1
BASISWOORDENLIJST ENGELS ONDERBOUW
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS
A rondom around
‘n a aankomen to arrive over about kunst art
boven above als as aan de overzijde across vragen to ask
optreden to act in slaap asleep
actief active bij, op at
activiteit activity aanvallen to attack
toevoegen to add tante aunt bang afraid herfst autumn
na after weg away alweer again B
leeftijd age baby baby
geleden ago basis base er mee eens zijn to agree terug back
lucht air slecht bad allemaal all tas bag
alleen alone bal ball
al already bank bank altijd always mand basket
Ik ben I am bad bath hoeveelheid amount zijn to be
‘n an boon bean en and beer bear
boos angry mooi beautiful
een andere another bier beer antwoorden to answer bed bed
enige any slaapkamer bedroom iemand anyone zich gedragen to behave
iets anything voor before
ooit anytime beginnen to begin appel apple achter behind
Wij zijn We are bel bell gebied area onder below
arm arm behalve besides leger army best best
2
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS beter better brengen to bring
tussen between broer brother groot big bruin brown
vogel bird kwast brush geboorte birth bouwen to build
verjaardag birthday verbranden to burn
een beetje a bit zaken business bijten to bite bus bus
zwart black druk busy
bloeden to bleed maar but
blok block kopen to buy
bloed blood bij by blazen, waaien to blow C
blauw blue cake cake bord board roepen, bellen to call
boot boat kunnen can lichaam body kaars candle
koken to boil pet cap
been, bot bone auto car boek book kaart card
grens border zorg care geboren born voorzichtig careful
lenen van to borrow onvoorzichtig careless
beide both dragen to carry fles bottle zaak case
bodem bottom kat cat schaal bowl vangen to catch
doos box centraal central jongen boy eeuw century
tak branch zeker certain
dapper brave stoel chair brood bread kans chance
breken to break veranderen to change ontbijt breakfast jagen to chase
ademen to breathe goedkoop cheap
brug bridge kaas cheese helder bright kip chicken
3
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS kind child koperen copper
kinderen children graan, maïs corn chocolade chocolate hoek corner
keuze choice correct correct kiezen to choose kosten to cost
cirkel circle bevatten to contain
stad city tellen to count klas class land country
slim clever cursus course
schoon clean bedekking cover
duidelijk clear verbrijzelen to crash
klimmen to climb kruis cross klok clock huilen to cry
doek cloth beker cup kleren clothes kast cupboard
wolk cloud snijden to cut bewolkt cloudy D
sluiten to close dansen to dance
koffie coffee gevaarlijk dangerous jas coat donker dark
munt coin dochter daughter koud cold dag day
verzamelen to collect dood dead
kleur colour beslissen to decide kam comb afnemen, dalen to decrease
comfortabel comfortable diep deep gewoon common hert deer
vergelijken to compare afhangen van to depend on komen to come bureau desk
compleet complete vernietigen to destroy
computer computer ontwikkelen to develop conditie condition sterven to die
doorgaan to continue verschillend different controleren to control moeilijk difficult
kok cook avondeten dinner
koel cool richting direction
4
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS vies dirty vijand enemy
ontdekken to discover genieten to enjoy schotel dish genoeg enough
doen to do binnenkomen to enter hond dog gelijk equal
deur door ingang entrance
dubbel double ontsnappen to escape beneden down zelfs even
tekenen to draw avond evening
droom dream gebeurtenis event
jurk dress ooit ever
drinken to drink elke every autorijden to drive iedereen everyone
vallen to drop precies exact droog dry iedereen everybody
eend duck examen examination stof dust voorbeeld example
plicht duty behalve except
E opgewonden excited ieder each oefening exercise
oor ear verwachten to expect vroeg early duur expensive
verdienen to earn uitleggen to explain
aarde earth buitengewoon extremely oost(en) east oog eye
gemakkelijk easy F eten to eat gezicht face
onderwijs education feit fact effect effect falen fail
ei egg vallen fall
acht eight onjuist false elk (van beide) either gezin, familie family
elektrisch electric beroemd famous olifant elephant ver far
anders else boerderij farm
leeg empty vader father einde end snel fast
5
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS vet fat vergeven to forgive
fout, schuld fault vork fork angst fear vorm, schoolklas form
voeden to feed vos fox voelen to feel vier four
vrouwelijk female vrij free
koorts fever vrijheid freedom weinig few bevriezen to freeze
vechten to fight fris fresh
vullen to fill vriend friend
film film vriendelijk friendly
vinden to find van from mooi fine voorste front
vinger finger fruit fruit eindigen to finish vol full
vuur fire lol fun eerste first grappig funny
fit fit meubels furniture
vijf five verder further vastmaken to fix toekomst future
vlag flag G plat flat spel, wedstrijd game
drijven to float tuin garden
vloer floor hek gate bloem (meel) flour algemeen general
bloem flower heer gentleman vliegen to fly krijgen to get
vouwen to fold cadeau gift voedsel food geven to give
gek fool blij glad
voet – voeten foot – feet glas glass voetbal football gaan to go
voor for geit goat kracht force god god
buitenlands foreign goud gold
bos forest goed good vergeten to forget tot ziens goodbye
6
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS opa grandfather van haar hers
oma grandmother zich verstoppen to hide gras grass hoog high
graf grave heuvel hill groot, prachtig great hem him
groen green zijn his
grijs grey raken to hit grond ground hobby hobby
groep group vasthouden to hold
groeien to grow hol hole
geweer gun vakantie holiday
H thuis (at) home haar hair hopen to hope
half half ziekenhuis hospital hal hall heet hot
hamer hammer hotel hotel hand hand huis house
gebeuren to happen hoe how
gelukkig happy honderd hundred moeilijk hard Ik heb honger I am hungry
hoed hat uur hour haten to hate zich haasten to hurry
hebben to have echtgenoot husband
hij he pijn doen to hurt hoofd head I
gezond healthy ik I (altijd hoofdletter !) horen to hear ijs ice
hart heart idee idea hemel heaven als if
zwaar heavy belangrijk important
gewicht height in in hallo hello toenemen to increase
hel hell binnen inside helpen to help in into
kip hen introduceren to introduce
haar her uitvinden to invent hier here ijzer iron
7
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS uitnodigen to invite been leg
is is links left eiland island uitlenen to lend
het it lengte length zijn its minder less
J les lesson
gevangenis jail laten to let baan job brief letter
ergens bijgaan join bibliotheek library
sap juice liggen, liegen to lie
springen to jump het leven life
zojuist just licht light K leuk vinden to like
houden to keep leeuw lion sleutel key lip lip
doden to kill lijst list aardig kind luisteren to listen
koning king klein, weinig little
keuken kitchen leven, wonen to live knie knee slot lock
mes knife eenzaam lonely slaan to knock lang long
weten to know kijken to look
L verliezen to lose ladder ladder heel wat lot
dame lady houden van to love lamp lamp laag low
land land lager lower groot large geluk luck
laatste last M
laat late machine machine onlangs lately belangrijk main
lachen to laugh maken to make lui lazy mannelijk male
leiden to lead man man
blaadje leaf veel many leren to learn plattegrond map
vertrekken to leave punt mark
8
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS markt market veel much
trouwen to marry muziek music zaak matter moeten must
zou kunnen may mijn my mij me N
maaltijd meal naam name
bedoelen to mean smal narrow maatregel measure natie nation
vlees meat natuur nature
medicijn medicine vlakbij near
ontmoeten to meet bijna nearly
lid member nek neck noemen to mention nodig hebben to need
methode method naald needle midden middle buurman/vrouw neighbour
melk milk noch neither miljoen million net net
geest, gedachten mind nooit never
minuut minute nieuws news missen to miss krant newspaper
fout mistake volgende next mix mix aardig nice
model model nacht night
modern modern negen nine moment moment nee no
geld money adellijk, edel noble aap monkey geluid noise
maand month geen none maan moon noch nor
meer more noord(en) north
ochtend morning neus nose meest most niet not
moeder mother niets nothing berg mountain opmerken to notice
mond mouth nu now
bewegen to move nummer number
9
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS O pad path
gehoorzamen to obey patient patient voorwerp object betalen to pay
oceaan ocean vrede peace van of pen pen
vanaf off potlood pencil
aanbod offer mensen people kantoor office peper pepper
vaak often per per
olie oil perfect perfect
oud old periode period
op on persoon person een one benzine petrol
alleen maar only foto photograph open open piano piano
tegenover opposite plukken to pick of or schilderij picture
sinaasappel orange stuk piece
bestellen to order varken pig ander other speld pin
ons, onze our roze pink buiten outside plaats place
over over vliegtuig plane
eigen own plant plant P plastic plastic
bladzijde page bord plate pijn pain spelen to play
schilderen to paint alstublieft please paar pair blij met pleased with
pan pan genoeg plenty
papier paper zak pocket ouders parents punt point
park park vergif poison deel part politie police
partner partner beleefd polite
feest party zwembad pool doorgeven to pass arm poor
verleden past populair popular
10
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS positief positive bereiken to reach
mogelijk possible lezen to read aardappel potato klaar ready
gieten to pour echt real macht power werkelijk really
cadeau, aanwezig present ontvangen to receive
drukken to press verslag, opname record knap pretty rood red
voorkomen to prevent zich herinneren to remember
prijs (van artikel) price doen denken aan to remind
prins prince verwijderen to remove
gevangenis prison huren to rent privé private repareren to repair
prijs (te winnen) prize herhalen to repeat waarschijnlijk probably antwoorden to reply
probleem problem verslag doen van to report produceren to produce uitrusten to rest
beloven to promise restaurant restaurant
bewijs proof resultaat result gepast, netjes proper teruggeven to return
beschermen to protect rijst rice openbaar public rijk rich
trekken to pull rijden (paard, fiets) to ride
straffen to punish rechts, goed right leerling pupil ring ring
duwen to push stijgen to rise leggen to put weg road
Q beroven to rob koningin queen rots rock
vraag question kamer room
snel quick rond round rustig quiet rubber rubber
nogal quite afval rubbish R lomp rude
radio radio regel rule
regen rain liniaal ruler regenachtig rainy rennen to run
zeldzaam rare haasten to rush
11
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS S overhemd shirt
bedroefd sad schoen shoe veilig safe schieten to shoot
zeilen to sail winkel shop zout salt kort short
hetzelfde same zou moeten should
zand sand schouder shoulder redden to save schreeuwen to shout
zeggen to say laten zien to show
school school misselijk sick
wetenschap science zijde side
schaar scissors signaal signal doorzoeken to search stilte silence
zitplaats seat dwaas, idioot silly tweede, seconde second zilver silver
zien to see gelijke similar lijken to seem eenvoudig simple
zelden seldom alleenstaand single
verkopen to sell sinds since zenden, sturen to send zingen to sing
zin sentence zinken to sink bedienen to serve zus sister
zeven seven zitten to sit
verscheidene several zes six seks sex maat size
schaduw shade vaardigheid skill schaduw shadow huid skin
schudden to shake rok skirt vorm shape lucht sky
verdelen to share slapen to sleep
scherp sharp slank slim zij she langzaam slow
schaap sheep klein small laken sheet ruiken to smell
plank shelf glimlachen to smile
schijnen to shine roken to smoke schip ship slang snake
12
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS sneeuw snow steen stone
dus so stoppen to stop zeep soap magazijn store
sok sock storm storm zacht soft verhaal story
enkele some vreemd strange
iemand someone straat street iets something sterk strong
soms sometimes structuur structure
zoon son student student
spoedig soon studeren to study
sorry sorry stom stupid geluid sound vak subject
soep soup succesvol successful zuid(en) south zulk such
ruimte space plotseling sudden spreken to speak suiker sugar
speciaal special geschikt suitable
snelheid speed zomer summer spellen to spell zon sun
doorbrengen to spend zonnig sunny lepel spoon steunen to support
sport sport zeker sure
verspreiden to spread verrassing surprise lente spring zoet sweet
vierkant square zwemmen to swim postzegel stamp zwaard sword
staan to stand ster star T
starten to start tafel table
station station nemen to take
blijven to stay praten to talk stelen to steal lang tall
stoom steam proeven to taste stap step taxi taxi
nog steeds still thee tea
maag stomach onderwijzen to teach
13
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS leraar teacher gereedschap tool
team team tand – tanden tooth – teeth traan tear top top
telefoon telephone totaal total televisie television aanraken to touch
vertellen to tell stad town
tien ten trein train tennis tennis tram tram
verschrikkelijk terrible reizen to travel
test test boom tree
dan than problemen trouble
dat that waar true de, het the vertrouwen trust
hun their twee maal twice dan, toen then proberen to try
daar there draaien to turn dus therefore type type
deze these U
dik thick oom uncle dun thin onder under
ding thing begrijpen to understand denken to think hoofdstuk unit
derde third totdat until
deze, dit this op, omhoog up hoewel though gebruiken to use
bedreiging threat nuttig useful drie three gewoon usual
door through gewoonlijk usually netjes tidy V
stropdas tie groente vegetable
titel title heel very naar to dorp village
vandaag today stem voice teen toe bezoeken to visit
samen together W
morgen tomorrow wachten to wait vanavond tonight wakker maken to wake up
ook too wandelen to walk
14
NEDERLANDS ENGELS NEDERLANDS ENGELS muur wall winter winter
willen to want draad wire warm warm wijs wise
wassen to wash wensen to wish afval waste met with
kijken to watch zonder without
water water vrouw woman weg way wonder wonder
wij we woord word
zwak weak werken to work
dragen (kleding) to wear wereld world
het weer weather druk maken to worry bruiloft wedding slechtste worst
week week schrijven to write gewicht weight verkeerd wrong
welkom welcome Y goed well jaar year
west west ja yes
nat wet gisteren yesterday wat what nog, toch yet
wiel wheel jij you wanneer when jong young
waar where jouw your
wat, welke which Z terwijl while nul zero
wit white rits zipper wie who dierentuin zoo
waarom why wijd wide
echtgenote wife
wild wild zullen will / shall
winnen to win wind wind
raam window
wijn wine