeken van de zojuist gepresenteerde
hypothese is om een aantal redenen van belang. Wanneer blijkt dat er verschil is tussen
kennismanagement in advocatenkantoren en andere organisaties lijkt het gerechtvaardigd
voor de literatuur en het onderzoek om te praten over “kennismanagement in en voor
advocatenkantoren”. Verder kan een vergelijking kan de punten waarop het
kennismanagement verschilt naar voren brengen. Toekomstig onderzoek naar
kennismanagement in advocatenkantoren kan zich meer gericht op juist deze
onderscheidende punten toeleggen. Voor advocatenkantoren kan een vergelijking van
kennismanagement met andere organisaties een idee geven van hoever hun ontwikkeling
van kennismanagement is. Daarnaast zouden verschillende organisaties van elkaar kunnen
leren. Een organisatie zou een kennismanagementprobleem al opgelost kunnen hebben
terwijl advocatenkantoren er nog mee blijken te zitten. Door het uitwisselen van ervaringen
met die organisatie zouden advocatenkantoren kunnen proberen hun problemen op te
lossen. Zelfs als die organisatie zeer verschillend is van het advocatenkantoor zouden
ideeën over kennismanagement wellicht tot de juiste inspiratie kunnen leiden. In hoeverre
dit alles mogelijk is, is vanzelfsprekend onderwerp van nader onderzoek. Kortom, om vast
te stellen of en waarin het kennismanagement in advocatenkantoren verschilt van andere
organisaties is meer literatuur en empirisch onderzoek nodig. De wijze waarop ik dat
onderzoek opzet en uitvoer licht ik in het volgende hoofdstuk toe.
139
3 Het onderzoek
3.1 Inleiding
In het voorgaande hoofdstuk werd een theoretisch kader van kennismanagement in
advocatenkantoren beschreven. Literatuur over organisaties en kennismanagement werd
gebruikt om antwoord te krijgen op de in het eerste hoofdstuk gepresenteerde
onderzoeksvragen. De antwoorden op deze vragen werden in hoofdstuk twee gepresenteerd
in de vorm van hypotheses. De onderzoeksvragen en hypotheses zijn nader geformuleerd in
de conclusies van hoofdstuk twee. Ook werd in hoofdstuk twee onderbouwd waarom het
belangrijk is om de gepresenteerde hypotheses nader empirisch onderzoeken. In dit
hoofdstuk licht ik toe hoe dit empirisch onderzoek opgezet en uitgevoerd zal worden. Het
empirisch onderzoek bestaat uit interviews en vragenlijsten die vervolgens met behulp van
statistische toetsen worden geanalyseerd. De resultaten van het empirisch onderzoek
beschrijf ik in het volgende hoofdstuk.
3.2 Interviews
Onderdeel van het empirisch onderzoek zijn semi-gestructureerde interviews uit 2002. In
dat jaar heb ik zeven advocaten uit vier grote Nederlandse advocatenkantoren geïnterviewd.
Semi-gestructureerde betekent dat vooraf vragen werden bedacht, maar ook tijdens de
interviews werden vragen bedacht. Verder zijn semi-gestructureerde interviews niet al te
zeer gestuurd en vrij open. Ik heb voor semi-gestructureerde interviews gekozen omdat met
behulp van deze onderzoekstechniek er relatief veel kennis over het onderwerp naar voren
kon komen en er relatief snel een overzicht van het onderwerp kennismanagement kon
ontstaan. Een nadeel van de semi-gestructureerde aanpak was wel dat het redelijk
arbeidsintensief was en er redelijk wat vervorming ontstond. Het doel van de interviews
was om bekend te raken met het onderwerp kennismanagement door advocaten. Als
uitgangspunt voor de interviews dienden de volgende vragen:
• Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?
• Wat is uw functie binnen het kantoor?
• Hoe is de aandacht voor kennismanagement bij het kantoor ontstaan?
• Wat zijn volgens u de belangrijkste uitgangspunten voor kennismanagement?
• Hoe zou u het begrip kennis omschrijven?
• Wat voor rol speelt een omschrijving van kennis in de praktijk?
• Wat verstaat u onder kennismanagement?
• Maakt u gebruik van een specifieke methode voor kennismanagement?
• Hoe bepaalt u welke kennis van belang is?
• Hoe bepaalt u wat er met deze kennis moet gebeuren? Dus moet bepaalde kennis
140
wel of niet gedeeld worden?
• Hoe verzamelt u kennis?
• Maakt u gebruik van specifieke technieken, zoals hard op laten denken van een
jurist, om achter de kennis van medewerkers te komen?
• Als u kennis verzamelt, geeft u deze kennis dan op een speciale wijze weer?
• Beschrijft u de kennis, of maakt u grafische modellen van de kennis in het
kantoor?
• Over welke interne en externe kennisbronnen beschikt het kantoor?
• Welke kennisbronnen worden het meeste gebruikt en waarom (niet)?
• Welke soorten IT worden er binnen het kantoor door bepaalde medewerkers het
meest gebruikt?
• Hoe wordt IT ontwikkeld en beheerd ?
• Hoe worden medewerkers opgeleid voor IT gebruik?
• Wat zijn uw positieve en negatieve ervaringen geweest met KM binnen het
kantoor?
Deze vragen heb ik zelf geformuleerd aan de hand van de onderzoeksvragen en eerste
verkenningen van literatuur over kennismanagement.
In Tabel 1 staat een overzicht van de geïnterviewde advocaten. Omdat de kantoren en
medewerkers anoniem wilden blijven zijn hun namen omgezet in fictieve afkortingen.
• Tabel 1
Advocaat Kantoor Aantal advocaten in het kantoor (2002)420
1 STM CDB 248
2 QRW JKL
84
3 GHW
4 OAL
5 QRH
KL 80
6 IJW
7 IJF
MND 332
420 De Stand van de Advocatuur 2002, Uitgeverij KSU.
141
Hoewel deze interviews vanwege het aantal niet representatief zijn, geven ze wel een
bruikbaar beeld van wat er zoal aan kennismanagement in advocatenkantoren gedaan
wordt.
Onderdeel van de studie is voorts exploratief onderzoek dat eerder uitgevoerd werd bij twee
advocatenkantoren in het kader van de Business Administration master-courses
“Knowledge And Organization” (2004) en “Knowledge Management” (2004-2005),
gegeven aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tijdens beide courses werd onderzoek
gedaan naar verschillende aspecten van kennismanagement bij advocatenkantoren aan de
hand van twee verschillende vragenlijsten (hierna respectievelijk vragenlijst A en
vragenlijst B genoemd). Verderop zal ik het onderzoek met behulp van deze vragenlijsten
uitwerken. Eerst volgt de keuze van advocatenkantoren en een beschrijving van de
advocatenkantoren waar het onderzoek uitgevoerd werd.
3.3 Keuze van advocatenkantoren en advocaten
Nederlandse advocatenkantoren variëren in omvang van eenmanskantoren tot grote
kantoren met vijftig tot honderden advocaten.421 Mijn onderzoek richt zich op
kennismanagement door advocaten in grote advocatenkantoren (> 60 advocaten).
Een reden om het onderzoek te richten op grote advocatenkantoren is dat het managen van
grote organisaties ten opzichte van kleine organisaties complex is. Door deze complexiteit
bestaat er een aanzienlijke kans dat er problemen ontstaan bij het managen van de
organisatie. Ook bestaat er een aanzienlijke kans dat kennis gefragmenteerd raakt, moeilijk
te lokaliseren en te delen is, redundant of inconsistent is of helemaal niet gebruikt wordt.422
Voorts beschikken grote advocatenkantoren ten opzichte van zelfstandigen of kleinere
advocatenkantoren vaak over meer financiële middelen om te investeren in (geavanceerde)
hulpmiddelen voor kennismanagement.423 Grote advocatenkantoren beschikken over
relatief ruime financiële middelen voor bijvoorbeeld scholing en documentatie (bibliotheek
/ juridische databases) en administratieve ondersteuning (secretaresses / afdeling
automatisering).424 Door de ruime financiële middelen komen er veel hulpmiddelen in het
vizier waarmee het managen van kennis geoptimaliseerd zou kunnen worden. Dit grote
aanbod maakt voor grote advocatenkantoren tegelijkertijd lastig om de hulpmiddelen goed
421 Jaarverslag Nederlandse Orde van Advocaten 2004, p. 41. 422 M.H. Zack, Managing codified knowledge, in: Sloan Management Review, vol. 40, no.
4, 1999, p. 45. 423 B. Onwusah, ‘The Investment Conundrum’, The Journal of Information, Law and
Technology (JILT) 1997-2. 424 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 37-38.
142
tegen elkaar af te wegen.
Na overleg met de kennismanagers van de te onderzoeken advocatenkantoren is door hen
contact opgenomen met individuele advocaten uit verschillende secties die bereid waren om
vrijwillig mee te werken aan de interviews en de vragenlijsten. De advocatenkantoren die
hebben meegewerkt aan in het kader van de Business Administration master-courses en dit
proefschrift zijn niet willekeurig gekozen. Zij moesten op de een of andere wijze al bezig
zijn met kennismanagement. De reden voor deze eis was dat wanneer de organisaties niet
met kennismanagement bezig waren, de medewerkers van die organisaties niet in staat
zouden zijn om de vragenlijsten goed in te vullen. De medewerkers moesten ervaring
hebben met kennismanagement, of tenminste een idee van wat het betekent en inhoudt
hebben, en zich bewust zijn van het effect dat het op hun gedrag heeft of kan hebben. De
gevraagde advocatenkantoren waren al bezig met het implementeren van
kennismanagement of hadden het reeds geïmplementeerd. Er is gekozen voor de
onderzochte advocatenkantoren omdat zij bereid waren om mee te werken en enkele van de
grotere Nederlandse advocatenkantoren zijn.
3.4 Vragenlijst A
Vragenlijst A (zie bijlage 1) is ontwikkeld in samenwerking tussen de Universiteit van
Amsterdam en het Nederlandse consultancy kantoor O&I Management Partners.425 De
Universiteit van Amsterdam heeft in 1998 samen met het adviesbureau O&I management
partners vragenlijst A ontwikkeld, waarmee een organisatie kan bepalen hoe professioneel
zij op het gebied van kennismanagement opereert. Vragenlijst A is sinds 1999 reeds bij een
aantal organisaties uitgetest, en aan de hand van de resultaten steeds verder verfijnd.
Een van de doelen van vragenlijst A is inzicht bieden in de huidige situatie m.b.t.
kennismanagement in de organisatie door middel van een ‘foto’ van een aantal cruciale
processen en voorwaarden.426 Om deze doelen te bereiken wordt er gebruik gemaakt van
twee technieken:
(1)Interviews
De vragenlijst maakt gebruik van interviews met medewerkers van een organisatie om een
kwalitatieve indruk te krijgen van de situatie in de organisatie. Tijdens de interviews wordt
425 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to Manage. The
development and application of a knowledge management scan.’ European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece 2002. 426 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to Manage. The
development and application of a knowledge management scan.’ European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece 2002.
143
de huidige en gewenste situatie beschreven aan de hand van de volgende onderwerpen:
• Meningen over kennismanagement
• Doelen en taken van de organisatie
• Primaire en ondersteunende processen waarin kennis van belang is
• Het kennismanagementbeleid van de organisatie
• De mate van aandacht voor kennismanagement
• De huidige verdeling van taken en verantwoordelijkheden voor
kennismanagement
• Huidige gebruikte instrumenten en huidige kennisinfrastructuur
• De cultuur van de organisatie
• Informatie over recente interne en externe ontwikkelingen
(2) Vragenlijst
Het tweede deel van de scan bestaat uit een vragenlijst die onder medewerkers van de
organisatie verspreid wordt. Redenen om voor een vragenlijst te kiezen zijn het betrekkelijk
grote bereik en de mogelijkheid om diverse samenhangen tussen de eerder genoemde
onderdelen van kennismanagement (kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren)
te toetsen.427 Een nadeel van een vragenlijst is wel de beperkte diepgang en flexibiliteit. In
combinatie met de interviews wordt geprobeerd om deze nadelen zoveel mogelijk op te
vangen.
De vragenlijst bestaat uit vier delen. Het eerste deel bestaat uit een beperkt aantal vragen
met betrekking tot de individuele karakteristieken van de respondent (functie, afdeling, etc.)
Deel twee van vragenlijst A gaat over de huidige situatie van kennismanagement zoals
gezien door de medewerkers. Om te bepalen waar potentiële problemen bestaan, worden
zes kennisprocessen onderscheiden die van belang zijn voor kennismanagement:
• Kennisbehoefte
• Kennisontwikkeling
• Kennistoegang
• Kennis delen
• Kennis toepassen
• Kennis evalueren
427 P. Verschuren & H. Doorewaard, Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: Lemma
1995, p. 144-145.
144
In het vorige hoofdstuk werden deze processen beschreven. Deel drie van vragenlijst A is er
op gericht om de omgevingsfactoren uit het voorgaande hoofdstuk te identificeren. In dit
deel worden de volgende omgevingsfactoren gemeten:
• Organisatiestructuur (mate van autonomie en decentralisatie)
• Organisatiecultuur (openheid, communicatieklimaat, mate van wederzijds respect)
• Motivatie factoren (duidelijkheid van organisatiedoelen en visies, betrokkenheid
medewerkers, stimulatie, feedback, tijdsdruk, betrokkenheid management).
Tot slot bestaat vragenlijst A uit een lijst van hulpmiddelen (specifiek voor de onderzochte
organisatie) die gebruikt kunnen worden in kennisprocessen. Respondenten wordt gevraagd
om aan te geven in welke mate zij deze hulpmiddelen gebruiken. Deze items worden
gemeten aan de hand van 5-punts Likert schalen, uiteenlopend van ‘nooit’ tot ‘erg vaak’
voor gebruik.
De delen twee en drie bieden een “foto” van de kennisprocessen en de voorwaarden.
Verschillende statements worden samengenomen in schalen die elk van deze processen en
voorwaarden meten. Uiteindelijk leidt dit tot scores tussen 1 en 5 voor elk van de
kennisprocessen, met 1 als extreem lage score (en een indicatie dat er grote knelpunten zijn
met het proces in kwestie) en 5 als een erg hoge score. Tot slot wordt met betrekking tot de
gebruikte instrumenten voor kennismanagement een overzicht van de gemiddelde scores
gegeven (weer tussen 1 en 5) van gebruik.
Vragenlijst A leidt tot een foto van de huidige staat met betrekking tot de kennisprocessen,
de organisatorische kenmerken, en IT gebruik. Deze foto is gebaseerd op de aansluiting
tussen de kwantitatieve gegevens uit de vragenlijst en de kwalitatieve data uit de
interviews.
Aan het advocatenkantoor CD is vragenlijst A in schriftelijke vorm uitgereikt. Een nadeel
hiervan was dat er kans op fouten was bij de invoer van gegevens.
De kennismanagers van kantoor CD hebben in overleg met Huysman en Apistola de
geïnterviewden geselecteerd. Huysman428 en Apistola hebben de studenten die het
428 Mw. Huysman, professor Knowledge & Organization aan de faculteit der Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij houdt zich
onder andere bezig met onderwijs en onderzoek op het gebied van theoretische aspecten
van kennismanagement en organisaties en het gebruik van onderzoekstechnieken zoals
interviews en statistiek.
145
onderzoek uitvoerden begeleid. Het onderzoek bij kantoor CD is onder begeleiding van
Huysman en Apistola uitgevoerd door zes studenten die deelnamen aan de master-course
Knowledge and Organization van de faculteit bedrijfswetenschappen aan de Vrije
Universiteit Amsterdam.
Op 10 februari 2004 organiseerde advocatenkantoor kantoor CD een startbijeenkomst
waarbij de kennismanagers van het kantoor aan de studenten en de begeleiders (Huysman
en Apistola) een presentatie gaven over de organisatie van het kantoor en
kennismanagement in het kantoor. De studenten en begeleiders werden in staat gesteld om
vragen te stellen. Van 13 tot en met 19 februari kregen de medewerkers de tijd om de
vragenlijst in te vullen. Op 20 februari werden de vragenlijsten weer ingeleverd.
Van 2 maart tot en met 9 maart 2004 hielden de studenten semi-gestructureerde interviews
met de daartoe door de kennismanagers van het kantoor geselecteerde medewerkers. Elke
groep studenten had voorafgaand aan de interviews in overleg met de begeleiders een
deeldomein van kennismanagement zoals het specifiek gebruik van IT of het delen van
kennis geselecteerd dat zij nader wilden onderzoeken in kantoor CD. De studenten maakten
daartoe gebruik van gestructureerde interviews waarbij zij vooraf vragen hadden
geformuleerd. Het voordeel van deze aanpak is dat de studenten meer aandacht voor detail
konden hebben en minder snel iets konden vergeten. Een nadeel is dat de studenten
misschien een verkeerd beeld van het domein konden hebben en daardoor niet de goede
vragen stelden. De studenten kregen wel voorbeeldvragen van de begeleiders maren waren
verder vrij om zelf hun vragen te formuleren en te stellen. Om de kans op een verkeerd
beeld van het domein te verkleinen was het achteraf gezien beter geweest om met de
studenten meer hun vragen te bespreken.
Op 23 maart 2004 presenteerden de studenten hun bevindingen aan de kennismanagers,
enkele medewerkers en partners van het kantoor.
Er is bij kantoor CD gesproken met drie advocaten. Ieder interview heeft ongeveer één uur
geduurd. De vragenlijsten zijn met behulp van SPSS geanalyseerd. De vragenlijsten konden
anoniem ingevuld worden zodat de kans op eerlijke antwoorden en meer respondenten kon
toenemen.
In 2004 heb ik van vragenlijst A een elektronische versie gemaakt die via mijn website
bereikbaar was. Vervolgens heb ik contact opgenomen met kennismanagers van drie grote
Nederlandse advocatenkantoren (MN, JK en KL) en gevraagd of zij mee wilden werken
aan het onderzoek. Via e-mail hebben de kennismanagers van de kantoren het adres van de
website aan alle advocaten doorgestuurd. Elk kantoor kreeg enkele weken de tijd om de
vragenlijst in te vullen, daar waren zij ook van op de hoogte. De website was overigens
146
voorzien van een in te vullen gebruikersnaam en wachtwoord. De gebruikersnaam en het
wachtwoord werd alleen aan de advocaten van het desbetreffende kantoor gezonden om te
voorkomen dat willekeurige bezoekers van de website de vragenlijst zouden invullen. De
elektronische vragenlijst verschilde ten opzichte van de schriftelijke vragenlijst daarin dat
geen aandacht werd besteed aan de hulpmiddelen voor kennismanagement. Ik had besloten
om de hulpmiddelen weg te laten omdat de vragenlijst er toch te omvangrijk uitzag en dit
advocaten wellicht zou afschrikken om het in te vullen. Achteraf gezien was het toch
jammer dat dit onderdeel niet was meegenomen omdat het toch een belangrijker rol ging
spelen in mijn onderzoek dan ik voorzag.
3.5 Vragenlijst B
Vragenlijst B is ontwikkeld door Huysman van de Vrije Universiteit Amsterdam in
samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Voor het proefschrift is het volgende
onderdeel uit de vragenlijst van belang: het gebruik van hulpmiddelen. Vragenlijst B maakt
gebruik van interviews met medewerkers uit advocatenkantoor BC om een kwalitatieve
indruk te krijgen van kennismanagement in het kantoor. Als uitgangspunt voor de
interviews dienden de volgende vragen:
• Wat is uw functie?
• Welke taken en verantwoordelijkheden behoren bij deze functie?
• Hoe lang bent u werkzaam in deze functie?
• Hoe lang bent u werkzaam bij dit kantoor?
• Welk soort kennis is noodzakelijk voor het uitvoeren van de verschillende
(primaire) taken?
• Kunt u per taak aangeven waar (bij welke kennisdrager) de kennis zich bevindt?
• In hoeverre is de kennis die u op dit moment deelt met anderen standaard, formele
kennis?
• Deelt u ook kennis met anderen die te maken hebben met hoe u uw
werkzaamheden doet of hoe u problemen oplost?
• Bent u bekend met de term ‘kennismanagement’?
• Wat verstaat u onder ‘kennismanagement’?
• Staat ‘kennismanagement’ op de agenda? Zo ja, hoe lang?
• Is kennismanagement volgens u belangrijk ter ondersteuning van het primaire
doel?
• Wat zijn obstakels met betrekking tot het delen van kennis?
• Wanneer bent u het meest geneigd kennis met anderen te delen?
• En wanneer het minst?
• Op welke manier probeert u het belang van delen van kennis aan uw medewerkers
duidelijk te maken? (alleen voor partner)
147
• Vaststellen organisatorische kenmerken
• Kunt u de cultuur binnen uw organisatie typeren? (competitief/coöperatief,
formeel/informeel?
• Hoe is de relatie tussen experts (seniors) en nieuwelingen (juniors) in uw kantoor?
(denk hierbij aan coöperatieve en informele relaties, of juist veel afstand en
formaliteit wat sharing weer tegengaat)
• Wordt er tijd beschikbaar gesteld om kennis te delen binnen de organisatie?
• Worden medewerkers in deze organisatie gestimuleerd om kennis te delen? Zo ja,
hoe? (extra beloning?)
• Is er een sterke hiërarchie in uw bedrijf/unit? Sterk besef van status.
• Bestaat er daardoor een competitief gevoel? Is er competitie tussen bepaalde
mensen met kennis, waardoor kennis niet gedeeld wordt?
• Heeft u het gevoel dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met “private information”
• Zijn er bepaalde groepen ontstaan binnen de organisatie?
• Wat zou de organisatie volgens u moeten veranderen om kennis beter te laten
stromen?
In de vragenlijst is een lijst van hulpmiddelen opgenomen die gebruikt kunnen worden in
kennisprocessen. Respondenten werd gevraagd om aan te geven in welke mate zij deze
instrumenten gebruiken. Deze items worden gemeten aan de hand van 5-punts Likert
schalen, uiteenlopend van ‘nooit’ tot ‘erg vaak’ voor gebruik.
Voor kantoor BC is het Internet gebruikt om gegevens te verzamelen. Via e-mail kregen de
respondenten een link naar de vragenlijst. Het voordeel van deze wijze van
gegevensverzameling ten opzichte van die op papier is dat het risico van fouten bij de
gegevensinvoer verminderd kan worden omdat de respondenten hun antwoorden direct in
het systeem invoerden.
In overleg met de kennismanager van kantoor BC zijn de te interviewen medewerkers
geselecteerd. Het onderzoek bij advocatenkantoor BC werd uitgevoerd door 19 studenten
Bedrijfswetenschappen van de VU onder begeleiding van Apistola.
Het onderzoek bij advocatenkantoor BC startte met een kick-off bijeenkomst bij
advocatenkantoor BC op 11 februari 2005. Tijdens deze bijeenkomst werd door de
kennismanager uitleg gegeven over de organisatie en kennismanagement en konden de
studenten eerste vragen stellen aan de kennismanager. De vragenlijsten konden via een
website benaderd en ingevuld worden. Na de startbijeenkomst werd het internetadres van
deze website via e-mail verzonden naar de respondenten. Tot 1 maart hadden de
respondenten de tijd om de vragenlijst in te vullen. Van 4 tot en met 11 maart vonden de
148
interviews plaats. Elke groep studenten had voorafgaand aan de interviews in overleg met
de begeleiders een deeldomein van kennismanagement zoals het specifiek gebruik van IT
of het delen van kennis geselecteerd dat zij nader wilden onderzoeken in het kantoor. De
studenten maakten daartoe gebruik van gestructureerde interviews waarbij zij vooraf vragen
hadden geformuleerd. Het voordeel van deze aanpak is dat de studenten meer aandacht
voor detail konden hebben en minder snel iets konden vergeten. Een nadeel is dat de
studenten misschien een verkeerd beeld van het domein konden hebben en daardoor niet de
goede vragen stelden. De studenten kregen wel voorbeeldvragen van de begeleiders maren
waren verder vrij om zelf hun vragen te formuleren en te stellen. Om de kans op een
verkeerd beeld van het domein te verkleinen was het achteraf gezien beter geweest om met
de studenten de vragen meer te bespreken.
Er zijn twintig interviews gehouden. De medewerkers van advocatenkantoor BC die
meegewerkt hebben aan de interviews vormden gezamenlijk een goede dwarsdoorsnede
van het advocatenkantoor. Er is onder meer gesproken met negen advocaten. Eind maart
presenteerden de studenten hun bevindingen aan medewerkers bij advocatenkantoor BC.
3.6 Verkennen van de gegevens
Voordat de statistische toetsen uitgevoerd worden moeten de ontvangen gegevens verkend
worden. Voor deze studie betekent dit dat er vragen opnieuw gecodeerd moeten worden en
schalen geconstrueerd moeten worden.
3.6.1 Vragen hercoderen
Het hercoderen van bepaalde vragen betekent dat de statistische software (SPSS 12.1) de
opdracht krijgt om de laagste score (bijvoorbeeld 1 = helemaal niet mee eens) te
beschouwen als de hoogste score (bijvoorbeeld 5 = helemaal mee eens) of andersom,
afhankelijk of de analist positieve of negatieve waarden wil. Ook de scores 2 en 4 moeten
in dat geval omgedraaid worden. In vragenlijst A moeten alle waarden positief zijn en
daarom zijn enkele vragen gehercodeerd. Tabel 2 laat zien welke vragen opnieuw
gecodeerd zijn.
149
• Tabel 2
# Vraag Hercodering
37 Binnen mijn afdeling zijn de mensen qua
communicatie gesloten
1 = 5, 2 = 4, 3 = 3, 4 = 2, 5 = 1
67 Ik heb geen tijd om kennis te delen met anderen 1 = 5, 2 = 4, 3 = 3, 4 = 2, 5 = 1
70 Mijn werkdruk is te groot om tijd te kunnen besteden
aan het beheer van kennis of het leren van nieuwe
dingen
1 = 5, 2 = 4, 3 = 3, 4 = 2, 5 = 1
71 Ik ben meer met mijn eigen werk bezig dan met de
organisatie als geheel
1 = 5, 2 = 4, 3 = 3, 4 = 2, 5 = 1
3.6.2 Schalen creëren
Kennismanagement is een breed onderwerp. Inzicht in bijvoorbeeld de omgevingsfactor
cultuur kan niet goed door een enkele vraag verkregen worden. Zoals in hoofdstuk twee
naar voren kwam kent een omgevingsfactor zoals cultuur verschillende aspecten die samen
een idee geven van de cultuur in een organisatie. Dit geldt ook voor de andere
omgevingsfactoren en de meeste kennisprocessen. Om één variabele te meten maken de
vragenlijsten gebruik van meerdere vragen. Deze vragen worden samengenomen in één
schaal. Een reden voor het creëren van schalen is dat een variabele uit verschillende
aspecten kan bestaan. Tabel 3 laat zien welke schalen er zijn en welke vragen of variabelen
bij welke schaal horen. De samenhang tussen de vragen die bij een variabele horen wordt
aan de hand van Cronbach’s alpha gemeten.
150
• Tabel 3
# Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage 1 voor vragen)
1 Kennisbehoefte Varb4 & varb6
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11
3 Kennistoegang Varb12 – varb14
4 kennisdelen binnen afdeling Varb15 – varb20
5 Kennisdelen buiten afdeling Varb21-varb24
6 Kennisgebruik Varb25-varb26
7 Kennisevaluatie Varb27-varb30
8 Openheid Varc34-varc37
9 respect Varc38-varc41
10 Autonomie Varc42-varc45
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49
12 Helderheid doelen en visie Varc50-varc52
13 Betrokkenheid Varc53-varc57
14 Stimulatie Varc58-varc61
15 Feedback Varc62-varc66
16 Tijd Varc67-varc70
17 Betrokkenheid management Varb33
De Cronbach’s alpha is een instrument dat de correlatie tussen de antwoorden op
verschillende vragen meet. De Cronbach alpha kent waarden tussen –1 (compleet
tegenovergestelde samenhangende vragen) en 1 (perfect samenhangende vragen; de vragen
overlappen elkaar helemaal). Over het algemeen wordt een Cronbach alpha van 0,6 of
hoger als betrouwbaar genoeg geaccepteerd.
151
3.7 Statistische toetsen
Van de diverse hulpmiddelen wordt het gemiddelde gebruik berekend. De
omgevingsfactoren en kennisprocessen zijn samengenomen in schalen. Van deze schalen
zal ook het gemiddelde berekend worden. Dit alles geeft een overzicht van onder meer het
gemiddelde gebruik van databanken door advocaten, het gemiddelde van het ontwikkelen
van kennis door advocaten en het gemiddelde van de autonomie ervaren door advocaten.
Vervolgens wordt met behulp van correlatie429 de samenhang tussen hulpmiddelen,
kennisprocessen en omgevingsfactoren beschreven. Correlatie gebruik ik omdat, hoewel
veel auteurs een richting van het verband tussen hulpmiddelen, kennisprocessen en
omgevingsfactoren suggereren, de aanwezigheid van een verband en de richting van het
verband mijns inziens niet duidelijk is. Openheid in een organisatie bijvoorbeeld kan net zo
goed het geval zijn van de mate waarin kennis wordt gedeeld als andersom. Bij de
interpretatie wordt gebruik gemaakt van de Pearson r die de sterkte van het verband tussen
variabelen aangeeft (zie Tabel 4):
r = 1: perfect positief verband (hogere waarde x, hogere waarde y)
r = -1: perfect negatief verband (hogere waarde x, lagere waarde y)
r = 0: geen verband.
Een correlatie (r) onder de 0.2 is verwaarloosbaar, tussen de 0.2 en 0.4 is laag.
• Tabel 4
R Interpretatie kracht verband
< 0,3 zeer zwak
0,3 - 0,4 zwak
0,4 - 0,7 matig
0,7 - 0,8 sterk
> 0.8 uitzonderlijk sterk
429 A. de Vocht, ‘Basishandboek SPSS 10’, Utrecht: Bijleveld Press, 2000, p. 193.
152
Bepalend bij de correlatie toets is dat de kans dat het verband toevallig is minder is dan 5%
(p < 0,05).
Tot slot: Er is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van de correlatie analyses in dit
proefschrift. Correlatie analyses kunnen geen oorzaak en gevolg bepalen.430 Een
(significante) correlatie drukt geen oorzakelijk verband uit. Stel dat er een verband wordt
gevonden tussen het delen van kennis door advocaten en de frequentie dat ze IT gebruiken.
Dan is daarmee niet bewezen dat advocaten kennis delen door het gebruik van IT. Net zo
goed is het mogelijk dat advocaten die in aanleg meer neigen tot het delen van kennis ook
vaker IT gebruiken. Er is in dit geval slechts sprake van een statistisch verband, en niet van
een oorzakelijk verband. Beide, kennisdeling en IT gebruik, zouden veroorzaakt kunnen
zijn door andere factoren.
3.8 Verschillen gemiddelde scores
In de inleiding van deze studie werd opgemerkt dat er een groeiende aandacht is in de
literatuur voor kennismanagement door advocaten in grote advocatenkantoren. De
voornaamste reden die in die literatuur gegeven wordt om aandacht te schenken aan
kennismanagement specifiek in advocatenkantoren is dat die kantoren kennisintensief zijn.
Waarin kennismanagement in advocatenkantoren zich onderscheidt van kennismanagement
in andere organisaties wordt doorgaans niet duidelijk.
Voor meer inzicht in de verschillen tussen kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren en medewerkers in andere organisaties maak ik gebruik van een aantal
in de literatuur verschenen case studies over kennismanagement in diverse organisaties (zie
hoofdstuk 4) en twee datasets. Deze datasets zijn gebaseerd op dezelfde vragenlijst
(vragenlijst A)431 zoals toegepast bij advocatenkantoor CD. Er wordt alleen van de dataset
van kantoor CD gebruik gemaakt omdat die dataset data over kennisprocessen,
omgevingsfactoren én hulpmiddelen bevat.
Vragenlijst A werd in het kader van de Business Administration master-courses
“Knowledge and Organization” (2004), gegeven aan de Vrije Universiteit Amsterdam ook
uitgevoerd bij de ondersteunende staf van een ziekenhuis en een wetenschappelijk instituut.
Deze twee organisaties zijn, net zoals de onderzochte advocatenkantoren, niet willekeurig
gekozen. Zij moesten op de een of andere wijze al bezig zijn met kennismanagement. De
reden voor deze eis was dat wanneer de organisaties niet met kennismanagement bezig
waren, de medewerkers van die organisaties niet in staat zouden zijn om de vragenlijsten
430 R.I. Levin, Statistics for Management, Prentice-Hall, 1987, p. 550. 431 B. van den Hooff, J. Vijvers & J. de Ridder, ‘Foundations and Applications of a
Knowledge Management Scan’, European Management Journal (21), 2003-2, p. 244.
153
goed in te vullen. De medewerkers moesten ervaring hebben met kennismanagement, of
tenminste een idee hebben van wat het inhoudt, en zich bewust zijn van het effect dat het op
hun gedrag heeft. Het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut waren zich al bewust
van kennismanagement en waren bezig met het implementeren ervan of hadden het reeds
geïmplementeerd. Er is gekozen voor deze twee organisaties omdat zij bereid waren om
mee te werken.
3.8.1 Te vergelijken variabelen
Zowel bij het advocatenkantoor als bij het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut is
vooraf besproken welke hulpmiddelen in de organisatie aanwezig zijn en op de vragenlijst
vermeld konden worden. Omdat het per organisatie verschillend is welke hulpmiddelen
aanwezig zijn zullen voor de vergelijking alleen die hulpmiddelen gebruikt worden die
zowel in het advocatenkantoor als in het ziekenhuis en bij het wetenschappelijk instituut
gebruikt worden. Verder ontbreken er in de vragenlijst voor het wetenschappelijk instituut
de volgende variabelen omdat het management niet wilde dat deze variabelen onderzocht
werden: varc65 tot en met varc71. Om de vergelijking tussen het instituut en het
advocatenkantoor mogelijk te maken zijn deze variabelen uiteindelijk weggelaten bij de
vergelijking. De variabelen bij het ziekenhuis en het advocatenkantoor komen geheel
overeen.
3.8.2 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk Instituut en het
Ziekenhuis
De dataset van advocaten CD, het wetenschappelijk instituut en het ziekenhuis zijn
samengevoegd in één SPSS bestand om zo een vergelijking tussen de verschillende
organisaties mogelijk te maken. De schalen van vragenlijst A zijn gebaseerd op de
indelingen van Van den Hooff, Vijvers en De Ridder.432 Tabel 5 geeft een overzicht van de
door hun gedefinieerde schalen en de variabelen of vragen uit de vragenlijst die volgens
hen de betreffende schaal vormen.
432 B. van den Hooff, J. Vijvers & J. de Ridder, ‘Foundations and Applications of a
Knowledge Management Scan’, European Management Journal (21), 2003-2, p. 244.
154
• Tabel 5
# Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage 1 voor vragen)
1 Kennisbehoefte Varb4 & varb6
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11
3 Kennistoegang Varb12 – varb14
4 kennisdelen binnen afdeling Varb15 – varb20
5 Kennisdelen buiten afdeling Varb21-varb24
6 Kennisgebruik Varb25-varb26
7 Kennisevaluatie Varb27-varb30
8 Openheid Varc34-varc37
9 respect Varc38-varc41
10 Autonomie Varc42-varc45
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49
12 Helderheid doelen en visie Varc50-varc52
13 Betrokkenheid Varc53-varc57
14 Stimulatie Varc58-varc61
15 Feedback Varc62-varc66
16 Tijd Varc67-varc70
17 Betrokkenheid management Varb33
3.8.3 ANOVA en Tukey Toets
Voor het vergelijken van de organisaties wordt de ANOVA (Analysis of variance) toets
gebruikt. ANOVA is een variantie-analyse toets om vast te stellen of de gemiddelde scores
van twee of meer groepen van elkaar verschillen.433 Nadat met ANOVA bepaald is dat er
een significant verschil tussen groepen is, kan met behulp van de Tukey-toets nagegaan
worden welke groepen precies verschillen.
433 R.I. Levin, Statistics for Management, Prentice-Hall, 1987; A. de Vocht,
‘Basishandboek SPSS 10’, Utrecht: Bijleveld Press, 2000, p. 182 e.v.
155
3.9 Samenvatting
In het voorgaande hoofdstuk werd duidelijk dat een aantal onderzoeksvragen alleen goed
beantwoord konden worden door empirisch onderzoek. In dit hoofdstuk heb ik de opzet en
het uitvoeren van interviews en vragenlijsten, de keuze van te onderzoeken
advocatenkantoren en advocaten en de te gebruiken statistische toetsen besproken.
Onderdeel van de studie zijn interviews uit 2002. Gedurende deze periode zijn zeven
advocaten uit vier grote Nederlandse advocatenkantoren geïnterviewd. Het doel van deze
interviews was om bekend te raken met het onderwerp kennismanagement door advocaten.
De advocatenkantoren en advocaten die hebben meegewerkt aan het empirisch onderzoek
zijn niet willekeurig gekozen. Zij moesten op de een of andere wijze al bezig zijn met
kennismanagement.
Er is gebruik gemaakt van twee vragenlijsten. Vragenlijst A is ontwikkeld in samenwerking
tussen de Universiteit van Amsterdam en het Nederlandse consultancy kantoor O&I
Management Partners. Vragenlijst A is sinds 1999 reeds bij een aantal organisaties
uitgetest, en aan de hand van de resultaten steeds verder verfijnd. Een van de doelen van
vragenlijst A is inzicht bieden in de huidige situatie m.b.t. kennismanagement in de
organisatie door middel van een ‘foto’ van een aantal cruciale processen en voorwaarden.
Vragenlijst B is nieuw ontwikkeld door Huysman van de Vrije Universiteit Amsterdam in
samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Voor het proefschrift is het volgende
onderdeel uit vragenlijst B van belang: het gebruik van hulpmiddelen.
In 2004 en 2005 hebben studenten Bedrijfswetenschappen van de Vrije Universiteit onder
begeleiding van Huysman en Apistola advocaten van twee grote Nederlandse
advocatenkantoren geïnterviewd en de antwoorden op de vragenlijsten geanalyseerd. De
studenten hebben hun bevindingen gepresenteerd aan de kennismanagers, enkele
medewerkers en partners van de betreffende kantoren. In 2004 heb ik van vragenlijst A een
elektronische versie gemaakt die via mijn website bereikbaar was. Vervolgens heb
advocaten van drie grote Nederlandse advocatenkantoren (MN, JK en KL) de elektronische
vragenlijst ingevuld.
Voordat de statistische toetsen uitgevoerd konden worden moesten de ontvangen gegevens
verkend worden. Voor deze studie betekende dat dat er vragen gehercodeerd moeten
worden en schalen geconstrueerd moeten worden. Om de schalen te controleren wordt
gebruik gemaakt van de Cronbach’s alpha toets. Met behulp van correlatie wordt de
samenhang tussen hulpmiddelen, kennisprocessen en omgevingsfactoren getoetst. Voor het
vergelijken van de organisaties wordt de ANOVA (Analysis of variance) toets gebruikt in
156
combinatie met de Tukey-toets. De resultaten van het empirisch onderzoek beschrijf ik in
het volgende hoofdstuk.
157
4 Resultaten
4.1 Inleiding
In hoofdstuk twee werden de te onderzoeken hypotheses gepresenteerd. Deze zijn nader
geformuleerd in de conclusies van dat hoofdstuk. Hoofdstuk drie beschreef hoe deze
hypotheses empirisch onderzocht worden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit
empirisch onderzoek gepresenteerd en in verband gebracht met het theoretisch kader uit
hoofdstuk twee. Bij het bestuderen van de resultaten moet er rekening gehouden worden
met het feit dat de resultaten gebaseerd zijn op onderzoek van een beperkt aantal
advocatenkantoren en een beperkt aantal advocaten.
4.2 Omschrijvingen van kennis uit de interviews
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese gepresenteerd:
• Advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden.
Interviews lijken met advocaten suggereren dat de hypothese bevestigd kan worden. De
begrippen gegevens, informatie en kennis worden door elkaar gebruikt:
Een filosofische discussie over de betekenis van kennis is volgens een advocaat uit advocatenkantoor KL niet van belang. Ook volgens een
andere advocaat uit advocatenkantoor KL wordt het onderscheid tussen
gegevens, informatie en kennis in de praktijk niet gemaakt. Volgens
een advocaat uit advocatenkantoor MN wordt er in het kantoor geen
gebruik gemaakt van een definitie van kennis. De opvatting is dat de
praktijk niet last gevallen moet worden met theoretische
omschrijvingen van kennis.
In hoofdstuk twee bleek al dat de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
hebben aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden. Interviews met advocaten wekken de suggestie dat dit beeld klopt. Het
gebruik van precieze definities in de praktijk is zeer complex. In intuïtief taalgebruik
worden de begrippen gegevens, informatie en kennis voortdurend door elkaar gehaald.
Daarom heb ik in hoofdstuk twee aangegeven dat ik voor dit onderzoek in
advocatenkantoren een intuïtief concept van kennis gebruik.
158
Net als gegevens en informatie kan expliciete kennis ten opzichte van impliciete kennis
eenvoudiger worden vastgelegd in informatietechnologie of documenten omdat expliciete
kennis onder woorden gebracht kan worden. Het maken van een duidelijk onderscheid is
echter complex omdat kennis dynamisch is en in de loop der tijd kan wisselen tussen
impliciet en expliciet. Uit de interviews met advocaten is gebleken dat enkele advocaten op
de hoogte zijn van het onderscheid tussen expliciete kennis en impliciete kennis.
In de literatuur wordt kennis in een advocatenkantoor, zoals we in hoofdstuk twee zagen,
onder meer onderscheiden in administratieve gegevens, declaratieve kennis, procedurele
kennis en analytische kennis. Het indelen van kennis in een advocatenkantoor in dergelijke
soorten is zinvol omdat daarmee inzicht gekregen kan worden in kennis die inhoudelijk van
belang is voor een (specifieke) juridische taak en welke kennis over het algemeen van
belang is voor het kantoor. Het indelen van kennis is ook hier echter complex, bijvoorbeeld
omdat declaratieve kennis en analytische een niet te onderscheiden mix kunnen vormen.
Dat geldt ook voor het onderscheid dat één advocatenkantoor aangaf te maken tussen
informatie (alle externe bronnen) en kennis (alle interne producties):
Volgens een advocaat uit advocatenkantoor CDB wordt binnen CDB gebruik gemaakt van een expliciet onderscheid tussen informatie en
kennis. Informatie betreft alle externe bronnen zoals juridische
vakbladen en handboeken. Kennis wordt daarentegen gezien als datgene dat intern geproduceerd wordt, bijvoorbeeld in de vorm van
documenten en adviezen. Een juridisch probleem bijvoorbeeld kan met
behulp van een handboek gedeeltelijk opgelost worden. Het gedeelte
dat door de jurist zelf toegevoegd wordt, wordt als kennis beschouwd.
Op deze manier kan DB bijvoorbeeld aan cliënten tonen welke
toegevoegde waarde zij aan een casus hebben geleverd. Ook wordt
door het onderscheid duidelijk welke informatie of kennis wel of niet is
gebruikt.
Op een gegeven moment lijkt het steeds complexer te worden om aan te geven wat een
jurist zelf heeft toegevoegd aan een document en welk deel van het document afkomstig is
van externe bronnen. Verder zouden externe bronnen, in tegenstelling tot de naam
informatie, ook over kennis kunnen beschikken.
159
Verder laten de interviews zien dat de in hoofdstuk twee genoemde indelingen in kennis
van Edwards en Mahling (administratieve gegevens, declaratieve kennis, procedurele
kennis en analytische kennis) en Rusanow:
• Expliciete juridische kennis voor de rechtspraktijk,
• Kennis voor de juridische onderneming,
• Kennis over het kantoor en haar rechtsgebieden,
• Kennis over cliënten,
• Kennis over de commerciële markt en specifieke industrieën,
• Kennis over de vaardigheden en expertise van medewerkers,
• Kennis van methoden en processen,
• Eerdere projecten en geleerde lessen,
• Kennis over derde partijen, kennis over de marktpositie van het kantoor,
• Kennis over de opbrengsten, kosten en winstgevendheid van het kantoor, niet
geheel gebruikt worden door advocaten:
Advocaat CD uit advocatenkantoor BC merkt op dat de kennis en informatie die binnen BC verspreid wordt bestaat uit vakkennis,
jurisprudentie, parlementaire stukken, de Staatscourant etc. Ook de
Knowhow bestanden zoals (persoonlijke) modellen. Dit is meer de
persoonlijke kennis van de medewerkers. Deze kennis is deels centraal.
De rest van de persoonlijke kennis en informatie houdt iedereen dicht
bij zich. Advocaat OP uit advocatenkantoor BC stelt dat kennis uit twee
elementen bestaat, persoonlijke kennis die mensen meedragen in hun
hoofd en kennis die opgeschreven is en toegankelijk is voor iedereen. Kennis die opgeschreven is kan gemanaged worden en toegankelijk
gemaakt worden voor bepaalde mensen. Kennis in de hoofden van
mensen is veel moeilijker te delen met andere mensen. Dit wordt vooral
gedaan door middel van training on the job. Advocaat UVD uit
advocatenkantoor BC onderscheidt expliciete kennis die gevonden kan
worden in de bibliotheek. Deze kennis kan verspreid worden via mail
of fax. Onder expliciete kennis valt ook de digitale informatie op
bijvoorbeeld het intranet. Voorts vat hij kennis hoofdzakelijk samen als
rechtsregels. Verder kan kennis over zaken van andere advocaten en
informatie over vakbladen van belang zijn.
Een mogelijke oorzaak hiervan kan zijn dat advocaten nog niet bekend zijn met de
indelingen van Terrett en Rusanow. Advocaten lijken geneigd te zijn om kennis in te delen
in concrete bronnen zoals jurisprudentie. Een reden hiervoor kan zijn dat advocaten in hun
dagelijkse werk voortdurend te maken hebben met concrete gevallen.
160
Verder komt uit het interview naar voren dat sommige advocaten zich bewust zijn van het
onderscheid tussen expliciete kennis en persoonlijke of impliciete kennis. Dit bewustzijn
kan mede gekomen zijn doordat advocaten zich al in meer of mindere mate expliciet
hebben beziggehouden met het onderwerp kennismanagement. Bijvoorbeeld door er
artikelen over te lezen of door met de kennismanager over dit onderwerp van gedachten te
wisselen.
4.3 Omschrijvingen van kennismanagement uit de interviews
Op basis van de literatuur kwam ik in hoofdstuk twee tot de volgende hypothese: Onder
advocaten bestaan uiteenlopende omschrijvingen van het begrip kennismanagement. Deze
hypothese wordt bevestigd door de interviews met advocaten:
Advocaat OA uit advocatenkantoor KL omschrijft kennismanagement als het beschikbaar maken van informatie en kennis ter ondersteuning
van de praktijk. Volgens Avocaat AB van advocatenkantoor KL betreft
kennismanagement het overzicht hebben van aanwezige kennis, het
toegankelijk maken van kennis, het delen van kennis en het toepassen van kennis. Advocaat BC van advocatenkantoor KL omschrijft
kennismanagement als het faciliteren van het werk met up-to-date en
betrouwbare informatie. Met name informatie over de context van
zaken vindt hij belangrijk.
Advocaat UVZ uit advocatenkantoor BC ziet kennismanagement
vooral als een club die boeken en teksten zorgen. Advocaat CD uit
advocatenkantoor BC omschrijft kennismanagement als de juridische
informatie voorziening (voorheen de bibliotheek). Dit is het beheren
van de databank, het verzamelen van informatie en het bekendmaken
van deze informatie. Advocaat UVD uit advocatenkantoor BC
interpreteert kennismanagement als de stroom van informatie op verschillende niveaus. Advocaat VW uit advocatenkantoor BC ziet
kennismanagement als een manier om ervoor te zorgen dat iedereen
weet wie wat doet en waar kennis zit.
Advocaat UVM uit advocatenkantoor CD beschrijft kennismanagement
als het beheren en ontsluiten van kennis binnen de organisatie.
Advocaat QR uit advocatenkantoor CD verstaat onder
kennismanagement het stroomlijnen en beschikbaar stellen van kennis,
ook de opleidingen vallen hieronder.
Advocaat OP uit advocatenkantoor BC stelt vast dat er
hoogstwaarschijnlijk geen algemene definitie van kennismanagement
in zijn kantoor. Een advocaat uit advocatenkantoor MN merkt op dat er nog geen kennismanagement definitie is. Deze wordt waarschijnlijk
begin volgend jaar als onderdeel van het strategisch plan vastgesteld.
161
Sommige medewerkers moeten nog wennen aan KM. Niet iedereen is
bekend met KM. KM wordt wel positief opgevat.
Uit de interviews komt naar voren dat er onder advocaten geen overeenstemming bestaat
over het begrip kennismanagement. Een reden hiervoor bleek tijdens de interviews: omdat
kennismanagement nog een relatief jonge en in ontwikkeling zijnde discipline is zijn
advocaten niet altijd bekend met wat kennismanagement is.
Zowel in de literatuur over kennismanagement als onder advocaten bestaan dus
verschillende omschrijvingen van het begrip kennismanagement. De aanwezigheid van
verschillende omschrijvingen kan er toe leiden dat er onder advocaten verkeerde
verwachtingen van kennismanagement ontstaan. Omdat niet aan al die verwachtingen
voldaan kan worden bestaat de kans dat het succes van het concept kennismanagement in
een advocatenkantoor afneemt. Een mogelijkheid voor advocatenkantoren is wellicht om
voor een omschrijving van kennismanagement te kiezen die past bij het kantoor. Door deze
omschrijving toe te lichten en bekend te maken onder advocaten weten zij beter wat er
verwacht wordt van het toepassen van kennismanagement. Verder kan een omschrijving
van kennismanagement helpen periodiek na te gaan of kennismanagement in het hele
kantoor nog wordt toegepast zoals in de omschrijving beoogd werd.
Een eenduidig antwoord op wat kennismanagement is kan dus niet gegeven worden. Wat
wel uit de verschillende omschrijvingen van kennismanagement in de literatuur en uit de
interviews naar voren komt zijn de processen waaruit kennismanagement bestaat:
Medewerkers in een organisatie kunnen kennis onder meer verzamelen, ontwikkelen, delen,
evalueren en toepassen. Deze processen worden ook wel kennisprocessen genoemd.
Hulpmiddelen zoals databases en internet, kunnen het uitvoeren van kennisprocessen
ondersteunen. Omgevingsfactoren zoals de doelen van de organisatie en de mensen in een
organisatie bepalen mede hoe kennisprocessen uitgevoerd worden en hulpmiddelen
gebruikt worden. Kennismanagement in deze studie betreft het beheer van de verschillende
onderdelen in onderlinge samenhang.
Alvorens de resultaten van de vragenlijsten te presenteren zal in de volgende paragrafen
eerst de bruikbaarheid van de vragenlijsten zelf beschreven worden.
162
4.4 Resultaat creatie van schalen in vragenlijst A
De schalen van vragenlijst A zijn gebaseerd op de indelingen van Van den Hooff, Vijvers
en De Ridder.434 Tabel 6 geeft een overzicht van de door hen gedefinieerde schalen en de
variabelen of vragen uit de vragenlijst die volgens hen de betreffende schaal vormen. In
Tabel 6 staan tevens de Cronbach alpha’s scores op basis van mijn onderzoek.
• Tabel 6
#
Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage 1 voor
vragen)
Cronbach alpha
1 Kennisbehoefte Varb4 & varb6 0,251
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11 0,588
3 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,780
4 kennisdelen binnen
afdeling
Varb15 – varb20 0,723
5 Kennisdelen buiten
afdeling
Varb21-varb24 0,611
6 Kennisgebruik Varb25-varb26 0,562
7 Kennisevaluatie Varb27-varb30 0,526
8 Openheid Varc34-varc37 0,756
9 respect Varc38-varc41 0,790
10 Autonomie Varc42-varc45 0,476
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49 0,622
12 Helderheid doelen en visie Varc50-varc52 0,863
13 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,749
14 Stimulatie Varc58-varc61 0,859
15 Feedback Varc62-varc66 0,779
16 Tijd Varc67-varc70 0,594
17 Betrokkenheid
management
Varb33 n.v.t.
De meeste schalen van Van den Hooff, Vijvers en De Ridder blijken voldoende homogeen
te zijn. De schalen kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennisgebruik, kennisevaluatie,
autonomie en tijd blijken een té lage Cronbach Alpha te scoren.
434 B. van den Hooff, J. Vijvers & J. de Ridder, ‘Foundations and Applications of a
Knowledge Management Scan’, European Management Journal (21), 2003-2, p. 244.
163
Na verwijdering van een beperkt aantal items en factor analyse (zie bijlage 2) is de
Cronbach Alpha van de verschillende schalen voldoende verbeterd (zie Tabel 7).
• Tabel 7
Schaal Variabele Cronbach alpha
kennisbehoefte Varb6 n.v.t.
kennisontwikkeling Varb7, varb8 0,631
kennisgebruik Varb25, varb26, varb28 0,679
kennisevaluatie Varb4, varb9, varb10, varb27 0,669
autonomie Varc42, 44, 45 0,722
tijd Varb 67, 68, 69 0,613
4.4.1 Schalen advocatenkantoor CD
Zoals eerder opgemerkt is alleen bij kantoor CD onderzoek gedaan naar hulpmiddelen. Om
het verband tussen hulpmiddelen, omgevingsfactoren en kennisprocessen te analyseren
kunnen zodoende alleen de gegevens van kantoor CD gebruikt worden. Om deze gegevens
te kunnen gebruiken moeten voor kantoor CD de vragen opnieuw gecodeerd worden en
moeten de schalen opnieuw getoetst worden omdat het aantal respondenten lager is dan de
combinatie van de kantoren MN, JK, KL en CD samen. Voor het analyseren van de schalen
ga ik uit van de schalen waarvan in de vorige paragraaf bleek dat zij een voldoende
Cronbach Alpha hadden. In Tabel 8 staan deze schalen plus bijbehorende variabelen. In de
laatste kolom staat de Cronbach Alpha zoals gebaseerd op enkel de gegevens van kantoor
CD.
164
• Tabel 8
# Schaal Variabelen of vragen (zie
bijlage 1 voor vragen)
Cronbach alpha gegevens
kantoor CD
1 Kennisbehoefte varb6 n.v.t.
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb8 0,696
3 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,807
4 kennisdelen binnen
afdeling
Varb15 – varb20 0,622
5 Kennisdelen buiten
afdeling
Varb21-varb24 0,427
6 Kennisgebruik Varb25, varb26, varb28 0,725
7 Kennisevaluatie Varb4, 9, 10, 27 0,593
8 Openheid Varc34-varc37 0,702
9 Respect Varc38-varc41 0,823
10 Autonomie Varc42, 44, 45 0,720
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49 0,587
12 Helderheid doelen en
visie
Varc50-varc52 0,873
13 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,669
14 Stimulatie Varc58-varc61 0,889
15 Feedback Varc62-varc66 0,739
16 Tijd Varb 67, 68, 69 0,199
17 Betrokkenheid
management
Varb33 n.v.t.
We zien in Tabel 8 dat de meeste schalen voldoende homogeen zijn en alleen kennisdelen
buiten de afdeling, kennisevaluatie en tijd hebben een té lage Cronbach alpha. Na het
verwijderen van enkele items en het toepassen van factor analyse kon de Cronbach alpha
van de verschillende schalen verbeterd worden (zie bijlage 3).
165
De uiteindelijke schalen voor kantoor CD staan in Tabel 9.
• Tabel 9
# Schaal Variabelen of vragen
(zie bijlage 1 voor
vragen)
Cronbach alpha
gegevens kantoor CD
1 Kennisbehoefte varb6 n.v.t.
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb8 0,696
3 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,807
4 kennisdelen binnen afdeling Varb15 – varb20 0,622
5 Kennisdelen door collega’s buiten
afdeling
Varb23, 24 0,831
Kennisdelen door individu buiten
afdeling
Varb 21, 22 0,821
6 Kennisgebruik Varb25, varb26,
varb28
0,725
7 Kennisevaluatie Varb28-30 0,666
8 Openheid Varc34-varc37 0,702
9 Respect Varc38-varc41 0,823
10 Autonomie Varc42, 44, 45 0,720
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49 0,587
12 Helderheid doelen en visie Varc50-varc52 0,873
13 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,669
14 Stimulatie Varc58-varc61 0,889
15 Feedback Varc62-varc66 0,739
16 Tijd Varb 67, 68, 69 0,707
17 Betrokkenheid management Varb33 n.v.t.
166
4.4.2 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk Instituut en het
Ziekenhuis
De gegevens van de respondenten van advocatenkantoor CD, het wetenschappelijk Instituut
en het ziekenhuis zijn samengevoegd in één databestand. Van deze nieuwe dataset zijn de
Cronbach alpha’s van de benodigde schalen opnieuw berekend. In Tabel 10 staan de
Cronbach alpha’s scores op basis van mijn onderzoek.
167
• Tabel 10
# Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage 1 voor
vragen)
Cronbach alpha
1 Kennisbehoefte Varb4 & varb6 *0,234
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11 0,666
3 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,740
4 kennisdelen binnen
afdeling
Varb15 – varb20 0,762
5 Kennisdelen buiten
afdeling
Varb21-varb24 0,657
6 Kennisgebruik Varb25-varb26 *0,399
7 Kennisevaluatie Varb27-varb30 0,680
8 Openheid Varc34-varc37 * 0,178
9 respect Varc38-varc41 0,795
10 Autonomie Varc42-varc45 *0,499
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49 *0,613
12 Helderheid doelen en
visie
Varc50-varc52 *0,403
13 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,663
14 Stimulatie Varc58-varc61 0,729
15 Feedback Varc62-varc66 n.v.t.
16 Tijd Varc67-varc70 n.v.t.
17 Betrokkenheid
management
Varb33 n.v.t.
De meeste schalen blijken voldoende homogeen te zijn. Alleen de schalen kennisbehoefte;
kennisgebruik; openheid; autonomie; communicatieklimaat en helderheid doelen en visie
blijken niet voldoende homogeen te zijn. Door enkele items te verwijderen kon de
homogeniteit van de schalen voldoende verbeteren (zie bijlage 4). De uiteindelijke schalen
168
voor de vergelijking staan in Tabel 11.
• Tabel 11
# Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage 1 voor
vragen)
Cronbach alpha
1 Kennisbehoefte1 Varb4 n.v.t.
2 Kennisbehoefte2 varb6 n.v.t.
3 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11 0,666
4 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,740
5 kennisdelen binnen
afdeling
Varb15 – varb20 0,762
6 Kennisdelen buiten
afdeling
Varb21-varb24 0,657
7 Kennisgebruik1 Varb25 n.v.t.
8 Kennisgebruik2 Varb26 n.v.t.
9 Kennisevaluatie Varb27-varb30 0,680
10 Openheid Varc34-varc36* 0,718
11 respect Varc38-varc41 0,795
12 Autonomie Varc42, varc44, varc45* 0,644
13 Communicatieklimaat Varc46-varc48* 0 ,676
14 Helderheid doelen en
visie
Varc50, varc52* 0,662
15 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,663
16 Stimulatie Varc58-varc61 0,729
17 Feedback Varc62-varc66 n.v.t.
18 Tijd Varc67-varc70 n.v.t.
19 Betrokkenheid
management
Varb33 n.v.t.
169
4.5 Respons
In dit onderzoek zijn vijf grote Nederlandse advocatenkantoren onderzocht (zie Tabel 12).
Dit aantal is ten opzichte van het totaal aantal grote advocatenkantoren in Nederland niet
representatief te noemen. Dat geldt ook voor de omvang van het totaal aantal advocaten in
die kantoren ten opzichte van het totaal aantal advocaten in alle grote Nederlandse
kantoren. Desondanks geeft het onderzoek wel een bruikbare eerste indruk van
kennismanagement in grote Nederlandse advocatenkantoren. Bij het bestuderen van de
resultaten in de rest van dit proefschrift moet dus wel rekening gehouden worden met het
feit dat de resultaten gebaseerd zijn op onderzoek van een beperkt aantal advocatenkantoren
en een beperkt aantal advocaten. Daarbij komt dat de non-respons onder de onderzochte
advocaten erg hoog blijkt te zijn. Tabel 12 geeft een overzicht van de respons bij
advocatenkantoren CD, MN, JK, KL en BC. In het geval van kantoor JK was het
management van mening dat het invullen van de vragenlijst door alle advocaten te veel tijd
in beslag zou nemen en zodoende werd er door het kantoor zelf een kleine selectie gemaakt
van respondenten.
• Tabel 12
Kantoor Aantal advocaten in Nederlandse
vestigingen435
Totaal aantal ontvangen
vragenlijsten
Respons
percentage
CD 154 33 21,42%
MN 309 9 2,91%
JK 77 8 10,38%
KL 41 7 17,07%
BC 173436
51 29,47%
Uit alle onderzochte advocatenkantoren zijn het met name de advocaten op het gebied van
ondernemingsrecht die hebben gereageerd op de KM-vragenlijst. Wellicht hebben zij vanuit
hun meer bedrijfskundige achtergrond meer affiniteit met kennismanagement dan
advocaten uit andere rechtsgebieden. Een consequentie van de hoge non-respons is in ieder
geval dat zeer voorzichtig moet worden omgegaan met het generaliseren van de resultaten
naar de doelpopulatie, advocaten.
435De Stand van de Advocatuur Uitgeverij KSU. 436 De Stand van de Advocatuur Uitgeverij KSU.
170
Tabel 13 laat zien dat de meeste advocaten die de vragenlijst beantwoord hebben bij
kantoor CD afkomstig zijn van ondernemingsrecht (frequency = 9), IE/IT & Arbeidsrecht
(frequency = 6) en proces- en verzekeringsrecht.
Frequency Percent
Valid Arbeidsrecht 6 18,2
Bank- en Effectenrecht 2 6,1
IE/IT 6 18,2
Insolventierecht 3 9,1
Ondernemingsrecht 9 27,3
Overheid en Vastgoed 2 6,1
Proces- en Verzekeringsrecht 4 12,1
Kennis, Informatie en Opleiding 1 3,0
Total 33 100,0
• Tabel 13 Kantoor CD: Binnen welke praktijkgroep/afdeling bent u
werkzaam?
171
Tabel 14 laat zien dat de meeste advocaten die de vragenlijst beantwoord hebben bij
kantoor MN afkomstig zijn van ondernemingsrecht (frequency = 7).
Frequency Percent
Valid Ondernemingsrecht 7 77,8
Bank en effectenrecht 1 11,1
Total 8 88,9
Missing System 1 11,1
Total 9 100,0
• Tabel 14 Kantoor MN: Binnen welke praktijkgroep/afdeling bent u
werkzaam?
Tabel 15 laat zien dat de meeste advocaten die de vragenlijst beantwoord hebben bij
kantoor JK afkomstig zijn van contracten schade en aansprakelijkheid en verzekeringsrecht
(frequency = 2).
Frequency Percent
Arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht 1 12,5
Contracten schade en aansprakelijkheid 2 25,0
Bestuursrecht ruimtelijke ordening milieurecht 1 12,5
Europees recht 1 12,5
Bank en effectenrecht 1 12,5
Verzekeringsrecht 2 25,0
Total 8 100,0
• Tabel 15 Kantoor JK: Binnen welke praktijkgroep/afdeling bent u werkzaam?
172
Tabel 16 laat zien dat de meeste advocaten die de vragenlijst beantwoord hebben bij
kantoor KL afkomstig zijn van notariaat (frequency = 2).
Frequency Percent
Koop intellectuele eigendom mededingingsrecht 1 14,3
Ondernemingsrecht 1 14,3
Bestuursrecht ruimtelijke ordening milieurecht 1 14,3
Faillissementen 1 14,3
Bank en effectenrecht 1 14,3
Notariaat 2 28,6
Total 7 100,0
• Tabel 16 Kantoor KL: Binnen welke praktijkgroep/afdeling bent u werkzaam?
Tabel 17 laat zien dat de respons van de medewerkers van het wetenschappelijk instituut
(68,5%) betrekkelijk goed is. De respons van de medewerkers van de ondersteunende staf
van het ziekenhuis is een stuk lager (30,5%) maar valt, zeker ten opzichte van de eerder
genoemde lage respons van de advocaten, niet tegen. Lage respons betekent ook hier dat
voorzichtig moet worden omgegaan met het generaliseren van de resultaten naar de
doelpopulatie.
Organisatie Aantal medewerkers Totaal aantal ontvangen
vragenlijsten
Respons percentage
Ziekenhuis 334437
102 30,5%
Wetenschappelijk
instituut 54
438 37 68,5%
• Tabel 17
437 Jaarverslag 2004. 438 Jaarverslag 2004.
173
Tabel 18 laat zien dat de meeste respons van de medewerkers van de ondersteunende staf
van het ziekenhuis afkomstig zijn van de afdeling Hotel (frequency = 10), Verwerking
(frequency = 8) en P&O en Dienst Automatisering (frequency = 7).
Frequency Percent
Valid Economisch Administratieve Dienst 5 4,9
Registratie 6 5,9
Verwerking 8 7,8
Salarisadministratie 2 2,0
P&O 7 6,9
P&O secretariaat 4 3,9
ARBO & Straling 6 5,9
Bureau Opleidingen 6 5,9
Dienst Automatisering 7 6,9
Gebruikers Ondersteuning 5 4,9
Technisch Beheer 3 2,9
Mackintosh Beheer 1 1,0
Projecten Pool 2 2,0
Facilitair Bedrijf 9 8,8
Inkoop & Logistiek 6 5,9
Hotel 10 9,8
Communicatie 5 4,9
Technische Dienst 4 3,9
Audio Visueel Centrum 5 4,9
Total 101 99,0
Missing 0 1 1,0
Total 102 100,0
174
• Tabel 18 Ondersteunende staf Ziekenhuis: Binnen welke afdeling bent u
werkzaam?
Tabel 19 laat zien dat de meeste respons van de medewerkers van het wetenschappelijk
instituut afkomstig zijn van de wetenschappelijk onderzoekers (frequency = 23), en de
onderzoeksassistenten (frequency = 12).
Frequency Percent
Valid Wetenschappelijk onderzoeker 23 62,2
Onderzoeksassistent 12 32,4
Medewerker ICT 2 5,4
Total 37 100,0
• Tabel 19 Wetenschappelijk Instituut: Onder welke 'functiegroep' valt u?
4.6 Omgevingsfactoren advocatenkantoren MN, JK, KL en CD
Van de advocatenkantoren MN, JK, KL en CD heb ik de volgende omgevingsfactoren
geanalyseerd: openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid doelen,
betrokkenheid, stimulatie, feedback en tijd. Van de respondenten hebben we het
gemiddelde (mean) van een Likert schaal berekend (zie Tabel 20 en Tabel 21). Respect en
communicatieklimaat scoren hoog, gevolgd door betrokkenheid. Openheid, autonomie,
helderheid van doelen, stimulatie, feedback en tijd scoren laag. De betrokkenheid van het
management bij het laten zien dat het delen van kennis belangrijk is scoort erg laag. In de
volgende paragrafen zullen de verschillende scores toegelicht worden.
Schaal
openheid
Schaal
respect
Schaal
auto-
nomie
Schaal
communi-
catieklimaat
Schaal
helder-
heid
doelen
Schaal
betrok-
kenheid
Schaal
stimulatie
Schaal
feedback
Schaal
tijd
N Valid 57 53 56 53 56 53 56 56 55
Mis-
sing 0 4 1 4 1 4 1 1 2
Mean 3,4474 4,1698 3,3884 4,2547 3,0000 3,8528 3,3795 3,2964 3,4909
• Tabel 20
175
Advocaten geven aan wat betreft hun openheid het daarmee niet mee eens, niet mee oneens
te zijn (M=3,44). De respondenten geven aan er voor een groot deel (M=4,16) mee eens te
zijn dat er respect te ervaren in het kantoor. Advocaten geven wat betreft hun autonomie het
daarmee niet mee eens, niet mee oneens te zijn (M=3,38). Verder geven advocaten aan
voor een groot deel mee eens te zijn een communicatieklimaat te ervaren in het kantoor
(M=4,25). Advocaten geven voorts aan wat betreft het ervaren van heldere doelen het
daarmee niet mee eens, niet mee oneens te zijn (M=3,00). Respondenten zijn voor een
groot deel (M=3,88) mee eens dat zij betrokkenheid ervaren bij het kantoor. Advocaten
geven aan het wat betreft de stimulatie vanuit het kantoor het hier niet mee eens, niet mee
oneens te zijn (M=3,37). Voorts geven advocaten aan het wat betreft feedback in het
kantoor het daarmee niet mee eens, niet mee oneens te zijn (M=3,29). Advocaten geven aan
wat betreft het ervaren van tijdsdruk het daarmee niet mee eens, niet mee oneens te zijn
(M=3,49).
Het management laat zien dat kennisdelen belangrijk is
N Valid 56
Missing 1
Mean 2,79
• Tabel 21 Advocaten zijn het er voor een groot deel mee oneens dat Het
management laat zien dat kennisdelen belangrijk is (M=2,79).
In de volgende paragrafen worden de scores toegelicht en vergeleken met de hypotheses uit
hoofdstuk twee. Daarbij moet wederom opgemerkt worden dat de resultaten gerelativeerd
moeten worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en advocatenkantoren
betreft.
4.6.1 Wederzijds respect en vertrouwen
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese voorgesteld:
• Wederzijds respect en vertrouwen scoort hoog onder advocaten.
Deze hypothese wordt bevestigd door het statistisch onderzoek. In dit onderzoek werd in
het bijzonder worden gekeken naar het respect van een advocaat voor zijn collega’s en
leidinggevenden. Maar ook naar het respect dat collega’s en leidinggevenden hebben voor
een advocaat. Een mogelijke verklaring voor de hoge score is dat advocaten grotendeels
eenzelfde en vaak jarenlange opleiding delen en hebben geleerd wat zij van collega’s
kunnen verwachten. Voorts zou in theorie ook de invloed van de gedragsregels van de
176
Nederlandse Orde van Advocaten op de mate van respect een rol spelen.
4.6.2 Open communicatieklimaat
De hypothese uit hoofdstuk twee was dat het bestaan van een open communicatieklimaat
laag scoort onder advocaten. Dit wordt niet bevestigd door het statistisch onderzoek dat laat
zien dat het bestaan van een open communicatieklimaat hoog scoort onder advocaten. Als
het nodig is kunnen collega’s van een advocaat elkaar in hun kantoor om hulp vragen.
Verder kunnen advocaten gemakkelijk bij hun direct leidinggevenden naar binnen lopen om
iets te vragen. Ook hebben advocaten regelmatig (in)formeel contact met collega’s. Een
mogelijke oorzaak is verder dat advocaten zoveel mogelijk invloed proberen uit te oefenen
op beslissingen die hun werk betreffen, zoals het aannemen van nieuwe advocaten of
leidinggevenden. Advocaten proberen deze beslissing zo te beïnvloeden dat de nieuwe
advocaat en of leidinggevende een persoon is met wie zij betrekkelijk vaak en goed contact
kunnen hebben.
4.6.3 Betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie
Bannier en Fanoy merkten in hoofdstuk twee op dat de betrokkenheid bij het wel en wee
van grotere kantoren minder voor de hand ligt. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat
betrokkenheid relatief hoog scoort onder advocaten. De hypothese uit hoofdstuk twee dat
betrokkenheid bij de organisatie laag scoort onder advocaten wordt niet bevestigd.
Advocaten vinden zelf dat hun kantoor een goede organisatie is om in te werken. Verder
houdt het advocaten ook echt bezig of het wel goed gaat met hun kantoor.
Voorts spannen advocaten zich meer in dan van hen verwacht wordt om zo het kantoor
optimaal te laten draaien. Advocaten zijn er verder trots op om aan anderen te vertellen dat
zij voor een bepaald advocatenkantoor werken. Tot slot: advocaten kunnen zich meestal
wel vinden in de koers die de leiding van hun advocatenkantoren uitzetten. Een mogelijke
reden waarom betrokkenheid hoog scoort kan zijn dat advocatenkantoren goed getrainde en
geïndoctrineerde advocaten inhuurt die dan een aanzienlijke mate van controle over hun
eigen werk krijgen.
4.6.4 Openheid
In hoofdstuk twee werd de hypothese naar voren gebracht dat openheid laag scoort onder
advocaten. Dit wordt onderbouwd door het statistisch onderzoek dat laat zien dat openheid,
laag scoort onder advocaten. Binnen de afdelingen van advocaten wordt niet altijd
openhartig over fouten en/of vergissingen gesproken. En wanneer een advocaat ergens mee
zit is er niet altijd een collega waar hij bij kan aankloppen. Ook worden teleurstellingen
binnen de afdeling van de advocaat niet vaak met elkaar gedeeld. Verder zijn de collega’s
van de advocaat binnen zijn afdeling wat betreft communicatie niet altijd open naar elkaar
177
toe. De interviews lopen uiteen. Sommige advocaten ervaren wel openheid terwijl anderen
juist een meer gesloten en formele cultuur ervaren.
Een advocaat uit kantoor MND stelt dat de cultuur een belangrijke rol binnen kennismanagement speelt.
Volgens advocaat UVZ van kantoor BC probeert kantoor BC een no-
nonsense kantoor te zijn. Ze zoeken samen met hun klanten naar een
oplossing, die voor de klanten ook duidelijk is. Er heerst een informele sfeer. Advocaat D van kantoor BC stelt vast dat in de jaren dat hij hier
werkzaam is, de cultuur van de organisatie wel wat veranderd is, maar
de omgang tussen medewerkers is nog steeds hetzelfde. Er is een
informele sfeer in dit kantoor. De medewerkers hebben een open relatie
met elkaar, de deuren van de kantoren staan altijd open. Ook bij
problemen stappen medewerkers naar elkaar toe, ze helpen elkaar of
nemen het dossier van hen over. De band en vertrouwen tussen de klant
en de advocaat is erg belangrijk. Advocaat CD uit kantoor BC
benadrukt de competitieve cultuur van het kantoor.
Advocaat UVM uit kantoor CD stelt dat er een open informele cultuur
in het bedrijf is. Advocaat VW uit kantoor CD vindt dat kantoor CD
een klassiek advocatenkantoor is; meer in pijlers georganiseerd. Experts worden samengebracht in één gebouw maar hebben volgens
hem allen hun eigen winkeltje. Af en toe maken ze wel gebruik van
elkaars winkeltje. Er is volgens hem een sterke hiërarchie, maar dat is
in elk advocatenkantoor.
Advocaat QR uit kantoor CD vindt de cultuur bij kantoor CD vrij
formeel, in de zin dat iedereen wel in pak loopt. Verder vindt hij
zichzelf en ook anderen wel toegankelijk en is het zijn intentie om open
te zijn. De kamers hebben ook geen deuren, behalve die van sommige
partners en het is dan ook de bedoeling dat iedereen bij elkaar in en uit
kan lopen voor vragen. Door met elkaar op een kamer te zitten kun je
van elkaar leren.
Openheid in advocatenkantoren zou bevorderd kunnen worden door voorbeeldgedrag van
het management en het fysiek ontbreken van deuren van kamers. Een lage score kan
bevorderd zijn door een hoge mate van autonomie van advocaten.
178
4.6.5 Autonomie
De hypothese in hoofdstuk twee luidde als volgt:
• Autonomie scoort hoog onder advocaten.
Deze hypothese wordt niet onderbouwd door het statistisch onderzoek. Het statistisch
onderzoek laat zien dat autonomie laag scoort onder advocaten. Advocaten ervaren niet
altijd zelf hun werktempo te kunnen bepalen. Verder ervaren advocaten betrekkelijk
afhankelijk te zijn van de kennis van collega’s. Ook ervaren advocaten niet altijd in hun
werk de vrijheid te hebben om eigen doelen te bepalen. Voorts ervaren advocaten niet
altijd in hun werk niet altijd zelf te kunnen bepalen hoe zij hun werkzaamheden uitvoert. In
de literatuur wordt autonomie wel als een belangrijk kenmerk van advocaten gezien. Een
mogelijke oorzaak voor de lage score kan zijn dat advocaten zich door de aanwezigheid van
(wettelijke) regels waaraan zij zich moeten houden niet geheel autonoom kunnen
functioneren. Ook kan het zijn dat het management weinig waarde hecht aan autonomie en
juist veel aan samenwerking binnen het kantoor.
4.6.6 Helderheid van doelen
Het statistisch onderzoek laat zien dat helderheid van doelen laag scoort onder advocaten.
Onze hypothese dat de helderheid van organisatiedoelen en strategieën laag scoort onder
advocaten wordt dan ook bevestigd. De lage score wordt over het algemeen ook bevestigd
in enkele interviews:
De strategie of de missie van de organisatie kent advocaat CD van kantoor BC niet. Het doel van de organisatie is dat medewerkers hier
met plezier werken en dat zij per jaar een bepaald aantal uren werken
en dat er een bepaalde omzet wordt behaald. Per persoon wordt er een target gesteld. Hij zet zich in voor zijn medewerkers zodat zij dit
kunnen behalen.
Advocaat UVD van kantoor BC stelt dat kantoor BC een strategisch
plan heeft. Elke afdeling stelt een strategisch plan voor de
eerstkomende jaren vast waarin de groei en nieuwe cliënten beschreven
worden.
Advocaat VW van kantoor CD zegt dat het niet duidelijk is hoe kantoor
CD nu te boek wil staan, als juist kwalitatief heel goed, of is kwaliteit
nou net niet de hoofdpijler. Waar wil kantoor CD naartoe, hoe wil ze
gezien worden? Daar hoor je weinig over.
179
Een reden waarom de helderheid van doelen laag scoort is dat advocaten niet bekend zijn
met de doelen van hun kantoor. Advocatenkantoren of afdelingen in die kantoren kunnen
wel een doel of strategie hebben, maar die wordt niet altijd gecommuniceerd naar de
advocaten. Verder is de output in professionele organisaties zoals advocatenkantoren niet
goed meetbaar en dat maakt het moeilijk om overeenstemming te bereiken over de
doelstellingen.439 Daardoor verliest in advocatenkantoren het begrip strategie veel van zijn
betekenis.
4.6.7 Stimulatie
In de literatuur speelt stimulatie een belangrijke rol bij het succes van kennismanagement.
De hypothese dat stimulatie laag scoort wordt onderbouwd door het statistisch onderzoek.
Het statistisch onderzoek laat zien dat stimulatie inderdaad laag scoort onder advocaten.
Een mogelijke reden waarom stimulatie laag scoort zou kunnen zijn dat er binnen
advocatenkantoren niet de juiste hulpmiddelen zijn voor het goed stimuleren van
advocaten.
4.6.8 Feedback
In hoofdstuk twee kwam de volgende hypothese naar voren:
• Het gebruik van feedback scoort laag onder advocaten.
Deze hypothese wordt bevestigd door het statistisch onderzoek dat laat zien dat feedback
laag scoort onder advocaten. Fouten die een advocaat maakt worden hem soms
aangerekend, fouten maken mag niet. Verder worden gemaakte fouten niet altijd gebruikt
om van te leren. Daarnaast worden de prestaties van advocaten en hun gedrag niet vaak
geëvalueerd binnen hun advocatenkantoren.
Ook geven collega’s weinig opbouwende kritiek. Een mogelijke reden voor de lage score is
dat advocaten over voldoende kennis beschikken om hun werkzaamheden zonder al te veel
feedback goed te kunnen uitvoeren.
4.6.9 Tijdsdruk
Het statistisch onderzoek laat zien dat tijdsdruk laag scoort onder advocaten. De hypothese
dat tijdsdruk hoog scoort onder advocaten wordt daarmee niet onderbouwd. De interviews
laten over het algemeen een beeld zien waarin het advocaten vaak lijkt te ontbreken aan
tijd:
439 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 211.
180
Advocaat LM uit kantoor BC stelt vast dat de werkdruk erg hoog is. Er is weinig tijd over om kennis te delen, op het intranet te kijken, etc.
Indien hij uren voor het delen van kennis zou kunnen declareren zou
dat weinig verschil maken omdat de rest van zijn werk toch gedaan
moet worden. Dus dat betekent dat hij het ’s avonds of in het
weekeinde moet doen. Extra motivatie zoals beloningen zouden niet
helpen omdat hij erg druk is. Alleen dingen waarmee de werkdruk
verlaagd kan worden of waarmee hij zijn werk effectiever kan
uitvoeren vindt hij nuttig.
Advocaat UVD uit kantoor BC ziet dat in de praktijk een advocaat bij
kantoor BC 80% moet declareren. Maar om een zaak te winnen moet een advocaat over kennis beschikken. Hij ziet kennisontwikkeling en
kennisdeling dan ook als onderdeel van die 80%. De 20% overgebleven
tijd is hoofdzakelijk bedoeld voor overleg. Om kennis up-to-date te
houden is het de verantwoordelijkheid van de advocaat om zijn of haar
vrije tijd te werken.
Tot slot: Advocaat VW uit kantoor CD merkt op dat tijd er vaak wel
aan ontbreekt.
Een reden voor mogelijke tijdsdruk is dat de opdrachten binnen advocatenkantoren niet
goed verdeeld en uitgevoerd worden waardoor tijdsdruk onder verschillende advocaten kan
ontstaan.
4.6.10 Betrokkenheid van het management bij het delen van kennis
De hypothese in hoofdstuk twee luidde dat betrokkenheid van het management laag scoort
onder advocaten. Het statistisch onderzoek bevestigt dit en laat zien dat de betrokkenheid
van het management bij het laten zien dat het delen van kennis belangrijk is erg laag scoort.
Uit de interviews komt naar voren dat het management van advocatenkantoren soms wel
betrokken is bij kennismanagement maar dat verbetering nodig is:
Een advocaat uit kantoor MN merkt op dat er sinds enkele maanden voor hem tijd vrij gemaakt is voor kennismanagementactiviteiten. Het
initiatief voor de aandacht voor kennismanagement kwam volgens hem
voor een groot gedeelte uit het bestuur.
Volgens een advocaat van kantoor CDB moet de rol van het bestuur
van de organisatie niet onderschat worden voor de omslag van de
cultuur; zij moeten het goede voorbeeld geven aan de rest van de
organisatie.
181
Een mogelijke verklaring voor de lage score is dat het management te weinig tijd heeft en
meer belang hecht aan declarabele activiteiten. Een andere mogelijke reden kwam in
hoofdstuk twee ter sprake en is dat advocaten kunnen promoveren tot partner. Daarmee
raken zij hun interesse in en het belang van het uitvoeren van juridisch inhoudelijke
opdrachten echter niet kwijt. Bovendien beschikken “gepromoveerde” advocaten niet altijd
over bestuurlijke capaciteiten zodat het belang van voorbeeld gedrag door het management
niet goed tot uitdrukking komt.
4.7 Kennisprocessen en omgevingsfactoren in advocatenkantoren
MN, JK, KL en CD
In deze paragraaf worden de scores van het uitvoeren van kennisprocessen door advocaten
gepresenteerd. Verder wordt er aan de hand van correlatie analyses nagegaan of er mogelijk
verbanden bestaan tussen het uitvoeren van de kennisprocessen en de aanwezigheid van
omgevingsfactoren. Zoals in hoofdstuk drie al werd opgemerkt is er voorzichtigheid
geboden bij het interpreteren van de correlatie analyses. De correlatie analyses kunnen geen
oorzaak en gevolg bepalen. Een (significante) correlatie drukt geen oorzakelijk verband uit.
Stel dat er een verband wordt gevonden tussen het delen van kennis door advocaten en
betrokkenheid bij de organisatie. Dan is daarmee niet bewezen dat advocaten kennis delen
door betrokkenheid bij de organisatie. Net zo goed is het mogelijk dat advocaten die in
aanleg meer neigen tot het delen van kennis ook meer betrokken zijn. Er is in dit geval
slechts sprake van een statistisch verband, en niet van een oorzakelijk verband. Beide,
kennisdeling en betrokkenheid, zouden veroorzaakt kunnen zijn door andere factoren.
De volgende paragrafen beschrijven de scores bij de verschillende kennisprocessen en
beschrijven mogelijke verklaringen voor die scores. Ook hier moeten de resultaten
gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en
advocatenkantoren betreft.
4.7.1 Kennisprocessen
In advocatenkantoor MN, JK, KL en CD hebben we het toepassen van de volgende
kennisprocessen geanalyseerd: kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdelen binnen en
buiten afdeling, kennisgebruik en kennisevaluatie. De advocaten konden de volgende Likert
schaal invullen: (1) oneens, (2) voor een groot deel mee oneens, (3) niet mee eens, niet mee
oneens, (4) voor een groot deel mee eens en (5) eens. Van de respondenten hebben we het
gemiddelde (mean) van deze Likert schaal berekend (zie Tabel 22 en Tabel 23). Uit het
statistisch onderzoek blijkt dat de kennisprocessen kennisbehoefte, kennisontwikkeling en
kennisevaluatie hoog scoren, gevolgd door kennistoegang, kennisdelen binnen afdeling en
kennisgebruik. Kennisdelen buiten de afdeling scoort het laagst.
182
Ik weet welke kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn werkzaamheden
N Valid 57
Missing 0
Mean 4,07
• Tabel 22 Advocaten zijn het er voor een groot deel mee eens te weten welke
kennis zij missen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden (M=4,07).
Schaal
kennis-
ontwik-
keling
Schaal
kennis-
toe-
gang
Schaal
kennisdelen
binnen
afdeling
Schaal
kennis-
delen
buiten
afdeling
Schaal
kennisgebruik
Schaal
kennisevaluatie
N Valid 57 57 57 57 56 57
Missing 0 0 0 0 1 0
Mean 4,5351 3,9883 3,9708 3,4167 3,7024 4,1404
• Tabel 23 De advocaten zijn het er voor een groot deel (M=4,53) mee eens zijn
dat zij kennis ontwikkelen. Verder geven advocaten aan voor een groot deel
mee eens te zijn te weten hoe kennis toegankelijk is (M=3,94). Ook geven
advocaten aan er voor een groot deel (M=3,97) mee eens te zijn dat zij kennis
delen binnen hun afdeling. Advocaten geven aan het er niet mee eens, niet
mee oneens te zijn dat zij kennis delen buiten de afdeling (M=3,41). Zij zijn er
verder voor een groot deel (M=3,70) mee eens kennis van collega’s te
gebruiken en dat hun kennis goed gebruikt wordt in het kantoor. Tot slot zijn
de advocaten het er voor een groot deel mee eens dat zij kennis evalueren
(M=4,14).
In hoofdstuk twee werden een aantal hypotheses met betrekking tot het uitvoeren van
kennisprocessen door advocaten geformuleerd. In Tabel 24 staat welke hypothese door het
statistisch onderzoek bevestigd wordt en welke niet.
183
• Tabel 24. Bevestiging hypotheses m.b.t. kennisprocessen uit hoofdstuk twee.
Hypothese uit hoofdstuk twee Hypothese bevestigd?
Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces
kennisbehoefte.
Ja
Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van het kennisproces
kennisontwikkeling.
Ja
Advocaten scoren laag op het uitvoeren van het kennisproces
kennistoegang.
Nee
Advocaten scoren laag op kennisdeling binnen de afdeling. Nee
Advocaten scoren laag op kennisdeling buiten de afdeling. Ja
Advocaten scoren laag op kennistoepassing. Nee
Advocaten scoren hoog op kennisevaluatie. Ja
De volgende paragrafen beschrijven de scores bij de verschillende kennisprocessen en
beschrijven mogelijke verklaringen voor die scores. Ook hier moeten de resultaten
gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en
advocatenkantoren betreft.
Kennisbehoefte
Uit het statistisch onderzoek blijkt dat het kennisproces kennisbehoefte hoog scoort onder
advocaten. Individuele advocaten weten betrekkelijk goed welke kennis zij nodig hebben
om hun werk uit te voeren en weten betrekkelijk goed welke kennis zij missen om hun
werkzaamheden uit te voeren. Een mogelijke reden voor de hoge score kan samenhangen
met de in hoofdstuk twee gepresenteerde omgevingsfactoren. Uit het statistisch onderzoek
komt naar voren dat er geen samenhang is tussen de openheid, autonomie, heldere doelen,
betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid van het management die
advocaten ervaren en het uitvoeren van het kennisproces kennisbehoefte (zie bijlage 5). Er
is wel een zwak verband tussen wederzijds respect, communicatieklimaat en
kennisbehoefte. Wellicht hebben deze laatste omgevingsfactoren bijgedragen aan de hoge
score van het kennisproces.
Uit de interviews komt naar voren dat advocaten van veel bronnen gebruikmaken om in
hun kennisbehoefte te kunnen voorzien:
184
Advocaat OA uit kantoor KL selecteert kennisbronnen op een gevoel van kwaliteit. De bron is voor hem over het algemeen niet van groot
belang, het oplossen van problemen staat voorop. Daarnaast heeft hij
goede en slechte ervaringen met bepaalde kennisbronnen, wat hem
helpt om in de toekomst wel of niet voor bepaalde kennisbronnen te
kiezen.
Bij het behandelen van zaken kijkt advocaat AB uit kantoor KL eerst
naar wetgeving, vervolgens naar handboeken en indien nodig,
raadpleegt ze collega’s of externe adviseurs. Bepaalde bronnen gebruikt
ze wel of niet. Bepaalde auteurs hebben bijvoorbeeld autoriteit en
bronnen worden ook wel op gevoel gebruikt. Vaak is het probleem oplossen belangrijker dan het soort bron dat gebruikt wordt. Naar
cliënten wordt er geen moeilijk betoog gehouden en wordt er daarom
niet naar alle bronnen verwezen.
Advocaat BC uit kantoor KL vraagt onder andere afgestudeerde
medewerkers om voor hem te zoeken naar interessante informatie. Bij
het zoeken naar kennisbronnen op het internet vertrouwt hij met name
op formele internetpagina’s zoals die van de overheid.
Uit de interviews komt naar voren dat het oplossen van problemen voorop staat en niet
zozeer de bron waaruit de benodigde kennis komt. Het betrekkelijk duidelijke inzicht in de
kennisbehoefte dat advocaten hebben biedt een goede ondersteuning bij het duidelijk
maken welke kennis de advocaten nog moeten ontwikkelen. Op basis van inzicht in de
kennis die advocaten missen om hun werkzaamheden uit te voeren, kan gericht
geïnvesteerd worden in hulpmiddelen waarmee advocaten hun kennis kunnen aanvullen.
Kennisontwikkeling
Het statistische onderzoek laat zien dat het kennisproces kennisontwikkeling hoog scoort.
Daarmee wordt de hypothese uit hoofdstuk twee bevestigd dat advocaten hoog scoren op
het uitvoeren van het kennisproces kennisontwikkeling. Advocaten ervaren voortdurend en
voldoende te leren in hun werk. Maar ook dat hun kennis voldoende actueel blijft om hun
werk te kunnen uitvoeren. Voorts hebben advocaten regelmatig nieuwe kennis voor hun
werk nodig en moeten ook regelmatig nieuwe kennis gebruiken.
185
Ook in interviews komt het belang van kennisontwikkeling onder advocaten naar voren:
Advocaat OP uit kantoor BC merkt op dat kantoor BC voortdurend haar kennis moet ontwikkelen om de kwaliteit van dienstverlening op
het gewenste niveau te houden. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden
door cursussen en het bijhouden van relevante literatuur.
Advocaat VW uit kantoor BC stelt vast dat hij voortdurend leert tijdens
zijn werk. Het recht verandert steeds, en wij moeten daardoor up-to-
date blijven. Ook leer je hier door te doen, dus je blijft altijd leren door
het uitvoeren van je taken.
Advocaat UVM uit kantoor CD stelt dat in het bedrijf mensen na 3 jaar
hun eigen trainingsprogramma kunnen opstellen. Deze programma’s
hoeven niet direct op hun eigen functie terug te slaan. Hiervoor moet men wel zelf initiatief tonen om deze te kunnen volgen. Ze worden wel
gestimuleerd om zelf dingen te ontwikkelen of klanten te werven.
Een mogelijke reden waarom kennisontwikkeling hoog scoort is dat volgens Mintzberg
kennis en vaardigheden de advocaat veel macht verlenen. Deze macht zou dus uitgebreid
kunnen worden door voortdurende kennisontwikkeling. Verder bevinden advocaten zich
doorgaans in een complexe omgeving wat voortdurende kennisontwikkeling noodzakelijk
maakt. Uit het statistisch onderzoek kwam naar voren dat er geen samenhang is tussen
openheid, autonomie, heldere doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en
betrokkenheid van het management die advocaten ervaren en kennisontwikkeling. Wel is er
een matig verband tussen respect en kennisontwikkeling en bestaat er een zwak verband
tussen communicatieklimaat en kennisontwikkeling. Wellicht hebben deze laatste
omgevingsfactoren bijgedragen aan de hoge score van het kennisproces.
In het kader van het kennisproces kennisontwikkeling bestaat verschillende situaties met
betrekking tot het volgen van opleiding. Sommige advocatenkantoren besteden in
tegenstelling tot andere kantoren aandacht aan een pro actief opleidingsbeleid door het
aanbieden van cursussen die voor advocaten in het kantoor nuttig lijken. Een voordeel van
deze aanpak is dat er ten opzichte van het initiatief vanuit medewerkers meer zekerheid is
over het daadwerkelijk en voortdurend ontwikkelen van kennis door advocaten. Het
voordeel van initiatief door advocaten zelf is daarentegen dat zij meer gemotiveerd kunnen
zijn om deel te nemen aan de opleiding.
186
Kennisevaluatie
De hypothese uit hoofdstuk twee dat advocaten hoog scoren op kennisevaluatie wordt door
het statistisch onderzoek bevestigd. Advocaten ondersteunen hun collega’s betrekkelijk
vaak bij het op peil houden van hun kennis en ervaren ook betrekkelijk vaak ondersteuning
van collega’s bij het op peil houden van hun kennis. Voorts worden de kennisbronnen in
het kantoor van een advocaat regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd. De interviews laten
een uiteenlopend beeld zien:
Advocaat VW uit kantoor BC merkt op dat er heel veel aandacht besteed wordt aan het up-to-date houden van informatiebronnen. Dit
komt doordat in het juridisch domein voortdurend nieuwe informatie
beschikbaar komt. De mensen van de bibliotheek screenen interessante
stukken en zetten ze op intranet. Dit wordt ook doorgestuurd naar
medewerkers en cliënten.
Advocaat UVM uit kantoor CD stelt dat samenwerken een van de
punten is dat prioriteit heeft in de organisatie, iedereen weet dat het
belangrijk is. Verder wordt samenwerking in beoordelingen
meegenomen. Er wordt echter weinig gedaan aan evaluatie van de
wijze waarop opdrachten zijn uitgevoerd. De advocaten kijken naar morgen en niet naar gister. VM zou graag zien dat de organisatie gaat
evalueren, dit is erg belangrijk. Op dit moment is iedereen er te druk
voor. Evaluatie is wel goed mogelijk binnen de aanwezige cultuur. Het
zou goed zijn voor sociale interactie, knowhow hoe ze dingen gedaan
hebben en om het product te verbeteren. Een andere reden dat men het
niet doet is omdat er veel verkeer omheen is, hierdoor is de effectieve
tijd die men eraan besteedt erg klein. Advocaat VW uit kantoor CD
merkt tot slot op dat de kennismedewerker voor zijn afdeling de
bronnen bijhoudt.
In het ene kantoor wordt veel aandacht besteed aan kennisevaluatie terwijl in het andere
kantoor daar te weinig tijd voor is.
Het onderzoek laat zien dat er is geen verband is tussen tijdsdruk en kennisevaluatie. Wel
bestaat er een matig verband tussen openheid, respect, communicatieklimaat en stimulatie
die advocaten ervaren en kennisevaluatie. Verder is er een zwak verband tussen autonomie,
heldere doelen, betrokkenheid, feedback en kennisevaluatie. Wellicht hebben deze laatste
omgevingsfactoren bijgedragen aan de hoge score van het kennisproces. In het geval van
een mogelijk lage score zou er sprake kunnen zijn van een problematisch niveau van
autonomie van advocaten. In dat geval is er vrijwel geen controle op het werk en geen
manier om tekortkomingen te verbeteren die de professionals zoals advocaten zelf door de
187
vingers wensen te zien. Of wellicht heerst er bij een mogelijk lage score te weinig
openheid, respect, geen goed communicatieklimaat en te weinig stimulatie in
advocatenkantoren. Of wellicht zijn de doelen niet goed helder, is er te weinig
betrokkenheid en feedback en beïnvloeden deze omgevingsfactoren het kennisproces
negatief.
Kennistoegang
Het kennisproces kennistoegang blijkt relatief hoog te scoren onder advocaten, zodat de
hypothese uit hoofdstuk twee dat advocaten laag scoren op kennistoepassing niet wordt
bevestigd. Het is voor advocaten belangrijk te weten bij welke collega of afdeling een cliënt
met een vraag terecht kan. En verder is het voor advocaten relevant te weten wie in hun
kantoren over voor hen relevante kennis beschikken. Ook is het van belang voor advocaten
dat hun collega’s weten over welke kennis zij beschikken. Interviews laten wat betreft
kennistoegang een verschillend beeld zien:
Advocaat OA uit kantoor KL weet meestal zelf waar hij zijn bronnen kan vinden en laat ze vaak door anderen bewerken maar heeft zelf wel
de eindverantwoordelijkheid. Hij wordt op de hoogte gesteld van
nieuwsberichten die ofwel via e-mail worden verzonden, of via het intranet beschikbaar worden gesteld. Er vindt veel mondeling overleg
plaats. Ideeën doet hij voornamelijk op door het snuffelen in boeken.
Wanneer het te lang duurt voordat de juiste informatie gevonden kan
worden of dat de juiste informatie niet gevonden kan worden, dan
wordt er volgens hem ook geen advies aan de cliënt uitgebracht.
Advocaat AB uit kantoor KL wordt per e-mail en via het intranet op de
hoogte gebracht van nieuws. Indien belangrijke informatie niet
gevonden wordt, dan wordt overlegd met de cliënt hoe dan toch verder
te handelen. Advocaat BC uit kantoor KL wordt niet altijd op de hoogte
gehouden van bijvoorbeeld nieuwe wetgeving. Nieuwe informatie
verkrijgt hij toevallig door het spreken van collega’s. En via e-mail
wordt interessante informatie verstuurd. Maar ook door het snuffelen in boekhandels of via systemen wordt hij op de hoogte gebracht van
bijvoorbeeld nieuwe publicaties. Periodiek vindt er overleg plaats
waarbij zaken worden voorbereid en besproken.
Advocaat RS uit kantoor BC merkt op dat er geen formeel beleid
bestaat voor het beheren en opslaan van gegevens zodat het moeilijk is
om documenten op de harde schijf van de afdeling te vinden.
Als advocaat UVZ uit kantoor BC iemand nodig heeft maakt hij
daarvoor geen gebruik van het intranet. Hij weet al wel welke mensen
hij voor welke informatie moet hebben. Dus als hij iemand nodig heeft
188
mailt of belt hij deze persoon. Dit gaat dus op een informele manier.
Hij kent de andere medewerkers en heeft hier dus geen intranet voor
nodig. Wel heeft hij ooit eens de site gebruikt om te kijken welke
juristen nou ook alweer op welk gebied gespecialiseerd zijn. Doordat
advocaat UVZ al een aantal jaren bij kantoor BC werkt weet hij bij wie
hij moet zijn om bepaalde informatie te krijgen, hij hoeft dit dus niet
meer op te zoeken via intranet. Hij heeft ondertussen zijn vaste
contacten. En voor informatie over bepaalde onderwerpen schakelt hij
ook wel de kennisspecialist in.
Advocaat CD uit kantoor BC merkt op dat, om personen en bepaalde
kennis te vinden in de organisatie, er navraag wordt gedaan in het
kantoor. Dat is noodzakelijk want, indien er vraagstukken zijn weten ze
vaak niet waar ze moeten zijn. Er is wel technologie die deze
informatie geeft, maar deze wordt niet of nauwelijks gebruikt. Door
“links en rechts” te bellen vindt hij vaak de juiste persoon bij wie hij
moet zijn. Dit gebeurt dus niet via intranet. De advocaten werken in
secties, dus benaderen van de juiste mensen gaat vrij snel als je
ongeveer weet waar je moet zijn. Advocaat VW uit kantoor BC merkt
op dat jongere advocaten eerder bij elkaar binnenlopen dan dat ze naar
een partner (hoger in de hiërarchie) zouden gaan. Dit vooral omdat
deze partners wel wat anders te doen hebben. Hij kent veel kantoorgenoten, dus weet wie wat doet. Door rondlopen, lunchen en
samenwerken heeft hij zijn kantoorgenoten leren kennen, hij staat er
ook voor open, en is niet iemand die heel anoniem en autonoom werkt.
Volgens advocaat OP uit kantoor BC zijn er voortdurend projecten om
aanwezige kennis beschikbaar te maken. Dit krijgt veel aandacht omdat
het gezien wordt als deel van de kwaliteit van de service van kantoor
BC aan cliënten om kennis te gebruiken die aanwezig is in het kantoor.
Vanwege de specialisatie van bepaalde afdelingen weten medewerkers
volgens hem niet altijd waar te zoeken voor de juiste kennis.
Sommige advocaten weten meestal zelf waar zij kennis kunnen vinden. Andere advocaten
hebben daar moeite mee omdat er geen uniform beleid in het kantoor over de
toegankelijkheid van kennis bestaat. Verder bestaat er in de meeste kantoren een beleid om
informatie en kennis pro actief aan advocaten, vaak via IT-toepassingen, aan te bieden.
Veel van de benodigde informatie en kennis doen advocaten echter via persoonlijke
contacten op. Het persoonlijk contact is ook dé manier van advocaten om hun kennis in het
kantoor toegankelijk te maken.
Verder blijkt uit het onderzoek dat er geen samenhang is tussen openheid, respect,
autonomie, communicatieklimaat, betrokkenheid, stimulatie, tijdsdruk en betrokkenheid
van het management en kennistoegang. Wel is er een matig verband tussen heldere doelen
189
en kennistoegang. Wellicht dat deze laatste omgevingsfactor het uitvoeren van het
kennisproces kennistoegang positief kan beïnvloeden wanneer er sprake is van heldere
doelen.
Kennisdeling
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese gepresenteerd:
• Advocaten scoren laag op kennisdeling binnen de afdeling.
Deze hypothese wordt niet bevestigd door het statistisch onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt
dat het kennisproces kennisdelen binnen de afdeling relatief hoog scoort onder advocaten.
Wanneer advocaten iets nieuws hebben geleerd zorgen zij over het algemeen er voor dat
hun collega’s binnen hun afdelingen dit ook kunnen leren. Verder delen advocaten hun
kennis en vaardigheden betrekkelijk tijdig met collega’s binnen hun afdeling.
De andere hypothese die in hoofdstuk twee gepresenteerd werd was dat advocaten laag
scoren op kennisdeling buiten de afdeling. Deze hypothese wordt bevestigd. Uit het
statistisch onderzoek blijkt dat het kennisproces kennisdelen buiten de afdeling erg laag
scoort. Advocaten zorgen er niet goed voor dat wanneer zij iets nieuws hebben geleerd,
collega’s buiten hun afdelingen dat ook kunnen leren. Verder delen advocaten de kennis
waarover zij beschikken niet goed met collega’s buiten hun afdeling. Voorts vertellen
collega’s uit andere afdelingen ook niet goed aan de advocaat wat zij weten en wat ze
kunnen wanneer hij daarom vraagt. Ook in interviews komt naar voren dat kennisdeling
door advocaten nog niet altijd optimaal verloopt:
Advocaat OA uit kantoor KL werkt vaak met mensen samen. Bij het kiezen van iemand om mee samen te werken neemt hij de volgende
overwegingen in gedachte; heeft diegene voldoende kennis en ervaring
en de persoonlijke voorkeuren van de partner. Voor discussies en vragen die snel antwoord behoeven raadpleegt advocaat AB uit kantoor
KL collega’s. Kennis achterhaalt ze ook op basis van haar ervaring. Het
delen van informatie en kennis vindt volgens advocaat BC uit kantoor
KL vooral plaats met collega’s. Wanneer hij samenwerkt vertelt hij
soms niet al zijn ideeën om zo een ‘tunnelblik’ te voorkomen. Ook in
complexe zaken werkt hij samen met minder ervaren mensen. Dit kost
wel tijd, maar hij vindt het belangrijk dat iemand meer kennis vergaart.
Een belangrijk uitgangspunt voor kennismanagement binnen kantoor
CDB is het feit dat kennis niet meer als macht gezien moet worden,
maar dat onder meer het delen van kennis juist voor kracht van de
organisatie kan zorgen.
190
Advocaat UVZ uit kantoor BC maakt geen gebruik van adviezen van anderen. Hoewel hij eigenlijk weet dat dit niet altijd het geval hoeft te
zijn vindt hij het veel prettiger om maatwerk af te leveren aan zijn
klanten. Hij kijkt daarom liever niet naar al eerder gegeven adviezen.
Nadeel wanneer je kijkt naar adviezen van anderen is ook dat je je
minder in het onderwerp verdiept en je daardoor misschien minder
goed kan verdedigen als klanten vragen gaan stellen. De adviezen die
VZ geeft worden niet op het intranet geplaatst. Maar welke adviezen
dan wel? Adviezen van medewerkers die vinden dat ze een erg goed
advies hebben geschreven. Volgens Advocaat CD uit kantoor BC worden de medewerkers niet
echt gemotiveerd om kennis te delen. De organisatie geeft aan dat het
wenselijk is om kennis te delen binnen de organisatie. Er bestaan
binnen kantoor BC geen bonussen voor het delen van kennis en er
wordt ook geen extra tijd gegeven om kennis te delen met andere
medewerkers, of om dit op intranet te zetten. Medewerkers moeten het
zien als eigen belang, om wat toe te voegen aan de organisatie, het
delen van hun kennis binnen het vakgebied. Vertrouwen in elkaar is erg
belangrijk, zoals er in de organisatie gezegd wordt: “Je moet eerst een
keer samen met een borrel aan de bar hebben gezeten om informatie/
kennis uit te wisselen”.
Advocaat OP uit kantoor BC merkt op dat vanwege het groeien van het
kantoor het niet mogelijk is om face-to-face ontmoetingen tussen alle
medewerkers te organiseren. Kennisdeling is nog vrij lastig, hoewel dit
per geval kan situatie. De medewerkers bij kantoor BC zijn vrij
individualistisch vanwege de branche waarin zij zich bevinden en zijn
niet altijd bereid om hun kennis te delen. Beloningen voor het delen
van kennis worden niet gegeven maar de houding ten aanzien van
kennisdeling wordt besproken tijdens individuele evaluaties. Volgens
advocaat UVD uit kantoor BC moedigt kantoor BC kennisdeling aan
maar wordt dit niet expliciet gemaakt in beloningssystemen. Advocaat
VW uit kantoor BC merkt op dat in zijn sectie wel inzichten worden gedeeld, vooral door er face-to-face over te praten. Tussen afdelingen
gebeurt het ook wel, maar meer uit persoonlijke interesse.
Advocaat UVM uit kantoor CD merkt op dat er veel face to face
kennisdeling plaatsvindt en dat de meeste kennis wordt gedeeld binnen
de functiegroepen. Advocaat QR uit kantoor CD heeft voor de grote
zaken ook kennis nodig buiten de praktijkgroep. Voor de kleinere
zaken kan hij terecht binnen de eigen praktijkgroep, zowel bij mensen
met meer als met minder ervaring.
191
In de interviews valt op dat kennisdeling door persoonlijk contact een belangrijke rol speelt
bij advocaten. Kennisdeling vindt vooral plaats met directe collega’s, vaak binnen de eigen
afdeling. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen autonomie,
betrokkenheid, tijdsdruk en betrokkenheid van het management en kennisdelen binnen de
afdeling. Wel is er een matig verband tussen openheid, respect, communicatieklimaat,
feedback en kennisdelen binnen de afdeling. Ook is er een zwak verband tussen heldere
doelen, stimulatie en kennisdelen binnen de afdeling. Wellicht kunnen omgevingsfactoren
als openheid, respect, communicatieklimaat, feedback, heldere doelen en stimulatie het
kennisdelen binnen de afdeling positief beïnvloeden.
Redenen die naar voren komen waarom kennisdeling buiten de afdeling laag scoort zijn dat
sommige advocaten kennis als macht beschouwen. Het weggeven van macht is in de
literatuur één van de belemmeringen tot kennisdeling.440 Huysman en De Wit omschrijven
dit als volgt: als kennis macht is, dan is het delen van kennis het weggeven van
opgebouwde macht. In sommige advocatenkantoren is de kennis waarover een advocaat
beschikt van belang bij het al dan niet benoemen van de advocaat tot partner. Echter, het
delen van die kennis met collega’s maakt de advocaat dan minder uniek. Twee andere
redenen die uit de interviews met advocaten naar voren kwamen was dat het lastig
verplaatsen is in kennis van collega’s die geen naaste collega zijn. Wat hier verder kan
meespelen is dat advocaten hun kennis te gespecialiseerd vinden om met anderen te delen.
Het is echter niet altijd duidelijk voor advocaten of hun kennis daadwerkelijk te
gespecialiseerd is en deze wordt dan toch niet gedeeld. Ook speelt vertrouwen een rol.
Huysman en de Wit merken op dat vaak verwezen wordt naar het gebrek aan onderling
vertrouwen als een belemmering voor kennisdeling.441 Zij merken op dat medewerkers
kennis niet zomaar delen. Medewerkers moeten er op kunnen vertrouwen dat hun gedeelde
kennis in goede handen is. Onderling wantrouwen maakt kennisdeling helemaal
onmogelijk.
In theorie en literatuur wordt gesteld dat de mate van autonomie van advocaten er aan zou
kunnen bijdragen dat kennis niet goed gedeeld wordt buiten de eigen afdeling. Huysman en
De Wit spreken in dit kader van kennisdeling dat belemmerd wordt door solisme.442
Solisme kan volgens hen het gevolg zijn van geografische spreiding, professionalisme of
van een gebrek aan onderlinge en organisatorische betrokkenheid.
440 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 113. 441 Huysman & De Wit, 2000, p. 113. 442 Huysman & De Wit, 2000, p. 114.
192
Een andere mogelijke reden voor het onvoldoende delen van kennis tussen afdelingen is dat
afdelingen in een advocatenkantoor beschouwd worden, of willen worden, als zelfstandig
ondernemer in een organisatie. Afdelingen concurreren eigenlijk met elkaar. Dit wordt
aangemoedigd door de beloningswijze in veel advocatenkantoren die enkel gericht is op
individuen.443 Dit laatste lijkt samen te hangen met een andere in de interviews met
advocaten genoemde reden dat er geen motivatie vanuit het kantoor is om kennis te delen.
Uit het statistisch onderzoek blijkt echter dat er geen samenhang is tussen openheid,
respect, autonomie, communicatieklimaat, betrokkenheid, stimulatie, feedback en
betrokkenheid van het management en kennisdelen buiten de afdeling. Wel is er een zwak
verband tussen helderheid van doelen en tijdsdruk en kennisdelen buiten de afdeling.
Wellicht kan, wanneer het verband daadwerkelijk blijkt te bestaan, door het verbeteren van
deze omgevingsfactoren kennisdeling buiten de afdeling verbeteren.
Kennistoepassing
Uit het statistisch onderzoek blijkt dat het kennisproces kennistoepassing of gebruik relatief
hoog scoort onder advocaten. De hypothese dat advocaten laag scoren op kennistoepassing
wordt daarmee niet bevestigd. Advocaten maken zo nodig gebruik van de kennis waarover
hun collega’s beschikken. Aan de andere kant wordt ook de kennis van advocaten goed
gebruikt binnen hun kantoren. Hier lijkt wel sprake te zijn van tegenstrijdigheden met de
uitkomsten van het kennisproces kennisdeling buiten de afdeling. Hierin kwam naar voren
dat advocaten er er juist niet goed voor zorgen dat wanneer zij iets nieuws hebben geleerd,
collega’s buiten hun afdelingen dat ook kunnen leren. Ook delen advocaten de kennis
waarover zij beschikken niet goed met collega’s buiten hun afdeling. En tot slot vertellen
collega’s uit andere afdelingen ook niet goed aan de advocaat wat zij weten en wat ze
kunnen wanneer hij daarom vraagt.
Tot slot: Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen
autonomie en kennisgebruik. Wel is er een matig verband tussen openheid, respect,
communicatieklimaat, heldere doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en
betrokkenheid van het management en kennisgebruik. Wellicht kunnen deze
omgevingsfactoren bijdragen aan het verbeteren van kennistoepassing.
4.7.2 Samenhang tussen omgevingsfactoren en kennisprocessen
Deze paragraaf geeft een overzicht van de verbanden tussen de eerder onderscheiden
omgevingsfactoren en kennisprocessen. In bijlage 5 staat een gedetailleerde specificatie.
443 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New York: ALM
Publishing 2003, p. 14.
193
Openheid:
Hypothese: verband tussen openheid en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen openheid en kennisprocessen: Er is een matig verband tussen openheid en
kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,466, p < 0.05), openheid en kennisgebruik (r =
0,479, p < 0.05) en openheid en kennisevaluatie (r=0,311, p<0,05). Er is geen verband
tussen openheid en kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang en kennisdelen
buiten de afdeling.
Wederzijds respect en vertrouwen:
Hypothese: verband tussen wederzijds respect en vertrouwen en het uitvoeren van
kennisprocessen.
Analyse: uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er tussen wederzijds respect en
vertrouwen en de meeste kennisprocessen een verband bestaat: Er is een matig verband
tussen respect en kennisontwikkeling (r = 0,479, p < 0.05) en respect en kennisdelen (r =
0,407, p < 0.05). Ook is er een matig verband tussen en respect en kennisgebruik (r = 0,548,
p < 0.05) en respect en kennisevaluatie (r = 0,408, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen
respect en kennisbehoefte (r = 0,357, p < 0.05). Er is geen verband tussen respect en
kennistoegang en respect en kennisdelen buiten de afdeling.
Autonomie:
Hypothese: verband tussen autonomie en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen autonomie en kennisprocessen: Er is een zwak verband tussen autonomie en
kennisevaluatie (r=0,277, p<0.05). Er is geen verband tussen autonomie en kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang kennisdelen binnen de afdeling, kennisdelen buiten de
afdeling en kennisgebruik.
Communicatieklimaat:
Hypothese: verband tussen communicatieklimaat en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel verband bestaat
tussen communicatieklimaat en kennisprocessen: Er is een matig verband tussen
194
communicatieklimaat en kennisgebruik (r = 0,499, p < 0.05) en communicatieklimaat en
kennisevaluatie (r = 0,429, p < 0.05). Ook is er een matig verband tussen
communicatieklimaat en kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,397, p < 0.05). Er is een
zwak verband tussen communicatieklimaat en kennisbehoefte (r=0,296, p<0.05) en
communicatieklimaat en kennisontwikkeling (r=0,275, p<0,05). Er is geen verband tussen
communicatieklimaat en kennistoegang en kennisdelen buiten de afdeling.
Helderheid doelen:
Hypothese: verband tussen duidelijke organisatiedoelen, visies en strategieën en het
uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel verband bestaat
tussen helderheid van doelen en kennisprocessen: Er is een matig verband tussen heldere
doelen en kennistoegang (r = 0,483, p < 0.05) en tussen heldere doelen en kennisgebruik (r
= 0,534, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen heldere doelen en kennisdelen binnen de
afdeling (r = 0,383, p < 0.05) en tussen heldere doelen en kennisevaluatie (r = 0,345, p <
0.05). Er is een zwak verband tussen helderheid doelen en kennisdelen buiten de afdeling
(r=0,285, p<0.05). Er is geen verband tussen heldere doelen en kennisbehoefte en tussen
heldere doelen en kennisontwikkeling.
Betrokkenheid bij de organisatie:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie en het
uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie en kennisprocessen. Er is een
matig verband tussen betrokkenheid en kennisgebruik (r = 0,405, p < 0.05). Er is een zwak
verband tussen betrokkenheid en kennisevaluatie (r = 0,293, p<0.05). Er is geen verband
tussen betrokkenheid en kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdelen
binnen de afdeling en kennisdelen buiten de afdeling.
195
Stimulatie:
Hypothese: verband tussen stimulatie of motivatie van medewerkers en het uitvoeren van
kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen stimulatie en kennisprocessen: Er is een matig verband tussen stimulatie en
kennisgebruik (r = 0,635 p < 0.05) en stimulatie en kennisevaluatie (r = 0,417, p < 0.05). Er
is een zwak verband tussen stimulatie en kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,328, p <
0.05). Er is geen verband tussen stimulatie en kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang en kennisdelen buiten de afdeling.
Feedback:
Hypothese: verband tussen feedback en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen feedback en kennisprocessen: Er is een matig verband tussen feedback en
kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,528, p < 0.05) en feedback en kennisgebruik (r =
0,528, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen feedback en kennisevaluatie (r=0,327,
p<0.05). Er is geen verband tussen feedback en kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang en kennisdelen buiten de afdeling.
Tijdsdruk:
Hypothese: verband tussen tijdsdruk en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen tijdsdruk en kennisprocessen: er is een matig verband tussen tijdsdruk en
kennisgebruik (r = 0,535, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen tijdsdruk en kennisdelen
buiten de afdeling (r = 0,366, p < 0.05). Er is geen verband tussen tijd en kennisbehoefte,
kennistoegang, kennisdelen binnen de afdeling en kennisevaluatie.
Betrokkenheid management:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid van het management bij het delen van kennis in
de organisatie en het uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen betrokkenheid van het management en kennisprocessen: er is een matig verband
196
tussen betrokkenheid van het management en kennisgebruik (r = 0,521, p < 0.05). Er is
geen verband tussen betrokkenheid van het management en kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdelen binnen de afdeling en kennisdelen buiten
de afdeling.
Tussenconclusie
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen omgevingsfactoren en
kennisprocessen een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en het uitvoeren
van kennisprocessen.
Zo komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen:
• Openheid en kennisprocessen.
• Autonomie en kennisprocessen:
• Betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie en kennisprocessen.
• Stimulatie en kennisprocessen:
• Feedback en kennisprocessen:
• Tijdsdruk en kennisprocessen
• Betrokkenheid van het management en kennisprocessen
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en kennisprocessen:
• Wederzijds respect en vertrouwen en de meeste kennisprocessen
• Voor het merendeel tussen communicatieklimaat en kennisprocessen.
• Voor het merendeel tussen helderheid van doelen en kennisprocessen.
4.8 Omgevingsfactoren, kennisprocessen en het gebruik van
hulpmiddelen
Deze paragraaf geeft een overzicht van de correlaties tussen de eerder onderscheiden
hulpmiddelen en kennisprocessen in kantoor CD. Een gedetailleerde specificatie van de
samenhang tussen IT en kennisprocessen is te vinden in bijlage 9. De gedetailleerde
specificaties van de samenhang tussen technieken, overige hulpmiddelen en
kennisprocessen zijn te vinden in respectievelijk bijlage 10 en bijlage 11. De correlatie
analyses kunnen geen oorzaak en gevolg bepalen. Een (significante) correlatie drukt geen
oorzakelijk verband uit. Stel dat er een verband wordt gevonden tussen het delen van kennis
door advocaten en de frequentie dat ze IT gebruiken. Dan is daarmee niet bewezen dat
197
advocaten kennis delen door het gebruik van IT. Net zo goed is het mogelijk dat advocaten
die in aanleg meer neigen tot het delen van kennis ook vaker IT gebruiken. Er is in dit geval
slechts sprake van een statistisch verband, en niet van een oorzakelijk verband. Beide,
kennisdeling en IT gebruik, zouden veroorzaakt kunnen zijn door andere factoren. De
volgende paragrafen beschrijven de scores bij de verschillende kennisprocessen en
beschrijven mogelijke verklaringen voor die scores. Ook hier moeten de resultaten
gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en
advocatenkantoren betreft.
4.8.1 Gebruik van IT in advocatenkantoren CD en BC
In advocatenkantoor CD hebben we het gebruik van de volgende IT-toepassingen
geanalyseerd: e-mail, internet, databanken, groupware, kennissystemen en intranet. De
advocaten in dat kantoor konden de volgende Likert schaal invullen: (1) nooit, (2) heel
soms, (3) soms, (4) regelmatig en (5) vaak. Van de respondenten heb ik het gemiddelde
(Mean) van deze Likert schaal berekend (zie Tabel 25). Kort samengevat, het gebruik van
e-mail, internet en databanken scoort betrekkelijk hoog onder de onderzochte advocaten.
Groupware, kennissystemen en intranet scoren daarentegen laag.
Gebruik
Gebruik
Internet
Gebruik
Databanken
Gebruik
Kennissystemen
Gebruik
Intranet
N Valid 33 33 33 29 33
Missing 0 0 0 4 0
Mean 4,88 4,52 3,97 2,00 3,03
Tabel 25. Kantoor CD: Gemiddeld IT gebruik. E-mail wordt regelmatig (M=4,88) gebruikt.
Ook internet wordt regelmatig gebruikt (M=4,52). Databases worden regelmatig gebruikt
(M=3,97). Groupware wordt bijna nooit (M=1,11) gebruikt. Kennissystemen worden heel
soms gebruikt (M=2,00). Het intranet wordt soms gebruikt (M=3,03).
In advocatenkantoor BC hebben we het gebruik van de volgende IT-toepassingen
geanalyseerd: e-mail, internet, databanken, groupware en intranet. Bij kantoor BC werd ten
opzichte van kantoor CD al voor het onderzoek duidelijk dat er geen kennissystemen
gebruikt werden in het kantoor en niet meegenomen hoefden te worden in de vragenlijst.
De advocaten konden de volgende Likert schaal invullen: (1) nooit, (2) heel soms, (3) soms,
(4) regelmatig en (5) vaak. Van de respondenten heb ik het gemiddelde (Mean) van deze
Likert schaal berekend (zie Tabel 26). Kortom, e-mail, internet en intranet scoren het
hoogst, gevolgd door databanken en groupware. E-mail, internet, intranet en databanken
198
worden over het algemeen redelijk vaak gebruikt door de onderzochte advocaten. Het
gebruik van met name kennissystemen en groupware scoort het laagst.
Gebruik E-
Gebruik
Internet
Gebruik
Databanken
Gebruik
Groupware
gebruik
Intranet
Valid 46 46 45 46 46
N
Missing 5 5 6 5 5
Mean 4,20 4,07 3,71 3,50 4,04
• Tabel 26. Kantoor BC: Gemiddeld IT gebruik. E-mail (M = 4,20), het internet
(M = 4,07) en het intranet (M=4,04) worden regelmatig gebruikt. Het gebruik
van databanken (M=3,71) en groupware (M= 3,50) neigt naar regelmatig
gebruik.
Over het algemeen maken de onderzochte advocaten gebruik van relatief eenvoudige IT-
toepassingen. In theorie wordt dit door Mintzberg verklaard.444 Hij stelt dat geavanceerdere
instrumenten de autonomie van de professional zoals een advocaat verminderen omdat
geavanceerde instrumenten. Deze instrumenten zouden bijvoorbeeld zelf beslissingen
kunnen nemen zonder dat de professional daar zelf goed invloed op kan uitoefenen.
Of omgevingsfactoren zoals autonomie verband houden met het gebruik van hulpmiddelen
zoals IT zal ik per toepassing kort samenvatten. Aan het einde van de paragrafen volgt een
overzicht van de gevonden verbanden tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen.
Hetzelfde geldt voor de verbanden tussen hulpmiddelen en kennisprocessen.
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese geformuleerd:
• Het gebruik van e-mail scoort hoog onder advocaten.
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat deze hypothese ondersteund wordt:
advocaten maken inderdaad veel gebruik van e-mail. Ook uit interviews komt naar voren
dat e-mail veel gebruikt wordt in advocatenkantoren. Deze resultaten moeten wel
gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en
advocatenkantoren betrof.
444 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 214.
199
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de
omgevingsfactoren (openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid
doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid management) en
het gebruik van e-mail (zie bijlage 6). De eerder genoemde veronderstelling dat door het
gebruik van e-mail de autonomie van de advocaat niet snel in gevaar komt kan zodoende
niet onderbouwd worden. Verder gelden wellicht de algemeen bekende voordelen van e-
mail zoals het snel kunnen versturen van berichten en documenten naar meerdere personen
tegelijk. Hoewel uit het statistisch onderzoek de populariteit van e-mail naar voren komt
gaven sommige advocaten tijdens interviews echter ook aan het persoonlijk contact te
prefereren boven contact via e-mail:
Vooral e-mail is erg populair in zijn kantoor volgens een advocaat uit advocatenkantoor MN.
Binnen advocatenkantoor KL worden medewerkers met behulp van e-
mail op de hoogte gesteld van een aantal zaken. Er worden
bijvoorbeeld afspraken doorgegeven, maar ook nieuwsberichten en
belangrijke uitspraken. Ook wordt bijvoorbeeld getracht om personen
of documenten te achterhalen. Ook worden er inhoudsopgaven van
verschillende juridische bladen zoals het Advocatenblad en het
Nederlands Juristenblad verzonden. Advocaat LM uit kantoor BC
merkt op dat hij face-to-face contact prefereer boven enig andere vorm van contact. E-mail is volgens hem snel en gemakkelijk, maar
onpersoonlijk.
Dat persoonlijk contact geprefereerd wordt boven contact via e-mail heeft wellicht te
maken met het feit dat via e-mail het moeilijk is om belangrijke non-verbale signalen te
communiceren en het vaak lastig is om complexe onderwerpen in een e-mail uiteen te
zetten zonder snelle feedback.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen het gebruik van e-mail en het uitvoeren van kennisprocessen (kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennisdeling door collega’s buiten de afdeling, kennisdeling door
individuen buiten de afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie).445 Er is wel een zwak
verband tussen kennistoegang en het gebruik van e-mail. Indien dit verband daadwerkelijk
blijkt te bestaan zouden het gebruik van e-mail en het uitvoeren van het kennisproces
kennistoegang elkaar wellicht kunnen beïnvloeden.
445Zie bijlage 9.
200
Advocaten maken zich volgens de literatuur zorgen over het gebruik van e-mail, met name
over betrouwbaarheid, toegangsrechten en vertrouwelijkheid. Uit onderzoek van het
Centraal Bureau voor de Statistiek onder advocaten, accountants en economische
adviesbureaus in 2002 en 2003 blijkt dat onder hen beveiliging van softwaretoepassingen
belangrijk is. We zien bijvoorbeeld dat er vele virusaanvallen zijn en dat de systemen niet
vrij zijn van illegale bezoekers (Tabel 27).
Beveiliging ICT systemen bedrijven 2002-2003, Advocaten, accountants, economische
adviesbureaus
Jaar Aantal bedrijven Virusaanval
Illegale
toegang
absoluut % van bedrijven met externe netwerken
2002 5067 34% 34%
2003 2549 44% 4%
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen
• Tabel 27. Virusaanvallen en illegale toegang bij softwaretoepassingen binnen
advocaten, accountants en economische adviesbureaus.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt voorts dat advocaten, accountants en economische
adviesbureaus steeds meer aandacht besteden aan diverse beveiligingstechnieken (zie Tabel
28).
201
• Tabel 28 Gebruik beveiligingstechnieken voor softwaretoepassingen bij
advocaten, accountants en economische adviesdiensten.
Beveiliging ICT systemen bedrijven 2002-2003, Advocaten, accountants, economische
adviesbureaus
Jaar Aantal
bedrijven
Totaal
bevei-
liging
ICT
system-
en
Beveilig-
de web-
server
Fire-
wall
Encryp-
tie
Off-site
databackup
Digi-
tale
hand-
tekening
Andere
authen-
ticatie-
middelen
Antivirus
software
absoluut % van
bedrij-
ven
met
externe
net-
werken
2002 5067 96% 67% 71% 25% 50% 16% 23% 92%
2003 2549 97% 81% 93% 39% 46% 26% 27% 95%
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen
Het gebruik van e-mail houdt over het algemeen een zeker risico in. Voorlichting over en
training in het gebruik van beveiligingstechnieken zoals encryptie is vanzelfsprekend van
groot belang.
Internet
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat het internet over het algemeen redelijk
vaak gebruikt wordt door de onderzochte advocaten. Dit bevestigt de eerder in hoofdstuk
twee geformuleerde hypothese:
• Het gebruik van internet scoort hoog onder advocaten.
In de literatuur werd onder andere vastgesteld dat internetgebruik zeer snel toeneemt in de
advocatuur. Ook in de interviews komt het (gebruik van) internet naar voren.
202
Advocaat AB uit advocatenkantoor KL zoekt naar jurisprudentie via cd-roms en zoekt op het internet (o.a. persberichten). Informatie slaat
ze in haar eigen computer op. Zo worden bijvoorbeeld links naar
interessante internetpagina’s opgeslagen.
Advocaat BC uit advocatenkantoor KL slaat op zijn pc voor hem
belangrijke informatie op en via het internet zoekt hij naar informatie
Advocaat UVZ uit kantoor BC merkt op dat via internet gebruik
gemaakt kan worden van cd-rom’s met standaardmodellen die van
belang kunnen zijn.
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de
omgevingsfactoren openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid doelen,
betrokkenheid, stimulatie, feedback en tijdsdruk en het gebruik van internet (zie bijlage 6).
Wel is er een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij kennisdeling
en het gebruik van internet. Indien dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan zouden het
gebruik van internet en de betrokkenheid van het management bij kennisdeling elkaar
wellicht kunnen beïnvloeden.
Dat het internet over het algemeen redelijk vaak gebruikt wordt door advocaten kent
verschillende mogelijke oorzaken.
Zo kwam uit de kenmerken van advocaten in hoofdstuk twee naar voren dat advocaten
complexe taken uitvoeren. Voor het uitvoeren van deze taken is een verscheidenheid aan
informatie en kennis nodig. Een algemeen voordeel van het internet is dat steeds meer
(juridische) gegevens en informatie al dan niet gratis aangeboden wordt en relatief
gemakkelijk elektronisch op te vragen en te verwerken is. Sommige advocaten slaan vaak
het adres op van een favoriete website. Hoewel veel informatie op die websites met het
verdwijnen of wijzigen van het adres van een website verloren kunnen gaan, leggen de
advocaten meestal geen archief aan maar houden zij het bij verwijzingen naar de websites.
Tot slot: Uit het statisch onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen
verband bestaat tussen het gebruik van internet en het uitvoeren van kennisprocessen
(kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie).
203
Intranet
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat het intranet over het algemeen redelijk
vaak gebruikt wordt door de onderzochte advocaten. Daarmee wordt de in hoofdstuk twee
geformuleerde hypothese onderbouwd:446
• Het gebruik van intranet scoort hoog onder advocaten.
In de literatuur werd onder meer vastgesteld dat het gebruik van intranet in
advocatenkantoren vanaf eind jaren negentig snel groeit. Uit de interviews komt naar voren
dat het intranet wel gebruikt wordt maar dat bepaalde onderdelen zoals persoonlijke
pagina’s en een forum echter nauwelijks of niet gebruikt worden:
Advocaat CD uit kantoor BC merkt op dat het intranet binnen haar kantoor nu enige tijd bestaat maar een half jaar geleden uitgebreid
werd. Via het intranet kan de bibliotheek nu benaderd worden om te
zoeken naar artikelen. Voor de originele artikelen moet zij wel naar de
bibliotheek toe. Ze maakt net als collega’s geen gebruik van haar
persoonlijke pagina op het intranet. Via het intranet kunnen
gedeclareerde uren ingezien worden. Ze houdt er niet van om de tijd te
nemen om het intranet te doorzoeken, ze heeft alle tijd waarover ze
beschikt nodig om zich te richten op haar werk.
Advocaat LM uit kantoor BC gebruikt van het intranet alleen de bibliotheek en aankondigingen.
Advocaat UVZ uit kantoor BC maakt minimaal één keer per week
gebruik van het intranet. Als hij bezig is met het schrijven van een
artikel dan ligt dit aantal hoger, hij is dan meer bezig met het zoeken
naar relevante informatie.
Advocaat CD uit kantoor BC maakt gebruik van intranet en email om
mensen te bereiken en informatie te zoeken. Intranet staat de gehele
dag aan. Het is de “schil die je nodig hebt voor alles”. Via intranet
komt hij aan al zijn informatie en bepaalde links naar juridische
Internet sites. Intranet wordt steeds belangrijker. Ze hebben het nodig
bij belangrijke zaken. Zo mag kantoor BC niet twee bedrijven
vertegenwoordigen die met elkaar in een juridisch gevecht zijn verwikkeld.447 Via de ICT kan nu snellere worden nagegaan of er
sprake is van een belangenconflict. Alle sites op intranet zijn open
446 Ook dit resultaat moet gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal
advocaten en advocatenkantoren betreft. 447 Dit geldt voor alle advocatenkantoren.
204
voor alle medewerkers. De persoonlijke pagina is deel toegankelijk
voor alle medewerkers en deels alleen voor de persoon in kwestie en de
leidinggevenden. Op het geheel toegankelijke deel van de persoonlijke
pagina staat (nadat deze medewerker heeft gekeken, want hij had het
nog nooit bekeken) de sectie waar hij werkzaam is, zijn hoofd, het
secretariaat, telefoonnummer, opleidingen, talen, rechtsgebied, wat hij
gepubliceerd heeft en zijn nevenfuncties. De cijfers, wat de
medewerker heeft omgezet staan op het deel wat beperkt toegankelijk
is. Intranet is voor algemene informatie, het zoeken naar personen, nieuws van het bestuur, nieuwe mensen die zijn aangenomen, nieuwe
artikelen en vermelding van grote behaalde zaken (de belangrijkste die
behaald zijn) in de organisatie.
Advocaat OP uit kantoor BC stelt vast dat het forum op het intranet niet
erg populair is in het kantoor. Een reden daarvoor is volgens hem dat
informatie vaak erg snel, bijvoorbeeld binnen een half uur, nodig is.
Het forum ondersteunt dit niet. Een andere, gerelateerde, reden is dat de
hoeveelheid informatie die op een dag verwerkt moet worden zo groot
is dat geposte vragen niet snel genoeg beantwoord worden. Dit heeft tot
gevolg dat wanneer de informatie eindelijk beschikbaar is, deze al niet
meer nodig is. Een van de nuttige items op het intranet zijn de
samenvattingen van relevante literatuur. Dit bespaart veel tijd en heeft daarom een positief effect op efficiency. Medewerkers hoeven niet naar
de bibliotheek om te zoeken naar relevante literatuur maar kunnen het
eenvoudig vinden op het intranet. Een ander nuttig item op het intranet
zijn documenten zoals declaratie formulieren e.d.. Vroeger beschikten
medewerkers over harde kopieën die nu eenvoudig gevonden kunnen
worden op het intranet.
Advocaat VW uit kantoor BC merkt op dat nieuwe zaken waarmee
collega’s bezig zijn niet op intranet vermeld worden. Daardoor weet
men niet waarmee collega’s bezig zijn of bezig zijn geweest. De
informatie op het intranet is vooral specifiek toegespitste informatie.
Medewerkers blijven ook op de hoogte via dit intranet over bijvoorbeeld uitspraken in processen, en nieuwe modellen en wie die
gemaakt heeft. De werking van het intranet moet worden onderwezen.
Advocaat VW uit kantoor CD gebruikt het intranet helemaal niet vaak.
Hij vindt het wel goed, het werkt alleen beetje langzaam. Er staan
telefoonlijsten op en algemene kantoorinformatie. Wat volgens hem
heel belangrijk is zijn de standaardbrieven die op het intranet staan. Dit
zijn standaard procesdocumenten.
Advocaat QR uit kantoor CD vindt het intranet weinig toegankelijk
omdat het traag werkt en weinig bekend is.
205
Volgens sommige advocaten is er geen tijd om de persoonlijke pagina’s op het intranet te
gebruiken en kennis moet vaak snel gedeeld kunnen worden, wat niet goed mogelijk is via
het forum. Daarbij komt nog eens dat aangegeven wordt dat het intranet te langzaam is.
Verder komt naar voren dat het intranet soms weinig specifieke informatie voor advocaten
bevat. De inhoud is vaak niet interessant. Zo komt het voor dat het intranet van het kantoor
grotendeels gevuld is met administratieve gegevens zoals telefoonnummers van
medewerkers en een organogram. Een intranet in een advocatenkantoor wordt vaak vóór
(maar niet voor hun interesses) in plaats van mét advocaten ontwikkeld. Het blijft
onduidelijk, wat de behoeften van advocaten zijn en hoe toepassingen zoals het intranet
kunnen voorzien in die behoeften. Een andere reden is dat de expliciete kennis (gegevens
en informatie) die via het intranet wordt aangeboden voor een grote groep juristen in het
kantoor bedoeld is. Het betreft bijvoorbeeld de aankondiging van een nieuwe website met
daarop wetten. Voor expertise moeten advocaten zelf op zoek gaan naar bruikbare
databases of andere toepassingen. Het intranet kan echter ook worden ingezet als middel
om te voorzien in de specifieke behoeften van advocaten. Hiertoe moeten de specifieke
behoeften van juristen en de specialiteiten van het kantoor in kaart gebracht worden. Door
profielen te maken van de interesses van een jurist en de aanwezige afdelingen kan in de
toekomst zonder de jurist te veel te storen toch ingeschat worden welke kennis op het
intranet voor hem relevant is.
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de
omgevingsfactoren (openheid, autonomie, communicatieklimaat, helderheid doelen,
betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid management) en het
gebruik van intranet (zie bijlage 6). Wel is er een matig verband tussen respect en het
gebruik van intranet. Indien dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan zou door het
beïnvloeden van deze omgevingsfactor het gebruik van intranet wellicht nog kunnen
verbeteren.
Verder komt uit het statistisch onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen
verband bestaat tussen het gebruik van intranet en het uitvoeren van kennisprocessen
(kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie).
Er is wel een matig verband tussen kennisgebruik en het gebruik van intranet (zie bijlage
9).
206
Databases
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat databases over het algemeen redelijk vaak
gebruikt worden door de onderzochte advocaten. Dit beeld komt redelijk overeen met de
eerder gepresenteerde hypothese:
• Het gebruik van databases scoort hoog onder advocaten.
In de literatuur werd gesteld dat databases de meest bekende en gebruikte
softwaretoepassingen in de rechtspraktijk zijn. In interviews werd het veelvuldig gebruik
van databases bevestigd.
Een advocaat uit advocatenkantoor MN merkt op dat veelgebruikte IT in zijn kantoor databanken zijn.
Advocaat CD uit kantoor BC merkt op dat BC gebruik maakt van een
databank om gegevens van cliënten in op te slaan. Zij gebruikt het om
na te gaan of er geen tegenstrijdige belangen bestaan tussen een nieuwe cliënt en bestaande cliënten. De databank werkt nog niet goed omdat
een cliënt onder verschillende wijzen van spelling opgeslagen kan zijn.
Het is daarom lastig na te gaan of een cliënt zich al in het systeem
bevindt of niet. Ze zou graag zien dat meer gegevens over cliënten
gedeeld wordt en dat deze gegevens makkelijk toegankelijk worden.
Gegevens over afgeronde zaken en de medewerkers betrokken bij een
bepaalde zaak zouden gedeeld moeten worden. Ze denkt dat het delen
van deze gegevens de efficiency toe doet nemen en mogelijkheden voor
cross-selling biedt.
Het gebruik van databanken vindt Advocaat AB uit advocatenkantoor
KL wel lastig. In databanken staan vaak verouderde standaardmodellen en het zoeken met behulp van trefwoorden is lastig. Het werken met
databanken vraagt om gewenning.
De huidige databases vindt Advocaat BC uit advocatenkantoor KL niet
adequaat. Een overeenkomst die in het verleden is gemaakt kan nu
bijvoorbeeld niet meer teruggevonden worden in het systeem. Het
gebruik van trefwoorden vindt hij lastig. En memo’s en arresten
bijvoorbeeld zouden bij elkaar op het systeem moeten staan zonder dat
er apart naar gezocht moet worden.
Over het algemeen zien we dat er steeds meer databases uitgegeven worden met gegevens
en informatie die advocaten nodig hebben om hun juridische taken uit te voeren.
207
Punten ter verbetering van databanken die uit de interviews naar voren komen betreffen
kort gezegd een meer uniforme invoer van gegevens, tijdige updates van de inhoud van
databanken en betere zoektechnieken.
Managers in grote advocatenkantoren sluiten voornamelijk abonnementen af met grote
juridische uitgevers. Uit de praktijk blijkt dat met het afsluiten van die abonnementen
betrekkelijk veel financiële investeringen gemoeid zijn. Voor die investeringen krijgt het
kantoor een interface terug waarmee juristen in één of meerdere databases van de uitgever
tegelijk kunnen zoeken. Ook zorgt de uitgever ervoor dat de inhoud van de database up-to-
date blijft. Soms biedt een uitgever een advocatenkantoor gegevens aan zonder
zoekmechanisme. Het advocatenkantoor zal zelf voor een interface en zoekmechanismen
moeten zorgen. Dat vergt echter veel inspanning, tijd en ontwikkelingskosten. Bovendien is
de kennis voor het ontwikkelen van een zoekmechanisme binnen een advocatenkantoor
vaak niet aanwezig. Een belangrijk voordeel van het door het advocatenkantoor zelf
ontwikkelen van het zoekmechanisme is echter wel dat het zoekmechanisme op de wensen
en eisen van juristen in dat specifieke kantoor afgestemd kan worden en men niet meer
afhankelijk is van wat de uitgever aanbiedt. Een nadeel is dat de inhoud van de database
zonder het zoekmechanisme van de uitgever wel geregeld bijgewerkt moet worden om up-
to-date te blijven.
Databases van verschillende uitgevers verschillen qua interface en zoekmechanisme. In de
praktijk blijken juristen moeite te hebben om te schakelen tussen de verschillende interfaces
en zoekmechanismen. Daardoor maken zij op een bepaald ogenblik alleen nog maar
gebruik van één of een enkele database waarmee zij goed kunnen werken. De andere
databases worden zo niet optimaal benut. Een oplossing waar steeds meer
advocatenkantoren naar willen toewerken is een interface voor het kantoor waarmee
geïntegreerd in de verschillende databases gezocht kan worden.
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de
omgevingsfactoren (openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid
doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid management) en
het gebruik van databases (zie bijlage 6). Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er
voor het merendeel geen verband bestaat tussen het gebruik van databases en het uitvoeren
van kennisprocessen (kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling
door collega’s buiten de afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling,
kennisgebruik, kennisevaluatie).
208
Groupware
In hoofdstuk twee formuleerden we de volgende hypothese:
• Het gebruik van groupware scoort hoog onder advocaten.
Deze hypothese wordt niet bevestigd door het statistisch onderzoek. Uit dit onderzoek komt
naar voren dat het gebruik van groupware laag scoort onder advocaten.448 Uit interviews
komt naar voren dat als groupware al gebruikt wordt, het enkel gebruikt wordt om e-mail te
verzenden:
Advocaat LM uit kantoor BC merkt op groupware te gebruiken voor e-mail. Zijn secretaresse gebruikt het om zijn agenda bij te houden. Zelf
houdt hij een papieren agenda bij.
Uit het statistisch onderzoek komt verder naar voren dat er voor het merendeel geen
verband bestaat tussen het gebruik van groupware en het uitvoeren van kennisprocessen
(kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik,
kennisevaluatie).449
In advocatenkantoren wordt groupware over het algemeen op dezelfde wijze gebruikt als
een intranet, dat betekent: als een “portal’’, een verzameling links naar websites of andere
toepassingen. Mogelijkheden om on-line samen te werken worden nauwelijks gebruikt. Uit
het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen verband is tussen de
omgevingsfactoren (openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid
doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid management) en
het gebruik van groupware (zie bijlage 6).
Een reden voor de lage score kan uit interviews afgeleid worden: advocaten gaven aan veel
waarde te hechten aan persoonlijk, face-to-face contact. Dit is op dit moment niet goed
mogelijk met behulp van groupware. Een andere mogelijke oorzaak van de lage score is dat
het voor advocaten niet altijd duidelijk is, wat er tijdens het verzenden van informatie via
groupware nu precies met hun informatie gebeurt.
448Wederom geldt dat de resultaten gerelativeerd moeten worden omdat het onderzoek een
beperkt aantal advocaten en advocatenkantoren betreft. 449Zie bijlage 9.
209
Het is ook vaak moeilijk om controle over informatie uit te oefenen wanneer het verzonden
wordt over een computernetwerk.
Kennissystemen
Uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat het gebruik van kennissystemen erg laag
scoort onder advocaten. Daarmee wordt de in hoofdstuk twee geformuleerde hypothese wat
betreft de onderzochte advocaten bevestigd:
• Het gebruik van kennissystemen scoort laag onder advocaten.
Tijdens interviews werd het beperkte gebruik van kennissystemen ook opgemerkt:
Volgens Advocaat AB uit advocatenkantoor KL wordt er in haar kantoor weinig tot geen gebruik gemaakt van kennissystemen.
Kennissystemen zijn volgens Advocaat BC uit advocatenkantoor KL
nauwelijks tot niet aanwezig.
Kennissystemen worden volgens een advocaat uit advocatenkantoor
MN niet gebruikt.
Dit beeld komt overeen met de literatuur waarin diverse auteurs opmerken dat het gebruik
van kennissystemen in de rechtspraktijk erg beperkt is. Uit het statistisch onderzoek komt
naar voren dat er geen verband is tussen de omgevingsfactoren (openheid, respect,
autonomie, communicatieklimaat, helderheid doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback,
tijdsdruk en betrokkenheid management) en het gebruik van kennissystemen (zie bijlage 6).
Er is wel een matig verband tussen stimulatie en het gebruik van kennissystemen. Wellicht
kan door beïnvloeding van deze omgevingsfactor het gebruik van kennissystemen
verbeteren.
Een mogelijke reden voor beperkte gebruik van kennissystemen is dat er niet veel
kennissystemen zijn en dat kennissystemen over het algemeen kostbaar zijn. Ook zijn er
niet veel kennissystemen die enige toegevoegde waarde hebben voor advocaten en voldoen
aan hun behoeften. Een de reden daarvoor kan zijn dat ze te complex zijn; advocaten willen
eenvoudig met kennissystemen kunnen werken. Bijvoorbeeld zoals advocaten nu
(alimentatie)berekeningsprogamma's gebruiken.
210
Ook blijft kennis nauw verbonden met een bepaald persoon of groep en geeft het gebruik
van kennis in kennissystemen een zekere subjectieve lading, wat maakt dat ze minder
eenvoudig geaccepteerd worden.450 Uit de kenmerken van professionals in de professionele
bureaucratie van Mintzberg kan afgeleid worden dat de professional er tegen is dat zijn
vaardigheden gerationaliseerd worden – dat ze tot eenvoudig uit te voeren stappen worden
teruggebracht. 451 Dat zou een einde maken aan zijn autonomie omdat zijn vaardigheden
dan geprogrammeerd kunnen worden en de professional niet meer nodig is. Deze
veronderstelling kan gezien de zojuist genoemde uitkomsten van het statistisch onderzoek
niet onderbouwd worden.
Tot slot: het statistisch onderzoek laat zien dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen het gebruik van kennissystemen en het uitvoeren van kennisprocessen
(kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik). Wel is er een
zwak verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van kennisystemen. Wanneer dit
verband daadwerkelijk blijkt te bestaan zouden het gebruik van kennisystemen en het
uitvoeren van het kennisproces kennisevaluatie elkaar wellicht kunnen beïnvloeden.
Overzicht samenhang tussen omgevingsfactoren en informatietechnologie
In deze paragraaf worden de correlaties tussen de eerder onderscheiden omgevingsfactoren
en IT in kantoor CD gepresenteerd. In bijlage 6 staat een gedetailleerde specificatie.
Openheid:
Hypothese: verband tussen openheid en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is geen verband tussen openheid en het
gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
450 A. Oskamp, Rechtsinformatica: Vooruitzien in de informatiemaatschappij, oratie
Katholieke Universiteit Nijmegen, Kluwer, Deventer, 1998, p. 15. 451 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 213.
211
Wederzijds respect en vertrouwen:
Hypothese: verband tussen wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van de
onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: Er is voor het merendeel geen verband tussen wederzijds respect en vertrouwen
en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen: er is een matig verband tussen respect
en het gebruik van intranet (r = 0,421, p < 0.05). Er is geen verband tussen het gebruik van
e-mail, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
Autonomie:
Hypothese: verband tussen autonomie en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is een negatief verband tussen autonomie en
het gebruik van databanken en er is geen verband tussen autonomie en het gebruik van e-
mail, intranet, internet, groupware en kennissystemen.
Communicatieklimaat:
Hypothese: verband tussen communicatieklimaat en het gebruik van de onderzochte IT-
toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen communicatieklimaat
en het gebruik van intranet, internet, e-mail, databanken, groupware en kennissystemen.
Helderheid doelen:
Hypothese: verband tussen helderheid doelen en het gebruik van de onderzochte IT-
toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen de helderheid van
doelen en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
212
Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid medewerkers bij de organisatie en het gebruik
van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen betrokkenheid en het
gebruik van kennissystemen, e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
Stimulatie:
Hypothese: verband tussen stimulatie en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is enkel een matig verband tussen stimulatie en
het gebruik van kennissystemen (r = 0,499, p < 0.05). Er is geen verband tussen stimulatie
en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
Feedback:
Hypothese: verband tussen feedback en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen feedback en het gebruik
van groupware, e-mail, intranet, internet, databanken en kennissystemen.
Tijdsdruk:
Hypothese: verband tussen tijdsdruk en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen tijdsdruk en het gebruik
van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
Betrokkenheid management:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid betrokkenheid management bij kennisdeling en
het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is een negatief verband tussen betrokkenheid
van het management bij kennisdeling en het gebruik van internet (r=-0,358, p < 0.05). Er is
geen verband tussen betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik
van e-mail, intranet, databanken, groupware en kennissystemen.
213
Overzicht samenhang tussen kennisprocessen en informatietechnologie
Hypothese: verband tussen het gebruik van de onderzochte IT toepassingen en het
uitvoeren van kennisprocessen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het
merendeel geen verband bestaat tussen het gebruik van de onderzochte IT toepassingen en
het uitvoeren van kennisprocessen. Er is geen verband tussen:
• Kennisbehoefte en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen
• Kennisontwikkeling en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen.
• Kennistoegang en het gebruik van intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van e-mail, intranet,
internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van
kennissystemen, e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Kennisgebruik en het gebruik van e-mail, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Kennisevaluatie en het gebruik van e-mail en het gebruik van intranet, internet,
databanken en groupware.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
kennisprocessen en IT-toepassingen:
• Er is een zwak verband tussen kennistoegang en het gebruik van e-mail (r= 0,379,
p < 0.05).
• Er is een matig verband tussen kennisgebruik en het gebruik van intranet (r=
0,432, p < 0.05).
• Er is een zwak verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van kennissystemen
(r= 0,381, p < 0.05).
Tussenconclusie
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen IT en
omgevingsfactoren een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen IT en omgevingsfactoren. Zo komt uit
het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat tussen:
214
• Openheid en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van de onderzochte IT-
toepassingen
• Autonomie en het gebruik van e-mail, intranet, internet, groupware en
kennissystemen.
• Communicatieklimaat en het gebruik van intranet, internet, e-mail, databanken,
groupware en kennissystemen.
• De helderheid van doelen en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen.
• Betrokkenheid en het gebruik van kennissystemen, e-mail, intranet, internet,
databanken en groupware.
• Stimulatie en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Feedback en het gebruik van groupware, e-mail, intranet, internet, databanken en
kennissystemen.
• Tijdsdruk en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van e-mail,
intranet, databanken, groupware en kennissystemen.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel (negatieve) verbanden zijn tussen de
volgende omgevingsfactor en IT-toepassing:
• Stimulatie en het gebruik van kennissystemen.
• Er is een negatief verband tussen autonomie en het gebruik van databanken.
• Er is een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij
kennisdeling en het gebruik van internet.
4.8.2 Gebruik van technieken
In advocatenkantoor CD hebben we het gebruik van de volgende technieken geanalyseerd:
thesauri, hyperlinks en brainstorm sessies. De advocaten konden de volgende Likert schaal
invullen: (1) nooit, (2) heel soms, (3) soms, (4) regelmatig en (5) vaak. Van de
respondenten hebben we het gemiddelde (Mean) van deze Likert schaal berekend (zie
Tabel 29). Over het algemeen scoren thesauri, hyperlinks en brainstorms erg laag in
kantoor CD.
215
Gebruik
thesauri/synoniemenlijsten
Gebruik
hyperlinks
Gebruik
Brainstormsessies
Valid 31 32 33 N
Missing 2 1 0
Mean 2,06 2,66 2,64
• Tabel 29. Kantoor CD: Gemiddeld gebruik technieken. Thesauri worden heel
soms (M=2,06) gebruikt. Hyperlinks worden soms gebruikt (M=2,66). Dat
geldt ook voor brainstorms (M=2,64).
In advocatenkantoor BC hebben we het gebruik van de volgende technieken geanalyseerd:
thesauri en hyperlinks. Over het algemeen scoort het gebruik van thesauri en hyperlinks erg
laag (zie Tabel 30).
• Tabel 30. Kantoor BC: Gemiddeld gebruik technieken. Thesauri worden heel
soms gebruikt (M=1,91) en hyperlinks worden soms gebruikt (M=2,96).
Gebruik Thesauri Gebruik Hyperlinks
Valid 46 46 N
Missing 5 5
Mean 1,91 2,96
In hoofdstuk twee presenteerden we de volgende hypotheses:
• Het gebruik van thesauri scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van hyperlinks scoort hoog onder advocaten.
• Het gebruik van brainstorms scoort laag onder advocaten.
Net als bij de resultaten van het gebruik van IT dienen ook de volgende resultaten gezien te
worden in het licht van het qua omvang beperkte onderzoek. De eerste twee hypotheses
worden niet bevestigd door het statistisch onderzoek.
216
Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van thesauri en hyperlinks onder de
onderzochte advocaten over het algemeen erg laag scoort.
Het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen de omgevingsfactoren
(openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid van de doelen,
betrokkenheid, feedback, tijdsdruk, stimulatie) en het gebruik van hyperlinks en thesauri
(zie bijlage 7). Er is wel een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij
kennisdeling en het gebruik van hyperlinks.
Aan het einde van de paragraaf volgt een overzicht van de gevonden verbanden tussen
omgevingsfactoren en technieken. Hetzelfde geldt voor de verbanden tussen technieken en
kennisprocessen.
Het geringe gebruik van thesauri kan komen door onbekendheid met deze techniek onder
advocaten. Een andere mogelijkheid is dat de bestaande thesauri niet goed ontwikkeld zijn.
Dat wil zeggen dat bij het toekennen van synoniemen niet goed rekening is gehouden met
de context zodat er grote lijsten met items zijn ontstaan waarvan vele irrelevant zijn.
Het gebruik van hyperlinks scoort mogelijk laag doordat aan advocaten te veel hyperlinks
aangeboden worden waardoor zij bij het gebruik ervan gedesoriënteerd raken. Ook kan het
voorkomen dat veel hyperlinks te vaak wijzigen of zelfs verdwijnen waardoor de gezochte
informatie niet meer achterhaald kan worden. In advocatenkantoren wordt nog niet altijd
optimaal gebruik gemaakt van hyperlinks bijvoorbeeld om dossiers en de daarbij behorende
documenten, afbeeldingen en video-opnames te integreren. Advocaten maken vooralsnog
alleen gebruik van hyperlinks die hen aangeboden worden, bijvoorbeeld in on-line
databases met wetgeving of rechterlijke uitspraken of van de hyperlinks die de webmaster
van het kantoor aanbrengt op het intranet.
De derde hypothese werd wel bevestigd door het statistisch onderzoek. Hier moet
opgemerkt worden dat het gebruik van brainstorms enkel onderzocht is in één
advocatenkantoor en het gebruik daarvan bleek erg laag te scoren.
Het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen de omgevingsfactoren
(openheid, respect, autonomie, communicatieklimaat, helderheid van de doelen, tijdsdruk
en betrokkenheid van het management bij kennisdeling) en het gebruik van brainstorms. Er
is wel een matig verband tussen betrokkenheid, stimulatie, feedback en brainstorms. Indien
dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan kan wellicht door het beïnvloeden van deze
omgevingsfactoren het gebruik van brainstorms verbeteren.
217
Wat betreft de lage score van brainstorms, het kan in de praktijk voorkomen dat zij wel
vaak maar dan onbewust toegepast worden. Advocaten wisselen, bijvoorbeeld tijdens de
lunch, in het bruine café en tijdens een formeel overleg, ideeën met elkaar uit.
Tot slot: uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen
verband bestaat tussen het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms en het uitvoeren
van kennisprocessen (kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling
door collega’s buiten de afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling,
kennisgebruik, kennisevaluatie).
Overzicht samenhang tussen omgevingsfactoren en technieken
Deze paragraaf geeft een overzicht van de correlaties tussen de eerder onderscheiden
omgevingsfactoren en technieken in kantoor CD. In bijlage 7 staat een gedetailleerde
specificatie.
Openheid:
Hypothese: verband tussen openheid en het gebruik van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is geen verband tussen openheid en het
gebruik van hyperlinks, brainstorms en thesauri.
Wederzijds respect en vertrouwen:
Hypothese: verband tussen wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van de
onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen respect en het gebruik
van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
Autonomie:
Hypothese: verband tussen autonomie en het gebruik van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen autonomie en het
gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
218
Communicatieklimaat:
Hypothese: verband tussen communicatieklimaat en het gebruik van de onderzochte
technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen communicatieklimaat
en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
Helderheid doelen:
Hypothese: verband tussen helderheid doelen en het gebruik van de onderzochte
technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen de helderheid van de
doelen en thesauri, hyperlinks en brainstorms.
Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid medewerkers bij de organisatie en het gebruik
van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is enkel een matig verband tussen
betrokkenheid en brainstorms (r = 0,487, p < 0.05). Er is geen verband tussen
betrokkenheid en thesauri en hyperlinks.
Stimulatie:
Hypothese: verband tussen stimulatie en het gebruik van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is een matig verband tussen stimulatie en
brainstorms (r = 0,435, p < 0.05). Er is geen verband tussen stimulatie en thesauri en
hyperlinks.
Feedback:
Hypothese: verband tussen feedback en het gebruik van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is een matig verband tussen feedback en
brainstorms (r= 0,469, p < 0.05). Er is geen verband tussen feedback en thesauri en
hyperlinks.
219
Tijdsdruk:
Hypothese: verband tussen tijdsdruk en het gebruik van de onderzochte technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen tijdsdruk en thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
Betrokkenheid management:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid management en het gebruik van de onderzochte
technieken.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is een negatief verband tussen betrokkenheid
van het management bij kennisdeling en het gebruik van hyperlinks (r = -0,471, p < 0.05).
Er is geen verband tussen betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het
gebruik van thesauri en brainstorms.
Tussenconclusie
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen technieken en
omgevingsfactoren een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en technieken. Zo
komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat tussen:
• Openheid en het gebruik van hyperlinks, brainstorms en thesauri.
• Respect en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Autonomie en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Communicatieklimaat en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• De helderheid van de doelen en thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Betrokkenheid en thesauri en hyperlinks.
• Stimulatie en thesauri en hyperlinks.
• Feedback en thesauri en hyperlinks.
• Tijdsdruk en thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van thesauri
en brainstorms.
220
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en technieken:
• Betrokkenheid en brainstorms.
• Stimulatie en brainstorms.
• Feedback en brainstorms.
• Er is een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij
kennisdeling en het gebruik van hyperlinks.
Overzicht samenhang tussen technieken en kennisprocessen
Hypothese: verband tussen het gebruik van de technieken thesauri, hyperlinks en
brainstorms en de diverse kennisprocessen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd. Er is geen verband tussen:
• Kennisbehoefte en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisontwikkeling en het gebruik van brainstorms, thesauri en hyperlinks.
• Kennistoegang en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisgebruik en het gebruik van hyperlinks, brainstorms en thesauri.
• Kennisevaluatie en het gebruik van brainstorms, thesauri en hyperlinks.
4.8.3 Gebruik van overige hulpmiddelen
Over het gebruik van de “overige hulpmiddelen” in advocatenkantoren is nog weinig
bekend. In advocatenkantoor CD hebben we het gebruik van de volgende overige
hulpmiddelen geanalyseerd: modellen, diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming,
bibliotheek, projectteams, coaching/functioneringsgesprekken en het persoonlijk
ontwikkelplan (zie Tabel 31). Ook hier werd de Likert schaal gebruikt. Over het algemeen
scoren modellen, overleggen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en
functioneringsgesprekken betrekkelijk hoog en projectteams en het persoonlijk
ontwikkelplan betrekkelijk laag onder de onderzochte advocaten. Wederom zijn de
resultaten gebaseerd op een beperkt onderzoek.
Of omgevingsfactoren verband houden met het gebruik van de overige hulpmiddelen zal ik
per hulpmiddel kort samenvatten. Aan het einde van de paragrafen volgt een overzicht van
221
de gevonden verbanden tussen omgevingsfactoren en de overige hulpmiddelen. Hetzelfde
geldt voor de verbanden tussen overige hulpmiddelen en kennisprocessen.
Gebruik
modellen
Gebruik
diverse
over-
leggen
Gebruik
Persoon-
lijke
dossier-
vorming/
docu-
menteren
Ge-
bruik
Biblio
-theek
Gebruik
samen-
werken in
project-
teams
Gebruik
coaching/
functionerings
gesprekken
Gebruik
persoonlijk
ontwikkelplan
(POP)
N Valid 33 33 33 33 32 33 33
Missing 0 0 0 0 1 0 0
Mean 3,76 3,94 4,42 3,64 3,31 3,52 2,45
• Tabel 31. Kantoor CD: Gemiddeld gebruik overige hulpmiddelen. Modellen
worden bijna regelmatig (M=3,76) gebruikt. Diverse overleggen worden
regelmatig gebruikt (M=3,94). Persoonlijke dossiervorming wordt zeer
regelmatig (M=4,42) toegepast. De bibliotheek bijna regelmatig gebruikt
(M=3,64). Samenwerken in projectteams wordt soms (M=3,31) gebruikt.
Functioneringsgesprekken worden bijna regelmatig gebruikt (M=3,52). Het
persoonlijk ontwikkelplan wordt heel soms (M=2,45) gebruikt.
In advocatenkantoor BC hebben we het gebruik van de volgende overige hulpmiddelen
geanalyseerd: modellen, diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek,
projectteams, coaching/functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan. Van de
respondenten heb ik het gemiddelde (mean) van deze Likert schaal berekend (zie Tabel 32).
In kantoor BC scoort het gebruik van de bibliotheek en persoonlijke dossiervorming en
modellen betrekkelijk hoog. Het gebruik van functioneringsgesprekken, het persoonlijk
ontwikkelpan, diverse overleggen en samenwerken in projectteams scoort betrekkelijk laag.
In de volgende paragrafen zullen de scores per hulpmiddel nader toegelicht worden.
222
Ge-b
ruik
Mo
del-
len
Geb
ruik
Div
ers
e
ov
erl
eg
gen
Geb
ruik
pers
oo
nli
jke
do
ssie
rvo
rmin
g /
do
cu
men
tere
n
Geb
ruik
Bib
lio
theek
Geb
ruik
sam
en
werk
en
in
pro
jecte
am
s
Geb
ruik
Co
ach
ing
/
fun
cti
on
eri
ng
s-
gesp
rek
ken
Ge-b
ruik
pers
oo
nli
jk o
nt-
wik
kelp
lan
(P
OP
)
N Valid 46 46 45 46 46 46 46
Missing 5 5 6 5 5 5 5
Mean 3,33 2,78 3,73 4,11 2,91 2,37 2,59
• Tabel 32. Kantoor BC: Gemiddeld gebruik overige hulpmiddelen. Modellen
worden soms gebruikt (M=3,33). Diverse overleggen worden heel soms
(M=2,78) gebruikt. Persoonlijke dossiervorming wordt soms (M=3,73)
gebruikt. De bibliotheek wordt regelmatig gebruikt (M=4,11). Samenwerken
in projectteams wordt soms (M=2,91) gebruikt. Coachingsgesprekken worden
heel soms gebruikt (M=2,37). Ook het persoonlijk ontwikkelplan wordt heel
soms gebruikt (M=2,59).
Modellen
In hoofdstuk twee kwamen we tot de volgende hypothese:
• Het gebruik van standaardmodellen scoort laag onder advocaten.
Deze hypothese wordt niet bevestigd door het statistisch onderzoek dat juist laat zien dat
het gebruik van modellen onder de onderzochte advocaten hoog scoort. Uit de interviews
komt naar voren dat modellen regelmatig gebruikt worden.
Advocaat CD uit kantoor BC merkt op dat zij modellen regelmatig gebruikt en vindt dat modellen een nuttig hulpmiddel zijn. Op dit
moment worden modellen op de harde schijf van de afdeling
opgeslagen. Dit betekent dat het niet lastig is om ze te delen binnen de
afdeling, maar buiten de afdeling worden modellen nauwelijks gedeeld,
tenzij het tussen medewerkers is die elkaar al kennen. Medewerkers
maken zich zorgen over incorrect gebruik van modellen en zijn daarom terughoudend met het delen. Advocaat RS uit kantoor BC gebruikt
regelmatig modellen. Deze modellen worden opgeslagen op de harde
schijf van de afdeling. Er is inmiddels een project dat het delen van
modellen promoot. Hij denkt dat modellen over het algemeen
toegankelijk zullen worden in de toekomst. Hoewel hij er tegen was,
223
voelt hij nu dat het kantoor van meer toegankelijkheid van modellen
kan profiteren.
Advocaat UVZ uit kantoor BC zit in een “modellencommissie”. Dit is
een groep medewerkers die bij elkaar komt om standaard modellen
voor een specifiek vakgebied te ontwikkelen. Er zijn diverse van deze
modellencommissies binnen kantoor BC. Voor hun medewerking in
deze “commissies” krijgen de medewerkers niks. Ze doen dit puur
omdat ze het leuk vinden en het belangrijk vinden dat kennis gedeeld
wordt. Het kost de medewerkers tijd en declareerbare uren. Advocaat UVZ vindt deze modellencommissies erg belangrijk en verwacht dat
die goed werk gaan leveren. Hierbij is het wel van belang dat de
modellen goed worden bijgehouden en up-to-date zijn. Als een
gebruiker dan ook een model tegen komt dat niet meer klopt zal hij dat
moeten melden bij de maker van het model. Advocaat UVZ vertrouwt
er hierbij op dat medewerkers vertrouwelijk met modellen omgaan. Er
wordt ook bij gezegd dat maker van het model niet verantwoordelijk is
voor fouten. En als iemand buiten vakgebied gebruik maakt van model
kan hij hulp vragen van de maker. Advocaat UVZ maakt nu wel
gebruik van modellen die voortkomen uit de modellencommissie waar
hij in zit. Maar dit gebeurt waarschijnlijk alleen omdat hij zelf in de
commissie zit. Als hij niet in de commissie had gezeten had hij er waarschijnlijk ook geen gebruik van gemaakt.
Advocaat CD uit kantoor BC merkt op dat ze een modellencommissies
hebben. Het ideaalbeeld zou zijn dat iedereen alle informatie/modellen
zou kunnen zien. Dit gebeurt nog niet en hij denkt dat medewerkers
bang zijn voor misbruik van hun kennis. Er bestaat een spanning tussen
de vakgebieden. Modellen kunnen vaak niet zomaar worden
overgenomen. De spanningen ontstaan omdat “anderen de sier gaan
maken”met andermans idee/ model/ informatie.
Advocaat OP uit kantoor BC ziet modellen als een voorbeeld van
kennismanagement. Modelcontracten kunnen gezien worden als de
basis voor nieuwe opdrachten. Het contract moet dan natuurlijk wel aangepast worden aan de specifieke behoeften van de cliënt. Advocaat
UVD uit kantoor BC merkt op dat het kantoor werkt aan
standaardmodellen voor contracten of correspondentie. Voordat deze
modellen gebruikt worden moet degene die het model ontwikkeld heeft
eerst benaderd worden.
Advocaat VW uit kantoor BC stelt dat modellen deels zelf gemaakt en
deels op cd gekocht worden. Hij weet niet hoe zelfgemaakte modellen
intern openbaar gemaakt worden. Modellen tussen notaris en advocaat
worden niet gedeeld (is ook tegen de regels). Modellen zijn gemaakt
met veel noten erbij (waarschuwingen voor het gebruik ervan). Het
gebruik van modellen is dus wel je eigen verantwoordelijkheid.
224
Modellen zijn voor algemeen gebruik, dus worden makkelijk aan elkaar
gegeven. In zijn sectie is recentelijk opgedragen om voor bepaalde
onderwerpen modellen te maken, is hij dus nu mee bezig.
Er is geen verband tussen autonomie, communicatieklimaat, betrokkenheid, stimulatie,
feedback, tijdsdruk en betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van
modellen. Er is wel een zwak verband tussen helderheid van doelen en het gebruik van
modellen. Indien dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan kan wellicht door het
beïnvloeden van deze omgevingsfactor het gebruik van modellen verbeterd worden.
Een mogelijke reden waarom modellen populair zijn is dat standaardmodellen over het
algemeen snel te gebruiken en makkelijk zijn. Een punt van aandacht dat uit de interviews
naar voren komt is dat modellen op de harde schijf van een afdeling opgeslagen worden
zodat het delen ervan buiten de afdeling bemoeilijkt wordt. Verder maken advocaten zich
zorgen over het verkeerd gebruiken van hun modellen en zijn daarom terughoudend met het
delen. Enkele respondenten merkten op dat modellen juridisch gezien ook niet altijd
gedeeld mogen worden. Sommige advocaten bang dat andere advocaten de sier gaan maken
met andermans model. Verder werd opgemerkt dat advocaten over het algemeen niet
beloond worden voor hun werk aan modellen.
Tot slot: het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen de kennisprocessen
kennisbehoefte, kennisdeling door collega’s buiten de afdeling, kennisdeling door
individuen buiten de afdeling en het gebruik van modellen (zie bijlage 11). Wel is er een
matig verband tussen kennistoegang en kennisevaluatie en het gebruik van modellen. Ook
is er een zwak verband tussen kennisgebruik en kennisontwikkeling en het gebruik van
modellen. Indien deze verbanden daadwerkelijk blijken te bestaan zouden het gebruik van
modellen en het uitvoeren van de kennisprocessen kennistoegang, kennisevaluatie,
kennisgebruik en kennisontwikkeling elkaar wellicht kunnen beïnvloeden.
Diverse overleggen
De hypothese uit hoofdstuk twee luidde als volgt:
• Het gebruik van overleggen scoort laag onder advocaten.
Deze hypothese kan niet goed bevestigd worden omdat het statistisch onderzoek laat zien
dat het gebruik van overleggen per kantoor sterk kan verschillen. Uit de interviews kwam
naar voren dat advocaten redelijk veel overleggen kennen. Zo zijn er bijvoorbeeld periodiek
jurisprudentiebesprekingen, werkgroepen, workshops en lunches.
225
Advocaat UVZ uit kantoor BC merkt op dat er eenmaal per week een jurisprudentiebespreking is en eens in de paar maanden komt de
werkgroep burgerlijk procesrecht bijeen. Daarnaast is advocaat VZ lid
van drie verenigingen waarin hij deelneemt aan workshops of
besprekingen heeft. Volgens advocaat CD uit kantoor BC moeten
Medewerkers binnen kantoor BC bepaalde cursussen volgen en een
aantal opleidingspunten behalen. Dit is ook een ideale gelegenheid om
elkaar te leren kennen. Hierdoor ontstaan informele groepen/netwerken.
Ook seminars, uitjes en de informele borrel elke donderdagmiddag zijn
van essentieel belang om de informele netwerken te vergroten en bij te
houden.
Advocaat VW uit kantoor BC merkt op vrij zelfstandig te werken, zoals
iedereen in zijn kantoor, maar er is wel vrij veel overleg.
Advocaat UVD uit kantoor BC merkt op dat kennisdeling vaak
plaatsvindt door middel van overleggen. Er is bijvoorbeeld eens per
week structureel overleg tussen advocaten in een afdeling. Advocaten
presenteren hun zaken op dat moment of relevante kwesties. Deze
ontmoetingen zijn niet verplicht in die zin dat ze schriftelijk vastgelegd
worden, maar sociaal is er een verplichting om de overleggen bij te
wonen. Het management houdt de participatie van advocaten in de
gaten en neemt contact op met advocaten wanneer er sprake is van
verwaarlozing van de overleggen.
Advocaat VW uit kantoor CD geeft aan dat er elke dinsdag een
vaktechnisch overleg is tussen de medewerkers van zijn afdeling. En
om de twee weken is er een overleg met twee afdeling samen. Ze
bespreken dan onder andere de nieuwe ontwikkelingen zoals
bijvoorbeeld nieuwe wetgeving die eraan komt.
Volgens advocaat QR van kantoor CD vindt er veel overleg plaats,
mensen komen vaak bij elkaar en vertellen elkaar elke maandag wat de
plannen allemaal zijn etc. Advocaat QR uit kantoor CD stelt vast dat er
veel overleg is en dat daar veel gebruik van wordt gemaakt. Alleen de
manier waarop is niet goed, er moet meer leven in de brouwerij komen.
Het doel is niet altijd duidelijk. Er zijn elke dag lunches georganiseerd
voor bepaalde groepen, waarin één persoon zijn zegje komt doen over iets. Op donderdag is er een partnerlunch en vrijdag is het ‘postlezen’
waarin veel geleerd wordt van elkaar. Stukken worden bekeken en
besproken en dit komt weer in het knowhow bestand. Het probleem bij
deze lunches is echter dat alleen de mensen die het belang inzien van
kennisdeling, komen. De opkomst is erg laag, mensen zien de
relevantie er niet van in.
226
Sommige overleggen, zoals de bespreking van zaken of actuele kwesties, vindt structureel
plaats en deelname daaraan wordt door advocaten onderling en door het management als
belangrijk beschouwd. Een minder positief punt van de diverse overleggen is dat niet altijd
duidelijk is wat het doel en relevantie ervan is.
Het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen de omgevingsfactoren
autonomie, communicatieklimaat, helderheid van doelen, betrokkenheid, stimulatie,
feedback, tijdsdruk, betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van diverse
overleggen. Wellicht dat voor sommige advocaten het leren kennen van collega’s en
vakgenoten en kennisdeling vanzelfsprekend van groot belang is en daarom diverse
overleggen voor hen ook zo belangrijk zijn. Andere advocaten zijn wellicht juist van nature
dusdanig autonoom dat zij minder behoefte aan overleg hebben.
Tot slot: uit het statistisch onderzoek komt naar voren dat er geen is verband tussen de
kennisprocessen (kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie) en diverse overleggen. Wel is er een negatief
verband tussen kennisbehoefte en kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het
gebruik van diverse overleggen.
Persoonlijke dossiervorming
Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van persoonlijke dossiervorming onder
de onderzochte advocaten hoog scoort. Daarmee wordt de eerder gepresenteerde hypothese
bevestigd:
• Het gebruik van persoonlijke documentvorming scoort hoog onder advocaten.
In interviews werd dit beeld ook nog eens bevestigd:
Advocaat QR uit kantoor CD merkt op dat heel veel advocaten hun eigen knowhow systeem hebben. Hun know how zit allemaal in hun
“archiefkasten”. R vindt dat het daaruit moet en toegankelijk moet
worden voor iedereen.
Het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen autonomie,
communicatieklimaat, helderheid van doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk
en betrokkenheid management bij kennisdeling en persoonlijke dossiervorming. Een
mogelijke verklaring voor de hoge score is dat een advocaat door persoonlijke
dossiervorming sneller bepaalde informatie in zijn eigen archief kan terugvinden dan in het
archief van een ander.
227
Persoonlijke dossiervorming kan voorts in de loop der tijd gestimuleerd zijn doordat
advocaten doorgaans met unieke, concrete zaken bezig zijn.
Tot slot: het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de afdeling,
kennisgebruik, kennisevaluatie en persoonlijke dossiervorming. Wel is er een matig
verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en persoonlijke
dossiervorming. Indien dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan zouden het gebruik van
persoonlijke dossiervorming en het uitvoeren van het kennisproces kennisdeling door
individuen buiten de afdeling kennisdeling door individuen buiten de afdeling elkaar
wellicht kunnen beïnvloeden.
Bibliotheek
In hoofdstuk twee kwamen we tot de volgende hypothese:
• Het gebruik van de bibliotheek scoort hoog onder advocaten.
Het statistisch onderzoek bevestigt deze hypothese. Wat betreft de bibliotheek werd in de
interviews met advocaten onder meer opgemerkt dat de benodigde bronnen niet altijd
aanwezig zijn of zelfs kwijt zijn geraakt omdat de procedures voor lenen niet nageleefd
worden. Een positief punt van de bibliotheek zijn de kennisspecialisten die ingeschakeld
kunnen worden door advocaten wanneer een advocaat op zoek is naar bepaalde stukken.
Advocaat UVZ uit kantoor BC merkt op dat er binnen de bibliotheek kennis specialisten werkzaam zijn. In Amsterdam is er bijvoorbeeld een
tot twee ochtenden in de week een kennisspecialist. Deze mensen
kunnen ingeschakeld worden wanneer je op zoek bent naar bepaalde stukken. Zij zoeken deze dan voor je op. Advocaat UVZ heeft stukken
nodig, en de kennisspecialisten zorgen ervoor dat die er komen.
Het statistisch onderzoek geeft aan dat er geen verband is tussen autonomie,
communicatieklimaat, helderheid van doelen, betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk
en betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van de bibliotheek. Een
mogelijkheid waarom het gebruik van de bibliotheek hoog scoort onder advocaten is omdat
bibliotheken in advocatenkantoren steeds meer de werkzaamheden van advocaten kunnen
kunnen ondersteunen. Advocaten kunnen zich zo bezighouden met voor hen meer
complexe en uitdagende inhoudelijke werkzaamheden. Bibliotheken in advocatenkantoren
zijn een steeds belangrijker en meer centrale rol gaan innemen.
228
Dat uit zich bijvoorbeeld door het opwaarderen van de bibliotheek tot een (juridisch)
informatiecentrum met een actieve signaleringsfunctie.452
Het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen kennistoegang,
kennisdeling door collega’s buiten de afdeling, kennisdeling door individuen buiten de
afdeling, kennisgebruik en kennisevaluatie en het gebruik van de bibliotheek. Wel is er een
zwak verband tussen kennisbehoefte en kennisontwikkeling en het gebruik van de
bibliotheek. Indien dit verband daadwerkelijk blijkt te bestaan zou het gebruik van de
bibliotheek en het uitvoeren van de kennisprocesse kennisbehoefte en kennisontwikkeling
elkaar wellicht kunnen beïnvloeden.
Functioneringsgesprekken
Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van functioneringsgesprekken uiteen
blijkt te lopen per kantoor. De hypothese uit hoofdstuk twee kan dan ook niet goed
bevestigd worden:
• Het gebruik van functioneringsgesprekken scoort laag onder advocaten.
Uit het statistisch onderzoek blijkt dat in kantoor CD het gebruik van
functioneringsgesprekken door advocaten betrekkelijk hoog scoort. In kantoor BC scoort
het gebruik van functioneringsgesprekken betrekkelijk laag.
Het statistisch onderzoek geeft aan dat er geen verband is tussen autonomie, helderheid van
doelen en betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van
functioneringsgesprekken. Er is wel een een matig verband tussen communicatieklimaat,
betrokkenheid, stimulatie, feedback, tijdsdruk en functioneringsgesprekken. Indien het
verband daadwerkelijk blijkt te bestaan kunnen deze omgevingsfactoren wellicht beïnvloed
worden zodat het gebruik van functioneringsgesprekken kan verbeteren.
Tot slot: het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen de kennisprocessen
kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de
afdeling, kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie
en functioneringsgesprekken.
452 S. Jongedijk & L. Matthijssen, ‘De stand van zaken’, Advocatenblad 2004-6, p. 274.
229
Projectteams
In hoofdstuk twee beschreven we de volgende hypothese:
• Het gebruik van projectteams scoort laag onder adovocaten.
Deze hypothese wordt bevestigd door het statistisch onderzoek dat laat zien dat het gebruik
van projectteams door de onderzochte advocaten betrekkelijk laag scoort. Wellicht hebben
de onderzochte advocaten weinig te maken met multidisciplinaire of dusdanige grote
opdrachten waarvoor meer mankracht nodig is. Volgens Mintzberg kan de autonomie van
professionals in gevaar komen wanneer zij in (multidisciplinaire) projectteams moeten
werken. Deze veronderstelling wordt niet onderbouwd door het statistisch onderzoek. Dat
onderzoek geeft aan dat er geen verband is tussen autonomie, helderheid van doelen,
stimulatie, feedback en betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van
samenwerken in projectteams. Wel is er een matig verband tussen communicatieklimaat,
betrokkenheid, tijdsdruk en samenwerken in projectteams. Indien dit verband
daadwerkelijk blijkt te bestaan zouden het gebruik van samenwerken in projectteams en de
betreffende omgevingsfactoren elkaar wellicht kunnen beïnvloeden.
Tot slot: het statistisch onderzoek laat zien dat er geen verband is tussen kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling door collega’s buiten de afdeling,
kennisdeling door individuen buiten de afdeling, kennisgebruik, kennisevaluatie en het
gebruik van samenwerken in projectteams.
Persoonlijk ontwikkelplan
Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan over
het algemeen laag blijkt te scoren. De hypothese uit hoofdstuk twee wordt daarmee niet
bevestigd:
• Het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan scoort hoog onder advocaten.
Een mogelijke reden voor deze situatie kan zijn dat professionals zoals advocaten hun
strategieën voornamelijk, maar niet volledig, zelf bepalen. Een andere mogelijkheid kan
zijn dat advocaten voornamelijk opdrachten moeten uitvoeren en moeten declareren.
Wellicht dat er ook te weinig tijd is voor persoonlijke ontwikkeling. Het statistisch
onderzoek geeft echter aan dat er geen verband is tussen autonomie, helderheid van doelen,
stimulatie, feedback en betrokkenheid management bij kennisdeling, communicatieklimaat,
betrokkenheid, tijdsdruk en het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan. Wellicht zijn er
andere omgevingsfactoren die invloed hebben op de score van het gebruik het persoonlijk
ontwikkelplan.
230
Overzicht samenhang tussen omgevingsfactoren en de overige hulpmiddelen
Deze sectie geeft een overzicht van de correlaties tussen de eerder onderscheiden
omgevingsfactoren en overige hulpmiddelen in kantoor CD. In bijlage 8 staat een
gedetailleerde specificatie.
Openheid:
Hypothese: verband tussen openheid en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen openheid en het gebruik
van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken
in projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
Wederzijds respect en vertrouwen:
Hypothese: sterk verband tussen wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van de
onderzochte overige hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen wederzijds respect en
vertrouwen en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming,
bibliotheek, samenwerken in projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en
functioneringsgesprekken.
Autonomie:
Hypothese: verband tussen autonomie en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen autonomie en het
gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek,
samenwerken in projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
Communicatieklimaat:
Hypothese: verband tussen communicatieklimaat en het gebruik van de onderzochte
overige hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is enkel een matig verband tussen
communicatieklimaat en samenwerken in projectteams (r= 0,473, p < 0.05) en
communicatieklimaat en functioneringsgesprekken (r= 0,444, p < 0.05). Er is geen verband
231
tussen communicatieklimaat en het gebruik van modellen, diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
Helderheid doelen:
Hypothese: verband tussen helderheid doelen en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is een zwak verband tussen helderheid van
doelen en het gebruik van modellen (r= 0,384, p < 0.05). Er is geen verband tussen
helderheid van doelen en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming,
bibliotheek, samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk
ontwikkelplan.
Betrokkenheid medewerkers bij de organisatie:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid medewerkers bij de organisatie en het gebruik
van de onderzochte overige hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is een matig verband tussen betrokkenheid en
samenwerken in projectteams (r= 0,477, p < 0.05) en tussen betrokkenheid en
functioneringsgesprekken (r= 0,501, p < 0.05). Er is geen verband tussen betrokkenheid en
het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en
het persoonlijk ontwikkelplan.
Stimulatie:
Hypothese: verband tussen stimulatie en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is een matig verband tussen stimulatie en
functioneringsgesprekken (r= 0,448, p < 0.05). Er is geen verband tussen stimulatie en
samenwerken in projectteams, het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan, het gebruik
van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het
persoonlijk ontwikkelplan.
232
Feedback:
Hypothese: verband tussen feedback en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: Er is enkel een matig verband tussen feedback en
functioneringsgesprekken (r= 0,407, p < 0.05). Er is geen verband tussen feedback en het
gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek,
samenwerken in projectteams en het persoonlijk ontwikkelplan.
Tijdsdruk:
Hypothese: verband tussen tijdsdruk en het gebruik van de onderzochte overige
hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is enkel een matig verband tussen tijdsdruk en
samenwerken in projectteams (r= 0,430, p < 0.05) en tijdsdruk en functioneringsgesprekken
(r= 0,431, p < 0.05). Er is geen verband tussen tijdsdruk en het gebruik van modellen,
diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk
ontwikkelplan.
Betrokkenheid management bij kennisdeling:
Hypothese: verband tussen betrokkenheid management bij kennisdeling en het gebruik van
de onderzochte overige hulpmiddelen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er is geen verband tussen betrokkenheid van het
management bij kennisdeling en het gebruik van diverse overleggen, modellen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
Tussenconclusie
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen de overige hulpmiddelen
en omgevingsfactoren een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en de overige
hulpmiddelen.
233
Zo komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen:
• Openheid en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams, het persoonlijk
ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van diverse overleggen,
modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Autonomie en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams, het persoonlijk
ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Communicatieklimaat en het gebruik van modellen, diverse overleggen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Helderheid van doelen en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Stimulatie en samenwerken in projectteams, het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelplan, het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Feedback en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams en het persoonlijk
ontwikkelplan.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van diverse
overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en overige hulpmiddelen:
• Communicatieklimaat en samenwerken in projectteams.
• Communicatieklimaat en functioneringsgesprekken.
• Helderheid van doelen en het gebruik van modellen.
• Betrokkenheid en samenwerken in projectteams.
• Betrokkenheid en functioneringsgesprekken.
• Stimulatie en functioneringsgesprekken.
• Feedback en functioneringsgesprekken.
• Tijdsdruk en samenwerken in projectteams.
• Tijdsdruk en functioneringsgesprekken.
234
Samenhang tussen kennisprocessen en overige hulpmiddelen
Hypothese: verband tussen het gebruik van standaardmodellen, overleggen, persoonlijke
documentatievorming, de bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken, het
persoonlijke ontwikkelpan en de diverse kennisprocessen.
Analyse: hypothese wordt niet bevestigd: er bestaat voor het merendeel geen verband
tussen het gebruik van standaardmodellen, overleggen, persoonlijke documentatievorming,
de bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken, het persoonlijke ontwikkelpan en
de diverse kennisprocessen:
• Er is geen verband tussen kennisbehoefte en modellen, persoonlijke
dossiervorming, samenwerken in projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en
functioneringsgesprekken.
• Er is geen verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik van diverse
overleggen, persoonlijke dossiervorming, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Er is geen verband tussen kennistoegang en het gebruik van diverse overleggen, de
bibliotheek, persoonlijke dossiervorming, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Er is geen verband tussen kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het
gebruik van modellen, diverse overleggen, de bibliotheek, persoonlijke
dossiervorming, samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het
persoonlijk ontwikkelplan.
• Er is geen verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het
gebruik van modellen, bibliotheek, samenwerken in projectteams en
functioneringsgesprekken.
• Er is geen verband tussen kennisgebruik en het gebruik van diverse overleggen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
235
• Er is geen verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van diverse overleggen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams en
functioneringsgesprekken.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
kennisprocessen en overige hulpmiddelen:
• Er is een zwak verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van de bibliotheek
(r= 0,350, p < 0.05).
• Er is een zwak verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik van modellen
(r= 0,371, p < 0.05)
• Er is een zwak verband tussen tussen kennisontwikkeling en het gebruik van de
bibliotheek (r= 0,391, p < 0.05).
• Er is een matig verband tussen kennistoegang en het gebruik van modellen (r=
0,629, p < 0.05).
• Er is een matig verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en
het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan (r= 0,473, p < 0.05).
• Er is een matig verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en
persoonlijke dossiervorming (r=0,377, p<0.05).
• Er is een zwak verband tussen kennisgebruik en het gebruik van modellen (r=
0,381, p < 0.05).
• Er is een matig verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van modellen (r=
0,525, p < 0.05)
• Er is een matig verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelpan (r= 0,414, p < 0.05).
• Er is een negatief verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van diverse
overleggen (r= -0,354, p < 0.05).
• Er is een negatief verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling
en het gebruik van diverse overleggen (r= - 0,443, p < 0.05).
236
4.9 Verschil kennismanagement door advocaten in grote Nederlandse
advocatenkantoren en andere organisaties
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese gepresenteerd:
• Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties.
Om na te gaan of deze hypothese klopt heb ik de vragenlijst (vragenlijst A) gebruikt die ik
eerder heb toegepast om kennismanagement in advocatenkantoren te onderzoeken. Deze
vragenlijst heb ik niet alleen op advocatenkantoren toegepast maar ook op medewerkers in
een ziekenhuis en een wetenschappelijk instituut. In hoofdstuk drie beschreef ik de
achtergrond van deze studie. In deze paragraaf wordt aan de hand van het onderzoek met
vragenlijst A nagegaan op welke punten de onderdelen van kennismanagement
(kennisprocessen, omgevingsfactoren en hulpmiddelen) de organisaties verschillen.
Verder zijn er in de literatuur over kennismanagement een aantal case studies verschenen
over kennismanagement in andere organisaties dan advocatenkantoren. In deze paragraaf
vat ik een aantal van deze case studies samen. De volgende case studies over het toepassen
van kennismanagement komen aan bod:
• CMG Software Testing
• Hewlett Packard
• Nederlandse Gemeenten
• Postbank
• Nationale Nederlanden
• Amsterdam Airport Schiphol
• Cap Gemini
De stand van kennismanagement uit deze case studies vergelijk ik met de resultaten van
mijn onderzoek naar kennismanagement door advocaten uit het voorgaande hoofdstuk.
Door deze vergelijking kan de hypothese, dat kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren verschilt van kennismanagement in andere organisaties, al dan niet
bevestigd worden.
Een beperking van deze case studies voor gebruik in dit onderzoek is dat de beschrijving
niet op alle punten aansluit bij het onderzoek naar advocatenkantoren. Toch geven de case
studies een indruk van kennismanagement bij andere organisaties en komen er voldoende
punten naar voren die voor de vergelijking gebruikt kunnen worden.
237
4.9.1 Verschillen tussen advocaten in kantoor CD, het wetenschappelijk
instituut en het ziekenhuis
In deze paragraaf wordt nagegaan of er significante verschillen bestaan tussen de
gemiddelde scores van advocaten in kantoor CD en medewerkers van het wetenschappelijk
instituut en medewerkers van de ondersteunende staf van het ziekenhuis. Zoals eerder werd
opgemerkt staat in paragraaf 3.8 de achtergrond van deze studie. De te vergelijken
onderdelen betreffen kennisprocessen, omgevingsfactoren en hulpmiddelen. Een
specificatie van de gegevens is te vinden in bijlage 12.
Bij het bestuderen van de resultaten moet er rekening gehouden worden met het feit dat de
resultaten gebaseerd zijn op onderzoek van een beperkt aantal organisaties en een beperkt
aantal medewerkers.
Kennisprocessen
Per organisatie vat ik eerst kort de gemiddelde scores per kennisproces samen. De gebruikte
Likert schaal was: (1) oneens, (2) voor een groot deel mee oneens, (3) niet mee eens, nier
mee oneens, (4) voor een groot deel mee eens en (5) eens. Vervolgens ga ik na of de
verschillen significant zijn. Wanneer de scores significant blijken te verschillen ga ik na
hoe de verschillen zich verhouden tussen de organisaties.
Kennisontwikkeling: Advocatenkantoor CD (4,43), het ziekenhuis (4,13) en het
wetenschappelijk instituut (4,13) geven aan het voor een groot deel mee eens te zijn met de
stelling kennis te ontwikkelen. Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het
wetenschappelijk instituut blijken significant verschillend te scoren op het kennisproces
kennisontwikkeling (F(2,168)=3,382, p < .05). Meer specifiek blijkt de score van het
wetenschappelijk instituut niet significant af te wijken van het advocatenkantoor noch van
het ziekenhuis.
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken voor het
merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen:
Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is voor het uitvoeren van mijn werk: De
respondenten uit advocatenkantoor CD (4.79), het ziekenhuis (4.59) en het
wetenschappelijk instituut (4.59) zijn het voor een groot deel met de stelling eens te weten
welke inhoudelijke kennis nodig is voor het uitvoeren van hun werk (F(2,169)=1,400, n.s.).
Ik weet welke inhoudelijke kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn
werkzaamheden: Het advocatenkantoor CD (4.21) is het hier voor een groot deel mee
238
eens. Het ziekenhuis (3.95) en het wetenschappelijk instituut (3.89) geven aan het niet met
de stelling eens, niet met de stelling oneens te zijn (F(2,168)=0,857, n.s.).
Kennistoegang: Advocatenkantoor CD (4.09), het ziekenhuis (3.85) en het
wetenschappelijk instituut (4.09) scoren allen hoog wat betreft de toegankelijkheid van
kennis in hun organisatie (F(2,168)=1,604, n.s.).
Kennis delen binnen de afdeling: Advocatenkantoor CD (4.11), het ziekenhuis (4.21) en
het wetenschappelijk instituut (4.25) zijn het er voor een groot deel mee eens dat kennis
binnen de afdeling gedeeld wordt (F(2,168)=0,485).
Kennis delen buiten de afdeling: Advocatenkantoor CD (3.47), het ziekenhuis (3.21) en
het wetenschappelijk instituut (3.21) geven allen het met de stelling dat kennis gedeeld
wordt buiten de afdeling niet eens, niet oneens te zijn (F(2,168)=1,392, n.s.).
Ik maak zo nodig gebruik van de kennis waarover mijn collega’s beschikken:
Advocatenkantoor CD (4.48), het ziekenhuis (4.44) en het wetenschappelijk instituut (4.43)
geven allen aan het met deze stelling voor een groot deel eens te zijn (F(2,169)=0,57, n.s.).
De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt door deze organisatie: Advocatenkantoor
CD (3.42), het ziekenhuis (3.30) en het wetenschappelijk instituut (3.38) geven allen aan
het met deze stelling niet eens, niet oneens te zijn (F(2,169)=0,139, n.s.).
Kennisevaluatie: Advocatenkantoor CD (3.13), het ziekenhuis (2.93) en het
wetenschappelijk instituut (3.21) geven allen aan het met de stelling dat kennis geëvalueerd
wordt, niet eens, niet oneens te zijn (F(2,164)=1,790, n.s.).
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken voor het
merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen:
• Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is voor het uitvoeren van mijn werk.
• Ik weet welke inhoudelijke kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn
werkzaamheden.
• Kennistoegang.
• Kennis delen binnen de afdeling.
• Kennis delen buiten de afdeling.
• Ik maak zo nodig gebruik van de kennis waarover mijn collega’s beschikken.
• De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt door deze organisatie.
239
• Kennisevaluatie.
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken significant
verschillend te scoren op het volgende kennisproces:
• Kennisontwikkeling.
Omgevingsfactoren
Wederom vat ik per organisatie eerst kort de gemiddelde scores per omgevingsfactor
samen. De gebruikte Likert schaal was: (1) oneens, (2) voor een groot deel mee oneens, (3)
niet mee eens, nier mee oneens, (4) voor een groot deel mee eens en (5) eens. Vervolgens
ga ik na of de verschillen significant zijn. Wanneer de scores significant blijken te
verschillen ga ik na hoe de verschillen zich verhouden tussen de organisaties.
Openheid: Het advocatenkantoor (3.44), het ziekenhuis (3.81) en het wetenschappelijk
instituut geven aan het niet eens, niet oneens te zijn met de stelling dat hun organisatie open
is. De scores van het advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk
Instituut blijken niet significant verschillend te scoren op de omgevingsfactor openheid
(F(2,167)=2,447, n.s.).
Betrokkenheid management bij kennisdeling: Het advocatenkantoor (2,63), het
ziekenhuis (2,50) en het wetenschappelijk instituut (2,84) geven aan het voor een groot deel
het met de stelling dat het management laat zien dat kennisdeling belangrijk is, oneens te
zijn. De scores van het advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk
Instituut blijken niet significant verschillend te scoren op de omgevingsfactor
betrokkenheid management bij kennisdeling (F(2,167)=1,269, n.s.).
Het advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken voor het
overgrote deel wél significant verschillend te scoren op de volgende omgevingsfactoren:
Respect. Het wetenschappelijk instituut (3.05) geeft aan het niet eens, niet oneens te zijn
met de stelling dat zij wederzijds respect en vertrouwen in de organisatie ervaart. Het
advocatenkantoor (4.25) en het ziekenhuis (4.40) geven aan het voor een groot deel eens te
zijn met de stelling dat zij wederzijds respect en vertrouwen in de organisatie ervaren. De
groepen advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken
significant verschillend te scoren op respect (F(2,164)=60,332, p<.05). De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor. De score van het advocatenkantoor wijkt niet significant af van het
ziekenhuis.
240
Autonomie: Het advocatenkantoor (3.66) en het ziekenhuis (3.73) geven aan het met de
stelling autonomie te ervaren niet eens, niet oneens te zijn. Het wetenschappelijk instituut
(4.16) geeft aan het voor een groot deel met de stelling eens te zijn dat zij autonomie
ervaart. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut
blijken significant verschillend te scoren op autonomie (F(2,164)=3,808, p<.05). De score
van het ziekenhuis wijkt niet significant af van het advocatenkantoor noch van het
wetenschappelijk instituut.
Communicatieklimaat: Het wetenschappelijk instituut (2.99) geeft aan het eens, niet
oneens te zijn met de stelling dat zij een open communicatieklimaat ervaren. Het ziekenhuis
(4.22) en het advocatenkantoor (4.33) geven beiden aan het met deze stelling voor een
groot deel eens te zijn. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk
Instituut blijken significant verschillend te scoren op communicatieklimaat
(F(2,165)=47,057, p<.05). De score van het wetenschappelijk instituut wijkt niet
significant af van het ziekenhuis en het advocatenkantoor. De score van het
advocatenkantoor wijkt niet significant af van het ziekenhuis.
Helderheid doelen en visie: Het ziekenhuis (2.52) en het advocatenkantoor (2.75) zijn het
voor een groot deel mee oneens heldere doelen te ervaren. Het wetenschappelijk instituut
(3.27) geeft aan het eens, niet oneens te zijn met de stelling dat zij heldere doelen ervaren.
De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken
significant verschillend te scoren op helderheid doelen en visie (F(2,166)=7,356, p<.05).
De score van het advocatenkantoor wijkt niet significant af van het ziekenhuis. De score
van het wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
Betrokkenheid: Advocatenkantoor CD (3.88), het ziekenhuis (3.82) en het
wetenschappelijk instituut (3.10) geven aan het met de stelling betrokken te zijn bij de
organisatie, niet eens, niet oneens te zijn. De groepen Advocatenkantoor CD , Ziekenhuis
en Wetenschappelijk Instituut blijken significant verschillend te scoren op betrokkenheid
(F(2,161)=19,797, p<.05). De score van het wetenschappelijk instituut wijkt niet
significant af van zowel het ziekenhuis als het advocatenkantoor. De score van het
ziekenhuis wijkt niet significant af van het advocatenkantoor.
Stimulatie: Het wetenschappelijk instituut (2.79) geeft aan voor een groot deel mee oneens
te zijn stimulatie te ervaren. Advocatenkantoor CD (3.47) en het ziekenhuis (3.08) geven
beiden aan het met de stelling stimulatie te ervaren, niet eens, niet oneens te zijn. De
groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken
significant verschillend te scoren op stimulatie (F(2,162)=5,492,p<.05). De score van het
ziekenhuis wijkt niet significant af het wetenschappelijk instituut noch van het
241
advocatenkantoor.
Tussenconclusie
De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken voor
het merendeel significant verschillend te scoren op de volgende omgevingsfactoren:
• Respect
• Autonomie
• Communicatieklimaat
• Helderheid doelen en visie
• Betrokkenheid
• Stimulatie
De scores van het advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk Instituut
blijken enkel niet significant verschillend te scoren op de volgende omgevingsfactoren:
• Openheid.
• Betrokkenheid management bij kennisdeling.
Hulpmiddelen
De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken allen
significant verschillend te scoren op het gebruik van de de onderzochte hulpmiddelen. De
gebruikte Likert schaal betrof het gebruik van hulpmiddelen en was als volgt ingedeeld: (1)
nooit, (2) heel soms, (3) soms (4) regelmatig en (5) vaak.
Gebruik e-mail: Advocatenkantoor CD (4.88), het ziekenhuis (4.20) en het
wetenschappelijk instituut (4.53) geven aan e-mail regelmatig te gebruiken. De groepen
Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken significant
verschillend te scoren op het gebruik van e-mail (F(2,168)=4,438, p<.05). De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
Gebruik intranet: Advocatenkantoor CD (3.03), het ziekenhuis (3.52) en het
wetenschappelijk instituut (3.97) geven allen aan soms gebruik te maken van intranet. De
groepen Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken
significant verschillend te scoren op het gebruik van intranet (F(2,169)=7,443, p<.05). De
score van het ziekenhuis wijkt niet significant af van het wetenschappelijk noch van het
advocatenkantoor.
242
Gebruik internet: Het ziekenhuis (3.56) en het wetenschappelijk instituut (3.92) geven aan
soms gebruik te maken van internet. Het advocatenkantoor (4.52) geeft aan regelmatig
gebruik te maken van internet. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en
Wetenschappelijk Instituut blijken significant verschillend te scoren op het gebruik van
internet ((F(2,169)= 7,443, p<.05). De score van het wetenschappelijk instituut wijkt niet
significant af van het ziekenhuis noch van het advocatenkantoor.
Gebruik databanken: Het ziekenhuis (2.60) geeft aan heel soms gebruik te maken van
databanken. Het advocatenkantoor (3.97) en het wetenschappelijk instituut (3.36) geven aan
soms gebruik te maken van databanken. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en
Wetenschappelijk Instituut blijken significant verschillend te scoren op het gebruik van
databanken (F(2,167)=14,244, p<.05). De score van het advocatenkantoor wijkt niet
significant af van het ziekenhuis. De score van het wetenschappelijk instituut wijkt niet
significant af van het ziekenhuis noch van het advocatenkantoor.
Gebruik bibliotheek: Het advocatenkantoor (3.64) en het wetenschappelijk instituut (3.38)
geven aan soms gebruik te maken van de bibliotheek. Het ziekenhuis (1.55) geeft aan bijna
nooit gebruik te maken van de bibliotheek. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis
en Wetenschappelijk Instituut blijken significant verschillend te scoren op het gebruik van
de bibliotheek ((F(2,164)=77,988, p<.05). De score van het ziekenhuis wijkt niet significant
af van het zowel het wetenschappelijk instituut als advocatenkantoor CD. De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het advocatenkantoor.
Gebruik samenwerken in projectteams: Het ziekenhuis (2.11) geeft aan heel soms
gebruik te maken van samenwerken in projectteams. Het advocatenkantoor (3.31) en het
wetenschappelijk instituut (3.51) geven aan soms gebruik te maken van samenwerken in
projectteams. De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut
blijken significant verschillend te scoren op het gebruik van samenwerken in projectteams
(F(2,160)=18,850, p<.05). De score van het ziekenhuis wijkt niet significant af van zowel
het advocatenkantoor als het wetenschappelijk instituut. De score van het wetenschappelijk
instituut wijkt niet significant af van het advocatenkantoor.
243
Tussenconclusie
De groepen Advocatenkantoor CD, Ziekenhuis en Wetenschappelijk Instituut blijken voor
het merendeel significant verschillend te scoren op het gebruik van de IT-toepassingen:
• Intranet
• Internet
• Databanken
• Bibliotheek
• Samenwerken in projectteams
Uit het onderzoek komt naar voren dat het advocatenkantoor voor het merendeel significant
verschillend scoort van het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut wat betreft de
onderzochte omgevingsfactoren en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken enkel voor
het merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen. Kort gezegd laat het onderzoek zien dat er wat betreft de onderdelen van
kennismanagement er meer verschillen dan overeenkomsten zijn tussen het
advocatenkantoor en het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut.
4.9.2 Enkele case studies
In deze paragraaf worden een aantal case studies over kennismanagement in andere
organisaties dan advocatenkantoren samengevat. Vervolgens worden de resultaten van het
onderzoek naar kennismanagement in advocatenkantoren gebruikt om de situatie in de case
study daarmee te vergelijken.
CMG Software Testing
Kerhof, Van den Ende en Bogenrieder beschrijven kennismanagement bij CMG Software
Testing.453 CMG werd opgericht in 1964 door Collins, Mills en Gorman. De hoofdkantoren
zijn in Londen en Hoofddorp. CMG is een Europese informatietechnologiegroep die IT
diensten, consultancy en software levert aan klanten over de hele wereld. CMG Software
Testing bestaat uit 70 consultants die verantwoordelijk zijn voor het testen van
hoofdzakelijk administratieve informatiesystemen. Zij leveren consultancy diensten maar
ontwikkelen geen software.
453 C. Kerkhof, J. van den Ende & I. Bogenrieder, ‘Knowledge Management in the
Professional Organization. A model with Application to CMG Software Testing’,
Knowledge and Process Management (10), 2003-2.
244
Strategie voor kennismanagement: Kerkhof, Van den Ende en Bogenrieder stellen vast
dat er bij CMG Software Testing een strategie voor kennismanagement ontbreekt.454 Deze
situatie komt deels overeen met de situatie in advocatenkantoren. Zo bleek uit het
statistisch onderzoek onder enkele advocatenkantoren dat de helderheid van doelen laag
scoort. Verder bleek uit interviews dat onder advocaten uiteenlopende omschrijvingen van
het begrip kennismanagement bestaan.
Enkele advocaten gaven aan dat er nog geen definitie van kennismanagement in het kantoor
bestaat.
Betrokkenheid management: Hoewel het belang van kennismanagement bij CMG
Software Testing erkent wordt, worden duidelijke aandachtspunten en richtingen voor
kennismanagement nooit verwoord of van belang geacht. Het management ontbreekt het
aan een wijze om een solide basis en duidelijke kennisprocessen vast te stellen. Deze
situatie is deels vergelijkbaar met die in de onderzochte advocatenkantoren. Uit het
statistisch onderzoek blijkt dat de betrokkenheid van het management bij het laten zien dat
kennisdeling belangrijk is scoort erg laag. De rol van het management bij
kennismanagement wordt wel belangrijk geacht. Een advocaat merkte op dat het bestuur
voor hem tijd heeft vrijgemaakt heeft om zich te wijden aan kennismanagement. Het belang
van kennismanagement wordt ook bij advocatenkantoren erkent, bijvoorbeeld door het
oprichten van een afdeling Kennismanagement, maar echt duidelijke aandachtspunten en
richtingen voor KM worden nog niet verwoord. In advocatenkantoren ontbreekt het het
management ook aan een wijze om een solide basis en duidelijke kennisprocessen vast te
stellen. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de theorie van kennismanagement nog volop
in ontwikkeling is en nog onduidelijk is voor toepassing in advocatenkantoren.
Kennisontwikkeling en kennisdeling: CMG Software Testing heeft veel potentie om het
ontwikkelen van kennis en het stimuleren van kennisontwikkeling maar tijd en geld voor
projecten zijn belangrijker dan het delen van kennis. Deze situatie lijkt op die in
advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat advocaten relatief weinig tijd
hebben. De werkdruk onder advocaten blijkt hoog te zijn waardoor er weinig tijd is om
bijvoorbeeld kennis te delen en het up-to-date houden van kennis vergt het werken in de
vrije tijd van een advocaat. Verder scoort de betrokkenheid van het management bij het
laten zien dat kennisdeling belangrijk is erg laag.
454 C. Kerkhof, J. van den Ende & I. Bogenrieder, ‘Knowledge Management in the
Professional Organization. A model with Application to CMG Software Testing’,
Knowledge and Process Management (10), 2003-2, p. 80.
245
Kennistoegang: De toegankelijkheid van kennis bij CMG Software Testing is niet
voldoende ontwikkeld en er zijn geen up-to-date technische systemen aanwezig. Dit is deels
vergelijkbaar met de situatie in advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat
kennistoegang niet erg hoog maar ook niet erg laag scoort onder advocaten. Tijdens de
interviews gaven advocaten aan doorgaans zelf te weten waar zij kennis kunnen vinden.
Advocaten geven bijvoorbeeld aan over het algemeen wel te weten bij welke collega zij
terechtkunnen. Het vinden van de juiste kennis wordt wel bemoeilijkt door een toenemende
specialisatie van afdelingen in advocatenkantoren. Voor het vinden van de juiste collega
wordt weinig gebruik gemaakt van technologie. De juiste personen worden wel gevonden
door navraag te doen bij collega’s. Verder gaven advocaten aan via e-mail of intranet op de
hoogte gebracht te worden van nieuws. Kennistoegang wordt bemoeilijkt omdat er niet
altijd een formeel beleid bestaat voor het beheren en opslaan van gegevens.
Uit het onderzoek bleek dat er door advocaten weinig opgemerkt werd over niet up-to-date
zijnde systemen. Eén advocaat merkte op dat in databanken vaak verouderde juridische
modellen staan. Een andere advocaat vond de huidige systemen in zijn kantoor niet
adequaat. Een overeenkomst die in het verleden is gemaakt kan nu bijvoorbeeld niet meer
teruggevonden worden in het systeem.
Kennisontwikkeling: Bij CMG Software Testing worden opleiding en stages belangrijk
gevonden bij het delen van kennis, maar zij kosten veel tijd en geld en worden zodoende
niet goed gebruikt. Dit is deels vergelijkbaar met kennismanagement in advocatenkantoren.
Uit het statistisch onderzoek blijkt dat kennisontwikkeling hoog scoort onder advocaten.
Volgens de interviews wordt kennis ontwikkeld door het volgen van cursussen, het
bijhouden van literatuur en door “learning by doing”. Het onderzoek heeft geen matig of
sterk verband laten zien tussen tijd en kennisontwikkeling. Er is geen onderzoek gedaan
naar de tijd en geld gemoeid met opleiding, stages en het delen van kennis.
Cultuur: De cultuur van CMG Software Testing kan beschreven worden als informeel en
open. Hierin verschilt de cultuur van de cultuur in de onderzochte advocatenkantoren. Uit
het statistisch onderzoek onder advocaten blijkt dat openheid laag scoort. Volgens de
interviews kan de cultuur in advocatenkantoren uiteenlopen van informeel en open tot
formeel en meer gesloten.
Betrokkenheid bij kennismanagement: Medewerkers bij CMG Software Testing zien
over het algemeen niet het belang in om deel te nemen aan kennismanagement activiteiten.
Deze situatie is deels te vergelijken met die in advocatenkantoren. Zo erkennen advocaten
over het algemeen wel het belang van kennismanagement activiteiten maar geven aan
doorgaans te weinig tijd te hebben om zich met die activiteiten bezig te houden.
246
Impliciete kennis: Kennis wordt bij CMG Software Testing vooral gevonden in de
hoofden van de professionals. Het management is zich van de behoefte bewust om deze
kennis te ontsluiten maar heeft geen expliciete strategie voor kennismanagement
geformuleerd. Zoals eerder opgemerkt is deze situatie vergelijkbaar met die in
advocatenkantoren.
Overleggen: Zes keer per jaar worden bij CMG Software Testing product-meetings
gehouden waarin consultants en andere professionals zich als experts opstellen. Het gebruik
van overleggen is ook een hulpmiddel in advocatenkantoren maar de frequentie van het
gebruik loopt uiteen. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat in kantoor CD het gebruik
overleggen door advocaten betrekkelijk hoog scoort. In kantoor BC scoort het gebruik van
diverse overleggen betrekkelijk laag. Uit de interviews kwam verder naar voren dat
advocaten redelijk veel overleggen kennen.
Zo zijn er bijvoorbeeld periodiek jurisprudentiebesprekingen, werkgroepen, workshops en
lunches. Sommige overleggen, zoals de bespreking van zaken of actuele kwesties, vindt
structureel plaats.
Cursussen: Master classes en workshops worden binnen CMG Software Testing gebruikt
voor training. Door cursussen en conferenties worden nieuwe ontwikkelingen op het gebied
van testen toegankelijk gemaakt. Deze situatie lijkt op die van advocatenkantoren. Binnen
de onderzochte advocatenkantoren worden cursussen gebruikt voor training. Tevens
worden er intern conferenties georganiseerd en nemen advocaten deel aan externe
conferenties.
Kennisdeling: Veel van het delen van kennis binnen CMG Software Testing vindt plaats
door informele netwerken en e-mail. Deze situatie lijkt voor een deel op die in
advocatenkantoren. Uit interviews met advocaten komt naar voren dat kennisdeling veelal
plaatsvindt door persoonlijk, face-to-face, contact. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat de
correlatie tussen kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van e-mail
zeer zwak is. Ook de correlatie tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en
het gebruik van e-mail is zeer zwak.
Persoonlijke informatie op het intranet: Een human resource database is binnen CMG
Software Testing aanwezig maar niet algemeen toegankelijk. De CV’s van de professionals
zijn vaak niet up-to-date. Het beperkte gebruik van persoonlijke informatie zoals CV’s zien
we ook in advocatenkantoren. Zo geven de onderzochte advocaten aan weinig gebruik te
maken van de persoonlijke pagina op het intranet. Een advocaat merkte op dat alle sites op
intranet open zijn voor alle medewerkers. De persoonlijke pagina is deel toegankelijk voor
alle medewerkers en deels alleen voor jezelf en de leidinggevenden. Op het geheel
toegankelijke deel van de persoonlijke pagina staat (nadat deze medewerker heeft gekeken,
247
want hij had het nog nooit bekeken) de sectie waar hij werkzaam is, zijn hoofd, het
secretariaat, telefoonnummer, opleidingen, talen, rechtsgebied, wat hij gepubliceerd heeft
en zijn nevenfuncties. De cijfers, wat de medewerker heeft omgezet staan op het deel wat
beperkt toegankelijk is. Weinig gebruik wordt er gemaakt van de persoonlijke pagina op het
intranet. Een reden die daarvoor naar voren kwam is het gebrek aan tijd.
Hyperlinks: Hyperlinks worden binnen CMG Software Testing zelden gebruikt. Deze
situatie komt redelijk overeen met die in advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek
blijkt dat voor wat betreft technieken het gebruik van hyperlinks in de onderzochte
advocatenkantoren erg laag scoort.
Best practices: Best practices worden helemaal niet toegepast binnen CMG Software
Testing. Ter vergelijking met advocatenkantoren zien we een soortgelijke situatie.
Binnen de onderzochte advocatenkantoren wordt weinig aandacht wordt er besteed aan het
evalueren van uitgevoerde opdrachten. Een reden daarvoor is dat de werkdruk te hoog is.
Kennisprocessen: Processen binnen CMG Software Testing voor het ontwikkelen van
kennis zijn niet geformaliseerd en zijn zeer ad hoc en niet transparant. Dat zien we ook bij
advocatenkantoren. Uit interviews met advocaten kwam naar voren dat niet expliciet en
bewust gebruik gemaakt wordt van kennisprocessen maar dat dit vooral intuïtief gebeurt.
Medewerkers weten niet goed wat er mogelijk is
Projectteams: Projectteams binnen CMG Software Testing zijn vaak interdisciplinair;
doelen worden bepaald door het management en betrokkenheid om die doelen te bereiken is
vaak aanwezig. Het gebruik van projectteams zien we ook in advocatenkantoren. Uit
interviews komt naar voren dat, om een vraagstuk te behandelen, projectteams bestaande
uit advocaten uit verschillende rechtsgebieden worden samengesteld. Afhankelijk van de
behoefte daartoe kunnen projectteams onderverdeeld worden in subteams. Projectteams
worden vaak samengesteld voor de duur van een opdracht.
Persoonlijke ontwikkelplan: Persoonlijke ontwikkelplannen zijn binnen CMG Software
Testing niet voldoende. Dit lijkt op de situatie in advocatenkantoren. Uit het statistisch
onderzoek blijkt het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan onder advocaten
betrekkelijk laag te scoren.
Projectrotatie: Veel kennis binnen CMG Software Testing is impliciet en mentoren
ondersteunen elke nieuwe professional. Projectrotatie wordt gebruikt om medewerkers in
staat te stellen kennis van alle gebieden van testen te ontwikkelen. Iets soortgelijks zien we
ook in advocatenkantoren. Als advocaat-stagiair werkt de advocaat doorgaans samen met
één van de medewerkers in een praktijkgroep van het betreffende advocatenkantoor. De
248
advocaat-stagiair werkt in dossiers met verschillende medewerkers en/of partners, waarbij
aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van kennis en vaardigheden. De advocaat-
stagiair werkt vaak ook in verschillende praktijkgroepen om kennis te maken met andere
rechtsgebieden.
Leren van projecten: CMG Software Testing heeft niet voldoende vaardigheden
ontwikkeld om te leren van projecten waarin het betrokken is. Veel kennis blijft in de
hoofden van de professionals en wordt niet expliciet gemaakt. Een projectdossier wordt bij
de cliënt gemaakt maar wordt niet teruggebracht in de eigen organisatie. Deze situatie lijkt
op die bij advocatenkantoren. Uit interviews met advocaten komt naar voren dat er weinig
aandacht wordt besteed aan het evalueren van uitgevoerde opdrachten. Uit het statistisch
onderzoek blijkt dat het gebruik van persoonlijke dossiervorming door advocaten
betrekkelijk hoog scoort.
Uit deze korte studie blijkt dat het kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren
voor het merendeel overeenkomsten vertoont met kennismanagement bij CMG. Zo is het
voor beide organisaties onduidelijk wat kennismanagement is, is er weinig tijd voor
kennismanagement, zijn systemen niet altijd up-to-date en wordt kennisontwikkeling
belangrijk gevonden. Andere overeenkomsten betreffen het gebruik van overleggen, de
voorkeur voor informele, face-to-face kennisdeling, persoonlijke pagina's en CV's die niet
altijd up-to-date zijn. Verder wordt binnen beide organisaties betrekkelijk weinig gebruik
gemaakt van hyperlinks, is er weinig aandacht voor best-practices en evaluatie van
afgeronde projecten, zijn er geen expliciet geformuleerde kennisprocessen, wordt er
gebruik gemaakt van projectteams en zijn er onvoldoende persoonlijke ontwikkelplannen.
Tot slot kennen beide organisaties projectrotatie. Een verschil tussen het
kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren en in CMG blijkt de meer open
cultuur in CMG te zijn. Ook is kennistoegang in CMG ten opzichte van advocatenkantoren
niet voldoende ontwikkeld. Tabel 33 geeft een overzicht van de overeenkomsten en
verschillen tussen kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren en
kennismanagement in de beschreven organisaties.
249
• Tabel 33
Overeenkomst met kennismanagement
door advocaten in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoor
Onduidelijkheid kennismanagement Kennistoegang niet voldoende
Te weinig tijd voor kennismanagement Meer open cultuur
Systemen niet altijd up-to-date
Kennisontwikkeling belangrijk
Gebruik van overleggen
Informele, face-to-face kennisdeling
Persoonlijke pagina’s en cv’s niet altijd
up-to-date
Weinig gebruik hyperlinks
Weinig aandacht voor best practices en
evaluatie van afgeronde projecten
Geen expliciet geformuleerde
kennisprocessen
Gebruik projectteams
Onvoldoende persoonlijke
ontwikkelplannen
CMG
Projectrotatie
250
Hewlett-Packard
Davenport beschrijft kennismanagement bij Hewlett-Packard.455 Hewlett-Packard (HP) is
een grote onderneming werkzaam op markten zoals computers, test en meetapparatuur,
elektronische componenten en medische instrumenten. HP heeft zo’n 110.000 medewerkers
verspreid over 400 locaties over de hele wereld.
Open cultuur: HP staat bekend om zijn open cultuur. Hierin verschilt HP van de
onderzochte advocatenkantoren. Zo blijkt uit het statistisch onderzoek onder advocaten dat
openheid laag scoort. Volgens de interviews kan de cultuur in advocatenkantoren
uiteenlopen van informeel en open tot formeel en meer gesloten.
Kennisontwikkeling en kennisdeling: Veel medewerkers bij HP zijn technisch
georiënteerde ingenieurs die veel prijs stellen op het ontwikkelen en delen van hun kennis.
Deze situatie lijkt deels op de situatie bij advocatenkantoren. Zo komt uit het statistisch
onderzoek naar voren dat kennisontwikkeling hoog scoort onder advocaten, gevolgd door
kennisdelen binnen de afdeling. Alleen kennisdelen buiten de afdeling scoort laag onder
advocaten.
Autonomie: Alle medewerkers bij HP nemen deel in een winstdelingsprogramma.
Afdelingen die goed presteren hebben een hoge mate van autonomie. Hierin verschilt HP
van advocatenkantoren. In een advocatenkantoor delen alleen advocaat-partners over het
algemeen direct in de winst van het kantoor nadat overige medewerkers uitbetaald zijn en
er voorzien is in gebruikelijke kosten zoals kantoorvoorraden en de bibliotheek. Net als bij
HP kennen afdelingen in advocatenkantoren doorgaans een hoge mate van autonomie.
Intuïtief kennismanagement: Het delen van informatie, bronnen of medewerkers tussen
afdelingen in HP is weinig georganiseerd. Hier zien we overeenkomsten met de situatie in
de onderzochte advocatenkantoren. Uit interviews met advocaten komt naar voren dat
kennisprocessen niet bewust en expliciet gebruikt worden; dit gebeurt vooral intuïtief.
Roulatie: Het is binnen HP gebruikelijk dat medewerkers verhuizen van afdeling, wat het
informeel delen van kennis tot op zekere hoogte mogelijk maakt. Deze situatie lijkt op die
in advocatenkantoren. De advocaat-stagiair werkt vaak ook in verschillende
praktijkgroepen om kennis te maken met andere rechtsgebieden.
Kennismanagementstrategie: Vanaf 1995 werden er verschillende kennismanagement
initiatieven zoals, workshops over kennismanagement ondernomen. In een
455 T.H. Davenport, ‘Ten Principles of Knowledge Management and Four Case Studies’,
Knowledge and Process Management (4), 1997-3.
251
gedecentraliseerde organisatie zoals HP blijkt het niet duidelijk te zijn wat voor stappen
genomen moeten worden om kennismanagement te verbeteren. Deze situatie lijkt op die bij
advocatenkantoren. Het belang van kennismanagement wordt bij advocatenkantoren erkent,
maar echt duidelijke aandachtspunten en richtingen voor KM worden nog niet verwoord. In
advocatenkantoren ontbreekt het het management ook aan een wijze om een solide basis en
duidelijke kennisprocessen vast te stellen. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de theorie
van kennismanagement nog volop in ontwikkeling is en nog onduidelijk is voor toepassing
in advocatenkantoren.
Kennisdeling: Binnen HP wordt kennis binnen werkgroepen en afdelingen goed gedeeld
maar er is weinig ondersteuning in de cultuur voor het delen van kennis tussen afdelingen.
Hier zien we overeenkomsten met advocatenkantoren. Zo blijkt uit het statistisch onderzoek
onder enkele advocatenkantoren dat kennisdelen binnen de afdeling redelijk scoort.
Kennisdelen buiten de afdeling scoort echter laag.
Het voorgaande wekt de indruk dat het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren voor het merendeel overeenkomsten vertoont met kennismanagement
bij HP. Beide organisaties vinden kennisontwikkeling belangrijk, kennen geen expliciet
geformuleerde kennisprocessen, doen aan projectrotatie, kennen geen duidelijke
omschrijving van kennismanagement en tussen afdelingen wordt weinig kennis gedeeld.
Een belangrijk verschil tussen het kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren
en in HP blijkt de meer open cultuur in HP te zijn. Verder wordt kennisdeling in HP
belangrijker gevonden dan binnen advocatenkantoren, hoewel het delen van kennis tussen
afdelingen dus nog niet goed gaat. Tabel 34 geeft een overzicht van de overeenkomsten en
verschillen tussen kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren en
kennismanagement bij HP.
252
• Tabel 34
Overeenkomst met
kennismanagement door advocaten
in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement
door advocaten in advocatenkantoor
Kennisontwikkeling belangrijk Kennisdeling belangrijk
Geen expliciet geformuleerde
kennisprocessen
Winstdeling
Projectrotatie Meer open cultuur
Onduidelijkheid kennismanagement
Hewlett
Packard
Weinig kennisdeling tussen
afdelingen
Nederlandse gemeenten
Combrink-Kuiters, De Mulder, Oskamp en Termeer hebben onderzoek naar
kennismanagement gedaan bij twee kleine en twee middelgrote gemeenten (<10.000
inwoners) en twee grote gemeenten (>100.000 inwoners). 456
IT-beleid: Een kenmerk van gemeenten is volgens Combrink-Kuiters e.a. dat het
institutionele kader en de regelgeving een cruciale rol spelen. Deze bepalen volgens de
auteurs de mogelijkheden en beperkingen, ook bij het IT-beleid en het IT-gebruik. Het
gemeentelijk IT-beleid wordt niet alleen door het management bepaald, maar ook de
landelijke en plaatselijke politiek drukken er een stempel op. Dit gaat niet op voor
advocatenkantoren die wel vrij zijn om bijvoorbeeld hun IT-beleid zelf te bepalen.
Kennisdeling: In met name de grotere gemeenten blijkt men zich steeds meer bewust te
worden van de noodzaak van een expliciet kennismanagement. Men realiseert zich dat
informatie en kennis in de organisatie gedeeld moeten worden. In de praktijk geschiedt
456 L. Combrink-Kuiters, R. de Mulder, A. Oskamp & S. Termeer, ‘Management van
juridische kennis bij gemeenten’, H. van Duivenboden, M. Lips & P. Frissen (red.),
Kennismanagement in de publieke sector, Den Haag: Elsevier 1999, p. 123-142.
253
informatie-uitwisseling in gemeenten vooral op traditionele, veelal mondelinge wijze. Deze
situatie lijkt op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Zo komt uit het onderzoek naar
voren dat advocatenkantoren kennisdeling een belangrijk aandachtspunt vinden. En uit
interviews met advocaten komt naar voren dat kennisdeling veelal plaatsvindt door
persoonlijk, face-to-face, contact.
Overleggen: Voorbeelden van hulpmiddelen voor kennisdeling in gemeenten zijn periodiek
werkoverleg binnen een sector, één-op-één overleg tussen twee sectoren, structureel
overleg tussen alle sector(hoofden), het raadplegen van collega’s van andere gemeenten en
gesprekken in de wandelgangen van beurzen en conferenties. Deze situatie lijkt deels op die
bij advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat in advocatenkantoor CD het
gebruik overleggen door advocaten betrekkelijk hoog scoort. In advocatenkantoor BC
scoort het gebruik van diverse overleggen betrekkelijk laag. Uit de interviews kwam verder
naar voren dat advocaten redelijk veel overleggen kennen. Zo zijn er bijvoorbeeld periodiek
jurisprudentiebesprekingen, werkgroepen, workshops en lunches. Sommige overleggen,
zoals de bespreking van zaken of actuele kwesties, vindt structureel plaats.
Kennisdeling: Alle respondenten uit de onderzochte gemeenten onderschreven de stelling
dat informatie en kennis gedeeld moeten worden en kenden niemand binnen de organisatie
die er bewust op uit is dit proces te saboteren. Toch komt het bij alle gemeenten voor dat
slechts enkelen over bepaalde informatie, kennis of vaardigheden beschikken. Uit het
onderzoek onder gemeenten is niet gebleken dat men terughoudend is in het inroepen van
hulp van deskundigen, zowel op het gebied van IT, management als wel vakinhoudelijk.
Deze situatie lijkt deels op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Zo wordt het belang
van kennisdeling wel ingezien maar verloopt het delen van kennis tussen afdeling niet
goed. Ook scoort persoonlijke dossiervorming vrij hoog onder de onderzochte advocaten,
waarmee het kan voorkomen dat enkelen over bepaalde informatie, kennis of vaardigheden
beschikken.
Roulatie: Slechts in een enkele gemeente wordt job rotation toegepast en dan nog vaak op
initiatief van de mensen zelf. Zoals eerder werd opgemerkt zien we rotatie ook in
advocatenkantoren. Deze rotatie wordt echter met name bij minder ervaren medewerkers
zoals advocaat-stagiairs toegepast. De advocaat-stagiair bijvoorbeeld werkt vaak in
verschillende praktijkgroepen om kennis te maken met andere rechtsgebieden.
Cursussen: Het initiatief tot het volgen van cursussen en seminars en beurs- en
congresbezoek ligt in de ene gemeente sterk bij de leiding, terwijl men het elders aan de
mensen zelf overlaat hun kennis te verdiepen of op te frissen. Voor advocatenkantoren
geldt hetzelfde. In sommige advocatenkantoren ligt het initiatief sterk bij het management
terwijl in andere advocatenkantoren het initiatief voor het volgen van bijvoorbeeld
254
cursussen bij advocaten ligt.
Delen van documenten: In de onderzochte gemeenten werkte men met een gedeelde
geheugenschijf met daarop afzonderlijke delen per sector. De gebruiker bepaalt hierbij zelf
in hoeverre documenten ook door anderen ingezien kunnen worden. Deze situatie lijkt op
die bij de onderzochte advocatenkantoren. Uit de interviews met advocaten komt
bijvoorbeeld naar voren dat modellen regelmatig gebruikt worden. Een punt van aandacht
dat uit de interviews naar voren kwam is dat modellen op de harde schijf van een afdeling
opgeslagen worden zodat het delen ervan buiten de afdeling bemoeilijkt wordt. Advocaten
bepalen doorgaans zelf in hoeverre zijn documenten ook door anderen ingezien kunnen
worden.
Kennistoegang: Bij grote gemeenten ziet men vaker dat specifiekere systemen gebruikt of
ontwikkeld worden om informatie en kennis die in de organisatie aanwezig zijn voor
iedereen toegankelijk te maken en te houden. Deze situatie lijkt op die in
advocatenkantoren waarin steeds vaker specifiekere systemen zoals intranetten en databases
ontwikkeld worden om informatie en kennis die in het kantoor aanwezig zijn voor iedereen
toegankelijk te maken en te houden.
Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren lijkt op kennismanagement bij de
onderzochte gemeenten. Zo wordt in beide organisaties de voorkeur gegeven aan informele,
face-to-face kennisdeling, wordt er gebruik gemaakt van overleggen, vindt er weinig
kennisdeling tussen afdelingen plaats en ligt het initiatief voor kennisontwikkeling
doorgaans bij de medewerker. Tabel 35 geeft een overzicht van de overeenkomsten tussen
kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren en kennismanagement bij
gemeenten.
255
• Tabel 35
Overeenkomst met
kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoor
Informele, face-to-face kennisdeling
Gebruik van overleggen
Weinig kennisdeling tussen
afdelingen
Gemeenten
Initiatief kennisontwikkeling bij
medewerker
Postbank
Huysman en De Wit beschrijven kennismanagement bij de Postbank. 457 De Postbank is
met ongeveer zeven miljoen rekeninghouders een van de grootste financiële dienstverleners
in Nederland. Giraal betalen is een belangrijk aspect van de dienstverlening. Via de giro
biedt de Postbank een breed scala van diensten op het gebied van betalen, sparen, lenen,
beleggen, verzekeren en hypotheken. Eén van de bedrijfsonderdelen van de Postbank is
Postbank Sparen. Een viertal jaar geleden ging Postbank Sparen over van een product- naar
een marktgerichte organisaties waarbij er een scheiding tussen front- en back-office
activiteiten plaatsvond. De groepen hebben geen productmatige specialisatie. Verder is er
een coördinatiecentrum die verantwoordelijk is voor de planning en bezetting van de
groepen en het beheer van de kennisbank. Voor de medewerkers aan de telefoon zijn dit
startfuncties: de medewerkers hebben minimaal een MBO opleiding. Onder de
medewerkers bestaat een redelijk groot verloop. Gemiddeld zitten zij twee tot drie jaar bij
VKS. Daarnaast werkt er nog een harde kern van medewerkers die ‘Postbanker’ zijn in hart
en nieren. Bij VKS werken 180 mensen, verdeeld over tien groepen, onder leiding van een
sectiehoofd. VKS is primair dienstverlenend richting klanten. Klantvragen hebben vooral
betrekking op inleg van gelden, openen van rekeningen, opnemen van saldi en afsluiten van
rekeningen. Acties zijn een belangrijk middel om klanten binnen te halen of te binden.
Vrijwel altijd gaat dit gepaard met reclamecampagnes waarbij de medewerkers van VKS
457 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 34.
256
goed ingelicht moeten zijn over de lopende acties.
Kennisdeling: Postbank VKS biedt een goed voorbeeld van een organisatie waar het gaat
om het collectief beschikbaar stellen van kennis aan individuele medewerkers, waarbij met
name de individuele werknemer leert van de organisatie. Medewerkers beschikken over
collectieve kennis van het spaardomein die zij via een interactieve leeromgeving tot zich
nemen. Deze situatie komt niet overeen met de situatie in de onderzochte
advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek in enkele advocatenkantoren blijkt dat de
kennisprocessen kennisdelen binnen de afdeling redelijk scoort. Kennisdelen buiten de
afdeling scoort echter laag. Het leren van de organisatie en het beschikken over collectieve
kennis wordt daarmee beperkt.
Routinekennis: Bij de Postbank zien we met name hoe kennisbanken bijdragen aan de
effectiviteit van routinematig opererende organisaties en wat de waarde is van expliciete
kennis voor dit type bedrijven. Het belang van routinekennis is relatief hoog en
gemakkelijk te formaliseren. Hierin verschilt de Postbank van de onderzochte
advocatenkantoren. Advocaten hebben veel kennis en ervaring en voeren vaak complexe
taken uit waarvoor zij met name niet-routinekennis gebruiken.
Het kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt voor het merendeel
van de Postbank (zie Tabel 36). Een belangrijk verschil tussen het kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoren en in de Postbank blijkt dat collectieve kennis bij de
Postbank belangrijk is. Verder worden bij de Postbank vooral routinetaken uitgevoerd
terwijl de taken van advocaten doorgaans niet routinematig zijn.
• Tabel 36
Overeenkomst met kennismanagement
door advocaten in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoor
Kennisdeling en collectieve kennis
belangrijk
Postbank
Veel routinetaken
257
Nationale Nederlanden
Huysman en De Wit beschrijven tevens kennismanagement bij Nationale Nederlanden.458
Nationale Nederlanden (NN) is onderdeel van de ING groep. NN heeft een
schadeverzekerings- en een levensverzekeringsmaatschappij die thans worden
samengesmolten tot één bedrijf. In haar distributiekanaal werkt NN met
verzekeringsagenten. Tot 1994 was NN Schade verdeeld in een aantal sectoren zoals brand,
auto, transport en aansprakelijkheid. Elke sector had haar eigen stafafdeling. Kennis was op
de afdeling aanwezig in de vorm van handboeken, parate kennis bij de medewerkers en
specialistische kennis bij voornamelijk mensen met lange dienstverbanden. Nationale
Nederlanden werkt primair samen met assurantiekantoren. Medewerkers van deze kantoren
kopen in bij de hele NN organisatie. Dat betekent dat zij met vele loketten te maken hadden
of dat zij onvoldoende gebruik konden maken van combinaties van verzekeringspakketten.
Commercieel was het interessanter voor NN om van een product- naar een marktgericht
organisatie over te gaan. Hiervoor kwamen twee divisies in de plaats: particulieren en
bedrijven. Een derde divisie Inkomen Collectief is later in het leven geroepen. De divisies
zijn regionaal gestructureerd, waarbij binnen verschillende regio’s teams van medewerkers
kwamen te opereren. Die teams waren niet langer verantwoordelijk voor een product maar
voor alle producten en diensten van NN Schade. In het totaal kwamen er 19 regio’s met per
regio een regiodirecteur en zeventig medewerkers. Per regio zijn drie teams onder een
teamleider samengesteld. Hierdoor kon een nadrukkelijke vermindering van het aantal
loketten worden bewerkstelligd. Tussenpersonen kwamen voortaan bij hetzelfde loket
terecht.
Kennisdeling: Kennisdeling en kennisborging zijn bij NN uit noodzaak geboren. Er is geen
gekwantificeerde doelstelling geweest maar eerder voortgekomen uit het inzicht dat het
bedrijf een belangrijke voorsprong kwijt zou raken als gevolg van een andere
organisatiestructuur. Deze situatie lijkt op die bij de onderzochte advocatenkantoren. In de
onderzochte advocatenkantoren is geen gekwantificeerde doelstelling geweest voor
kennisdeling en kennisborging. Advocatenkantoren vinden kennisdeling wel een belangrijk
aandachtspunt.
Kennisspecialisten: Kennisdeling bij de NN loopt via de netwerken van coördinatoren,
specialisten en contactpersonen. Zij vormen de keten naar de andere medewerkers, waarbij
de specialisten en de contactpersonen het net naar de medewerkers vormen. Door de rol van
kenniscoördinatoren en kennisspecialisten wordt individuele kennis collectieve kennis.
Deze situatie lijkt op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Een advocaat merkte op
dat er binnen de bibliotheek van zijn kantoor kennisspecialisten werkzaam zijn.
458 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 37.
258
Zo is er bijvoorbeeld een a twee ochtenden in de week een kennisspecialist. Deze mensen
kunnen ingeschakeld worden wanneer een advocaat op zoek is naar bepaalde stukken, de
kennispecialisten zoeken deze dan op.
Kenniswerkers: Inmiddels zijn NN Schade en NN Leven samengevoegd tot één NN. Voor
de onderdelen die nog geen beschikking hadden over een kennisbank zijn die nu in
ontwikkeling en zijn er kenniswerkers benoemd. Wederom zien we overeenkomsten met de
onderzochte advocatenkantoren. Binnen de onderzochte advocatenkantoren zijn
kennisbanken aanwezig en ook zijn er kenniswerkers werkzaam binnen de afdeling
Kennismanagement.
Betrokkenheid management: De directie van NN voelt zich betrokken bij
kennismanagement – het label wordt inmiddels wel gebruikt – maar het is onduidelijk in
hoeverre kennisdeling werkelijk bij het personeel leeft. Deze situatie lijkt op die van de
onderzochte advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek blijkt de betrokkenheid van
het management bij het laten zien dat kennisdeling belangrijk is erg laag scoort. Uit het
statistisch onderzoek blijkt verder dat kennisdelen binnen de afdeling door advocaten
redelijk scoort. Kennisdelen buiten de afdeling scoort het laagst.
Het kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren vertoont voor het merendeel
overeenkomsten met kennismanagement bij NN (zie Tabel 37). Overeenkomst zijn de
onduidelijkheid over kennismanagement en de aanwezigheid van kennisspecialisten en
kennisbanken. Een belangrijk verschil tussen het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren en in NN blijkt dat bij NN het management meer betrokken is bij
kennismanagement.
• Tabel 37
Overeenkomst met
kennismanagement door advocaten
in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement
door advocaten in
advocatenkantoor
Onduidelijkheid kennismanagement Meer betrokken management
Aanwezigheid kennisspecialisten
Nationale
Nederlanden
Aanwezigheid kennisbanken
259
Amsterdam Airport Schiphol
Een andere beschrijving van kennismanagement van de hand van Huysman en De Wit
betreft Amsterdam Airport Schiphol.459 Amsterdam Airport Schiphol is de beheer- en
exploitatiemaatschappij die verantwoordelijk is voor de exploitatie van gebouwen en
terreinen van de luchthaven Schiphol. De organisatie bestaat uit 1750 mensen. De
gemiddelde leeftijd van de mensen is 44 jaar. De organisatie heeft binnen een korte periode
een tweetal heroriëntaties doorgemaakt. Eind jaren negentig is de ‘transfer naar de toekomst
ingezet’. Hierin zag Schiphol zich als een kennisintensieve organisatie. Voor Schiphol is
kwantitatieve groei geen optie. Groei zal vooral kwalitatief van aard zijn; bijvoorbeeld met
betrekking tot internationale advisering over de inrichting van luchthaventerreinen. Kennis
is hierin een belangrijke productiefactor. Recent is Schiphol zich weer meer op haar
kernactiviteit van beheer en exploitatie gaan richten.
Kennisdeling: Een kenmerk van de Schiphol-organisatie is dat het een enigszins
vergrijzende organisatie is waar mensen als het ware op eilandjes werken. Deze situatie
lijkt enigszins op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Zo blijkt uit het statistisch
onderzoek onder advocaten dat kennisdelen buiten de afdeling het laagst scoort. In deze
situatie wordt eilandvorming bevorderd.
Zorvuldig gebruik van documenten: Het uitwisselen van documenten binnen Schiphol
heeft tijd gekost. Toen de mensen zagen dat er zorgvuldig met de documenten werd
omgegaan en dat de informatie voor hen beschikbaar bleef, stelden zij hun rapporten graag
ter beschikking. Het kenniscentrum heeft het vertrouwen moeten winnen. Deze situatie lijkt
op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Uit interviews met advocaten komt
bijvoorbeeld naar voren dat zij zich zorgen maken over het verkeerd gebruiken van hun
modellen en zij zijn daarom terughoudend om ze te delen.
Technologiegebruik: Bij Schiphol blijkt een zekere huiver te bestaan om de digitalisering
sterk door te zetten. Mensen gaan zelf niet op ontdekkingsreis. Zij lezen nog weinig van het
beeldscherm en zijn sterk papier-georiënteerd. Deze situatie lijkt op die bij
advocatenkantoren. Advocatenkantoren staan er over het algemeen bekend om laat te zijn
begonnen met digitalisering. Uit het statistisch onderzoek blijkt wel dat voor wat betreft
informatietechnologie het gebruik van e-mail, internet en databanken door advocaten in
advocatenkantoor CD betrekkelijk hoog scoort. Het gebruik van groupware,
kennissystemen en intranet daarentegen scoort laag. In kantoor BC scoort het gebruik van
e-mail, internet en intranet door advocaten het hoogst, gevolgd door databanken en
groupware.
459 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 56.
260
Advocaten staan er over het algemeen wel bekend om sterk papier-georiënteerd te zijn.
Persoonlijke netwerken: De uitdaging voor Schiphol zit uiteindelijk ook in het meenemen
van de persoonlijke netwerken. Hoewel zij dit belangrijk vinden, bestaat er nog geen
concrete oplossing om netwerken over te dragen. Gedacht wordt aan meester-gezel relaties.
Deze relaties zien we ook in advocatenkantoren. Als advocaat-stagiair werkt een advocaat
doorgaans samen met één van de medewerkers in een praktijkgroep van het betreffende
advocatenkantoor. De advocaat-stagiair werkt in dossiers met verschillende medewerkers
en/of partners, waarbij aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van kennis en
vaardigheden.
Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren lijkt op kennismanagement bij
Schiphol (zie Tabel 38). Overeenkomsten betreffen de de weinige kennisdeling, de zorgen
van medewerkers over gebruik van hun kennis en de aanwezigheid van meester-gezel
relaties.
• Tabel 38
Overeenkomst met
kennismanagement door advocaten
in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement
door advocaten in
advocatenkantoor
Weinig kennisdeling
Zorgen medewerkers over gebruik
van hun kennis
Amsterdam
Airport
Schiphol
Meester-gezel relaties
Cap Gemini
Huysman en De Wit beschrijven kennismanagement bij Cap Gemini.460 Cap Gemini is een
internationale, kennisintensieve organisatie met als doel het verlenen van ICT-gerelateerde
organisatieadviezen, uitvoering van veranderingsprojecten met en van klanten en het
verlenen van ICT-exploitatiediensten. Het hoofdkantoor is gevestigd te Parijs, het
hoofdkantoor van Cap Gemini Nederland is in Utrecht. Wereldwijd werken er bij Cap
Gemini 40 duizend mensen, in Nederland ongeveer 7500. Cap Gemini heeft haar totale
dienstenpakket in een vijftal clusters verdeeld: Consulting, Project Services, Information
460 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 63.
261
Systems Management, Education & Training en Software Products. Deze diensten worden
aangeboden vanuit een zestal divisies: Finance, Handel, Distributie&Transport (HDT),
Industrie, Overheid, Insurance & Social Security, Telecom, Utilities, Media & Services en
een tweetal horizontale divisies Professional Development en Cap Gemini Institute (CGI).
Het laatste fungeert als het innovatiecentrum van Cap Gemini in Nederland. Divisies zijn
vervolgens weer onderverdeeld in units. Zo is de divisie HDT onderverdeeld in de units
Wholesale, Retail & Automotive, Travel & Transport, Logistic services & Warehousing en
Port Logistics & Warehousing. Cap Gemini is vooral een softwarehuis dat zijn
opdrachtgever ondersteunt in veranderingsprocessen. Het tariefmodel van Cap Gemini is
net als bij advocatenkantoren gebaseerd op het maken van declarabele uren. Advisering aan
klanten vindt vooral plaats op projectbasis. Cap Gemini is een decentraal ingestelde
organisatie, beslissingsbevoegdheden zijn laag in de organisatie neergelegd. Er zijn drie
managementlagen te onderscheiden: unitmanagement, general management en de directie.
Daarnaast zijn er drie operationele lagen: de uitvoerders, de experts en de senior experts.
De gemiddelde leeftijd is de afgelopen twee jaar gestegen naar 32.
Evaluatie van opdrachten: Over het succes van kennismanagement lopen de meningen
binnen Cap Gemini uiteen. Classificaties variëren van goed tot zeer matig. Een reden
hiervoor is dat kennismanagement tot dusver sterk geassocieerd is met het vastleggen van
ervaringen en dat is tot op heden weinig succesvol gebleken. Behalve dat mensen over het
algemeen niet overtuigd zijn van de noodzaak ervan is een andere belangrijke reden voor
deze weerstand dat consultants vaak niet de motivatie kunnen en willen opbrengen om na
het afronden van het project, ervaringen neer te leggen in een database. Deze situatie lijkt
deels op de situatie bij de onderzochte advocatenkantoren. Zo blijkt uit het statistisch
onderzoek dat kennisevaluatie hoog scoort onder advocaten. Weinig aandacht wordt er
echter besteed aan het evalueren van uitgevoerde opdrachten.
Beloningen: Mensen krijgen lik op stuk als zij elders om informatie vragen die via
CapCom, de kennisbank, beschikbaar is en ze ontvangen een beloning als zij kennis
brengen. Uit interviews met advocaten komt naar voren dat beloningen voor het delen van
kennis niet worden gegeven maar de houding ten aanzien van kennisdeling wordt wel
besproken tijdens individuele evaluaties. Volgens een advocaat moedigt zijn kantoor
kennisdeling aan maar wordt dit niet expliciet gemaakt in beloningssystemen.
Open cultuur: Bij Cap Gemini bestaat er een cultuur en manier van samenwerken die
kennisdeling in de praktijk sterk bevordert. Deze situatie lijkt deels op die bij de
onderzochte advocatenkantoren. Zo komt uit het statistisch onderzoek in enkele
advocatenkantoren naar voren dat het verband tussen openheid en kennisdelen binnen de
afdeling significant is en de correlatie matig is. Het verband tussen openheid en kennisdelen
buiten de afdeling echter varieert van zwak tot zeer zwak.
262
Tijdsdruk: Tijdsdruk is een belangrijk probleem in het slagen van meer formele
initiatieven omdat externe uren een hogere waardering krijgen dan bijdragen aan de interne
kennisontwikkeling. Hierin lijkt Cap Gemini te verschillen van de onderzochte
advocatenkantoren. Uit het statistisch onderzoek onder advocaten blijkt dat tijdsdruk laag
scoort. Uit het statistisch onderzoek blijkt verder dat er slechts een matig verband bestaat
tussen tijd en kennisgebruik. Het verband tussen tijd en kennisontwikkeling varieert van
zwak tot zeer zwak.
Kennisdeling: Het komt bij Cap Gemini voor dat er collega’s bij een klant rondlopen
zonder dat zij dat van elkaar weten, of dat Cap Gemini medewerkers de klant adviseren
zonder oog te hebben voor eerdere ervaringen met die klant. Hergebruik is vooral
noodzakelijk omdat door de omvang van Cap Gemini het wiel meerdere keren wordt
uitgevonden. Deze situatie lijkt op die bij de onderzochte advocatenkantoren. Uit het
statistisch onderzoek onder advocaten blijkt dat kennisdelen binnen de afdeling redelijk
scoort. Kennisdelen buiten de afdeling scoort het laagst waardoor ook in advocatenkantoren
de kans bestaat dat een klant geadviseerd worden zonder oog te hebben voor eerdere
ervaringen met die klant.
Uit het voorgaande komt naar voren dat het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren vooral overeenkomsten vertoont met Cap Gemini (zie Tabel 39).
Overeenkomsten zijn de weinige aandacht voor best practices en evaluatie van afgeronde
projecten, weinig tijd voor kennismanagement en weinig kennisdeling. Verschillen tussen
beide organisaties betreffen de beloning voor kennisdeling en de meer open cultuur bij Cap
Gemini.
• Tabel 39
Overeenkomst met kennismanagement
door advocaten in advocatenkantoor
Verschil met kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoor
Weinig aandacht voor best practices en
evaluatie van afgeronde projecten
Beloning voor kennisdeling
Weinig tijd voor kennismanagement
Cap
Gemini
Weinig kennisdeling
Meer open cultuur
263
4.9.3 Kennismanagementvalkuilen
Op basis van hun case-study onderzoek identificeren Huysman en De Wit drie valkuilen
waarin organisaties dreigen te vallen: de ICT valkuil, de managementvalkuil en de lokale
leer-valkuil.461 In deze paragraaf vergelijk ik deze valkuilen kort met de situatie in de
onderzochte advocatenkantoren.
De ICT valkuil
De ICT valkuil komt er op neer dat organisaties geneigd zijn kennismanagement vanuit de
technologie te initiëren. Een algemene veronderstelling is dat kennis in technische systemen
opgeslagen kan worden. Niet alles is echter in systemen onder te brengen. Kennis in
systemen betreft altijd expliciete kennis; kennis die kan worden opgeslagen en
overgedragen via boeken, rapporten en intranetten. Veel kennis is impliciet en kan niet
eenvoudig gedeeld worden, laat staan opgeslagen worden in systemen.
In de onderzochte advocatenkantoren zijn betrekkelijk veel ICT-toepassingen aanwezig
waarin zoveel mogelijk kennis als wetgeving, rechterlijke uitspraken, vakliteratuur,
standaarmodellen, dossiers en publicaties van advocaten opgeslagen wordt. Zoals in
hoofdstuk twee al naar voren kwam is veel kennis waarover advocaten beschikken niet
eenvoudig te expliciteren en op te slaan in ICT-toepassingen. Het onderzoek van Huysman
en De Wit levert voorbeelden op waar medewerkers liever gebruikmaken van het
persoonlijk netwerk dan dat ze afhankelijk zijn van een elektronisch netwerk. Zoals eerder
opgemerkt geven ook advocaten voorkeur aan het persoonlijk netwerk boven een
elektronisch netwerk. Door het accent te leggen op het vastleggen van merendeels
expliciete kennis lopen advocatenkantoren het risico de impliciete kennis van advocaten te
verwaarlozen. En dat terwijl deze impliciete kennis vaak juist belangrijker en waardevoller
kan zijn dan expliciete kennis. Overdracht van impliciete kennis is overigens wel deels
mogelijk door het gedrag van ervaren medewerkers nauwlettend te volgen en te analyseren
om vervolgens deze kennis via computersystemen aan anderen beschikbaar te stellen.
Een andere veronderstelling die Huysman en De Wit noemen is dat medewerkers met
technologie overweg kunnen. ICT-gedreven initiatieven lopen het gevaar dat de organisatie
niet de capaciteiten heeft om zich aan te passen aan de eisen die technologie stelt. Bij een
van de door Huysman e.a. onderzochte organisaties hadden medewerkers bijvoorbeeld
moeite met de digitale discussieplatforms omdat zij niet gewend zijn te werken met
dergelijke vormen van communicatie. Veel medewerkers hadden geen ervaring met
internet-gebruik of hadden vanuit hun kantoor geen toegang tot het net. In de onderzochte
461M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000.
264
advocatenkantoren zien we een soortgelijke situatie. Advocaten maken vooral gebruik van
betrekkelijk eenvoudige ICT-toepassingen zoals e-mail, internet en intranet en databases.
Het gebruik van groupware en kennissystemen valt mogelijk tegen omdat advocaten over
het algemeen weinig ervaring hebben met deze toepassingen.
De managementvalkuil
Organisaties introduceren kennismanagement omdat zij worden gestimuleerd door verhalen
uit andere organisaties die zich volgens eigen zeggen met succes bezighouden met
kennismanagement. Dit beeld zien we ook bij advocatenkantoren. Uit door mij gevoerde
gesprekken met kennismanagers van advocatenkantoren kwam naar voren dat in
advocatenkantoren kennismanagement nog wel eens geïntroduceerd wordt omdat “het
kantoor niet achter kan blijven”. Parsons noemt onder meer de reactie op publicaties over
kennismanagement en de reactie op kennismanagementiniatieven van accountancy-firma's
als redenen die advocatenkantoren over het algemeen geven om kennismanagement te
initiëren.462 Hierin schuilt volgens Huysman en De Wit een gevaar dat managers of
publicaties zich baseren op conceptuele denkbeelden of op prille ervaringen met projecten.
Ook is er het gevaar dat positieve verhalen meer negatieve ervaringen en valkuilen
versluieren. Een ander gevaar van imitatie dat Huysman en De Wit noemen is dat de
concepten niet zijn toegespitst op de specifieke situatie van de organisaties. De door hen
geïnterviewden verwezen bijvoorbeeld vaak naar dezelfde handboeken (o.a. Weggeman).
Ook bij de door mij bezochte advocatenkantoren en kennismanagers zag ik de
aanwezigheid van dezelfde handboeken van onder andere Weggeman. Deze situatie is niet
echt verrassend omdat er nog nauwelijks handboeken zijn voor kennismanagement in
Nederlandse advocatenkantoren. Overigens moet er gewaakt worden voor het gebruik van
dergelijke handboeken: elke organisatie vraagt weer om een eigen invulling van
kennismanagement die is toegerust op de eisen die de specifieke organisatie stelt.463
Een ander belangrijk risico bij kennismanagement is volgens Huysman en De Wit het
eenzijdig benadrukken van de noodzaak ervan. Over het algemeen levert het initiëren van
kennismanagement meer voordelen op voor het management dan voor medewerkers. Voor
de medewerkers is de meerwaarde van kennismanagement niet altijd duidelijk. Zo was het
voor één van de door Huysman en De Wit onderzochte organisaties van groot belang een
intranet te bouwen waarin kennis was opgenomen van alle vestigingen over de wereld. Het
idee was dat wanneer iemand vanuit Nederland of Engeland naar een van de vestigingen
elders moest gaan, hij of zij reeds voor vertrek de nodige kennis kon opdoen van het land,
462M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 15. 463M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 111.
265
de vestiging, de belangrijkste klanten en de belangrijkste prijzen. Hier was sprake van een
duidelijke organisatorische behoefte, want de individuele behoefte hieraan mee te werken
was volgens Huysman en De Wit ver te zoeken. De desbetreffende organisatie had daarom
grote moeite de kennis in de verschillende landen te verzamelen.
In advocatenkantoren bestaat ook het risico het eenzijdig benadrukken van de noodzaak van
kennismanagement door het management. Hoewel in het onderzoek voor dit proefschrift
een dergelijk risico niet werd tegengekomen is het toch voor te stellen dat ook
advocatenkantoren net als andere organisaties hiermee te maken kunnen krijgen. Het
management is volgens Huysman en De Wit afhankelijk van de betrokkenheid van
medewerkers en zolang geen aandacht besteed wordt aan de voordelen voor werknemers
om mee te werken aan kennismanagement, zullen initiatieven tot kennismanagement
weinig effect hebben. Voor succesvol kennismanagement is het nodig dat managers er
zeker van zijn dat het kennismanagement-initiatief gezien wordt als een oplossing of kans
voor zowel de organisatie als de medewerker zelf. Het management kan het managen van
kennis niet opleggen.
De lokale leervalkuil
Huysman en De Wit refereren aan de lokale leervalkuil (the local learning trap). Deze
valkuil betreft het risico van het concentreren van aandacht op lokaal kennismanagement
zonder aandacht voor hoe de organisatie als geheel ervan kan profiteren. Tijdens hun
onderzoek zagen Huysman en De Wit veel kennismanagementinitiatieven waarbij de
nadruk lag op het ondersteunen van individuen dan collectieven in organisaties. Dat de
focus meer neigt naar individueel leren is volgens hen begrijpelijk omdat het managen van
individueel leren minder gecompliceerd is dan collectief leren. Instrumenten om de
individuele “knowledge base” te verbeteren zijn deel van elke organisatie, zoals training,
onderwijs of bibliotheken of databases. Ook in advocatenkantoren zien we dat meer nadruk
ligt op het ondersteunen van individuen dan collectieven. Advocatenkantoren worden
doorgaans ingedeeld in verschillende secties. Om op het sectieniveau de praktijk uit te
oefenen ontstaan nieuwe teamverbanden die onderling de taken verdelen en met eigen
verantwoordelijkheid opereren.464 Kennismanagementinitiatieven worden afgestemd op de
behoefte van de eigen sectie en de advocaten in die sectie. Uit het onderzoek kwam zoals
eerder werd opgemerkt ook naar voren dat kennisdeling tussen afdelingen in
advocatenkantoren laag scoort ten opzichte van de andere onderzochte kennisprocessen.
Instrumenten om de collectieve “knowledge base” te verbeteren zijn moeilijk voor te stellen
464H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar integriteitsbewaking in
advocatenkantoren (diss. Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2002, p. 34.
266
volgens Huysman en De Wit. Ook is het individueel leren volgens hen makkelijker te
controleren dan collectief leren. Managers vragen medewerkers bijvoorbeeld om een
publicatie te lezen, deel te nemen aan een cursus of een database te controleren. Vanuit
deze benadering is de uitkomst van het leerproces relatief goed te voorspellen. Veel van de
collectieve kennis wordt echter verkregen door dagelijkse interactie en is minder makkelijk
te managen.
Tussenconclusie
In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese geformuleerd:
• Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties.
Om deze hypothese te onderbouwen of te verwerpen zijn in deze paragraaf aan de hand van
de eerder gebruikte vragenlijst A twee verschillende organisaties, een wetenschappelijk
instituut en de ondersteunende staf van een ziekenhuis vergeleken met advocatenkantoor
CD voor wat betreft kennisprocessen, omgevingsfactoren en hulpmiddelen:
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken voor het
merendeel niet significant verschillend te scoren op de kennisprocessen en
omgevingsfactoren in Tabel 40.
• Tabel 40
Kennisproces Omgevingsfactor Hulpmiddel
Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is voor het
uitvoeren van mijn werk.
Ik weet welke inhoudelijke kennis ik mis voor het
uitvoeren van mijn werkzaamheden.
Kennistoegang.
Kennis delen binnen de afdeling.
Kennis delen buiten de afdeling.
Ik maak zo nodig gebruik van de kennis waarover mijn
collega’s beschikken.
De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt door deze
organisatie.
Kennisevaluatie.
openheid
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken significant
verschillend te scoren op één kennisproces (zie Tabel 41).
267
• Tabel 41
Kennisproces Omgevingsfactor Hulpmiddel
Kennisontwikkeling respect
autonomie
communicatie-klimaat
helderheid doelen en visie
betrokkenheid
stimulatie
intranet
internet
databanken
bibliotheek
samenwerken in projectteams
Uit het onderzoek komt naar voren dat advocatenkantoren voor het merendeel significant
verschillend scoort van het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut wat betreft de
onderzochte omgevingsfactoren en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen.
Advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken enkel voor
het merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen. Kort gezegd laat het onderzoek zien dat er wat betreft de onderdelen van
kennismanagement er meer verschillen dan overeenkomsten zijn tussen het
advocatenkantoor en het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut.
Uit dit onderzoek kunnen we concluderen dat de hypothese kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoren verschilt van kennismanagement in andere organisaties
bevestigd kan worden. Maar, uit het onderzoek is ook gebleken dat er toch ook redelijk wat
overeenkomsten bestaan tussen advocatenkantoren en andere organisaties zoals het
ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut.
Om de hypothese verder te onderzoeken zijn in deze paragraaf verder een aantal case
studies over kennismanagement bij verschillende organisaties kort samengevat. Deze case
studies zijn vervolgens vergeleken met het kennismanagement door advocaten in grote
advocatenkantoren.
Verschillen tussen kennismanagement in advocatenkantoren en de andere organisaties zijn:
• Kennistoegang niet voldoende ontwikkeld
• Meer open cultuur
• Kennisdeling belangrijk
• Winstdeling
• Kennisdeling belangrijk
• Veel routinetaken
268
• Meer betrokken management
• Beloning voor kennisdeling
• Meer open cultuur
Overeenkomsten tussen kennismanagement in advocatenkantoren en de andere organisaties
zijn:
• Onduidelijkheid kennismanagement
• Te weinig tijd voor kennismanagement
• Systemen niet altijd up-to-date
• Kennisontwikkeling belangrijk
• Gebruik van overleggen
• Informele, face-to-face kennisdeling
• Persoonlijke pagina’s en cv’s niet altijd up-to-date
• Weinig gebruik hyperlinks
• Weinig aandacht voor best practices en evaluatie van afgeronde projecten
• Gebruik projectteams
• Onvoldoende persoonlijke ontwikkelplannen
• Projectrotatie
• Geen expliciet geformuleerde kennisprocessen
• Projectrotatie
• Onduidelijkheid kennismanagement
• Weinig kennisdeling tussen afdelingen
• Informele, face-to-face kennisdeling
• Gebruik van overleggen
• Initiatief kennisontwikkeling bij medewerker
• Aanwezigheid kennisspecialisten
• Aanwezigheid kennisbanken
• Weinig kennisdeling
• Zorgen medewerkers over gebruik van hun kennis
• Meester-gezel relaties
Wederom kunnen we concluderen dat het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren inderdaad verschilt van kennismanagement in het ziekenhuis en het
wetenschappelijk instituut, maar ook hier zien we redelijk veel overeenkomsten met deze
organisaties.
269
4.10 Samenvatting
Kennis
Een van de onderzoeksvragen is wat kennis eigenlijk is en over welke kennis advocaten
beschikken. Antwoord op deze vragen is van belang omdat het zonder enig begrip van het
concept kennis onduidelijk blijft wat er gemanaged wordt of moet worden door advocaten.
In het theoretisch kader heb ik vervolgens geprobeerd om deze vraag te beantwoorden aan
de hand van literatuur (par. 2.3). Op basis van de literatuur kom ik, voor wat betreft de
vraag wat kennis is en over welke kennis advocaten beschikken, tot de volgende hypothese:
Advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte aan
duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis onderscheiden.
Om de hypotheses uit het onderzoek te bevestigen of te verwerpen heb ik een empirisch
onderzoek bestaande uit interviews en vragenlijsten opgezet en uitgevoerd (zie hoofdstuk
drie). In het empirisch onderzoek zijn vijf grote Nederlandse advocatenkantoren
onderzocht. Dit aantal is ten opzichte van het totaal aantal grote advocatenkantoren in
Nederland niet representatief te noemen. Dat geldt ook voor de omvang van het totaal
aantal advocaten in die kantoren ten opzichte van het totaal aantal advocaten in alle grote
Nederlandse kantoren. Desondanks geeft het onderzoek wel een goede eerste indruk van
kennismanagement in grote Nederlandse advocatenkantoren. Bij het bestuderen van de
resultaten moet er dus wel rekening gehouden worden met het feit dat de resultaten
gebaseerd zijn op onderzoek van een beperkt aantal advocatenkantoren en een beperkt
aantal advocaten. Daarbij komt kijken dat de non-respons onder de onderzochte advocaten
erg hoog blijkt te zijn. Uit alle onderzochte advocatenkantoren zijn het met name de
advocaten op het gebied van ondernemingsrecht die hebben gereageerd op de vragenlijst.
Wellicht hebben zij vanuit hun meer bedrijfskundige achtergrond meer affiniteit met
kennismanagement dan advocaten uit andere rechtsgebieden. De non-respons bij het
onderzoek naar kennismanagement door advocaten blijkt erg hoog te zijn (par. 4.5). Een
mogelijke reden is het gebrek aan tijd van advocaten om mee te werken aan het onderzoek.
Een consequentie van de hoge non-respons is in ieder geval dat zeer voorzichtig moet
worden omgegaan met het generaliseren en interpreteren van de resultaten in dit
proefschrift naar de doelpopulatie, advocaten.
Na overleg met de kennismanagers van de te onderzoeken advocatenkantoren is door hen
contact opgenomen met advocaten uit verschillende secties die bereid waren om mee te
werken aan de interviews (zie hoofdstuk 3). De advocatenkantoren die hebben meegewerkt
zijn niet willekeurig gekozen. Zij moesten op de een of andere wijze al bezig zijn met
kennismanagement. De reden voor deze eis was dat wanneer de organisaties niet met
kennismanagement bezig waren, de medewerkers van die organisaties niet in staat zouden
270
zijn om de vragenlijsten goed in te vullen. De medewerkers moesten ervaring hebben met
kennismanagement, of tenminste een idee van wat het betekent en inhoudt hebben, en zich
bewust zijn van het effect dat het op hun gedrag heeft of kan hebben. De gevraagde
advocatenkantoren waren al bezig met het implementeren van kennismanagement of
hadden het reeds geïmplementeerd. Er is gekozen voor twee specifieke advocatenkantoren
omdat zij bereid waren om mee te werken en twee van de grootste Nederlandse
advocatenkantoren zijn.
Voor het onderzoek naar kennismanagement door advocaten is naast semi-gestructureerde
interviews gebruikgemaakt van een vragenlijst ontwikkeld aan de Universiteit van
Amsterdam.465 Ik heb voor semi-gestructureerde interviews gekozen omdat met behulp van
deze onderzoekstechniek er relatief veel kennis over het onderwerp naar voren kon komen
en er relatief snel een overzicht van het onderwerp kennismanagement kon ontstaan. Een
nadeel van de semi-gestructureerde aanpak was wel dat het redelijk arbeidsintensief was en
er redelijk wat vervorming ontstond. Redenen om voor een vragenlijst te kiezen zijn het
betrekkelijk grote bereik en de mogelijkheid om diverse samenhangen tussen de eerder
genoemde onderdelen van kennismanagement (kennisprocessen, hulpmiddelen en
omgevingsfactoren) te toetsen.466 Een nadeel van een vragenlijst is wel de beperkte
diepgang en flexibiliteit. In combinatie met de interviews wordt geprobeerd om dit nadeel
zoveel mogelijk op te vangen. Het onderzoek heeft aangetoond dat de meeste vooraf
gedefinieerde schalen van deze vragenlijst voldoende homogeen blijken te zijn. Bovendien
kon na verwijdering van een beperkt aantal items en factor analyse de homogeniteit van de
verschillende schalen voldoende verbeterd worden.
Om de hypothese - advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen
behoefte aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden - te onderzoeken is uitgegaan van een intuïtief concept van kennis: Kennis
zit met name in de hoofden van mensen. Kennis is de vaardigheid om informatie te
genereren en informatie te gebruiken (par. 2.3). Kennis wordt verkregen door opleiding en
ervaring. Kennis kun je delen met anderen en vastleggen in boeken en systemen. Met
andere woorden, onder kennis versta ik vakinhoudelijke kennis en vaardigheden die een
medewerker nodig heeft voor het uitoefenen van zijn dagelijkse werkzaamheden.
Uit het empirisch onderzoek kwam naar voren dat advocaten net als de meeste mensen in
465 B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to Manage. The
development and application of a knowledge management scan.’ European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece 2002. 466 P. Verschuren & H. Doorewaard, Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: Lemma
1995, p. 144-145.
271
het dagelijks leven geen behoefte hebben aan duidelijke definities die indelingen zoals
gegevens, informatie en kennis onderscheiden (par. 4.2). Deze conclusie staat haaks op veel
literatuur over kennismanagement waarin getracht wordt om duidelijke definities te
formuleren die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis onderscheiden (par. 2.3).
Kennismanagement
Eén van de onderzoeksvragen is wat kennismanagement is en hoe advocaten
‘kennismanagement’ zien. Op basis van de literatuur ben ik tot de volgende hypothese
gekomen: Onder advocaten bestaan uiteenlopende omschrijvingen van het begrip
kennismanagement. Uit het empirisch onderzoek blijkt dat er onder advocaten
uiteenlopende omschrijvingen van het begrip kennismanagement bestaan (par. 4.3). Deze
conclusie komt overeen met literatuur over kennismanagement waarin ook uiteenlopende
omschrijvingen van dat begrip bestaan (par. 2.4).
Kennisprocessen
Behalve een omschrijving van de concepten ‘kennis’ en ‘kennismanagement’ is het concept
‘kennisproces’ een belangrijk onderdeel in literatuur over kennismanagement (par. 2.6).
Twee onderzoeksvragen zijn wat kennisprocessen zijn en hoe advocaten kennisprocessen
uit voeren. Op de vraag wat een kennisproces is geeft de literatuur over kennismanagement
geen duidelijk antwoord. Er worden er vele soorten kennisprocessen genoemd die elk weer
uit verschillende processen kunnen bestaan. Mijns inziens kunnen met kennisprocessen
werkzaamheden en de inhoud daarvan georganiseerd en gestructureerd worden. Als
uitgangspunt voor dit onderzoek zijn een aantal kennisprocessen genomen die terugkeren in
verschillende publicaties over kennismanagement: kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie.
De onderstaande opsomming vat de scores bij de verschillende kennisprocessen samen
(par. 4.7.1). De resultaten moeten gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt
aantal advocaten en advocatenkantoren betrof.
Kennisbehoefte: Uit het statistisch onderzoek blijkt dat het kennisproces kennisbehoefte
hoog scoort onder advocaten.
Kennisontwikkeling: Het statistische onderzoek laat zien dat het kennisproces
kennisontwikkeling hoog scoort onder advocaten.
Kennistoegang: Het kennisproces kennistoegang blijkt relatief hoog te scoren onder
advocaten.
Kennisdeling: Uit het onderzoek blijkt dat het kennisproces kennisdelen binnen de afdeling
relatief hoog scoort onder advocaten. Ook in interviews komt naar voren dat kennisdeling
door advocaten nog niet altijd optimaal verloopt.
Kennistoepassing: Uit het statistisch onderzoek blijkt dat het kennisproces
272
kennistoepassing relatief hoog scoort onder advocaten.
Kennisevaluatie: De hypothese dat advocaten hoog scoren op kennisevaluatie wordt door
het statistisch onderzoek bevestigd. De interviews laten een uiteenlopend beeld zien. In het
ene kantoor wordt veel aandacht besteed aan kennisevaluatie terwijl in het andere kantoor
daar te weinig tijd voor is.
Omgevingsfactoren
In de literatuur over kennismanagement worden naast de concepten kennis,
kennismanagement en kennisprocessen ook diverse omgevingsfactoren genoemd die van
invloed zijn op kennismanagement in organisaties. In de literatuur over kennismanagement
terugkerende omgevingsfactoren zijn autonomie van medewerkers467 en organisatiecultuur,
communicatieklimaat, motivatie en betrokkenheid van het management.468
Een doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid van
omgevingsfactoren onder advocaten (par. 2.5 & 4.6). Wederom moeten de gepresenteerde
resultaten gerelativeerd worden omdat het onderzoek een beperkt aantal advocaten en
advocatenkantoren betrof.
Wederzijds respect en vertrouwen: In hoofdstuk twee werd de volgende hypothese
voorgesteld: wederzijds respect en vertrouwen scoort hoog onder advocaten. Deze
hypothese wordt bevestigd door het statistisch onderzoek.
Open communicatieklimaat: De hypothese uit hoofdstuk twee was dat het bestaan van
een open communicatieklimaat laag scoort onder advocaten. Dit wordt niet bevestigd door
467 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers 2005, p. 39.R.H. Hall, ‘Professionalization and Bureaucratization’,
American Sociological Review (33), 1968-1, p. 93. M. Weggeman, Kennismanagement -
Inrichting en besturing van kennisintensieve organisaties, Schiedam: Scriptum Management
1997, p. 75.Mintzberg, H., Mintzberg on Management: Inside our Strange World of
Organizations, The Free Press, New York, 1989, p. 175-176.W. Delany & A.H. Finegold,
‘Wall Street Lawyer in the Provinces’, Administrative Science Quarterly (15) 1970-2, p.
198.R.J.M.Vogels e.a., De balie in beeld. 50 jaar Nederlandse Orde van Advocaten,
Zoetermeer: EIM 2002, p. 48; A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van
Duren e.a. (red.) De advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den Haag: Elsevier
Bedrijfsinformatie 2002, p. 169. R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de
rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2005, p. 39. 468 B. van den Hooff, J. de Ridder & Vijvers, ‘Knowing what to manage. The development
and application of a knowledge management scan.’ Third European Conference on
Organisational Knowledge, Learning and Capabilities (OKLC 2000), Athens: Greece,
2002.
273
het statistisch onderzoek dat laat zien dat het bestaan van een open communicatieklimaat
juist hoog scoort onder advocaten.
Betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie: Het statistisch onderzoek laat zien
dat betrokkenheid bij de organisatie relatief hoog scoort onder advocaten. De hypothese uit
hoofdstuk twee dat betrokkenheid bij de organisatie laag scoort onder advocaten wordt niet
bevestigd.
Openheid: In hoofdstuk twee werd de hypothese naar voren gebracht dat openheid laag
scoort onder advocaten. Dit wordt onderbouwd door het statistisch onderzoek dat laat zien
dat openheid laag scoort onder advocaten. De interviews lopen uiteen. Sommige advocaten
ervaren wel openheid terwijl anderen juist een meer gesloten en formele cultuur ervaren.
Autonomie: De hypothese in hoofdstuk twee luidde als volgt: autonomie scoort hoog onder
advocaten. Deze hypothese wordt niet onderbouwd door het statistisch onderzoek. Het
statistisch onderzoek laat zien dat autonomie laag scoort onder advocaten.
Helderheid van doelen: Het statistisch onderzoek laat zien dat helderheid van doelen laag
scoort onder advocaten. Onze hypothese dat de helderheid van organisatiedoelen en
strategieën laag scoort onder advocaten wordt dan ook bevestigd. De lage score wordt over
het algemeen ook bevestigd in enkele interviews.
Stimulatie: In de literatuur speelt stimulatie een belangrijke rol bij het succes van
kennismanagement. Literatuur over kennismanagement suggereert dat motivatie van
advocaten een probleem is in advocatenkantoren. Het statistisch onderzoek laat zien dat
stimulatie inderdaad laag scoort onder advocaten.
Feedback: In hoofdstuk twee kwam de volgende hypothese naar voren: het gebruik van
feedback scoort laag onder advocaten. Deze hypothese wordt bevestigd door het statistisch
onderzoek dat laat zien dat feedback laag scoort onder advocaten.
Tijdsdruk: Het statistisch onderzoek laat zien dat tijdsdruk laag scoort onder advocaten.
De hypothese dat tijdsdruk hoog scoort onder advocaten wordt daarmee niet onderbouwd.
De interviews laten over het algemeen een beeld zien waarin het advocaten vaak lijkt te
ontbreken aan tijd.
Betrokkenheid van het management bij het delen van kennis: De hypothese in
hoofdstuk twee luidde dat betrokkenheid van het management laag scoort onder advocaten.
Het statistisch onderzoek bevestigd dit en laat zien dat de betrokkenheid van het
management bij het laten zien dat het delen van kennis belangrijk is erg laag scoort. Uit de
interviews komt naar voren dat het management van advocatenkantoren soms wel
betrokken is bij kennismanagement maar dat verbetering nodig is.
Samenhang omgevingsfactoren en kennisprocessen
Een onderzoeksvraag is hoe omgevingsfactoren en kennisprocessen samenhangen. De
zojuist genoemde omgevingsfactoren hangen in theorie en literatuur samen met het
uitvoeren van kennisprocessen (par. 2.6). In de literatuur wordt bijvoorbeeld een open
cultuur belangrijk gevonden voor het succesvol uitvoeren van kennisprocessen zoals
274
kennisdeling. Maar in hoeverre er een verband is tussen de aanwezigheid van alle
genoemde omgevingsfactoren en het uitvoeren van kennisprocessen moet nog empirisch
onderzocht worden. Meer inzicht in het verband tussen omgevingsfactoren en
kennisprocessen is van belang voor het optimaliseren van kennismanagement. Wanneer
blijkt dat er een verband is tussen een omgevingsfactor en kennisproces kan onderzocht
worden hoe die omgevingsfactor het uitvoeren van een kennisproces kan beïnvloeden zodat
zij elkaar nog meer kunnen stimuleren. Ook kan bij de aanschaf van hulpmiddelen
bijvoorbeeld bekeken worden of zij passen bij de omgevingsfactoren in een kantoor.
Een van de hypotheses in hoofdstuk twee luidde dat er verband bestaat tussen
omgevingsfactoren en kennisprocessen. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en het uitvoeren
van kennisprocessen (par. 4.7.2). Zo komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het
merendeel geen verband bestaat tussen openheid, autonomie betrokkenheid van
medewerkers bij de organisatie, stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid van het
management en het uitvoeren van kennisprocessen.
Zoals in hoofdstuk drie al werd opgemerkt is er voorzichtigheid geboden bij het
interpreteren van de correlatie analyses. Er is in dit geval slechts sprake van een statistisch
verband, en niet van een oorzakelijk verband. Meer (experimenteel) onderzoek is nodig om
na te gaan of er daadwerkelijk een verband is, hoe de verschillende variabelen elkaar
kunnen beïnvloeden en of er wellicht andere variabelen zijn die de resultaten beïnvloeden.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de
omgevingsfactoren wederzijds respect en vertrouwen en de meeste kennisprocessen en voor
het merendeel tussen communicatieklimaat en helderheid van doelen en kennisprocessen.
Hulpmiddelen
Om kennismanagement te ondersteunen kan gebruik gemaakt worden van hulpmiddelen.
Twee onderzoeksvragen zijn wat bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in
advocatenkantoren zijn en hoe advocaten die hulpmiddelen gebruiken. In hoofdstuk twee is
geprobeerd aan de hand van literatuur over kennismanagement antwoord te krijgen op deze
vragen. Op basis van gesprekken met medewerkers in advocatenkantoren (zie hoofdstuk
drie) heb ik een aantal hulpmiddelen als uitgangspunt genomen voor het onderzoek. Deze
hulpmiddelen zijn weliswaar aanwezig in advocatenkantoren maar het is nog niet duidelijk
of en hoe zij gebruikt worden door advocaten. Daar wil dit onderzoek meer inzicht in
bieden. De hulpmiddelen heb ik voor de overzichtelijkheid van het onderzoek ingedeeld in
informatietechnologie, technieken en overige hulpmiddelen. Per soort hulpmiddel noem ik
een aantal concrete toepassingen waarvan bekend is dat ze aanwezig zijn in
advocatenkantoren maar waarvan het gebruik nog onduidelijk is:
275
• Informatietechnologie: databases, internet en intranet, e-mail, groupware en
kennissystemen.
• Technieken: thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Overige hulpmiddelen: standaardmodellen, overleggen, persoonlijke
documentvorming, de bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en het
persoonlijk ontwikkelplan.
Deze hulpmiddelen bieden in theorie en volgens de literatuur relatief veel mogelijkheden
om de diverse kennisprocessen te ondersteunen (hoofdstuk 2). In de literatuur wordt
bijvoorbeeld voor wat betreft de IT-toepassingen internet en intranet met name de
mogelijkheid om kennis te delen genoemd. Dat geldt ook voor het gebruik van e-mail en
groupware. In dit proefschrift is verder onderzocht in hoeverre er een verband is tussen het
gebruik van alle genoemde hulpmiddelen door advocaten en de door hen uitgevoerde
kennisprocessen. Ook is de samenhang tussen omgevingsfactoren en het gebruik van
hulpmiddelen onderzocht. De resultaten moeten ook hier gerelativeerd worden omdat het
onderzoek een beperkt aantal advocaten en advocatenkantoren betreft.
IT-toepassingen
Het gebruik van de IT-toepassingen e-mail, internet, intranet en databases scoort hoog
onder advocaten (par. 4.8.1). Het gebruik van groupware en kennissystemen scoort laag
onder advocaten. Dit beeld lijkt op dat in de literatuur. Dat e-mail, internet, intranet en
databases veel gebruikt worden kan verklaard worden door het feit dat dit betrekkelijk
eenvoudige IT-toepassingen zijn waar advocaten inmiddels redelijk wat ervaring mee
hebben opgedaan. Groupware wordt wel gebruikt, maar vooral als een “portal’’, een
verzameling links naar websites of andere toepassingen. Mogelijkheden om on-line samen
te werken worden nauwelijks gebruikt. Een reden voor de lage score is dat advocaten veel
waarde hechten aan persoonlijk, face-to-face contact. Dit is op dit moment niet goed
mogelijk met behulp van groupware. Groupware kan zeker wel blijven bestaan in
advocatenkantoren, maar zal anders ingevuld moeten worden. Feedback van advocaten in
de desbetreffende kantoren speelt vanzelfsprekend een belangrijke rol bij het invullen van
de rol van groupware.
Een reden voor het beperkte gebruik van kennissystemen is dat er niet veel kennissystemen
zijn die enige toegevoegde waarde hebben voor advocaten. En de reden daarvoor kan zijn
dat ze te complex zijn, of dat advocaten er te weinig aan meewerken. Uit de kenmerken van
professionals in de professionele bureaucratie van Mintzberg kan voorts afgeleid worden
dat de professional er tegen is dat zijn vaardigheden gerationaliseerd worden – dat ze tot
276
eenvoudig uit te voeren stappen worden teruggebracht. 469 Dat zou een einde maken aan
zijn autonomie omdat zijn vaardigheden dan geprogrammeerd kunnen worden en de
professional niet meer nodig is. Uit het onderzoek kwam echter naar voren dat advocaten
minder autonomie ervaren dan de literatuur doorgaans doet voorkomen.
In hoofdstuk twee werd de hypothese gepresenteerd dat er verband bestaat tussen
kennisprocessen en het gebruik van de onderzochte IT toepassingen. Uit het onderzoek
komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat tussen het gebruik van de
onderzochte IT toepassingen en het uitvoeren van kennisprocessen (par. 4.8.1). Er is geen
verband tussen:
• Kennisbehoefte en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen
• Kennisontwikkeling en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen.
• Kennistoegang en het gebruik van intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van e-mail, intranet,
internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van
kennissystemen, e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Kennisgebruik en het gebruik van e-mail, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Kennisevaluatie en het gebruik van e-mail en het gebruik van intranet, internet,
databanken en groupware.
Wederom is er voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van dergelijke resultaten.
Meer (experimenteel) onderzoek is nodig om na te gaan of er daadwerkelijk een verband is
en hoe de verschillende variabelen elkaar kunnen beïnvloeden.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
kennisprocessen en IT-toepassingen:
• Er is een zwak verband tussen kennistoegang en het gebruik van e-mail.
• Er is een matig verband tussen kennisgebruik en het gebruik van intranet.
• Er is een zwak verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van kennissystemen.
469 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 213.
277
Wellicht kan, wanneer deze verbanden daadwerkelijk blijken te bestaan, het gebruik van de
betreffende IT-toepassingen het uitvoeren van de genoemde kennisprocessen beïnvloeden.
Op basis van de theorie en literatuur werd verder verondersteld dat tussen IT en
omgevingsfactoren een verband bestaat (par. 2.7.4). Het statistisch onderzoek laat echter
zien dat er grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen IT en omgevingsfactoren
(par. 4.8.1). Zo komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband
bestaat tussen:
• Openheid en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van de onderzochte IT-
toepassingen
• Autonomie en het gebruik van e-mail, intranet, internet, groupware en
kennissystemen.
• Communicatieklimaat en het gebruik van intranet, internet, e-mail, databanken,
groupware en kennissystemen.
• Helderheid van doelen en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken,
groupware en kennissystemen.
• Betrokkenheid en het gebruik van kennissystemen, e-mail, intranet, internet,
databanken en groupware.
• Stimulatie en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Feedback en het gebruik van groupware, e-mail, intranet, internet, databanken en
kennissystemen.
• Tijdsdruk en het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en
kennissystemen.
• Er is geen verband tussen betrokkenheid van het management bij kennisdeling en
het gebruik van e-mail, intranet, databanken, groupware en kennissystemen.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en IT-toepassingen:
• Stimulatie en het gebruik van kennissystemen.
• Er is een negatief verband tussen autonomie en het gebruik van databanken.
• Er is een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij
kennisdeling en het gebruik van internet.
278
Technieken
Het gebruik van de technieken thesauri, hyperlinks en brainstorms scoort laag onder
advocaten (par. 4.8.2). Deze conclusie komt niet overeen met de op de theorie en literatuur
gebaseerde hypotheses dat het gebruik van thesauri en hyperlinks hoog zou scoren onder
advocaten (par. 2.7.2). Het geringe gebruik van thesauri kan komen door onbekendheid
met deze techniek onder advocaten. Een andere mogelijkheid is dat de bestaande thesauri
niet goed ontwikkeld zijn. Dat wil zeggen dat bij het toekennen van synoniemen niet goed
rekening is gehouden met de context zodat er grote lijsten met items zijn ontstaan waarvan
vele irrelevant zijn.
Het gebruik van hyperlinks scoort mogelijk laag doordat aan advocaten te veel hyperlinks
aangeboden worden waardoor zij bij het gebruik ervan gedesoriënteerd raken. Ook kan het
voorkomen dat veel hyperlinks te vaak wijzigen of zelfs verdwijnen waardoor de gezochte
informatie niet meer achterhaald kan worden. In advocatenkantoren wordt nog niet altijd
optimaal gebruik gemaakt van hyperlinks, bijvoorbeeld om dossiers en de daarbij
behorende documenten, afbeeldingen en video-opnames te integreren. Advocaten maken
vooralsnog alleen gebruik van hyperlinks die hen aangeboden worden, bijvoorbeeld in on-
line databases met wetgeving of rechterlijke uitspraken of van de hyperlinks die de
webmaster van het kantoor aanbrengt op het intranet.
De hypothese dat het gebruik van de techniek brainstorms scoort laag onder advocaten
werd bevestigd door het statistisch onderzoek. Hier moet opgemerkt worden dat het
gebruik van brainstorms enkel onderzocht is in één advocatenkantoor en het gebruik
daarvan bleek erg laag te scoren. Wat betreft de lage score van brainstorms, het kan in de
praktijk voorkomen dat zij wel vaak maar dan onbewust toegepast worden. Advocaten
wisselen, bijvoorbeeld tijdens de lunch, in het bruine café en tijdens een formeel overleg,
ideeën met elkaar uit.
De hypothese uit hoofdstuk twee dat er verband bestaat tussen het gebruik van de
technieken thesauri, hyperlinks en brainstorms en de diverse kennisprocessen wordt niet
bevestigd (par. 4.8.2).
Er lijkt geen verband tussen:
• Kennisbehoefte en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisontwikkeling en het gebruik van brainstorms, thesauri en hyperlinks.
• Kennistoegang en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
279
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisgebruik en het gebruik van hyperlinks, brainstorms en thesauri.
• Kennisevaluatie en het gebruik van brainstorms, thesauri en hyperlinks.
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen technieken en
omgevingsfactoren een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en technieken. Zo
komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat tussen:
• Openheid en het gebruik van hyperlinks, brainstorms en thesauri.
• Respect en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Autonomie en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Communicatieklimaat en het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• De helderheid van de doelen en thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Betrokkenheid en thesauri en hyperlinks.
• Stimulatie en thesauri en hyperlinks.
• Feedback en thesauri en hyperlinks.
• Tijdsdruk en thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van thesauri
en brainstorms.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en technieken:470
• Betrokkenheid en brainstorms.
• Stimulatie en brainstorms.
• Feedback en brainstorms.
• Er is een negatief verband tussen betrokkenheid van het management bij
kennisdeling en het gebruik van hyperlinks.
Wellicht kan, wanneer de verbanden daadwerkelijk blijken te bestaan, door het verbeteren
van de betreffende omgevingsfactoren het gebruik van de betreffende technieken
verbeteren.
470 Er is in dit geval slechts sprake van een statistisch verband, en niet van een oorzakelijk
verband. Meer (experimenteel) onderzoek is nodig om na te gaan of er daadwerkelijk een
verband is en hoe de verschillende variabelen elkaar kunnen beïnvloeden.
280
Overige hulpmiddelen
Het gebruik van standaardmodellen scoort hoog onder advocaten (par. 4.8.3). Het gebruik
van overleggen kan per kantoor sterk verschillen. Het gebruik van persoonlijke
documentvorming en de bibliotheek scoort hoog onder advocaten. Het gebruik van
functioneringsgesprekken loopt uiteen. Het gebruik van projectteams en het persoonlijk
ontwikkelplan door de onderzochte advocaten scoort betrekkelijk laag.
Modellen: De hypothese dat het gebruik van standaardmodellen laag scoort onder
advocaten wordt niet bevestigd.
Overleggen: Wat betreft het gebruik van overleggen luidde de hypothese in het theoretisch
kader als volgt: het gebruik van overleggen scoort laag onder advocaten. Deze hypothese
kan niet goed bevestigd worden omdat het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik
van overleggen per kantoor sterk kan verschillen.
Persoonlijke dossier/documentvorming: Het statistisch onderzoek laat zien dat het
gebruik van persoonlijke dossiervorming onder de onderzochte advocaten hoog scoort.
Daarmee wordt de eerder gepresenteerde hypothese bevestigd: het gebruik van persoonlijke
documentvorming scoort hoog onder advocaten.
Bibliotheek: In het theoretisch kader kwam ik tot de hypothese dat het gebruik van de
bibliotheek hoog scoort onder advocaten. Het statistisch onderzoek bevestigt deze
hypothese.
Functioneringsgesprekken: Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van
functioneringsgesprekken uiteen blijkt te lopen per kantoor. De hypothese uit het
theoretisch kader dat het gebruik van functioneringsgesprekken laag scoort onder advocaten
kan dan ook niet goed bevestigd worden.
Projectteams: In het theoretisch kader beschreef ik de volgende hypothese: het gebruik van
projectteams scoort laag onder advocaten. Deze hypothese wordt bevestigd door het
statistisch onderzoek dat laat zien dat het gebruik van projectteams door de onderzochte
advocaten betrekkelijk laag scoort.
Persoonlijk ontwikkelplan: Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van het
persoonlijk ontwikkelplan over het algemeen laag blijkt te scoren. De hypothese uit het
theoretisch kader wordt daarmee niet bevestigd: het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelplan scoort hoog onder advocaten.
De hypothese dat er verband bestaat tussen het gebruik van de overige hulpmiddelen
(standaardmodellen, overleggen, persoonlijke documentatievorming, de bibliotheek,
projectteams, functioneringsgesprekken, het persoonlijke ontwikkelpan) en de diverse
kennisprocessen wordt niet bevestigd (par. 4.8.3). Er bestaat voor het merendeel geen
verband tussen de overige hulpmiddelen en de diverse kennisprocessen. Er is geen verband
tussen:
281
• Kennisbehoefte en modellen, persoonlijke dossiervorming, samenwerken in
projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Kennisontwikkeling en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het
persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennistoegang en het gebruik van diverse overleggen, de bibliotheek, persoonlijke
dossiervorming, samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het
persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van modellen,
diverse overleggen, de bibliotheek, persoonlijke dossiervorming, samenwerken in
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van modellen,
bibliotheek, samenwerken in projectteams en functioneringsgesprekken.
• Kennisgebruik en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennisevaluatie en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams en
functioneringsgesprekken.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
kennisprocessen en overige hulpmiddelen:
• Er is een zwak verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van de bibliotheek.
• Er is een zwak verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik van modellen.
• Er is een zwak verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik van de
bibliotheek.
• Er is een matig verband tussen kennistoegang en het gebruik van modellen.
• Er is een matig verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en
het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan
• Er is een matig verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en
persoonlijke dossiervorming.
• Er is een zwak verband tussen kennisgebruik en het gebruik van modellen.
• Er is een matig verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van modellen.
• Er is een matig verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelpan.
• Er is een negatief verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van diverse
overleggen.
• Er is een negatief verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling
282
en het gebruik van diverse overleggen.
Wellicht kan, wanneer de verbanden daadwerkelijk blijken te bestaan, het gebruik van de
betreffende overige hulpmiddelen het uitvoeren van kennisprocessen beïnvloeden.
Op basis van de theorie en literatuur werd verondersteld dat tussen de overige hulpmiddelen
en omgevingsfactoren een verband bestaat. Het statistisch onderzoek laat echter zien dat er
grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen omgevingsfactoren en de overige
hulpmiddelen. Zo komt uit het onderzoek naar voren dat er voor het merendeel geen
verband bestaat tussen:
• Openheid en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams, het persoonlijk
ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Wederzijds respect en vertrouwen en het gebruik van diverse overleggen,
modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Autonomie en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams, het persoonlijk
ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Communicatieklimaat en het gebruik van modellen, diverse overleggen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Helderheid van doelen en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Stimulatie en samenwerken in projectteams, het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelplan, het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Feedback en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams en het persoonlijk
ontwikkelplan.
• Betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van diverse
overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er wel verband is tussen de volgende
omgevingsfactoren en overige hulpmiddelen:
• Communicatieklimaat en samenwerken in projectteams.
• Communicatieklimaat en functioneringsgesprekken.
283
• Helderheid van doelen en het gebruik van modellen.
• Betrokkenheid en samenwerken in projectteams.
• Betrokkenheid en functioneringsgesprekken.
• Stimulatie en functioneringsgesprekken.
• Feedback en functioneringsgesprekken.
• Tijdsdruk en samenwerken in projectteams.
• Tijdsdruk en functioneringsgesprekken.
Wanneer deze verbanden daadwerkelijk blijken te bestaan zouden de betreffende
omgevingsfactoren en overige hulpmiddelen elkaar kunnen beïnvloeden.
Verschil in kennismanagement
Tot slot is in dit proefschrift ingegaan op het verschil tussen kennismanagement in
advocatenkantoren en andere organisaties (par. 2.8). Het accent in de literatuur over
kennismanagement in advocatenkantoren ligt met name op het managen van kennis door
advocaten in die kantoren. Waarom er aandacht besteed wordt specifiek aan
kennismanagement in advocatenkantoren wordt doorgaans weinig onderbouwd. Om de
veronderstelling dat kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties te onderbouwen of te verwerpen heb ik aan de
hand van een vragenlijst twee verschillende organisaties, een wetenschappelijk instituut en
de ondersteunende staf van een ziekenhuis vergeleken met een advocatenkantoor voor wat
betreft kennisprocessen, omgevingsfactoren en hulpmiddelen (par. 4.9). Bij het bestuderen
van de resultaten moet er rekening gehouden worden met het feit dat de resultaten
gebaseerd zijn op onderzoek van een beperkt aantal organisaties en een beperkt aantal
medewerkers.
Het advocatenkantoor, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken voor het
merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen:
• Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is voor het uitvoeren van mijn werk.
• Ik weet welke inhoudelijke kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn
werkzaamheden.
• Kennistoegang.
• Kennis delen binnen de afdeling.
• Kennis delen buiten de afdeling.
• Ik maak zo nodig gebruik van de kennis waarover mijn collega’s beschikken.
• De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt door deze organisatie.
• Kennisevaluatie.
284
Het advocatenkantoor, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken wel
significant verschillend te scoren op het kennisproces kennisontwikkeling. Verder blijken
het advocatenkantoor, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut voor het merendeel
significant verschillend te scoren op de volgende omgevingsfactoren:
• Respect
• Autonomie
• Communicatieklimaat
• Helderheid doelen en visie
• Betrokkenheid bij de organisatie
• Stimulatie
De scores van het advocatenkantoor CD, het ziekenhuis en het wetenschappelijk Instituut
blijken enkel niet significant verschillend te scoren op de omgevingsfactoren openheid en
betrokkenheid management bij kennisdeling. Het advocatenkantoor, het ziekenhuis en het
wetenschappelijk instituut blijken voor het merendeel significant verschillend te scoren op
het gebruik van de hulpmiddelen:
• Intranet
• Internet
• Databanken
• Bibliotheek
• Samenwerken in projectteams
Uit het onderzoek komt naar voren dat het advocatenkantoor voor het merendeel significant
verschillend scoort van het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut wat betreft de
onderzochte omgevingsfactoren en het gebruik van de onderzochte IT-toepassingen. Het
advocatenkantoor, het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut blijken enkel voor het
merendeel niet significant verschillend te scoren op het uitvoeren van de onderzochte
kennisprocessen. Kort gezegd laat het onderzoek zien dat er wat betreft de onderdelen van
kennismanagement er meer verschillen dan overeenkomsten zijn tussen het
advocatenkantoor en het ziekenhuis en het wetenschappelijk instituut. Uit het onderzoek
kunnen we concluderen dat de hypothese kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren verschilt van kennismanagement in andere organisaties bevestigd kan
worden. Maar, uit het onderzoek is ook gebleken dat er veel overeenkomsten bestaan tussen
advocatenkantoren en andere organisaties zoals het ziekenhuis en het wetenschappelijk
instituut.
285
Om de hypothese verder te onderzoeken zijn in deze paragraaf verder een aantal case
studies over kennismanagement bij verschillende organisaties kort samengevat (par. 4.9.2).
Deze case studies zijn vervolgens vergeleken met het kennismanagement door advocaten in
grote advocatenkantoren. Verschillen tussen kennismanagement in advocatenkantoren en
de andere organisaties zijn:
• Kennistoegang niet voldoende ontwikkeld
• Meer open cultuur
• Kennisdeling belangrijk
• Winstdeling
• Meer open cultuur
• Kennisdeling belangrijk
• Veel routinetaken
• Meer betrokken management
• Beloning voor kennisdeling
• Meer open cultuur
Overeenkomsten tussen kennismanagement in advocatenkantoren en de andere organisaties
zijn:
• Onduidelijkheid kennismanagement
• Te weinig tijd voor kennismanagement
• Systemen niet altijd up-to-date
• Kennisontwikkeling belangrijk
• Gebruik van overleggen
• Informele, face-to-face kennisdeling
• Persoonlijke pagina’s en cv’s niet altijd up-to-date
• Weinig gebruik hyperlinks
• Weinig aandacht voor best practices en evaluatie van afgeronde projecten
• Geen expliciet geformuleerde kennisprocessen
• Gebruik projectteams
• Onvoldoende persoonlijke ontwikkelplannen
• Projectrotatie
• Kennisontwikkeling belangrijk
• Geen expliciet geformuleerde kennisprocessen
• Projectrotatie
• Onduidelijkheid kennismanagement
• Weinig kennisdeling tussen afdelingen
286
• Informele, face-to-face kennisdeling
• Gebruik van overleggen
• Weinig kennisdeling tussen afdelingen
• Initiatief kennisontwikkeling bij medewerker
• Onduidelijkheid kennismanagement
• Aanwezigheid kennisspecialisten
• Aanwezigheid kennisbanken
• Weinig kennisdeling
• Zorgen medewerkers over gebruik van hun kennis
• Meester-gezel relaties
• Weinig aandacht voor best practices en evaluatie van afgeronde projecten
• Te weinig tijd voor kennismanagement
• Weinig kennisdeling
Wederom kunnen we concluderen dat het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren inderdaad verschilt van kennismanagement in het ziekenhuis en het
wetenschappelijk instituut, maar ook hier zien we heel veel overeenkomsten met deze
organisaties (par. 4.9.2).
287
5 Conclusie
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk vat ik allereerst het uitgevoerde onderzoek en de bijbehorende resultaten
samen. Vervolgens ga ik nader in op de belangrijkste uitkomsten en presenteer ik een aantal
aanbevelingen. Tot slot worden enkele suggesties voor nader onderzoek gedaan.
5.2 Samenvatting
In dit proefschrift is onderzocht op welke wijze advocaten in enkele grote Nederlandse
advocatenkantoren (> 60 advocaten) hun kennis managen. Kennismanagement bestaat uit
verschillende processen: medewerkers in een organisatie kunnen kennis - onder meer -
verzamelen, ontwikkelen, delen, evalueren en toepassen (par. 2.4). Deze processen worden
ook wel kennisprocessen genoemd. Hulpmiddelen zoals databases en internet kunnen het
uitvoeren van kennisprocessen ondersteunen. Omgevingsfactoren, zoals de doelen van de
organisatie en de mensen in een organisatie, bepalen mede hoe kennisprocessen uitgevoerd
worden en hoe hulpmiddelen gebruikt worden. Kennismanagement betreft het beheer van
kennis, kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in onderlinge samenhang.
In hoofdstuk één werden de volgende onderzoeksvragen gepresenteerd:
• Wat zijn kenmerken van advocatenkantoren?
• Wat zijn kenmerken van advocaten in advocatenkantoren?
• Wat is kennis en over welke kennis beschikken advocaten?
• Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten kennismanagement?
• Wat zijn kennisprocessen en hoe voeren advocaten kennisprocessen uit?
• Wat zijn bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren
en hoe gebruiken advocaten die hulpmiddelen?
• Wat zijn omgevingsfactoren bij kennismanagement in grote advocatenkantoren?
• Hoe hangen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het
algemeen en in advocatenkantoren onderling samen?
• In hoeverre verschilt kennismanagement door advocaten in grote Nederlandse
advocatenkantoren van kennismanagement in andere organisaties?
In hoofdstuk twee werden aan de hand van literatuur en theorie antwoorden op deze vragen
gepresenteerd. De vraag wat kenmerken van grote advocatenkantoren zijn kon betrekkelijk
eenvoudig met behulp van literatuur beantwoord worden. Uit de literatuur kwamen enkele
kenmerken van grote advocatenkantoren en advocaten naar voren die een goede eerste
indruk gaven van wat advocatenkantoren zijn en wat een advocaat is.
288
Kenmerken van advocaten en advocatenkantoren zijn de aanzienlijke mate van
onafhankelijkheid van advocaten, de vele kennis en ervaring waarover advocaten (moeten)
beschikken en hun betrekkelijk langdurige opleiding. Grotere advocatenkantoren worden
gekenmerkt door een betrekkelijk grote adviespraktijk, een betrekkelijk grote
kantoororganisatie ter ondersteuning van de advocaten, samenwerkingsvormen zoals de
maatschap, de hoge mate van specialisatie, een hoge mate van commercialiteit en de
betrekkelijk forse declaraties. Tot slot worden advocaten in de literatuur beschouwd als
professionals. Kenmerken van professionals zoals advocaten betreffen de coördinatie van
advocaten door standaardisatie van vaardigheden, uitvoerende medewerkers zoals
advocaten zijn het centrale-organisatiedeel in advocatenkantoren en een groot deel van de
macht over het uitvoerende werk berust bij de advocaten van de uitvoerende kern onderaan
de hiërarchie.
In hoofdstuk twee werden voorts aan de hand van literatuur en theorie antwoorden op de
onderzoeksvragen gepresenteerd in de vorm van hypotheses. Om deze hypotheses te
onderbouwen of te verwerpen werd in hoofdstuk drie de opzet van het uit te voeren
empirisch onderzoek beschreven. Het empirisch onderzoek bestond uit interviews met
advocaten en vragenlijsten voor advocaten. De steekproef was niet willekeurig en de
medewerking van de individuele advocaten was op vrijwillige basis (zie par. 3.3). In
hoofdstuk twee werden de resultaten van dat onderzoek gepresenteerd. Bij de interpretatie
van de resultaten moet rekening gehouden worden met het feit dat het onderzoek zeer
beperkt is. Het betrof maar enkele grote advocatenkantoren uit het totale bestand van grote
advocatenkantoren in Nederland. Daarnaast bleek de non-respons onder advocaten in de
onderzochte advocatenkantoren erg hoog te zijn. Een consequentie van de hoge non-
respons is in ieder geval dat zeer voorzichtig moet worden omgegaan met het generaliseren
van de resultaten naar de doelpopulatie.
Op basis van de interviews en de vragenlijsten konden de volgende conclusies getrokken
worden:
• Advocaten hebben net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden (par. 4.2).
• Onder advocaten bestaan uiteenlopende omschrijvingen van het begrip
kennismanagement (par. 4.3).
• Het gebruik van e-mail, internet, intranet en databases scoort hoog onder
advocaten. Het gebruik van groupware en kennissystemen scoort laag onder
advocaten (par. 4.8.1).
• Het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms scoort laag onder advocaten
(par. 4.8.2).
289
• Het gebruik van standaardmodellen scoort hoog onder advocaten. Het gebruik van
overleggen kan per kantoor sterk verschillen (par. 4.8.3).
• Het gebruik van persoonlijke documentvorming en de bibliotheek scoort hoog
onder advocaten (par. 4.8.3).
• Het statistisch onderzoek laat zien dat het gebruik van functioneringsgesprekken
uiteen blijkt te lopen per kantoor (par. 4.8.3).
• Het gebruik van projectteams en het persoonlijk ontwikkelplan door de
onderzochte advocaten scoort betrekkelijk laag (par. 4.8.3).
• Advocaten scoren hoog op het uitvoeren van de kennisprocessen kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling binnen de afdeling,
kennistoepassing en kennisevaluatie (par. 4.7.1). Advocaten scoren alleen laag op
kennisdeling buiten de afdeling.
• Advocaten scoren hoog op wederzijds respect en vertrouwen,
communicatieklimaat en betrokkenheid bij de organisatie (par. 4.6).
• Advocaten scoren laag op: openheid, autonomie, helderheid van doelen,
stimulatie, feedback, tijdsdruk en betrokkenheid van het management bij
kennisdeling (par. 4.6).
• Het statistisch onderzoek laat zien dat er grotendeels geen verbanden lijken te
bestaan tussen omgevingsfactoren en het uitvoeren van kennisprocessen (par.
4.7.2).
• Het statistisch onderzoek laat zien dat er grotendeels geen verbanden lijken te
bestaan tussen IT en omgevingsfactoren, omgevingsfactoren en technieken en
omgevingsfactoren en de overige hulpmiddelen (par. 4.8).
• Uit het onderzoek komt naar voren dat er voor het merendeel geen verband bestaat
tussen het gebruik van de onderzochte IT toepassingen en het uitvoeren van
kennisprocessen (par. 4.8.1).
• Het statistisch onderzoek laat zien dat er grotendeels geen verbanden lijken te
bestaan tussen kennisprocessen en het gebruik van technieken (thesauri,
hyperlinks en brainstorms) en kennisprocessen en het gebruik van de overige
hulpmiddelen (standaardmodellen, overleggen, persoonlijke
documentatievorming, de bibliotheek, projectteams, functioneringsgesprekken en
het persoonlijke ontwikkelpan) (par. 4.8.2).
• Kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren verschilt van
kennismanagement in andere organisaties, maar er zijn ook betrekkelijk veel
overeenkomsten (par. 4.9).
In de inleiding van dit proefschrift kwam naar voren dat de meningen over het succes van
kennismanagement in advocatenkantoren uiteenlopen. Terrett is van mening dat
advocatenkantoren nog weinig tot geen succes hebben met kennismanagement en Susskind
290
stelt dat kennismanagement-programma’s in de meeste kantoren niet in staat zijn om enige
waarde te leveren.471 Aan de hand van empirisch onderzoek merkt Jongedijk in
tegenstelling tot Terrett en Susskind op dat kennismanagement-initiatieven in
advocatenkantoren veelal goed verlopen.472 De resultaten in dit proefschrift lijken met name
de conclusie van Jongedijk te ondersteunen. Kort gezegd scoort het uitvoeren van de
onderzochte kennisprocessen betrekkelijk hoog onder advocaten, maken advocaten relatief
veel gebruik van de onderzochte hulpmiddelen. Alleen de omgevingsfactoren scoren over
het algemeen wat laag. In de volgende paragraaf kom ik op dit punt nog terug.
5.3 Enkele belangrijke uitkomsten en aanbevelingen
Eén van de uitkomsten van het onderzoek is dat de helderheid van doelen en strategieën in
advocatenkantoren laag scoort (par. 4.6.6). Dit kan betekenen dat de organisatiedoelen en
strategieën niet duidelijk zijn of dat advocaten niet bekend zijn met de organisatiedoelen.
Om kennismanagement in advocatenkantoren te optimaliseren moet het onderdeel zijn van
de doelen en strategieën in het kantoor. Uit het onderzoek blijkt echter dat er onder
advocaten uiteenlopende omschrijvingen van het begrip kennismanagement bestaan (par.
4.3). Het ontbreken van een duidelijke omschrijving van kennismanagement en het
ontbreken van een heldere strategie voor kennismanagement kan er toe leiden dat er
verkeerde verwachtingen onder advocaten over kennismanagement kunnen ontstaan. Ook
kan het tot gevolg hebben dat kennismanagement door individuele advocaten in een
kantoor niet goed op elkaar aansluit, wat bijvoorbeeld het delen van kennis belemmert.
Voorts kan zonder een duidelijke omschrijving niet goed gemeten worden of
kennismanagement wel goed verloopt.
Hoewel in de literatuur weinig overeenstemming bestaat over het begrip
kennismanagement kunnen advocatenkantoren wel die aspecten in een omschrijving van
kennismanagement brengen die specifiek aansluit op de wensen en eisen van het
betreffende kantoor. Kortom, een bewuste keuze maken dus. In de literatuur ligt veel
nadruk op definities van kennismanagement. De praktijk heeft juist meer behoefte aan
uitleg waarom een beschrijving van het concept zo belangrijk is, maar ook hoe een
omschrijving van kennismanagement tot stand kan komen en gebruikt kan worden.
Verder kunnen advocatenkantoren om kennismanagement te optimaliseren kiezen voor een
duidelijke kennismanagementstrategie. Over het algemeen hebben zij de keuze uit twee
471 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of Knowledge
Management (2), 1998-1, p. 74; M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law
Firms, Oxford: University Press 2004, p. 13. 472 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’, Catalyse Business
Consultants 2004, p. 4.
291
strategieën voor kennismanagement: de codificatiestrategie en de personalisatiestrategie.473
In de codificatiestrategie wordt kennis gecodificeerd en opgeslagen, bijvoorbeeld in
softwaretoepassingen maar ook in documenten. Door de codificatiestrategie kan kennis
eenvoudig worden hergebruikt. In de personalisatiestrategie is kennis nauw verbonden met
een persoon die deze ontwikkelde. Deze kennis wordt voornamelijk door persoonlijk
contact gedeeld. Het belangrijkste doel van hulpmiddelen zoals softwaretoepassingen bij
deze strategie is medewerkers ondersteunen bij het communiceren van hun kennis. Een
ander hulpmiddel bij de personalisatiestrategie is het dichter bij elkaar plaatsen van
medewerkers zodat persoonlijk contact mogelijk wordt. De vaak unieke kennis die nauw
verbonden is met een persoon kan niet opgeslagen worden in bijvoorbeeld een
softwaretoepassing. Medewerkers zijn zich vaak niet bewust van deze kennis die na vele
jaren ervaring opgedaan wordt.
De personalisatiestrategie in combinatie met de codificatiestrategie, waarbij de laatste
ondersteunend is, lijkt voor de hand te liggen bij kennismanagement in
advocatenkantoren.474 De onderzochte advocaten geven over het algemeen de voorkeur aan
de personalisatiestrategie. Daarentegen legt het management van advocatenkantoren met
name nadruk op hulpmiddelen zoals standaardmodellen en databases die de
codificatiestrategie ondersteunen. In een ander onderzoek naar kennismanagement onder
zestien advocatenkantoren uit de V.S., Engeland en Australië kwam onder meer naar voren
dat de meeste advocatenkantoren nadruk leggen op een codificatiestrategie waarbij het
managen van impliciete kennis minder aandacht krijgt.475 Advocatenkantoren zijn zich
doorgaans bewust van het feit dat veel kennis in advocatenkantoren al expliciet is en ook
eenvoudig expliciet gemaakt kan worden. Voorbeelden zijn de vele wetboeken, rechterlijke
uitspraken, juridische handboeken, modellen en artikelen. Maar ook worden
softwaretoepassingen steeds belangrijker bij kennismanagement in advocatenkantoren.
Waar advocatenkantoren zich nog niet altijd goed bewust van zijn is dat lang niet alle
kennis expliciet is of expliciet gemaakt kan worden en in softwaretoepassingen gevonden
kan worden. Een groot deel van de kennis in advocatenkantoren is juist nauw verbonden
met medewerkers en persoonlijk contact tussen medewerkers, vakgenoten en cliënten komt
vaak voor. Standaardmodellen bieden de mogelijkheid om veel juridische kennis expliciet
te maken. Veel kennis van een jurist is essentieel voor het uitvoeren van zijn
werkzaamheden maar is juist gebaseerd op onder meer ervaring en intuïtie en kan niet
473 T. Hansen, N. Nohria & T. Tierney, ‘What’s your strategy for managing knowledge?’,
Harvard Business Review 1999. 474 Vgl. Hansen, Nohria & Tierney 1999, p. 112. 475 Rusanow, Global law firm knowledge management survey report, Curve Consulting
2002.
292
eenvoudig in bijvoorbeeld een model vastgelegd worden. Voor advocatenkantoren valt
winst te behalen door het realiseren van interpersoonlijke relaties.
Nadruk op de personalisatiestrategie en de codificatiestrategie blijkt niet te werken volgens
Hansen, Nohria & Tierney. Zo kan het accent op de codificatiestrategie er bijvoorbeeld toe
leiden dat cliënten moeten betalen voor maatwerk oplossingen maar standaard oplossingen
aangeboden krijgen. In het verleden kan bij een advocatenkantoor een juridisch probleem
opgelost zijn en de kennis die daarbij van belang was werd vastgelegd, bijvoorbeeld in de
vorm van een standaardmodel. Omdat dat de eerste keer was dat het probleem opgelost
werd, vergde dit extra inzet, tijd en kosten van deskundige advocaten. Voor het oplossen
van een soortgelijk probleem van nieuwe cliënten kan die aanpak opnieuw uitgevoerd
worden, maar dat zou onredelijk zijn ten opzichte van de cliënten. Zij moeten dan in
verhouding veel betalen voor een probleem dat in feite ook met het reeds ontwikkelde
standaardmodel zonder extra inzet, tijd en kosten opgelost kan worden.
De personalisatiestrategie als zwaartepunt kan ertoe leiden dat medewerkers zich
aangemoedigd voelen om een nieuwe oplossing te bedenken waar in feite al een goede
oplossing bestaat. In het verleden kan voor een cliënt van een advocatenkantoor een
oplossing voor zijn complexe probleem zijn bedacht die succesvol bleek te werken. Die
oplossing kunnen juristen bij nieuwe cliënten met soortgelijke problemen ook toepassen
zodat het oplossen van die problemen sneller en met minder kosten kan verlopen. Juristen
kunnen zich ook aangemoedigd voelen om in plaats van de bestaande, succesvol gebleken
oplossing, een andere oplossing te bedenken terwijl die strategie juist weer extra inzet, tijd
en kosten vergt, met name wanneer de strategie niet goed blijkt te werken.
Evenzo kunnen aanhangers van de personalisatiestrategie en aanhangers van de
codificatiestrategie in een organisatie vaak niet goed samenwerken, daar hebben zij dikwijls
een te verschillend referentiekader voor. Dat geldt volgens Weusten e.a. onder meer voor
advocaten en automatiseerders. 476 Advocaten zijn volgens hen over het algemeen erg
gericht op het concrete, unieke geval waarmee zij bezig zijn. Die basishouding staat echter
volgens Weusten e.a. haaks op de basishouding van automatiseerders, omdat
automatiseerders juist gericht zijn op het identificeren van het algemene, of dat nu zijn
regels, procedures, manieren van werken of (informatie)behoeften. Gevolg is volgens de
auteurs dat advocaten en automatiseerders elkaar vaak niet goed verstaan. Wanneer een
automatiseerder bijvoorbeeld denkt een algemene regel te hebben gevonden om een
bepaalde handeling te beschrijven, weten de betrokken advocaten al direct een groot aantal
uitzonderingen aan te geven. Beide partijen hebben volgens Weusten e.a. elk voor zich
476 M.C.M. Weusten, A.W. Koers, D. Kracht & M. Smith, Inleiding in de juridische
informatica, Deventer: Kluwer 1999, p. 72.
293
gelijk, maar een dergelijk cultuurverschil maakt de communicatie volgens hen wel
bijzonder lastig.
Een aanbeveling voor advocatenkantoren is om ten opzichte van de huidige situatie meer,
maar ook weer niet té veel, nadruk te leggen op een personalisatiestrategie voor
kennismanagement. De codificatiestrategie van advocatenkantoren moet de
personalisatiestrategie ondersteunen. De keuze van een kennismanagementstrategie helpt
bij het vast stellen van de te managen kennis, het vast stellen van de wijze waarop
kennisprocessen uitgevoerd dienen te worden, welke hulpmiddelen het beste bij de
desbetreffende strategie passen en welke omgevingsfactoren van belang zijn bij het
uitvoeren van die strategie.
Het zal niet eenvoudig zijn een gemeenschappelijke strategie uit te zetten in
advocatenkantoren omdat professionals zoals advocaten moeite hebben om “gemanaged” te
worden. Meer nadruk op leiderschap dan management in advocatenkantoren is dan ook van
belang. Een manager past goed op de organisatie terwijl een leider een nieuwe visie
ontwikkelt, de organisatie opnieuw inricht en aanpast aan de eisen van de nieuwe tijd.
Daarbij komt kijken dat professionals zoals advocaten doorgaans personen prefereren die
over een gedegen juridische achtergrond beschikken. Maar ook het voorzichtig en stapje
voor stapje uitvoeren van een strategie kan bijdragen aan het optimaliseren van
kennismanagement in advocatenkantoren (zie hoofdstuk twee). Tot slot moet, zoals in
hoofdstuk twee ook werd opgemerkt, niet alleen vanuit het management over een strategie
voor kennismanagement worden nagedacht, maar moeten advocaten ook meer meedenken
met de strategie van het kantoor.
Kennis
Een andere uitkomst van het onderzoek is voorts dat advocaten net als de meeste mensen in
het dagelijks leven geen behoefte blijken te hebben aan duidelijke definities die indelingen
zoals gegevens, informatie en kennis onderscheiden (par. 4.2). Dit kan komen doordat het
gebruik van definities en indelingen niet altijd even praktisch is in de dagelijkse praktijk,
bijvoorbeeld bij dagelijkse gesprekken tussen advocaten.
De conclusie dat advocaten net als de meeste mensen in het dagelijks leven geen behoefte
hebben aan duidelijke definities die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden, staat haaks op veel literatuur over kennismanagement waarin getracht wordt
om duidelijke definities te formuleren die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis
onderscheiden (par. 2.3).
294
Wil de literatuur bijdragen aan kennismanagement in advocatenkantoren dan moet zij meer
dan nu het geval is aan de praktijk duidelijk maken waarom definities zo belangrijk zijn en
hoe die definities eenvoudig in die praktijk gebruikt kunnen worden.
Dat advocaten geen behoefte te hebben aan duidelijke definities die indelingen zoals
gegevens, informatie en kennis onderscheiden kan betekenen dat het geheel gemanaged
moet worden en dat bijvoorbeeld documenten op een “full-text” wijze opgeslagen kunnen
worden in databases. De vraag blijft echter of op deze wijze de advocaat wel snel genoeg de
meest relevante documenten kan vinden. Om meer aan te sluiten bij de werkwijze van
advocaten kunnen advocatenkantoren kiezen voor een praktische benadering van het in
kaart brengen van kennis. Deze benadering omvat een flexibele opstelling ten opzichte van
details.477 Voor het in kaart brengen van kennis is een indexerende beschrijving van
kennisdomeinen in een advocatenkantoor geschikter dan een inhoudelijke uiteenrafeling.
Het minst gedetailleerde overzicht van kennis in een advocatenkantoor zou kunnen bestaan
uit tien verschillende items die elk uitgewerkt kunnen worden in deelgebieden. Blaauw
heeft een aantal mogelijkheden geïnventariseerd om kennisdomeinen in kaart te brengen: de
doelen van de organisatie, de organisatiestructuur (de verdeling van verantwoordelijkheden
en indeling van activiteiten en groepen in de organisatie), de voorbereiding en
totstandkoming van de producten en diensten, de bedrijfsprocessen en
communicatienetwerken in de organisatie.478
Eerder kwam al uit het onderzoek naar voren dat advocaten veel waarde hechten aan
persoonlijk contact. Dit geeft aan dat de personalisatiestrategie meer natuurlijk aansluit bij
de werkwijze van advocaten. Wanneer we dit vertalen naar het managen van kennis
betekent dat voor advocatenkantoren dat zij meer nadruk moeten leggen op de
personalisatiestrategie waarin het managen van persoonsgebonden, impliciete kennis juist
zo'n belangrijk onderdeel is.479 Advocatenkantoren zijn zich echter nog niet altijd goed
bewust van het onderscheid tussen expliciete en impliciete kennis, het belang van impliciete
kennis en de impact ervan op het managen van kennis. Een eerder genoemd hulpmiddel bij
de personalisatiestrategie is bijvoorbeeld het dichter bij elkaar plaatsen van medewerkers
zodat persoonlijk contact tussen hen mogelijk wordt.
477 G. Blaauw, Identificatie van Cruciale Kennis, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen
2005, p. 41. 478 G. Blaauw, Identificatie van Cruciale Kennis, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen
2005, p. 47-48. 479M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms, Oxford: University Press
2004, p. 161.
295
Kennisdeling
Wat opvalt bij de resultaten van het onderzoek is dat het kennisproces kennisdelen buiten
de afdeling ten opzichte van de andere onderzochte kennisprocessen erg laag scoort (par.
4.7.1). Advocaten zorgen er niet goed voor dat wanneer zij iets nieuws hebben geleerd,
collega’s buiten hun afdelingen dat ook kunnen leren. Verder delen advocaten de kennis
waarover zij beschikken niet goed met collega’s buiten hun afdeling. Voorts vertellen
collega’s uit andere afdelingen ook niet goed aan de advocaat wat zij weten en wat ze
kunnen wanneer hij daarom vraagt. Ook in interviews komt naar voren dat kennisdeling
door advocaten nog niet altijd optimaal verloopt:
Sommige advocaten zien hun kennis als een deel van hun macht. Door hun kennis niet te
delen kunnen zij deze macht behouden. Een aanbeveling om met deze situatie om te gaan is
om het delen van kennis duidelijk onderdeel te maken van de kans van advocaten op
promotie tot partner in het kantoor. Hall merkt op basis van diverse praktijkstudies op dat
promotie in een organisaties een expliciete beloning moet worden voor het delen van
kennis.480 Op deze wijze wordt de prestatie van een individu beloond evenals het helpen
van collega’s om goed te presteren.
Sommige advocaten vinden dat zij maatwerk moeten afleveren en willen daarom geen
gebruikmaken van de kennis van collega’s. Verder is het voor sommige advocaten moeilijk
om zich te verdiepen in de kennis van collega’s. Een mogelijke oplossing hierbij is volgens
Hinds en Pfeffer het inzetten van een medewerker die als tussenpersoon kan fungeren bij
het delen van kennis tussen advocaten.481 Onderzoek laat volgens hen zien dat het inzetten
van medewerkers met een ‘tussenniveau’ van kennis bijdraagt aan het delen van kennis
omdat zij dichter bij de kennis van minder ervaren collega’s staan. Medewerkers kunnen
hun kennis volgens Hinds en Pfeffer zo goed mogelijk delen met minder ervaren collega’s
door een context te beschrijven, concrete informatie te bieden en begrijpelijke
formuleringen te gebruiken.482
480 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27), 2001-3, p. 144. 481 P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why Organizations don’t “Know what they know”. Cognitive
and Motivational Factors Affecting the Transfer of Expertise’, Research Paper Series
Graduate School of Business, Stanford University 2001, p. 20. 482 P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why organizations don’t know what they know. Cognitive and
motivational factors affecting the transfer of knowledge’, in: M. Ackerman, V. Pipek, V.
Wulf (red.), Beyond Knowledge Management. Sharing Expertise, Cambridge: MIT Press
2003, p. 5.
296
Advocaten blijken verder ook niet altijd echt gemotiveerd te worden door het management
om hun kennis te delen. Persoonlijk contact blijkt een belangrijke rol te spelen in het werk
van advocaten. Het benadrukken van contacten en persoonlijke relaties blijkt volgens
Osterloh en Frey een belangrijke rol te spelen bij het delen van met name impliciete kennis
in organisaties.483
Sommige advocaten gaven verder aan dat advocaten vaak individualistisch, autonoom zijn.
Advocaten delen hun kennis vooral wanneer zij dat zelf belangrijk vinden. Om advocaten
in deze situatie te motiveren hun kennis te delen moet het duidelijk worden dat
kennisdeling een vereiste is van hun baan zoals Hall observeert.484
Een andere reden is dat advocaten en hun afdelingen in een advocatenkantoor beschouwd
worden, of willen worden, als zelfstandig ondernemer in een organisatie. Afdelingen
concurreren eigenlijk met elkaar.
Een mogelijkheid om kennisdeling in advocatenkantoren te verbeteren is het vergroten van
de onderlinge afhankelijkheid.485 Huysman en De Wit merken op dat er organisaties zijn
waarbij sprake is van onderlinge afhankelijkheid en betrokkenheid tot de organisatie.
Kenmerken van deze organisaties zijn dat ze missie-gedreven zijn (bijv. Greenpeace en de
Wereldbank), een gemeenschappelijke passie kennen (gesprekken gaan 's avonds aan de bar
gewoon door) of zich zelfs in een crisissituatie bevinden waarin medewerkers meer het
gevoel krijgen elkaar nodig te hebben. In dergelijke situaties zijn afhankelijkheid, loyaliteit
en vertrouwen de belangrijkste drijfveren voor kennisdeling. Zulke situaties kunnen
volgens Huysman en De Wit zo sterk de behoefte aan kennisdeling oproepen dat factoren
die kennisdeling bemoeilijken zoals tijdgebrek, gebrekkige hulpmiddelen en solisme, geen
invloed hebben. Wat betreft crisissituaties lijkt het zoals Huysman en De Wit opmerken
echter niet verstandig om deze doelbewust te creëren om kennisdeling te bevorderen. Wel
kunnen advocatenkantoren zich afvragen of hun missie wel voldoende inspirerend is voor
advocaten om hier een bijdrage aan te leveren. Advocatenkantoren kunnen bijeenkomsten
organiseren zodat advocaten met een zelfde interesse die doorgaans ver van elkaar werken,
elkaar kunnen ontmoeten en hun kennis kunnen uitwisselen. De deelnemers hebben dan
volgens Huysman en De Wit de tijd elkaar te leren kennen en een gevoel van onderlinge
afhankelijkheid en onderling vertrouwen te ontwikkelen.
483 M. Osterloh & B.S. Frey, ‘Motivation, Knowledge Transfer, and Organizational Forms,
Organization Science (11), 2000-5, p.546. 484 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across intranets’, Journal of
Information Science (27), 2001-3, p. 141. 485M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 116-118.
297
Een andere mogelijkheid om kennisdeling in advocatenkantoren te verbeteren betreft het
meer belonen van kennisdeling.486 Beloningen om kennisdeling te bevorderen kunnen
volgens Huysman en De Wit plaatsvinden in geld maar ook in deelname in projecten met
meer prestige of door het geven van een bijzondere status. Over het algemeen hebben
financiële beloningen volgens de auteurs alleen effect op korte termijn. Huysman en De
Wit zagen in de praktijk dat de door hen onderzochte organisaties overwegen om de
bijdrage aan kennisdeling onderdeel te maken van functioneringsgesprekken. Uit
gesprekken die ik had met enkele kennismanagers van advocatenkantoren kwam naar voren
dat zij er ook over dachten om de bijdrage aan kennisdeling onderdeel te maken van
functioneringsgesprekken. Maar zoals Huysman en De Wit opmerken is het effect van deze
vorm van stimulering nog niet zeker. Wel zijn zij van mening dat functioneringsgesprekken
een van de betere mogelijkheden tot stimulatie is. Hierdoor worden medewerkers
regelmatig bewustgemaakt van de noodzaak anderen te helpen. Op de lange termijn zou het
kunnen gebeuren dat kennisdeling routine wordt. Tot slot: het toekennen van een bijzondere
status tot slot zou kunnen door advocaten in aanmerking van de functie van specialist te
laten komen.
Opvallende omgevingsfactoren
Verassend aan het onderzoek was dat autonomie laag scoort onder advocaten (par. 4.6.5).
In de literatuur wordt juist veel nadruk gelegd op de autonomie van advocaten (par. 2.5.1).
Ook in het theoretisch kader werden veel hypotheses onderbouwd vanuit de gedachte dat
advocaten erg autonoom zijn. Een mogelijke oorzaak voor de lage score kan zijn dat
advocaten zich door de aanwezigheid van (wettelijke) regels waaraan zij zich moeten
houden niet geheel autonoom kunnen functioneren. De lage score van autonomie geeft aan
dat we voorzichtiger moeten zijn bij het kenmerken van advocaten en het vervolgens uit die
kenmerken afleiden van gevolgen voor kennismanagement. Zo werd in het theoretisch
kader bijvoorbeeld de link gelegd tussen autonomie als mogelijke reden dat advocaten
kennis niet goed zouden delen. Het onderzoek laat echter zien dat er geen verband is tussen
autonomie en kennisdeling door advocaten. Een lage score op autonomie lijkt in principe
wel advocaten de mogelijkheid te bieden kennis te delen. Wellicht kan deze constatering in
combinatie met de zojuist door Huysman en De Wit genoemde aanbevelingen het delen van
kennis door advocaten optimaliseren.
Verder blijkt openheid over het algemeen laag te scoren onder advocaten (par. 4.6.4).
Binnen de afdelingen van advocaten wordt niet altijd openhartig over fouten en/of
vergissingen gesproken.
486 M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren, uitwisselen en
ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum, 2000, p. 116-118.
298
En wanneer een advocaat ergens mee zit is er niet altijd een collega waar hij bij kan
aankloppen. Ook worden teleurstellingen binnen de afdeling van de advocaat niet vaak met
elkaar gedeeld. Verder zijn de collega’s van de advocaat binnen zijn afdeling wat betreft
communicatie niet altijd open naar elkaar toe. Huysman en De Wit merken op dat veel
kennismanagement-auteurs pessimistisch staan tegenover cultuur als conditie om
kennismanagement, en in het geval van advocatenkantoren kennisdeling, te bevorderen. Het
lijkt bijna niet mogelijk om de organisatiecultuur doelbewust en op korte termijn in de
richting van een meer open en kennisvriendelijke cultuur te sturen.487 Toch is er volgens
Huysman en De Wit enige ruimte om de cultuur te beïnvloeden, hoewel het effect pas op
langere termijn zichtbaar zal zijn. Zo kan via het personeelsbeleid expliciet rekening
gehouden worden met de opbouw van een kennisvriendelijke cultuur. In hoofdstuk twee
werd al opgemerkt dat advocaten bij indiensttreding normen de organisatie inbrengen. Wat
betreft het optimaliseren van kennismanagement en met name kennisdeling zouden
advocaten geselecteerd en aangenomen kunnen worden wiens normen aan een
kennisvriendelijke cultuur kunnen bijdragen. Er kan wat dat betreft bijvoorbeeld beter gelet
worden op advocaten die collega's kunnen stimuleren, motiveren en niet moeilijk doen over
het geven en ontvangen van feedback. Verder is het belangrijk dat er voldoende
doorgroeimogelijkheden worden gecreëerd. Ook via functioneringsgesprekken kan een
meer open en kennisvriendelijke cultuur opgebouwd worden.
Hoewel interviews over het algemeen een beeld laten zien waarin het advocaten vaak lijkt
te ontbreken aan tijd, is een opvallende uitkomst van het (uitgebreidere) statistisch
onderzoek dat tijdsdruk laag scoort onder advocaten (par. 4.6.9). Dit lijkt in tegenspraak
met de algemene opvattingen over advocaten die werken onder tijdsdruk (par. 2.5.4). Een
reden voor mogelijke tijdsdruk is dat de opdrachten binnen advocatenkantoren niet goed
verdeeld en uitgevoerd worden waardoor tijdsdruk onder verschillende advocaten kan
ontstaan. De lage score bij tijdsdruk biedt advocaten wat betreft kennismanagement in
principe tijd voor het opbouwen en onderhouden van persoonlijke contacten en het delen
van kennis.
Tot slot: Eén van de belangrijkste factoren voor het bevorderen van kennismanagement en
kennisdeling is volgens Huysman en De Wit de opstelling van het management. Het
management moet nadrukkelijk, dus niet enkel door het woord maar juist door haar gedrag,
als voorbeeld dienen bij het tot standbrengen en uitvoeren van kennismanagement. Uit het
onderzoek kwam echter naar voren dat betrokkenheid van het management bij kennisdeling
laag scoort onder advocaten (par. 4.6.10). Wat dat betreft is verandering van gedrag door
het management om kennismanagement te bevorderen nodig.
487 Huysman & De Wit, 2000, p. 118.
299
Het management kan wat dat betreft ook meer voorbeeldgedrag tonen wat betreft de laag
scorende stimulatie en feedback die advocaten ervaren. Ook kan het management laten zien
hoe zij hun tijd besteden aan het managen van kennis. Wellicht dat training en onderwijs
voor het management in het opzetten en uitvoeren van kennismanagement kan bijdragen
aan het optimaliseren van kennismanagement in advocatenkantoren.
Hulpmiddelen
Opvallend was dat het gebruik van groupware en kennissystemen ten opzichte van de
andere onderzochte IT-toepassingen laag scoort onder advocaten (par. 4.8.1). Een reden
voor de lage score van groupware is dat advocaten veel waarde hechten aan persoonlijk,
face-to-face contact. Dit is op dit moment niet goed mogelijk met behulp van groupware.
Groupware kan zeker wel blijven bestaan in advocatenkantoren, maar zal anders ingevuld
moeten worden.
Een mogelijke reden voor beperkte gebruik van kennissystemen is dat er niet veel
kennissystemen zijn en dat kennissystemen over het algemeen kostbaar zijn. Ook zijn er
niet veel kennissystemen die enige toegevoegde waarde hebben voor advocaten en voldoen
aan hun behoeften. Een de reden daarvoor kan zijn dat ze te complex zijn; advocaten willen
eenvoudig met kennissystemen kunnen werken. Bijvoorbeeld zoals advocaten nu
(alimentatie)berekeningsprogramma’s gebruiken. Uit de kenmerken van professionals van
Mintzberg kan voorts afgeleid worden dat de professional er tegen is dat zijn vaardigheden
gerationaliseerd worden – dat ze tot eenvoudig uit te voeren stappen worden
teruggebracht.488 Dat zou een einde maken aan zijn autonomie omdat zijn vaardigheden dan
geprogrammeerd kunnen worden en de professional niet meer nodig is. Uit het onderzoek
kwam zoals eerder werd opgemerkt naar voren dat advocaten minder autonomie ervaren
dan de literatuur doorgaans doet voorkomen.
In de codificatiestrategie wordt met name aandacht besteed aan het vastleggen van
expliciete kennis. Voor de personalisatiestrategie betekent het dat bij het delen van kennis
met name aandacht besteedt moet worden aan het ondersteunen van medewerkers bij het
delen van hun impliciete kennis. Met name bij het delen van impliciete kennis is het
(persoonlijk) contact tussen medewerkers van belang. En juist dat contact is een van de
zwaartepunten van de personalisatiestrategie. Voor het delen van impliciete kennis kunnen
niet alle hulpmiddelen toegepast worden. Voor IT-toepassingen geldt dat zij niet geschikt
zijn om impliciete kennis te delen. Wat wel kan is dat impliciete kennis deels expliciet
gemaakt wordt. Wat ook kan is dat met behulp van bijvoorbeeld internet en intranet, e-mail
en groupware advocaten persoonlijke contacten met elkaar kunnen opbouwen. Vervolgens
kunnen zij door socialisatie hun impliciete kennis delen.
488 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service 1992, p. 213.
300
Technieken
Met name het gebruik van thesauri en hyperlinks viel tegen (par. 4.8.2). Het geringe
gebruik van thesauri kan komen door onbekendheid met deze techniek onder advocaten.
Een andere mogelijkheid is dat de bestaande thesauri niet goed ontwikkeld zijn. Dat wil
zeggen dat bij het toekennen van synoniemen niet goed rekening is gehouden met de
context zodat er grote lijsten met items zijn ontstaan waarvan vele irrelevant zijn. Thesauri
kunnen, zoals eerder werd opgemerkt, beter ingebed worden in advocatenkantoren,
bijvoorbeeld door het aanbieden van training in het werken met thesauri. Maar ook door het
meer door advocaten uit een kantoor gezamenlijk laten ontwikkelen van thesauri.
Opvallend was verder het beperkte gebruik van hyperlinks. Dit kan komen doordat aan
advocaten te veel hyperlinks aangeboden worden waardoor zij bij het gebruik ervan
gedesoriënteerd raken. Ook kan het voorkomen dat veel hyperlinks te vaak wijzigen of
zelfs verdwijnen waardoor de gezochte informatie niet meer achterhaald kan worden. In
advocatenkantoren wordt nog niet altijd optimaal gebruik gemaakt van hyperlinks,
bijvoorbeeld om dossiers en de daarbij behorende documenten, afbeeldingen en video-
opnames te integreren. Advocaten maken vooralsnog alleen gebruik van hyperlinks die hen
aangeboden worden, bijvoorbeeld in on-line databases met wetgeving of rechterlijke
uitspraken of van de hyperlinks die de webmaster van het kantoor aanbrengt op het intranet.
Meer aandacht vanuit de praktijk en het onderzoek voor technieken om de meest relevante
links (geautomatiseerd) te vinden, (geautomatiseerd) links aan te brengen en te verifiëren
lijkt dan ook vanzelfsprekend van belang.
Tot slot: voor thesauri en hyperlinks geldt dat zij niet geschikt zijn om impliciete kennis te
representeren. Deze kennis zal daarvoor eerst geëxpliciteerd moeten worden. Bij het
werken met expliciete kennis ligt de nadruk vooral op de onderzochte technieken thesauri
en hyperlinks. De andere onderzochte techniek, de brainstorm, lijkt beter te passen bij de
personalisatiestrategie waarin het persoonlijke contact tussen medewerkers een voorname
rol speelt.
Overige hulpmiddelen
Een mogelijke reden waarom modellen populair zijn is dat advocaten met behulp daarvan
een aanzienlijke mate van controle over hun werk krijgen (par. 4.8.3). Standaardmodellen
lijken met name de codificatiestrategie in advocatenkantoren te accentueren waarbij kennis
zoveel mogelijk wordt geëxpliciteerd en vastgelegd en er relatief weinig sprake is van
persoonlijk contact tussen medewerkers. Dat geldt ook voor de andere onderzochte overige
hulpmiddelen: persoonlijke documentvorming en de bibliotheek. Voor advocatenkantoren
die meer nadruk willen gaan leggen op de personalisatiestrategie lijken de overige
onderzochte hulpmiddelen beter te passen: overleggen, projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
301
Bij deze hulpmiddelen is juist meer sprake van persoonlijk contact en zij bieden zodoende
meer mogelijkheden tot het delen van impliciete kennis. Het onderzoek laat echter zien dat
het gebruik van overleggen, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan
over het algemeen nog verbeterd kan worden. Advocatenkantoren zouden meer aandacht
kunnen besteden aan de noodzaak, het doel, de frequentie en vorm van overleggen,
functioneringsgesprekken en persoonlijk ontwikkelplannen zodat zij daadwerkelijk kunnen
bijdragen aan het functioneren van de organisatie. Door dergelijke hulpmiddelen duidelijk
onderdeel van het beleid in advocatenkantoren te laten zijn kan het gebruik ervan toenemen
en het kennismanagement optimaliseren.
Samenhang omgevingsfactoren, kennisprocessen en hulpmiddelen
Het is verassend dat er grotendeels geen verbanden lijken te bestaan tussen
omgevingsfactoren, kennisprocessen en hulpmiddelen (par. 4.7.2 & 4.8). In de literatuur en
theorie lijk het vrij eenvoudig om verbanden te zien tussen omgevingsfactoren,
kennisprocessen en hulpmiddelen (hoofdstuk 2). De praktijk laat echter zien dat we
voorzichtig moeten omgaan met dergelijke veronderstellingen. Zoals in hoofdstuk drie al
werd opgemerkt is er bovendien voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van de
correlatie analyses. Er is slechts sprake van een statistisch verband, en niet van een
oorzakelijk verband. Meer (experimenteel) onderzoek is nodig om na te gaan of er
daadwerkelijk een verband is, hoe de verschillende variabelen elkaar kunnen beïnvloeden
en of er wellicht andere variabelen zijn die de resultaten beïnvloeden.
Verschil in kennismanagement
Tot slot: Het onderzoek laat zien dat het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren inderdaad verschilt van kennismanagement in andere organisaties, maar
ook hier zien we heel veel overeenkomsten met deze organisaties (par. 4.9). Kortom, het
lijkt het gerechtvaardigd voor de literatuur en het onderzoek om te praten over
“kennismanagement in en voor advocatenkantoren” (par. 1.2). Toekomstig onderzoek naar
kennismanagement in advocatenkantoren kan zich meer gericht op de onderscheidende
punten toeleggen. Omdat er toch veel overeenkomsten lijken te zijn met andere organisaties
zouden advocatenkantoren wellicht kunnen leren van andere organisaties hoe om te gaan
met specifieke kennismanagementproblemen.
5.4 Suggesties voor nader onderzoek
Het aantal in dit onderzoek onderzochte advocatenkantoren is ten opzichte van het totaal
aantal grote advocatenkantoren in Nederland niet representatief te noemen (hoofdstuk 3).
Dat geldt ook voor de omvang van het totaal aantal advocaten in die kantoren ten opzichte
van het totaal aantal advocaten in alle grote Nederlandse kantoren. Daarbij komt kijken dat
de non-respons onder de onderzochte advocaten erg hoog blijkt te zijn (par. 4.5).
302
Desondanks geeft het onderzoek wel een bruikbare eerste indruk van kennismanagement in
grote Nederlandse advocatenkantoren. In toekomstig onderzoek zou het aantal
respondenten wellicht fors uitgebreid kunnen worden om na te gaan of de resultaten in dit
proefschrift ook op grote schaal gelden.
In dit proefschrift worden de meest relevante aspecten van kennismanagement zoals kennis,
kennisprocesen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren en hun samenhang integraal
onderzocht. Een belangrijk nadeel van een het integraal onderzoeken van
kennismanagement is de geringere diepgang. Een “helicopter-view” biedt wel de
mogelijkheid om meer richting te geven aan toekomstig onderzoek naar
kennismanagement. Juist omdat kennismanagement, en dan vooral kennismanagement in
advocatenkantoren, een betrekkelijk jonge en zich nog ontwikkelende discipline is, is
richting geven aan het onderzoek op dat gebied van groot belang. Uit dit onderzoek is
bijvoorbeeld naar voren gekomen dat van de onderzochte kennisprocessen meer specifiek
en diepgaand aandacht gegeven kan worden aan het kennisproces kennisdeling door
advocaten buiten de afdeling. Datzelfde geldt voor het gebruik van met name
kennissystemen en groupware door advocaten. Wat betreft de omgevingsfactoren zou
onderzoek zich specifiek kunnen richten op de vraag waarom openheid, en stimulatie laag
scoren onder advocaten en hoe dit verbeterd kan worden. Ook kan diepgaand nagegaan
worden waarom advocaten minder autonomie en tijdsdruk ervaren dan in de literatuur
verondersteld wordt. Voorts zou meer specifiek onderzocht kunnen worden waarom
feedback en de helderheid van doelen en laag scoren en hoe dat verbeterd kan worden.
Tot slot: In theorie en literatuur kunnen veel verbanden tussen kennisprocessen,
omgevingsfactoren en hulpmiddelen gelegd worden. In dit proefschrift is vooral de
afwezigheid van die verbanden naar voren gekomen. Toekomstig onderzoek zou kunnen
nagaan of er factoren bestaan die niet in dit proefschrift genoemd werden maar wellicht wel
een belangrijke invloed hebben op kennisprocessen, omgevingsfactoren, hulpmiddelen en
hun samenhang in advocatenkantoren.
303
Summary
Lawyer and Knowledge Management
This thesis addresses the way lawyers in a number of large Dutch law firms (> 60 lawyers)
manage their knowledge. Knowledge management consists of various processes:
employees can for example collect, develop, share, evaluate and apply knowledge. These
processes are called knowledge processes. Tools such as databases and internet can support
knowledge processes. Environmental factors, such as the goals of an organization and
people within an organization, determine how knowledge processes are executed and how
tools are being used. Knowledge management is about the management of knowledge,
knowledge processes, tools and environmental factors and the connection between these
elements.
The research questions as presented in chapter 1 are:
• What characterizes law firms and what characterizes lawyers in law firms?
• What is knowledge and what knowledge do lawyers possess?
• What is knowledge management and how do lawyers perceive knowledge
management?
• What are knowledge processes and how do lawyers execute knowledge processes?
• Which are the existing tools for knowledge management in law firms. How do
lawyers use these tools?
• What are environmental factors of knowledge management in law firms?
• How are knowledge processes, tools and environmental factors related in general
and more specific in law firms?
• To what extent is knowledge management by lawyers in law firms different from
knowledge management in other organizations?
Chapter two describes a theoretical framework of knowledge management in law firms.
The framework uses literature and theories on (legal) organizations and knowledge
management to answer the research questions as presented in chapter one. The answers are
presented as hypotheses. Chapter two describes characteristics of lawyers and law firms.
This chapter also presents popular descriptions of knowledge in literature on knowledge
management (in law firms): data, information, knowledge, stock- and flow, explicit and
implicit knowledge and knowledge in law firms. Also a number of definitions of
knowledge management and knowledge management schools derived from knowledge
management literature are presented.
304
Chapter 2 also describes the following knowledge processes: knowledge need, knowledge
development, knowledge access, knowledge sharing, knowledge application and knowledge
evaluation. This chapter also describes the following tools for knowledge management are
presented: information technology (databases, internet and intranet, e-mail, groupware and
knowledge-based systems), techniques (thesauri, hyperlinks and brainstorming) and other
tools (legal standard models, meetings, personal documenting, library, project teams, job
performance interviews and the personal development plan). Chapter two also presents the
following environmental factors: autonomy of employees, organizational culture,
communication climate, motivation, involvement of the management and stimulation.
Chapter two also describes the connection between the knowledge processes and the
environmental factors, the connection between the environmental factors and tools for
knowledge management and the connection between these tools and knowledge processes.
Finally, literature is presented that suggest the existence of differences between knowledge
management in law firms and other organizations.
Chapter three explains how the empirical research, to test the hypotheses presented in
chapter two, was designed and executed. The empirical research consisted of interviews
and questionnaires developed by the University of Amsterdam and the Vrije Universiteit
Amsterdam. Five large Dutch law firms (> 60 lawyers) were involved in the research. This
number is not representative when we look at the total number of large Dutch law firms.
This is also true for the number of lawyers within the researched law firms in relation to the
total number of lawyers in all large Dutch law firms. In spite of this, the research does give
a usable first impression of knowledge management in large Dutch law firms. However, it
should be taken into account that the scope of the research is limited.
Chapter four presents an overview of the results of the research and explains why
knowledge management in the observed law firms is as it is. It also compares the way
lawyers manage knowledge with knowledge management in some other organizations. In
chapter five the main results and conclusions of the research, some recommendations and
suggestions for future research are presented:
Lawyers and defining knowledge and knowledge management: Like most people in daily
practice, lawyers feel they have no need for clear definitions which distinguish
classifications such as data, information and knowledge. Amongst lawyers a diversity of
definitions of the term "knowledge management" exist.
The use of tools by lawyers: Lawyers mostly use e-mail, Internet, intranet and databases,
standard models, personal documenting and the library. They make less use of groupware
and knowledge based systems, thesauri, hyperlinks and brainstorms, project teams and a
personal development plan.
305
The use of meetings and performance interviews differ strongly per office.
Lawyers and knowledge processes: Lawyers mostly execute the following knowledge
processes: collecting knowledge, developing knowledge, accessing knowledge, sharing
knowledge within the department, applying knowledge and evaluating knowledge. Sharing
knowledge outside their departments is not popular amongst lawyers.
Environmental factors: Lawyers mostly experience mutual respect and trust,
communication climate and involvement in the organization. They experience not so much
openness, autonomy, clarity of organizational goals, stimulation, feedback, time pressure
and involvement of the management in knowledge sharing.
Connection between environmental factors, knowledge processes and tools:
• The statistic research shows that in general, there is no connection between
environmental factors and the execution of knowledge processes.
• The statistic research shows that in general, there is no connection between the
application of IT and environmental factors, environmental factors and techniques
and environmental factors and the remaining tools.
• From the research it becomes clear that there is, for the greater part, no connection
between the use of the examined IT applications and the execution of knowledge
processes.
• The statistic research shows that there is no connection between knowledge
processes and the use of techniques (thesauri, hyperlinks and brainstorms) and
knowledge processes and the use of the remaining tools (standard models,
meetings, personal documentation, the library, project teams, performance
interviews and the personal development plan).
Differences in knowledge management: Knowledge management by lawyers in law firms
differs for the greater part from knowledge management in other organizations in many
aspects, but there are also relatively many similarities.
306
Chapter five presents a number of recommendations to improve knowledge management in
law firms:
Knowledge Management: Although there is little agreement in the literature with regard to
the concept of “knowledge management”, most of the elements are more or less agreed
upon. From those elements, law firms should choose the elements that specifically suit the
wishes and requirements of the firm, thus making explicit choices for knowledge
management.
Knowledge management strategy: To optimize knowledge management in law firms, it
should be part of the goals and strategies of the firms. Law firms can optimize knowledge
management by choosing a clear knowledge management strategy. In the current situation,
a recommendation to law firms for knowledge management could be to focus more, but
sparingly on a personalisation strategy in which managing personal, implicit knowledge is
such an important component. The codification strategy of law firms must support the
personalisation strategy.
Knowledge: If literature wants to contribute more to knowledge management in law firms,
then it must be made clear why definitions and categories of knowledge are important and
how those definitions and categories can be used in practice in a simple manner.
Furthermore, to adapt more to the working method of lawyers, law firms can choose for a
practical approach to map knowledge. This approach consists of a flexible approach with
respect to details. An overview of knowledge in a law firm could for example consist of ten
different items which each can be worked out in sub-areas.
Knowledge sharing: The knowledge process "knowledge sharing outside the department"
is, in relation to the other examined knowledge processes, not popular amongst lawyers. A
possibility to improve knowledge sharing is to increase the mutual dependency. Rewarding
knowledge sharing in law firms could also improve this process. Especially job
performance interviews offer an opportunity in this respect.
Culture: In chapter two it is noticed that when joining the organization, lawyers bring their
own standards into the organization. More attention could be paid to hiring lawyers who
can stimulate and motivate colleagues, and do not have difficulties to provide and receive
feedback. Furthermore, it is important that sufficient career opportunities are created. By
means of job performance interviews a more open and knowledge friendly culture could be
developed.
307
Management: The management must explicitly, not only verbally, but also by behaviour,
set an example for developing and deploying knowledge management. The management
could show how they spend time on managing knowledge. Possibly, training the
management in setting up and implementing knowledge management can contribute to
optimising knowledge management in law firms.
Tools: It was striking to find that the use of groupware and knowledge based systems by
lawyers scores bad related to the other examined IT-applications. A reason for the limited
use of groupware is that lawyers attach much value to personal, face-to-face contact. A
possible reason for the limited use of knowledge-based systems is that there are not many
knowledge based systems and that knowledge based systems are generally expensive. They
also have little or no added value to lawyers. However, lawyers do use (alimony)
calculating applications. These are simple tools with a clear purpose.
Techniques: It is preferable to embed (the use of) thesauri in law firms, for example by
offering training in working with thesauri. Another option would be to have lawyers
cooperate in the development of thesauri. Hyperlinks are often not used optimally in law
firms. Additional possibilities for use include incorporating files and related documents,
images and video recordings. More attention from practice and research for techniques to
(automatically) find the most relevant links, automatically introduce and verify links thus
seems important.
Remaining tools: Law firms wanting to put more emphasis on the personalisation strategy
should consider the following studied tools: meetings, project teams, job performance
interviews and the personal development plan. These tools give more support to personal
contact and offer more opportunity to share implicit knowledge. The research shows that
the use of meetings, job performance interviews and the personal development plan can be
improved further. Law firms could pay more attention to the need, purpose, frequency and
form of meetings, job performance interviews and personal development plans, so that they
can contribute effectively to the functioning of the organization.
Connection between environmental factors, knowledge processes and tools: More research
is necessary to study whether there is indeed a connection between environmental factors,
knowledge processes and tools, how the different variables can influence each other and if
there are possibly other variables that influence the results.
308
Difference in knowledge management: Conclusively, the research shows that knowledge
management by lawyers in law firms indeed differs from knowledge management in other
organizations, but we also see a lot of similarities. Briefly, it seems justified for literature
and research to talk about "knowledge management in and for law firms" as a specific
branch of research in knowledge management.
Future knowledge management research may be more focused on the distinguishing points
of attention brought forward in this thesis. Chapter five presents some suggestions for
future research:
• More respondents to compare the results in this thesis with new results,
• More in-depth research of knowledge sharing between departments in law firms,
• More in-depth research of the use and development of groupware and knowledge
based systems in law firms,
• More in-depth research of the role of environmental factors such as openness,
stimulation, autonomy, feedback and clarity of goals and strategies,
• More research of environmental factors that were not part of this study but may
influence knowledge management in law firms.
Chapter one showed that the opinions concerning the success of management in law firms
differ. Terrett believes that law firms still have little or no success with knowledge
management. Susskind states that in most of the firms knowledge management programmes
do not have additional value. By means of empirical research, Jongedijk observes, in
contrast to Terrett and Susskind, that knowledge management initiatives in law firms have
sufficient additional value. The results of this thesis seem to particularly support the
conclusion of Jongedijk.
309
Samenvatting
Advocaat en kennismanagement
Dit proefschrift richt zich op de wijze waarop advocaten in een aantal grote Nederlandse
advocatenkantoren (> 60 advocaten) hun kennis managen. Kennismanagement bestaat uit
diverse processen: werknemers kunnen kennis bijvoorbeeld verzamelen, ontwikkelen,
delen, evalueren en toepassen. Deze processen worden kennisprocessen genoemd.
Hulpmiddelen zoals databases en Internet kunnen kennisprocessen ondersteunen. De
omgevingsfactoren, zoals de doelstellingen van een organisatie en mensen in een
organisatie, bepalen hoe de kennisprocessen worden uitgevoerd en hoe de hulpmiddelen
worden gebruikt. Kennismanagement betreft het beheer van kennis, kennisprocessen,
hulpmiddelen en omgevingsfactoren en de samenhang tussen deze elementen.
De onderzoeksvragen zoals die in hoofdstuk één worden voorgesteld zijn:
• Wat zijn kenmerken van advocatenkantoren?
• Wat zijn kenmerken van advocaten in advocatenkantoren?
• Wat is kennis en over welke kennis beschikken advocaten?
• Wat is kennismanagement en hoe zien advocaten kennismanagement?
• Wat zijn kennisprocessen en (hoe) voeren advocaten kennisprocessen uit?
• Wat zijn bestaande hulpmiddelen voor kennismanagement in advocatenkantoren
en (hoe) gebruiken advocaten die hulpmiddelen?
• Wat zijn omgevingsfactoren bij kennismanagement in grote advocatenkantoren?
• Hoe hangen kennisprocessen, hulpmiddelen en omgevingsfactoren in het
algemeen en in advocatenkantoren onderling samen?
• In hoeverre verschilt kennismanagement door advocaten in advocatenkantoren van
kennismanagement in andere organisaties?
Hoofdstuk twee beschrijft een theoretisch kader van kennismanagement in
advocatenkantoren. Het kader gebruikt literatuur en theorieën over (juridische) organisaties
en kennismanagement om de onderzoeksvragen zoals voorgesteld in hoofdstuk één te
beantwoorden. Hoofdstuk twee presenteert de antwoorden in de vorm van hypotheses.
Verder worden in hoofdstuk twee kenmerken van advocaten en advocatenkantoren
beschreven. In dit hoofdstuk worden ook populaire omschrijvingen van kennis in literatuur
over kennismanagement (in advocatenkantoren) gepresenteerd: gegevens, informatie,
kennis, voorraad - en stroom, expliciete en impliciete kennis en kennis in
advocatenkantoren. Ook worden een aantal definities van kennismanagement en
kennismanagementstromingen voorgesteld die uit de literatuur van kennismanagement
worden afgeleid.
310
Hoofdstuk 2 beschrijft de volgende kennisprocessen: kennis behoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang, kennisdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie. Dit hoofdstuk beschrijft
ook de volgende hulpmiddelen voor kennismanagement: informatietechnologie (databases,
Internet en Intranet, e-mail, groupware en kennissystemen), technieken (thesauri,
hyperlinks en brainstorming) en andere hulpmiddelen (juridische standaardmodellen,
bijeenkomsten, persoonlijke documentatievorming, bibliotheek, projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijke ontwikkelingsplan). Hoofdstuk twee
beschrijft ook de volgende omgevingsfactoren: de autonomie van werknemers,
organisatiecultuur, communicatie klimaat, motivatie, betrokkenheid van het management en
stimulatie. Hoofdstuk twee beschrijft ook het verband tussen de kennisprocessen en de
omgevingsfactoren, het verband tussen omgevingsfactoren en hulpmiddelen voor
kennismanagement en het verband tussen deze hulpmiddelen en kennisprocessen. Tot slot
wordt literatuur gepresenteerd dat suggereert dat er verschillen tussen kennismanagement in
advocatenkantoren en andere organisaties bestaan.
Hoofdstuk drie verklaart hoe het empirisch onderzoek, om de hypotheses uit hoofdstuk
twee te toetsen, werd opgezet en uitgevoerd. Het empirisch onderzoek bestond uit
interviews en vragenlijsten die door de Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit
Amsterdam zijn ontwikkeld. Vijf grote Nederlandse advocatenkantoren (> 60 advocaten)
werden onderzocht in het onderzoek. Dit aantal is niet representatief wanneer we naar het
aantal grote Nederlandse advocatenkantoren kijken. Dat geldt ook voor het aantal
advocaten binnen de onderzochte advocatenkantoren met betrekking tot het totaal aantal
advocaten in alle grote Nederlandse advocatenkantoren. Desondanks geeft het onderzoek
een bruikbare eerste indruk van kennismanagement in grote Nederlandse
advocatenkantoren. Toch moet rekening gehouden worden met het feit dat omvang van het
onderzoek beperkt is.
Hoofdstuk vier introduceert een overzicht van de resultaten van het onderzoek en verklaart
waarom het kennismanagement in de onderzochte advocatenkantoren is zoals het is. Het
vergelijkt ook de wijze van kennismanagement door advocaten met de wijze van
kennismanagement in enkele andere organisaties. In hoofdstuk vijf worden de belangrijkste
resultaten en conclusies van het onderzoek, enkele aanbevelingen en suggesties voor
toekomstig onderzoek gepresenteerd:
Advocaten en het omschrijven van kennis en kennismanagement: zoals de meeste mensen in
dagelijkse praktijk, vinden advocaten dat zij geen behoefte hebben aan duidelijke definities
die indelingen zoals gegevens, informatie en kennis onderscheiden. Onder advocaten
bestaat een diversiteit aan definities van de term "kennismanagement".
311
Het gebruik van hulpmiddelen door advocaten: Advocaten maken vooral gebruik van
e-mail, internet, intranet, databases, standaardmodellen, persoonlijke documentatievorming
en de bibliotheek. Zij maken minder gebruik van groupware en kennissystemen, thesauri,
hyperlinks en brainstorms, projectteams en een persoonlijk ontwikkelingsplan. Het gebruik
van bijeenkomsten en functioneringsgesprekken verschillen sterk per kantoor.
Advocaten en kennisprocessen: Advocaten voeren meestal de volgende kennisprocessen
uit: kennis verzamelen, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdeling binnen de
afdeling, kennistoepassing en kennisevaluatie. Het delen van kennis buiten hun afdelingen
is niet populair onder advocaten.
Omgevingsfactoren: Advocaten ervaren meestal wederzijds respect en vertrouwen, een
communicatie klimaat en betrokkenheid in de organisatie. Zij ervaren niet zo veel
openheid, autonomie, duidelijkheid van doelstellingen van de organisatie, stimulatie,
feedback, tijdsdruk en betrokkenheid van het management bij kennisdeling.
Verband tussen omgevingsfactoren, kennisprocessen en hulpmiddelen: het statistisch
onderzoek toont aan dat er over het algemeen, er voor het merendeel geen verband is
tussen:
• De omgevingsfactoren en de uitvoering van kennisprocessen is.
• De toepassing van IT en omgevingsfactoren, omgevingsfactoren en technieken en
omgevingsfactoren en de overige hulpmiddelen.
• Het gebruik van de onderzochte IT toepassingen en de uitvoering van
kennisprocessen is.
• De kennisprocessen en het gebruik van technieken (thesauri, hyperlinks en
brainstorms) en kennisprocessen en het gebruik van de overige hulpmiddelen
(standaardmodellen, vergaderingen, persoonlijke documentatie, de bibliotheek,
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijke ontwikkelingsplan).
Verschillen in kennismanagement: Het kennismanagement door advocaten in
advocatenkantoren verschilt voor het merendeel op veel punten van kennismanagement in
andere organisaties, maar er zijn ook vrij veel overeenkomsten.
312
Hoofdstuk vijf presenteert een aantal aanbevelingen om kennismanagement in
advocatenkantoren te verbeteren:
Kennismanagement: Hoewel er weinig overeenstemming in de literatuur is met betrekking
tot het concept "kennismanagement", bestaat er min of meer overeenstemming over de
meeste elementen waar kennismanagement uit bestaat (kennis, kennisprocessen,
hulpmiddelen en omgevingsfactoren). Van die elementen, zouden de advocatenkantoren de
elementen moeten kiezen die specifiek aansluiten bij de wensen en de behoeften van het
advocatenkantoor, waarbij expliciete keuzen voor kennismanagement worden gemaakt.
Kennismanagementstrategie: Om kennismanagement in advocatenkantoren te
optimaliseren, zou het deel moeten uitmaken van de doelstellingen en strategieën van de
kantoren. De advocatenkantoren kunnen kennismanagement optimaliseren door een
duidelijke kennismanagementstrategie te kiezen. In de huidige situatie zou een aanbeveling
voor advocatenkantoren en kennismanagement kunnen zijn zich meer, maar met mate, op
de personalisatiestrategie te concentreren waarin het management van de persoonlijke,
impliciete kennis een belangrijk component is. De codificatiestrategie van
advocatenkantoren moet de personalisatiestrategie ondersteunen.
Kennis: Als de literatuur meer aan kennismanagement in advocatenkantoren wil bijdragen,
dan moet duidelijk worden gemaakt waarom definities en de categorieën van kennis
belangrijk zijn en hoe die definities en categorieën in de praktijk op een eenvoudige manier
kunnen worden gebruikt. Om meer aan te sluiten bij de werkwijze van advocaten, kunnen
advocatenkantoren voor een praktische benadering kiezen om kennis in kaart te brengen.
Deze benadering bestaat uit een flexibele benadering met betrekking tot details. Een
overzicht van kennis in een advocatenkantoren kan bijvoorbeeld uit tien verschillende items
bestaan die elk in deelgebieden kunnen worden uitgewerkt.
Kennisdeling: Het kennisproces "kennisdeling buiten de afdeling" is niet populair onder
advocaten ten opzichte van de andere onderzochte kennisprocessen. Een mogelijkheid om
kennisdeling te verbeteren is door het verhogen van de wederzijdse afhankelijkheid. Het
belonen van kennisdeling in advocatenkantoren kan dit proces ook verbeteren. Vooral
functioneringsgesprekken bieden in dit opzicht mogelijkheden.
Cultuur: In hoofdstuk twee wordt opgemerkt dat advocaten hun eigen normen in de
organisatie brengen wanneer zij lid worden van de organisatie. Meer aandacht zou aan het
aannemen van advocaten kunnen worden besteed die collega’s kunnen stimuleren en
motiveren en geen moeilijkheden hebben met het geven en ontvangen van feedback. Voorts
is het belangrijk dat er voldoende carrièrekansen worden geboden. Door middel van
functioneringsgesprekken zou een meer open en kennisvriendschappelijke cultuur kunnen
313
worden ontwikkeld.
Management: Het management moet uitdrukkelijk, niet alleen mondeling, maar ook door
gedrag, als voorbeeld dienen bij het ontwikkelen en het uitvoeren van kennismanagement.
Het management kan laten zien hoe zij tijd besteden aan het beheer van kennis. Mogelijk
kan door het opleiden van het management bij het opzetten en uitvoeren van
kennismanagement bijdragen aan het optimaliseren van kennismanagement in
advocatenkantoren.
Hulpmiddelen: Het was opvallend dat het gebruik van groupware en kennissystemen door
advocaten minder gebruikt worden dan de andere onderzochte IT-toepassingen. Een reden
voor de mindere score van groupware is dat de advocaten veel waarde hechten aan
persoonlijk, face-to-face contact. Een mogelijke reden voor het beperkte gebruik van
kennissystemen is dat er niet veel kennissystemen zijn en dat de kennissystemen over het
algemeen duur zijn. Zij hebben ook weinig of geen toegevoegde waarde aan advocaten.
Nochtans gebruiken advocaten (alimentatie) berekeningstoepassingen. Dit zijn eenvoudige
hulpmiddelen met een duidelijk doel.
Technieken: Het is aan te raden om (het gebruik van) thesauri in advocatenkantoren in te
bedden, bijvoorbeeld door opleidingen aan te bieden voor het werken met thesauri. Een
andere optie zou zijn om advocaten samen te laten werken bij de ontwikkeling van thesauri.
Hyperlinks worden vaak niet optimaal gebruikt in advocatenkantoren. De extra
mogelijkheden voor gebruik omvatten het integreren van dossiers en verwante documenten,
beelden en video-opnamen. Meer aandacht vanuit de praktijk en het onderzoek voor
technieken om (automatisch) de meest relevante links te vinden en automatisch links
introduceren en verifiëren lijken zodoende van belang.
Overige hulpmiddelen: De advocatenkantoren die meer nadruk op de personalisatiestrategie
willen leggen zouden de volgende onderzochte hulpmiddelen kunnen overwegen:
bijeenkomsten, projectteams, de functioneringsgesprekken en het persoonlijke
ontwikkelingsplan. Deze hulpmiddelen bieden meer ondersteuning aan persoonlijk contact
en bieden meer kans om impliciete kennis te delen. Het onderzoek toont aan dat het gebruik
van bijeenkomsten, de functioneringsgesprekken en het persoonlijke ontwikkelingsplan
verder kan worden verbeterd. Advocatenkantoren kunnen meer aandacht schenken aan de
behoefte, het doel, de frequentie en de vorm van bijeenkomsten, de
functioneringsgesprekken en persoonlijke ontwikkelingsplannen, zodat zij effectief aan het
functioneren van de organisatie kunnen bijdragen.
314
Verband tussen milieufactoren, kennisprocessen en hulpmiddelen: Meer onderzoek is
noodzakelijk te bestuderen of er inderdaad een verband is tussen omgevingsfactoren,
kennisprocessen en hulpmiddelen, hoe de verschillende variabelen elkaar kunnen
beïnvloeden en of er misschien andere variabelen zijn die de resultaten beïnvloeden.
Verschil in kennismanagement: het onderzoek toont aan dat het kennismanagement door
advocaten in advocatenkantoren inderdaad van kennismanagement in andere organisaties
verschilt, maar we zien ook heel wat overeenkomsten. Kortom, het lijkt gerechtvaardigd
voor literatuur en onderzoek om over "kennismanagement in en voor advocatenkantoren"
als specifieke tak van onderzoek naar kennismanagement te spreken.
Het toekomstige onderzoek naar kennismanagement kan meer op de onderscheidende
aandachtspunten worden gericht die in dit proefschrift naar voren zijn gebracht. Hoofdstuk
vijf presenteert enkele suggesties voor toekomstig onderzoek:
• Meer respondenten om de resultaten in deze thesis te vergelijken met nieuwe
resultaten,
• Meer diepgaand onderzoek van kennisdeling tussen afdelingen in
advocatenkantoren,
• Meer diepgaand onderzoek van het gebruik en de ontwikkeling van groupware en
kennis gebaseerde systemen in advocatenkantoren,
• Meer diepgaand onderzoek van de rol van omgevingsfactoren in
advocatenkantoren zoals openheid, stimulatie, de autonomie, feedback en
duidelijkheid van doelstellingen en strategieën,
• Meer onderzoek van omgevingsfactoren die geen deel waren van de studie maar
kennismanagement in advocatenkantoren wel kunnen beïnvloeden.
Tot slot, hoofdstuk één toonde aan dat de meningen betreffende het succes van
kennismanagement in advocatenkantoren verschillen. Terrett gelooft dat advocatenkantoren
nog weinig of geen succes met kennismanagement hebben. Susskind verklaart dat in de
meeste kantoren de kennismanagement-programma’s geen extra waarde hebben. Door
middel van empirisch onderzoek, neemt Jongedijk waar, in tegenstelling tot Terrett en
Susskind, dat de kennismanagement initiatieven in advocatenkantoren voldoende extra
waarde hebben. De resultaten van dit proefschrift lijken met name de conclusie van
Jongedijk te steunen.
315
Literatuur
Alavi & Leidner
2001
M. Alavi & D.E. Leidner, ‘Knowledge Management and Knowledge
Management Systems: Conceptual Foundations and Research Issues’,
MIS Quarterly (25) 2001-1.
Alavi & Tiwana
2003
M. Alavi & A. Tiwana, ‘Knowledge Management: The Information
Technology Dimension’, in M. Easterby-Smith & M. Lyles,
Handbook of Organizational Learning and Knowledge Management,
2003.
Ali, Pascoe &
Warne 2002
I.M. Ali, C. Pascoe & L. Warne, ‘Interactions of organizational culture
and collaboration in working and learning’, Educational Technology
& Society 2002.
Apistola &
Oskamp 2001
M. Apistola & A. Oskamp, ‘Preparing KnowledgeManagement for
Law Practice’, in: B. Verheij, A.R. Lodder, R.P.Loui, A.J.Muntjewerff
(eds.), Legal Knowledge and Information Systems. Jurix 2001: The
Fourteenth Annual Conference, Amsterdam: IOS Press, 2001.
Bannier & Fanoy
2005
F.A.W. Bannier & N.A.M.E.C. Fanoy, Beroep: Advocaat. In de ban
van de balie, Deventer: Kluwer 2005.
Barr &
Feigenbaum 1981
A. Barr & E.A. Feigenbaum, The Handbook of Artificial Intelligence,
Pitman 1981.
Becks, Reichling
& Wulf 2004
A. Becks, T. Reichling & V. Wulf, ‘Expertise Finding. Approaches to
Foster Social Capital’, M.H. Huysman & V. Wulf (eds.), Social
Capital and IT, Cambridge: MIT Press 2004.
Bertels 1998 R.M.J. Bertels, ‘Beter leren is beter presteren’, Advocatenblad 1998-
15.
Bhatt 2001 G.D. Bhatt, ‘Knowledge Management in organizations: examining the
interaction between technologies, techniques and people’, Journal of
Knowledge Management (5), 2001-1.
Blaauw 2005 G. Blaauw, Identificatie van Cruciale Kennis, Proefschrift
Rijksuniversiteit Groningen 2005.
Boer 2005 N.I. Boer, Knowledge Sharing within organizations. A situated and
relational perspective., proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam,
2005.
Boersma 2002 S.K.Th. Boersma, Management van kennis. Een creatieve
onderneming, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2002.
Brown & Duguid
2001
J.S. Brown & P. Duguid, ‘Organizational learning and Communities
of Practice’, Organization Science (2) 2001-1.
316
Butler 2003 T. Butler, From Data to Knowledge and Back Again: Understanding
the Limitations of KMS, Knowledge and Process Management, Vol.
10, No. 3, 2003.
Buurma 1981 H. Buurma, ‘Management van het advocatenkantoor’, Advocatenblad
1981-5.
Choo, Detlor &
Turnbull 2000
C.W. Choo, B. Detlor & D. Turnbull, ‘The Intranet as Infrastructure
for Knowledge Work’, in Web Work; Information Seeking and
Knowledge Work on the World Wide Web, Dordrecht: Kluwer
Academic Publishers, 2000.
Coase 1937 R.H. Coase, ‘The Nature of the Firm’, Economica (4), 1937-16.
Cohen 2001 E. Cohen, ‘Doctorandus, voorheen een outsider, wint terrein in
advocatenkantoor’, Het Financieele Dagblad, 17 januari 2001.
Cohen 2001 E. Cohen, ‘Stibbe stoft zich af, maar met mate’, Het Financieele
Dagblad, 15-01-2001.
Combrink-Kuiters,
De Mulder,
Oskamp &
Termeer 1999
L. Combrink-Kuiters, R. de Mulder, A. Oskamp & S. Termeer,
‘Management van juridische kennis bij gemeenten’, H. van
Duivenboden, M. Lips & P. Frissen (red.), Kennismanagement in de
publieke sector, Den Haag: Elsevier 1999.
Conner & Prahalad
1996
K.R. Conner & C.K. Prahalad, ‘A Resource-Based Theory of the
Firm: Knowledge versus Opportunism’, Organization Science (7)
1996-5.
Cross, Parker,
Prusak & Borgatti
2001
R. Cross, A. Parker, L. Prusak & S.P. Borgatti, ‘Knowing what we
know. Supporting knowledge creation and sharing in social networks’,
Organizational Dynamics (3) 2001-2.
Davenport &
Prusak 1998
T. Davenport & L. Prusak, Working knowledge. How organizations
manage what they know, Boston: Harvard Business School Press
1998.
Davenport 1997 T.H. Davenport, ‘Ten Principles of Knowledge Management and Four
Case Studies’, Knowledge and Process Management (4), 1997-3.
De Koning &
Kostermans 1993
B.A. de Koning & M.N.T. Kostermans, Grote advocatenkantoren in
Nederland. Markt, Management & Maatschapscultuur, De Koning en
Kostermans 1993.
De Leeuw 2002 V.F. de Leeuw, ‘Loopbaanontwikkeling binnen de advocatuur’,
Advocatenblad (6), 2002.
De Mulder &
Oskamp 1999
R.V. de Mulder & A. Oskamp, ‘Juridisch kennismanagement’, in: A.
Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen,
Deventer: Kluwer 1999.
De Mulder & Van
Noortwijk 2003
R.V. de Mulder, C. van Noortwijk, De maatschappelijke urgentie van
juridisch kennismanagement, Rotterdam: Erasmus Universiteit 2003.
De Mulder,
Wildemast & Van
R.V. de Mulder, C. Wildemast, J. van den Hoven, ‘Conceptuele
geautomatiseerde juridische documentatiesystemen’, Computerrecht
317
Wildemast & Van
den Hoven 1993
geautomatiseerde juridische documentatiesystemen’, Computerrecht
1993.
De Vey Mestdagh,
Dijkstra &
Oskamp 2002
C.N.J. de Vey Mestdagh, J.J. Dijkstra & A. Oskamp,
‘Kwaliteitsbewaking van juridische informatie- en kennistechnologie’,
A. Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen,
Deventer: Kluwer, 2002.
De Wild 2001 A.H. de Wild, ‘Juridische databanken en informatisering’, H. Franken,
H.W.K. Kaspersen & A.H. de Wild (red.), Recht en Computer,
Deventer: Kluwer, 2001.
Delany & Finegold
1970
W. Delany & A.H. Finegold, ‘Wall Street Lawyer in the Provinces’,
Administrative Science Quarterly (15) 1970-2.
De Vocht 2000 A. de Vocht, ‘Basishandboek SPSS 10’, Utrecht: Bijleveld Press,
2000.
Dijkstra &
Kneppers 2004
J. Dijkstra & L. Kneppers, ‘Juridische aspecten van
kennismanagement en de gevolgen voor de kenniseconomie.’,
Nederlands Juristenblad 2004-40.
Dijkstra &
Kneppers 2005
J. Dijkstra & L. Kneppers, 'Juridische aspecten van kennisborging', in:
IK, 4e jaargang, nr. 1, 2005.
Du Plessis 2004 T. du Plessis, Information and knowledge management in support of
legal research in a digital information environment (diss. Rand
Afrikaans Universiteit) 2004.
Dullaert & Van de
Griendt 2004
C.W.M. Dullaert & H.F.M. van de Griendt, Management van een
advocatenkantoor. De lastige partner, Den Haag: Reed Business
Information 2004.
Duncan 1997 P. Duncan, 'The Impact of IT on Small Legal Practices in Scotland',
The Journal of Information, Law and Technology (JILT) 1997-1.
Edwards &
Mahling 1997
D.L. Edwards & D.E. Mahling, ‘Toward Knowledge Management
Systems in the Legal Domain’, Proceedings of Group 97, Association
for Computing Machinery, ACM, USA: Phoenix Arizona 1997.
Fahey, Srivastava,
Sharon & Smith
2001
L. Fahey, R. Srivastava, J. S. Sharon & D. E. Smith, Linking e-
business and operating processes: The role of knowledge management,
IBM Systems Journal (40), 2001.
Feelders, Daniels
& Holsheimer
2000
A. Feelders, H. Daniels & M. Holsheimer, ‘Methodological and
practical aspects of data mining’, Information & Management ( 37),
2000-5.
Florijn, Van
Gurchom & Van
der Meulen 2000
R. Florijn, M. van Gurchom & M. van der Meulen, Kennis leren
managen. De theorie en praktijk van kennismanagement, Den Haag:
Ten Hagen & Stam 2000.
Forstenlechner
2005
I. Forstenlechner, Impact of knowledge management on law firm
performance. An investigation of causality across cultures (dissertatie)
School of Industrial and Manufacturing Science 2005.
318
School of Industrial and Manufacturing Science 2005.
Franken 2001 H. Franken, ‘Juridisch theoretische achtergronden’, in: H. Franken,
H.W.K. Kaspersen & A.H. de Wild (red.), Recht en Computer,
Deventer: Kluwer 2001.
Franken 2001b H. Franken, Encyclopedie van de rechtswetenschap, Deventer: Gouda
Quint 2001
Gallupe 2001 B. Gallupe, ‘Knowledge Management Systems. Surveying the
landscape’, International Journal of Management Reviews (3) 2001-1.
Gore & Gore 1999 C. Gore & E. Gore, Knowledge management: the way forward, Total
Quality Management, Vol. 10, Nos 4&5, 1999.
Gottschalk 1999 P. Gottschalk, 'Use of IT for Knowledge Management in Law Firms',
The Journal of Information, Law and Technology (JILT) 1999-3.
Grant 1996 R.M. Grant, ‘Toward a knowledge-based theory of the firm’, Strategic
Management Journal (17), 1996.
Groothuis &
Svensson 2000
M. Groothuis & J.S. Svensson, 'Expert system support and juridical
quality', in: Proceedings of the Thirteenth Jurix Conference, IOS
Press, Amsterdam, Berlin, Washington, DC, 2000.
Hague 2004 G. Hague, ‘Factors Affecting the Use of Information and
Communications Technology by In-Hous Legal Practices in North
West England’, The Journal of Information, Law and Technology
(JILT) 2004-3.
Hall & Zeleznikow
2001
M.J.J. Hall & J. Zeleznikow, ‘Acknowledging Insufficiency in the
Evaluation of Legal Knowledge-based Systems. Strategies Towards a
Broadbased Evaluation Model’, Proceedings of the International
Conference on Artificial Intelligence and Law 2001.
Hall 1968 R.H. Hall, ‘Professionalization and Bureaucratization’, American
Sociological Review (33), 1968-1.
Hall 2001 H. Hall, ‘Input-friendliness. Motivating knowledge sharing across
intranets’, Journal of Information Science (27) 2001-3.
Hall 2001b H. Hall, Social exchange for knowledge exchange, Paper presented at
Managing knowledge: conversations and critiques, University of
Leicester Management Centre, 10-11 April 2001.
Hansen, Nohria &
Tierney 2002
M.T. Hansen, N. Nohria & T. Tierney, ‘Wat is jouw strategie voor het
managen van kennis?, in: Harvard Business Review on Organizational
Learning, Zaltbommel: Thema 2002.
Hayek 1945 F.A. Hayek, ‘The Use of Knowledge in Society’, American Economic
Review 1945-2.
Hendriks & Vriens
1999
P.H.J. Hendriks & D. J. Vriens, ‘Knowledge-based systems and
knowledge management. Friends or foes?’, Information &
Management (35) 1999-2.
319
Hendriks 1999 P. Hendriks, ‘Why share knowledge? The Influence of ICT on the
Motivation for Knowledge Sharing’, Knowledge and Process
Management (6), 1999-2.
Hendriks 2001 P.H. Hendriks, ‘Many rivers to cross: from ICT to knowledge
management systems’, Journal of Information Technology 2001-16.
Hinds & Pfeffer
2001
P.J. Hinds & J. Pfeffer, ‘Why Organizations don’t “Know what they
know”. Cognitive and Motivational Factors Affecting the Transfer of
Expertise’, Research Paper Series Graduate School of Business,
Stanford University 2001.
Hoffmann e.a.
1999
M. Hoffmann, K.U. Loser, T. Walter & T. Herrmann, A design
process for embedding knowledge management in everyday work,
Proceedings of the international ACM SIGGROUP conference on
Supporting group work, 1999.
Holsapple & Joshi
2000
C.W. Holsapple & K.D. Joshi, ‘An investigation of factors that
influence the management of knowledge in organizations’, Journal of
Strategic Information Systems, 2000.
Huber 1991 G.P. Huber, ‘Organizational Learning. The Contributing Processes and
the Literatures.’, Organization Science (2), 1991-1.
Huber 2001 G.P. Huber, ‘Transfer of knowledge in knowledge management
systems: unexplored issues and suggested studies’, European Journal
of Information Systems 2001-10.
Hunter, Beaumont
& Lee 2002
L. Hunter, P. Beaumont & M. Lee, ‘Knowledge management practice
in Scottish law firms, Human Resource Management Journal (12)
2002-2.
Huysman 2006 M. Huysman, ‘Zin en onzin van Kennis Management’, oratie Vrije
Universiteit Amsterdam, 2006
Huysman & De
Wit 2000
M. Huysman & D. de Wit, Kennis delen in de praktijk. Vergaren,
uitwisselen en ontwikkelen van kennis met ICT, Assen: Van Gorcum,
2000.
Huysman & De
Wit 2002
Huysman & M., De Wit, D., Knowledge Sharing in Practice,
Dordrecht: Kluwer 2002.
Huysman & De
Wit 2004
M. Huysman & D. de Wit, ‘Practices of Managing Knowledge
Sharing. Towards a Second Wave of Knowledge Management’,
Knowledge and Process Management (11) 2004.
Inkpen 1996 A.C. Inkpen, ‘Creating Knowledge through Collaboration’, California
Management Review (39), 1996-1.
Jacobs-de Klerk
2000
C.C.A.M. Jacobs-de Klerk, ‘Moderne technologie en
privacybescherming van de werknemer’, in: J.M.A. Berkvens, N.E.D.
Faber, S.C.J.J. Kortmann, A. Oskamp, ‘Onderneming en ICT’,
Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 2000
320
Johannsen 2000 C.G. Johannsen, ‘Total Quality Management in a Knowledge
Management Perspective’, Journal of Documentation (56), 2000-1.
Jongedijk &
Matthijssen 2003
S. Jongedijk & L. Matthijssen, Stand van kennismanagement binnen
de advocatuur, Amstelveen: KPMG 2003.
Jongedijk &
Matthijssen 2004
S. Jongedijk & L. Matthijssen, ‘De stand van zaken’, Advocatenblad
2004-6.
Jongedijk 2004 S. Jongedijk, Stand van kennismanagement in de advocatuur’,
Catalyse Business Consultants 2004.
Joustra 1998 Y.J. Joustra, ‘De advocaat als professional. In de Spiegel kijken’,
Advocatenblad 1998-15.
Kaspersen 1996 H.W.K. Kaspersen, Recht en informatietechnologie: een zaak van
intensief onderhoud, inaugurele rede Vrije Universiteit Amsterdam,
1996.
Kay 2002 S. Kay, ‘Benchmarking knowledge management in U.S. and UK law
firms’ 2002, (<www.llrx.com>).
Kerkhof, Van den
Ende &
Bogenrieder 2003
C. Kerkhof, J. van den Ende & I. Bogenrieder, ‘Knowledge
Management in the Professional Organization. A model with
Application to CMG Software Testing’, Knowledge and Process
Management (10), 2003-2.
Keuning & Eppink
1996
D. Keuning & D.J. Eppink, Management en organisatie. Theorie en
toepassing, Groningen: Stenfert Kroese 1996.
Kleintop, Blau &
Currall
W.A. Kleintop, G. Blau & S.C. Currall, ‘Practice makes use. Using
information technologies before implementation and the effect on
acceptance by end users, in: ACM 1994.
Knapen 2004 M. Knapen, ‘De kaartenbak voorbij’, Advocatenblad 2004-6.
Kogut & Zander
1992
B. Kogut & U. Zander, ‘Knowledge of the Firm, Combinative
Capabilities, and the Replication of Technology’, Organization
Science (3), 1992-3.
Korthals Altes
2006
W. Korthals Altes, ‘Studiecommissie ontmaskert de grootste leugen.
Commentaar op het rapport Toegang tot rechterlijke uitspraken’,
Mediaforum 2006-4
KSU 2002 De Stand van de Advocatuur 2002, Uitgeverij KSU.
KSU 2004 De Stand van de Advocatuur 2004 Uitgeverij KSU.
http://www.advocatie.nl/Advocatuur/Stand/2004/Top50a2004.shtml
KSU 2005 De Stand van de Advocatuur 2005 van KSU Uitgeverij.
http://www.advocatie.nl/Advocatuur/Stand/2005/Top50a2005.shtml
Lamb 1999 R. Lamb, ‘Using Intranets. Preliminary Results from a Socio-technical
Field Study’, Proceedings of the 32nd Hawaii International
Conference on System Sciences, 1999.
Lamont 2002 J. Lamont, ‘KM and the law. The verdict is in.’, KM World (10) 2002-
3.
321
3.
Leith & Hoey
1998
P. Leith & A. Hoey, The computerised lawyer. - A guide to the use of
computers in the legal profession, Springer-Verlag 1998.
Levin 1987 R.I. Levin, Statistics for Management, Prentice-Hall, 1987.
Lichtenstein 2004 S. Lichtenstein, Knowledge Development and Creation in E-mail,
Proceedings of the 37th Hawaii International Conference on System
Sciences, 2004.
Lodder & Oskamp
2002
A.R. Lodder & A. Oskamp, ‘Inleiding’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder
(red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer 2002.
Lodder & Oskamp
2006
A.R. Lodder & A. Oskamp, Introduction: Law, ‘Information
Technology, and Artificial Intelligence’, AR. Lodder & A. Oskamp
(eds.), Information Technology and Lawyers, Springer 2006.
Luger &
Stublefield 1998
G.F. Luger, W.A. Stublefield, Artificial Intelligence. Structures and
Strategies for Complex Problem Solving, Addison-Wesley 1998.
Maister 1993 D. Maister, Managing the professional service firm, Free Press
Business, 1993
Mark & Polltrock
2003
G. Mark & S. Polltrock, ‘Shaping technology across social worlds.
Groupware adoption in a distributed organization, in ACM 2003.
Marshall, Shipman
& McCall 2000
C.C. Marshall, F.M. Shipman & R.J. McCall, ‘Making large-scale
information resources serve communities of practice, in E.L. Lesser,
M.A. Fontaine & J.A. Slusher (eds.), Knowledge and Communities,
Butterworth-Heineman 2000.
Marwick 2001 A.D. Marwick, ‘Knowledge Management Technology’, IBM Systems
Journal (40), 2001-4.
Matthijssen,
Voermans &
Weusten 2002
L.J. Matthijssen, W. Voermans & M.C.M. Weusten, ‘IT-toepassingen
in de juridische praktijk’, A. Oskamp & A.R. Lodder (red.),
Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer, 2002.
McQueen 1999 R.J. McQueen, Can collaborative technology support tacit knowledge
creation in individuals?, Proceedings of the Fifth America’s
Conference on Information Systems, 1999.
Metzelaar 2002 A.C. Metzelaar, ‘Kantoororganisatie anno 2002’, in: W. van Duren
e.a. (red.) De advocaten pleiten staande. 50 jaar advocatenwet, Den
Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie 2002.
Mintzberg 1989 H. Mintzberg, Mintzberg on Management: Inside our Strange World
of Organizations, The Free Press, New York, 1989.
Mintzberg 1992 H. Mintzberg, Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic
Service 1992.
Mowday & Steers
1979
R.T. Mowday & R.M. Steers, ‘The Measurement of Organizational
Commitment’, Journal of Vocational Behavior (14), 1979.
Muntjewerff 2001 A.J. Muntjewerff, An instructional environment for learning to solve
legal cases PROSA, proefschrift Universiteit van Amsterdam, 2001.
322
legal cases PROSA, proefschrift Universiteit van Amsterdam, 2001.
Nahapiet &
Ghoshal 1998
J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, intellectual Capital and the
Organizational Advantage’, Academy of Management Review (40)
1998-3
Nahapiet &
Ghoshal 1998
J. Nahapiet & S. Ghoshal, ‘Social Capital, Intellectual Captial, and the
Organizational Advantage’, Academy of Management Review (23)
1998-2.
Nederlandse orde
van advocaten
2005
Nederlandse orde van advocaten, Jaarverslag 2005, p. 61.
<http://www.advocatenorde.nl/public/file/pdf/jaarverslag_2005.pdf>
Nonaka &
Takeuchi 1999
I. Nonaka & H. Takeuchi, De kenniscreërende onderneming. Hoe
Japanse bedrijven innovatieprocessen in gang zetten, Schiedam:
Scriptum Management 1999.
Nonaka 1994 I. Nonaka, ‘A Dynamic Theory of Organizational Knowledge
Creation’, Organization Science (5), 1994-1.
Nonaka 1994 I. Nonaka, ‘A Dynamic Theory of Organizational Knowledge
Creation’, Organization Science (5), 1994-1.
Nonaka 1995 I. Nonaka, Managing innovation as an organizational knowledge
creation process, In: Technology Management and Corporate
Strategies: A Tricontinental Perspective, J. Allouche and G. Pogorel
(Editors), Netherlands: Elsevier Science B.V. , 1995.
Nonaka, Toyama
& Konno 2000
I. Nonaka, R. Toyama & N. Konno, ‘SECI, Ba and Leadership: a
Unified Model of Dynamic Knowledge Creation’, Long Range
Planning 2000-33.
Noordam & Van
der Vlist 1998
P. Noordam & A. van der Vlist, Trends in IT, Den Haag: Ten Hagen
Stam 1998.
Olson 1971 M. Olson, The Logic of Collective Action. Public Goods and the
Theory of Groups. Harvard 1971.
Onwusah 1997 B. Onwusah, ‘The Investment Conundrum’, The Journal of
Information, Law and Technology (JILT) 1997-2.
Orde van
Advocaten 2004
Jaarverslag Nederlandse Orde van Advocaten 2004.
Orlikowski 1992 W.J. Orlikowski, ‘The Duality of Technology. Rethinking the Concept
of Technology in Organizations’ Organization Science (3) 1992-3.
Oskamp (A) 1998 Oskamp, A., Rechtsinformatica: Vooruitzien in de
informatiemaatschappij, oratie Katholieke Universiteit Nijmegen,
Kluwer, Deventer, 1998.
Oskamp &
Lauritsen 2002
A. Oskamp & M. Lauritsen, ‘AI in law practice? So far, not much’,
Artificial Intelligence and Law (10) 2002.
Oskamp & Tragter
1997
A. Oskamp & M.W. Tragter, ‘Knowledge for Automated Legal
Problem Solving: Theory versus Practice’, Proceedings of the
323
1997 Problem Solving: Theory versus Practice’, Proceedings of the
International Conference on Artificial Intelligence and Law 1997.
Oskamp 1990 A. Oskamp, Het ontwikkelen van juridische expertsystemen. Een
theoretische beschouwing (diss. Amsterdam VU), Deventer: Kluwer
1990.
Oskamp (E) 1998 E.W. Oskamp, Computerondersteuning bij straftoemeting. De
ontwikkeling van een databank (diss. Universiteit Leiden), Gouda:
Quint 1998.
Oskamp 2000 A. Oskamp, ‘Beheer van juridische kennis in het IT tijdperk’, in:
J.M.A. Berkvens e.a. (red.), Onderneming en ICT, Deventer: W.E.J.
Tjeenk Willink 2000.
Oskamp 2002 A. Oskamp, Agenten, terecht! (oratie Amsterdam VU), Deventer:
Kluwer 2002.
Oskamp, Apistola
& De Mulder 2002
A. Oskamp, M. Apistola & R.V. de Mulder, ‘Kennismanagement voor
juristen’, in: A. Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie
voor juristen, Deventer: Kluwer 2002.
Oskamp, Lodder,
& Tragter 1999
A. Oskamp, A.R. Lodder, & M. Tragter, ‘Mutual benefits for AI &
Law and Knowledge Management’, Proceedings of the Seventh
International Conference on Artificial Intelligence and Law, ACM,
New York,1999.
Osterloh & Frey
2000
M. Osterloh & B.S. Frey, ‘Motivation, Knowledge Transfer, and
Organizational Forms, Organization Science (11), 2000-5
Pacifici 1997 S.I. Pacifici,’ Is an Intranet in Your Future?’, Law Library Resource
Xchange (LLRX), 1997.
Parsons 2004 M. Parsons, Effective Knowledge Management for Law Firms,
Oxford: University Press 2004
Powell & Dent-
Micallef 1997
T.C. Powell & A. Dent-Micallef, ‘Information Technology as
Competitive Advantage: The Role of Human, Business, and
Technology Resources’, Strategic Management Journal (18), 1997-5.
Quant e.a. 1994 L.H.A.J.M. Quant, M. Pannevis, J.M.F.X. Van Veggel, E.E. Minkjan,
F. Heemskerk, Introductie in de advocatuur, Nederlandse Orde van
Advocaten, Meinema, Delft, 1994.
Rampersad 2004 H.K. Rampersad, Learning and Unlearning in Accordance with
Organizational Change, Organization Development Journal 2004.
Rich 1991 E. Rich, K. Knight, Artificial Intelligence, McGraw-Hill 1991.
Rusanow 2002 G. Rusanow, Global law firm knowledge management survey report,
Curve Consulting 2002.
Rusanow 2003 G. Rusanow, Knowledge Management and the Smarter Lawyer, New
York: ALM Publishing 2003.
Sanders & Neuijen
1989
Sanders & B. Neuijen, Bedrijfscultuur: Diagnose én beinvloeding,
Assen: Van Gorcum 1989.
324
1989 Assen: Van Gorcum 1989.
Scarbrough &
Swan 2001
H. Scarbrough & J. Swan, ‘Explaining the Diffusion of Knowledge
Management. The Role of Fashion’, British Journal of Management
(12), 2001.
Schein 1984 E.H. Schein, ‘Coming to a New Awareness of Organizational
Culture’, Sloan Management Review (25), 1984-2.
Schoonen, Sloot,
Doppen & Evers
1995
P.M. Schoonen, L.M. Sloot, K.H. Doppen & M.H.J. Evers, Strategie,
strategische planning en prestatie binnen de advocatuur, Rotterdams
Instituut voor Bedrijfseconomische Studies, Rotterdam: Erasmus
Universiteit 1995.
Schreiber e.a. 2001 G.Schreiber e.a., Knowledge Engineering and Management. The
CommonKADS Methodology, Cambridge: MIT Press 2001.
Schulz &
Klugmann 2005
M. Schulz & M. Klugmann, ‘Creating a Culture of Knowledge
Sharing in Law Firms.Some Obstacles and Solutions’, in K.D. Althoff
e.a. (eds.), WM 2005, LNAI 3782, Berlin: Springer-Verlag 2005.
Spender 1996 J.C. Spender, ‘Making Knowledge the Basis of A Dynamic Theory of
the Firm’, Strategic Management Journal (17), 1996.
Spoor, Verkade &
Visser 2005
J.H. Spoor, D.W.F. Verkade & D.J.G. Visser, Auteursrecht, Deventer:
Kluwer 2005
Stein & Clifford
Kocq van Breugel
2003
H.A. Stein & J.E.H. Clifford Kocq van Breugel, ‘Marketing en
presentatie’, P.F. van Oosten de Boer, B.H.J. de Regt & H.A. Stein
(red.), De advocaat als ondernemer. De bedrijfsmatige kant van het
advocatenkantoor, Deventer: Kluwer 2003.
Stein & De Snoo
2003
H.A. Stein & D. de Snoo, ‘Vestiging en vestigingsvormen’, P.F. van
Oosten de Boer, B.H.J. de Regt & H.A. Stein (red.), De advocaat als
ondernemer. De bedrijfsmatige kant van het advocatenkantoor,
Deventer: Kluwer 2003.
Susskind 1987 R. Susskind, ‘Expert systems in law. Out of the research laboratory
and into the marketplace’, Proceedings of the International Conference
on Artificial Intelligence and Law, 1987.
Susskind 1998 R. Susskind, The Future of Law. Facing the challenges of Information
Technology, Oxford: University Press 1998.
Terrett 1998 A. Terrett, ‘Knowledge Management and the Law Firm’, Journal of
Knowledge Management (2), 1998-1.
Terstegge & Lieon
2002
J.H.J. Terstegge & S. Lieon, Goed werken in netwerken. Regels voor
controle op e-mail en internetgebruik van werknemers, Den Haag:
College Bescherming Persoonsgegevens 2002.
Turban & Aronson
1998
E. Turban & J.E. Aronson, Decision Support Systems and Intelligent
Systems, Prentice Hall 1998.
Tziahanas 2003 G.T. Tziahanas, Legal knowledge management. A holistic model,
Minneapolis: Legal Research Center 2003.
325
Minneapolis: Legal Research Center 2003.
Uit Beijerse 2000 R.P. uit Beijerse, ‘Knowledge management in small and medium-sized
companies. Knowledge management for entrepreneurs’, Journal of
Knowledge Management (4), 2000-2.
Van den Brink
2003
P. van den Brink, Social, Organizational, and Technological
Conditions that enable Knowledge Sharing (dissertatie) Technische
Universiteit Delft 2003.
Van den Hooff &
De Ridder 2004
B. van den Hooff & J.A. de Ridder, ‘Knowledge sharing in context:
the influence of organizational commitment, communication climate
and CMC use on knowledge sharing’ Journal of Knowledge
Management (8), 2004-6.
Van den Hooff, De
Ridder & Vijvers
2002
B. van den Hooff, J. de Ridder & J. Vijvers, ‘Knowing what to
manage. The Development and application of a knowledge
management scan’, Third European Conference on Organisational
Knowledge, Learning and Capabilities, Athens: Greece, 2002.
Van den Hooff,
Vijvers & De
Ridder 2003
B. van den Hooff, J. Vijvers & J. de Ridder, ‘Foundations and
Applications of a Knowledge Management Scan’, European
Management Journal (21), 2003-2.
Van der Grinten &
Bouwens 2005
W.C.L. van der Grinten, W.H.A.C.M. Bouwens,
Arbeidsovereenkomstenrecht, Kluwer 2005
Van der Wees
2002
L. Van der Wees, ‘De jurist en Internet’, in: A. Oskamp & A.R.
Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen, Deventer: Kluwer
2002.
Van Engers 2001 T.M. van Engers, Knowledge Management. The Role of Mental
Models in Business Systems Design (diss. Amsterdam VU),
Belastingdienst 2001.
Van Lingen 2002 N. van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen, Groningen: Martinus
Nijhoff 2002.
Van Oostrum 2002 H. van Oostrum, Toevallige weetbaarheden. Een onderzoek naar
integriteitsbewaking in advocatenkantoren (diss. Universiteit
Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002.
Van Otterlo 2005 R.C.H. van Otterlo, (HR-) Management in de rechtspraktijk, Den
Haag: Boom Juridische Uitgevers 2005.
Verschuren &
Doorewaard 1995
P. Verschuren & H. Doorewaard, Het ontwerpen van een onderzoek,
Utrecht: Lemma 1995.
Vogels, Baukema,
Donkers &
Melchior 2002
R.J.M. Vogels, J.E. Baukema, J.J.J. Donkers & C. Melchior, De balie
in beeld. 50 jaar Nederlandse Orde van Advocaten, Zoetermeer: EIM,
2002.
Von Schmidt auf
Altenstadt 1999
P.J.M.von Schmidt auf Altenstadt, Het marktdenken voorbij,
Advocatenblad 19,1999.
326
Vos 1998 K. Vos, Waar is de bibliotheek? Een transformatie naar
Kenniscentrum, Informatie Professional 1998- 2.
Wanrooy 2001 M. Wanrooy, Leidinggeven tussen professionals, Schiedam: Scriptum
2001.
Wasko & Faraj
2005
M. Wasko & S. Faraj, ‘Why Should I Share? Examining Social
Capital and Knowledge Contribution in Electronic Networks of
Practice’, MIS Quarterly 2005 (29), 2005.
Weggeman 1997 M. Weggeman, Kennismanagement - Inrichting en besturing van
kennisintensieve organisaties, Schiedam: Scriptum Management 1997.
Wenger & Snyder
2002
E.C. Wenger & W.M. Snyder, ‘Communities of practice’, Harvard
Business Review, Zaltbommel: Thema 2002.
Wenger 2004 E. Wenger, Knowledge management as a doughnut: Shaping your
knowledge strategy through communities of practice, Ivey Business
Journal January/February 2004.
Wenger 2000 E. Wenger, ‘Communities of Practice. The key to knowledge
strategy’, in: E.L. Lesser, M.A. Fontaine & J.A. Slusher (eds.),
Knowledge and Communities, Butterworth-Heinemann 2000.
Wenneker, Van
der Rijt, Van
Selm, Nelissen &
Wester 2005
M. Wenneker, P. van der Rijt, M. van Selm, P. Nelissen & F. Wester,
How Does ICT Support Knowledge Sharing? Case-study of
Knowledge Sharing and the Role of ICT in a Government Agency,
ICT, the Knowledge Society and Changes in Work, 1st Bi-annual
European Conference, 2005.
Weusten 1999 M.C.M. Weusten, De bouw van juridische kennissystemen. KRT:
methodologie en gereedschap (diss. Utrecht), Deventer: Kluwer 1999.
Weusten 2002 M.C.M. Weusten, ‘Kennismanagement in juridische organisaties’, A.
Oskamp & A.R. Lodder (red.), Informatietechnologie voor juristen,
Deventer: Kluwer, 2002.
Weusten, Koers,
Kracht & Smith
1999
M.C.M. Weusten, A.W. Koers, D. Kracht & M. Smith, Inleiding in de
juridische informatica, Deventer: Kluwer 1999.
Wichers Hoeth
2000
L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht,
W.E.J. Tjeenk Willink 2000
Widdison 2002 R. Widdison, ‘New perspectives in legal information retrieval’,
International Journal of Law and Information Technology 2002.
Wiig 1997 Wiig,K.M., KnowledgeManagement: Where did it come from and
where will it go?, in: Expertsystems with applications, Vol.13, Nr.1,
Liebowitz, J., Hoog, R.de, Spek, R.van der (eds.), Elsevier,1997.
Wong 2005 K.Y. Wong, ‘Critical success factors for implementing knowledge
management in small and medium enterprises’, Industrial
Management & Data Systems (105), 2005-3.
327
Wopereis 2004 L. Wopereis, ‘De toekomst van kennismanagement. Waarheen,
waarvoor?’, Advocatenblad 2004-6.
Yu & Singh 2002 B. Yu & M.P. Singh, ‘An Agent-Based Approach to Knowledge
Management’, Proceedings CIKM’02, Mclean USA 2002.
Zack 1999 M.H. Zack, ‘Managing Codified Knowledge’, MIT Sloan
Management Review (40), 1999-4.
Zeleznikow 2004 J. Zeleznikow, ‘Knowledge discovery in discretionary legal domains’,
Journal of Law, Probability and Risk, 2004.
328
Bijlage 1 Vragenlijst A
Inleiding vragenlijst kennismanagementscan
Voor u ligt de vragenlijst van de kennismanagementscan. Deze scan heeft tot doel inzicht te
verkrijgen in het belang van kennis voor <naam organisatie>, alsmede de wijze waarop en
de mate waarin kennis wordt gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden. In de
vragenlijst is een omschrijving opgenomen van het begrip kennis.
De vragenlijst bestaat uit vier delen. In deel A wordt informatie gevraagd over de afdeling
waar u werkzaam bent, uw functie en hoe lang u bij <naam organisatie> werkzaam bent. In
deel B en C wordt u een aantal stellingen voorgelegd. Vult u na het lezen van de stelling
steeds het naar uw mening meest geschikte antwoord in, door het betreffende hokje aan te
kruizen. Er zijn steeds vijf antwoordcategorieën. Het laatste deel van de vragenlijst (D)
bestaat uit een tabel met instrumenten die ingezet kunnen worden ter ondersteuning van
kennismanagement.
De vragenlijst is gestandaardiseerd om de resultaten te kunnen vergelijken met
kennismanagementscans bij andersoortige organisaties. Wellicht dat sommige vragen u
daarom minder passend voorkomen voor uw organisatie.
Denkt u bij het invullen van de vragenlijst aan het volgende:
• Geef aan hoe uw organisatie er op dit moment uitziet, niet zoals u deze graag zou
willen zien;
• Probeer een standpunt in te nemen, vul niet te snel een ‘midden-score’ in;
• Uw persoonlijke mening is van belang voor een zinvol resultaat van het
onderzoek;
• Uw antwoorden worden anoniem verwerkt in de resultaten;
• Vul alle vragen in, sla geen vragen over.
A. Algemene vragen
1. Binnen welke praktijkgroep/afdeling bent u werkzaam? (juiste antwoord(en)
aanvinken)
2. Wat is uw huidige functie?
3. Hoe lang bent u bij <naam organisatie> werkzaam?
• Minder dan een half jaar
• Half jaar tot 3 jaar
329
• 3 tot 10 jaar
• Langer dan 10 jaar
B. Kennismanagement
Onderstaande stellingen hebben betrekking op de manier waarop binnen <naam
organisatie> omgegaan wordt met kennis. Kennis is een moeilijk te omschrijven begrip.
Iedereen heeft wel een beeld van wat kennis is, maar deze beelden kunnen onderling
verschillen. Denkt u bij het invullen van de rest van de vragenlijst aan het volgende: kennis
zit met name in de hoofden van mensen. Kennis is de vaardigheid om informatie te
genereren en informatie te gebruiken. Kennis wordt verkregen door opleiding en ervaring.
Kennis kun je delen met anderen en vastleggen in boeken en systemen. Met andere
woorden, onder kennis verstaan we vakinhoudelijke kennis die u nodig heeft voor het
uitoefenen van uw dagelijkse werkzaamheden. Geef aan in hoeverre u het met de stellingen
eens bent.
4. Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is
voor het uitvoeren van mijn werk
(oneens) � � � � � (eens)
5. Ik weet welke methoden, technieken en
hulpmiddelen nodig zijn voor het
uitvoeren van mijn werk
(oneens) � � � � � (eens)
6. Ik weet welke kennis ik mis voor het
uitvoeren van mijn werkzaamheden
(oneens) � � � � � (eens)
7. Ik leer nog steeds in mijn werk (oneens) � � � � � (eens)
8. Ik leer voldoende in mijn werk (oneens) � � � � � (eens)
9. Mijn kennis blijft voldoende actueel voor het
uitvoeren van mijn werk
(oneens) � � � � � (eens)
10. Ik gebruik regelmatig nieuwe kennis voor
mijn werk
(oneens) � � � � � (eens)
11. Collega’s hebben regelmatig nieuwe kennis
nodig voor hun werk
(oneens) � � � � � (eens)
12. Als een klant een vraag heeft, weet ik bij
welke collega c.q. afdeling hij/zij terecht kan
(oneens) � � � � � (eens)
13. Ik weet wie over welke voor mij relevante
kennis beschikt binnen deze organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
14. Mijn collega’s weten welke kennis ik heb (oneens) � � � � � (eens)
15. Als ik iets nieuws heb geleerd, zorg ik ervoor
dat collega’s binnen mijn afdeling dit ook
kunnen leren
(oneens) � � � � � (eens)
330
16. Kennisdeling met collega’s binnen een
afdeling is normaal
(oneens) � � � � � (eens)
17. Kennis die ik heb, deel ik tijdig met anderen
binnen mijn afdeling
(oneens) � � � � � (eens)
18. Vaardigheden die ik heb, deel ik met anderen
binnen mijn afdeling
(oneens) � � � � � (eens)
19. Collega’s binnen mijn afdeling vertellen mij
wat ze weten, wanneer ik daarom vraag
(oneens) � � � � � (eens)
20. Collega’s binnen mijn afdeling vertellen mij
wat ze kunnen, wanneer ik daarom vraag
(oneens) � � � � � (eens)
21. Als ik iets nieuws heb geleerd, zorg ik ervoor
dat collega’s buiten mijn afdeling dit ook
kunnen leren
(oneens) � � � � � (eens)
22. Kennis die ik heb, deel ik met collega’s
buiten mijn afdeling
(oneens) � � � � � (eens)
23. Collega’s buiten mijn afdeling vertellen mij
wat ze weten, wanneer ik daarom vraag
(oneens) � � � � � (eens)
24. Collega’s buiten mijn afdeling vertellen mij
wat ze kunnen, wanneer ik daarom vraag
(oneens) � � � � � (eens)
25. Ik maak zo nodig gebruik van de kennis
waarover mijn collega’s beschikken
(oneens) � � � � � (eens)
26. De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt
door deze organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
27. Ik ondersteun mijn collega’s bij het op peil
houden van hun kennis
(oneens) � � � � � (eens)
28. Mijn collega’s steunen mij bij het op peil
houden van mijn kennis
(oneens) � � � � � (eens)
29. De kennisbronnen die aanwezig zijn binnen
<naam organisatie> worden regelmatig
geëvalueerd
(oneens) � � � � � (eens)
30. De kennisbronnen die aanwezig zijn binnen
<naam organisatie> worden regelmatig
geactualiseerd
(oneens) � � � � � (eens)
31. Ik ben voor kennis sterk afhankelijk van
instanties buiten de organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
32. Ik ben voor kennis sterk afhankelijk van
collega’s buiten de organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
33. Het management laat zelf zien dat
kennisdelen belangrijk is
(oneens) � � � � � (eens)
331
C. Organisatorische kenmerken
Aan de hand van onderstaande stellingen willen we organisatiecultuur en motiverende
factoren ten aanzien van kennismanagement binnen <naam organisatie> bepalen. Geef aan
in hoeverre u het met de stellingen eens bent.
34. Binnen mijn afdeling wordt openhartig over
fouten en/of vergissingen gesproken
(oneens) � � � � � (eens)
35. Als ik ergens mee zit is er altijd wel een
collega waar ik aan kan kloppen
(oneens) � � � � � (eens)
36. Teleurstellingen worden binnen mijn
afdeling met elkaar gedeeld
(oneens) � � � � � (eens)
37. Binnen mijn afdeling zijn de mensen qua
communicatie gesloten
(oneens) � � � � � (eens)
38. Ik heb respect voor mijn collega’s (oneens) � � � � � (eens)
39. Ik heb respect voor mijn leidinggevende(n) (oneens) � � � � � (eens)
40. Mijn collega’s hebben respect voor mij (oneens) � � � � � (eens)
41. Mijn leidinggevende(n) hebben respect voor
mij
(oneens) � � � � � (eens)
42. Ik kan mijn werktempo zelf bepalen (oneens) � � � � � (eens)
43. Ik ben in mijn werktempo afhankelijk van de
kennis van collega’s
(oneens) � � � � � (eens)
44. Ik heb in mijn werk de vrijheid eigen doelen
te bepalen
(oneens) � � � � � (eens)
45. Ik kan zelf bepalen hoe ik mijn
werkzaamheden uitvoer
(oneens) � � � � � (eens)
46. Als het nodig is, kunnen collega’s in deze
organisatie elkaar om hulp vragen
(oneens) � � � � � (eens)
47. Ik kan gemakkelijk bij mijn directe
leidinggevende naar binnen lopen om iets te
vragen
(oneens) � � � � � (eens)
48. Ik heb regelmatig formeel contact met
collega’s als onderdeel van mijn werk
(oneens) � � � � � (eens)
49. Ik heb regelmatig informeel contact met mijn
collega’s
(oneens) � � � � � (eens)
50. Er is een duidelijke visie die wordt gedeeld
door alle medewerkers van deze organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
332
51. Ik ben op de hoogte van de doelstellingen
van deze organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
52. De doelstellingen worden helder
gecommuniceerd naar de medewerkers
(oneens) � � � � � (eens)
53. Dit is voor mij een goede organisatie om in te
werken
(oneens) � � � � � (eens)
54. Het houdt me echt bezig of het wel goed gaat
met de organisatie
(oneens) � � � � � (eens)
55. Ik span me meer in dan van me verwacht
wordt om zodoende deze organisatie
optimaal te laten draaien
(oneens) � � � � � (eens)
56. Ik ben er trots op om aan anderen te vertellen
dat ik voor deze organisatie werk
(oneens) � � � � � (eens)
57. Ik kan me meestal wel vinden in de koers die
de leiding van deze organisatie uitzet
(oneens) � � � � � (eens)
58. Medewerkers worden gestimuleerd creatieve
oplossingen te zoeken om
problemen op te lossen
(oneens) � � � � � (eens)
59. Medewerkers worden aangemoedigd om
ervaringen met collega’s te bespreken
(oneens) � � � � � (eens)
60. Creativiteit wordt beloond binnen mijn
afdeling
(oneens) � � � � � (eens)
61. Nieuwe ideeën worden toegejuicht in mijn
afdeling
(oneens) � � � � � (eens)
62. Het maken van fouten wordt niet
aangerekend, fouten maken mag
(oneens) � � � � � (eens)
63. Gemaakte fouten worden gebruikt om van te
leren
(oneens) � � � � � (eens)
64. Prestaties worden geëvalueerd binnen <naam
organisatie>
(oneens) � � � � � (eens)
65. Gedrag wordt geëvalueerd binnen <naam
organisatie>
(oneens) � � � � � (eens)
66. Binnen mijn afdeling geven collega’s
opbouwende kritiek aan elkaar
(oneens) � � � � � (eens)
67. Ik heb geen tijd om kennis te delen met
anderen
(oneens) � � � � � (eens)
68. Ik kan in mijn werk tijd vrijmaken om
nieuwe vaardigheden te ontwikkelen
(oneens) � � � � � (eens)
333
69. Binnen deze organisatie is het de bedoeling
dat er ook tijd besteed wordt aan het vergaren
van nieuwe kennis
(oneens) � � � � � (eens)
70. Mijn werkdruk is te groot om tijd te kunnen
besteden aan het beheer van kennis
of het leren van nieuwe dingen
(oneens) � � � � � (eens)
71. Ik ben meer met mijn eigen werk bezig dan
met de organisatie als geheel
(oneens) � � � � � (eens)
334
D. Ondersteunende instrumenten
In de onderstaande tabel staan instrumenten die ingezet kunnen worden ter ondersteuning
van kennismanagement. Wilt u in de eerste kolom ("gebruik") bij ieder instrument
aangeven hoe vaak u het instrument gebruikt.
Gebruik
72. Thesauri/synoniemenlijsten (nooit) � � � � � (vaak)
73. Hyperlinks (nooit) � � � � � (vaak)
74. E-mail (nooit) � � � � � (vaak)
75. Intranet (nooit) � � � � � (vaak)
76. Internet (nooit) � � � � � (vaak)
77. Databanken489 (nooit) � � � � � (vaak)
78. Groupware/Working Communities
(nooit) � � � � � (vaak)
79. Kennissystemen490 (nooit) � � � � � (vaak)
80. Diverse overleggen491 (nooit) � � � � � (vaak)
81. Modellen (nooit) � � � � � (vaak)
82. Brainstormsessies (nooit) � � � � � (vaak)
83. Persoonlijke
dossiervorming/documenteren
(nooit) � � � � � (vaak)
84. Bibliotheek (nooit) � � � � � (vaak)
85. Samenwerken in projectteams
(nooit) � � � � � (vaak)
86. Coaching/functioneringsgesprekken
(nooit) � � � � � (vaak)
87. Persoonlijk ontwikkelplan (POP)
(nooit) � � � � � (vaak)
Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor het invullen. Heeft u nog
opmerkingen n.a.v. deze vragenlijst? Geef deze dan hieronder.
489 Denk hierbij aan de verschillende CD-ROMs, Kluwer Plaza, Sdu On Lines, e.d. 490 Bijvoorbeeld neurale netwerken, data mining, case based reasoning, regelsystemen, e.d. 491 Bijvoorbeeld projectmanagersoverleg, personeelsbijeenkomsten, e.d.
335
Bijlage 2 Resultaat creatie van schalen in vragenlijst A
Een eerste mogelijkheid de homogeniteit van deze schalen te verbeteren is door na te gaan
welk item uit de schaal verwijderd kan worden. In SPSS kan nagegaan worden wat de
Cronbach alpha wordt als een variabele (item) eventueel verwijderd zou worden. Hieronder
volgen de schalen die te laag scoren en hun mogelijkheden om de Cronbach alpha te
verbeteren.
Item-Total Statistics Kennisbehoefte
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik weet welke
inhoudelijke kennis
nodig is voor het
uitvoeren van mijn werk
4,07 ,781 ,156 .(a)
Ik weet welke kennis ik
mis voor het uitvoeren
van mijn werkzaamheden
4,61 ,348 ,156 .(a)
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
336
Item-Total Statistics Kennisgebruik
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik leer nog steeds in mijn
werk 17,12 4,324 ,369 ,543
Ik leer voldoende in mijn
werk 17,63 3,665 ,324 ,545
Mijn kennis blijft
voldoende actueel voor
het uitvoeren van mijn
werk
17,95 3,194 ,321 ,565
Ik gebruik regelmatig
nieuwe kennis voor mijn
werk
17,49 3,433 ,411 ,494
Collega's hebben
regelmatig nieuwe kennis
nodig voor hun werk
17,46 3,824 ,377 ,519
Item-Total Statistics Kennisgebruik
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik maak zo nodig gebruik
van de kennis waarover
mijn collega's beschikken
3,51 1,040 ,447 .(a)
De kennis die ik heb,
wordt goed gebruikt door
deze organisatie
4,44 ,358 ,447 .(a)
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
337
Item-Total Statistics Kennisevaluatie
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik ondersteun mijn
collega's bij het op peil
houden van hun kennis
9,36 6,495 ,166 ,570
Mijn collega's steunen
mij bij het op peil
houden van mijn kennis
9,73 5,869 ,322 ,451
De kennisbronnen die
aanwezig zijn binnen
het kantoor worden
regelmatig geëvalueerd
10,09 4,455 ,489 ,275
De kennisbronnen die
aanwezig zijn binnen
het kantoor worden
regelmatig
geactualiseerd
9,49 5,440 ,300 ,468
Item-Total Statistics Autonomie
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik kan mijn werktempo
zelf bepalen 10,32 4,986 ,448 ,202
Ik ben in mijn werktempo
afhankelijk van de kennis
van collega's
10,82 9,131 -,118 ,722
Ik heb in mijn werk de
vrijheid eigen doelen te
bepalen
9,95 5,179 ,519 ,142
Ik kan zelf bepalen hoe ik
mijn werkzaamheden
uitvoer
9,57 6,649 ,379 ,326
338
Item-Total Statistics Tijd
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik heb geen tijd om
kennis te delen met
anderen
10,13 5,335 ,475 ,447
Ik kan in mijn werk tijd
vrijmaken om nieuwe
vaardigheden te
ontwikkelen
10,93 5,884 ,262 ,613
Binnen deze organisatie
is het de bedoeling dat er
ook tijd besteed wordt
aan het vergaren van
nieuwe kennis
9,85 6,090 ,339 ,549
Mijn werkdruk is te
groot om tijd te kunnen
besteden aan het beheer
van kennis of het leren
van nieuwe dingen
10,98 5,018 ,442 ,466
Na bestudering van deze overzichten blijkt dat de homogeniteit van de schalen autonomie
en tijd verbeterd kunnen worden door twee variabelen (items) te verwijderen. Bij
autonomie is dat de variabele: “Ik ben in mijn werktempo afhankelijk van de kennis van
collega's”. Bij tijd is dat de variabele “Ik kan in mijn werk tijd vrijmaken om nieuwe
vaardigheden te ontwikkelen.”. Deze variabelen kunnen mijns inziens verwijderd worden
omdat de overgebleven drie variabelen in elke schaal nog een goed inzicht geven in de
begrippen autonomie en tijd in een organisatie.
Om de homogeniteit van de schalen kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennisgebruik en
kennisevaluatie te verbeteren kan gebruik gemaakt worden van de zogenaamde “Factor
Analyse” (FA). Door middel van FA worden op basis van een aantal variabelen één of
meerdere nieuwe factoren gegenereerd. Factor Analyse probeert zoveel mogelijk de scores
op afzonderlijke variabelen of items samen te nemen in zo min mogelijk factoren, die
zoveel mogelijk variantie in de oorspronkelijke items verklaren.
Uit het toepassen van de Factor Analyse blijkt dat er vier factoren of componenten zijn. Om
339
na te gaan uit welke items ieder van de factoren bestaan wordt uitgegaan van een
factorlading van een item groter dan 0,500 en het roteren met behulp van varimax.
Rotated Component Matrix(a)
Component
1 2 3 4
Ik weet welke inhoudelijke
kennis nodig is voor het
uitvoeren van mijn werk ,575 ,070 ,383 ,001
Ik weet welke kennis ik mis
voor het uitvoeren van mijn
werkzaamheden
,068 ,380 ,131 ,655
Ik leer nog steeds in mijn
werk -,011 ,083 ,860 ,120
Ik leer voldoende in mijn
werk ,137 ,039 ,754 -,157
Mijn kennis blijft voldoende
actueel voor het uitvoeren van
mijn werk ,795 ,113 -,005 ,036
Ik gebruik regelmatig nieuwe
kennis voor mijn werk ,530 -,126 ,262 ,332
Collega's hebben regelmatig
nieuwe kennis nodig voor hun
werk
,288 ,113 ,303 ,540
Ik maak zo nodig gebruik van
de kennis waarover mijn
collega's beschikken
-,003 ,756 ,212 -,050
De kennis die ik heb, wordt
goed gebruikt door deze
organisatie
,131 ,784 -,071 -,007
Ik ondersteun mijn collega's
bij het op peil houden van hun
kennis
,769 ,221 -,084 ,055
Mijn collega's steunen mij bij
het op peil houden van mijn
kennis
,428 ,603 ,006 -,016
340
De kennisbronnen die
aanwezig zijn binnen de
organisatie worden regelmatig
geëvalueerd
,079 ,307 ,302 -,624
De kennisbronnen die
aanwezig zijn binnen de
organisatie worden regelmatig
geactualiseerd
-,070 ,427 ,268 -,670
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser
Normalization.
a Rotation converged in 6 iterations.
De hoogst scorende items van component 1 (> 0,500) blijken aspecten te betreffen die
samen inzicht geven in kennisevaluatie. De hoogst scorende items van het tweede
component zijn aspecten die samen inzicht geven in kennisgebruik. De hoogst scorende
items van component 3 betreffen aspecten die samen inzicht geven in kennisontwikkeling.
Kennisbehoefte tot slot blijkt het best gemeten te worden door één variabele: ik weet welke
kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn werkzaamheden.
Schaal Variabele Cronbach alpha
kennisbehoefte Varb6 n.v.t.
kennisontwikkeling Varb7, varb8 0,631
kennisgebruik Varb25, varb26, varb28 0,679
kennisevaluatie Varb4, varb9, varb10, varb27 0,669
Autonomie Varc42, 44, 45 0,722
Tijd Varb 67, 68, 69 0,613
341
Bijlage 3 Schalen advocatenkantoor CD
Met behulp van de optie “if item deleted” kunnen we nagaan of de Cronbach alpha
verbeterd kan worden door een variabele uit de schaal te halen.
Item-Total Statistics Kennisdelen buiten afdeling
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Als ik iets nieuws heb
geleerd, zorg ik ervoor
dat collega's buiten mijn
afdeling dit ook kunnen
leren
11,30 4,343 ,211 ,402
Kennis die ik heb, deel
ik met collega's buiten
mijn afdeling
11,18 3,216 ,539 -,060(a)
Collega's buiten mijn
afdeling vertellen mij
wat ze weten, wanneer
ik daarom vraag
9,70 5,780 ,137 ,445
Collega's buiten mijn
afdeling vertellen mij
wat ze kunnen, wanneer
ik daarom vraag
9,55 6,318 ,102 ,462
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
342
Item-Total Statistics Kennisevaluatie
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik weet welke
inhoudelijke kennis
nodig is voor het
uitvoeren van mijn werk
12,09 4,960 ,395 ,555
Mijn kennis blijft
voldoende actueel voor
het uitvoeren van mijn
werk
12,91 3,273 ,475 ,432
Ik gebruik regelmatig
nieuwe kennis voor
mijn werk
12,45 4,131 ,300 ,576
Ik ondersteun mijn
collega's bij het op peil
houden van hun kennis
13,18 3,091 ,421 ,491
Item-Total Statistics Tijd
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik heb geen tijd om
kennis te delen met
anderen
6,84 2,588 ,266 -,259(a)
Ik kan in mijn werk tijd
vrijmaken om nieuwe
vaardigheden te
ontwikkelen
7,56 4,190 -,163 ,707
Binnen deze organisatie
is het de bedoeling dat
er ook tijd besteed
wordt aan het vergaren
van nieuwe kennis
6,59 2,378 ,317 -,417(a)
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
343
We zien dat alleen de Cronbach alpha van de tijdschaal verbeterd kan worden door het
verwijderen van de variabele: “Ik kan in mijn werk tijd vrijmaken om nieuwe vaardigheden
te ontwikkelen”. Deze variabele kan mijns inziens verwijderd worden omdat de
overgebleven variabelen nog voldoende inzicht geven in de besteding van tijd bij
kennismanagement.
De variabelen in de schaal “kennisdelen buiten afdeling” analyseren we nader met de factor
analyse.
Rotated Component Matrix(a) Kennisdelen buiten afdeling
Component
1 2
Als ik iets nieuws heb geleerd, zorg ik
ervoor dat collega's buiten mijn afdeling dit
ook kunnen leren -,252 ,899
Kennis die ik heb, deel ik met collega's
buiten mijn afdeling ,100 ,936
Collega's buiten mijn afdeling vertellen mij
wat ze weten, wanneer ik daarom vraag ,928 -,012
Collega's buiten mijn afdeling vertellen mij
wat ze kunnen, wanneer ik daarom vraag ,921 -,111
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser
Normalization.
a Rotation converged in 3 iterations.
De hoogst scorende items van component 1 (> 0,500) blijken aspecten te betreffen die
samen inzicht geven in kennisdeling door collega’s buiten de afdeling. De hoogst scorende
items van component 2 (> 0,500) betreffen aspecten die inzicht geven in het delen van
kennis buiten de afdeling door een individu. De Cronbach alpha van de hoogst scorende
items uit component 1 (varb23 & 24) ) is goed: 0,831. De Cronbach alpha van de hoogst
scorende items uit component 2 (varb21&22) is goed: 0,821.
344
De schaal kennisevaluatie blijkt na het toepassen van de factor analyse geen bevredigend
resultaat op te leveren. De oorspronkelijke indeling van de kennisevaluatie-schaal van Van
den Hooff, Vijvers en De Ridder (varb27-varb30) blijkt wel betere resultaten op te leveren,
de Cronbach alpha meet in eerste instantie 0,602. Na verwijdering van varb27 kan de
Cronbach alpha verbeterd worden tot 0,666. Deze variabele kan verwijderd worden omdat
de overgebleven variabelen nog voldoende inzicht geven in de mate van kennisevaluatie in
een organisatie.
345
De uiteindelijke schalen voor kantoor CD zien er als volgt uit:
# Schaal Variabelen of vragen
(zie bijlage voor
vragen)
Cronbach alpha
gegevens kantoor CD
1 Kennisbehoefte varb6 n.v.t.
2 Kennisontwikkeling Varb7 – varb8 0,696
3 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,807
4 kennisdelen binnen afdeling Varb15 – varb20 0,622
5 Kennisdelen door collega’s buiten
afdeling
Varb23, 24 0,831
Kennisdelen door individu buiten
afdeling
Varb 21, 22 0,821
6 Kennisgebruik Varb25, varb26,
varb28
0,725
7 Kennisevaluatie Varb28-30 0,666
8 Openheid Varc34-varc37 0,702
9 Respect Varc38-varc41 0,823
10 Autonomie Varc42, 44, 45 0,720
11 Communicatieklimaat Varc46-varc49 0,587
12 Helderheid doelen en visie Varc50-varc52 0,873
13 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,669
14 Stimulatie Varc58-varc61 0,889
15 Feedback Varc62-varc66 0,739
16 Tijd Varb 67, 68, 69 0,707
17 Betrokkenheid management Varb33 n.v.t.
346
Bijlage 4 Schalen Advocatenkantoor CD, Wetenschappelijk
Instituut & Ziekenhuis
Met behulp van de optie if item deleted kan nagegaan worden of en welke items schaal
verwijderd kunnen worden om de homogeniteit van de schaal te doen toenemen. Voor de
schalen kennisbehoefte en kennisgebruik blijkt dit niet mogelijk. . Omdat deze schalen elk
uit maar twee variabelen bestaan heeft een factor analyse op deze schalen weinig zin.
Derhalve zullen de variabelen uit deze twee schalen los gemeten worden. Door uit de schaal
openheid de variabele c37 (Binnen mijn afdeling zijn de mensen qua communicatie
gesloten) te verwijderen verbeterd de homogeniteit van deze schaal voldoende (Cronbach
alpha = 0,718). Door uit de schaal autonomie de variabele c43 (Ik ben in mijn werktempo
afhankelijk van de kennis van collega's) te verwijderen verbeterd de homogeniteit van deze
schaal voldoende (Cronbach alpha = 0,644). Door uit de schaal Communicatieklimaat de
variabele c49 (Ik heb regelmatig informeel contact met mijn collega's) te verwijderen
verbeterd de homogeniteit van deze schaal voldoende (Cronbach alpha =0 ,676). Door uit
de schaal Helderheid doelen en visie de variabele c51 te verwijderen verbeterd de
homogeniteit van deze schaal voldoende (Cronbach alpha =0,662).
Item-Total Statistics Kennisbehoefte
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik weet welke
inhoudelijke kennis nodig
is voor het uitvoeren van
mijn werk
3,99 1,247 ,157 .(a)
Ik weet welke kennis ik
mis voor het uitvoeren
van mijn werkzaamheden
4,63 ,377 ,157 .(a)
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
347
Item-Total Statistics Kennisgebruik
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik maak zo nodig gebruik
van de kennis waarover
mijn collega's beschikken
3,34 1,490 ,287 .(a)
De kennis die ik heb,
wordt goed gebruikt door
deze organisatie
4,45 ,506 ,287 .(a)
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
Item-Total Statistics Openheid
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Binnen mijn afdeling
wordt openhartig over
fouten en/of
vergissingen gesproken
10,43 3,548 ,293 -,204(a)
Als ik ergens mee zit is
er altijd wel een collega
waar ik aan kan kloppen
9,61 4,061 ,373 -,205(a)
Teleurstellingen worden
binnen mijn afdeling met
elkaar gedeeld
10,34 3,195 ,373 -,370(a)
Binnen mijn afdeling
zijn de mensen qua
communicatie gesloten
11,25 7,350 -,383 ,718
a The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates
reliability model assumptions. You may want to check item codings.
348
Item-Total Statistics Autonomie
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik kan mijn werktempo
zelf bepalen 10,62 6,272 ,339 ,383
Ik ben in mijn werktempo
afhankelijk van de kennis
van collega's
11,45 7,080 ,085 ,644
Ik heb in mijn werk de
vrijheid eigen doelen te
bepalen
10,98 6,048 ,373 ,350
Ik kan zelf bepalen hoe ik
mijn werkzaamheden
uitvoer
10,35 6,664 ,473 ,309
Item-Total Statistics Communicatieklimaat
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Als het nodig is, kunnen
collega's in deze
organisatie elkaar om
hulp vragen
12,21 4,684 ,504 ,449
Ik kan gemakkelijk bij
mijn direct
leidinggevende naar
binnen lopen om iets te
vragen
11,81 5,628 ,497 ,480
Ik heb regelmatig
formeel contact met
mijn collega's als
onderdeel van mijn werk
12,43 4,930 ,424 ,520
Ik heb regelmatig
informeel contact met
mijn collega's
11,92 6,819 ,181 ,676
349
Item-Total Statistics Helderheid doelen en visie
Scale Mean if
Item Deleted
Scale
Variance if
Item Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Er is een duidelijke visie
die wordt gedeeld door
alle medewerkers van
deze organisatie
6,32 14,074 ,347 ,253
Ik ben op de hoogte van
de doelstellingen van
deze organisatie
5,46 4,477 ,260 ,662
De doelstellingen worden
helder gecommuniceerd
naar de medewerkers
6,36 14,423 ,369 ,257
350
De uiteindelijke schalen voor de vergelijking zien er als volgt uit:
# Schaal Variabelen of vragen (zie bijlage voor
vragen)
Cronbach alpha
1 Kennisbehoefte1 Varb4 n.v.t.
2 Kennisbehoefte2 varb6 n.v.t.
3 Kennisontwikkeling Varb7 – varb11 0,666
4 Kennistoegang Varb12 – varb14 0,740
5 kennisdelen binnen
afdeling
Varb15 – varb20 0,762
6 Kennisdelen buiten
afdeling
Varb21-varb24 0,657
7 Kennisgebruik1 Varb25 n.v.t.
8 Kennisgebruik2 Varb26 n.v.t.
9 Kennisevaluatie Varb27-varb30 0,680
10 Openheid Varc34-varc36* 0,718
11 respect Varc38-varc41 0,795
12 Autonomie Varc42, varc44, varc45* 0,644
13 Communicatieklimaat Varc46-varc48* 0 ,676
14 Helderheid doelen en
visie
Varc50, varc52* 0,662
15 Betrokkenheid Varc53-varc57 0,663
16 Stimulatie Varc58-varc61 0,729
17 Feedback Varc62-varc66 n.v.t.
18 Tijd Varc67-varc70 n.v.t.
19 Betrokkenheid
management
Varb33 n.v.t.
351
Bijlage 5 Samenhang tussen omgevingsfactoren en
kennisprocessen kantoren MN, JK, KL & CD
352
353
• Openheid: Er is een matig verband tussen openheid en kennisdelen binnen de
afdeling (r = 0,466, p < 0.05), openheid en kennisgebruik (r = 0,479, p < 0.05) en
openheid en kennisevaluatie (r=0,311, p<0,05). Er is geen samenhang tussen
openheid en kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang en kennisdelen
buiten de afdeling.
• Respect: Er is een matig verband tussen respect en kennisontwikkeling (r = 0,479,
p < 0.05) en respect en kennisdelen (r = 0,407, p < 0.05). Ook is er een matig
verband tussen en respect en kennisgebruik (r = 0,548, p < 0.05) en respect en
kennisevaluatie (r = 0,408, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen respect en
kennisbehoefte (r = 0,357, p < 0.05). Er is geen samenhang tussen respect en
kennistoegang en respect en kennisdelen buiten de afdeling.
• Autonomie: Er is een zwak verband tussen autonomie en kennisevaluatie (r=0,277,
p<0.05). Er is geen samenhang tussen autonomie en kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang kennisdelen binnen de afdeling, kennisdelen
buiten de afdeling en kennisgebruik.
• Communicatieklimaat: Er is een matig verband tussen communicatieklimaat en
kennisgebruik (r = 0,499, p < 0.05) en communicatieklimaat en kennisevaluatie (r
= 0,429, p < 0.05). Ook is er een matig verband tussen communicatieklimaat en
kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,397, p < 0.05). Er is een zwak verband
tussen communicatieklimaat en kennisbehoefte (r=0,296, p<0.05) en
communicatieklimaat en kennisontwikkeling (r=0,275, p<0,05). Er is geen
samenhang tussen communicatieklimaat en kennistoegang en kennisdelen buiten
de afdeling.
• Helderheid doelen: Er is een matig verband tussen heldere doelen en
kennistoegang (r = 0,483, p < 0.05) en tussen heldere doelen en kennisgebruik (r =
0,534, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen heldere doelen en kennisdelen
binnen de afdeling (r = 0,383, p < 0.05) en tussen heldere doelen en
kennisevaluatie (r = 0,345, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen helderheid
doelen en kennisdelen buiten de afdeling (r=0,285, p<0.05). Er is geen samenhang
tussen heldere doelen en kennisbehoefte en tussen heldere doelen en
kennisontwikkeling.
• Betrokkenheid: Er is een matig verband tussen betrokkenheid en kennisgebruik (r
354
= 0,405, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen betrokkenheid en
kennisevaluatie (r = 0,293, p<0.05). Er is geen samenhang tussen betrokkenheid
en kennisbehoefte, kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdelen binnen de
afdeling en kennisdelen buiten de afdeling.
• Stimulatie: Er is een matig verband tussen stimulatie en kennisgebruik (r = 0,635 p
< 0.05) en stimulatie en kennisevaluatie (r = 0,417, p < 0.05). Er is een zwak
verband tussen stimulatie en kennisdelen binnen de afdeling (r = 0,328, p < 0.05).
Er is geen samenhang tussen stimulatie en kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang en kennisdelen buiten de afdeling.
• Feedback: Er is een matig verband tussen feedback en kennisdelen binnen de
afdeling (r = 0,528, p < 0.05) en feedback en kennisgebruik (r = 0,528, p < 0.05).
Er is een zwak verband tussen feedback en kennisevaluatie (r=0,327, p<0.05). Er
is geen samenhang tussen feedback en kennisbehoefte, kennisontwikkeling,
kennistoegang en kennisdelen buiten de afdeling.
• Tijdsdruk: Er is een matig verband tussen tijdsdruk en kennisgebruik (r = 0,535, p
< 0.05). Er is een zwak verband tussen tijdsdruk en kennisdelen buiten de afdeling
(r = 0,366, p < 0.05). Er is geen samenhang tussen tijd en kennisbehoefte,
kennistoegang, kennisdelen binnen de afdeling en kennisevaluatie.
• Betrokkenheid management bij kennisdeling: Er is een matig verband tussen
betrokkenheid van het management en kennisgebruik (r = 0,521, p < 0.05). Er is
geen samenhang tussen betrokkenheid van het management en kennisbehoefte,
kennisontwikkeling, kennistoegang, kennisdelen binnen de afdeling en
kennisdelen buiten de afdeling.
355
Bijlage 6 Samenhang tussen omgevingsfactoren en IT kantoor CD
356
357
• Openheid: Er is geen verband tussen openheid en het gebruik van e-mail, intranet,
internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Respect: Er is een matig verband tussen respect en het gebruik van intranet (r =
0,421, p < 0.05). Er is geen samenhang tussen het gebruik van e-mail, internet,
databanken, groupware en kennissystemen.
• Autonomie: Er is een negatief verband tussen autonomie en het gebruik van
databanken. Er is geen verband tussen autonomie en het gebruik van e-mail,
intranet, internet, groupware en kennissystemen.
• Communicatieklimaat: Er is geen verband tussen communicatieklimaat en het
gebruik van intranet, internet, e-mail, databanken, groupware en kennissystemen.
• Helderheid doelen: Er is geen verband tussen de helderheid van doelen en het
gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Betrokkenheid: Er is geen verband tussen betrokkenheid en het gebruik van
kennissystemen, e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Stimulatie: Er is een matig verband tussen stimulatie en het gebruik van
kennissystemen (r = 0,499, p < 0.05). Er is geen samenhang tussen stimulatie en
het gebruik van e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Feedback: Er is geen samenhang tussen feedback en het gebruik van groupware, e-
mail, intranet, internet, databanken en kennissystemen.
• Tijdsdruk: Er is geen samenhang tussen tijdsdruk en het gebruik van e-mail,
intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Betrokkenheid management bij kennisdeling: Er is een negatief verband tussen
betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van internet
(r=-0,358, p < 0.05). Er is geen verband tussen betrokkenheid van het management
bij kennisdeling en het gebruik van e-mail, intranet, databanken, groupware en
kennissystemen.
358
Bijlage 7 Samenhang tussen omgevingsfactoren en technieken
kantoor CD
359
360
• Openheid: Er is geen samenhang tussen openheid en het gebruik van hyperlinks,
brainstorms en thesauri.
• Respect: Er is geen verband tussen respect en het gebruik van thesauri, hyperlinks
en brainstorms.
• Autonomie: Er is geen verband tussen autonomie en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Communicatieklimaat: Er is geen verband tussen tussen communicatieklimaat en
het gebruik van thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Helderheid doelen: Er is geen verband tussen de helderheid van de doelen en
thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Betrokkenheid: Er is een matig verband tussen betrokkenheid en brainstorms (r =
0,487, p < 0.05). Er is geen verband tussen betrokkenheid en thesauri en
hyperlinks.
• Stimulatie: Er is een matig verband tussen stimulatie en brainstorms (r = 0,435, p
< 0.05). Er is geen verband tussen stimulatie en thesauri en hyperlinks.
• Feedback: Er is een matig verband tussen feedback en brainstorms (r= 0,469, p <
0.05). Er is geen verband tussen feedback en thesauri en hyperlinks.
• Tijdsdruk: Er is geen verband tussen tijdsdruk en thesauri, hyperlinks en
brainstorms.
• Betrokkenheid management bij kennisdeling: Er is een negatief verband tussen
betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van hyperlinks
(r = -0,471, p < 0.05). Er is geen verband tussen betrokkenheid van het
management bij kennisdeling en het gebruik van thesauri en brainstorms.
361
Bijlage 8 Samenhang tussen omgevingsfactoren en overige
hulpmiddelen kantoor CD
362
363
• Autonomie: Er is geen verband tussen autonomie en het gebruik van diverse
overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en functioneringsgesprekken.
• Communicatieklimaat: Er is een matig verband tussen communicatieklimaat en
samenwerken in projectteams (r= 0,473, p < 0.05) en communicatieklimaat en
functioneringsgesprekken (r= 0,444, p < 0.05). Er is geen verband tussen
communicatieklimaat en het gebruik van modellen, diverse overleggen,
persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Helderheid van doelen: Er is een zwak verband tussen helderheid van doelen en
het gebruik van modellen (r= 0,384, p < 0.05). Er is geen verband tussen
helderheid van doelen en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams,
functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Betrokkenheid: Er is een matig verband tussen betrokkenheid en samenwerken in
projectteams (r= 0,477, p < 0.05) en tussen betrokkenheid en
functioneringsgesprekken (r= 0,501, p < 0.05). Er is geen verband tussen
betrokkenheid en het gebruik van diverse overleggen, modellen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Stimulatie: Er is een matig verband tussen stimulatie en functioneringsgesprekken
(r= 0,448, p < 0.05). Er is geen verband tussen stimulatie en samenwerken in
projectteams, het gebruik van het persoonlijk ontwikkelplan, het gebruik van
diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het
persoonlijk ontwikkelplan.
• Feedback: Er is een matig verband tussen feedback en functioneringsgesprekken
(r= 0,407, p < 0.05). Er is geen verband tussen feedback en het gebruik van
diverse overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek,
samenwerken in projectteams en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Tijdsdruk: Er is een matig verband tussen tijdsdruk en samenwerken in
projectteams (r= 0,430, p < 0.05) en tijdsdruk en functioneringsgesprekken (r=
0,431, p < 0.05). Er is geen verband tussen tijdsdruk en het gebruik van modellen,
diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek en het persoonlijk
364
ontwikkelplan.
• Betrokkenheid management bij kennisdeling: Er is geen verband tussen
betrokkenheid van het management bij kennisdeling en het gebruik van diverse
overleggen, modellen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
365
Bijlage 9 Samenhang tussen IT en kennisprocessen kantoor CD
366
367
• Kennisbehoefte: Er is geen verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van e-
mail, intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisontwikkeling: Er is geen verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik
van e-mail, intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennistoegang: Er is een zwak verband tussen kennistoegang en het gebruik van
e-mail (r= 0,379, p < 0.05). Er is geen verband tussen kennistoegang en het
gebruik van intranet, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling: Er is geen verband tussen
kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van e-mail, intranet,
internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling: Er is geen verband tussen
kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van
kennissystemen, e-mail, intranet, internet, databanken en groupware.
• Kennisgebruik: Er is een matig verband tussen kennisgebruik en het gebruik van
intranet (r= 0,432, p < 0.05). Er is geen verband tussen kennisgebruik en het
gebruik van e-mail, internet, databanken, groupware en kennissystemen.
• Kennisevaluatie: Er is een zwak verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van
kennissystemen (r= 0,381, p < 0.05). Er is geen verband tussen kennisevaluatie en
het gebruik van e-mail en het gebruik van intranet, internet, databanken en
groupware.
368
Bijlage 10 Samenhang tussen technieken en kennisprocessen
kantoor CD
369
370
• Kennisbehoefte: Er is geen verband tussen kennisbehoefte en het gebruik van
thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisontwikkeling: Er is geen verband tussen kennisontwikkeling en het gebruik
van brainstorms, thesauri en hyperlinks.
• Kennistoegang: Er is geen verband tussen kennistoegang en het gebruik van
thesauri, hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling: Er is geen verband tussen
kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling: Er is geen verband tussen
kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van thesauri,
hyperlinks en brainstorms.
• Kennisgebruik: Er is geen verband tussen kennisgebruik en het gebruik van
hyperlinks, brainstorms en thesauri.
• Kennisevaluatie: Er is geen verband tussen kennisevaluatie en het gebruik van
brainstorms, thesauri en hyperlinks.
371
Bijlage 11 Samenhang tussen overige hulpmiddelen en
kennisprocessen kantoor CD
372
373
• Kennisbehoefte: Er is een negatief verband tussen kennisbehoefte en het gebruik
van diverse overleggen (r= -0,354, p < 0.05). Er is een zwak verband tussen
kennisbehoefte en het gebruik van de bibliotheek (r= 0,350, p < 0.05). Er is geen
verband tussen kennisbehoefte en modellen, persoonlijke dossiervorming,
samenwerken in projectteams, het persoonlijk ontwikkelplan en
functioneringsgesprekken.
• Kennisontwikkeling: Er is een zwak verband tussen kennisontwikkeling en het
gebruik van modellen (r= 0,371, p < 0.05) en tussen kennisontwikkeling en het
gebruik van de bibliotheek (r= 0,391, p < 0.05). Er is geen verband tussen
kennisontwikkeling en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het
persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennistoegang: Er is een matig verband tussen kennistoegang en het gebruik van
modellen (r= 0,629, p < 0.05). Er is geen verband tussen kennistoegang en het
gebruik van diverse overleggen, de bibliotheek, persoonlijke dossiervorming,
samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk
ontwikkelplan.
• Kennisdeling door collega’s buiten de afdeling: Er is geen verband tussen
kennisdeling door collega’s buiten de afdeling en het gebruik van modellen,
diverse overleggen, de bibliotheek, persoonlijke dossiervorming, samenwerken in
projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk ontwikkelplan.
• Kennisdeling door individuen buiten de afdeling: Er is een matig verband tussen
kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van het persoonlijk
ontwikkelplan (r= 0,473, p < 0.05) en persoonlijke dossiervorming (r=0,377,
p<0.05). Er is een negatief verband tussen kennisdeling door individuen buiten de
afdeling en het gebruik van diverse overleggen (r= - 0,443, p < 0.05). Er is geen
verband tussen kennisdeling door individuen buiten de afdeling en het gebruik van
modellen, bibliotheek, samenwerken in projectteams en functioneringsgesprekken.
• Kennisgebruik: Er is een zwak verband tussen kennisgebruik en het gebruik van
modellen (r= 0,381, p < 0.05). Er is geen verband tussen kennisgebruik en het
gebruik van diverse overleggen, persoonlijke dossiervorming, bibliotheek,
samenwerken in projectteams, functioneringsgesprekken en het persoonlijk
374
ontwikkelplan.
• Kennisevaluatie: Er is een matig verband tussen kennisevaluatie en het gebruik
van modellen (r= 0,525, p < 0.05) en kennisevaluatie en het gebruik van het
persoonlijk ontwikkelpan (r= 0,414, p < 0.05). Er is geen verband tussen
kennisevaluatie en het gebruik van diverse overleggen, persoonlijke
dossiervorming, bibliotheek, samenwerken in projectteams en
functioneringsgesprekken.
375
Bijlage 12 Verschillen tussen advocaten in kantoor CD, het
wetenschappelijk instituut en het ziekenhuis
Kennisprocessen
ANOVA
Sum of
Squares df
Mean
Square F Sig.
Between
Groups 1,046 2 ,523 1,400 ,249
Within
Groups 63,140 169 ,374
Ik weet welke inhoudelijke kennis
nodig is voor het uitvoeren van mijn
werk
Total 64,186 171
Between
Groups 2,141 2 1,071 ,857 ,426
Within
Groups 209,835 168 1,249
Ik weet welke kennis ik mis voor het
uitvoeren van mijn werkzaamheden
Total 211,977 170
Between
Groups 2,441 2 1,221 3,382 ,036
Within
Groups 60,645 168 ,361
Schaal kennisontwikkeling
Total 63,086 170
Between
Groups 2,297 2 1,148 1,604 ,204
Within
Groups 120,297 168 ,716
Schaal kennistoegang
Total 122,594 170
376
Between
Groups ,390 2 ,195 ,485 ,616
Within
Groups 67,502 168 ,402
Schaal kennis delen binnen afdeling
Total 67,892 170
Between
Groups 1,799 2 ,899 1,392 ,251
Within
Groups 108,524 168 ,646
Schaal kennis delen buiten afdeling
Total 110,322 170
Between
Groups ,059 2 ,029 ,057 ,944
Within
Groups 86,471 169 ,512
Ik maak zo nodig gebruik van de
kennis waarover mijn collega's
beschikken
Total 86,529 171
Between
Groups ,420 2 ,210 ,139 ,870
Within
Groups 254,342 169 1,505
De kennis die ik heb, wordt goed
gebruikt door deze organisatie
Total 254,762 171
Between
Groups 2,492 2 1,246 1,790 ,170
Within
Groups 114,201 164 ,696
Schaal kennisevaluatie
Total 116,694 166
377
Schaal kennisontwikkeling
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 101 4,1267
Wetenschappelijk instituut 37 4,1297 4,1297
Advocatenkantoor CD 33 4,4303
Sig. 1,000 ,050
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,622.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Overzicht verschillende gemiddelden van niet significant verschillend scorende
kennisprocessen
Homogeneous Subsets
Ik weet welke inhoudelijke kennis nodig is voor het uitvoeren van mijn werk
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1
Ziekenhuis 102 4,59
Wetenschappelijk instituut 37 4,59
Advocatenkantoor D 33 4,79
Sig. ,273
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,687.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
378
Ik weet welke kennis ik mis voor het uitvoeren van mijn werkzaamheden
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1
Wetenschappelijk instituut 37 3,89
Ziekenhuis 101 3,95
Advocatenkantoor D 33 4,21
Sig. ,368
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,622.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Schaal kennistoegang
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1
Ziekenhuis 101 3,8548
Wetenschappelijk instituut 37 4,0901
Advocatenkantoor D 33 4,0909
Sig. ,387
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,622.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
379
Schaal kennis delen binnen afdeling
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1
Advocatenkantoor D 33 4,1111
Ziekenhuis 101 4,2178
Wetenschappelijk instituut 37 4,2523
Sig. ,545
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,622.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Schaal kennis delen buiten afdeling
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1
Wetenschappelijk instituut 37 3,2162
Ziekenhuis 101 3,2178
Advocatenkantoor D 33 3,4773
Sig. ,278
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,622.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
380
Ik maak zo nodig gebruik van de kennis waarover mijn collega's beschikken
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1
Wetenschappelijk instituut 37 4,43
Ziekenhuis 102 4,44
Advocatenkantoor D 33 4,48
Sig. ,936
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,687.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
De kennis die ik heb, wordt goed gebruikt door deze organisatie
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1
Ziekenhuis 102 3,30
Wetenschappelijk instituut 37 3,38
Advocatenkantoor D 33 3,42
Sig. ,888
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,687.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
381
Schaal kennisevaluatie
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1
Ziekenhuis 100 2,9350
Advocatenkantoor D 31 3,1371
Wetenschappelijk instituut 36 3,2153
Sig. ,268
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 42,835.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Kennisontwikkeling: De groepen Advocatenkantoor CD (4.43) en Ziekenhuis ( 4.13)
blijken significant verschillend te scoren op kennisontwikkeling (sig. 0,036, p < .05). De
score van het wetenschappelijk Instituut wijkt niet significant af van het Advocatenkantoor
noch van het Ziekenhuis.
Omgevingsfactoren
• Respect: De groepen Advocatenkantoor CD (4.25), Ziekenhuis ( 4.40) en
Wetenschappelijk Instituut (3.05) blijken significant verschillend te scoren op
respect (Sig. 0,000, p < .05). De score van het wetenschappelijk instituut wijkt
niet significant af van het ziekenhuis noch van het advocatenkantoor. De score van
het advocatenkantoor wijkt niet signifcant af van het ziekenhuis.
• Autonomie: De groepen Advocatenkantoor CD (3.67), Ziekenhuis ( 3.74) en
Wetenschappelijk Instituut (4.16) blijken significant verschillend te scoren op
autonomie (Sig. 0,024, p < .05). De score van het ziekenhuis wijkt niet significant
af van het advocatenkantoor noch van het wetenschappelijk instituut.
• Communicatieklimaat: De groepen Advocatenkantoor CD (4.33), Ziekenhuis (
4.22) en Wetenschappelijk Instituut (4.33) blijken significant verschillend te
scoren op communicatieklimaat (Sig. 0,000, p < .05). De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis en het
382
advocatenkantoor. De score van het advocatenkantoor wijkt niet significant af van
het ziekenhuis.
• Helderheid doelen en visie: De groepen Advocatenkantoor CD (2.75), Ziekenhuis
( 2.52) en Wetenschappelijk Instituut (3.27) blijken significant verschillend te
scoren op helderheid doelen en visie (Sig. 0,001, p < .05). De score van het
advocatenkantoor wijkt niet significant af van het ziekenhuis. De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
• Betrokkenheid: De groepen Advocatenkantoor CD (3.88), Ziekenhuis ( 3.83) en
Wetenschappelijk Instituut (3.11) blijken significant verschillend te scoren op
betrokkenheid (Sig. 0,000, p < .05). De score van het wetenschappelijk instituut
wijkt niet significant af van zowel het ziekenhuis als het advocatenkantoor. De
score van het ziekenhuis wijkt niet significant af van het advocatenkantoor.
• Stimulatie: De groepen Advocatenkantoor CD (3.48), Ziekenhuis ( 3.09) en
Wetenschappelijk Instituut (2.79) blijken significant verschillend te scoren op
stimulatie (Sig. 0,005, p < .05). De score van het ziekenhuis wijkt niet significant
af het wetenschappelijk instituut noch van het advocatenkantoor.
383
Oneway
ANOVA
Sum of
Squares df
Mean
Square F Sig.
Between
Groups 3,929 2 1,965 2,447 ,090
Within
Groups 134,085 167 ,803
Schaal openheid
Total 138,014 169
Between
Groups 49,211 2 24,606 60,332 ,000
Within
Groups 66,885 164 ,408
Schaal respect
Total 116,097 166
Between
Groups 5,795 2 2,898 3,808 ,024
Within
Groups 124,796 164 ,761
Schaal autonomie
Total 130,591 166
Between
Groups 45,960 2 22,980 47,057 ,000
Within
Groups 80,577 165 ,488
Schaal communicatieklimaat
Total 126,537 167
Between
Groups 15,222 2 7,611 7,356 ,001
Within
Groups 171,757 166 1,035
Schaal helderheid doelen en
visie
Total 186,979 168
384
Between
Groups 15,183 2 7,592 19,797 ,000
Within
Groups 61,738 161 ,383
Schaal betrokkenheid
Total 76,921 163
Between
Groups 8,092 2 4,046 5,492 ,005
Within
Groups 119,357 162 ,737
Schaal stimulatie
Total 127,448 164
Between
Groups 3,220 2 1,610 1,269 ,284
Within
Groups 211,775 167 1,268
Het management laat zien dat
kennisdelen belangrijk is
Total 214,994 169
Schaal respect
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Wetenschap-pelijk instituut 36 3,0556
Advocatenkantoor CD 30 4,2500
Ziekenhuis 101 4,4035
Sig. 1,000 ,513
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 42,246.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
385
Schaal autonomie
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Advocatenkantoor CD 32 3,6667
Ziekenhuis 98 3,7347 3,7347
Wetenschap-pelijk instituut 37 4,1622
Sig. ,929 ,060
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 43,808.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Schaal communicatieklimaat
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Wetenschappelijk instituut 37 2,9910
Ziekenhuis 101 4,2244
Advocatenkantoor CD 30 4,3333
Sig. 1,000 ,752
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 42,698.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
386
Schaal helderheid doelen en visie
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 100 2,5200
Advocatenkantoor CD 32 2,7500
Wetenschappelijk instituut 37 3,2703
Sig. ,540 1,000
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 43,939.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Schaal betrokkenheid
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Wetenschappelijk instituut 36 3,1056
Ziekenhuis 98 3,8265
Advocatenkantoor CD 30 3,8800
Sig. 1,000 ,917
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 42,067.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
387
Schaal stimulatie
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Wetenschappelijk instituut 37 2,7905
Ziekenhuis 96 3,0885 3,0885
Advocatenkantoor CD 32 3,4766
Sig. ,239 ,090
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 43,672.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Het management laat zien dat kennisdelen belangrijk is
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1
Ziekenhuis 101 2,50
Advocatenkantoor D 32 2,63
Wetenschappelijk instituut 37 2,84
Sig. ,329
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,002.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
388
Hulpmiddelen
• Gebruik e-mail: De groepen Advocatenkantoor CD (4.88), Ziekenhuis ( 4.20) en
Wetenschappelijk Instituut (4.53) blijken significant verschillend te scoren op het
gebruik van e-mail (Sig. 0,013, p < .05). De score van het wetenschappelijk
instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
• Gebruik intranet: De groepen Advocatenkantoor CD (3.03), Ziekenhuis ( 3.52) en
Wetenschappelijk Instituut (3.97) blijken significant verschillend te scoren op het
gebruik van intranet (Sig. 0,006, p < .05). De score van het ziekenhuis wijkt niet
significant af van het wetenschappelijk noch van het advocatenkantoor.
• Gebruik internet: De groepen Advocatenkantoor CD (4.52), Ziekenhuis ( 3.56) en
Wetenschappelijk Instituut (3.92) blijken significant verschillend te scoren op het
gebruik van internet (Sig. 0,001, p < .05). De score van het wetenschappelijk
instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
• Gebruik databanken: De groepen Advocatenkantoor CD (2.75), Ziekenhuis (
2.52) en Wetenschappelijk Instituut (3.27) blijken significant verschillend te
scoren op het gebruik van databanken (Sig. 0,001, p < .05). De score van het
advocatenkantoor wijkt niet significant af van het ziekenhuis. De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het ziekenhuis noch van het
advocatenkantoor.
• Gebruik bibliotheek: De groepen Advocatenkantoor CD (3.64), Ziekenhuis ( 1.55)
en Wetenschappelijk Instituut (3.38) blijken significant verschillend te scoren op
het gebruik van de bibliotheek (Sig. 0,000, p < .05). De score van het ziekenhuis
wijkt niet significant af van het zowel het wetenschappelijk instituut als
advocatenkantoor CD. De score van het wetenschappelijk instituut wijkt niet
significant af van het advocatenkantoor.
• Gebruik samenwerken in projectteams: De groepen Advocatenkantoor CD (3.31),
Ziekenhuis ( 2.11) en Wetenschappelijk Instituut (3.51) blijken significant
verschillend te scoren op het gebruik van samenwerken in projectteams (Sig.
0,000, p < .05). De score van het ziekenhuis wijkt niet significant af van zowel het
advocatenkantoor als het wetenschappelijk instituut. De score van het
wetenschappelijk instituut wijkt niet significant af van het advocatenkantoor.
389
Oneway ANOVA
Sum of
Squares df
Mean
Square F Sig.
Between Groups 12,393 2 6,197 4,438 ,013
Within Groups 234,566 168 1,396
Gebruik e-mail
Total 246,959 170
Between Groups 15,504 2 7,752 5,211 ,006
Within Groups 251,403 169 1,488
Gebruik Intranet
Total 266,907 171
Between Groups
23,267 2 11,633 7,443 ,001
Within Groups 264,146 169 1,563
Gebruik Internet
Total 287,413 171
Between Groups 51,419 2 25,710 14,244 ,000
Within Groups 301,434 167 1,805
Gebruik
Databanken
Total 352,853 169
Between Groups 156,338 2 78,169 77,988 ,000
Within Groups 164,380 164 1,002
Gebruik
Bibliotheek
Total 320,719 166
Between Groups 67,710 2 33,855 18,850 ,000
Within Groups 287,357 160 1,796
Gebruik
samenwerken in
projectteams
Total 355,067 162
390
Homogeneous Subsets
Gebruik e-mail
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 102 4,20
Wetenschappelijk instituut 36 4,53 4,53
Advocatenkantoor CD 33 4,88
Sig. ,386 ,345
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,193.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Gebruik Intranet
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Advocatenkan-toor CD 33 3,03
Ziekenhuis 102 3,52 3,52
Wetenschappelijk instituut 37 3,97
Sig. ,143 ,187
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,687.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
391
Gebruik Internet
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 102 3,56
Wetenschappelijk instituut 37 3,92 3,92
Advocatenkantoor CD 33 4,52
Sig. ,364 ,065
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,687.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Gebruik Databanken
Tukey HSD
Subset for alpha = .05
Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 101 2,60
Wetenschappelijk instituut 36 3,36
Advocatenkantoor CD 33 3,97
Sig. 1,000 ,087
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,129.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
392
Gebruik Bibliotheek
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 97 1,55
Wetenschappelijk instituut 37 3,38
Advocatenkantoor CD 33 3,64
Sig. 1,000 ,447
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 44,353.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.
Gebruik samenwerken in projectteams
Tukey HSD
Subset for alpha = .05 Soort organisatie
N
1 2
Ziekenhuis 96 2,11
Advocatenkantoor CD 32 3,31
Wetenschappelijk instituut 35 3,51
Sig. 1,000 ,766
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
a Uses Harmonic Mean Sample Size = 42,712.
b The group sizes are unequal. The harmonic mean of the group sizes is used. Type I error
levels are not guaranteed.