DE BELEVING VAN DE PATIËNT OP EEN ONCOLOGISCH DAGZIEKENHUIS WAT IS DE ROL VAN HET SERVICE DELIVERY NETWORK?
Aantal woorden: 17.205
Behaeghe Camille Stamnummer: 01503321
Botterman Eline Stamnummer: 01505393
Promotor: Prof. Dr. Jeroen Trybou Copromotor: Drs. Kaat De Pourcq Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de richting Management en Beleid van de Gezondheidszorg Academiejaar: 2016 – 2017
DE BELEVING VAN DE PATIËNT OP EEN ONCOLOGISCH DAGZIEKENHUIS WAT IS DE ROL VAN HET SERVICE DELIVERY NETWORK?
Aantal woorden: 17.205
Behaeghe Camille Stamnummer: 01503321
Botterman Eline Stamnummer: 01505393
Promotor: Prof. Dr. Jeroen Trybou Copromotor: Drs. Kaat De Pourcq Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de richting Management en Beleid van de Gezondheidszorg Academiejaar: 2016 – 2017
Abstract
Probleemstelling - Het proces van de dienstverlening binnen de oncologie wordt
beïnvloed door de impact van de huidige beleidsmatige, organisatorische,
financiële en wetenschappelijke evoluties. De dienstverlening kan
geoptimaliseerd worden door de beleving van de patiënt te onderzoeken,
alsook de actoren te inventariseren die de patiënt belangrijk vindt in zijn
netwerk. Er is echter nog maar weinig onderzoek die de beleving bekijkt vanuit
dit netwerkperspectief.
Doelstelling – Inzicht verkrijgen in de beleving van de patiënt op het oncologisch
dagziekenhuis aan de hand van het Service Delivery Network (SDN).
Methode – Semi-gestructureerde interviews met 20 patiënten verdeeld over
twee oncologische dagziekenhuizen. Nadien volgde een kwalitatieve analyse
van de data met behulp van Nvivo 11.
Resultaten en discussie - Binnen het SDN van de patiënt komen de actoren
huisarts, patiëntensysteem, oncoloog, verpleegkundigen, lotgenoten en
ziekenhuis als entiteit (vnl. de infrastructuur) het meeste voor. De inhoud van de
interacties tussen de patiënt en deze actoren heeft voornamelijk betrekking op
de dienstverlening, ontspanning of de hoop op genezing en wordt over het
algemeen positief ervaren, behalve bij medepatiënten.
Conclusie – Door het SDN-perspectief te hanteren, kunnen de activiteiten van
de actoren in het netwerk van de patiënt georganiseerd worden en kan de
beleving van de patiënt beïnvloed worden. In de toekomst zullen de
verantwoordelijkheden van de patiënt in het netwerk groter worden, evenals die
van de mantelzorger. Nieuwe actoren, zoals een zorgcoördinator en
informatietechnologieën, zorgen verder voor verschuivingen in het SDN.
Aantal woorden masterproef: 17.205 (exclusief bijlagen en bibliografie)
Inhoudsopgave
Abstract………………………………………………………………………………….
Inhoudsopgave…………………………………………………………………………
Lijst met tabellen……………………………………………………………………….
Lijst met figuren………………………………………………………………………..
Woord vooraf…………………………………………………………………………...
Inleiding…………………………………………………………………………………
Theoretische achtergrond ............................................................................ 1
1.1 Beleving ................................................................................................ 1
1.2 Service encounter ................................................................................. 4
1.3 Service Delivery Network ...................................................................... 5
Service Delivery Networks en hun impact op beleving ................................ 9
2.1 Dimensies van beleving ...................................................................... 10
2.2 De dimensies van beleving in het Service Delivery Network ............... 12
2.3 Visuele weergave SDN van de patiënt die gebruikmaakt van het
oncologisch dagziekenhuis ........................................................................... 21
Vraagstelling .............................................................................................. 23
Empirisch onderzoek ................................................................................. 24
4.1 Inleiding ............................................................................................... 24
4.2 Methode .............................................................................................. 24
Resultaten .................................................................................................. 33
5.1 Verschillen in het Service Delivery Network ........................................ 33
5.2 Verschillen in SDN tussen de verschillende karakteristieken .............. 36
5.3 Relatie tussen de patiënt en de belangrijkste actoren van zijn SDN ... 38
5.4 Proces ................................................................................................. 47
Discussie ................................................................................................... 50
6.1 Actoren in het Service Delivery Network ............................................. 50
6.2 Rollen in het Service Delivery Network ............................................... 52
6.3 Beperkingen van het onderzoek .......................................................... 54
6.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek ................................................ 56
Conclusie ................................................................................................... 57
Bronnenlijst ................................................................................................ 58
Bijlagen ...................................................................................................... 63
9.1 Bijlage 1: Dimensies van beleving met bron ........................................ 63
9.2 Bijlage 2: Interview guide .................................................................... 66
9.3 Bijlage 3: Informatie- en toestemmingsformulier voor de patiënt ......... 69
9.4 Bijlage 4: Informatieformulier voor het personeel op de afdeling ......... 72
9.5 Bijlage 5: Toestemmingsformulier Ethisch Comité: Behaeghe Camille 73
9.6 Bijlage 6: Toestemmingsformulier Ethisch Comité: Eline Botterman ... 75
9.7 Bijlage 7: Toestemmingsformulier Ethisch Comité .............................. 77
9.8 Bijlage 8: Boomstructuur in Nvivo ....................................................... 78
9.9 Bijlage 9: Resultaten met betrekking tot tevredenheid ........................ 80
Lijst met tabellen
Tabel 1: De impact van het SDN op beleving ................................................... 13
Tabel 2: Zoekstring ........................................................................................... 25
Tabel 3: Inclusie- en exclusiecriteria ................................................................ 27
Tabel 4: Karakteristieken van de onderzoekspopulatie .................................... 30
Tabel 5: Verschillende actoren in het SDN van de onderzoekspopulatie ......... 34
Tabel 6: Actoren per fase van de ‘patiënt journey’ ........................................... 36
Tabel 7: Eigenschappen van de actoren in de interactie .................................. 40
Tabel 8: Evaluatie van de actoren door de patiënt ........................................... 42
Tabel 9: Reden van tegenstand ....................................................................... 49
Tabel 10: Reden van voorstand ....................................................................... 49
Lijst met figuren
Figuur 1: Theoretisch SDN van de patiënt die gebruikmaakt van het oncologisch
dagziekenhuis ........................................................................................... 21
Woord vooraf
Deze Masterproef is het sluitstuk van onze Master Management en Beleid van
de Gezondheidszorg aan de Universiteit van Gent. Via deze weg zouden we
graag een dankwoord richten tot alle personen die zorgden voor begeleiding,
aanmoediging en steun.
In de eerste plaats willen wij onze promotor Prof. Dr. Jeroen Trybou bedanken
voor de begeleiding tijdens het ontwikkelen van ons onderzoeksvoorstel en de
verdere uitwerking van de Masterproef. Daarnaast willen wij ook graag onze
copromotor, Drs. Kaat De Pourcq, in de bloemetjes zetten voor de goede
begeleiding en gerichte feedback die ze ons gedurende lange tijd heeft
geboden.
Ten tweede willen wij ook graag de meewerkende instanties prijzen voor de
warme ontvangst en hun bereidheid tot medewerking. Zonder hen was deze
masterproef niet mogelijk geweest.
Tot slot willen wij ook onze ouders en vrienden bedanken. Deze personen
zorgden steeds voor wat positiviteit wanneer één van ons het wat moeilijker
had. Als laatste wensen wij natuurlijk ook elkaar te bedanken voor het delen
van lief en leed gedurende het volledige proces.
Camille Behaeghe en Eline Botterman
Gent, mei 2017
1
Inleiding
De laatste jaren wordt een groot deel van de bevolking geconfronteerd met kanker
(Lau, Watson, & Hasani, 2014; Pini et al., 2014; Ponsignon, Smart, Williams, & Hall,
2015; van Lent, Goedbloed, & Van Harten, 2009; Zapka, Taplin, Ganz, Grunfeld, &
Sterba, 2012). De bevolking wordt steeds ouder als gevolg van een toenemende
levensverwachting, meer en betere screeningsmethodes (met als gevolg een hogere
incidentie van kanker) en een expansie van behandelingsopties. Dat zorgt ervoor dat
steeds meer patiënten intraveneuze, subcutane, intramusculaire of orale
chemotherapie krijgen in een curatief of palliatief kader. (Brédart et al., 2015; Lau et
al., 2014; Lerebours et al., 2015; Säilä, Mattila, Kaila, Aalto, & Kaunonen, 2008; van
Lent et al., 2009)
Sinds enkele jaren is er een toename in specialistische oncologische zorg door de
vele wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen binnen de oncologie
(Doyle, Lennox, & Bell, 2013; Hjörleifsdóttir, Hallberg, & Gunnarsdóttir, 2010; Lau et
al., 2014; Nguyen et al., 2011; Ponsignon et al., 2015; van Lent et al., 2009; Zapka
et al., 2012). Dit vakgebied wordt gekenmerkt door zijn multidisciplinaire aard en
complexiteit (Brédart et al., 2015; Lau et al., 2014; Lis, Rodeghier, Grutsch, & Gupta,
2009; Nguyen, Anota, Brédart, et al., 2014; van Lent et al., 2009; Zapka et al., 2012).
De toenemende specialisatie en technologische vooruitgang zijn deels
verantwoordelijk voor de stijgende gezondheidszorguitgaven inzake kanker, hetgeen
op zijn beurt een trigger is voor verandering in de organisatie van de
gezondheidszorg (Blayney et al., 2012; Masucci, Guerriere, Zagorski, & Coyte, 2013;
Säilä et al., 2008; Trepanier & Allain, 2014; van Lent et al., 2009).
Binnen het zorglandschap zijn er veranderingen op til om de zorg zoveel mogelijk
extramuraal of in dagopname te organiseren (Farfan-Portetl, 2015). Er zal dus
minder in residentiële en meer in ambulante- en thuiszorg worden voorzien. Men wil
ambulante oncologische zorg zo efficiënt mogelijk organiseren in het kader van
kostenbeheersing om tegelijkertijd de patiënt meer comfort te bieden en de kwaliteit
van leven te verbeteren. De bredere context van beleidsmatige, organisatorische,
financiële en wetenschappelijke evoluties kan een impact hebben op het proces van
zorgverlening binnen de oncologie. Door de elementen binnen deze domeinen beter
2
op elkaar af te stemmen, kan de dienstverlening worden verbeterd (Ponsignon et al.,
2015; Zapka et al., 2012).
Het proces op een oncologisch dagziekenhuis is niet ongecompliceerd. Het bestaat
uit een multidisciplinair en complex samengaan van verschillende events, geleverd
door verschillende gezondheidsorganen (Kallen, Terrell, Lewis-Patterson, & Hwang,
2012). Afhankelijk van de nood en het belang dat de patiënt hecht aan die organen,
kunnen deze deel uitmaken van zijn netwerk. De mate waarin patiënten waarde
hechten aan de actoren wordt nog versterkt door het feit dat de zorg, behandeling en
follow-up van oncologische patiënten een lange tijdsperiode beslaat (Bredart et al.,
2015; Nguyen, Anota, Bredart, et al., 2014; Tsianakas et al., 2012). Het netwerk kan
zowel uit professionele als uit niet-professionele actoren bestaan, die elk een invloed
kunnen uitoefenen op de manier waarop de patiënt de zorg beleeft. Bij chronische
aandoeningen zoals kanker is de coördinatie van, en samenwerking tussen, de
verschillende actoren in een netwerk erg belangrijk. Zo kan men de complexe
problematiek holistisch benaderen en worden schaarse middelen kostenefficiënt
aangewend (Tax, McCutcheon, & Wilkinson, 2013).
De evoluties binnen het oncologisch domein staan in schril contrast met het weinige
onderzoek naar de beleving van de patiënt in een oncologische ambulante setting
(Doyle et al., 2013; McCarthy, Datta, & Sherlaw-Johnson, 2009; Pini et al., 2014;
Ponsignon et al., 2015). Literatuur die de beleving van patiënten op een oncologisch
dagziekenhuis beschrijft, is beperkt. Het is dus niet geheel duidelijk wat het concept
beleving exact inhoudt en welke elementen bijdragen tot een positieve of negatieve
invloed erop (Ponsignon et al., 2015). Patiënten worden ook steeds mondiger en
verwachten steeds meer van de gezondheidszorg en de kwaliteit daarvan. Door
rekening te houden met de beleving van de patiënt in het beleid van een
zorgvoorziening, kan er waarde gecreëerd worden (Doyle et al., 2013; Elina
Jaakkola, Aarikka-Stenroos, McColl-Kennedy, Cheung, & Ferrier, 2015; Lemke,
Clark, & Wilson, 2011; McColl-Kennedy, Vargo, Dagger, & Sweeney, 2009; Payne,
Storbacka, & Frow, 2008; Ponsignon et al., 2015; Raleigh, Frosini, Sizmur, &
Graham, 2012). Het bestuderen van het concept patiëntenbeleving is belangrijk om
tegemoet te komen aan de noden en verwachtingen van de patiënt en op die manier
zorg op maat te kunnen leveren. In de literatuur benadert men het concept beleving
3
vaak vanuit een procesgerichte visie en is er weinig tot geen onderzoek die dat
bekijkt vanuit een ander kader.
Het opzet van deze scriptie is dan ook om de beleving van de patiënt op een andere
manier te gaan benaderen, met name vanuit een Service Delivery Network (SDN).
Het theoretisch kader waarbinnen deze netwerkvisie zich situeert, is ‘Service
Dominant Logic’ (SDL). Dit ‘framework’ zegt dat er waarde gecreëerd kan worden,
doordat actoren in het netwerk diensten uitwisselen en in interactie gaan. Tijdens
deze acties zetten zij hun competenties in, om voordeel voor de ander te creëren.
Door een SDN-perspectief te hanteren, ontstaat er een meer realistische en bredere
kijk op de dienstverleningservaring van de patiënt dan wanneer de ‘service
encounter1’ in een netwerk context geplaatst wordt. (Lemon & Verhoef, 2016; Provan
& Milward, 2006)
Er werd gekozen om de beleving van de patiënt, die gebruikmaakt van het
oncologisch dagziekenhuis, aan de hand van kwalitatief onderzoek te benaderen.
Om zowel het netwerk als de beleving in kaart te brengen, werd er inductief tewerk
gegaan. Uit twee oncologische dagziekenhuizen in verschillende organisaties in
Vlaanderen werden 20 patiënten geselecteerd. De data werden verzameld via een
semi-gestructureerd interview, waarbij het ‘case study team’ bestond uit twee
onderzoekers. De verwerking van de antwoorden gebeurde door gebruik te maken
van kwalitatieve analysesoftware, namelijk Nvivo versie 11.
Het eerste deel van deze scriptie bestaat uit een literatuuronderzoek omtrent de
beleving en welke rol het Service Delivery Netwerk hierin speelt. Daarin worden
eerst enkele theoretische concepten toegelicht om nadien de mogelijke relaties en
verbanden uitgebreid te omschrijven. In het tweede deel worden de resultaten van
het empirisch onderzoek omtrent de beleving van de patiënt vanuit het SDN
uitgewerkt, om nadien over te gaan tot de discussie en het besluit.
De keuze om deze masterproef in duo uit te werken, vloeit voort uit het feit dat er
enerzijds meer participanten kunnen geselecteerd worden in het kwalitatief
onderzoek en er anderzijds diepgaander geanalyseerd kan worden. Eveneens zorgt
een tweede onderzoeker voor een grotere objectiviteit en zo voor een verhoogde
1 Het contact tussen dienstverlener en patiënt tijdens het verlenen van een dienst
4
validiteit. Daarnaast scherpt het werken in duo de competentie aan om op een
constructieve wijze samen te werken.
In wat volgt, wordt aangegeven wie voor welk onderdeel verantwoordelijk was. Ieder
had een vooraf overeengekomen eindverantwoordelijkheid met betrekking tot
specifieke hoofdstukken. Het al dan niet hebben van een eindverantwoordelijkheid,
impliceert niet dat er geen nauwe samenwerking en intens overleg was.
Het literatuuronderzoek viel onder de hoofdverantwoordelijkheid van Camille
Behaeghe, maar werd wel in nauwe samenwerking met Eline Botterman
geschreven. Zo schreef Eline Botterman de hoofdstukken ‘Service encounter’ en
‘Service Delivery Network’. Daarnaast nam Camille eveneens de
eindverantwoordelijkheid op met betrekking tot de discussie. Het afnemen van de
interviews, het coderen en analyseren was een gedeelde verantwoordelijkheid en
werd door beide onderzoekers gedaan. Eline nam de eindverantwoordelijkheid op
zich met betrekking tot het empirische luik en het uitschrijven van de
resultatensectie. Daarnaast was zij ook verantwoordelijk voor het formuleren van het
besluit.
1
Theoretische achtergrond
1.1 Beleving
Ondanks het feit dat er weinig onderzoek is naar de beleving van de patiënt in de
gezondheidszorg vanuit een netwerkperspectief, is dit, naast klinische effectiviteit en
patiëntveiligheid, een belangrijke indicator om de kwaliteit van de dienstverlening in
kaart te brengen. Gezien de mogelijke impact ervan op de klinische resultaten,
maakt het concept steeds vaker onderdeel uit van het (strategisch) beleid in de
gezondheidszorg (Doyle et al., 2013; Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012;
Tsianakas et al., 2012).
Het concept ‘beleving’ vindt zijn oorsprong in de bedrijfswereld, waar men spreekt
over ‘customer experience’. Gentile, Spiller, and Noci (2007) omschrijven beleving
als: “The customer experience originates from a set of interactions between a
customer and a product, a company, or part of its organization, which provoke a
reaction. This experience is strictly personal and implies the customer’s involvement
at different levels (rational, emotional, sensorial, physical and spiritual.)”.
Een andere definitie van dit construct wordt geformuleerd door Meyer and Schwager
(2007): “Customer Experience is the internal and subjective response customers
have to any direct or indirect contact with a company. Direct contact generally occurs
in the course of purchase, use, and service and is usually initiated by the customer.
Indirect contact most often involves unplanned encounters with representatives of a
company’s products, service or brands and takes the form of word-of-mouth
recommendations or criticisms, advertising, news reports, reviews and so forth”.
Meyer and Schwager (2007) stellen dus dat er slechts sprake kan zijn van beleving
indien er een interactie plaatsvindt tussen de klant en een dienstverlenerssysteem.
In die interactie wordt er waarde gecreëerd en spreekt men van waardecreatie (zie
hoofdstuk 1.1.1). In de literatuur verwijst men doorgaans naar de definitie van Meyer
and Schwager (2007) als het over ‘customer experience’ of beleving gaat. Dit is één
van de drie manieren waarop men beleving kan bekijken vanuit ‘Service Dominant
Logic’ (SDL). De twee andere manieren om naar beleving te kijken zijn enerzijds
door de ogen van de organisatie en anderzijds door de ogen van de patiënt zelf
(Lemon & Verhoef, 2016).
2
De kijkwijze van Meyer and Schwager (2007) impliceert dat beleving wordt gevormd
in een bredere context en door meerdere actoren in het netwerk dan enkel de patiënt
in kwestie (Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015). Wanneer de
verschillende actoren in het netwerk samenwerken, zorgt dit voor een betere
coördinatie, wordt er efficiënter gebruikgemaakt van de beschikbare middelen en is
men beter in staat om complexe problemen aan te pakken en op te lossen. Zeker bij
chronische ziekten, zoals kanker, is dit netwerkperspectief erg van belang. Het
netwerk dat in deze scriptie wordt beoogd, is datgene wat de patiënt zelf creëert om
zijn (gezondheids)doel te bereiken, namelijk het Service Delivery Network (SDN)
( Tax et al., 2013).
Aangezien de patiënt of cliënt mee de waarde creëert van een dienst, is hij een ‘co-
creator’. Zijn inbreng is medebepalend voor de waarde die in deze interactie
gecreëerd wordt. (Elina Jaakkola et al., 2015; McColl-Kennedy et al., 2009;
Sweeney, Danaher, & McColl-Kennedy, 2015)
In de gezondheidszorg is eerder weinig onderzoek beschikbaar over de beleving van
de patiënt vanuit een serviceperspectief (De Pourcq, Gemmel, & Verleye, 2016;
Doyle et al., 2013; McCarthy et al., 2009; Pini et al., 2014; Ponsignon et al., 2015;
Raleigh et al., 2012; Vanlerberghe, 2016). In de literatuur omschrijft een oude
definitie van Cleary, Edgman-Levitan, McMullen, and Delbanco (1992) de beleving
van de patiënt als “Feedback from patients on what actually happened in the course
of receiving care or treatment”. Deze definitie houdt in dat de beleving slechts
gevormd wordt door bepaalde elementen binnen het dienstverleningsproces en dat
andere factoren, buiten dit proces, geen relevante impact hebben op beleving. Naast
deze oude omschrijving, wordt tevens een definitie van Ponsignon et al. (2015)
gebruikt om beleving te capteren. Zij omschrijven het concept beleving als zijnde de
patiënt zijn perceptie en evaluatie van alle directe, indirecte en onafhankelijke
interacties welke zich tijdens het dienstverleningsproces voordoen.
Uit bovenstaande definities kan geconcludeerd worden dat de beleving van een
individu, en hoe die gevormd wordt, een complex en multidimensionaal gegeven is.
Meerdere directe en indirecte interacties tussen het individu en de organisatie (en
alles wat met die organisatie te maken heeft), alsook de betrokkenheid van het
individu op verschillende niveaus, bepalen dit subjectief gegeven. (Doyle et al.,
3
2013; Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et al., 2012;
Verhoef et al., 2009)
Aangezien de huidige omschrijvingen van beleving eerder fragmentarisch zijn, is er
nood aan een duidelijke en universele definitie die de reeds bestaande
omschrijvingen integreert (Ali, Kim, Li, & Jeon, 2016; Klaus & Maklan, 2012;
Ponsignon et al., 2015). Eveneens is er slechts in beperkte mate literatuur
beschikbaar over hoe de beleving wordt gevormd (Doyle et al., 2013; Ponsignon et
al., 2015). Ook naar context-specifieke elementen die een invloed uitoefenen op de
beleving, is verder onderzoek nodig (Ponsignon et al., 2015).
In wetenschappelijk onderzoek wordt vaak gesproken over de tevredenheid van de
patiënt. Omtrent dit concept is reeds veel onderzoek gedaan in alle takken van de
gezondheidszorg en dus ook binnen het oncologisch dagziekenhuis. Tevredenheid
is slechts een onderdeel die de beleving van de patiënt mede zal bepalen (Bredart et
al., 2015; Lemon & Verhoef, 2016).s Binnen de literatuur is er nog steeds een
discussie gaande over de relatie of verhouding tussen beide concepten. Zo is
tevredenheid volgens Bleich (2009) geen onderdeel van beleving en behoort
beleving tot één van de aspecten die de tevredenheid bepaalt. Tevredenheid zou
deels verklaard kunnen worden door de beleving van de patiënt met daarnaast
andere voorspellende determinanten. Dit wordt weerlegd door Lemon and Verhoef
(2016) en Bredart et al. (2015) die tevredenheid zien als één van de onderdelen die
de beleving van patiënten bepaalt.
1.1.1 Waardecreatie
Waardecreatie wordt door McColl-Kennedy et al. (2009) gedefinieerd als het
voordeel dat gerealiseerd wordt door de integratie van middelen, activiteiten en
interacties met actoren in het service netwerk van de patiënt.
Naast het feit dat de patiënt zelf een actieve rol krijgt in het gezondheidsgebeuren
als ‘co-creator’, transformeert ook de rol van de zorgverlener van actief zorg
verlenen vόόr de patiënt, naar het zorg verlenen samen mét de patiënt (Gemmel &
Verleye, 2010). De beleving van de patiënt wordt niet louter gevormd door de
interactie tussen zorgverlener en patiënt, maar ook door andere activiteiten en
interacties waaraan hij deelneemt samen met familie, vrienden en medepatiënten.
4
Alle professionele en niet-professionele actoren in het netwerk, zowel binnen als
buiten de dienstverleningsorganisatie, hebben een invloed op de beleving (Elina
Jaakkola et al., 2015).
Ook aan de organisatiezijde kan er waarde gecreëerd worden. Uit het onderzoek
van Meester, Mehrotra, Natarajan, and Seifert (2010) blijkt dat organisaties steeds
meer aan outsourcing doen om hun dienstverlening te stroomlijnen, kosten te
drukken en nieuwe inkomsten voort te brengen. Belangrijk is dat deze organisaties
operationele overwegingen integreren in hun tactische keuzes. Door deze integrale
aanpak kunnen organisaties waarde creëren door lagere kosten en schaalvoordelen.
1.2 Service encounter
Beleving wordt gevormd door een interactie tussen enerzijds de patiënt zelf en
anderzijds het dienstverleningssysteem. Deze tweezijdige interactie wordt
gedefinieerd als een ‘service encounter’ en kan bestaan uit direct of indirect contact
tussen de patiënt en de dienstverlener. Door de interactie met het
dienstverleningssysteem kan de patiënt toegevoegde waarde creëren. (Bitner,
Booms, & Tetreault, 1990; Payne et al., 2008; Surprenant & Solomon, 1987)
In meer recente literatuur wordt het begrip ‘service encounter’ verruimd met het
perspectief van een ‘customer journey2’. Een ‘customer journey’ verwijst naar een
traject of proces met meerdere stadia die een patiënt aflegt doorheen de tijd om zijn
gezondheidsdoel te realiseren. Het bestaat uit verschillende ‘service encounters’ met
één of meerdere organisaties. Die organisaties maken ook deel uit van het SDN van
de betrokken patiënt. (Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015; Tax,
McCutcheon, & Wilkinson, 2013)
De patiënt is hierbij een ‘resource integrator’ waarbij hij zelf bepaalde diensten zal
coördineren om zo een (gezondheids)doel te bereiken (Tax et al., 2013). De
dienstverlener daarentegen reguleert de dienstverlening en ondersteunt de
activiteiten van de patiënt (Tax et al., 2013). De ‘customer journey’ bestaat dus uit
een geheel van ‘service encounters’ met verscheidene dienstverleners, die op hun
beurt het netwerk van de patiënt vormen. Deze visie past binnen de gedachtegang
2 Patiëntentraject
5
van Verhoef et al. (2009), dewelke stellen dat beleving een holistisch gegeven is, en
wordt beïnvloed door meerdere zaken in het volledige proces dan door één enkele
‘service encounter’. Dit impliceert dat indrukken en inzichten die de patiënt verwerft
uit een interactie met één dienstverlener, niet alleenstaand zijn, en dus kaderen
binnen zijn SDN (Lemon & Verhoef, 2016; Tax et al., 2013; Verhoef et al., 2009).
1.3 Service Delivery Network
Het SDN wordt door Tax et al. (2013) gedefinieerd als twee of meer organisaties die,
in de ogen van de patiënt, verantwoordelijk zijn voor het voorzien van een
aaneengesloten, algehele service ervaring.
Tourigny, Durand, Bonin, Hébert, and Rochette (2004) stellen dat de onderlinge
afhankelijkheid van intersectorale samenwerkingsmechanismen de basis vormt voor,
en een essentieel component is van, een SDN. Volgens Rodrigues et al. (2015)
omvat een SDN een groep van organisaties die een gedefinieerde populatie voorziet
van dienstverlening, of afspraken maakt over deze voorziening. Het gaat over een
verantwoorde en patiëntgerichte dienstverlening die van hoge kwaliteit is en alle
niveaus van zorg en preventie omvat. Verder is een netwerk niet gelimiteerd door
bepaalde grenzen en kan het dus oneindig groot zijn en een groot aantal spelers
vervatten (Borgatti & Halgin, 2011; Gummesson, 2008; Tax et al., 2013).
Graddy and Chen (2006) stellen dat SDN’s een betekenisvolle uitwisseling van
middelen omvatten en er sprake is van een zekere mate van gezamenlijke
besluitvorming tussen de betrokken actoren. Wanneer deze netwerken een
gedecentraliseerde en geïntegreerde dienstverlening leveren die voordelen inhoudt
voor de patiënt, kan gesproken worden over een sterk netwerk. Volgens Borgatti and
Halgin (2011) zijn de verscheidene actoren via schakels aan elkaar verbonden.
Indien er een schakel aanwezig is tussen twee actoren, kan het contact tussen die
actoren een invloed uitoefenen op de patiëntbeleving.
Graddy and Chen (2006) stellen dat er vrijwillige allianties ontstaan tussen
organisaties wanneer men strategische behoeften kan inwilligen door die relaties. Zo
zullen er bijvoorbeeld allianties opgericht worden tussen twee organisaties wanneer
de ene organisatie voordelige mogelijkheden of middelen heeft waarover de andere
organisatie niet beschikt. Deze studies zijn sterk gericht op (relaties tussen)
6
organisaties en bekijken het SDN niet vanuit een patiënten-perspectief. In het huidig
onderzoek omtrent SDN’s is dit een duidelijke tekortkoming.
1.3.1 Variabiliteit van de beleving binnen de ‘customer journey’
De beleving van de patiënt is volatiel doorheen het volledige proces. Binnen het
perspectief van de ‘customer experience dynamics’ kan de huidige beleving
beïnvloed worden door een eerdere ervaring in de ‘customer journey’. (Lemon &
Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015; Tax et al., 2013; Verhoef et al., 2009)
De beleving van de patiënt heeft een dynamische aard. Het kan enerzijds fluctueren
afhankelijk van de fase van de ‘patient journey’, en anderzijds door de (combinatie
van) actor(en) binnen het SDN. Fluctuaties kunnen te wijten zijn aan eerdere
ervaringen in het proces of andere interne en externe factoren. Dit maakt het moeilijk
om de algemene beleving doorheen de ‘customer journey’ in kaart te brengen. De
noden van de patiënt zijn niet rechtlijnig waardoor er zich een verschuiving of een
wissel van actoren binnen het SDN voordoet. (Lemke et al., 2011; Lemon & Verhoef,
2016; Ponsignon et al., 2015; Verhoef et al., 2009)
De variabiliteit van beleving doorheen de tijd heeft eveneens implicaties voor een
dienstverleningsorganisatie. Eens het SDN van de patiënt in kaart gebracht is, zal
men erop bedacht moeten zijn dat dit niet geldt voor de volledige verdere toekomst,
maar nog kan veranderen. Nieuwe actoren kunnen een rol opeisen in het netwerk
van de patiënt, terwijl anderen op de achtergrond verdwijnen. Dit impliceert dat er
vaak nieuwe samenwerkingsverbanden zullen worden aangegaan. (Borgatti &
Halgin, 2011; Tax et al., 2013)
1.3.2 Toenemend belang van het Service Delivery Network
Het SDN biedt een voordeel gezien het de activiteiten van de actoren in het netwerk
van de patiënt helpt organiseren en het zo mogelijk maakt de beleving van de patiënt
te managen (Tax et al., 2013). Als gezondheidszorgsystemen georganiseerd worden
in netwerken, leidt dit volgens Rodrigues et al. (2015) tot een verbetering van
klinische zorg, hygiënische omstandigheden, tevredenheid van de patiënt en een
daling van de plaatselijke uitgaven. Ook het gebruik van het SDN-perspectief in de
dagelijkse praktijk biedt een meerwaarde doordat dit de organisatie een kans biedt
haar strategische positie in het netwerk van de patiënt te versterken. Toch is de
7
impact van dit netwerk op de beleving nog niet duidelijk. Door meer inzicht te
verwerven in het SDN en een actieve en participerende positie in te nemen, kan een
organisatie de beleving van de patiënt beïnvloeden. (Tax et al., 2013)
De laatste tijd stijgt de aandacht rond het SDN-perspectief. Hiertoe liggen twee grote
redenen aan de grondslag, met name de toenemende fragmentatie van de
dienstverlening en de stijgende aandacht in de literatuur rond netwerk-denken.
1.3.2.1 Stijgende fragmentatie van de dienstverlening
Een eerste en belangrijkste reden is de stijgende fragmentatie van de
dienstverlening. Steeds meer patiënten komen in aanraking met meerdere
dienstverleners om hun gezondheidsdoelstellingen te kunnen bereiken (Bredart et
al., 2015). Dit kan in relatie gebracht worden met de toenemende chroniciteit en
morbiditeit. Indien er een samenwerkingsverband ontstaat tussen de actoren in het
SDN van de patiënt, kunnen aanvullende diensten voorzien worden. Op die manier
kan de patiënt gebruikmaken van één pakket aan dienstverlening om zijn noden te
vervullen of doelstellingen te realiseren. Een geïntegreerde dienstverlening zal dan
ook zorgen voor een positieve beleving en toegevoegde waarde (Lemon & Verhoef,
2016; Tax et al., 2013).
Bijkomend gaan dienstverleningsorganisaties zich steeds meer specialiseren in
bepaalde kerntaken en bijgevolg andere diensten gaan uitbesteden die vroeger wel
intern aangeboden werden. Als gevolg van die ‘outsourcing’, en het contact met
meerdere dienstverleners, zijn er dus meerdere ‘service encounters’. Hierin speelt
het internet ook een onmiskenbare rol (Ponsignon et al., 2015; Tax et al., 2013). De
stijgende afhankelijkheid van complementaire dienstverleningsorganisaties en de
specialisatie onder dienstverleners zijn tevens het gevolg van de stijgende
technologische complexiteit. Het internet heeft er ook voor gezorgd dat de patiënt
een ‘resource integrator’ wordt en zo zijn eigen netwerk kan creëren. Dit impliceert
dat de patiënt zijn eigen hulpbronnen (al dan niet gevonden via het internet) zal
integreren in diegene die reeds worden voorzien door de organisaties. De patiënt
heeft dus de bevoegdheid om de aangeboden en zelfgekozen diensten in te richten
en te coördineren om zijn (gezondheids)doel te bereiken. Op die manier wordt het
voor de patiënten gemakkelijker om een zicht te krijgen op het aanbod van de
dienstverlening en kan men deze ook vergelijken. Verder zorgt de evolutie van het
8
internet en sociale media ervoor dat patiënten hun ervaringen op een vlotte manier
kunnen delen met andere patiënten. Waar men vroeger beroep ging doen op een
gekende dienstverlener binnen de familie- of vriendenkring, kan men er nu zelf één
selecteren met behulp van het internet (Lemon & Verhoef, 2016; Tax et al., 2013).
1.3.2.2 Stijgende aandacht in de literatuur rond netwerk-denken
Een tweede reden waarom het belangrijk is om het SDN-perspectief te hanteren in
de dienstverlening, is de ontwikkeling in de literatuur rond de beleving van de
patiënt. Er is namelijk een trend zichtbaar waarin men steeds meer de impact van
externe krachten (namelijk de krachten van buiten de dienstverleningsorganisatie
zoals de omgeving) op de ‘service encounters’ erkent. Er zijn meestal meerdere
contacten met dienstverlenersorganisaties nodig om aan de noden van een patiënt
tegemoet te komen. Dit is de reden waarom vaker wordt uitgegaan van een
netwerkperspectief dat de beleving van de patiënt bepaalt, eerder dan één enkele
‘service encounter’. (Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015; Tax et al.,
2013; Verhoef et al., 2009)
Er kan besloten worden dat het belangrijk is om het aanbod van
dienstverleningsorganisaties te bekijken vanuit het perspectief en de behoefte van
de patiënt. Dit draagt bij tot het bereiken van vooropgestelde
gezondheidsdoelstellingen. (Tax et al., 2013)
9
Service Delivery Networks en hun impact op beleving
Een netwerk heeft vier grote dimensies, namelijk actoren, verbanden, relaties en
structurele eigenschappen.
Een eerste onderdeel zijn de actoren, met name een groep personen, objecten of
gebeurtenissen. In een Service Delivery Network (SDN) includeert men de actoren
met wie de patiënt op een directe manier in interactie gaat voor een specifieke
algehele dienstverlening. Enerzijds gaat het om personen die contractueel
verbonden zijn met een dienstverleningsorganisatie en namens deze organisatie op
een directe manier service verlenen aan de patiënt. Anderzijds wordt dit ook ruimer
gezien en omvat het SDN alle personen en zaken die instaan voor de
dienstverlening aan de patiënt. Dit gaat dan bijvoorbeeld over familie, mantelzorgers,
medepatiënten, andere gezondheidszorgorganisaties, maar ook de materiële
omgeving van de patiënt, het internet etc. De mate van onderlinge afhankelijkheid
tussen deze verschillende actoren van het SDN kan variëren van laag tot hoog.
Daarnaast is de interactie met één actor heel nauw verbonden met interacties tussen
andere actoren binnen het SDN van de patiënt. (Tax et al., 2013; Vanlerberghe,
2016)
De verbanden in het SDN zijn een tweede onderdeel binnen dit netwerk-denken.
Daarmee worden de linken of banden tussen de actoren of aanknooppunten
bedoeld. Een derde dimensie verwijst naar de relaties, met name de specifieke
soorten verbanden tussen de actoren (Scott & Laws, 2010).
De laatste en vierde dimensie omvat de structurele eigenschappen. Dit zijn de
eigenschappen van het netwerk waarvoor kwantitatieve metingen zijn ontwikkeld.
Een voorbeeld van een kwantitatieve meting is de grootte van het netwerk, hetgeen
het aantal directe banden tussen de actoren meet (Scott & Laws, 2010). Vaak zal
een netwerk groter zijn bij patiënten die worden geconfronteerd met een complexe
aandoening en multimorbiditeit, aangezien zij beroep doen op meerdere instanties
(Vanlerberghe, 2016).
10
De rol van netwerken binnen de dienstverlening komt eerder weinig aan bod in de
literatuur. Toch is er heel wat vraag naar een benadering vanuit desbetreffend
‘framework’ (Gummesson, 2008; Scott & Laws, 2010). Zo benadrukken Tax et al.
(2013) dat er onderzoek nodig is naar hoe dienstverleningsorganisaties hun
managementstructuren kunnen aanpassen aan een omgeving waar de patiënt de
centrale actor is in het SDN. Het beleid en de ontwikkeling van het netwerk wordt
steeds complexer, waardoor er inzicht moet worden verkregen in het co-
creatieaspect. Van hieruit gaat de patiënt immers zijn netwerk creëren en er
verantwoordelijkheid in opnemen.
Er kan geconcludeerd worden dat beleving een holistisch gegeven is dat niet enkel
wordt beïnvloed door de organisatie zelf, maar ook door andere componenten die
buiten de organisatie, maar binnen het netwerk van de patiënt, liggen (Doyle et al.,
2013; Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012; Verhoef
et al., 2009). Het geheel van actoren die de beleving vormgeeft, maakt deel uit van
het netwerk van de patiënt. Afgezien van deze verscheidenheid aan actoren verschilt
de beleving ook naargelang het stadium van de ziekte waarin de patiënt zich bevindt
(Ponsignon et al., 2015).
2.1 Dimensies van beleving
Er worden verschillende dimensies van beleving beschreven in de literatuur. Dagger,
Sweeney, and Johnson (2007) gebruiken het dimensiemodel. Daarin worden vier
grote aspecten beschreven die beleving beïnvloeden, namelijk de technische,
interpersoonlijke en administratieve kwaliteit en als laatste de kwaliteit van de
omgeving. Daar dit model in eerste instantie bedoeld is om de kwaliteit van de
geleverde diensten in kaart te brengen en er weinig tot geen literatuur beschikbaar is
over het gebruik in relatie tot beleving, stelt zich de vraag in welke mate dit model
geschikt is.
Sampson (2012) deelt de beleving van de patiënt op in drie elementen, met name
directe, indirecte en onafhankelijke processen. Door deze onderverdeling kunnen er
volgens Sampson (2012) verscheidene kansen alsook knelpunten binnen de ‘service
encounters’ geïdentificeerd worden. Deze benadering houdt rekening met het
holistische karakter van beleving. Eveneens past dit binnen het concept van
11
waardecreatie, daar er tijdens een ‘service encounter’ sprake is van een uitwisseling
en integratie van kennis en activiteiten tussen de actoren. Ook in ander onderzoek
worden gelijkaardige componenten van beleving geïdentificeerd (Ali et al., 2016;
Ponsignon et al., 2015; Walls, Okumus, Wang, & Kwun, 2011).
In een recent kwalitatief onderzoek van Ponsignon et al. (2015) worden er
verscheidene dimensies van beleving onderscheiden. Dit is het eerste, en tot op
heden enige, onderzoek dat de (dimensies van) beleving van een oncologische
patiënt in kaart brengt. In voorgaande literatuur werden reeds gelijkaardige
dimensies van beleving herkend, maar geen enkel onderzoek omvatte eenzelfde
niveau van totaliteit.
Ponsignon et al. (2015) extraheren 22 dimensies van beleving met 51 subdimensies.
De 22 dimensies van beleving worden onderverdeeld in drie grotere groepen,
namelijk (1) directe interacties, (2) indirecte interacties en (3) onafhankelijke
processen. Deze stemmen overeen met de dimensies gedefinieerd door Sampson
(2012). Twee dimensies behoren niet tot één van de groepen, namelijk snelheid en
‘medische outcome’.
Binnen de groep directe reacties worden negen dimensies van beleving
geïdentificeerd die voornamelijk verband houden met het personeel en
medepatiënten waarmee de oncologische patiënt in contact komt. De groep indirecte
interacties includeert acht dimensies zoals bijvoorbeeld procedures en processen,
tijdigheid, toegankelijkheid, etc. In de derde groep, namelijk onafhankelijke
processen, worden drie dimensies herkend zoals bijvoorbeeld reputatie en externe
communicatie.
In bijlage 1 wordt een gestructureerd overzicht gegeven van de verschillende
dimensies van beleving per groep en worden de auteurs vermeld die de specifieke
dimensie ook identificeerden in hun onderzoek naar beleving.
12
2.2 De dimensies van beleving in het Service Delivery Network
Aan de hand van bestaande literatuur en de dimensies in de drie groepen
gedefinieerd door Ponsignon et al. (2015) en Sampson (2012), kunnen verschillende
onderdelen van het SDN gedistilleerd worden. Per groep kunnen actoren, verbanden
en relaties binnen het SDN worden geïdentificeerd (Scott & Laws, 2010; Tax et al.,
2013; Vanlerberghe, 2016). In tabel 1 wordt dit verder uitgewerkt.
Daar het verschil tussen een verband en een relatie aan interpretatie onderhevig is,
worden deze begrippen samengevoegd als één begrip.
13
Tabel 1: De impact van het SDN op beleving
Groep
(Ponsignon et al.,
2015; Sampson,
2012)
Onderdeel van het
SDN (Scott & Laws,
2010; S. Tax et al.,
2013; Vanlerberghe,
2016)
Omschrijving Bronnen
Directie interactie Actoren - Patiënt en gezin/familie (Bleich, 2009; Brédart et al., 2015; Dagger et
al., 2007; Doyle et al., 2013; Lemke et al.,
2011; Lemon & Verhoef, 2016; Nguyen, Anota,
Brédart, et al., 2014; Ponsignon et al., 2015;
Raleigh et al., 2012; Tsianakas et al., 2012;
Verhoef et al., 2009; Walls et al., 2011)
- Administratief en medisch personeel (Bleich, 2009; Brédart et al., 2015; Dagger et
al., 2007; Doyle et al., 2013; Hannon et al.,
2013; Lemke et al., 2011; Lemon & Verhoef,
2016; Lis et al., 2009; Nguyen, Anota, Brédart,
et al., 2014; Pinto et al., 2014; Ponsignon et
al., 2015; Raleigh et al., 2012; Rozenblum et
al., 2013; Säilä et al., 2008; Tsianakas et al.,
2012; Walls et al., 2011; Yu et al., 2016)
- Medepatiënten (Lemke et al., 2011; Ponsignon et al., 2015;
14
Verhoef et al., 2009; Walls et al., 2011)
- Ziekenhuis als entiteit Idem bronnen dewelke verwijzen naar
personeel
Verbanden/relaties Personeel – patiënt/gezin en familie
Medepatiënten – patiënt/gezin en familie
Personeel – ziekenhuis
Ziekenhuis – patiënt/gezin en familie
Patiënt – gezin/familie
Idem bronnen actoren van directe interacties
Indirecte
interactie
Actoren - Ziekenhuis: procedures en processen (Bleich, 2009; Dagger et al., 2007; Lemke et
al., 2011; Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et
al., 2012)
- Materiële zaken (medische
infrastructuur, lokalen en
voorzieningen)
(Bleich, 2009; Bleustein et al., 2014; Brédart et
al., 2015; Dagger et al., 2007; Hannon et al.,
2013; Lis et al., 2009; Nguyen, Anota, Brédart,
et al., 2014; Anastasia Pini et al., 2014;
Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012;
Rees, Thomas, Kaposztas, & Kumar, 2014;
Säilä et al., 2008; Tremblay, Roberge, &
Berbiche, 2015; Verhoef et al., 2009; Walls et
al., 2011; Yu et al., 2016)
- Andere afdelingen/teams in het (Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et al.,
15
ziekenhuis 2012)
- Externe/andere
gezondheidszorgorganisaties
(Bleich, 2009; Dagger et al., 2007; Lemke et
al., 2011; Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et
al., 2012)
- Overheid (Bryson, Sancino, Benington, & Sørensen,
2017; Provan & Kenis, 2008; Verhoef et al.,
2009)
Verbanden/relaties Ziekenhuis – externe/andere
gezondheidszorgorganisaties
Ziekenhuis – overheid
Ziekenhuis – afdelingen/teams in het
ziekenhuis
Ziekenhuis – processen en procedures
Ziekenhuis – materiële zaken
Patiënt – Ziekenhuis
Patiënt – processen en procedures
Patiënt – Overheid
Patiënt – externe
gezondheidszorgorganisaties
Afdelingen/teams in het ziekenhuis
onderling
Idem bronnen actoren indirecte interacties
16
Externe gezondheidszorgorganisaties
onderling
Onafhankelijke
processen
Actoren
- Ziekenhuis (Ponsignon et al., 2015)
- Reputatie / ’Brand’ / WOM3 (Ali et al., 2016; Lemke et al., 2011; Lemon &
Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015)
- Externe gezondheidzorgorganisaties (Dagger et al., 2007; Lemke et al., 2011;
Ponsignon et al., 2015)
- Overheid (Bryson et al., 2017; Provan & Kenis, 2008;
Verhoef et al., 2009)
Verbanden/relaties Ziekenhuis – externe
gezondheidszorgorganisaties
Ziekenhuis – overheid
Externe gezondheidszorgorganisaties –
overheid
Reputatie / ‘Brand’ / WOM – patiënt
Ziekenhuis – reputatie / ‘brand’ / WOM
Idem bronnen onafhankelijke processen
3 ‘Word-of-mouth’
17
2.2.1 De actoren in directe interacties en hun relatie/verband met de patiënt en elkaar
In de groep van directe interacties kunnen vijf actoren geïdentificeerd worden,
namelijk de patiënt, het gezin en familie, het medisch en administratief personeel, de
organisatie en als laatste de medepatiënten. De patiënt is uiteraard een actor in zijn
eigen SDN. Gezien de meeste onderzoeken vertrekken vanuit een patiënt-
gecentreerd denkkader, kan er worden verondersteld dat hij zich centraal in zijn
netwerk bevindt (Brédart et al., 2015; Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012;
Tsianakas et al., 2012). Vaak staat de patiënt er niet alleen voor en heeft hij nog een
sociaal netwerk rond zich. Het is duidelijk dat de beleving wel degelijk door het gezin
en familie zal beïnvloed worden. Door de vertrouwensrelatie met die actor(en) kan
een ervaring, die opgedaan is door een gezins- of familielid, via ‘word-of-mouth’
(WOM) doorwegen op de beleving van de patiënt in kwestie. Het gezin en familie
staan in de meeste gevallen erg dicht bij de patiënt en worden vaak betrokken in de
zorg (of dit zou toch de bedoeling moeten zijn). (Ali et al., 2016; Lemke et al., 2011)
Naast de patiënt als actor worden zowel het medisch als administratief personeel
vernoemd als actoren binnen de directe interacties. De wijze waarop het personeel
een invloed uitoefent op de beleving van de patiënt, zal bepaald worden door
bijvoorbeeld het gedrag en attitude, de deskundigheid, de communicatiewijze etc. In
sommige gevallen blijft de band louter professioneel en eerder formeel, terwijl er in
andere gevallen een vertrouwensband ontwikkeld wordt. De relatie die de patiënt
heeft met het personeel kan bepalend zijn voor de mate waarin hij belang hecht aan
deze actor en zal dus ook een invloed uitoefenen op de beleving. (Brédart et al.,
2015; Dagger et al., 2007; Doyle et al., 2013; Lemke et al., 2011; Lemon & Verhoef,
2016; Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012; Rozenblum et al., 2013;
Tsianakas et al., 2012; Yu et al., 2016)
Daar het personeel werkzaam is binnen een dienstverleningsorganisatie, kan die
organisatie ook herkend worden als actor. De wijze waarop personeel zich gedraagt,
tijd maakt voor de patiënten en dergelijke meer, worden deels bepaald door de
organisatie waarin men werkzaam is. Hier spelen het ‘service concept’ en de
bedrijfscultuur een belangrijke en een niet te onderschatten rol. De band tussen de
instelling en haar personeel impliceert dus dat de instelling onrechtstreeks een band
18
heeft met de patiënt, en zo invloed uitoefent op de beleving. (Gemmel & Verleye,
2010; Jonsson, Johansson, Ponsignon, Smart, & Maull, 2011)
Een laatste een vijfde actor is ‘medepatiënten’. Dat wordt niet ondersteund door
eenzelfde hoeveelheid aan evidentie zoals de actor personeel. Toch wordt dat
regelmatig geïdentificeerd als zijnde een actor dewelke een belangrijke impact kan
uitoefenen op beleving. De invloed op beleving wordt enerzijds bepaald door de
band die een patiënt heeft met medepatiënten en anderzijds door bijvoorbeeld het
gedrag en de steun die medepatiënten stellen/bieden. (Lemke et al., 2011;
Ponsignon et al., 2015; Verhoef et al., 2009; Walls et al., 2011)
2.2.2 De actoren in indirecte interacties en hun relatie/verband met de patiënt en elkaar
In de groep van indirecte interacties kunnen vijf actoren geïdentificeerd worden (zie
tabel 1).
Binnen de instelling waar de patiënt een behandeling krijgt, gelden er verscheidene
procedures en maakt men gebruik van verschillende processen; namelijk de regeling
van administratie en personeelsbezetting. De directe band tussen het ziekenhuis en
de patiënt en de wijze waarop de processen en procedures efficiënt of inefficiënt
geregeld zijn, heeft een impact op hoe de patiënt de zorg beleeft. (Bleich, 2009;
Dagger et al., 2007; Lemke et al., 2011; Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et al.,
2012)
Een actor die een grote impact heeft op de procedures en processen in een
dienstverleningsorganisatie is de overheid, hetgeen meteen ook de tweede actor is.
De overheid heeft een hand in het gezondheidszorggebeuren en de wijze waarop
het georganiseerd wordt. Er is zowel een financiële als een regulerende relatie
tussen de overheid en de instelling in kwestie, hetgeen onrechtstreeks een invloed
zal uitoefenen op de patiëntbeleving. De diagnose kanker brengt bijvoorbeeld een
veelheid aan financiële implicaties met zich mee, zoals de dagelijkse of wekelijkse
vervoerskosten naar het ziekenhuis, werkloosheid of slechts een ziekte- of
invaliditeitsuitkering krijgen, geconsumeerd en aangerekend medisch materiaal door
de afdeling of de thuiszorg, extra consultaties bij andere zorgverleners zoals
psycholoog, diëtist of dermatoloog, etc. Door deze extra kosten kan de prijs van
gezondheidszorg wel een belangrijke determinant van de beleving zijn of worden.
19
Anderzijds heeft de overheid bijvoorbeeld ook een aandeel in de
personeelsbezetting, hetgeen de beleving van de patiënt ook kan beïnvloeden.
(Bryson et al., 2017; Provan & Kenis, 2008)
Materiële zaken zijn een derde actor, waar medische infrastructuur, lokalen en
voorzieningen onder worden verstaan. Het is duidelijk dat een
dienstverleningsorganisatie in zekere mate een invloed uitoefent op deze actor en
bepaalt waarin er geïnvesteerd wordt en waarin niet. Opnieuw speelt de overheid
hier een belangrijke rol in, door bijvoorbeeld het al dan niet toekennen van
investeringssubsidies, forfaits etc. Er is dus een onrechtstreekse band aanwezig
tussen de patiënt en de regulerende overheid. (Bleich, 2009; Dagger et al., 2007;
Ponsignon et al., 2015; Raleigh et al., 2012; Tremblay et al., 2015)
Andere afdelingen en teams in het ziekenhuis worden erkend als een vierde actor in
het SDN (Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et al., 2012). In de literatuur wordt het
verband tussen de afdelingen en teams onderling, en het belang ervan, meermaals
besproken. Een voorbeeld is het overdragen van informatie tijdens een
patiënttransfer of -ontslag. Verder is er een verband tussen de afdelingen en de
instelling zelf, daar de afdeling enerzijds deel zal uitmaken van de organisatie en
anderzijds onderworpen is aan het gedachte- en waardengoed ervan. Hier speelt het
service concept en de bedrijfscultuur opnieuw een belangrijke rol (Gemmel &
Verleye, 2010; Jonsson et al., 2011).
De laatste en vijfde actor binnen de groep indirecte relaties die een invloed uitoefent
op de beleving, is ‘externe (gezondheidszorg)organisaties’ (Bleich, 2009; Dagger et
al., 2007; Lemke et al., 2011; Ponsignon et al., 2015; Tsianakas et al., 2012). Dat
kadert ook binnen de holistische visie van Sampson (2012), dewelke impliceert dat
beleving ook beïnvloed wordt door relaties of verbanden met extramurale instanties,
personen, etc. Daarnaast zal de wijze waarop er een (goede) relatie en
communicatie is tussen de instelling en externe (gezondheidszorg)organisaties, een
onrechtstreekse impact hebben op hoe de patiënt de zorg beleeft.
2.2.3 De actoren in onafhankelijke processen en hun relatie/verband met de patiënt en elkaar
‘Onafhankelijke processen’ is een derde en laatste groep die een invloed uitoefent
op de patiëntbeleving en waar drie actoren in kunnen worden herkend.
20
Twee van de drie actoren houden sterk verband met elkaar, met name de
gezondheidszorgorganisatie zelf en de ‘brand’ of het imago ervan (Ali et al., 2016;
Lemke et al., 2011; Lemon & Verhoef, 2016; Ponsignon et al., 2015). De wijze
waarop het imago gecommuniceerd wordt, verwachtingen creëert bij patiënten en de
kloof met de perceptie van de effectieve dienstverlening, zijn de laatste jaren een erg
belangrijk gegeven in de gezondheidszorg. Er is dan ook een duidelijke link naar het
klovenmodel van Parasuraman, Zeithaml, and Berry (1985). Dat model wordt
gebruikt om de kwaliteit van dienstverlening te meten. Er wordt een vergelijking
gemaakt tussen de verwachte service kwaliteit en de effectieve perceptie ervan. De
mate waarin de verwachte en gepercipieerde kwaliteit van dienstverlening al dan niet
in dezelfde lijn liggen, is eveneens een beïnvloedende factor van beleving. De
evaluatie van de verscheidene ‘service encounters’ in de ‘patient journey’ zal
bepalen of de patiënt in de toekomst nog beroep zal doen op de
dienstverleningsorganisatie. Sterker nog, de wijze waarop de patiënt zijn ervaring
communiceert (WOM), zal ook de beleving van toekomstige patiënten beïnvloeden
(Lemon & Verhoef, 2016). Er kan geconcludeerd worden dat er een expliciete relatie
tussen de ‘brand’ of het imago van een organisatie en de beleving van de patiënt,
aanwezig is.
De derde en laatste actor is opnieuw ‘externe (gezondheidszorg)organisaties’. De
groep onafhankelijke processen impliceert dat de patiënt hier zelf niet bij betrokken
is. Het gaat dus over mogelijke samenwerkingsverbanden of communicatie tussen
externe organisaties en de instelling waarvan de patiënt gebruikmaakt (Dagger et al.,
2007; Lemke et al., 2011; Ponsignon et al., 2015). Eveneens speelt de overheid een
onmiskenbare rol in horizontale en verticale netwerkvorming. Deze actor komt zowel
bij directe en indirecte relaties als bij onafhankelijke processen voor en wordt
daarom ook als overkoepelende, regulerende en sturende actor aanzien (Bryson et
al., 2017; Provan & Kenis, 2008; Verhoef et al., 2009).
21
2.3 Visuele weergave SDN van de patiënt die gebruikmaakt van het oncologisch dagziekenhuis
Na inventarisatie van de verschillende actoren, verbanden en relaties binnen het
SDN die een invloed hebben op de beleving van de patiënt, kan er een theoretisch
SDN voor de oncologische patiënt gecreëerd worden. Gezien bepaalde dimensies
minder grote voorspellers zijn van beleving dan sommige andere, worden enkel die
dimensies geselecteerd die volgens de literatuur een relatief grote invloed
uitoefenen. De mate waarin een dimensie een grote of eerder kleine invloed
uitoefent op beleving, wordt dus bepaald aan de hand van de frequentie waarin de
dimensie in de literatuur werd benoemd, alsook de graad van belangrijkheid die de
auteurs aan desbetreffende dimensie gaven. Dit wordt visueel weergegeven in figuur
1.
In het SDN van de oncologische patiënt zijn er vier prominent aanwezige actoren,
met name (1) het gezin en familie, (2) het medisch en administratief personeel, (3)
het ziekenhuis als entiteit en als laatste (4) andere gezondheidszorgorganisaties. Die
selectie vloeit voort uit het feit dat een groot aantal actoren binnen het SDN een
Figuur 1: Theoretisch SDN van de patiënt die gebruikmaakt van het oncologisch dagziekenhuis
22
verband hebben met één (of meerdere) van deze vier actoren. Eveneens is er een
frequenter en intenser contact tussen deze actoren en de patiënt. Er wordt dan ook
een speciale band of relatie tussen de beide partijen verondersteld.
De mate waarin de patiënt belang hecht aan de (relatie met de) actor zal verschillen
per individueel SDN. Het identificeren van de structurele eigenschappen van dit
theoretisch SDN is moeilijk, gezien daartoe minder literatuur beschikbaar is. De
analyse van die eigenschappen zou louter op subjectieve interpretatie berusten. Er
kan wel gesteld worden dat, hoe complexer de aandoening is, des te groter het
netwerk van de patiënt. De densiteit van het netwerk zal dan afhangen van de mate
waarin er communicatie is tussen de verschillende actoren (Vanlerberghe, 2016).
Opvallend is de afwezigheid van het internet en sociale media in het theoretisch
SDN. Dit wordt door Tax et al. (2013) vermeld als een belangrijk element in de
benadering van de patiënt als ‘resource integrator’, maar wordt in de literatuur
betreffende de dimensies van beleving niet omschreven. In bedrijfswetenschappelijk
onderzoek worden het internet en de sociale media gezien als determinanten die de
laatste jaren sterk geëvolueerd zijn en dus steeds meer aanwezig zijn (Lemon &
Verhoef, 2016; Verhoef et al., 2009). Ook de verwachting van de patiënt als
beïnvloedende actor wordt in de dimensies van beleving niet aangekaart, alhoewel
dit daar volgens Verhoef et al. (2009) wel een impact op heeft. Verwachtingen
kunnen ontstaan uit de profilering van (een afdeling van) de
gezondheidszorgorganisatie waar men beroep op zal doen/doet (Verhoef et al.,
2009). Dit wordt sterk beïnvloed door WOM en de ‘branding’ van een organisatie,
hetgeen wel als een dimensie van beleving erkend wordt (Ali et al., 2016; Ponsignon
et al., 2015).
23
Vraagstelling
In het literatuuronderzoek werden verschillende actoren en relaties in het Service
Delivery Network (SDN) weerhouden die elk een impact hebben op de beleving van
de patiënt. De belangrijkste bevindingen hierbij zijn dat er een trend zichtbaar is dat
patiënten steeds meer beroep doen op verschillende dienstverleners en
organisaties, alsook dat het internet aan belang toeneemt. (Ponsignon et al., 2015;
Rozenblum et al., 2013; Tax et al., 2013)
Gezien de ‘patient journey’ bekeken wordt als een proces dat bestaat uit een
opeenvolging van verschillende ‘service encounters’, kan het aangewezen zijn om
per stadium van de ziekte, de dimensies te benoemen die beleving het sterkst
beïnvloeden (Tsianakas et al., 2012). Volgens Ponsignon et al. (2015) is er ook
behoefte aan meer onderzoek omtrent de aspecten die de beleving negatief en
positief beïnvloeden. Daarnaast halen zij het belang aan van toekomstige studies die
het concept beleving, en de mogelijke determinanten daarvan, helpen valideren. De
invloed van gecombineerde dimensies op de beleving vraagt eveneens uitgebreider
onderzoek (Ponsignon et al., 2015).
Voortbouwend op voorgaand onderzoek, kan besloten worden dat er reeds enig
onderzoek gedaan is naar de verschillende dimensies van beleving enerzijds en het
SDN anderzijds. Echter is de combinatie van beide concepten slechts een
theoretisch gegeven. Het is niet duidelijk in welke mate er gelijkaardige actoren en
relaties voorkomen in de praktijk.
Er kan geconcludeerd worden dat er een onmiskenbare nood is aan bijkomend
onderzoek die het grotere geheel omvat. Op die manier kunnen de verschillende
actoren en hun relaties in het SDN van de oncologische patiënt geïdentificeerd
worden. Bijkomend dient ook de invloed daarvan op de beleving in kaart gebracht te
worden.
Daarom wordt er in deze Masterproef volgende vraag gesteld:
In welke mate oefenen de actoren, verbanden en relaties in het SDN van de
oncologische patiënt een (positieve of negatieve) invloed uit op de beleving van de
patiënt?
24
Empirisch onderzoek
4.1 Inleiding
Het concept beleving is een persoonlijk en dus subjectief gegeven, hetgeen
suggereert dat enkel de patiënt alle determinanten ervan kan benoemen. Nog te
vaak vertrekt men vanuit het perspectief van de dienstverlener of
dienstverlenersorganisatie. (Lemke et al., 2011)
Gezien vragenlijsten eerder eenzijdig zijn om een holistisch gegeven zoals beleving
te capteren, wordt er in deze studie geopteerd om kwalitatief te werk te gaan via de
‘case study’ methodiek. Aan de hand van een semi-gestructureerd interview wordt
het Service Delivery Network (SDN) en de impact op de beleving zo goed mogelijk in
kaart gebracht. Er wordt gebruikgemaakt van vooropgestelde, algemene vragen die
in functie van de situatie bijgestuurd kunnen worden. Zo kan de onderzoeker dieper
ingaan op interessante zaken die de respondent vertelt, of kunnen onduidelijkheden
eenvoudig uitgeklaard worden. Door kwalitatief te werken wordt er gedetailleerde
informatie verkregen, wat tevens het doel is van deze studie. Borgatti and Halgin
(2011) en Ponsignon et al. (2015) raden aan om inductief en exploratief te werk te
gaan, zowel om het netwerk als de beleving in kaart te brengen.
In dit onderzoek wordt slechts uitgegaan van één standpunt binnen het SDN,
namelijk dit van de patiënt. Hij stelt zelf, eventueel met behulp van andere
organisaties of derden, het netwerk samen. Daardoor bevindt hij zich in een centraal
punt van het netwerk. Om inzicht te verwerven in de spelers van het SDN zal er een
patiënt-gecentreerd denkkader gehanteerd worden, gezien dit ervoor zorgt dat alle
actoren worden benoemd die voor de patiënt belangrijk zijn (Borgatti & Halgin, 2011;
Tax et al., 2013; Tsianakas et al., 2012).
4.2 Methode
4.2.1 Literatuuronderzoek
Door middel van een literatuuronderzoek werd nagegaan in welke mate er
onderzoek beschikbaar is met betrekking tot patiëntbeleving en SDN. Het doel van
het literatuuronderzoek was het inventariseren van de verschillende actoren binnen
25
het SDN van een patiënt op het oncologisch dagziekenhuis, alsook hun impact op de
beleving in kaart te brengen.
De gebruikte wetenschappelijke literatuur werd geselecteerd na het raadplegen van
verschillende databanken zoals Pubmed, Web of Science, Google Scholar, Cinahl
en Embase. In de databanken werd een zoekstring gehanteerd die opgesteld werd
uit drie kolommen van trefwoorden die werden gecombineerd met de boleaanse
operator “AND”. In de kolom zelf werd gebruikgemaakt van de boleaanse operator
OR om de zoektermen te combineren. De zoekstring wordt weergegeven in
onderstaande tabel 2.
Tabel 2: Zoekstring
Cancer day (care)
unit
CDU
Oncology
Cancer
Chemotherapy
Health care
Carcinoma
Malignancy
Tumor
Neoplasms
Outpatient
Ambulatory
Oncology ward
Day clinic
AND
Service delivery
networks
SDN
Service
Service
management
Processes
Service
encounter
Networks
AND
Patient
perception
Patient
satisfaction
Patient
experience
Value cocreation
Value
Patient
perspective
Customer
experience
Customer
satisfaction
Consumer
satisfaction
Patient
Customer
Consumer
26
4.2.2 Empirisch onderzoek
Om de concepten beleving en SDN in hun geheel te vatten, wordt er best een
patiëntgerichte benadering gehanteerd. (Borgatti & Halgin, 2011; Ponsignon et al.,
2015; Tax et al., 2013; Tsianakas et al., 2012)
Specifieke meetinstrumenten die de beleving van een patiënt gaan bevragen, zijn op
dit moment nog onbestaand. Eventueel kan er vertrokken worden vanuit het
dimensiemodel van Dagger et al. (2007), maar dit focust enkel op elementen die
binnen de dienstverlening aanwezig zijn. Deze benadering is zoals gezegd in strijd
met het holistische karakter van het concept beleving. Dit stelt dat beleving ook kan
worden beïnvloed door elementen buiten de dienstverlening, waar men als
dienstverleningsorganisatie geen controle over heeft (Lemon & Verhoef, 2016;
Ponsignon et al., 2015; Verhoef et al., 2009).
Dit onderzoek zal vertrekken vanuit het SDN van de patiënt en minder vanuit een
procesgerichte visie. Er wordt meer bepaald gebruikgemaakt van een ‘case study’
onderzoek. Dit impliceert dat één onderzoekseenheid, namelijk een hedendaags
fenomeen, wordt bestudeerd (Creswell, 2012).
Yin (2013) onderscheidt zes stappen in een ‘case study’ onderzoek. Stap één gaat
over het plannen en verifiëren in welke mate een ‘case study’ onderzoek wel de
meest geschikte methode is. Het nagaan van de impact van het SDN op beleving
gaat over een fenomeen dat op dit moment aanwezig en observeerbaar is, en waar
de onderzoeker weinig tot geen controle over heeft.
De tweede stap van een ‘case study’ onderzoek is het identificeren van het ontwerp
of het theoretisch kader om de ‘case study’ te starten. In dit onderzoek werden 20
patiënten geïncludeerd uit twee oncologische dagziekenhuizen in verschillende
organisaties in Vlaanderen. Het eerste ziekenhuis (Y) omvat 810 bedden en 2300
medewerkers en het tweede ziekenhuis (Z) heeft meer dan 1000 bedden en 6000
medewerkers. Het dagziekenhuis in de eerste organisatie telt 35 posities (zowel
bedden als zetels). In de tweede organisatie zijn dit er 22. Er wordt dus
gebruikgemaakt van een ‘embedded multiple case design’, waarbij er twee cases
zijn en de unit of analysis de twee afdelingen van het oncologisch dagziekenhuis
omvat.
27
In de derde stap wordt de voorbereiding van het onderzoek uitgevoerd. Via een
semi-gestructureerd interview werd de data verzameld, waarbij het ‘case study team’
bestond uit twee onderzoekers. Eén onderzoeker volbracht de taak als
hoofdinterviewer die het interview leidde. De andere onderzoeker observeerde het
interview, nam notities en stuurde bij waar nodig. Op voorhand werden de in- en
exclusiecriteria gedefinieerd (tabel 3) en vragen opgesteld die dienden als leidraad
voor het semi-gestructureerd interview (bijlage 2).
Tabel 3: Inclusie- en exclusiecriteria
Inclusiecriteria Exclusiecriteria
Gediagnosticeerd met kanker
Wilsbekwaam zijn
Krijgen van intraveneuze
chemotherapie
Nederlands verstaan en spreken
Wilsonbekwaam
Patiënten die voor eerste keer
naar het dagziekenhuis komen
Patiënten die enkel een
ondersteunende therapie krijgen
Op vraag van de deelnemende afdelingen werd de vragenlijst samen met de in- en
exclusiecriteria op voorhand doorgestuurd. Verder werd een informatie- en
toestemmingsformulier voor de participant (bijlage 3) en een informatieformulier voor
het personeel (bijlage 4) voorzien en tot slot verkreeg dit onderzoek ook de nodige
toestemming van de Ethisch Comités gevestigd in beide ziekenhuizen (bijlage 5-6-
7).
In de vierde stap van het ‘case study’ onderzoek worden de data verzameld. Als
voorbereiding werden eerst drie pilot-interviews afgenomen zodat onvoorziene
problemen in rekening konden worden gebracht en de onderzoekers affiniteit kregen
met het afnemen van een interview. Op basis van de pilots werden de vragen van
het semi-gestructureerde interview een laatste keer aangepast. De effectieve
dataverzameling gebeurde aan de hand van 20 semi-gestructureerde interviews met
patiënten verspreid over twee oncologische dagziekenhuizen. De dataverzameling
vond plaats in de periode van 20 februari 2017 tot en met 27 februari 2017.
Vooraleer de interviews van start gingen, werden de verpleegkundigen op de
afdeling geïnformeerd over het doel, de werkwijze en de data van het onderzoek met
behulp van een informatieformulier. Het formulier werd ruim een week voordien in de
28
verpleegpost opgehangen door de onderzoekers en tevens verspreid door de
hoofdverpleegkundige via email of via papier in het postbakje van de
verpleegkundigen. Er werd gevraagd aan de verpleegkundigen om bij aankomst van
de onderzoekers op de afdeling, even kort de tijd te nemen om de aanwezige
patiënten te screenen met behulp van de in- en exclusiecriteria. Zo konden er
gepaste kandidaten geselecteerd worden. Nadien werd het onderzoek mondeling
toegelicht door de onderzoekers aan de geselecteerde patiënten en werd om hun
toestemming gevraagd. Indien de patiënt zijn mondeling akkoord gaf, werd het
informatieformulier samen overlopen en kreeg de patiënt geruime tijd (>30 minuten)
om het formulier nogmaals (zelfstandig) door te nemen en te ondertekenen. Er werd
benadrukt dat het onderzoek volledig anoniem verloopt en dat alle informatie strikt
vertrouwelijk behandeld zal worden. Nadien werd het interview afgenomen.
Stap vijf bevat het analyseren van de verkregen data. De verwerking van de
antwoorden gebeurde door gebruik te maken van kwalitatieve analysesoftware,
namelijk Nvivo versie 11. De data-analyse verliep op een systematische manier door
alle belangrijke zinnen te coderen in ‘nodes’ en nadien te groeperen in ‘hoofdnodes’.
Het gaat om uitspraken die meer inzicht kunnen geven omtrent de verschillende
actoren van het Service Delivery Netwerk en hun impact op de beleving van de
oncologische patiënt. Een gedetailleerde beschrijving van de data-analysestrategie
aan de hand van matrices, wordt in hoofdstuk 4.2.2.2 besproken.
In de laatste en zesde stap worden de resultaten uitgeschreven en toegelicht. Deze
zijn te vinden in hoofdstuk 5.
4.2.2.1 Karakteristieken van de onderzoekspopulatie
Er hebben 11 participanten deelgenomen in het eerste ziekenhuis (Y) en negen in
het tweede (Z). Tabel 4 toont dat van de 20 deelnemers zijn er acht mannen (40%)
en 12 vrouwen (60%), hetgeen impliceert dat er iets meer vrouwen dan mannen
deelnamen aan dit onderzoek. Verder is er een relatief evenwicht tussen
participanten die reeds met pensioen zijn (55%) en degenen die werkend of
arbeidsgongeschikt/invalide zijn (45%). Voor de helft van de participanten is het
middelbaar diploma het hoogst behaalde diploma. Eén participant is alleenstaand
terwijl de andere deelnemers gehuwd of samenwonend zijn (95%). Verder bestaat
de onderzoekspopulatie voor 90% uit deelnemers die ouder zijn dan 45 jaar. Tot slot
29
krijgt het grootste deel van de participanten chemotherapie in het kader van
‘onderhoud’ of stabiliteit (50%). Het doel van deze therapie is het onderdrukken van
de groei van maligne cellen, ondanks het feit dat er geen genezing meer mogelijk is
(vrij van maligne cellen). Het overige deel ondergaat curatieve (25%) of palliatieve
(25%) chemotherapie.
30
Burgerlijke stand Fase ziekte Frequentie van chemokuur
Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Werkstatus
Interview 1 Gehuwd/samenwonend met kinderen Palliatief 2 weken Man 46 - 65 jaar Hoger onderwijs Pensioen
Interview 2 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 1x /week Vrouw 66 - 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 3 Gehuwd/samenwonend met kinderen Palliatief 2 weken Man 66 - 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 4 Gehuwd/samenwonend met kinderen Palliatief 3 weken Vrouw 46 - 65 jaar Hoger onderwijs Werkend
Interview 5 Gehuwd/samenwonend zonder kinderen Palliatief 2 weken Man 46 - 65 jaar Geen diploma Pensioen
Interview 6 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 1x /week Vrouw 66 - 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 7 Gehuwd/samenwonend met kinderen Curatief 2 weken Man 46 - 65 jaar Hoger onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 8 Gehuwd/samenwonend met kinderen Curatief 3 weken Vrouw 46 - 65 jaar Middelbaar onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 9 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 2 weken Man 46 - 65 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 10 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 2 weken Vrouw 46 - 65 jaar Hoger onderwijs Werkend
Interview 11 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 3 weken Vrouw 46 - 65 jaar Hoger onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 12 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 3 weken Vrouw 35 - 45 jaar Hoger onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 13 Gehuwd/samenwonend met kinderen Curatief 2x /week Vrouw 46 - 65 jaar Middelbaar onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 14 Alleenstaand zonder kinderen Palliatief 1x /week Vrouw 35 - 45 jaar Hoger onderwijs Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 15 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 1x /week Man 46 - 65 jaar Geen diploma Arbeidsongeschikt/invalide
Interview 16 Gehuwd/samenwonend met kinderen Palliatief 2 weken Vrouw 46 - 65 jaar Geen diploma Pensioen
Interview 17 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 1x /week Vrouw > 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 18 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 2 weken Vrouw > 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 19 Gehuwd/samenwonend met kinderen Onderhoud 2 weken Man > 75 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Interview 20 Gehuwd/samenwonend met kinderen Palliatief 1x /week Man 46 - 65 jaar Middelbaar onderwijs Pensioen
Tabel 4: Karakteristieken van de onderzoekspopulatie
31
4.2.2.2 Data-analysestrategie
Door middel van de data-analyse werd een globaal beeld bekomen over (1) welke
actoren deel uitmaken van het SDN, (2) de eigenschappen van deze actoren en (3)
hoe deze actoren geëvalueerd worden door de patiënt. Daarnaast werd ook (4) de
relatie bekeken tussen de patiënt en de belangrijkste actoren van zijn SDN. Daaruit
werd dan de inhoud van de interactie (positief of negatief) gedistilleerd.
In een eerste stap werd een ‘within-case analyse’ uitgevoerd (Yin, 2013). Zoals
beschreven in stap vijf van het ‘case study’ onderzoek volgens Yin (2013), werd elke
relevante uitspraak van de patiënt gecodeerd. Beide onderzoekers deden dit
onafhankelijk van elkaar, zodat er een zo objectief mogelijke consensus verkregen
werd. Nadien werden de ‘nodes’ gegroepeerd in ‘hoofdnodes’ op basis van
inhoudelijke samenhang. Ook dit gebeurde op onafhankelijke wijze door beide
onderzoekers. Voordat de data werden geanalyseerd aan de hand van matrices,
werd er meermaals overleg gepleegd tussen beide onderzoekers met betrekking tot
de inhoud van de ‘hoofdnodes’. Zo kwam een boomstructuur tot stand (bijlage 8).
De tweede stap in de verwerking van de data bestond uit een ‘cross-case analyse’
om na te gaan in welke mate er patronen/inzichten zichtbaar zijn tussen de
verschillende participanten. De gecodeerde uitspraken werden in de vorm van
‘(hoofd)nodes’ via matrices vergeleken. Deze ‘nodes’ werden geselecteerd op basis
van hun relevantie met betrekking tot (het beantwoorden van) de onderzoeksvraag.
Volgende zaken werden met elkaar vergeleken:
1. De actoren in de SDN’s van de verschillende participanten
2. Actorensets ten aanzien van de karakteristieken van de participanten
3. Relatie tussen de patiënt en de belangrijkste actoren van zijn SDN
4.2.2.3 Betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek
Betrouwbaarheid gaat over het feit dat dezelfde resultaten bekomen worden indien
het onderzoek nog eens wordt overgedaan. In dit onderzoek werd de
betrouwbaarheid verhoogd door de semi-gestructureerde interviews af te nemen met
twee onderzoekers die elk een taak op zich namen (hoofdinterviewer en observator).
Op die manier kon er tijdig worden bijgestuurd bij het uitwijken van een antwoord of
vraag. Eveneens werd de non-verbale taal geobserveerd, en werd het SDN reeds
32
visueel in kaart gebracht door aantekeningen te maken. Dit uitgetekende SDN werd
voorgelegd aan de patiënt zodat er een zo getrouw mogelijk beeld verkregen werd.
De betrouwbaarheid werd tevens verhoogd doordat de verkregen data op
onafhankelijke wijze gecodeerd werden door de twee onderzoekers. Na het
vergelijken van de structuur in de gecodeerde data van beide onderzoekers werd tot
een consensus gekomen. Dit zorgde voor verschillende interpretaties en leerrijke
discussies. (Creswell, 2012)
De externe validiteit gaat over de mate waarin de resultaten te veralgemenen zijn. In
dit kleinschalig onderzoek was dit echter niet het doel. Het ging over het in kaart
brengen van het SDN van de verschillende participanten en de impact daarvan op
hun beleving.
De mate waarin de gevonden resultaten juist zijn, wordt weergegeven aan de hand
van de interne validiteit. Doordat dit onderzoek werd gevoerd door twee
onderzoekers werd deze interne validiteit verhoogd. Het coderen en interpreteren
van de resultaten gebeurde steeds in wisselwerking met beide onderzoekers,
hetgeen leidde tot vernieuwende inzichten.
33
Resultaten
De structuur van volgende hoofdstukken is gebaseerd op de weergegeven opzet in
4.2.2.2.
5.1 Verschillen in het Service Delivery Network
In tabel 5 worden de verschillende actoren weergegeven waaruit het Service
Delivery Network (SDN) van de patiënten in dit onderzoek bestaat. De huisarts, het
patiëntensysteem, het ziekenhuis als verzameling van verschillende actoren en het
ziekenhuis als entiteit zijn actoren die in elk SDN voorkomen. Binnen het
patiëntensysteem zijn zowel de partner, kinderen en kleinkinderen alsook de familie,
vrienden en buren zo goed als bij iedereen aanwezig. In de ‘hoofdnode’ ‘ziekenhuis
als verzameling van verschillende actoren’ komt de oncoloog bij iedereen van de
participanten voor. Lotgenoten en verpleegkundigen zijn ook sterk aanwezige
actoren. Daarnaast spelen binnen het ziekenhuis de andere disciplines, de
atmosfeer en het krijgen van chemotherapie bij de ruime meerderheid van de
participanten een rol. Het krijgen van chemotherapie wordt in deze studie aanzien
als actor gezien enkele deelnemers de belangrijkheid ervan meermaals benadrukten
in het interview. Binnen het ‘ziekenhuis als entiteit’ is infrastructuur een actor die
bijna bij iedereen voorkomt.
Andere instellingen, huisdier(en), het oncologisch dagziekenhuis als afdeling van het
ziekenhuis en de sociale dienst van het ziekenhuis komen slechts sporadisch voor.
De actoren thuisverpleegkundigen en werk komen voor bij ongeveer de helft van de
onderzoekspopulatie.
34
p1 p2 p3 p4 p5 p6 p7 p8 p9 p10 p11 p12 p13 p14 p15 p16 p17 p18 p19 p20 SOM
ANDERE INSTELLING 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 3
DIGITAAL 0 0 0 1 1 0 1 0 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 13
EMAIL 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2
PATIENTENFORA 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 4
SOCIAL MEDIA 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2
WERELDWIJDE WEB 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 9
WETENSCHAPPELIJKE LITERATUUR 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 2
HUISARTS 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 20
HUISDIER(EN) 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 5
PATIENTENSYSTEEM 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 20
FAMILIE, VRIENDEN, BUREN 1 0 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 18
KINDEREN EN KLEINKINDEREN 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 18
PARTNER 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 19
WERK 1 1 1 0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 1 1 0 0 0 0 1 11
STUDIE 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1
THUISZORGDIENSTEN 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 15
KINESITHERAPEUT 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
POETSHULP 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 1 9
VERPLEEGKUNDIGEN 1 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 10
ZIEKENHUIS 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 20
AFDELING 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 1 0 0 1 5
ANDERE (MEDISCHE) DISCIPLINES 1 1 1 1 0 1 0 1 0 0 1 1 1 1 0 1 1 1 0 1 14
ATMOSFEER 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 1 1 0 1 1 1 1 12
CHEMO 1 1 1 0 1 0 1 0 1 1 0 1 0 1 1 1 0 1 0 0 12
LOTGENOTEN 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 18
ONCOCOACH 1 0 1 1 0 0 1 0 0 0 1 1 1 1 1 0 1 1 1 0 12
ONCOLOOG 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 20
SOCIALE DIENST 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 1 4
VERPLEEGKUNDIGEN 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 19
ZIEKENHUIS ALS ENTITEIT 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 20
AANGEBODEN FACILITEITEN 1 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 1 0 0 0 7
INFRASTRUCTUUR 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 19
KEUZE VOOR ZH 0 1 0 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 15
TOEGANKELIJKHEID ZH 1 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 8
TRANSPORT 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 1 9
SOM 22 20 16 19 19 14 17 15 15 22 23 23 24 22 21 21 21 19 19 24
Tabel 5: Verschillende actoren in het SDN van de onderzoekspopulatie
35
Bij het merendeel van de participanten (65%) behoort het internet ook tot hun SDN
als actor. Echter staan 12 van de 13 participanten hier n