Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis
Academiejaar 2011-2012
Dendermondse processiecultuur
onder de loep
Theoretische analyse naar hun voorkomen en evolutie vanaf 1377 tot 1587
Masterscriptie door Ilse Dierick
Promotor Prof. Marc Boone
Leescommissarissen Dr. Anne-Laure Van Bruaene
Prof. René Vermeir
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis
Academiejaar 2011-2012
Dendermondse processiecultuur
onder de loep
Theoretische analyse naar hun voorkomen en evolutie vanaf 1377 tot 1587
Masterscriptie door Ilse Dierick
Promotor Prof. Marc Boone
Leescommissarissen Dr. Anne-Laure Van Bruaene
Prof. René Vermeir
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2011-2012
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Dierick Ilse
afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2011-2012 en
auteur van de scriptie met als titel:
Dendermondse processiecultuur onder de loep. Theoretische analyse naar hun
voorkomen en en evolutie tussen 1377-1587.
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met
de consultatie van haar/zijn scriptie:
o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . .
jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van
het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in
het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in
de tekst op te nemen.
Gent, 10/08/2012(datum)
………………………………………(handtekening)
Dankwoord
Allen die een steentje hebben bijgedragen tot de totstandkoming van deze
masterscriptie, wil ik hierbij bedanken. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar mijn
promoter, Prof. Marc Boone voor zijn hulp, advies en zijn begrip. Daarnaast wil ook mijn
promotor van mijn Bachelorproef, Prof. Jeroen Deploige bedanken. Hij gaf me vorig
academiejaar een duwtje in de rug om met volle moed aan dit masterjaar te beginnen.
Verder wil ik het stadsarchief van Dendermonde en meer bepaald stadsarchivaris Aimée
Stroobants bedanken, Dankzij onze brainstorm heb ik toch een nieuw inzicht verworven in
de Dendermondse processies.
Het thuisfront verdient hier een speciale vermelding. In de eerste plaats wil ik mijn mama
bedanken voor al haar steun, begrip en de kans die ze mij gegeven heeft om deze studie aan
te vatten. Ook de familie Beeckman wil ik bedanken voor hun steun en het vele lees- en
verbeterwerk.
Sam, wil ik tot slot bedanken, voor zijn emotionele ondersteuning en liefdevolle
aanmoediging.
Pagina | 1
Inhoud
Dankwoord .............................................................................................................................................. 6
Inleiding ................................................................................................................................................... 4
Deel I: Dendermonde: situering in het historische veld ......................................................................... 6
1. Algemeen ......................................................................................................................................... 6
2. Strategisch kruispunt........................................................................................................................ 8
3. Demografisch ................................................................................................................................... 9
4. Binnen de stadsmuren ..................................................................................................................... 9
5. Economisch .................................................................................................................................... 12
6. Politiek: bestuur en gerechtelijke instellingen ................................................................................ 14
7. Religieus ........................................................................................................................................ 17
8. Chronologische situering ................................................................................................................ 20
Deel II: Bronnen en methodiek............................................................................................................. 21
1. Bronmateriaal .................................................................................................................................... 21
1.1 Financiële bronnen ...................................................................................................................... 21
1.1.1 Stadsrekeningen ................................................................................................................... 22
1.1.2 Dendermondse stadsrekeningen ........................................................................................... 24
1.1.2 Kerkrekeningen ..................................................................................................................... 30
1.1.3 Methodiek ............................................................................................................................. 31
1.2 Verhalende bronnen .................................................................................................................... 31
1.2.1 Croniques de France, dAngleterre, dEscoce, dEspaigne, de Bretaigne, de Gascongne, de
Flandres et lieux ............................................................................................................................. 32
1.2.2 Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen ..................................................... 32
1.2.3 Chronyk van’t gene in dese landen en byzonderlyck binnen de stad Dendermonde is
voorgevallen .................................................................................................................................. 33
Pagina | 2
1.2.4 De Beschryvinge vande Stadt ende Lant van Dendermonde ................................................... 33
Deel III: Publieke rituelen verklaard in het Historisch discours ............................................................. 34
1. De wondere wereld van rituelen .................................................................................................... 34
2. Interdisciplinaire wortels van de ritueelstudie ................................................................................ 34
2.1 Pioniers en invloedrijke inzichten............................................................................................ 34
2.2 Geschiedenis en antropologie slaan de handen in elkaar: de ontwikkeling van de
antropologische of culturele historiografie ......................................................................................... 38
3. Rituele wereld binnen de laatmiddeleeuwse stadsmuren ............................................................... 43
3.1 De notie ritueel ...................................................................................................................... 43
3.2 Rituele stadscultuur ................................................................................................................ 46
3.2.1 Bourgondische en Habsburgse theaterstaat .................................................................... 47
3.2.2 Processies ....................................................................................................................... 49
3.2.3 Processies en hun symbolische betekenis ....................................................................... 57
3.3 Belang van de stedelijke ruimte binnen het historisch discours ............................................... 69
Deel IV: De Dendermondse processies: literatuurstudie ...................................................................... 74
1. Inleiding ......................................................................................................................................... 74
2. De Dendermondse processies: literatuurstudie .............................................................................. 75
2.1 De Heilige Sacramentsprocessie ............................................................................................. 76
2.2 De processie op Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartsdag .............................................................. 79
2.3 De processie van de kerkwijding op Sint-Jansonthoofding ...................................................... 81
2.4 De generale processies ........................................................................................................... 83
2.5 Andere stedelijke optochten ................................................................................................... 85
3. Interstedelijke vergelijking: Dendermondse processies versus andere stedelijke tradities uit de
Zuidelijke Nederlanden .......................................................................................................................... 86
3.1 Onze-Lieve-Vrouwprocessie in Doornik ................................................................................... 86
3.2 De Leuvense Ommegang ........................................................................................................ 89
Pagina | 3
3.3 De Heilige Sacramentprocessie van Oudenaarde .................................................................... 90
Deel V: De Dendermondse processies onder de loep ............................................................................ 93
1. Inleiding ......................................................................................................................................... 93
2. De evolutie van de processies ........................................................................................................ 95
2.1 Bespreking van de resultaten in hun historische context ......................................................... 95
2.1.1 Algemene bespreking ..................................................................................................... 95
2.1.2 De Gentse Oorlog 1379-1385 .......................................................................................... 96
2.1.3 Politiek theater in Dendermonde: de Gentse opstand 1449-1453 ................................... 98
2.1.4 Dendermonde en de godsdienstoorlogen ..................................................................... 101
3. Kenmerken van de Dendermondse Processies en Ommegangen: kwalitatieve analyse ................. 103
3.1 Licht- en muziekspektakel ..................................................................................................... 104
3.2 Religieuze en profane elementen ......................................................................................... 107
3.2.1 Dendermondse begijnen ............................................................................................... 107
3.2.2 Schuttersgilden ............................................................................................................. 108
3.2.3 Rederijkerskamers ........................................................................................................ 109
3.3 Route ................................................................................................................................... 112
Algemeen Besluit ................................................................................................................................. 115
Bibliografie .......................................................................................................................................... 117
Pagina | 4
Inleiding
Éen van mijn vroegste jeugdherinneringen is gekoppeld aan de Ros Beiaard ommegang.
Zo herinner ik me nog heel goed mijn eerste enge kennismaking met een Dendermondse
knaptand. Twintig jaar later ga ik nog steeds lopen van die engerds, maar dat heeft me gelukkig
niet weerhouden om een fascinatie voor deze lokale traditie te ontwikkelen die gevoed werd
door mijn passie voor geschiedenis.
Via mijn bachelorpaper heb ik kennisgemaakt met rituele spektakels in
laatmiddeleeuwse steden. Mijn werkstuk bestond toen uit het een comparatieve studie tussen
de Nederlanden en Engeland. Voor mijn thesis zocht ik liever een onderwerp dichter bij huis,
maar dat in dezelfde lijn van mijn bachelorpaper lag. Hierdoor kwam ik uit op de processies die
plaatsvonden aan het einde van de middeleeuwen in mijn geboortestad Dendermonde. Het is
een onderwerp dat me zeer nauw aan het hart ligt, aangezien de Ros Beiaardommegang en de
jaarlijkse Katuitstoet nog steeds topevenementen zijn voor een geboren en getogen
Dendermondenaar zoals ik. Toch is deze thesis geen ode aan het Ros Beiaard. In tegendeel
zelfs, ik probeer de processies en ommegangen te bestuderen met een frisse kijk en ik
beschouw hierbij het Ros Beiaard als slechts één van de vele elementen.
Aan de basis van dit thesisonderzoek liggen de Dendermondse stadsrekeningen. Door
middel van een steekproef, tracht ik van de rubriek ‘Uutghegheven ende te coste ghedaen ter
processien ende ommeghanghe1
’ voor de periode tussen 1377 en 1600 een overzicht in kaart te
brengen. Aan de hand van dat overzicht ga ik op zoek naar antwoorden op de volgende
kernvragen: “Hoe evolueerden de processies tijdens de periode tussen 1377-1600?”, “Welke
invloed hadden historische gebeurtenissen op de processies?”, “Hoe evolueerde de
processiecultuur in Dendermonde ten opzichte van de rest van het Graafschap Vlaanderen?”
“Welke belangengroepen maakten deel uit van de processie?”, “Wat waren opvallende
elementen in de processie?” en “Kunnen we iets afleiden uit de route die de processie volgde?”,
1 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 21 r. en ARA, Stadsrekening, nr. 38005, f. 61 r. Deze zin werd gebruikt om de rubriek over de processies in te leiden.
Pagina | 5
In het teken van de Ros Beiaard ommegang is er al veel inkt gevloeid over de Dendermondse
processies. Toch bleef ik soms op mijn honger zitten. Volgens mij is het grootste hiaat het
gebrek aan theoretische omkadering. De laatste dertig jaar heeft de ritueelstudie in de
geschiedenis niet stilgestaan, maar de Dendermondse processies zijn tot nu toe nog niet in dat
theoretisch kader geplaatst. Door oog te hebben voor de nieuwe inzichten en ontwikkelingen in
de historische antropologie en performance studies, tracht ik door middel van mijn onderzoek
daar verandering in te brengen. Tot slot tracht ik, aan de hand van een kwantitatief onderzoek,
een visueel beeld te scheppen van de evolutie die processies in de Denderstad ondergingen. Het
kwantitatieve luik zal tevens een grote hulp zijn om vergelijkingen te maken tussen de
processies onderling.
Na een kennismaking met Dendermonde een uiteenzetting van het brongebruik en de
methodiek, volgt het eerste belangrijke luik van deze scriptie met name het theoretische
discours van de ritueelstudie. In dit onderdeel zoeken we antwoorden op de vragen zoals: “Wat
zijn de kenmerken van een processie?”, “Welke functies hadden processies binnen de stedelijke
samenleving?”, “Waren ze instrumenten van sociale inclusie of eerder exclusie?” en “Hoe
konden stedelijke rituelen uitgroeien tot instrumenten van de vorst?”.
Door middel van een literatuuronderzoek, krijgen we in het vierde deel een eerste
grondige kennismaking met de Dendermondse processies en ommegang. Daarin hebben we ook
oog voor andere tradities in de Zuidelijke Nederlanden. Tot slot ronden we de thesis af met een
kwantitatieve en kwalitatieve kijk op de processies. Hierin worden de resultaten in hun
historische context geplaatst en worden de processies in detail besproken aan de hand van de
stadsrekeningen.
Pagina | 6
Deel I:
Dendermonde:
situering in het historische veld
1. Algemeen
“De stadt van Dendermonde; die wy beschrijven, is gelegen in een vermaeckelijck, graffich
ende vruchtbaer gewest, op de palen van Vlaenderen ende Brabant, aende zuyd-zijde
vande Schelde, in Keyserlijcken grondt, omçingelt met de voornaemste ende edelste Steden
van Nederlandt: als op de sesde myle met Antwerpe, ende Mechelen: op de vijfde met Gendt,
Bruxel ende Hulst: voorts op de tweede met Aelst. Tot welcke plaetsen is niet alleen
gevoechlijcken toeganck te Lande, maer oock met Schepen toevoer te water; want boven
de by-vloeyende Schelde, heeft sy den door-vloeyenden Dender, op wiens mondt sy is
gebout, ende also Dendermonde genaemt2
Dit citaat werd in het midden van de zeventiende eeuw neergepend door Jacobus
Maestertius in zijn werk Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, wat voor het
grootste deel bestond uit een vertaling van het Latijnse werk De Teneraemonda libri tres van
David Lindanus
.”
3
2 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius: anastatische herdruk naar de editie Leiden 1646 aangevuld met de tekeningen uit het Hultemexemplaar/ heruitgegeven en toegelicht door Jozef Dauwe. Dendermonde, Koninklijke Bibliotheek, 1994, Fol. 1
. Maestertius beschreef de stad door middel van zijn ligging ten opzichte van
andere steden maar ook ten opzichte van de rivierwegen die haar pad kruiste. Hiermee toonde
de schrijver reeds aan dat de economische kracht van de stad veelal te danken was aan haar
strategische positie in het stedelijke netwerk.
3 Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 12. 04. 2012
Pagina | 7
Dendermonde maakte deel uit van het Graafschap Vlaanderen. In de late middeleeuwen
behoorde het Graafschap Vlaanderen tot één van de meest verstedelijkte gebieden van Europa4.
Toch werd er in de vorige eeuw vooral wetenschappelijke aandacht besteed aan de grote en
dominante steden zoals Gent en Brugge die in alle opzichten namelijk, economisch, politiek,
juridisch etc. de plak zwaaiden. Secundaire steden bleven in het verleden veelal links liggen.
Peter Stabel is één van de eerste die een grootschalig onderzoek deed naar de secundaire
steden in het Graafschap Vlaanderen. Uit zijn twee bekende werken “De Kleine stad in
Vlaanderen” en “Dwarfs among Giants” 5
Wat hierna volgt, is een situering van Dendermonde in het historisch veld. Op die
manier wordt ons thema in alle domeinen van de geschiedenis gekaderd. We gaan van start met
de geografische ligging. Daarna richten we een blik op de demografische evolutie en op de
stedelijke ruimte. Verder bespreken we kort de politieke, economische en religieuze
achtergrond van de Denderstad. In de tijd proberen we ons te beperken tot, de door ons
bestudeerde periode, namelijk, tussen de veertiende en zestiende eeuw.
leren we ondermeer dat Dendermonde een belangrijke
secundaire stad was met een turbulent economisch en politiek verleden.
4 P. Stabel, Dwarfs among Giants. The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages, Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997, p. 3 5 P. Stabel, Dwarfs among Giants. The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages, Leuven/ Apeldoorn, Garant, 1997, 287 p. en P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen : bevolkingsdynamiel en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier. (14de-16de eeuw). Brussel, Paleis der Academiën, 1995, 320 p.
Pagina | 8
2. Strategisch kruispunt
Zoals Maestertius hierboven reeds duidelijk maakte, lag Dendermonde op een
strategisch kruispunt van land- en waterwegen. De stad lag namelijk in een vruchtbaar gebied
waar de Schelde en de Dender samenvloeiden. Daarnaast was het ook een trefpunt van
landwegen uit Mechelen, Brussel, Gent en Aalst. Het waren één voor één gunstige natuurlijke
omstandigheden die aanleiding gaven tot: het invoeren van tol, de aanleg van een versterkte
nederzetting waaruit de handel bloeide en een stad ontwikkelde. Verder bevond de Denderstad
zich vanouds op de grens van het Heilig Roomse Rijk en Frankrijk, het Hertogdom Brabant en
het Graafschap Vlaanderen en van de bisdommen Kamerijk en Doornik. In 1056 werd het
gebied tussen de Schelde en de Dender definitief ingelijfd bij het Graafschap Vlaanderen6
In de turbulente veertiende eeuw werd de politieke en financiële macht van de Leden
van Vlaanderen in het Graafschap duidelijk. Elk lid: Gent, Ieper, Brugge en het Brugse Vrije
creëerde een eigen invloedsfeer waarbij ze hun hinterland administratief onderwierpen.
Hieruit groeiden geleidelijk aan organisatorische structuren die kwartieren werden genoemd.
De kwartieren maakten uiteenlopende ontwikkelingen door. Zo slaagden de kwartieren van
Brugge en Ieper er niet in om evenveel invloed uit te oefenen op hun hinterland als Gent. In
tijden van zwak grafelijk bestuur streefde Gent naar een stadstaat, maar ook die evolutie werd
snel de mond gesnoerd door de centraliserende werking van de Bourgondische hertogen.
Dendermonde behoorde tot het Gentse kwartier. Het Gentse kwartier bestond verder nog uit de
kasselrijen Aalst, Kortrijk, Oudenaarde en Gent zelf. Die laatste omvatte het Land van Waas, de
Vier Ambachten (Assenede, Axel, Boekhoute en Hulst) en de onmiddellijke omgeving ten
westen van de stad Gent, wat bekend stond als Oudburg
. Daar
kwam de Denderstad in de schaduw te liggen van een internationale reus en tevens één van
haar grootste concurrenten: Gent.
7
.
6 E. Dhaenens, Dendermonde. Gent , Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1961, pp. 1-2 7 P. Stabel, Dwarfs among Giants : the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven , Garant, 1997, pp. 82- 83, J. Haemers, De Gentse opstand 1449-1453: de strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijk kapitaal. Kortrijk, UGA, 2004, pp. 131- 132
Pagina | 9
3. Demografisch
De demografische evolutie in Dendermonde onderging grote veranderingen tussen de
14e en 16e eeuw. Tijdens de 13e en 14e eeuw was Dendermonde een prominente secundaire
lakenstad wat te merken was aan haar bevolkingsaantal. In het begin van de veertiende eeuw
telde de stad bijna 9000 inwoners8, maar tegen het einde van diezelfde eeuw kelderde de
populatie met meer dan 60 percent wat neerkwam op een inwonersaantal van slechts 36009.
De crisis in de lakenindustrie, die kwam opzetten vanaf het midden van de veertiende eeuw,
had een einde gemaakt aan de gestage groei. Ondanks de activiteiten in de exportindustrie
moest Dendermonde in de 15e en de 16e eeuw genoegen nemen met een aanzienlijk lagere
populatie dan voorheen. Zo fluctueerde de Dendermondse populatie in die periode tussen de
4000 en 5000 inwoners10
4. Binnen de stadsmuren
.
Het staduitzicht van Dendermonde veranderde zienderogen in het door ons
bestudeerde tijdsvak. De stad zou zich in de middeleeuwen rond een burcht gevormd hebben.
Haar oorsprong werd nog niet achterhaald, maar volgens J. Lindemans en J. Verbesselt kwam de
burcht in de 10e eeuw tot stand. Anderen, zoals R. Podevijn, plaatste de bouw dan weer in de 9e
eeuw en A. de Vlaminck pas in de 11e eeuw. Ze werd in elk geval voor het eerst vermeld in de
Stadskeure van 1233 die door Robrecht van Bethune aan de stad was geschonken. Daarin is er
sprake van het domus de Tenremonda. Omstreeks 1365-1366 onderging de burcht enkele
veranderingen en tijdens de Gentse oorlog in 1380 werd ze net als de rest van de stad zwaar
toegetakeld. In de 15e eeuw werd ze terug in ere hersteld maar tijdens de tweede helft van de
16e eeuw kwam ze in verval en lag de burcht in puin. Haar functie wisselde doorheen de tijd. In
de eerste fase was ze wellicht de woning van de Heren van Dendermonde, in de tweede fase
was ze tot circa 1480 in gebruik als de zetel van het Leenhof en van het College der
8 W. Prevenier, « La démographie des villes du comté de Flandre aux XIVième et XVème siècles. Etat de la question. Essai d'interpretation. » In : Revue du Nord, LXV, nr. 257, 1983, p. 261 9 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, p. 21 10 L. Pee, “De bevolkingsevolutie in het Land van Dendermonde van 1469 tot 1620.” In: C. Vandenbroecke, W. Prevenier (eds.), Demografische evoluties van de 9e tot de 20e eeuw in de Nederlanden. [ STUDIA HISTORICA GANDESIA 200], Gent, 1977, pp. 275-326. P. Stabel, Dwarfs among Giants, p. 41
Pagina | 10
Hoofdschepenen van het Land van Dendermonde. Tot slot werd de burcht sinds 1525 gebruikt
als opslagplaats voor het militaire geschut11
Andere versterkingen die het stadsuitzicht domineerden, waren de stadsmuren, -
grachten en –poorten. Net als bij de burcht is er geen zekerheid over de datering van de
stadsomwalling, maar uit akten betreffende tolrechten en toltarieven mag men afleiden dat
reeds in de twaalfde eeuw een stadsomheining aanwezig was. Toch duiken de stadsmuren pas
in geschreven bronnen op vanaf de dertiende eeuw. Zo werd de stad in de Stadskeure van 1233
aangeduid als intra muros. Daaruit zouden we mogen besluiten dat de stadsomwalling reeds uit
stenen was opgetrokken. Over het uitzicht van de stadsmuren is weinig geweten. Alleen de
oudste stadszegel van Dendermonde kan soelaas bieden. Op de zegel zijn de muren met
kantelen afgebeeld. Uit die vroege periode is jammer genoeg niets meer geweten, maar uit
geschriften die op het einde van de veertiende en in de vijftiende eeuw zijn neergepend, kunnen
we ons een voorstelling maken over hun bouwstructuur. Volgens die aantekeningen hadden ze
geen kantelen, maar waren ze afgewerkt met platte stenen uit arduin en was de fundering op
een gebogen gewelf geplaatst. De ringmuur, zoals ze werd genoemd, moest onder druk van de
Gentenaren in 1345 op drie plaatsen ten westen, langs de Vlaender side, verzwakt worden over
een breedte van elk veertig voet. Gelukkig waren die verzwakkingen niet van lange duur. In de
tweede helft van de veertiende eeuw, omstreeks 1368, werd de muur met de steun van
Lodewijk van Male terug versterkt. Zo werd de stadsmuur aangepast met torens en arcaden,
waaronder verdedigers zich wisten te beschermen. In 1377-1378 werd ook nog een tweede
verdedigingsgracht rondom de omwalling gegraven. De structurele veranderingen stonden
waarschijnlijk ook in verband met de wijzigingen in de krijgskunst en het gebruik van zwaar
geschut in militaire confrontaties
.
12. Ondanks die aanpassingen kwamen de stadsmuren zwaar
onder vuur tijdens de Gentse oorlog en waren herstellingen achteraf noodzakelijk. Ook in de 15e
eeuw werden talrijke herstellingswerken aan de ringmuur en de torens aangebracht. In de
tweede helft van de 16e eeuw werd het bovengedeelte van de torens en arcaden afgebroken en
de ringmuur werd opgenomen in een nieuw gebastioneerd verdedigingstelsel13
11 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 5-6
.
12 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 8-9. A. L. de Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen Vol. 1, pp. 41-44 13 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 9-10
Pagina | 11
Geïntegreerd in de stadsomwalling waren de vier statige stadspoorten die de toegangen
naar de stad bewaakten. De Steenpoort , de Scheldepoort, de Mechelse poort en de Brusselse
poort waren de definitieve poorten in ons tijdsvak. Elke poort was opgericht om een kant van
de stad te beheersen. Respectievelijk in het westen, het noorden, het oosten en het zuiden14.
Andere urbane elementen die de stedelijke ruimte sierden, waren de openbare gebouwen die in
functie van de economische en de politieke macht stonden. Het meest indrukwekkende gebouw
was ongetwijfeld de Lakenhalle met het belfort. In 1337 verleende Ambiose en Nesle, Heer van
Dendermonde, de toelating aan het ambacht van de lakenwevers tot de bouw van een nieuwe
Lakenhalle. Die werd gebouwd op de grond voor de burcht, die sinds 1308 dienst deed als
marktplaats. Voorheen had er reeds een Lakenhalle bestaan, maar die werd aan het einde van
de dertiende eeuw afgebroken wegens te oud. Veertig jaar later, in 1377, verzocht de deken
van de lakenwevers de oprichting van een belfort. Het belfort zou volgens de stadrekeningen in
1378 voltooid geweest zijn. Het werd een prachtig monument dat rijkelijk versierd werd met
gebeeldhouwde waterspuwers, leeuwen en honden. De spits werd verfraaid met een vergulde
koperen appel, windwijzers en vaandeltjes waarop de wapenschilden van de Heren van
Dendermonde waren afgebeeld. In de jaren en eeuwen daarop werd de Lakenhalle meermaals
heringericht en uitgebreid. Ter ere van de Blijde Intrede van Jan zonder Vrees in 1405 werd het
Schepenhuis afgewerkt, verfraaid en in gebruik genomen door het schepencollege. De
Lakenhalle evolueerde zo tot een economisch en politiek bolwerk. Naast de Lakenhalle sierde
ook het Vleeshuis de grote markt. Het Vleeshuis was in het bezit van het ambacht van de
vleeshouwers. Tussen de twee Lakenhallen in, nam ook het ambacht van wevers een verdieping
van het Vleeshuis in. Nadien, tussen circa 1395 en 1405, zetelde het schepencollege daar.
Dankzij een vergunning van Filip de Goede werd een nieuw Vleeshuis tussen 1460 en 1462
opgericht. Vanaf dan deden ook andere groepen hun intrede. Zo werd de eerste verdieping
ingenomen door de schuttersgilde van Sint-Joris en de zolderverdieping door de
rederijkerskamer, De Leeuwerkenaars15
14 Ibid. pp. 11-12
. Hierdoor overschreed het gebouw zijn economische
waarde en werd het dus ook belangrijk voor de ontwikkeling van de stedelijke identiteit.
Hiermee kregen we een overzicht van de belangrijkste burgerlijke gebouwen die behoorden tot
15 Ibid. pp. 19-34. A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol. 2, pp. 1-6 Meer informatie over de rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden zie ook: A.L. Van Bruaene, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, 376 p.
Pagina | 12
de Dendermondse skyline. Toch mogen we het belang van het kerkgebouw als deel van de
Dendermondse skyline niet uit het oog verliezen, maar daar komen we later op terug.
5. Economisch
In de veertiende en vijftiende eeuw had Dendermonde enkele belangrijke economische
troeven. De eerste en veruit de belangrijkste, was de productie en de handel in draperie. Sinds
het begin van dertiende eeuw raakte de draperie-industrie in de Denderstad in opmars, maar
vanaf de veertiende eeuw genoot men grote successen. Het begon met de bouw van een nieuwe
Lakenhalle in 133716 en haar massale verschijning op de exportmarkt en de lokale markt via
het circuit van de jaarmarkten. Die successen waren voor Gent, haar grootste concurrent, een
doorn in het oog en leidden tot grootschalige strafexpedities. De verhitte gemoederen tussen
beide steden bereikten in het midden van de veertiende eeuw een hoogtepunt. Aan de basis van
het conflict lagen de verschillende lakentypes die in Dendermonde werden geproduceerd. Zo
beschuldigden de Gentenaren de Dendermondenaren ervan het Gentse laken te imiteren om zo
de goede naam van de Gentse lakenindustrie te misbruiken en zelf succes te boeken. Het
conflict escaleerde wanneer het bestuur van het graafschap, na de vlucht van Lodewijk van
Nevers, door de drie steden werd waargenomen. Hierbij greep Gent zijn kans en dwong de
Denderstad het desbetreffende laken op te geven. Nadat in 1344 reeds twee schepenen en
telkens twee afgevaardigden van het wevers, het vollers- en het scheerdersambacht naar de
Arteveldestad waren afgezakt om de vout af te zweren, gaf het stadsbestuur één jaar later
formeel toe het strijpte halflaken niet langer te produceren. Om verdere verwarring met het
Gentse laken te vermijden, kreeg ook het strijpte laken nieuwe afmetingen namelijk, een lengte
van 30 en een breedte van 1,25 Gentse el17
Op de internationale markt boekte Dendermonde vooral succes met de verkoop van het
befaamde gestreepte laken, maar produceerde ook het iets duurdere pleyne laken. Ondanks de
bronnenschaarste over de structuur van de draperie-industrie, wees Peter Stabel erop dat de
nijverheid de spil van het economische leven was in de stad. Zo waren 163 drapiers in 1370
actief in de nijverheid, wat betekende dat maar liefst ca. 40 % van de bevolking afhankelijk was
.
16 A. De Vlaminck, Inventaire des archives de la ville de Termonde. Dendermonde, Ducaju fils, 1866, pp. 64-65 17 D. Nicholas, Town and countryside : social, economic, and political tensions in fourteenth-century Flanders. Brugge, De Tempel, 1971, pp. 189-190
Pagina | 13
van de draperie18. De nijverheid die weerspiegeld kon worden in de curve van de
lakenaccijnzen, toonde aan dat ze in de 15e eeuw zwaar onder druk kwam te staan. Zo kwam de
stad en de nijverheid letterlijk en figuurlijk onder vuur te liggen tijdens de opstandige episodes
van de Gentenaren tegen respectievelijk Lodewijk van Male aan het einde van 14e eeuw en
Filips de Goede in het midden van de 15e eeuw. Gelukkig kwam na een periode van verval ook
een periode van stabilisatie en zelfs bloei waardoor de industrie kon heropleven door
heroriëntering van de markten of door de productie van goedkopere types van lakens. Ondanks
alle maatregelen was het einde toch in zicht en kwam het definitieve verval zich in de eerste
helft van 16e eeuw opdringen19. Om de veranderingen in lakennijverheid aan het einde van de
15e en aan het begin van de 16e eeuw toch nog op te vangen, gingen vele secundaire steden over
tot de specialisatie in één product. Dendermonde specialiseerde zich hoofdzakelijk in de
fustein-20, maar ook in de linnen- en baainijverheid om te compenseren voor het verval. Naast
die specialisaties maakte ook de confectienijverheid zijn opwachting. In tegenstelling tot de
economische malaise in de lakennijverheid floreerden de Dendermondse kleermakers en de
Dendermondse lederverwekende ambachten. Zij wisten te ontsnappen aan de algemene
teloorgang21
Doordat de draperie-industrie stagneerde, zocht de Denderstad nieuwe economische
niches om haar positie terug te versterken. Zo komen we toe aan de volgende economische
troeven van de stad namelijk, transport en export. Bevoorrading van een stad was van
levensbelang. Als graanstapel speelde Gent daarin een belangrijke rol, maar ook Dendermonde
pikte een graantje mee. De Denderstad had haar eigen graanmarkt. Bijgevolg nam ze ook enkele
protectionistische besluiten. Zo trad de stad op tegen de graanhandel op het platteland en
werden de dorpelingen in 1542 er aan herinnerd dat ze verplicht waren hun graan op de markt
van Dendermonde te brengen. Dankzij haar ligging aan de Dender en de Schelde maakte de stad
ook deel uit van de rivierhandel tussen Aalst, Antwerpen en Mechelen en landinwaarts tussen
Dendermonde zelf, Gent en Brugge. Graan was daarbij het exportproduct bij uitstek
.
22
18 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, pp. 124-126
. Naast de
rivierhandel was Dendermonde ook een belangrijke speler in het landtransport. De
Dendermondse transportsector vervoerde voornamelijk Antwerpse goederen, zeker vanaf het
19 Ibid. pp. 156-158 20 P. Stabel, Dwarfs among Giants, p. 149 21 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen, p. 242 22 Ibid., p. 227
Pagina | 14
moment dat de gateway verschoof van Brugge naar Antwerpen. Hierdoor kon de stad een
overslagfunctie naar zich toe trekken23
Om te besluiten, kunnen we stellen dat Dendermonde een belangrijke secundaire stad
was in het graafschap van Vlaanderen. Ze was niet alleen actief in de lakenhandel maar was ook
flexibel genoeg om zich op andere economische vlakken te profileren om zo de algemene
economische malaise te overwinnen. Haar economisch belang kan niet ontkend worden, maar
ze maakte ook optimaal gebruik van haar strategische ligging om die positie te versterken en te
legitimeren.
.
6. Politiek: bestuur en gerechtelijke instellingen
De eerste vermelding van de Dendermondse schepenbank treffen we aan in de
stadskeure van 1233 die door Robrecht van Bethune aan de stad werd uitgevaardigd24. Op dat
moment was de schepenbank al een functionerende instelling. De Heer had ze namelijk
betrokken bij de opstelling van de Keure en hij zou volgens de contemporaine gebruiken nooit
een pas opgerichte schepenbank als gesprekspartner aanvaarden. Toch zijn er geen bronnen
overgeleverd om te bepalen hoe lang de schepenbank op dat moment al bestond25
Doorheen de hele middeleeuwen stond de teller van het ledenaantal van de
schepenbank op zeven leden
. Over de
oorsprong van de schepenbank zijn er bijzonder weinig gegevens doorgegeven. Het was
waarschijnlijk een logisch gevolg uit de erkenning van een nieuw rechts- en bestuurskring, de
stad, waaraan een libertas verleend werd.
26
23 Ibid., p. 249
. Uit de Keure valt niets af te leiden over hun benoeming maar
vermoedelijk volgde men dezelfde procedure dan elders in Vlaanderen namelijk, de leden
werden voor het leven benoemd. In een latere fase, rond het einde van de 13e eeuw, veranderde
de procedure door de invoering van de annaliteit. Hierdoor werden de leden van de
schepenbank jaarlijks vernieuwd en werden ze benoemd door de commissarissen die in dienst
24 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius. Fol. 379 25 P. Buyse, “De stadsschepenbank.” in : Dendermonde, 750 jaar stadskeure. Dendermonde, s.n., 1983, pp. 39-41 26 J. Maestertius, Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius. Fol. 46
Pagina | 15
stonden van de heer27. De leden moesten wel aan een aantal voorwaarden voldoen om in
aanmerking te komen voor het schepenambt. Zo was het Dendermondse poorterschap een
conditio sine qua non. Verder zien we, zoals elders in het Graafschap na de gebeurtenissen van
1302, dat de ambachten ook toegang kregen tot een schepenzetel. Voorheen was het
voorbehouden voor het Dendermondse stadspatriciaat. Uiteraard bleven de klassieke eisen
zoals rechts- en handelingsbekwaamheid, het Rooms-Katholieke geloof belijden, eerbaarheid en
onverenigbaarheid door bloedverwantschap nog steeds van toepassing28
De bevoegdheden van de schepenbank waren tweevoudig. Op de eerste plaats hadden
de schepenen een bestuurlijke functie. Die uitte zich via de wetgevende en uitvoerende macht
van de stadsschepenen. Hun wetgevende opdracht bestond erin dat ze, in samenspraak met de
vorstelijke vertegenwoordiger, de stedelijke Keure mochten aanpassen en uitbreiden
.
29. Het
resultaat waren nieuwe wetten, die ‘voorgeboden’ werden genoemd. Ze vormden later de basis
voor het gewoonterecht of costumiere recht dat pas in 1543 in Dendermonde werd opgetekend.
De uitvoerende macht omvatte een complex geheel van uitvoerende taken zoals politionele
taken, stedelijke belastingen, openbare werken, armenzorg, controle op de ambachten,
stedelijke administratie en het financiële beheer van de stad30
27 S. Staelens, ‘De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).’ In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 68- 69
. Ten tweede was de schepenbank
verantwoordelijk voor de juridische gang van zaken, meer bepaald voor de lage rechtspraak.
Die verantwoordelijkheid beperkte zich wel tot de stad en de vrijheid van Dendermonde. De
schepenen waren de rechters voor alle civiele zaken en voor de criminele zaken, met
uitzondering van verraad, ketterij, brandstichting of vrouwenroof aangezien die thuishoorden
bij de hoge rechtspraak. Die zaken waren voorbehouden voor de Heer zelf, maar werden in zijn
naam afgehandeld in het mannengerecht wat later ‘het leenhof’ werd genoemd. Initieel kon men
niet in beroep gaan tegen de vonnissen van de Dendermondse schepenbank. Indien men geen
akkoord bereikte, moest men ten rade gaan bij de Heer, die duidde dan de schepenbank van
28 A. Limpens, “De schepenbank van Dendermonde in de XIVde eeuw.” In: GOKD, Derde reeks, deel 2, 1947-1956, pp. 5-39 29 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 68- 69 en Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25 30 A. Limpens, “De schepenbank van Dendermonde in de XIVde eeuw.” In: GOKD, Derde reeks, deel 2, 1947-1956, pp. 5-39
Pagina | 16
Antwerpen aan om te oordelen over de juistheid van het vonnis31
Als gevolg van de doorgedreven centralisatie onder invloed van de Bourgondische
hertogen, evolueerden de stadschepenbanken eerder naar secundaire gerechtelijke organen. Zo
richtte Filips de Stoute in 1386 de Camere van den Rade in Vlaendren op. Die Camere bestond uit
twee afdelingen. De eerste afdeling was een gerechtshof en de tweede was de rekenkamer. In
1409 splitste de gerechtelijke sectie zich af van de rekenkamer en groeide later uit tot de Raad
van Vlaanderen. Oorspronkelijk was de Raad gevestigd in Gent, maar door omstandigheden
ging ze meermaals op verplaatsing doorheen het Vlaamse land. Moeilijkheden met Gent lagen
gewoonlijk aan de basis van de verplaatsing. Op die manier kwam de Raad van Vlaanderen ook
tweemaal in Dendermonde terecht: de eerste maal was het van 1447 tot 1451 en de tweede
maal was het in 1489 tot 1492. In 1498 kwam ze weer in Gent terecht waar ze definitief
gevestigd bleef voor de resterende periode van het Ancien Regime
. Dit veranderde allemaal toen
Dendermonde werd ingelijfd bij het Graafschap Vlaanderen, maar de meeste veranderingen
vonden plaats tijdens de Bourgondische periode. In die periode werden de Raad van
Vlaanderen en later de Grote Raad van Mechelen bevoegd voor de behandeling van de
Dendermondse vonnissen in tweede aanleg. De schepenen waren daarnaast ook nog bevoegd
voor de gewillige rechtspraak. Burgers kregen bijgevolg de kans om voor de schepenbank
overeenkomsten of contracten te sluiten. De aanwezigheid van de schepenen gaf dan een
juridische legitimatie aan de consensus. Voorbeelden van de gewillige rechtspraak zijn: akten,
rente, hypotheken, schenkingen, erfenissen of onterving.
32
31 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 70-72 Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25
. De Raad van Vlaanderen
evolueerde naar de belangrijkste juridische instelling die drie functies vervulde. In de eerste
plaats hield ze zich bezig met speciale zaken in eerste aanleg, de zogenaamde casus reservati.
Voorbeelden hiervan waren: majesteitsschennis, valsmunterij, processen over bezitrecht enz.
Daarnaast was ze tot de eerste helft van 16e eeuw een belangrijke hoofdrechtbank. Hierdoor
kreeg ze de opdracht om zaken waar de lagere rechtbanken geen raad mee wisten te herzien en
tot een oplossing te komen. Tot slot was de Raad van Vlaanderen ook een beroepshof. Dit wil
zeggen dat men hier hoger beroep kon aantekenen tegen vonnissen die afgehandeld waren in
32 J. Buntinx, “De Raad van Vlaanderen (1386-1795) en zijn archief.” In: Standen en landen, dl. I, 1950, pp. 55-76
Pagina | 17
de Vlaamse schepenbanken en leenhoven. Zoals eerder werd vermeld, was dit van toepassing
op de uitspraken van de Dendermondse schepenbank. Toch werd die bevoegdheid van de Raad
van Vlaanderen niet erkend door het leenhof van Dendermonde tot het einde van het Ancien
Regime. Hoger beroep tegen de uitspraken van het leenhof werd afgehandeld door de Grote
Raad van Mechelen33
Naast de schepenbank troffen we in Dendermonde ook een college van raadsheren aan.
Het was een voorzetting van een oude raad van gezworen of jurati uit de beginfase van de
stadsontwikkeling. De raad werd opgemaakt uit oud-schepenen en had alleen een adviserende
functie
.
34
7. Religieus
.
Op religieus vlak had de Denderstad enkele interessante feiten te bieden. In eerste
instantie maken we kennis met haar patroonheiligen: de Heilige Hilduardus en de Heilige
Christiana. De Heilige Hilduardus zou tussen de jaren 725- 750 te Toul in Lotharingen geboren
zijn. Volgens de legende zou hij in de tweede helft van de 8e eeuw naar Vlaanderen getrokken
zijn met een bekeringsopdracht die hem opgedragen was door een verschijning van de Heilige
Petrus. Hij stichtte in Dikkelvenne, in het land van Aalst, een klooster en kerk waar hij met zijn
bekeerde gemeenschap leefde. Ook de Heilige Christiana die al enkele mirakels op haar naam
had staan, vond haar weg naar Dikkelvenne en sloot zich aan bij Hilduardus’ gemeenschap. In
het jaar 815 overleed de H. Christiana na een vroom en godsvruchtig bestaan. Slechts één jaar
later stierf ook de H. Hilduardus. Hun stoffelijke resten kregen hun laatste rustplaats in de kerk
van Dikkelvenne35
Er bestaat nogal wat controverse over het tijdstip en in welke omstandigheden de
relieken naar Dendermonde verhuisden. Overeenkomstig met de overlevering, zoals het werk
Teneraemonda libri tres van 17e eeuwse schrijver Lindanus, zouden de heilige relikwieën reeds
.
33 M. Bovyn, “De rechtspleging in het Land van Dendermonde.” In: GOKD, 4e reeks, deel 4, Jaarboek 1978-1979, pp. 43-65 34 S. Staelens, “De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en het huis van Bourgondië (1384-1482).” In: GOKD, Vierde reeks, deel 27, Jaarboek 2008, pp. 72-73 35 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 19-22 . A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol. 1, pp. 1-18
Pagina | 18
in de 846 naar de stad zijn overgebracht36. Hieruit werd afgeleid dat er reeds in de 9e eeuw een
kerk zou hebben bestaan of alleszins werd opgericht. Doch werd die theorie door verschillende
auteurs in twijfel getrokken. De Vlaminck (1898) meende dat de relieken pas in 1046 hun weg
naar Dendermonde vonden. Zowel J. Broeckaert (1907) als J. Verbesselt (1952) sloten zich aan
bij zijn stelling37
Volgens De Vlaminck hadden de Dendermondenaren de relieken buit gemaakt tijdens
een oorlog waarbij Dikkelvenne in vijandig gebied lag. Daardoor kwamen de relieken dus bij
recht van overwinning in Dendermondse handen
. Nog een andere auteur, Podevijn (1939) veronderstelde dat de overbrenging
wel in de 9e eeuw geschiedde en haalde daarbij aan dat er twee translatiefeesten werden
gevierd. Waarbij het tweede feest in het teken stond van de verplaatsing van een eerste
bewaarplaats naar de O. L. V. Kerk.
38. De oorlog waarover men spreekt, was
wellicht een gewelddadig conflict tussen de Graaf van Vlaanderen Boudewijn V en de Keizer van
het Heilig Roomse Rijk dat zich omstreeks 1046 heeft afgespeeld. De graaf was erin geslaagd het
kasteel van Gent en Ename te heroveren op de keizer. Hierbij zou de Heer van Dendermonde,
Ringoot de Kale, samen met zijn Dendermondse leenmannen de graaf gewapend hebben
bijgestaan en derhalve deelgenomen hebben aan de inname en de plunderingen van de streek.
Bij de plunderingen van Dikkelvenne hadden de Dendermondse krijgsmannen geen aandacht
voor wereldlijke schatten, maar wel voor de godsdienstige kostbaarheden. Zodanig
verzamelden ze de heilige beenderresten en werden er in Dendermonde onder grote vreugde
en belangstelling mee verwelkomd, waarna de overblijfselen naar de Onze-Lieve-
Vrouwekapittelkerk werden gebracht en geborgen39
Over de oprichting van de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn een aantal twijfels gerezen. Aan
de basis van die twijfels ligt een naamsverwarring. Sommige bronnen duiden Ringoot de Kale,
Heer van Dendermonde in het midden van de 11e eeuw, als de stichter van de kerk. Doch is men
niet zeker, aangezien er rond 1085 een tweede Ringoot zou geleefd hebben. Die laatste was
ongetwijfeld de stichter van het kapittel dat in 1108 door Odo, de bisschop van Kamerijk, werd
goedgekeurd. Het Dendermondse gebied behoorde namelijk van oudsher tot het bisdom van
.
36 A. L. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen. Vol.1, p. 77 37 E. Dhaenens, Dendermonde. p. 42 38 Ibid. p. 83 39 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 22-24
Pagina | 19
Kamerijk, aartsdiakonaat Brabant. Sinds 1272 maakte Dendermonde deel uit van het dekenaat
in Brussel en in 1559 werd het een onderdeel van het bisdom van Gent. Het patronaat over de
kerk behoorde toe aan de Heren van Dendermonde. Later, tengevolge van huwelijksbanden,
werd het patronaat doorgegeven aan de Heren van Bethune, de Graven van Vlaanderen en de
Hertogen van Bourgondië40
In het door ons bestudeerde tijdvak onderging de kerk vooral veel verbouwingen. In de
eerste fase had de kerk een Romaanse stijl, maar wellicht was er aan het begin van 14e eeuw
reeds sprake van een Gotische kerk. De kerk was een belangrijk symbool voor enkele stedelijke
belangengroepen. Zo kreeg de schuttersgilde van Sint-Gillis de eer om haar altaar in de kerk te
vestigen. Dit ging gepaard met de oprichting van een nieuw koor. Tot de verdwijning van de
Sint-Gillisgilde in 1542 werd het koor aangeduid met de naam van de gilde. Daarna werd het
toegewijd aan de patroonheiligen van de stad, H. Hilduardus en H. Christiana. Zij waren alsook
de patronen van de Rederijkerskamer ‘De Leeuwerkenaars’
.
41
In Dendermonde waren enkele opvallende religieuze groepen aanwezig. In de loop van
de 13e eeuw namen de begijnen hun intrek in de gebouwen van de gewezen Cisterciënzerorde.
Zij waren verhuisd naar de Zwijvekekouter in de stad. Aan het einde van de 13e eeuw moesten
de begijnen hun verblijfplaats verlaten wegens dezelfde redenen die eerder door de
Cisterciënzerorde werden aangehaald namelijk, wateroverlast in de winter en
bodemuitwasemingen in de zomer. In het jaar 1288 kregen ze toelating van de deken en het
kapittel van Onze-Lieve-Vrouwekerk om zich definitief te vestigen op een uitgestrekt stuk
grond, gelegen aan de Sint-Gillisstraat, doch nog steeds binnen de grenzen van de Onze-Lieve-
Vrouweparochie. Na moeilijkheden met de begijnenbeweging op wereldniveau, genoten de
Dendermondse begijnen een grote bloei in de periode 1350-1577
.
42
40 E. Dhaenens, Dendermonde. pp. 41-42
. Tot slot waren er ook
enkele liefdadigheidsinstellingen. Zo was er het Sint-Gillishospitaal en de Onze-Lieve-
Vrouweabdij, die gevormd werden door een vrouwelijke tak van de Cisterciënzerorde. Verder
was er ook nog een hospitaal voor melaatsen. De oorsprong van het hospitaal is onbekend maar
het bestond reeds in 1261 en lag buiten de stad. Het Heilige- Geesthuis werd gesticht in 1345-
1346. Het stond in dienst van de arme populatie in de stad. In 1432 werd er een godshuis voor
arme vrouwen aan toegevoegd. Daarnaast waren er ook enkele gasthuizen. Zo was er het
41 Ibid. pp. 42-44 42 A. Stroobants (ed.), 700 jaar Begijnhof 1288-1988. Dendermonde, Begijnhofmuseum, 1988, p. 7-15
Pagina | 20
gasthuis van O.L.V. ter Dijkpoort dat bestemd was voor arme reizigers. In 1434 werd een
gasthuis opgericht voor arme vrouwen en kinderen, met name het gasthuis van Sint-Jan in
d’Olie43. Tot slot doken de Zwarte Zusters rond 1491 op in de Denderstad. Zij waren daar met
het doel pestlijders te verzorgen44
8. Chronologische situering
.
De vroegste Dendermondse stadsrekening dateert uit het rekenjaar 1377-1378. Dat is het
aanvangspunt voor de door ons bestudeerde periode. Hierdoor begint onze verhandeling aan
de vooravond van de Bourgondische Nederlanden. Na een turbulente start, die door de Gentse
oorlog werd verstoord, volgen we de evolutie van de Dendermondse processies doorheen de
hele 15e eeuw. Ook hier liep het niet van een leie dakje daar Gent opnieuw in opstand kwam
tegen de grafelijke macht. De 16e eeuw werd ingeleid met de geboorte van de Habsburgse
dynastie die even tot stabilisatie zorgde. Aan die stabiliteit kwam een einde door de
ontwikkeling van nieuwe religieuze ideeën wat leidde tot de Beeldenstorm in 1566. We stoppen
in 1587 daar de contrareformatie de processies tijdelijk inperkte tot zijn religieuze essentie.
43 E. Dhaenens, Dendermonde. p. 211-220 44 L. Pée en A. Stroobants, 500 jaar Zwarte Zusters : 1491-1991. Dendermonde, Stadsbestuur, 1991, p. 59-61
Pagina | 21
Deel II:
Bronnen en methodiek
1. Bronmateriaal
In dit onderdeel nemen we het bronnenmateriaal kritisch onder de loep. Het primaire
bronnenmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit financiële bronnen namelijk: stadsrekeningen en
kerkrekeningen. We hebben alsook informatie geput uit verhalende bronnen, maar dan vooral
om de historische gebeurtenissen waarbij de Denderstad het strijdtoneel vormde, toe te lichten.
Tot onze spijt hebben we geen contemporaine verhalende bronnen gevonden die ons meer over
de Dendermondse processies en ommegangen kunnen vertellen. Die hadden ons inzichten
kunnen verschaffen over de sociale perceptie van de processies. Hieronder bespreken we kort
alle bronnen en op welke manier we ze gaan toepassen in ons onderzoek. Daarbij staan de
volgende vragen centraal: ‘Welke primaire bronnen hebben we gehanteerd?’, ‘Wat zijn de
kenmerken van die diverse bronnen?’ en ‘Waar plaatsen we deze bronnen binnen de
geschiedschrijving?’.
1.1 Financiële bronnen
Zoals we reeds hebben duidelijk gemaakt, liggen rekeningen aan de basis van dit
thesisonderzoek. De hoofdrol is weggelegd voor de Dendermondse stadsrekeningen, maar we
maken ook gebruik van de kerkrekeningen van Onze-Lieve-Vrouwekerk te Dendermonde.
Financiële bronnen lijken op het eerste zicht niet erg boeiend, maar schijn bedriegt. Eenmaal
voorbij het cijfermateriaal, gaat een wereld van informatie open over het dagelijkse leven van
de respectievelijke instelling. Meer nog voor de stadsrekeningen dan de kerkrekeningen,
verruimt en verrijkt een studie van het financiewezen ons beeld van een waarachtig en gewoon
leven uit de middeleeuwen. Het zijn immers de stedelijke rijkdommen die het stadsleven, met
zijn politieke, militaire en culturele aspecten, voor een groot deel beheersten45
45 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw. Brussel, Paleis der Academiën, 1961, pp. VIII en IX
.
Pagina | 22
1.1.1 Stadsrekeningen
Het nut van stadsrekeningen in het historiografisch onderzoek werd alvast in
verschillende studies benadrukt. Voor onze regio zijn de studies van Hans van Werveke over de
Gentse stadsfinanciën46 (1934) en Raymond Van Uytven over de Leuvense stadsfinanciën 47
(1961) uitgegroeid tot standaardwerken. Recentelijk beklemtoonden Marjolein ’t Hart en
Manon van der Heijden nog in hun artikel ‘Het geld van de stad’ hoe stadsrekeningen veel meer
prijs geven dan alleen loongegevens, informatie over publieke werken en armenzorg. Ze
kunnen ook aangewend worden om een grondige analyse te maken van de sociale en de
economische aspecten van het stedelijke leven48. Ongeacht het nut van stadsrekeningen
merkten ’t Hart en van der Heijden wel op dat er een terughoudendheid bestaat over het
gebruik van stadsrekeningen in het historisch onderzoek. Dit zou voortkomen uit drie
moeilijkheden die zich voordoen bij deze bronnen. In de eerste plaats vormt de
laatmiddeleeuwse en vroegmoderne wijze van boekhouden een probleem. Vooral het gebrek
aan kaseenheid49 was vaak een hindernis. Hierdoor zijn stadsrekeningen alleen onvoldoende
bewijs om een compleet beeld te krijgen van de totale inkomsten en uitgaven van een stad.
Bijgevolg hebben historici nood aan aanvullende bronnen zoals bv.: accijnsregisters,
ordonnanties, ambtenboeken, schepenarchieven en persoonlijke archieven van personen die
belastingen inden. Hiermee raken we al het tweede heikel punt aan. Historici krijgen ook te
maken met een verstrengeling van publieke en private boekhoudingen in de stadsfinanciën. Dit
was echter geen toeval. Zoals Van Buyten50
46 H. van Werveke, De Gentse stadsfinanciën in de Middeleeuwen. Brussel, Palais des académies, 1934, 424 p.
reeds benadrukte, waren overheidsfinanciën
eigenlijk meer een privéadministratie van de rentemeesters, waarin zij verantwoording
aflegden aan het stadsbestuur voor hun financiële beheer van de stadsgelden. Een derde
moeilijkheid, ten slotte, was het boekhoudkundige systeem. De hedendaagse dubbele
boekhouding waarbij financiële handelingen duidelijk zichtbaar zijn, was een zeldzaamheid in
de door ons bestudeerde periode. De instellingen tekenden de inkomsten en uitgaven als
afzonderlijke posten op, waardoor de samenhang verloren ging. Verwarring was helemaal troef
47 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw. Brussel, Paleis der Academiën, 1961, 723 p. 48 M. ’t Hart en M. van der Heijden, “Het geld van de stad: recente historiografische trens in het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden” In: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 3(2006), n° 3, p. 4 49 Het gebrek aan kaseenheid slaat op het feit dat de inkomsten en uitgaven van de stadsfinanciën verspreid werden over meerdere boekhoudingen en administraties. 50 L. Van Buyten, “Theorie en praktijk voor de financiële instellingen van het Ancien Régime : de verborgen facetten van het rentmeesterschap.” In : Historica Lovaniensia, 28 (1981), pp.549-566
Pagina | 23
wanneer ook debet- en credit- posten door elkaar werden gebruikt of wanneer onderwerpen in
andere rubrieken opdoken enz. Tot slot merkten de auteurs op dat een bepaalde kennis van
paleografie, munten en rekenheden noodzakelijk is om klaarheid te brengen in al die financiële
chaos51
Desondanks al die moeilijkheden hebben de Belgische historici zich niet laten
afschrikken. Na het werk van R. Van Uytven lag het onderzoek wel enkele decennia stil, maar
vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw kwamen historici als Marc Boone en Peter
Stabel op de voorgrond die zich over de problematiek bogen. Vooral de Gentse stadsfinanciën
genoten de laatste twintig jaar bijzonder veel aandacht. Na Marc Boone traden ook Johan
Dambruyne
.
52, met een studie over de Gentse stadsgelden in de 16e eeuw, en recentelijk nog
Wouter Ryckbosch53, die in 2006 zijn licentiaatsverhandeling wijdde aan de Gentse
stadsrekeningen tussen 1460 en 1495, in de voetsporen van H. van Werveke. Voor
Dendermonde zijn de werken van Alfons De Vlaminck uit de 19e eeuw van onschatbare waarde.
Daarnaast heeft de Oudheidkundige Kring van Dendermonde reeds enkele opvallende
bijdragen geleverd. Vooral de artikels van Theo Penneman uit 197554 en Leo Pée uit 199955
waren voor onze analyse van groot belang. Voor een algemene kijk op de Dendermondse
stadsrekeningen bracht alleen de licentiaatsverhandeling van Jan Van Schaftingen56
Uit bovenstaande hebben we geleerd dat stadsrekeningen unieke, maar erg complexe
bronnen zijn. In de wetenschap dat ons onderzoek afgebakend is tot het culturele thema
‘processies’, hopen we toch door het financiële kluwen heen, antwoorden te vinden op onze
onderzoeksvragen.
soelaas. Hij
was de eerste die enkele algemene kenmerken oplijstte van de vroegste stadsrekeningen, met
name de periode tussen 1377-1405.
51 M. ’t Hart en M. van der Heijden, “Het geld van de stad”, pp. 5- 11 52 J. Dambruyne, Mensen en centen: het 16e eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2001, 446 p. 53 W. Ryckbosh, Tussen Gavere en Cadzand : de Gentse stadsfinanciën op het einde van de middeleeuwen (1460-1495). Gent, maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2007, 344 p. 54 Th. Penneman, “De Ros Beiaard- Ommegang te Dendermonde 1377-1789. Een systematisch onderzoek van de voornaamste profane elementen in de “processie ende ommeganghe” aan de hand van de stadsrekeningen. In: GODK, Vierde reeks deel 1, afl. 1-2 (1975), pp. 5- 120 55L. Pée, “Vande processien ende ommeganghen" - Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.” In: GODK, Vierde reeks, deel 18 (1999), pp. 7-158 56 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: GODK, deel 4 (1998), 17, pp. 53-154
Pagina | 24
1.1.2 Dendermondse stadsrekeningen
1.1.2.1 Historiek en kenmerken
Tijdens onze analyse zijn ook wij geconfronteerd met enkele moeilijkheden. Het
grootste obstakel was ongetwijfeld de overlevering van de stadsrekeningen. Zo is de
meerderheid van de originele stadsrekeningen, die toen in het stadhuis werden bewaard, in
vlammen opgegaan tengevolge van een bombardement op 17 september 1914. Alleen de
stukken die permanent tentoongesteld werden in het stadsmuseum werden gespaard57. Pas na
WO II zetten men de eerste voorzichtige stappen in de richting van de heropbouw van het
stadsarchief. Toch was het wachten op de komst van Emiel Verstrepen, stadsarchivaris van
1969 tot 1978, om te spreken van een nieuwe start. Hij werd immers belast met de opdracht
om het oud archiefmateriaal bij elkaar te brengen en zo een ‘historisch documentatiecentrum’
op te richten58. De grote stap voorwaarts kwam echter pas 80 jaar na de tragische feiten uit WO
I. Een bruikleenovereenkomst tussen het Algemeen Rijksarchief en het Dendermondse
stadsbestuur zorgde er namelijk voor dat de oude gemeente- en deelgemeentearchieven, die
volgens de archiefwet van 1955 waren overgeleverd aan het Algemeen Rijksarchief, in
bewaring van het Dendermondse stadsarchief kwamen. Tenslotte bereikte men in de loop van
1996 een laatste doorbraak door de oprichting van een schaduwarchief van de Dendermondse
stadsrekeningen, namelijk met de exemplaren die bestemd waren voor de Rekenkamer59.
Hierdoor zijn er toch zwart-wit kopieën van de originele stadsrekeningen in het stadsarchief te
consulteren. Dit gegeven is voor ons onderzoek zeker van belang aangezien de stadsrekeningen
daardoor toegankelijker werden voor de historicus in spé. Desalniettemin hebben we ons voor
onze analyse vooral gebaseerd op de originele dubbels van de Rekenkamer van Rijsel60
57 Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden. In: <
, die
momenteel in het Algemeen Rijksarchief van Brussel raadpleegbaar zijn. Op die manier kunnen
mogelijke hiaten door minderwaardige kopieën worden vermeden. De kopieën kwamen wel
van pas om enkele zaken nog eens te checken of wanneer de kwaliteit van onze digitale
opnames het liet afweten.
http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op 10 mei 2012, p.14 58 Ibid. p. 15 59 Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden , pp. 18-19 60 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » In: Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XVIe siècle : colloque internationale .Brussel, Pro Civitate, 1964, p. 138
Pagina | 25
Over de oorsprong van de Dendermondse stadsrekeningen is weinig geweten.
Vermoedelijk zagen de eerste Dendermondse rekeningen een hele tijd voor de vroegst
bewaarde rekening (1377-1378) het levenslicht. Net zoals H. van Werveke benadrukte, is de
oorsprong van de stadfinanciën moeilijk te achterhalen daar ze geen product zijn van een
bewuste schepping, maar eerder organisch en pragmatisch ontstaan zijn61. Waarschijnlijk
doken de eerste rekeningen op met de komst van de schepenbanken en de stadsbesturen in het
Graafschap Vlaanderen aan het einde van de 11e eeuw. In eerste instantie bleef dit beperkt tot
aantekeningen van inkomsten en uitgaven door het schepenapparaat. Tussen 1280 en 1297
zorgde de opkomende vorstelijke centralisatie en dus de toenemende controle op het financiële
beleid voor de totstandkoming van de echte rekeningen. Hierin werden de inkomsten en de
uitgaven op een rijtje gezet en afgesloten door middel van een balans62. De rekening van 1377-
1378 werd afgesloten met een balans waarin men melding maakt van het saldo van de vorige
rekening. Derhalve was dit zeker en vast niet de allereerste stadsrekening63
Het aanvangsjaar van ons onderzoek valt samen met de vroegst bewaarde
Dendermondse rekening en tegelijk bevinden we ons op de vooravond van de Bourgondische
periode in het Graafschap Vlaanderen. Eindigen doen we in het jaar 1600, waarmee de
turbulente zestiende eeuw wordt afgesloten. Hiermee komt er een einde aan de Bourgondisch-
Habsburgse dynastie en tevens aan de Reformatie, die door de contrareformatie een halt wordt
toegeroepen in de Zuidelijke Nederlanden. Onze bronnenreeks is vrij volledig op een paar
hiaten na. Deze zijn te situeren in onrustige tijden zoals aan het einde van de veertiende eeuw,
aan het einde van de vijftiende eeuw en aan het begin van de zestiende eeuw. Toch overbruggen
die tekorten nooit meer dan twintig jaar.
.
Om meer duidelijkheid te scheppen in de structuur van de Dendermondse
stadsrekeningen, leek het ons noodzakelijk om ze hieronder grondig te bespreken aan de hand
van één rekening die representatief is voor de meerderheid van de Dendermondse
stadsrekeningen. We hebben gekozen voor een stabiel rekenjaar waarin geen oorlogen of
speciale gebeurtenissen plaatsvonden. Op die manier worden we niet geconfronteerd met
61H. van Werveke, De Gentse stadsfinanciën in de Middeleeuwen pp. 9-10 62 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge » pp. 117-120 63 Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe p. 63. Stadsrekening 37973 f° v° : « int eerste van dat oude scepenen hare vorzaten ter aedster rekeninghe ghedaen van der poort goede van dat hare reest van haren ontfanghe meer drouch dan hare uutgheven… » Ter verduidelijking: het was toen gebruikelijk het saldo van de vorige rekening over te schrijven naar de volgende rekening.
Pagina | 26
uitzonderlijke omstandigheden, zoals de heropbouw van verwoeste openbare gebouwen,
militaire maatregelen of beperkte aantekeningen over de processies. Ons oog is gevallen op het
boekjaar 1470-147164. Het jaar ligt in de regeerperiode van Karel de Stoute die net als zijn
vader, Filips de Goede, stabiliteit in het graafschap trachtte te handhaven. Verder is de rekening
neergeschreven in een duidelijke hand, waardoor de leesbaarheid redelijk goed is en telt ze 66
folio’s. Net als alle andere stadsrekeningen, is ze opgetekend in de volkstaal, het Diets. Buiten
enkele termini technici zoals ‘Somma’ en ‘Restat’ in de eerste reeks rekeningen, is het Latijn
geheel uit de rekeningen verdwenen65. Dit was geheel conform de toenmalige Vlaamse
gebruiken. Zo werden de meeste stadsrekeningen uit de Vlaamse steden zeker sinds het begin
van Bourgondische periode (vanaf 1384) in de volkstaal neergeschreven66
1.1.2.2 Muntgebruik en chronologie
.
De ‘Vlaamse groot’ is de munt die gebruikt wordt in de Dendermondse stadsrekeningen.
In de praktijk betekende dit dat alle inkomsten en uitgaven in de diverse reële of gangbare
munten naar de ‘Vlaamse groot’ werden omgerekend. Op die manier zou men kunnen spreken
van een monetaire eenvormigheid in de rekeningen67
In oorsprong gaven munten uitdrukking aan een bepaald gewicht van een edel of ander
metaal. Vanaf de Karolingische periode ging de naamgeving van de gewichten na verloop van
tijd over op de rekenmunten. Zo stond 1 pond (lb.) gelijk aan 20 schellingen (solidi, s.) en aan
240 penningen (denarii, d.), waarbij één schelling gelijk was aan 12 denarii. Omstreeks het
midden van de 13e eeuw waren de denarii de enige reële munten in omloop; ponden en
schellingen waren slechts rekeneenheden. Op dat moment beantwoordden ze dus niet
noodzakelijkerwijs aan reëel bestaande munten. Ponden en schellingen konden op die manier
als rekenbegrip toegepast worden op verschillende muntstelsels. Hun functie bleef dus beperkt
tot het aanduiden van veelvouden en dan vooral om grote bedragen uit te drukken. Doch bleef
de waarde gebonden aan de reële munt, de penning (d.)
.
68
64 ARA. RK. Nr. 38037, SR. 1470-1471
.
65 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe,”p. 67 66 W. Prevenier, « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » p. 136 67 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe”, p. 68 68 M. Boone, “Muntgeschiedenis middeleeuwen.” In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, p. 155
Pagina | 27
Om correct te kunnen omspringen met datagegevens, leek het ons relevant om een
woordje te wijden aan de chronologie die werd toegepast in de door ons bestudeerde periode.
Vanaf het einde van de twaalfde eeuw, meer precies 1195, was ‘de paasstijl’ wijdverspreid over
Vlaanderen. ‘De paasstijl’ hield in dat het jaarcijfer veranderde op Pasen. De grootste
moeilijkheid hierbij is dat het jaarcijfer elk jaar op een andere datum plaatsvond en wel op
Pasen van het lopende jaar, dus drie à vier maanden later dan het huidige systeem69. Dit wil
concreet zeggen dat de data van 1 januari tot en met 21 maart, bij de omrekening, één extra
eenheid bij het jaarcijfer bij krijgen, voor de data van 25 april tot en met 31 december blijft het
jaarcijfer onveranderd, maar bij de data die tussen 21 maart en 25 april liggen, moet men eerst
nagaan of de dag van het desbetreffende jaar voor of na Pasen valt. Vanaf 1576 verdwijnt de
paasstijl in Vlaanderen ten voordele van de 1 januaristijl70
1.1.2.3 Structuur
. Doch is dit niet van toepassing op de
stadsrekeningen aangezien ze gelijk liepen met de schepenjaren, die ingedeeld werden van 1
juli tot 30 juni van het daarop volgende jaar.
De stadsrekening van 1470-1471 is opgebouwd volgens een bepaalde orde, die ook van
toepassing is op de andere rekeningen. Iedere stadsrekening begint met een vrij stereotiepe
inleiding van de ambtenaar in dienst. Hierin wordt melding gemaakt van de termijn waarover
de rekening liep. In dat verband kunnen we opmerken dat de allereerste rekeningen over
ongelijke rekenjaren liepen. Vanaf 1393 liepen ze echter van 1 januari tot en met 31 december.
Doch veranderde in de loop van de vijftiende eeuw de termijn opnieuw en liepen ze van de
eerste dag van de hooimaand (juli) tot de laatste dag van de weidemaand (juni) van het
daaropvolgende jaar71
Achter de inleiding stoten we op het eerste grote luik namelijk, de inkomsten. Die post is
onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Net zoals Raymond Van Uytven en Hans van
Werveke, gaan we de kapitelen bespreken volgens hun oorspronkelijke volgorde: Het eerste
hoofdstuk zijn de inkomsten die gemaakt zijn op de zogenaamde ‘assizen’ (accijnzen). Dit is een
.
69 W. Prevenier, “Chronologie.” In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, pp. 118-119 70 T. de Hemptinne, “Chronologie”. In: Cursus Oorkondeleer, Gent, 2011, pp. 34-35 71 ARA, RK, nr. 38037, SR 1470-1471 f°1 v°
Pagina | 28
stedelijke belasting op het verbruik, de productie of het vervoer van goederen72
Indirecte belastingen konden op twee manieren geïnd worden. In de eerste plaats kon
men stedelijk personeel aanstellen om die job te klaren. Een tweede optie was de belasting te
verpachten aan derden, die staken dan een deel van de opbrengsten in eigen zak. In het
boekjaar 1470-1471 werden de indirecte belastingen uitbesteed voor verpachting. Dit is ook de
meest voorkomende exploitatievorm in de stadsrekeningen. Verder werden er accijnzen
gevorderd op veynstrie of ramen, leder, wol, verfstoffen, hout en turf, vlas, ijzer en staal,
groenten en rapen, zout en cautchiede. Die laatste waren indirecte belastingen op de geplaveide
straten te Dendermonde. Verpachting kwam uiteraard vaak terecht bij de stedelijke politieke
elite. Dit werd benadrukt in een prosopografisch onderzoek dat de periode 1377-1405
overbrugde, waarin gesteld werd dat de meeste verpachters uit dezelfde politieke kringen
afkomstig waren of verwant waren aan de stedelijke elite.
. Dergelijke
belastingen waren niet geliefd bij de bredere lagen van de bevolking.
73
Het tweede hoofdstuk bij de inkomsten gaat over de aflossing van erfelijke renten van
de stad, de staande rente op de draperiehallen en op de stedelijke huizen. Andere inkomsten
zijn afkomstig uit de heffing op gelden van de buitenpoorters, de nieuwe poorters en op de
verkoop van de lijfrente. Ten slotte zijn er nog inkomsten uit de lijfrente van poorters die
binnen het termijn van dit boekjaar zijn gestorven, achterstallige inkomsten uit jaargelden van
poorters en ontvangsten die door de gerechtsbode zijn geïnd.
We vermoeden dat dit zo bleef
doorheen het Ancien Regime.
Na de inkomsten volgt de post van de uitgaven. Het eerste hoofdstuk zijn de onkosten
die de ontvangers gemaakt hebben binnen de termijn van dit boekjaar. Daarna volgen de
uitgaven die gemaakt zijn voor de commissarissen die de rekeningen controleerden en die
verantwoordelijk waren voor de jaarlijkse vernieuwing van de Dendermondse schepenbank.
Volgende hoofdstukken bestaan uit de uitgaven voor het terugkopen van de lijfrenten en de
erfelijke rente die de stad jaarlijks schuldig is aan de respectievelijke personen die werden
opgelijst in de rekening. Hierna treffen we een reeks diverse uitgaven aan zoals de uitgaven van
de Dendermondse gilden, uitgaven voor onderhoudswerken aan vestigingsmuren en de dijken,
72 R. Van Uytven, Stadsfinanciën en stadsekonomie te Leueven van XIIe tot het einder XVIe eeuw., p. 112 73 Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe,”p. 71 (zie ook bijlage 2 van zijn onderzoek)
Pagina | 29
kosten die gemaakt zijn voor de processie en de ommegang en de onkosten voor de jaarmarkt.
Dan botsen we op de uitgaven die gemaakt zijn voor openbare werken. Daarbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen de kleine en grote werken die plaatsvonden in Denderstad binnen
de termijn van de rekening. Andere kosten zijn gemaakt voor geschenken en de organisatie van
bruiloften. Verder zijn er ook nog de uitgaven voor onvoorziene kosten, zoals de betaling van de
ontvangers die in dienst stonden van de Heer, loonkosten van de notaris, transportkosten van
de schepenboden te voet of te paard, caproenen voor nieuwe schepenen…Op het einde vinden
we nog een hoofdstuk dat de uitgaven behelst voor de hoechenesssen doen int stede assisen sat
ende verhuerde74
1.1.2.4 Methodiek
. Die kosten hielden verband met de verpachting van de indirecte belastingen.
De stadsrekening werd afgesloten met een balans waarbij de totalen van de inkomsten en van
de uitgaven werden vergeleken om na te gaan welk hiaat er was in de stadskas. Na die balans
volgt tenslotte nog een lijst met de namen van de overleden personen die een lijfrente hadden
op de stad.
Aan de hand van dit onderzoek trachten we één aspect van de Dendermondse stedelijke
leefcultuur in kaart te brengen namelijk: de processies tussen 1377 en 1600. Doordat de tijd
voor dit onderzoek beperkt is, leek het ons onmogelijk om alle 200 stadsrekeningen te
bestuderen. Derhalve hebben we gekozen ons onderzoek te voeren door middel van een
steekproef. De steekproef is beperkt tot één rekening per decennium. Om te vermijden dat we
telkens gewoon tien jaar bijtellen, maken we gebruik van de n+1 formule. Bijgevolg is het aantal
rekeningen beperkt tot twintig, maar daar houden we het niet bij. We vonden het relevant om
enkele uitzonderlijke stadsrekeningen en periodes te belichten: de vroegst bewaarde
stadsrekening 1377-1378, de periode tijdens de Gentse oorlog tegen Lodewijk van Male (1379-
1385) en die tijdens de Gentse opstand tegen Filips de Goede (1449-1453), het crisisjaar 1477,
de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1492), 1566 als het jaar waarin de
Beeldenstorm zich over Vlaanderen verspreidde en tot slot de jaren 1584-1585 waarin het
beleg van Antwerpen plaatsvond.
Het onderdeel van de stadsrekening dat voor ons van belang is, zijn de uitgaven en meer
bepaald het hoofdstuk ‘processies ende ommeghangen’. In het begin bestaat dit uit één tot twee
folio’s, maar na verloop van tijd nemen ze in aantal toe en op het einde van zestiende eeuw 74 ARA nr. 38043 f°62 v°
Pagina | 30
weer af. Doordat beide termen vaak samen in de stadsrekening voorkwamen, is een korte
toelichting hier aan de orde. In de oudste rekening worden de termen door elkaar gebruikt.
Vanaf de rekening 1407-140875 verschijnen de onkosten die gedaan zijn voor de processie en
de ommegang in een afzonderlijke rubriek. Tot 1438-143976 luidde de hoofdding: “ter processie
ende ommeganghe in onser vrouwen kerke op Sinte jans dag decollacie” (wat op 29 augustus
plaatvond). Tussen 1440-144177 en 1465-146678 verandert de titel opnieuw en wordt de
rubriek aangeduid met ‘processie’, vanaf 1466-146779 tot 1587-158880 wordt het uiteindelijk
weer processies ende ommeganghe. In de verdere rekeningen staan de uitgaven voor de
processie ende ommeganghe verspreid over de Gewone en de Buitengewone uitgaven81
1.1.2 Kerkrekeningen
. Doordat
alle uitgaven van alle processies samen worden neergetekend, is het jammer genoeg niet
mogelijk een onderscheid te maken tussen de drie courante processies die zich afspeelden in de
straten van Dendermonde, maar later meer hierover.
Kerkrekeningen zijn goede bronnen voor de studie van folklore en volksgebruiken82,
daarom hebben we aanvullend op de stadsrekeningen gebruik gemaakt van de kerkrekeningen
van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Dendermonde. In de jaren ‘90 van de voorbije eeuw besloot
de kerkfabriek de originele rekeningen over te leveren aan het stadsarchief, waar ze tot op
vandaag te consulteren zijn83. We beschikken slechts over vijf rekeningen die van toepassing
zijn op de door ons bestudeerde periode. Gelukkig dateren ze net uit de woelige periode die
zich in de 2e helft van de zestiende eeuw afspeelde. Het betreft de vroegst bewaarde
kerkrekeningen van 1559, 1560, 1589, 1591 en 1600. Bij de opzoeking hebben we de inventaris
van Leo Pée uit 2004 gehanteerd84
75 ARA RK 37987
. Hij plaatste de rekeningen onder het nummer 871. Dit is het
76 ARA, RK nr. 38008, SR 1438-1439 77 ARA, RK nr. 38009, SR 1440-1441 78 ARA, RK nr. 38032, SR 1465-1467 79 ARA, RK nr. 38032, SR 1466-1467 80 ARA, RK nr. 38127,SR 1587-1588 81 Th. Penneman, “De Rosbeiaard-ommegang te Dendermonde 1377-1789. Een systematisch onderzoek van de voornaamste profane elementen in de « processie ende ommeganghe aan de hand van de stadsrenkingen”, p. 13 82 M.J. Marinus, “Kerkgeschiedenis, 16e-18e eeuw”’ In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ?. Gent, stichting Mens en Kultuur , Deel III a, 1995, p. 254 83 Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris Kerkarchief van Dendermonde, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012 84Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris archief van Onze- Lieve-Vrouwe Kerk, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012
Pagina | 31
nummer van de doos waarin deze rekeningen, maar ook andere kerkrekeningen tot 1644,
werden samengebracht en gebundeld tot een boek. In tegenstelling tot de stadsrekeningen
komen de kerkrekeningen op het eerste zicht slordig over. De inkt is in vele gevallen in het
papier gedrongen, waardoor de leesbaarheid in sommige gevallen erg beperkt wordt. Net als de
stadsrekeningen zijn ze opgesteld in de volkstaal en wordt de Vlaamse groot gebruikt als
rekenmunt. Kerkrekeningen zijn ook opgesplitst in twee posten: ‘inkomsten’ en ‘uitgaven’. De
inkomsten werden meestal bij kerkrekeningen onderverdeeld in de ‘ordinairen ontfanck’ en de
‘extraordinaire ontfanck’. Onder de eerste reeks verstond men vooral jaarlijkse, vaste
inkomsten als renten, pachten, cijnzen en tienden. De tweede reeks inkomsten omvatte de
wisselende inkomsten zoals die bij plechtige begrafenissen, collecteopbrengsten en inkomsten
uit de offerblok. Bij de uitgaven had men een gelijkaardige onderverdeling. Zo waren er de vaste
uitgaven voor jaardiensten, erelonen, vergoeding voor de koster en aankoopkosten van wijn en
communiebrood. De buitengewone uitgaven waren zeer uiteenlopend, maar werden vaak benut
voor verbouwingen, herstellingen of de aankoop van ornamenten85
. Ook hier is de post
‘uitgaven’ de belangrijkste voor ons onderzoek.
1.1.3 Methodiek
Bij de kerkrekeningen is de methodiek veel eenvoudiger. Hier hebben we slechts met
vijf rekeningen te maken. We gaan dus elke kerkrekening doornemen en vooral aandacht
besteden aan de post ‘uitgaven’.
1.2 Verhalende bronnen
In onze inleiding bij dit hoofdstuk hebben we reeds gemeld dat we geen verhalende
bronnen86 hebben gevonden die ons meer informatie geven over de processies in de
Denderstad.87
85 M.J. Marinus, ‘Kerkgeschiedenis’, p. 254
. Niettegenstaande komen enkele verhalende bronnen wel van pas bij het staven
van de historische gebeurtenissen die zich afspelen in en rond Dendermonde tijdens onze
86 Onder verhalende bronnen en teksten verstaan we kronieken en traktaten die opgesteld zijn in verhalende of narratieve vorm. Gevonden in: M. Boone, Historici en hun métier : een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Pers, 2007 p. 5
Pagina | 32
periode. Daarnaast trachten we ook na te gaan of die gebeurtenissen een invloed hebben gehad
op de processies en ommegangen en dus veranderingen in hun optekening kunnen verklaren.
Hieronder bespreken we kort elke verhalende bron die een bijdrage leverde aan deze
masterproef.
1.2.1 Croniques de France, dAngleterre, dEscoce, dEspaigne, de Bretaigne, de Gascongne,
de Flandres et lieux
Deze kroniek werd geschreven door Jehan Froissart. Hij was een belangrijke veertiende
eeuwse Franstalige dichter en kroniekschrijver, die afkomstig was uit Valenciennes. Zijn
kroniek was een eigentijdse geschiedenis over de periode 1327-140088. In dit werk verhaalde
hij ondermeer de Gentse opstand tegen Lodewijk van Male. Zijn werk is voor ons onderzoek
relevant aangezien hij ook veel aandacht besteet aan de gebeurtenissen die zich aan de
Dendermondse stadsmuren afspeelden. Hij beschreef het relaas vanuit het standpunt van de
graaf, wat op dat moment dus ook het standpunt van Dendermonde was89
1.2.2 Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen
.
Tussen 1562 en 1592 kwam de Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen tot
stand. Het werd geschreven door Nicolas Despars. Hij was een vooraanstaande Bruggeling, die
het zelfs van 1578 tot 1584 schopte tot burgemeester van Brugge. Het werk is een compilatie
van de geschiedenis van Vlaanderen waarin de 15e eeuw ruim wordt besproken. Despars
hanteerde voor zijn kroniek oudere bronnen die voor ons verloren zijn gegaan. De
hoofdrolspelers in dit werk zijn de grote steden, zoals Brugge en Gent, maar Dendermonde
komt er ook aan te pas. Die ontmoetingen bleven wel beperkt tot conflicten tussen Gent en de
Denderstad, die vaak de kant koos van de graaf 90
.
88 Narrative sources. In: < http://www.narrative-sources.be/naso_detail_nl.php> geraadpleegd op 20 mei 2012 89 L. Goossens, ‘Mislukte Gentse overval op Dendermonde, of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.’ In: GODK , Vierde reeks, deel 25, (2006), p.193 90 P. Morren, Van Karel de Stoute tot Karel V(1477-1519). Antwerpen, Apeldoorn- Garant, p. 191
Pagina | 33
1.2.3 Chronyk van’t gene in dese landen en byzonderlyck binnen de stad Dendermonde is
voorgevallen
Dit relaas is een bundeling van handschriften van verschillende auteurs die elk
toelichting gaven over een specifieke periode. Het eerste deel werd neergepend door Daniel van
Wichelen en omvat de jaren 1572 tot 1625. Vervolgens werd er nog een stuk aan verder
geschreven door Joannes Antonius. Zijn deel overbrugde de periode 1667 tot 1737. Tot slot
voegde ook een derde auteur N. (verder onbekend) een deel toe dat de periode over 1737 tot
1772 behandelt. Uiteraard is alleen het eerste deel voor ons van belang. Daarin verhaalde de
auteur de beroerten die op dat moment in Dendermonde plaatsvonden. Het geeft ook een
unieke kijk op de godsdienstige beroering die ook de Denderstad hadden bereikt91
.
1.2.4 De Beschryvinge vande Stadt ende Lant van Dendermonde
In 1646 werd de Beschryvinghe vande Stadt ende Lant van Dendermonde gepubliceerd in
Leiden. Het werk was van de hand van Jacobus Maestertius, die onder de naam Sebastiaan
Mesterton in Dendermonde werd geboren. De algemene beschrijving van de stad en het land
van Dendermonde was voor het grootste deel vooral een vertaling van De Teneraemonda libri
tres van David Lindanus naar de volkstaal92
.
91 A. Blomme, ‘Chronyk van ‘t gene in dese landen en byzonderlyk binnen de stad Dendermonde is voorgevallen, getrokken uit het handschrift van Daniel van Wichelen, voor de jaren 1572 à 1625, door Joannes Anthonius Anne, greffier der parochie van Grembergen, door deze voorgezet voor de jaren 1667 tot 4 juny 1737 en door N…van 4 december 1737 tot 1772.’ In : GODK, Tweede reeks, Deel IV, 1892, pp. 1-96 en 113-171 92 Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 17 mei 2012
Pagina | 34
Deel III:
Publieke rituelen verklaard in het
Historisch discours
1. De wondere wereld van rituelen
Vooraleer we de processies in detail kunnen bestuderen, moeten we eerst een blik
werpen op het historisch discours waarin ze theoretisch worden gekaderd. Hierdoor komen we
terecht in de wondere wereld van de laatmiddeleeuwse ritueelstudie. Die ritueelstudie is een
complex fenomeen dat tot stand is gekomen uit een interdisciplinaire conversatie die in de
eerste plaats uit de antropologische hoek was ontsprongen. Verder proberen we in dit deel van
de thesis antwoorden te formuleren op de vragen: “Hoe is de historische ritueelstudie
geëvolueerd uit een interdisciplinaire dialoog?”, “Op welke manier hadden rituelen een impact
op de middeleeuwse stedelijke ruimte?”, “Wat was de rituele betekenis van een processie in de
middeleeuwse wereld?” en tot slot “Waarbij kunnen we de stedelijke processies situeren in dit
historisch discours?”.
2. Interdisciplinaire wortels van de ritueelstudie
2.1 Pioniers en invloedrijke inzichten
De afgelopen veertig jaar kwamen rituelen terug in het vizier van diverse theoretische
disciplines. Volgens Catherine Bell, professor in religieuze studies, heeft die hernieuwde focus
te maken met de idee dat rituelen een andere kijk konden geven op nieuwe vormen van
culturele analyse. Naast antropologen, sociologen en religiehistorici hebben sociobiologen,
filosofen en algemene historici gebruik gemaakt van rituelen als een “venster” tot de culture
dynamiek waarmee volkeren hun wereld scheppen en/of herscheppen. Het resultaat van dit
alles was een brede en interdisciplinaire conversatie die bekend staat als “ritual studies”.
Ondanks die nieuwe kijk stonden rituelen al sinds de late negentiende eeuw in vele
onderzoeken centraal. Weliswaar werden ze toen beschouwd als instrumenten om de
Pagina | 35
bestudeerde religie of maatschappij te bespreken. Vandaag de dag zijn rituelen echter
uitgegroeid tot het te bestuderen onderwerp bij uitstek93
Het begrip ‘ritueel’ verscheen voor het eerst in de 19e eeuw als een analyse-instrument
voor de studie van samenlevingen. Men trachtte aan de hand van het begrip iets te identificeren
dat beschouwd werd als een universele categorie van dé menselijke ervaring. Het drukte
eveneens een verschuiving uit in de wijze waarop de Europese cultuur zich vergeleek met
uitheemse culturen en religies. Sedertdien werd het begrip gespreksvoer voor menig debat en
hebben velen geprobeerd een correcte definitie te formuleren. Sommige theoretici
beschouwden rituelen als een middel om religies te analyseren. Anderen, zoals de
sociaalfunctionalisten, legden de focus dan weer op hoe rituele acties en waarden ingezet
konden worden om maatschappijen te analyseren of sociale fenomenen te verklaren
. Doch lijkt het ons relevant even terug
te keren naar de wortels van dat discours en zodoende een overzicht te geven van de meest
invloedrijke figuren en theorieën waaraan de historische ritueelstudie schatplichtig is.
94. Dit
gegeven brengt ons bij één van de grootvaders van de ritueelstudie namelijk, Emile Durkheim.
Onder invloed van zijn leermeester, de historicus Fustel de Coulanges die rituelen bestudeerde
als basiselementen van de menselijke natuur, ontwikkelde Durkheim zijn eigen ideeën over
religie en rituele acties95. Die ideeën werden geformuleerd in zijn befaamde werk The
Elementary Forms of the Religious Life uit 1912. Het werk omvat een casestudy over
Australische Aboriginals. Volgens Durkheim representeerde dat volk de meest elementaire
vorm van religie. Hij stelde ook voor om religie op te splitsten in enerzijds geloof en anderzijds
ritus96. Riten konden dan alleen gedefinieerd worden door de relatie met het spirituele of
religieuze object. Geloof daarentegen, drukte net de speciale natuur van het object uit.
Bovendien beschouwde Durkheim religie als de hoeksteen van de samenleving, waarbij rituelen
de grondslagen van die religie vormden97. In The Elementary Forms of Religious Life maakte hij
verder duidelijk dat rituelen essentieel zijn voor de solidariteit en de ‘collectieve levendigheid’
die de samenhorigheid van de gemeenschap kracht bijzet98
93 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 3
. Tot slot zorgde zijn onderscheid
94 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 13 95 Ibid. p. 15 96 Ph.Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory. Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, p. 225 97 T. Olaveson, “Collective Effervescence and Communitas: Processual Models of Ritual and Society in Emile Durkheim and Victor Turner” In: Dialectical Anthropology 26, 2001.p. 93 98 Th. Barfield, The dictionary of anthropology, pp. 410-411
Pagina | 36
tussen het profane en het sacrale ook voor een vernieuwde kijk op de functie van rituelen. Zo
werden rituelen sindsdien aanschouwd als gedragregels die de handelingen van mannen en
vrouwen bepaalden in de aanwezigheid van het sacrale99. In Durkheim’s model werden rituelen
dus behandeld als vormers van de noodzakelijke interactie tussen de collectieve representatie
van het sociale leven en de ervaring en het gedrag van het individu. Hierdoor krijgt men een
tweedeling tussen respectievelijk een mentale en een actieve wereld100
De tweedeling, die reeds bij Durkheim op de voorgrond trad, dook ook op in andere
modellen. Bij de antropoloog Tambiah onderscheidde rituelen zich als het ‘synchrone’, het
‘continue’ en het ‘traditionele’ in tegenstelling tot het ‘diachrone’, het ‘veranderlijke’, het
‘historische’ of ‘sociale’. Doch beeldde hij de rituele actie ook af als de arena waarin die
tegenpolen met elkaar in interactie treden. Ook bij de cultureel antropoloog Victor Turner
botsen we op die tweedeling. Hij beschreef rituelen in de eerste plaats als de bevestiging van de
gemeenschappelijke eenheid die in contrast staan tot de spanningen, de beperkingen en de
competitiedrift van het sociale leven. Hier vormen rites een creatieve ‘antistructuur’ die zich
afbakent ten opzichte van het rigide behoud van de sociale hiërarchie en traditie.
Desalniettemin meende Turner dat rituelen zowel aspecten van structuur als antistructuur
belichaamden. Op die manier definieerde hij ze als speciale, pragmatische activiteiten die
bemiddelden tussen de essentiële en tegengestelde eisen van zowel de communitas
. Met dit werk had
Durkheim niet alleen zijn stempel gedrukt op de sociologie, maar ook op de culturele
antropologie. Zodanig had zijn werk de volgende decennia een grote impact op antropologen
zoals Bronislaw Malinowski, Alfred Radcliffe-Brown, Max Gluckman en Victor Turner.
101 als de
formele sociale orde102
99 E. Muir, Ritual in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 1997, p. 3
. Ook Claude Lévi- Strauss leverde een bijdrage aan de ritueelstudie. Zijn
methodiek was van toepassing op ceremonies met een rituele inslag. Lévi- Strauss meende dat
ceremonies bestonden uit een ‘bricolage’, een pastiche van symbolen die samengebracht
worden in een ritueel spel waarvan de uitkomst een differentiatie van de macht is onder de
deelnemers. Dit idee is weliswaar moeilijk toe te passen op de middeleeuwse ceremonies
aangezien de machtsverhoudingen reeds waren vastgelegd of alleszins niet werden uitgespeeld
100 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, p. 20 101 V. Turner, The Ritual Process. Structure and Anti-structure. London, Routledge and Kegan Paul, 1969, p. 96-97 102 C. Bell, Ritual Theory, Ritual Practice pp. 20-21
Pagina | 37
in rituele ceremonies. Desalniettemin is de suggestie dat ceremonies werden samengesteld uit
verschillende rituele activiteiten en dus niet altijd constant waren, een waardevol inzicht103
Een laatste figuur die een belangrijke impact heeft gehad op de interpretatiemodellen
van de middeleeuwse ritueelstudie is de antropoloog Clifford Geertz. Hij was een grote
aanhanger van de Weberiaanse traditie en hij maakte reeds in de jaren 1970 furore als cultureel
antropoloog. Tot zijn wetenschappelijk oeuvre behoren onder meer de invloedrijke werken
‘Interpretations of Cultures’
.
104 (1973) waarin het essay ‘Deep play: notes on the Balinese
Cockfight’ een belangrijke plaats innam, en ‘Negara: the Theatre State in Nineteenth Century
Bali’105 (1980). In dat eerste werk omschreef hij de techniek van de ‘thick description106’
waarmee het mogelijk werd om niet alleen het menselijk gedrag te bestuderen maar ook de
context waarin het gedrag zich manifesteerde. Verder stond hij ook bekend voor zijn
‘theatertheorie’ die hij formuleerde over het politieke systeem van het negentiende-eeuwse
Negara in Bali. Daarbij speelden rituelen een belangrijke rol. Zodanig werden ze op regelmatige
basis opgevoerd voor diverse doeleinden: : om de kosmische orde uit te drukken, voor de
luister van de staat en koning, in tijden van ellende of bij competitie tussen de koningen. Geertz’
visie stelde dus dat de Balinese staat geëvolueerd was tot een ‘theater’ dat alleen de opvoering
van grandioze rituelen tot doel had107
.
103 B. Hanawalt & K. Reyerson, City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, p. XVI 104 C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX, 470 p. 105 C. Geertz, Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, 295 p. 106 Thick description interpretation of cultures: De notie werd eigenlijk geleend van de filosoof Gilbert Ryle. Hij hanteerde het voorbeeld van de knipoog om het concept te verduidelijken: er zijn twee jongens die snel één oog samentrekken, bij de ene jongen is het een zenuwtrek maar bij de andere is het een knipoog of met andere woorden een vorm van communicatie. Het observeerbaar gedrag (samentrekken van het oog) is de ‘thin description’ en het dieper niveau van culturele gedragspatronen of sociale interacties volgens de kennis van een gemeenschap (de betekenis van de knipoog) is dus de ‘thick description’. Gevonden in: C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays, pp. 6-7 107 S. Cederroth, “Review: Clifford Geertz: Negara: the Theatre State in Nineteenth-Century Bali .” In: Acta Sociologica, Vol. 26, No. 2 (1983), pp. 203-207
Pagina | 38
2.2 Geschiedenis en antropologie slaan de handen in elkaar: de ontwikkeling van de
antropologische of culturele historiografie
Zoals we uit bovenstaande relaas leerden, kwamen de vroegste inzichten over rituelen
uit de sociologie en de antropologie. Nu stellen we ons de vraag op welke manier die inzichten
onthaald werden in het historisch discours. We ontdekten dat het vooral te maken had met de
nauwe band die bestond tussen de geschiedenis en de antropologie. Zo maakte de antropologie
drie eeuwen geleden nog deel uit van het historische vakgebied. Het is pas sinds de late
achttiende eeuw dat ze uitgroeide tot een aparte discipline, waarna beiden hun eigen weg
gingen. Daar de studiesfeer van de historici in de negentiende eeuw beheerst werd door de
grote Europese natiestaten, lag de focus van de antropologie op de ‘vreemde’ volkeren die door
diezelfde natiestaten werden gedomineerd108. In de twintigste eeuw werd de toenmalige
geschiedschrijving beheerst door drie dominante invloeden: de Annales school, de sociale
wetenschappen en het Marxisme109. Als gevolg van die invloeden werd de klassieke ‘politieke
historiografie’ tijdelijk aan de kant geschoven. Hierdoor werd men uitgedaagd op zoek te gaan
naar nieuwe systemen om autoriteit, macht en sociale perceptie in het verleden te analyseren.
Bij die zoektocht botste men op de modellen en de inzichten van de culturele antropologie110
108 B. Cohn,“Anthropology and history in the 1980’s: Toward a rapprochement.” In: Journal of Interdisciplinary History, XII:2 ( Autumn 1981), pp. 227-231
.
De eerste stappen tot convergentie tussen de beide disciplines werden in de lente van 1961
gezet door Keith Thomas. Toen stootte Thomas immers op een verhandeling van de
antropoloog Edward Evans-Pirtchard waarin gewezen werd op de mogelijkheden die zouden
kunnen voortkomen uit een samenwerking tussen antropologie en geschiedenis. Thomas
beantwoordde die verhandeling door zijn visie op de zaken weer te geven in een lezing, die
later niet ontsnapte aan de kritiek van Evans-Pritchard. Toch was de kern van de zaak duidelijk:
historici zouden zich, net zoals antropologen, beter focussen op de studie van sociale patronen
in de samenleving. Volgens Thomas was het grootste verschil tussen de geschiedschrijving en
de antropologie, het antropologisch veldwerk. Daar historici vastzitten aan schriftelijke
bronnen en archeologische resten, kunnen antropologen leven tussen hun studieobject.
Nochtans was net dat voordeel wat de nodige verbeelding bij historici teweegbracht om
109 S. Wilentz (ed)., Rites of Power. Symbolism, Ritual and politics since the Middle Ages. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, X, p. 2. 110 Ibid. p. 3
Pagina | 39
samenlevingen uit het verleden vanuit een ander standpunt te benaderen111. Ook Natalie Davis
benadrukte in haar artikel ‘Possibilities of the Past’ dat antropologische inzichten de
geschiedschrijving kunnen verrijken en dit ook gedaan hebben op vier terreinen.
Antropologisch onderzoek bood namelijk nieuwe methodieken aan om sociale
interactieprocessen te observeren en om symbolisch gedrag te interpreteren. Verder gaf het
ook suggesties over hoe het sociale systeem in elkaar past en hoe men culturen kan bestuderen
die hard verschillen van de eigen cultuur112. De antropologie inspireerde historici dus om met
frisse blik naar het verleden te kijken. Op zijn beurt werd de antropologie ook door de
historiografie beïnvloed. Zo waren ondermeer de historische werken van Marc Bloch en Ernst
Kantorowicz belangrijke inspiratiebronnen voor antropologen zoals Max Gluckman en Clifford
Geertz.113. Beide disciplines groeiden op die manier terug naar elkaar toe, wat leidde tot de
ontwikkeling van antropologische (of culturele) geschiedenis114. Deze evolutie kan tevens ook
gekaderd worden in de ‘cultural turn’ die zijn opmars maakte vanaf het begin van de jaren
tachtig van de vorige eeuw. Dit was een verschuiving, die door de werken van onder andere
Hayden White en Clifford Geertz, rituelen, symbolen, evenementen, historische artefacten,
sociale regels en geloofsystemen in een ander daglicht plaatsten. Hierdoor werden ze voortaan
geanalyseerd als ‘teksten’ waarbij men trachtte alle lagen van betekenis te ontdekken115
Ongeacht deze ontwikkeling mogen we het niet uit het oog verliezen dat reeds lang voor
de opkomst van die pragmatische verschuiving symbolen en rituelen op de agenda stonden bij
enkele vooruitstrevende historici. Zo troffen we de eerste sporen van ritueelstudies al aan in de
werken van de Johan Huizinga en Marc Bloch
.
116
111 H. Roodenburg, Oratio: Antropologen, historici en de hartslag van het archief.. Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, 2009, pp. 5-8
. Toch is het pas onder invloed van diezelfde
‘cultural turn’ dat er conceptueel en methodologisch baanbrekend onderzoek tot stand
gekomen is. De voorlopers van dienst waren de Amerikaanse historici Richard C. Trexler,
Ronald F.E Weissman en Edward Muir. Zij gingen aan de slag met enkele antropologische
ideeën, zoals die van Geertz, om de Italiaanse stedelijke cultuur tijdens de renaissance onder de
112 N.Z. Davis, “Anthropology and history in the 1980’s: The possibilities of the past.” In: Journal of Interdisciplinary History, XII:2 ( Autumn 1981), p. 267 113 Ph. Buc, “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.” In: GOETZ (H.), Die Aktualität des Mittelalters. Bochum, Winkler, 2000, p. 256 114 H. Roodenburg, Oratio:Antropologen, historici en de hartslag van het archief, p. 3 115 V. Bonnell & L. Hunt, Beyond the cultural turn : new directions in the study of society and culture. Berkeley, University of California Press, 1999, p. 3 116 Ibid. p. 6
Pagina | 40
loep te nemen. Het accent lag nu op de vele publieke rituelen en ceremonies die regelmatig de
Italiaanse steden opluisterden: royale intreden, processies, optochten en andere festiviteiten
die beantwoordden aan de algemene term van de ‘festival- of feestcultuur’117 tijdens de
Vroegmoderne tijd. Hun studies toonden aan dat de stedelijke identiteit door middel van
rituelen geconstrueerd, gecontinueerd en getransformeerd werd. Samen met de idee van een
gemeenschap die zich legitimeerde aan de hand van geritualiseerde of gedramatiseerde
handelingen in de stedelijke publieke ruimte, verscheen ook het beeld van de stad als ‘theater’
op de voorgrond. Naast de cultuurhistorici werden ook de zinnen geprikkeld van de
literatuurhistorici die door de nieuwe historische context rond dat ‘stedelijk theater’ werd
gevormd. Vooral op het Britse eiland werd die nieuwe invalshoek intensief bestudeerd118. Het
meest doorgedreven voorbeeld hiervan is het REED project (Records of Early English Drama),
wat trachtte alle documentatie van toneel- en muziekopvoeringen van voor het Shakespeare-
tijdperk in kaart te brengen. Daardoor vond er gaandeweg een paradigmatische verschuiving
plaats naar de ‘performative turn’, waardoor de focus nu kwam te liggen op middeleeuwse
opvoeringspraktijken die gemodelleerd waren in een rituele stedelijke wereld 119. De
performative turn was het gevolg van een verschuiving van de notie ‘sociaal script’ naar de notie
‘sociale performance’ bij historici en andere humane wetenschappen. Die notie ontstond al in
de jaren zeventig van de twintigste eeuw en werd voor het eerst in gebruik genomen door
antropologen die roddels en rituelen bestudeerden. Enige tijd later lanceerde de antropoloog
Marshall Sahlins de idee dat cultuur niet meer was dan de uitvoering van een reeks
‘performatieven’, een term die hij geleend had van de Engelse spraakfilosoof John L. Austin120.
De term verwijst naar Austins theorie van de ‘performative utterance’ waaruit men afleidde dat
zinnen niet alleen feiten vaststellen, maar ook een performatieve kracht kunnen bezitten. We
kunnen die theorie het beste toelichten aan de hand van een voorbeeld: zo houdt de spreekdaad
“Ik doop u.”, naast de vaststelling van de woorden, ook een handeling in die de woorden kracht
moet bij zetten121
117 P. Burke, “The Invention of Leisure in Early Modern Europe”, In: Past & Present, 146 (1995), p.139
. De idee werd opgepikt door Pierre Bourdieu die er een eigen draai aan gaf in
zijn werk over de symbolische macht van taal. Bourdieu was tevens één van de voornaamste
118 A-L. Van Bruane, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, pp. 14-15 zie ook P. Burke, What is cultural history? Cambridge, Polity Press, 2008 (2e druk), p. 40 119 J. Marktschukat & S. Patzold,, Gechichtswissenschaft und Performative turn: Ritual, Inszenierung und Performanz vom Mittelalter bis zur Neuzeit. Köln, Böhlau, 2003, pp. 6-7 120 P. Burke, What is cultural history?, pp. 90-91 121 J. Marktschukat & S. Patzold,, Gechichtswissenschaft und Performative turn, pp. 4-6
Pagina | 41
figuren bij de omslag naar performative turn, ook al maakte hij zelf bijna nooit gebruik van de
term122. Naast Bourdieu is ook de antropoloog Victor Turner een pionier van de performance
studies. Tijdens zijn veldwerk in Afrika trof hij wederkerende performances aan bij de stammen
die hij bestudeerde. Turner noemde de performances ‘social drama’. Volgens Turner werden de
onderliggende niveaus van het sociale systeem erin voorgesteld123. Toch bestond niet het
gehele culturele leven uit sociale drama’s. Die vond hij alleen terug in tijden van sociale
opschudding, bijvoorbeeld tijdens politieke conflicten, oorlogsvoering en andere geschillen die
de sociale balans van de gemeenschap verstoorde. Het beeld dat hier uit afgeleid werd, was dat
van een geordende samenleving die op een dramatische manier werd ontwricht, waardoor men
rituelen ging creëren om de orde te herstellen. Hiervoor moest men reflecteren over wie en wat
ze waren (zowel als gemeenschap dan als individu) waaruit verandering kon voortgebracht
worden124. Turner zag hierin zelfs de wortels van het theater125
Wat is nu het belang van de ‘performative turn’? Peter Burke wijst ons eerst op wat niet
langer van belang is, namelijk: de idee dat cultuur slechts geconstrueerd is uit regels. Dat idee
wordt nu vervangen door de notie van improvisatie
.
126. Als reactie tegen het structuralistische
idee dat cultuur opgebouwd is uit een systeem van regels, riep Bourdieu het begrip ‘habitus’ of
de ‘gereguleerde improvisatie’ in het leven. De habitus was een systeem van disposities die
verworven konden worden op een primair niveau, uit de familiale kring en op een secundair
niveau, via het schoolse of het professionele milieu. Deze disposities of onderbewuste schema’s
vormen de grondslag van de manier waarop wij waarnemen, handelen en denken127
122 P. Burke, What is cultural history?, p. 92
. Volgens
Bourdieu is de habitus het gevolg van de betrokkenheid in rituele activiteiten. Habitus omvat
dus het diepe geloof, wat uitgedrukt wordt in gebaren en herhaalde acties, interne disposities
die oude ervaringen integreren en bij elke perceptie, appreciatie en actie functioneren. Vanuit
123 V. Turner, From ritual to theatre : the human seriousness of play. New York (N.Y.): PAJ publications, 2004, pp. 9-12 124 G. John, Victor Turner and Contemporary Cultural Performance. S.l., Berghahn Books, 2008, p. 44 125 V. Turner, From ritual to theatre : the human seriousness of play. New York (N.Y.): PAJ publications, 2004, pp. 9-12 126 P. Burke, What is cultural history?, p. 92 127 D. Jacobs, “Het structuralisme als synthese van handelings- en systeemtheorie.” In: Sociologie, 1993, 14, pp. 342-343
Pagina | 42
dat standpunt helpen rituelen dus bij de vorming en de hervorming van het sociale leven of met
andere woorden “We zijn wat we doen, niet wat we denken128
Ook in andere disciplines kreeg de ‘performative turn’ opvolging. Uiteraard werd het
ook door de theaterwetenschappen opgepikt. Daar zorgde het voor een verruiming van de blik,
een vernieuwde fascinatie voor voordracht, inkleding en de interactie met het publiek in relatie
tot de literaire bronnen
.”
129. Historica en theaterwetenschapster Erika Fisher-Lichte speelde een
belangrijke rol in gebruik van de ‘performative turn’ binnen het vakgebied van de geschiedenis.
Zo ontwikkelde ze ondermeer een semiotisch analysemodel om podiumkunsten te bestuderen
als betekenisdragers van historische fenomenen130
Oudere studies benaderden rituelen en festivals uit het Ancien Regime vaak als een
script. Dit had veelal te maken met de gepubliceerde verslagen, een programmaboekje als het
ware, van zestiende en zeventiende eeuwse festivals die ons zijn overgeleverd. Sommige
verslagen werden zelfs uitgebracht vooraleer het festival had plaatsgevonden. Naast een
schriftelijk verloop van de gebeurtenissen waren deze verslagen vaak geïllustreerd met
tekeningen. Bijgevolg hebben andere historici getracht die illustraties te analyseren zoals
Panofsky en andere historici iconografische overblijfselen in het verleden hebben bestudeerd.
Recentere studies, die dus reeds onder de invloed van de performative turn waren,
benadrukken dat ‘performance’ meer inhield dan ‘enactment of expressie’. Performance krijgt
immers een actieve rol toebedeeld, aangezien het elke keer opnieuw gecreëerd moest worden.
Bovendien willen geleerden vandaag de dag, de nadruk leggen op de veelvoudigheid en het
spanningsveld dat bestond tussen de betekenissen die aan festivals werden toegeschreven. Zo
waren de processies, die zowel een deel uitmaakte van de religieuze sfeer als van de seculiere
sfeer, vaak een belichaming van de sociale gemeenschap. Desalniettemin moeten historici er
steeds bewust van zijn dat niet alle contemporaine deelnemers die consensus deelden.
. Mede dankzij haar bijdrage heeft de
performative turn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een vaste plaats ingenomen in de
historiografie.
128 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, p. 68 129 J. Marktschukat & S. Patzold,, Geschichtswissenschaft und Performative turn, pp. 6-7 130 S. Bussels & B. Van Oostveldt, “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 115 (2002), pp. 166-167
Pagina | 43
Sommigen zullen wellicht wegens een lagere plaats op de sociale ladder eerder een negatieve
connotatie gehad hebben bij de gebeurtenis, waardoor stedelijke onrust nooit ver weg was131
.
3. Rituele wereld binnen de laatmiddeleeuwse stadsmuren
3.1 De notie ritueel
Na de interdisciplinaire dialoog gaan we ons toespitsen op het historische discours dat
daaruit voortkwam en alsook op de rol die processies speelden binnen dat rituele kader van de
laatmiddeleeuwse steden. Vooraleer we verder gaan, zoeken we naar een bruikbare definitie
om rituelen te omschrijven. Bijgevolg hebben we er een woordenboek op nageslagen: “Ritual
refers narrowly to prescribed, formal acts that take place in the context for religious worship –
a Christian mass, for example, or a sacrifice to the spirits of ancestors. In this sense, favored by
many early anthropologists, ritual is opposed to theology as practice is to theory. More
commonly, however, anthropologists use “ritual” to denote any activity with a high degree of
formality and a nonutilitarian purpose. This usage includes not only clearly religious activities,
but also such events as festivals, parades, initiations, games, and greetings. […] 132
Bovenstaande definitie hebben we aangetroffen in het antropologische woordenboek
van Thomas Barfield dat in 1997 werd gepubliceerd. Het is een neutrale definitie die alle
aspecten van het concept omvat. Doch blijft ze erg oppervlakkig. Daardoor zijn we op zoek
gegaan naar een definitie die makkelijker toe te passen is op onze probleemstelling. In het
exemplarische werk van Richard Trexler over Firenze troffen we een eerste grondige
omschrijving aan. Zo beschrijft hij de notie ‘ritueel’ als verbale en lichamelijke acties in een
specifieke context en tijd. Deze acties zitten relatief vast in het sociale en culturele systeem, wat
beter bekend staat als de gedragsvormen
”
133. De antropoloog en professor in de sociale
wetenschappen, David I. Kertzer, beschouwt ‘rituelen’ dan weer als repetitief,
gestandaardiseerd symbolisch gedrag134
131 P. Burke, What is cultural history?, pp. 94-95
. Een gelijkaardig inzicht vonden we reeds bij Geoffrey
132 Th. Barfield, The dictionary of anthropology. Oxford : Blackwell, 1997, pp. 410-411 133 R. Trexler, Public life in Renaissance Florence. NY, Academic Press, 1980, p. XXIV 134 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power., p. 9
Pagina | 44
Koziol. Die beschrijft rituelen namelijk als symbolen in actie135. Volgens Kertzers inzicht hebben
rituele acties wel een grote formele kwaliteit. Ze zijn gestructureerd en spelen zich af in een
bepaalde tijd en ruimte die vaak zelf een grote symbolische waarde dragen. Rituele acties zijn
repetitief en daarom vaak overbodig, maar ze kunnen ook emoties kanaliseren, de cognitie
sturen en sociale groepen organiseren 136
Edward Muir citeerde in zijn werk ‘Ritual in Early Modern Europe’ Kertzer zijn standpunt
over rituelen. Toch meent Muir dat Kertzer vooral het belang van de creatie van solidariteit bij
de afwezigheid van sociale consensus wil aanduiden. Hier ligt de nadruk dus eerder op de
creatie in plaats van de reële samenhorigheid. Zodanig worden publieke rituelen verheven tot
belangrijke instrumenten die coherentie konden scheppen
.
137. Om de notie ritueel te definiëren,
kiest Muir er zelf voor om een combinatie van elementen te hanteren die hij haalde bij het
interdisciplinaire discours. Zo kwam hij uit bij volgende beschrijving: “Rituelen kunnen
gedefinieerd worden als ambigue, repetitieve en gestandaardiseerde sociale activiteiten, die als
een spiegel of model voor de samenleving dienen.”138
Ondanks de populariteit van de rituelen bij historici, stootte de notie ook op kritiek. Het
grootste probleem waarmee historici te maken krijgen, is de ambiguïteit van het begrip. Die
dubbelzinnigheid reikt weliswaar verder dan de terminologie. Zodanig was de rituele betekenis
an sich vaak even verwarrend voor de contemporaine deelnemers als voor de wetenschappers
die ze bestudeerden. Heinrich Fichtenau, geciteerd door Koziol, meende dat de eigentijdse
actoren niet geconfronteerd werden met die ontcijferproblematiek. Zo schreef Fichtenau: “ De
betekenis van het middeleeuwse symbool moest op zijn minst duidelijk geweest zijn voor de
Deze definitie is erg interessant aangezien
ze een aantal vragen oproept. We kunnen ons alsook de vraag stellen of middeleeuwse,
publieke rituelen zoals de processies inderdaad een spiegel of een model waren van de
middeleeuwse stedelijke maatschappij. Of moeten we dit eerder interpreteren als een
ideaalbeeld waar naar men wou streven? Doch lijkt de notie van Kertzer meer geschikt voor
deze studie daar ze ook door de meeste wetenschappers wordt aanvaard, namelijk dat rituelen
beschouwd kunnen worden als symbolisch geladen gedrag.
135 G. Koziol, Begging pardon and favor : ritual and political order in early medieval France. Ithaca (N.Y.), Cornell university press, 1992 , p. 301 136 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power, p. 9 137 E. Muir, Ritual in early modern Europe. Cambridge, Cambridge university, 1997, pp. 3- 4 138 Ibid. p. 6
Pagina | 45
deelnemers, aangezien een ritueel gebaar tekortschiet in zijn functie indien het verkeerd werd
begrepen of zelfs helemaal niet werd begrepen139.” Koziol gaat hier tegen in door aan te halen
dat etnografen reeds hebben aangetoond dat dit idee niet klopte. Leden van een cultuur waren
vaak minder op de hoogte van de betekenis van hun rites en symbolen dan de geleerden die hen
bestuderen. Ongeacht het gebrek aan zorg en kennis om die rituele activiteiten, waren de
rituelen toch betekenisvol zonder dat de waarde ervan door iedereen werd gevat. Daarnaast
benadrukt Koziol dat rituelen meerdere betekenissen konden dragen, waardoor het nutteloos
was om ze tot één betekenis te reduceren140
Doordat ambiguïteit, complexiteit en rituelen hand in hand leken te gaan, waren
wetenschappelijke disputen niet uitzonderlijk. Ook historicus Philippe Buc heeft kritiek op de
middeleeuwse ritueelstudie zoals die vandaag door historici wordt toegepast. In zijn boek The
Dangers of Ritual
. Beide heren hielden er dus een andere kijk op na.
141 bekritiseert hij vooral het hedendaagse gebruik van de notie ‘ritueel’ in de
middeleeuwse historiografie. Naar zijn mening heeft de notie een anachronistische bijklank
waardoor hij de toepassing ervan afraadt. Verder veroordeelt Buc ook de exploitatie van
moderne antropologische modellen op middeleeuwse literaire bronnen142
139 G. Koziol, Begging pardon and favor, p. 308
. Het duurde echter
niet lang of er kwam een veroordeling op Buc’s controversiële visie. De kritiek kwam van
Geoffrey Koziol die onder het mom van een review in het wetenschappelijk tijdschrift Early
Medieval Europe, brandhout maakte van het boek The Dangers of Ritual. Koziol beschreef het
zelfs als een gevaarlijk boek met extreme kritiek zonder zinnige alternatieven. Hij benadrukte
eerst en vooral dat historici wel op een goede manier met de interdisciplinaire inzichten
omspringen bij de analyse van middeleeuwse rituelen. Ten tweede wees Koziol op de
misinterpretaties betreffende de drijfveren van historici om de idee van ‘communitas’ of
gemeenschap te hanteren binnen het rituele thema. Tot slot eindigde hij zijn betoog met het
meest fundamentele probleem van Buc’s visie, namelijk de applicatie van het begrip ‘ritueel’ in
de middeleeuwse historiografie. Hij toonde door middel van enkele voorbeelden aan hoe Buc
zelf niet zonder het gebruik van het begrip kon om zijn doelen uit te drukken. Daarnaast wees
hij ook op de problemen die zouden ontstaan indien we Buc zijn raad zouden opvolgen en de
140 G. Koziol, Begging pardon and favor, p. 309 141 Ph. Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory. Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, 272 p. 142 Ph. Buc, “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.”, p. 265 en Buc, The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory, pp. 2-5
Pagina | 46
notie ritueel uit het historische jargon zouden schrappen. Historici zouden dan immers ook alle
andere ‘hedendaagse’ begrippen zoals samenleving, cultuur, religie, … niet meer mogen
gebruiken. Koziol beklemtoonde dat historici dergelijke begrippen noodzakelijk achten, maar
dat het ook hun taak is om de begrippen correct te behandelen zonder ze te materialiseren143
Pas in 2007 diende Philippe Buc in datzelfde tijdschrift Koziol van weerwoord. In zijn
reactie bleef hij trouw aan zijn oorspronkelijke visie. Hij legde nogmaals de klemtoon op de
ambiguïteit van de term ‘ritueel’ in de mediëvistiek, maar hij bekende dat een diepgaande
kennis van sociale wetenschappen, gecombineerd met een grondige studie van middeleeuwse
bronnen, historici wel in staat kunnen stellen om symbolische praktijken beter te verklaren. Bij
het besluit gaf Buc wel blijk van tevredenheid over de debatten die zijn werk
teweegbrachten
.
144
.
3.2 Rituele stadscultuur
Tijdens de Bourgondische en Habsburgse periode stond het dagelijkse leven in de
Nederlandse steden bol van rituelen. De lijst van rituele acties die zich in de laatmiddeleeuwse
stad afspeelden, is eindeloos: schietingen, rijke banketten, steekspelen, optochten,
eedafleggingen, huwelijksrituelen … In onze thesis ligt de focus weliswaar alleen op publieke
rituelen en meer bepaald op de processies die de Dendermondse straten regelmatig
opluisterden. De grote diversiteit van rituele performances verhieven de steden tot een tijdelijk
theater waarin stedelingen en de vorst op een dramatische manier met elkaar in interactie
traden. Deze visie heeft er toe geleid dat historici getracht hebben om het concept van de
theaterstaat van Clifford Geertz ook toe te passen op de Nederlanden. Daar het concept zijn
stempel heeft gedrukt op de middeleeuwse ritueelstudie van de Nederlanden kan het hier niet
ontbreken en gaan we er meteen dieper op in. Verder in de thesis botsten we eveneens op een
publieke vertoning die plaats vond in Dendermonde en die perfect thuishoort bij de idee van de
theaterstaat. Vervolgens leggen we de nadruk op de processies en hun plaats binnen dit
143 G. Kozoil, “Review article: The dangers of polemic: Is ritual still an interesting topic of historical study?.” In: Early Medieval Journal (2002) XI (4), pp. 372-375 144 Ph. Buc, “The monsters and the critics: a ritual reply.” In: Early Medieval Europe, 2007, 15 (4), p. 443
Pagina | 47
historisch discours. Tot slot werpen we ook een blik op het belang van de stedelijke ruimte bij
de uitvoering van de processies.
3.2.1 Bourgondische en Habsburgse theaterstaat
Aan het begin van de twintigste eeuw werd de Bourgondische cultuur door de
Nederlandse historicus Johan Huizinga op de kaart gezet. In zijn meesterwerk ‘Herfsttij der
Middeleeuwen’ botste hij, aan de hand van een intensieve studie naar de publieke ceremonies,
de Bourgondische literatuur en het Bourgondische artistieke canon, op een culturele wereld die
draaide rond een traditioneel formalisme. Hij beschouwde de publieke opvoeringen die in zijn
werk aan bod kwamen, slechts als illusies die een decadent escapisme tot doel hadden145.
Volgens Huizinga hadden de Bourgondische Nederlanden gemakkelijk kunnen wedijveren met
de Italiaanse stadstaten tijdens de Renaissance indien ze niet werden gehinderd door een web
van uitgeholde middeleeuwse ideeën en symbolen. Naar de idee van Huizinga stonden die
rituelen en symbolen dus in de weg van de vooruitgang. Ondanks de groeiende controverse
bleven Huizinga’s zinnelijke denkbeelden decennia lang paradigmatisch voor studies naar de
Bourgondische dynastie en cultuur in de Lage Landen. Zijn visie van een maatschappij beladen
betekenis maar dun bezaaid met ideeën146, bleef lange tijd herkenbaar voor contemporaine
geleerden. Pas vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw werden de oude denkbeelden onder
invloed van het interdisciplinair onderzoek onderworpen aan een grondige metamorfose147
Wegbereider van die metamorfose was de Amerikaanse historicus Peter Arnade.
Ongeacht de nieuwe inzichten uit de interdisciplinaire studies die het standpunt van Huizinga
hadden ontkracht, meende Arnade dat Huizinga wel een centrale peiler van de Bourgondische
staat blootlegde door de hofrituelen te beschouwen als de hoeksteen van de macht. Doch
faalden zowel Huizinga als de anderen die de Bourgondische periode bestudeerden doordat ze
deze publieke evenementen niet situeerden binnen hun sociaal en cultuur kader. Bijgevolg
.
145 J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Amsterdam, Olympus, 2004 (27e dr.), pp. 52-65 146 P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 2 -3 147A -L. Van Bruaene, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), p. 53
Pagina | 48
plaatste Arnade het concept van de ‘theaterstaat’ centraal in zijn studie Realms of Ritual, dat de
sociaal-politieke relaties tussen de Bourgondische hertogen en de stad Gent behandelt. Het
model van de theaterstaat was voor Arnade een fundamenteel aspect aangezien het de
dramaturgie verhief tot een essentiële categorie van de politieke analyse van de Bourgondische
staat. Hij leende het concept bij de cultuurantropoloog Clifford Geertz die het had toegepast op
de negentiende eeuwse staat Negara in Bali. In tegenstelling tot de uitgeholde symboliek die
Huizinga beschreef, concludeerde Arnade dat de publieke rituele wereld een sleutelrol speelde
in de sociaal-politieke dynamiek van Gent148
Arnade plaatste met dit werk de laatmiddeleeuwse politieke rituelen weer op de
historische agenda. Het thema verwierf vernieuwde interesse, maar het werd tegelijkertijd ook
een populair discussiepunt. Zo was niet iedereen akkoord met Arnade. Vooral zijn invulling van
de Bourgondische theaterstaat kwam onder vuur te liggen. De historici Walter Prevenier en
Wim Blockmans omschreven de publieke manifestaties eerder als een middel om de bevolking
emotioneel te betrekken bij de Bourgondische dynastie, maar ook om de massa te
beïnvloeden
.
149. Blockmans gaf toe dat de publieke manifestaties met het politieke proces waren
verbonden daar ze de sociale band tussen de hertog en zijn onderdanen versterkte150. David
Nicholas hield er ook een andere mening op na. Hij wees er op dat de Bourgondische publieke
rituelen inderdaad gekenmerkt kunnen worden door een sterk manipulatief karakter, maar
indien er zich al een ‘theaterstaat’ had ontwikkeld, was dit een Bourgondische, maar zeker geen
Vlaamse of stedelijke ‘theaterstaat’. Daarnaast merkte Nicholas zelfs een achteruitgang van de
Vlaamse stedelijke rituele tradities op in de periode tussen 1360 en 1420 door de komst van de
dominante Bourgondische cultuur 151. In het artikel gebruikte hij het concept van de
‘theaterstaat’ in de titel om net te benadrukken dat de Gentenaren zich niet bezig hielden met
de handhaving van de rituelen in relatie tot de hertogen152
148 P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 212-213
.
149 W. P. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, p. 321 150 W.P. Blockmans & E. Donckers,, “Self-Representation of Court and City in Flanders and Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, in: W.P. Blockmans en A. Janse (eds.), Showing Status: Representations of Social Positions in the Late Middle Ages. Turnhout ,Brepols, 1999, pp. 110-111 151 D. Nicholas, “In the pit of the Burgundian Theater State: Urban Traditions and Princely Ambitions in Ghent 1360-1420” In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 290-291 152 B. Hanawalt & K. Reyerson, City and Spectacle in Medieval Europe, p. XVI
Pagina | 49
De vele opinies die het debat oproept, kunnen wellicht te wijten zijn aan de diverse
interpretaties van het concept ‘theaterstaat’ van Geertz. Andrew Brown beschreef het fenomeen
zeer treffend in zijn artikel ‘Bruges and the Burgundian theater state.’ Volgens Brown was de
term verkeerd overgenomen. Bij Geertz draaide het om de pracht en praal an sich, zij waren het
hoogste doel: “power served pomp, not pomp power.”153. In Geertz’ visie hadden de Balinese
ceremonies dus hoofdzakelijk het doel om de bovennatuurlijke wereld, dat slechts
gegarandeerd kon worden als iedereen zijn rituele rol correct vertolkte, te representeren. Aan
de Bourgondische ‘theaterstaat’ werd net de tegenovergestelde stelling toegeschreven namelijk,
dat de pracht en praal in dienst stonden van de macht154. Die laatste stelling vond gehoor in het
werk van Peter Arnade. Daarentegen beschouwden Prevenier, Blockmans en Nicholas de rituele
opvoeringen slechts als een onderdeel van het arsenaal aan machtinstrumenten in het bezit van
de vorst155. Onlangs formuleerde Elodie Lecuppre-Desjardin een compromis door te stellen dat
de ceremonies enkel gebeurtenissen voorstelden waarin de aard en de kwaliteit van de relatie
tussen de protagonisten op de voorgrond traden. De ceremonies waren weliswaar wel
belangrijk voor de instandhouding van de symbolische communicatie tussen de vorst en zijn
onderdanen. Op die manier wisten de onderdanen hun plaatst te definiëren in het spel van de
stedelijke hiërarchie156
.
3.2.2 Processies
De processie was één van de meest veelzijdige publieke rituelen die de
laatmiddeleeuwse stedelijke sfeer rijk was157
153 C. Geertz, Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, p. 13
. In oorsprong had de processie eerder een
religieuze functie, maar ze evolueerde in vele gevallen tot een seculier evenement waarbij alle
stedelingen een specifieke rol vervulden. Hier gaan we een blik werpen op de verschillende
soorten processies, welke functies ze vervulden in de middeleeuwse stedelijke maatschappij en
154 A. Brown, “ Bruges and the Burgundian ‘Theatre-state”: Charles the Bold and Our Lady of the Snow.” In: History, Vol. 84, Nr. 276 (1999), p. 575 155 A -L. Van Bruane, Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650), p. 53 156 E. Lecuppre-Desjardin, La ville des cérémonies : essai sur la communication politique dans les anciens Pays-Bas bourguignons. Turnhout, Brepols, 2004, XIX, pp. 326-330 157 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects. Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, p. 7
Pagina | 50
hoe ze worden bestudeerd in het historisch discours van de ritueelstudie. Ook nu krijgen we te
maken met een deelaspect van de zogenaamde Bourgondische theaterstaat, aangezien enkele
types van processies vaak belicht werden als vormen van politieke propaganda avant la lettre.
A. Definiëring en voorbeelden
Zoals we hebben gelezen in The Encyclopedia of Religion, kan een processie in zijn
religieuze essentie gedefinieerd zijn als een ‘lineair geordende, plechtige vooruitgang van een
groep mensen die zich samen verplaats naar een bepaalde plaats om hun geloof te belijden,
relikwieën rond te dragen, een eed af te leggen, een rite uit te voeren of een schrijn te
bezoeken158. Bij deze definitie komt het religieuze aspect nog steeds op de eerste plaats, maar
vanaf de veertiende eeuw zien we een evolutie optreden en krijgen stedelijke processies steeds
meer een profane invulling159. Het voorbeeld bij uitstek van een dergelijke evolutie heeft zich
voorgedaan bij de ‘Corpus Christi processies’. De Corpus Christi processie of Sacramentprocessie
was een neveneffect van de viering van de Sacramentsdag die zich na 1300 verspreidde in
West- Europa. Deze nieuwe feestdag kwam er onder invloed van paus Urbanus IV en zijn bul
“Transiturus de hoc mundo” die de viering van het Sacrament al in 1264 op de Katholieke
kalender plaatste, op de tweede donderdag na Pinksteren. Naast de duiding van het belang van
het Sacrament als het Lichaam van Christus, stonden er in de bul ook concrete richtlijnen voor
de wijze waarop het feest gevierd diende te worden. Zo moest het volgens Urbanus IV een
uitbundig volkfeest worden waarbij de gelovigen, zowel leken als clerici, met elkaar in
communicatie konden treden buiten de paastijd160. In de Nederlanden dook het al in de zomer
van 1264 op in Luik, maar dat was eerder de uitzondering dan de regel161
158 Ronald Grimes, “Procession”, in: M. Eliade [ed.], The Encyclopedia of religion, NY, 1987, vol. XII, pp. 1-3
. Er is pas sprake van
een echte expansie binnen de Westerse Kerk na 1330. Elementen die het feest stimuleerden,
waren onder meer enkele invloedrijke voorvechters maar ook een algemeen godsdienstig
klimaat waarin de eucharistische vroomheid al een belangrijke rol speelde. Daarnaast was dus
ook de begeleidende processie een echte voltreffer bij de middeleeuwse gelovige gemeenschap.
159 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. , Leuven, Uitgeverij Peeters 1992, pp. 45-47 160 Ibid.,, pp. 45-47 161 Ibid. , pp.42-43
Pagina | 51
Volgens Charles Caspers moeten we wel een onderscheid maken tussen twee soorten
processies. Het eerste type zijn de processies die zich afspeelden binnen de kerkgebouwen of
toch in elk geval binnen de kerkelijke immuniteit; het tweede type processie waagde zich buiten
de kerkelijke sfeer en trok de stad of de parochie in. Naast de plaats waren ook de deelnemers
verschillend bij beide types. Bij processies van het eerste type waren de deelnemers bijna
uitsluitend clerici. In het tweede geval werden ook leken toegelaten, waardoor ook de
organisatie ervan in de meeste gevallen bij deze groep kwam te liggen. Beide processies
bestonden vaak niet naast elkaar, maar worden eerder beschouwd als opeenvolgende stadia,
respectievelijk het eerste en het laatste stadia die de ontwikkeling van de Sacramentsprocessie
alom heeft doorgemaakt. Onze interesse gaat in deze verhandeling vooral uit naar het tweede
type of de ‘laïcale’ processie. In de Zuidelijke Nederlanden stond ondermeer de secundaire stad
Oudenaarde bekend voor zijn indrukwekkende Sacramentsprocessie en begeleidende
Sacramentsspelen162. De Sacramentsprocessie was dus een gevierde traditie in de Nederlanden,
maar ze was daarnaast ook enorm populair in Engeland163
Uiteraard was de Sacramentsprocessie niet de enige religieuze processie die in de
straten van de steden opdook. Zo kon het dat een andere religieuze traditie, eigen aan een
bepaalde stad of regio, meer luister kreeg dan de Sacramentsprocessie, waardoor deze ook
minder opvallend evolueerde
.
164. In Dendermonde vonden er drie verschillende soorten
processies plaats namelijk: de Heilige Sacramentsprocessie, de processie van Onze-Lieve-
Vrouw Halfoogst of Hemelvaart en de Sint-Jans-Onthoofding die in het teken stond van de
wijding van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dendermonde165
162 B. Ramakers, Spelen en figuren: Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen de middeleeuwen en de Moderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p. 507
. Het is vooral die laatste processie
die uitgegroeid is tot een opvallend en populair ritueel spektakel, waardoor de
Sacramentsprocessie bescheidener bleef. Verder troffen we in de rest van de Nederlanden ook
processies aan die gebaseerd waren op oudere en lokale religieuze tradities maar die na
verloop van tijd verbonden of zelfs aangepast werden aan de viering van het Sacrament.
Hierdoor verschenen er dus lokale varianten op het toneel. Het voorbeeld bij uitstek is hierbij
163 Ch. Caspers, art. cit. p. 65 164 Ch. Caspers, art. cit. p. 70 165 L. Bruynincx. Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 343 en. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1998), 17, p. 43
Pagina | 52
de Heilige - Bloed processie die rond ging - en vandaag de dag nog steeds rond gaat- in Brugge.
Deze processie evolueerde waarschijnlijk uit een oudere traditie die het Heilige Kruis van
Christus vereerde. Die oudere traditie kon op veel bijval rekenen in de Zuidelijke Nederlanden
en de viering ervan bestond hoogst waarschijnlijk al tegen 1200 in Brugge. Tijdens de late
dertiende eeuw zouden de Bruggelingen de reliek van het Heilige Bloed toegevoegd hebben aan
dit festival van het Heilige Kruis. Thomas A. Boogaart II duidt dat we hier te maken hebben met
een festival dat evolueerde uit een rogationale rite. Daarmee verwijst Boogaart naar de vroege
middeleeuwse processies die gevierd werden tijdens de week van Hemelvaartsdag en dus in de
lente plaatsvonden. Dergelijke riten die tijdens de lente plaatsvonden, stonden vaak in het
teken van verjonging van de maatschappij en de verzekering van de vruchtbaarheid van het vee
en een goede oogst. Dit kenmerk werd kracht bij gezet door symbolische of religieuze objecten
zoals relieken, iconen of de Eucharistie toe te voegen aan de processie. De objecten dienden als
reservoirs van een ‘heilige’ waarmee boze geesten of zonden werden verdrongen166. Naast het
sacrament waren ook heiligen, meer bepaald patroonheiligen en hun relieken belangrijke
katalysators bij de ontwikkeling van processies in de Nederlanden. Een voorbeeld hiervan is de
Sint-Lievensprocessie of bedevaart. Bij deze bedevaart werden de relieken van de bijzonder
populaire Gentse heilige Sint- Lieven naar Houtem gedragen167
Tot slot waren er ook processie die eerder van een dynastieke of politieke aard waren.
De meest opvallende processies van dynastieke aard waren ongetwijfeld de Plechtige of Blijde
Intreden van de vorst en zijn gezelschap in diverse steden in de Nederlanden. Dit was een
groots publiek spektakel dat door de stad georganiseerd werd om de nieuwe vorst te
verwelkomen, maar ook om de goede relatie tussen de vorst en de stad in de verf te zetten of
om deze opnieuw aan te halen. Het was een erg populair medium van de Bourgondische en
. Toch had deze bedevaart niet
alleen een religieus karakter maar was ze ook een drager van stedelijke identiteit en politieke
hiërarchie, maar daar komen we later nog op terug.
166 Th. Boogaart, ‘Our Saviour’s Blood : Procession and Community in Late Medieval Bruges’ in : K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects. Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, pp. 73-77 167 S. Mareel, Voor vorst en stad: rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 71 en M. Boone, “De Sint-Lievensbedevaart: Bouwsteen van de stedelijke identiteit.” In: Handelingen voor Maatschappij en Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, V. 61(2007), p. 105-122
Pagina | 53
Habsburgse dynastie168. Aan de andere kant van het politieke spectrum troffen we processies
aan die aangewend werden om het ongenoegen van de stedelingen te uiten ten opzichte van de
vorst of de centraliserende macht. Voorbeelden hiervan zijn de zogenaamde ‘wapeninge’169
Uiteraard waren dit niet de enige processies die men in de middeleeuwse straten kon
aantreffen. Naast de liturgische kalender die op tijd en stond een processie vroeg, waren ook
processies tussen twee kerken of tussen twee steden mogelijk. Soms kwam er ook een
processie te pas aan bij het zogenaamde ‘civic ritual’ en festivals. Zo kon een toernooi ook
aanleiding geven tot een processie. Verder werden ze ook georganiseerd door de religieuze en
stedelijke gemeenschap uit dankbaarheid, grote vreugde of droefheid
.
170. Voorbeelden hiervan
zijn processies die in het teken stonden van een vorstelijk huwelijk, geboorte of overlijden,
oorlogsoverwinningen, misoogsten, hongersnood en ziekte van de vorst om te bidden voor een
goddelijke interventie171. Zulke processies die door stedelijke of religieuze autoriteiten werden
voorgeschreven, worden door Jacques Toussaert beschreven als generale processies 172.
Kortom een processie was de manier bij uitstek om zich publiekelijk uit te drukken tijdens de
late middeleeuwen en de Vroegmoderne tijd 173
.
B. Bestudering van processies in het historisch discours
Jacques Toussaert beschouwt processies als een vorm van collectieve vroomheid die
zich manifesteerde in heel de Westerse christelijke wereld en die bovendien erg in de mode
waren. Zeker in de Zuidelijke Nederlanden waren ze alom bekend. Toussaert meent zelfs dat de
168 Zie : H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-361 169 Zie over deze ‘wapeninge’ als politiek ritueel : J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.” In: E. Lecuppre-Desjardin, A.-L. Van Bruaene (ed.), Emotions in the heart of the City (14th-16th century). Turnhout, Brepols, 2005 170 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p. 7-9 171 Ibid. p. 9 en J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, p. 247 172 J. Toussaert artcit.. p. 247 Zie ook: v. Van Ackere . Gentse processies en het collectief gebruik van de publieke ruimte in de periode 1477-1492. (Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling Gent) 2010, p. 199 (Promotor: Prof. M. Boone) 173 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p Movings subjects p. 10
Pagina | 54
processies de duidelijkste representaties van het ‘Vlaamse’ geloof waren. Verder gelooft hij dat
ze in de Zuidelijke Nederlanden, meer dan elders, tevens het doel hadden om met de massa in
contact te treden. Daarom werden deze publieke manifestaties grondig bestudeerd. Door hun
populariteit werden ze verankerd in een algemene traditie die vandaag de dag nog doorleeft in
bepaalde vormen van folklore. Bovendien benadrukt hij de veelheid van de processies die in de
Nederlanden plaatsvonden. De meest voorkomende was waarschijnlijk de zondagsprocessie die
na de misviering werd georganiseerd. Daarnaast geeft hij ook nog de typische ‘Vlaamse’
ommegang , die gewijd was aan de patroonheilige van de kerk en de grote diversiteit in
generale processies als voorbeeld174. Jacques Chiffoleau op zijn beurt, beklemtoont in de eerste
plaats het gebrek aan en zelfs de verdwijning van informatie over processies in de bronnen
voor de periode tussen de tiende en de dertiende eeuw. Hij veronderstelt dat die schaarste te
wijten is aan het feit dat de meerderheid van de processies toen doorging in de kerk en dat de
deelnemers zich beperkten tot clerici. Hierdoor verdwenen ze eerder op de achtergrond van de
religieuze sfeer. Het valt misschien ook toe te schrijven aan enkele grote rondtrekkende
rituelen, zoals de bedevaarten en de kruistochten waardoor de processies minder vaak in de
bronnen opdoken175. Op het einde van de dertiende eeuw verschijnen ze weer op het toneel en
in de loop van de vijftiende eeuw groeien ze zelfs uit tot de kampioen van de volksdevoties. Ook
in de narratieve bronnen groeit de belangstelling voor het thema, maar opnieuw worden de
religieuze elementen, zoals de misviering vooraf, aan de kant geschoven. Chiffoleau vermoedt
dat de contemporaine auteurs die elementen niet essentieel achtten bij de uitvoering van het
ritueel namelijk, de processie zelf.176
Wat was nu de betekenis van die groeiende interesse? Men kan zich de vraag stellen of
er zich een nieuw ambulant ritueel had ontwikkeld of was het toch eerder een vernieuwde
interesse in een oud fenomeen dat in de vergetelheid was geraakt? Chiffoleau houdt het op
beide. Toch staat één ding vast. De bronnen, zowel liturgische als narratieve en zelfs financiële
bronnen duiden vanaf de late middeleeuwen toename van het fenomeen. Daarnaast benadrukt
hij dat ze ook steeds meer in een stedelijk milieu voorkwamen in plaats van zich te beperken tot
de buurt van de kerk. De reden voor de toename heeft wellicht te maken met de slechte
demografische, economische en politieke conjunctuur die zich voordeed vanaf het midden van
174 J. Toussaert, Le sentiment religieux ., pp. 244-248 175 J. Chiffoleau, “Les processions parisiennes de 1412; analyse d‟un rituel flamboyant.” In: Revue historique, 1990, nr. 114, pp.42-43 176 Ibid. pp. 43-44
Pagina | 55
de veertiende eeuw. In dit moeilijke klimaat zocht men naar antwoorden en oplossingen
waardoor beschermingsrituelen, zoals de processie, sinds de hoge middeleeuwen een opmars
kenden. Alsook de theologisch- politieke situatie beïnvloedde collectieve praktijken. Het Grote
Schisma van 1378 zorgde voor een grote autoriteitscrisis in de Christelijke wereld waardoor de
reputatie van de paus en zijn clerici een zware deuk kreeg. We zien dat de clerici, ondanks het
feit dat ze processie steeds goed wisten te omkaderen, niet langer zeker zijn dat dit het beste
ritueel is waarmee ze hun rol als bemiddelaar tussen het volk en God moesten benadrukken.
Privé-initiatieven zoals die van de Florentijnse stedelingen in 1377, waren ingesteld zonder
sacrament. De processie an sich verving op die manier de voorbede. Het succes van die
processie aan het einde van de late middeleeuwen duidt, misschien paradoxaal, op de
verandering van de positie of het vermogen van de clerici177
Alle processies hebben één ding gemeenschappelijk namelijk: beweging en vooruitgang
naar één gemeenschappelijk doel. C. Clifford Flanigan verwoordt het als volgt: “To be in a
procession is to participate in a group activity that minimises individuality, since every member
must be a part of the moving group and direct his or her own body in terms of the rhythms set by
the group. Indeed togetherness, or solidarity, is the most characteristic feature of processions, a
feature that applies to the motion itself, the succession of the participants in the procession, and
even the route which the procession takes, since all participants must go the same way and at the
same pace.
.
178” Hierdoor wordt het eindpunt van de route een gemeenschappelijk doel. De
processie gaat de idee opwekken dat de gemeenschap die doelen deelt. Als men dit niet deed,
werd het als onnatuurlijk beschouwd, waardoor die situatie ook door de constante participatie
aan de processie in hand werd gehouden179
177 J. Chiffoleau art. cit. pp. 43-44
. De route wordt daardoor een sleutelelement bij de
processies. Bijgevolg zien we in het historische veld een grote belangstelling voor de
verplaatsing, meer bepaald: de ruimte waarin de verplaatsing zich afspeelt, welke route de
processie volgt en welke waarde die route heeft. Ook Thomas A. Boogaart benadrukt dat
processies in de eerste plaats rituelen van beweging zijn. Hij maakt daarom gebruik van een
enthogeografische benadering om de Heilig-Bloedprocessie van Brugge te analyseren. Door
178 C. C. Flanigan, ‘Medieval Liturgical Processions in Semiotic and Cultural Perspective’ in: K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects, p. 39 179 Ibid p. 39
Pagina | 56
middel van ‘thick description180’, tracht Boogaart de conceptuele schema’s, sociale groepen en
rituele praktijken te beschrijven die de participatie aan de processie in een bepaalde tijd en
ruimte bepalen. Hierbij ligt de focus hoofdzakelijk op de beweging van de processie in, buiten
en rond de stad. Deze interpretatie heeft een belangrijke heuristieke implicatie. Boogaart gaat
in zijn essay immers na hoe het landschap het ritueel mee vorm heeft gegeven. Het landschap
wordt dus verheven tot een gemeenschappelijk referentieveld waarin de individuele
interpretatie een plaats krijgt, maar tegelijk ook een symbool kan zijn dat in staat is om een web
van betekenis op te roepen181. Één van de centrale thema’s is daarbij de route. Kathleen Ashley
benadrukt het belang van de route door te stellen dat de route de machtstructuren van de
gemeenschap in kaart kon brengen, aangezien ze de som was van de meest betekenisvolle en
belangrijkste plaatsen in de ruimte182
De route van een processie was geen vast gegeven, maar varieerde sterk van processie
tot processie. Miri Rubin beschrijft in haar werk ‘Corpus Christi’ de verscheidenheid. Zo startte
een parochiale processie bijvoorbeeld in of aan de kerk om daarna de belangrijkste plekken van
de parochie aan te doen, terwijl een stedelijke processie veelal liep langs de stadsgrenzen of -
muren. Ze besluit dat er eigenlijk twee hoofdcategorieën bestaan namelijk, processies die de
territoria afbakenen en processies die territoria met elkaar linken. De eerste categorie kwam
het meeste voor. Deze werd gebruikt om dorpsgrenzen af te lijnen en in een stedelijke context
om invloedssferen aan te duiden. Het tweede type deed zich vooral in Engeland voor. Eigen aan
dit type was dat de route vertrok in de periferie van waaruit het zich een weg baande naar het
centrum. Het vertrek voltrok zich bijvoorbeeld van de grenzen van de parochie naar de kerk of
van de buitenwijken naar de markt
.
183
180 Thick description interpretation of cultures: De notie werd eigenlijk geleend van de filosoof Gilbert Ryle. Hij hanteerde het voorbeeld van de knipoog om het concept te verduidelijken: er zijn twee jongens die snel één oog samentrekken, bij de ene jongen is het een zenuwtrek maar bij de andere is het een knipoog of met andere woorden een vorm van communicatie. Het observeerbaar gedrag (samentrekken van het oog) is de ‘thin description’ en het dieper niveau van culturele gedragspatronen of sociale interacties volgens de kennis van een gemeenschap (de betekenis van de knipoog) is dus de ‘thick description’.Gevonden in: C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays, pp. 6-7
. Bij zijn studie naar de processies in Parijs tijdens het jaar
1412, trof ook Chiffoleau een grote variatie aan in het traject van de processies. Ze varieerden
van een eenvoudige wandeling rond de kerk tot een optocht tussen twee belangrijke kerken.
C. Geertz, The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX, 470 p. 181 Th. Boogaart, ‘Our Saviour’s Blood : Procession and Community in Late Medieval Bruges’ p. 72 182 K. Ashley & W. Hüsken, Moving subjects p. 17 183 M. Rubin, Corpus Christi; The Eucharist in Late Medieval Culture, Cambridge, Cambridge University Press, 1991, pp. 267-26
Pagina | 57
Bovendien gingen ze ook door buiten de stadsmuren. Chiffoleau meent wel dat we dan beter
spreken van een bedevaart. Een opvallend voorbeeld hiervan uit onze streek is de Sint-
Lievensbedevaart. Dit was eigenlijk een processie tussen twee steden namelijk, Gent en Sint-
Lievens-Houtem. Het was een speciaal type aangezien ze niet door de stad werd georganiseerd,
maar wel door de Gentse broederschappen. Toch kreeg het een symbolische financiële bijdrage
van de stad die daarmee het initiatief dusdanig erkende en goedkeurde. Zoals andere publieke
manifestaties was deze processie in normale omstandigheden een belangrijke drager van
stedelijke identiteit waarmee de politieke verhoudingen binnen de stad naar buiten werden
gebracht. Verder was deze specifieke processie ook een representatief symbool voor de
politieke en economische overheersing van het Gentse ommeland. Op die manier groeide de
bedevaart uit tot een medium om jaarlijks op een rituele manier de machtaanspraken van de
stad opnieuw te bevestigen en dus de Gentse invloed en dominantie over zijn ommeland in de
verf te zetten. Zo werden zowel de stedelingen als de plattelandsbevolking herinnerd aan de
hiërarchische relatie tussen stad en platteland. De Gentse deelname aan de Onze-Lieve-
Vrouwprocessie van Doornik kan geïnterpreteerd worden als een uitdrukking van invloed 184
.
3.2.3 Processies en hun symbolische betekenis
A. De processie als een reflectie van de middeleeuwse maatschappij
De processies maken deel uit van een reeks civiele rituelen die de middeleeuwse stad
dagelijks te verwerken kreeg. Civiele rituelen gingen gepaard met de ontplooiing van een
stedelijke identiteit. Edward Muir tracht die ontwikkeling te verklaren door terug te grijpen
naar een citaat van de antropoloog Clifford Geertz namelijk: “A world wholly demystified is a
world wholly depoliticized.185
184 Marc Boone, “De Sint- Lievensbedevaart,” p. 115
” Geïnspireerd door deze gedachte, meent Muir dat Vroeg Moderne
steden nood hadden aan rituelen om een politieke eenheid te creëren in een anders sterk
gedifferentieerde samenleving. De Vroeg Moderne stad werd niet alleen begrensd door
stadsmuren, het vormde ook een afgebakend geheel van juridische rechten en sociale
185 E. Muir, Ritual in Early Modern Europe. p. 233
Pagina | 58
interacties die gevoeligheden ten opzichte van vreemdelingen in de hand werkten. Desondanks
was de stad bovenal een idee of gedachtegoed die geïdentificeerd werd met een naam en met
symbolen die zich uitten in stedelijke waarden en zelfs patriottisme. Het was de taak van de
stad om die elementen samen te brengen en te laten evolueren tot een mystiek lichaam, een
mystieke stad waaruit – volgens Geertz- alleen dan een politieke stad kon groeien. Volgens Muir
waren de kerkelijke rites de media bij uitstek om dit proces te assisteren. Van alle rituele acties
bleken de processie en de heiligenverering het meest geschikt om stedelijke identiteit te
creëren en uit te dragen.186
Zoals we al hebben vermeld, evolueerde de Corpus Christi-cultus, en voornamelijk de
begeleidende processie, in een profaan feest waarbij politieke eenheid en stedelijke identiteit
centraal stonden. Door deze evolutie werd de religieuze functie naar de achtergrond
verdrongen. Het essay ‘Ritual, Drama and the Social Body in the Late Medieval Town’ van James
Mervyn, groeide op dertig jaar uit tot een standaardwerk voor al wie die dit onderwerp onder
handen neemt. De focus van zijn essay ligt op de Corpus Christi-cultus in het laatmiddeleeuwse
Engeland. James stelt voor om de cultus te bestuderen volgens de middeleeuwse symboliek van
het lichaam. Die symboliek biedt immers een instrument aan om de sociale eenheid, hiërarchie
en differentiatie in een middeleeuwse gemeenschap te bekrachtigen. Op die manier drukte de
cultus een sociale band uit die volgens James bijdraagt tot de sociale integratie van stedelingen
in de gemeenschap
187. Het concept was tot stand gekomen volgens de analogie met het lichaam
van Christus. In de middeleeuwse seculiere wereld was het een wijd verspreid gebruik om de
hiërarchische orde van de samenleving zo voor te stellen. Naast de symboliek van het lichaam
kon de maatschappij ook voorgesteld worden als een boom, een schip of een kerk. Volgens
James ligt de focus van het feest op de sociale eenheid. Dit aspect werd visueel voorgesteld door
de processie die gevormd werd door de harmonieuze samenkomst van het stedelijke lichaam,
waarna het zich door de stedelijke massa verplaatste. Vanuit dit standpunt was het publiek
spektakel de plek waar status en differentiatie verdwenen om deel uit te maken van het grotere
geheel: het stedelijke lichaam. Hieruit komt een sociale ervaring voort, die James aanduidt met
communitas, een term die hij leende van de antropoloog Victor Turner188
186 Ibid, pp. 232- 233
. Communitas wordt
door Turner beschouwd als één van de twee modellen van de menselijke verwantschap binnen
187 M. James, M. James. “Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.” In: Past & Present, Nr. 98 (1983), pp. 3-29 p. 4 188 Ibid. p. 11
Pagina | 59
de samenleving. Het eerste model beschrijft hij als de gestructureerde, gedifferentieerde en
vaak hiërarchische samenleving. Een gemeenschap waarin mensen worden gedifferentieerd als
‘meerdere’ of ‘mindere’. Het tweede model is de communitas die alleen verschijnt in de rituele
sfeer. Het is een ongestructureerde en ongedifferentieerde gemeenschap waarin iedereen gelijk
is. Een gemeenschap van gelijken die zich onderwerpt aan de autoriteit van hun rituele
voorouders189. James ziet dit concept doorleven in de Corpus Christi- processie. Enerzijds
bestaat de processie uit een geordende en hiërarchische groep stedelingen die door status hun
plaats verwierven in de processie en anderzijds zijn ze allen ondergeschikt aan het ritueel van
de Corpus Christi, God en Christus190. Doch was dit geen ideale gemeenschap, aangezien
spanning en conflict nog steeds aanwezig waren. Net zoals bij een lichaam, zaten de zwakke
schakels in de verbindingsstukken, de gewrichten. In de Corpus Christi- processie vertaalde dit
zich in de plaatsen waar de diverse groepen en klassen elkaar ontmoetten en in conflict konden
gaan 191. Elf jaar eerder werd de Corpus Christi - viering al eens onder de loep genomen door de
Britse historicus Charles Pythian-Adams. Uit zijn studie kwam er een belangrijk essay over het
ceremoniële jaar in het Engelse Coventry tot stand. Net als James, schrijft hij een dubbele
functie aan de cultus toe. Enerzijds promoot de cultus de sociale eenheid door een gezamenlijke
verering van de godheid en anderzijds functioneert het als een uitlaatklep voor interne
spanningen in de sociale structuur192. De lichaamsmetafoor kan volgens Alan E. Knight ook
toegepast worden op andere stedelijke rituelen. Hij gaat na hoe theater tijdens de processies in
Rijsel, een rol speelde in het behoud van het spanningsveld tussen sociale eenheid en sociale
differentiatie. De stad krijgt nu de rol van het lichaam en de straten lopen er door als
levenslijnen waarin de commerciële en sociale interacties plaatsvonden. Toch zijn de straten
ook organisatorische elementen waarlangs de processie zijn weg vond. Knight gelooft dat de
straten daarom ook eenheid voortbrachten, daar ze de sociale consensus naar het hart van de
stad leidden193
James en Pythian-Adams beschouwen de processie als een utopische spiegel van de
middeleeuwse maatschappij waarin sociale spanningen werden gladgestreken. Ondanks de
.
189 V. Turner, The Ritual Process. Structure and Anti-structure, pp. 96-97 190 M. James, art.cit. p. 11 191 M. James, art.cit. pp. 5-11 192 Ch. Phythian-Adams, “Ceremony and the Citizen: The Ceremonial Year at Coventry, 1450–1550.” In: Clark (P.) ed. Crisis and Order in English towns 1500-1700: Essays in Urban History., London, Routledge & Kegan Paul, 1980, p. 66 193 A.E. Knight, Processional theatre and the rituals of social unity in Lille. pp. 99-100
Pagina | 60
tekortkomingen van hun visie, werd de these in de daaropvolgende decennia algemeen
aanvaard in het historisch discours 194. De grootste problematiek in hun visie werd al door
James zelf aangehaald. Hij beschrijft hoe sociale differentiatie en competitiegeest als gevolg van
de processie de middeleeuwse samenleving intern kon verscheuren195
Miri Rubin benadrukt eerst en vooral het belang om stil te staan bij het feit dat rituelen
niet door iedereen op dezelfde manier geïnterpreteerd werden. De betekenis van de processie
ten opzichte van de wereldbeelden die ze voorstelden, waren veelal afhankelijk van hun
context. Bijgevolg besluit Rubin dat er geen karakteristieke Corpus Christi-processie bestaat en
dat rituelen ook weleens fout konden lopen. Rituelen, zeker processies, bezitten van nature
destabiliserende elementen. Vooral de nood om de anders, zo flexibele sociale relaties, lineair
naast elkaar te plaatsen, ligt volgens Rubin aan de basis van sociale spanningen. Als voorbeeld
geeft ze de relatie tussen een meester en zijn leerjongen. In normale omstandigheden hebben ze
een informele relatie door hun samenwerking, maar tijdens de processie wordt die relatie
verstoord en zelfs verbroken. Om haar punt te staven, grijpt Rubin terug naar het werk van
Robert Darton. Hij haalt diezelfde problematiek aan in zijn studie naar de generale processies
van Montpellier in 1761. Darton beschrijft in zijn studie dat een processie niet letterlijk als een
model van de samenleving kan geïnterpreteerd worden, daar ze sommige elementen
beklemtoont en andere net verwaarloost
. Door dergelijke en
andere inzichten kwam de these onder druk te staan.
196. Naar de mening van Rubin, is deze verklaring veel
aannemelijker dan de idee dat civiele rituelen optraden als ‘spiegels van de stad’. Ze gaat daar
verder op in door te focussen op het inzicht dat een groot deel van de stedelijke populatie werd
uitgesloten van de rituele performance. Zo staat het vast dat een groot deel van de arbeiders,
vrouwen, kinderen, bezoekers en dienaren geen deel uitmaakten van de processie. Daardoor
kunnen we niet spreken van een waarheidsgetrouwe reflectie van de maatschappij197. Hiermee
gaat Rubin in tegen één van de centrale standpunten van James namelijk, dat de processie
bijdraagt tot een algemene sociale en generische band tussen alle stedelingen198
194 C. Sponsler, The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval Performances.” In: Theatre Journal, Vol. 44, No. 1 (Mar., 1992), p. 18
.
195 M. James,“ Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.”, p. 8 196 R. Darton, The great cat massacre and other episodes in French cultural history, New York, Basic Books, 1984, 284 p. 197 M. Rubin, Corpus Christi p. 266 198 M. James, art.cit. p. 11
Pagina | 61
Ook Claire Sponsler gaat niet akkoord met de structurele these van James en Pythian-
Adams. Uit haar interesse in de toeschouwer, in plaats van de deelnemer bij middeleeuwse
performances, zijn twee alternatieve benaderingswijze voortgekomen om de functie van de
processie te bepalen. Net als Rubin wijst ze op de mogelijkheden van het ‘ongewilde effect’ bij
rituele acties. Hiermee wilt ze duidelijk maken dat de uitkomst van rituele acties niet altijd
volgens plan verliep. Zo konden ceremoniële performances die sociale integratie als doel
hadden, leiden tot interne verscheurdheid. Het omgekeerde effect kwam weliswaar ook voor.
Evenementen die de gevestigde belangen verdedigden, konden leiden tot collectieve
solidariteit. Een voorbeeld is de auweet die in 1488 door de straten van Brugge liep. Jelle
Haemers en Elodie Lecuppre-Desjardin hebben samen deze gebeurtenis bestudeerd. Hun
bevindingen ondersteunen Sponsler haar inzicht maar ook dat van James. Zo besluiten Heamers
en Lecuprre-Desjardin namelijk, dat de auweet een vernieuwde eenheid bracht onder de
ambachten in Brugge. Een eenheid die voortkwam uit de nood om hun nieuwe positie te
legitimeren, maar ook een eenheid of verbondenheid die was ontstaan uit een
gemeenschappelijke vijand namelijk, Maximiliaan van Oostenrijk199. Naar ons gevoel gaan ze
dus ook akkoord met James door te bevestigen dat een publiek ritueel spektakel kan bijdragen
tot sociale integratie en eenheid. Het tweede alternatief van Sponsler bestaat uit de idee om de
publieke perceptie van de performance in kaart te brengen. Door het gebrek aan contemporain
bronnenmateriaal, maakt Sponsler wel gebruik van moderne studies over massacultuur om
enkele hiaten op te vullen200. Ze besluit dat we meer aandacht moeten besteden aan ‘hoe’ die
middeleeuwse rituele opvoeringen door een middeleeuws publiek werd ontvangen. Alleen op
die manier krijgen we een idee welke plaats die performances hadden in de stedelijke cultuur.
Tot slot benadrukt ze het belang van het ‘ongewilde effect’. Daar de kiemen van verzet en
opstand konden bevatten, maar door de dynamiek van de receptie werd beperkt en in bepaalde
richting werd gestuurd201
Rubin en Sponsler zijn lang niet de enigen die kritieken formuleren. Ook Sheila
Lindenbaum en Benjamin McRee stellen zich vragen bij de visie van James en Pythian- Adams.
In het verzamelwerk ‘City and Spectacle in Medieval Europa’ richt Lindenbaum haar pijlen op
Pythian-Adams. Haar studie gaat over de midzomerwacht optocht in Londen. Daarin gaat ze na
.
199 J. Haemers, E. lecuprre- Desjardin, Conquérir et reconquérir l’espance urbain. p. 130 200 C. Sponsler, “The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval Performances.”, p. 20 201 Ibid pp. 28-29
Pagina | 62
of dergelijke ceremoniële activiteiten de sociale cohesie bij de stedelingen kon bevorderden.
Het resultaat van haar studie bevestigt echter de tegenovergestelde visie dan die van Pythian-
Adams. Volgens Lindenbaum ligt de focus eerder op de uitsluiting van bepaalde
bevolkingsgroepen en de profilering van de stedelijke elite, die zich al vanaf de veertiende eeuw
opdrong. Dit in tegenstelling tot Phythian-Adams die de profilering van de elite pas na de
reformatie liet aanvangen202. McRee vervolgens, baseert zijn studie over de gildeceremonies
naar een idee van James. Net als Lindenbaum stelt McRee een contradictie vast. Volgens hem
werken de gildeceremonies eerder sociale differentiatie dan sociale eenheid in de hand. Hij
beschrijft hoe de ceremonies een autonome boodschap verkondigden en stelt zelfs vast dat de
verdwijning van de gilden in de zestiende eeuw gunstig was voor de vestiging van een nieuw
verworven stedelijke eenheid203
Uit bovenstaande kunnen we besluiten dat we hier te maken hebben met een complex
debat dat vandaag de dag nog steeds gevoerd wordt. Beide partijen hebben overtuigende
standpunten en kunnen die staven met duidelijke voorbeelden uit het verleden. In elk nieuw
onderzoek naar dergelijke sociale verbanden is het dan ook aan te raden beide visies mee te
nemen. We kunnen wel zeker stellen dat de processies een belangrijke sociale impact hadden
en dat ze een deel waren van de stedelijke identiteit.
.
B. Processies als communicatie instrument met de vorst
“[…] Ritual mobilizes societal authority for this investiture, while powerful symbols help
make the general population emotionally receptive to the creation of such power over
them204
Deze passage hebben we geplukt uit het werk ‘Ritual, Politics, and Power’ van David I.
Kertzer. Het beschrijft hoe hedendaagse politieke rituelen de massa ontvankelijk trachten te
maken voor politieke overheersing. We vonden het passend bij het volgende onderdeel,
aangezien we proberen na te gaan of politiek getinte rituelen uit de late middeleeuwen,
dezelfde impact hadden op hun contemporaine toeschouwers. In dit deel gaan we twee
.”
202 S. Lindenbaum,, “Ceremony and Oligarchy: the London Midsummer Watch”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 172-173 203 B. McRee, “The social meaning of Guild ceremony”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp.202-203 204 D. Kertzer, Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, p. 25
Pagina | 63
specifieke soorten van processies bespreken. Enerzijds de ‘Plechtige of Blijde intrede van de
vorst’ en anderzijds ‘de publieke rituelen die door het volk werden aangewend om hun
ongenoegen duidelijk te maken ten opzichte van de machthebbers’. In beide gevallen hebben
we te maken met rituele vormen van publieke communicatie.
Vooraleer we verder kunnen gaan, willen we toch een woordje kwijt over de politieke
situatie waarin de Nederlanden zich bevonden op het ogenblik van onze onderzoeksperiode.
We staan er hier even bij stil, aangezien dergelijke publieke rituelen vaak gegroeid zijn uit de
politieke relatie tussen de stedelingen en de vorst. De Nederlanden kregen bij de opmars van de
Bourgondische hertogen te maken met een toenemende centralisatiepolitiek, waardoor het
stedelijk particularisme in gedrang kwam. Om de evolutie duidelijk voor te stellen, maken we
gebruik van het Vlaamse voorbeeld bij uitstek namelijk: de evolutie van de stad Gent. Hiervoor
grijpen we naar de doctoraatsverhandeling van Marc Boone. In zijn verhandeling doet hij uit de
doeken hoe Gent veranderde onder de invloed van het Bourgondische staatsvormingsproces.
Boone meent dat de Gentse evolutie beantwoordt aan de typologie van Braudel. De Franse
historicus Braudel maakte in zijn studie “Méditerranée et le monde méditerranéen à l‟époque de
Philippe II 205“ uit 1949 een onderscheid tussen de gesloten stad ( la ville fermée) en de
beheerste stad ( la ville tenue)206. Volgens Boone is Gent aan het begin van de vijftiende eeuw
geëvolueerd naar het eerste type. De idee van de stadstaat is dan al aan de kant geschoven. De
stad tracht slechts nog het huidige regime en machtspositie in stand te houden. Het type “ville
fermée” is echter het stadium dat vooraf gaat aan het type “ville tenue” wat wil zeggen dat de
stad in de greep van de centrale staat kwam. Toch zou het tot de zestiende eeuw duren
vooraleer het Gentse particularisme volledig onderdrukt werd door de centrale staat207
205M. Boone, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-ca.1453; een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, Brussel, Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1990, p. 238-239 verwijst F. Braudel, Méditerranée et le monde méditerranéen à l‟époque de Philippe II
. Net als
Boone, benadrukt Hugo Soly dat er tijdens de late middeleeuwen steeds meer Europese regio’s
in grotere staatkundige verbanden werden opgenomen. Dit uitte zich niet alleen in territoriale
uitbreiding, maar ook in een toenemende tendens tot de centralisatie van de bestuurlijke,
juridische en financiële macht. Deze evolutie zou volgens Soly geleid hebben tot een grotere
afstand tussen de vorst en zijn onderdanen, zowel op het vlak van besluitvorming als in de
206 M. Boone, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384-1453, p. 12 207 Ibid. p. 238
Pagina | 64
ruimtelijke zin208. Dit proces had zich ook vertaald in de plechtige intreden van de vorst in de
Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de Vroegmoderne Tijd.
Soly had dit beschreven in een belangrijk essay dat in 1984 voor het eerst werd gepubliceerd.
Het essay brengt de evolutie van de intochten, vanaf de vijftiende tot de zeventiende eeuw, in
kaart. De centrale probleemstelling bestaat uit de idee dat er zich een verschuiving had
voorgedaan in het karakter van ceremoniële intreden. Zo merkte Soly op dat de intrede in de
vijftiende eeuw vooral communicatie tussen de vorst en zijn onderdanen voor ogen had, maar
dat ze in de zestiende eeuw transformeerden tot machtige propagandakanalen. Die evolutie
leidde volgens Soly tot een grotere afstand tussen de soevereine vorst en zijn onderdanen. In
zijn besluit rondde hij dan ook af met het standpunt dat: hoe sterker de centralisatie zich
doorzette, hoe kleiner de politieke waarde van de plechtige intreden werd en des te groter de
glorificatie 209
Uiteraard waren Blijde Intreden niet alleen in de Nederlanden te bewonderen, ook in
Frankrijk en Italië kenden ze dit concept. Lawernce M. Bryant bestudeerde de Blijde Intreden
van Parijs in de late middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd. In zijn boek wees hij ook op het
belang van de communicatieve waarde van de Blijde Intrede. Zo beschreef hij dat de intrede
voor elke protagonist een bepaalde functie vervulde. Voor de vorst was het de manier bij
uitstek om zijn eer en status te demonstreren; voor het stedelijke bestuursapparaat was het een
goed moment om de vorst te herinneren aan de stedelijke vrijheden die zijn voorgangers
hadden verleend; de clerici maakte gebruik van het moment om privileges van de kathedraal te
laten bevestigen door de vorst; magistraten probeerden op dat moment hun positie in het
bestuur te bekrachtigen en tot slot gebruikte de hofhouding de intreden om de orde rond de
vorst aan te tonen. Het waren subtiele interacties die zich vertaalden in de symbolen en de
structuur van de rituele acties tijdens de ceremoniële intocht
.
210
208 H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” p. 341
. Verder merkte hij ook een
verschuiving op in het karakter van de Parijse intreden onder invloed van de staatsvorming. In
het midden van de veertiende eeuw werden de intochten nog beheerst door religieuze
209 H. Soly, “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de overgang van middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-345 210 L.M. Bryant, King and the city in the Parisian royal entry ceremony: politics, ritual and art in the Renaissance, Genève, Droz, 1986, p. 16
Pagina | 65
praktijken, waarbij de clerici de activiteiten rond de kathedraal organiseerden en de stedelijke
magistraten de processie doorheen de stad. Na 1431 kwam de centrale magistratuur meer op
de voorgrond. Zo verkreeg het Parlement van Parijs naast de vorst de belangrijkste positie in de
intocht. Sinds 1515 kwam de persoonlijke autoriteit van de vorst onder druk te staan door zijn
steeds groeiende hofhouding en zijn militair gezelschap. Vanaf de zeventiende eeuw had de
verandering zich volledig doorgezet. De functie van de vorst evolueerde naar de garant van de
civiele vrijheden, het hoofd van de centrale administratie, patroon van de adel, bemiddelaar van
de vrede en tot slot de voornaamste taak van allemaal namelijk, de beschermer van de status
quo regni 211
Tien jaar na Soly stelde Wim Blockmans de these van de relationele afstand in vraag.
Naar zijn gevoel was er wel een grote verbondenheid tussen de vorst en zijn volk. Blockmans
onderbouwde zijn these door te wijzen op de waaier aan emoties die de plechtige intreden
losmaakten bij hun middeleeuws publiek: nieuwsgierigheid, de bereidheid om deel te nemen
aan de collectieve vreugde en de toewijding aan de centrale macht en het volk. Jelle Haemers
bestudeerde dit fenomeen en kwam tot de conclusie dat rituelen de collectieve emoties konden
sturen en zelfs bedaren. Dit was een zeer geliefd kenmerk bij de vorst, aangezien die er alle baat
bij had om de emoties van zijn volk onder controle te houden. Dit aspect werd ook in verband
gebracht bij de opkomst van de Bourgondische centrale staat. Intreden werden bijgevolg
beschouwd als een goedkope en efficiënte manier om het volk emotioneel te betrekken bij de
staat. Op het einde van de middeleeuwen werd de beïnvloeding van de collectieve emoties één
van de belangrijkste ambities van de Heer. Dit staafde Haemers door te wijzen op de toename
aan publieke rituele praktijken in de Habsburgse Nederlanden. Men organiseerde festivals,
plechtige intreden, toneelstukken, wedstrijden enz. Uiteindelijk had dergelijke overvloed maar
één doel voor ogen namelijk, pacificatie van het volk
.
212
Verder ging Blockmans wel akkoord met de idee van Soly dat processies een
communicatieve en manipulatieve functie hadden
.
213
211 Ibid p. 17
. Dit vertaalde zich in een onderzoek naar
212 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.” In: E. Lecuppre-Desjardin, A.-L. Van Bruaene (ed.), Emotions in the heart of the City (14th-16th century). Turnhout, Brepols, 2005 p. 77-78 213 W. P. Blockmans, « Le dialogue imaginaire entre princes et sujets: les joyeuses entrées en Brabant en 1494 et 1496. » In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, p. 38 en J.M. Cauchies, « La signification Politique des entrées princières dans les Pays-Bas: Maximilien D’Autriche et
Pagina | 66
de structuur van plechtige intreden in het boek ‘Showing Status’ uit 1999. Daarin bestudeerde
hij hoe de politieke boodschappen en activiteiten werden voorgesteld aan de hand van
symbolen214. Hij kwam daarbij tot de conclusie, dat plechtige intreden geworteld waren in
andere stedelijke ceremonies. Verder beklemtoonde hij ook dat de stedelingen steeds zelf meer
gebruik gingen maken van plechtige intreden om hun politieke boodschap aan de vorst te
verkondigen. Die boodschap was veelal een representatie van de relatie die op dat moment
tussen de stad en de vorst van kracht was215. Stijn Bussels en Bram Van Oostveldt publiceerden
in 2002 een onderzoek naar het gebruik van de ‘tableaux vivants’ in de stedelijke ruimte tijdens
de plechtige intochten. Ze merkten op dat, vanaf de late vijftiende eeuw, deze performances niet
langer alleen gebruikt werden om de hertogen en hertoginnen te verheerlijken, maar ook, en
zelfs steeds meer, om de stedelijke boodschappen, waarop Blockmans onze aandacht vestigde,
te communiceren naar de Heer. Het waren veelal waarschuwingen over de stedelijke
tegenspoed aan het adres van de Heer die de situatie hoorde op te lossen door goed
leiderschap216
Ook Peter Arnade waagde zich aan het thema. Aan de hand van een ‘bottom-up’
interpretatie, probeerde hij de Gentse stedelijke identiteit tijdens de Bourgondische
overheersing bloot te leggen. Hij stelde vast dat de stedelingen, meer bepaald de
geprivilegieerde gilden en handelaars, sleutelrollen vertolken in dit staaltje van politiek theater.
De stedelingen waren niet alleen cruciaal als organisatoren van het spektakel, maar ook als
geldschieters. Hun bijdragen werden door de kroniekschrijvers van het hof geïdealiseerd tot
significante reciprociteit die werd ingelost door de hertogelijke belofte van goed leiderschap
.
217
Philippe Le Beau ». In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, p. 33
.
Die reciprociteit werd gekaderd in een culturele strategie waarbij de deelnemers hun
legitimiteit claimden voor concrete politieke concessies. Om die reden groeiden plechtige
intreden en andere politiek getinte rituelen uit tot strategische instrumenten. Door het bottom-
up perspectief te hanteren, kon Arnade concluderen dat deze politieke ceremonies veel
214 W.P. Blockmans & E. Donckers, “Self-Representation of Court and City in Flanders and Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, pp. 82-86 215 Ibid. p. 110 216 S. Bussels & B. Van Oostveldt, “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).”, pp. 167-170 217 P. Arnade, “City, state and public ritual in the Late- Medieval Burgundian Netherlands. “ In: Comparative Studies in Society and History, Vol. 39, Nr. 2 (1997), p. 308
Pagina | 67
complexer waren dan op het eerste zicht zou blijken uit een ‘top-down’ interpretatie. Het waren
delicate onderhandelingen over macht en status in een unieke mix van politiek, theater en
festiviteiten218
Nochtans verliepen plechtige intochten niet altijd volgens plan, wat leidde tot
oververhitte emoties bij vorst en volk. Een voorbeeld hiervan is de ‘Blijde Intrede’ van Karel de
Stoute in 1467 te Gent die per toeval samenviel met de thuiskomst van de processiegangers die
hadden deelgenomen aan de Sint-Lievensbedevaart. De ondoordachte planning was ook de
contemporaine organisatoren niet ontgaan, daarom was de processie al één dag eerder, op de
27e juni, de stad uitgezonden en werden ze op de normale dag namelijk, de 29e juni
terugverwacht. Op 28 juni zou dan de ‘Blijde Intrede’ van Karel de Stoute plaatsvinden
.
219.
Daaruit ontstond een ritueel conflict over de inname van de stedelijke ruimte die traditioneel
gereserveerd was voor de terugkeer van de bedevaarders220. Ondanks hun voorzorgen kwam
het tot een publieke confrontatie tussen de hertog en de enigszins opgewonden bedevaarders
die de relieken van Sint-Lieven nog droegen. Onder leiding van de opgewonden
processiegangers mondde de confrontatie uit tot een ‘wapening’of gewelddadige opstand van
de Gentenaren221. Ze maakten gebruik van het moment om hun ongenoegen te uiten ten
opzichte van de fiscale politiek en de hertog door enkele eisen te stellen. Door het tumult had de
hertog geen andere keuze dan toe te geven. De Gentenaren hadden de eerste fase van deze
rituele strijd gewonnen, maar zodra het kon, meer bepaald in 1468, sloeg de hertog terug door
middel van een publiekelijk vernederingsritueel. Voor de Gentenaren was het niet alleen een
pijnlijke herinnering aan 1453, hun acties zorgden er ook voor dat de autonomie van het
stadsbestuur nog verder werd beknot. Het was een pijnlijke les voor de Gentenaren; de
symbolische macht van de hertog kreeg uiteindelijk de overhand222
Om dit deel over processies af te ronden, werpen we nog een blik op de wapening en de
auweet. Twee soorten publieke rituelen die door het volk in bepaalde omstandigheden werden
aangewend om hun ontevredenheid te uiten ten opzichte van de machthebbers. De
‘wapeningen’ waren gewelddadige revoltes die de kop opstaken wanneer de algemene
.
218 Ibid. p. 316 219 M. Boone, “Sint-Lievensbedevaart”, p. 118 220 W. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, pp. 328-329 221 M. Boone, “Sint-Lievensbedevaart”, p. 119 222 W. Blockmans & W. Prevenier, Prinsen en poorters p. 329
Pagina | 68
belangen in het gedrang kwamen. Het was volgens Haemers een typisch Vlaams en stedelijk
fenomeen dat vrij letterlijk te verklaren is als: ‘gilden neem uw wapens ter hand en verdedig de
corporatie!’ Waarna de gilden verzamelden in het hart van de stad, op de marktplaatsen.
Wanneer de ‘wapening’ niet in geweld eindigde, maar bestond uit een luide rondgang van de
gilden en de ambachten, hebben we eigenlijk meer te maken met een auweet223. De auweet was
in essentie niets meer dan een seculiere manifestatie van de macht van de gilden. In Gent was
het een jaarlijkse traditie die plaatsvond in het midden van de vastentijd. Het ritueel bestond uit
een stedelijke optocht waarbij de gilden en ambachten vreedzaam, maar gewapend, door de
straten van Gent trokken. Deze paramilitaire optocht was een fysieke uiting van de lokale
politieke en economische macht. Verder was het een belangrijke drager van stedelijke
identiteit. De Gentse auweet was een uniek evenement in het Graafschap Vlaanderen dat tot
1488 geen gelijke had 224. Na de dood van Maria van Bourgondië was er paniek en onzekerheid
uitgebroken in Brugge, waarop de gilden de stad onder hun controle namen. Maximiliaan van
Oostenrijk trachtte een crisis uit de weg te gaan en trok daarom met zijn Duitse troepen richting
de stad. Eenmaal daar aangekomen, sloten de Bruggelingen de stadspoorten, waardoor de
troepen achter de stadsmuren bleven. Maximiliaan en een kleine groep van zijn gezelschap
waren wel binnen, maar werden overmeesterd en gevangen genomen door de opstandige
stedelingen. Waarna drie avonden lang, op 11, 12 en 13 maart 1488 op het ritme van luid
getrompetter en getrommel een gewapende rondgang gemaakt werd door de Bruggelingen.
Hamers en Lecuppre-Desjardin hebben, net zoals Boogaert bij de Heilige Bloed-processie, veel
aandacht geschonken aan de route waarlangs de seculiere optochten liepen. Alle belangrijke
economische, juridische, religieuze en civiele plekken kregen een bezoek. Zo ging de optocht
bijvoorbeeld langs de huizen van internationale handelaren, langs het ‘industriële centrum’ van
de stad en langs het belfort, het monument bij uitstek van stedelijke identiteit. Tot slot
passeerden ze op de laatste dag ook langs de gevangenis waar Maximiliaan opgesloten zat. 225
223 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.”, pp.71-75
.
224 J. Hamers en E. Lecuppre-Desjardin, « Conquérir et reconquérir l‟espace urbain; Le triomphe de la collectivité sur l‟individu dans le cadre de la révolte brugeoise de 1488.” In: C. Deligne en C. Billen. Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et territoires urbains (Moyen Âge-19e siècle), Turnhout, Brepols, 2007 pp. 119-121 225 . Hamers en E. Lecuppre-Desjardin, « Conquérir et reconquérir l‟espace urbain. » pp. 122-127
Pagina | 69
Aan de hand van de auweet wilden de Bruggelingen de stedelijke ruimte op een rituele manier
innemen en als één politieke en sociale eenheid naar buiten komen226
Ook hier spelen emoties een belangrijke rol. Haemers gebruikt een inzicht van de
Nederlandse psycholoog Nico Frijda om de revoltes te verklaren. Frijda meent dat emotioneel
gedrag altijd gevolgd wordt door een emotionele regulatie. Met andere woorden de revoltes zijn
hier de regulatie van de emotie. Verder benadrukt Haemers de communicatieve functie van de
wapening en de auweet. De rituelen evolueerden tot retoriek waarin de boodschap werd
duidelijk gemaakt aan de hand van een complexe rituele performance. De wapening was in
realiteit een delicaat proces van onderhandelingen tussen de stedelingen en de vorst waarin,
volgens Haemers, het emotionele gedrag, de rituele emoties en de collectieve acties het woord
voerden
.
227
.
3.3 Belang van de stedelijke ruimte binnen het historisch discours
Om dit uitgebreid theoretisch kader over publieke rituelen af te sluiten, willen we nog even
de aandacht vestigen op het aspect van de ruimte. De middeleeuwse stedelijke ruimte vormde
immers het decor voor de vele rituele performances die daar dagelijks de revue passeerden. In
dit onderdeel gaan we op zoek naar de betekenis van de ruimte in de historiografie en welke rol
die ruimte kan spelen bij de opvoering van publieke rituelen. We bestuderen de ruimte aan de
hand van een belangrijk essay dat tot stand is gekomen uit een samenwerking tussen Peter
Arnade, Martha Howell en Walter Simons. Daarin worden invloedrijke figuren en
benaderingswijzen opgelijst met oog voor kritiek en alternatieve inzichten228
Marxist en socioloog, Henri Lefebvre, was één van de meest invloedrijke figuren binnen dit
historisch discours. Vooral zijn werk ‘La production de l’espace’ had zijn stempel gedrukt op de
studie van de geografische ruimte, zeker in relatie tot de ontplooiing van het kapitalisme.
Lefebvre schreef twee functies toe aan de ruimte: een geografische site waarin de actie
plaatsgreep maar hij zag er ook een sociale mogelijkheid in om deel te nemen aan die actie. De
.
226 Ibid. pp. 128-131 227 J. Haemers, ‘”A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts.”, po. 71-75 228 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 515-516 .
Pagina | 70
ruimte was gelijktijdig een existentiële vrijheid en een mentale vrijheid. Uit die these
ontwikkelde Lefebvre een analytisch systeem bestaande uit drie delen die steeds met elkaar in
verband staan bij de productie van de ruimte. In de eerste plaats de ruimtelijke praktijken: dit
zijn de dagelijkse activiteiten zoals werken, reizen, eten, slapen of spelen. Een tweede systeem
is de representatie van de ruimte bijvoorbeeld: architecturale plannen, straten of wetten die het
gebruik van de ruimte reguleren. Tot slot was er een derde aspect: alles wat in relatie staat tot
die representatie, ook wel de geleefde ruimte genoemd. Op dit niveau vond er een onbewuste
reactie plaats tussen mens en ruimte die uitgedrukt werd door symbolen. Lefebvre’s werk kan
beschouwd worden als een kritiek op voorgaande studies, die getracht hebben een betekenis te
geven aan de stedelijke ruimte. Hij richtte zijn kritiek niet alleen op de liberale traditie van
stedelijke ecologie maar ook op zijn eigen Marxistische visie. Net als bij de liberale traditie,
zagen Marxisten de ruimte als een container, het product van kapitalistische economische
processen in plaats van hun medium. Lefebvre zag de ruimte eerder als een productieve kracht
zoals arbeid, kapitaal en technologie. Door de controle van de ruimte werden sociale en
kapitalistische relaties gecreëerd en onderhouden door eigendomrechten en dit waren volgens
Lefebvre niet alleen de gevolgen van de markt 229
Ondanks het feit dat het werk van Lefebvre een grote indruk heeft nagelaten op theoretici
van alle markten, representeert het standaardwerk Die europäische Stadt des Mittelalters
(1979), van Edith Ennen het echte vertrek van de hegemonische historiografische traditie.
Centraal in haar studie staat de markt als de generator van stedelijkheid. Ennen definieert de
middeleeuwse stad als een duidelijk afgelijnde ruimte van mensen en activiteit, maar ook als
een materieel fenomeen dat door stadsmuren werd omringd, versierd door elegante gebouwen,
bewoond door diverse stedelingen die een economische productie voortbrachten, sociale
relaties aangingen en aan politiek deden. Hiermee schetst Ennen een beeld van een typische
laatmiddeleeuwse stad die men vooral in laatmiddeleeuws Duitsland en de Nederlanden kon
terugvinden en die op studies uit de negentiende eeuw, op Marx en von Gierke was gebaseerd.
Vooral de focus op het onderscheid tussen de stad en het platteland werd beïnvloed door
Marxistische historiografie. Toch steunt ze voornamelijk op de dominante visie van Pirenne en
.
229 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 517-519 . Hierin verwijst men naar het werk van H. Lefebvre, La production de l’espace. Paris, Anthropos, 1974, p. 485
Pagina | 71
Weber. Voornamelijk haar ideeën over de markt waren schatplichtig aan die van de historische
grootmeesters230
Geleidelijk aan kwam deze klassieke visie onder druk te staan, waardoor een herziening van
enkele standpunten aan de orde was. In de eerste plaats kwam er kritiek op de idee van een
stedelijke commune of coöperatie die afgesloten was van de rest. Onderzoek heeft uitgewezen
dat de stedelijke coöperatie diepe wortels had buiten de stadsmuren en dat ze in de meeste
gevallen nog steeds te maken hadden met lokale landheren. Toch was de stedelijke economie
onafhankelijk van het platteland. Daaruit putte de stad immers goederen en financiële
middelen. De stad was overigens ook afhankelijk van het platteland voor een constante
toestroom van nieuwkomers, die letterlijk nieuw leven naar de stad brachten. Verder
ondervonden historici dat de stedelijke religieuze organisaties en houdingen gelijkaardig waren
aan die op het platteland. Een derde aanmerking behandelde de politieke relatie van de stad
met de soevereine vorst. Voorheen meende men dat die in vele gevallen vijandig was, maar
vandaag de dag worden die relaties bestudeerd als een partnerschap, een complexe dans van
geven en nemen. Op basis van dergelijke herzieningen hebben sommige critici besloten dat
steden niet veel meer waren dat grotere en machtigere conglomeraties in een diffuse feodale
cultuur. De stedelijke ruimte werd door de critici gereduceerd tot een plek waar stedelingen
leefden. Naar de mening van Arnade, Howell en Simons is deze interpretatie te extreem. Het is
niet omdat de sociale praktijk niet perfect samenloopt met de contemporaine representatie van
de ruimte, dat ze geen kenmerkende sociale ruimte voorstelde. Daarnaast willen ze
benadrukken dat de ruimtelijke metaforen van de klassieke wetenschappelijke studies niet
zomaar aan de kant geschoven mogen worden, het zijn immers geen verzinsels. Arnade, Howell
en Simons gaan hier tegen in door te duiden op het feit dat de ruimte bestudeerd moet worden
als een veelzijdige sociale creatie die zowel bestaat op een discursief als op een materieel
niveau. Het is nu de taak van de historici om inzicht te krijgen in de manier waarop die niveaus
convergeerden
.
231
230 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 20020), pp. 530-533. Dit was gebaseerd op het werk van E. Ennen, Die europäische Stadt des Mittelalters
.
231 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ pp. 534-535
Pagina | 72
In het artikel botsten we op drie soorten ruimten: de legale of juridische ruimte, de rituele
ruimte en de mentale ruimte. Gezien het onderwerp van de thesis, gaat onze aandacht
hoofdzakelijk uit naar de rituele ruimte. Dankzij de antropologie hebben historici een beter kijk
op de rituele machten die sociale actoren creëerden. Ondertussen hebben historici,
bijvoorbeeld Marc Boone en Carl Estabrook, de wondere wereld van rituelen omarmd . Vandaag
reiken ze zelf twee nieuwe inzichten aan. Eerst tonen ze aan hoe een ruimte die beladen is met
rituele betekenis door rituele activiteiten die daar plaatshadden, die betekenis kan doorgeven
aan nieuwe bewoners van die ruimte. Ten tweede demonstreren ze dat rituelen, die afhankelijk
zijn van een bepaalde ruimte, tevens ook hun macht en kracht halen uit de bezetting van die
ruimte.
Estabrook onderzocht de strijd om rituele ruimte in het zeventiende-eeuwse Engeland.
Ongeacht het feit dat de focus van Estabrook op de zeventiende eeuw ligt, zijn ook enkele van
zijn inzichten van toepassing op onze periode. Hij beschrijft de productie van ruimte als
performances, waarmee hij beklemtoont dat de strijd om ruimte eerder een strijd was voor de
rechten om een performance in die specifieke ruimte op te voeren. Op die manier waren
performances veel meer dan de representatie van de macht, ze genereerden ook macht232
Boone analyseert in zijn onderzoek drie patronen bij de strijd om de rituele ruimte. Het
eerste patroon is de formatie van een stedelijke commune door middel van een gevecht om de
controle te bemachtigen over iconische stedelijke plaatsten. Het tweede patroon speelt zich af
in het tijdperk dat onder historici bekend staat als de ‘guild rule’. Dit was de tijd waarin
ambachtslui en gilden de politieke ladder beklommen. Ambachtslui maakten zich de
bestuurlijke instituties eigen, wat zich uitte in een behoud en zelfs uitbreiding van politieke
ruimte in de stad. Dit deden ze door de opvoering van bestuurrituelen waardoor ze hun eigen
macht legitimeerden. Een laatste patroon ziet hij opduiken bij de oorlogsperioden tussen de
Bourgondische hertogen en de steden van de Nederlanden. De hertogen drukten hun
soevereine macht uit door de inname van goed gekozen plekken en ook door zich stedelijke
.
232 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ pp. 525-526
Pagina | 73
symbolen eigen te maken, of waar nodig deze te verwoesten. In essentie duidt Boone dus aan
dat de ruimte zijn symbolische betekenis verwierf door de uitvoering van rituelen233
Afsluiten doen we tot slot met enkele nieuwe onderzoeksvragen die aandacht verdienen
zoals het onderzoek naar de productie van de publieke ruimte en de relatie tussen gender en de
ruimte
.
234. De idee van de productie van de publieke ruimte is een laatste aspect wat in verband
kan worden gebracht met de rituele ruimte. Vorsten en lokale machthebbers claimden het recht
om de publieke ruimte te controleren met als doel de markten te beschermen en goed te laten
verlopen. Bovendien sloegen de centrale machthebbers en lokale corporaties er op die manier
in om ook hun eigen autoriteit te legitimeren in de publieke ruimte. Dit werd nogmaals in de
verf gezet door de organisatie van festivals, processies en ceremonies.235
233 P. Arnade, M. Howell, W. Simons, ‘Fertile spaces: the productivity of Urban Space in Northern Europe.’ In: Journal of Interdisciplinary history, XXII, 4 (Spring 2002), pp. 526-527. Zie ook: M. Boone, ‘Urban space and Political Conflict in Late Medieval Flanders.’ In: Journal of Interdisciplinary History, XXXII, 4 (Spring 2002), pp. 621-640 234 Ibid. p. 543 235 Ibid. p. 547
Pagina | 74
Deel IV:
De Dendermondse processies:
literatuurstudie
1. Inleiding
In het kader van de bekende Ros Beiaardommegang is al veel inkt gevloeid over de
Dendermondse processies. Vooral de leden van de Oud-heemkundige Kring van Dendermonde
hebben zich al meermaals over het onderwerp gebogen. Na de literatuurstudie bleven we toch
een beetje op onze honger zitten. Zo zijn er naar ons gevoel maar vier auteurs die getracht
hebben wetenschappelijke verhandelingen te produceren. De anderen publicaties lijken, zoals
ook Leo Pée benadrukt, veelal vertroebeld door persoonlijke herinneringen aan moderne
ommegangen en een opvallend gebrek aan nieuwe inzichten. Bijgevolg is dit aandeel van de
thesis voor een deel schatplichtig aan die vier voorgangers: Alphonse De Vlaminck (1898), Juul
Van Lantschoot (1930), Theo Penneman (1975) en Leo Pée (1999) 236
Onze originele bijdrage aan het onderzoek profileert zich op drie vlakken. In de eerste
plaats proberen we het belang van de processiecultuur in Dendermonde te duiden door middel
van een kwantitatief bronnenonderzoek. Het kwantitatieve onderzoek laat ons toe om de
evolutie van de processie visueel in kaart te brengen en enkele deelaspecten van de processies
in detail te bestuderen. Ten tweede trachten we nieuwe inzichten aan te reiken door het
. Het oeuvre van de eerste
auteur is tevens erg bijzonder, daar De Vlaminck één van de laatste was die het volledige
Dendermondse archief van voor het bombardement in 1914 ter beschikking had. Verder is ook
de publicatie van Leo Pée uit 1999 een dankbare bron aan informatie, aangezien hij verder
bouwt op het werk van Theo Penneman en omwille van zijn kritische kijk op het thema. Zo
keren beide heren terug naar de stadsrekeningen om een overzicht van de profane en religieuze
elementen uit de processie weer te geven.
236 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 7-9
Pagina | 75
discours van Dendermondse processies op te hangen aan een breder theoretisch kader dan wat
tot nu toe gebeurd is. Tot slot gaan we, waar mogelijk, comparatief te werk om gelijkenissen
en/of verschillen met andere regio’s uit de Nederlanden op te lijsten. Op die drie vlakken
hebben we uiteraard aandacht voor het voorkomen van de processie, de deelnemers en de
route die de processies volgden.
Voor we overgaan tot de kritische analyse van de processie, bespreken we aan de hand van
een grondig overzicht eerst de verschillende soorten processies in Dendermonde. Bij de studie
van de processies kregen we te kampen met een extra moeilijkheid, meer bepaald, vanaf het
rekenjaar 1380 worden alle processies samengebracht onder één rubriek in de
stadsrekeningen. Hierdoor is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de processies.
Toch mag men er van uitgaan dat de posten vooral betrekking hebben op de drie belangrijkste
processies: de Sacramentsprocessie, de processie van Onze-Lieve-Vrouwehemelvaart en de
processie op de feestdag van Sint- Jansonthoofding237
2. De Dendermondse processies: literatuurstudie
.
De oorsprong van de jaarlijkse processies en ommegangen te Dendermonde valt niet meer
te achterhalen. Wellicht ontwikkelde de processiecultuur in Dendermonde zich gelijktijdig met
andere steden in de Nederlanden die zich sinds de 12e eeuw profileerden. De oudste verwijzing
naar een processie in Dendermonde dateert uit het begin van de 13e eeuw. We troffen ze aan in
het bijzondere werk ‘L’église collégiale Notre-Dame à Termonde et son ancien obituaire’ van De
Vlaminck. Machteld I, vrouwe van Dendermonde, richtte immers een stichting op waarvan
jaarlijks een bedrag mocht verdeeld worden onder priesters die actief deelgenomen hadden aan
de processie van O.-L.-Vrouwehemelvaart238
237 237 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 11
. Naast deze liepen er nog twee andere processies
frequent door de straten van Dendermonde namelijk, de Sacramentsprocessie en de processie
ter gelegenheid van de kerkwijding op de feestdag van Sint- Jansonthoofding. Verder waren er
238 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 10. L. Pée verwijst naar A. De Vlaminck, L’église collégiale Notre- Dame à Termonde et son ancien obituaire. Termonde, De Schepper-Philips, 1898, 2 v., 341 en 329 pp. Zie ook: J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 11
Pagina | 76
ook nog enkele processies die uitgingen op uitzonderlijke momenten, die gaan we bespreken
onder de noemer “generale processies”.
2.1 De Heilige Sacramentsprocessie
De Heilige Sacramentsprocessie was in oorsprong niets meer dan een nevenactiviteit van de
Heilige Sacramentsdag. Een feestdag die volgens Charles Caspers in het leven werd geroepen
als gevolg van een nieuwe eucharistische vroomheid die zich vanaf het einde van de 12e eeuw
met rasse schreden uitbreidde Aan de basis van de opmars van eucharistische vroomheid lag
een nieuw liturgisch gebruik in de Westerse Kerk namelijk: de elevatie van de hostie, ook wel
gekend als het ‘Sacrament’ of het ‘Lichaam van Christus.’ Die elevatie of verheffing werd het
belangrijkste onderdeel van de kerkelijke misviering en bijgevolg het kernmoment in de
godsdienstige beleving. Het accent lag op het aanschouwen van de hostie tijdens de mis239.
Daardoor werd het moment waarop de priester de hostie in de lucht zou hijsen, theatraal
aangekondigd door belgerinkel. Verder werd door het gebruik van kaarsen en een donkere
achtergrond, de hostie in de kijker gezet. Vervolgens werd via een reeks gestructureerde
liturgische acties, zoals knielen en de hostie ontvangen in de mond, de sacrale kracht van de
hostie beklemtoond240. Na verloop van tijd kregen de gelovigen de kans om, buiten de mis om,
hun gebed te richten tot het Sacrament. Eerst tijdens de processie waarin het Sacrament werd
meegedragen en later ook tijdens de uitstalling van het Sacrament241. Miri Rubin citeerde John
Bossy om de waarde van het Sacrament en de middeleeuwse misviering te verklaren. Bossy
interpreteerde de middeleeuwse misviering als een katalysator voor sociale versmelting. Zo
zouden gemeenschappelijk gebed en de verdeling van het Lichaam van Christus beschouwd
kunnen worden als acties van communitas242
239 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 1
. Volgens Charles Zika lag de nadruk van de
Eucharistieverering eerder op de sacrale krachten van de hostie; zoals de heilige kracht van de
240 Ch. Zika, ‘Hosts, Processions and Pilgrimages: Controlling the Sacred in Fifteenth-Century Germany.’ In: Past & Present, Nr. 118 (Feb., 1988), pp. 31-32 241 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 1 242 M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, p. 2
Pagina | 77
bloedende eucharistie, maar ook op de kracht om boze geesten af te weren, ziekte te genezen,
een goede oogst te verzekeren en vruchtbaarheid voort te brengen243
Het jaar 1264 was een nieuw hoogtepunt voor de ontplooiing van de viering van het
Sacrament. In dat jaar werd het feest van het Heilige Sacrament officieel ingevoerd in de
religieuze feestkalender. De bul ‘Transiturus de hoc mundo’ van paus Urbanus IV schreef voor
dat het feest diende te geschieden op de donderdag na de octaafdag van de Triniteitszondag, of
elf dagen na Pinksteren. Door te kiezen voor een donderdag werd men herinnerd aan de
instelling van het altaarsacrament op Witte donderdag tijdens de Goede Week. Daarnaast werd
het feest ook in het leven geroepen als een religieus antwoord op de dagelijkse nalatigheid
tegenover het Sacrament
.
244. Een essentieel onderdeel van de feestdag was uiteraard te
communie gaan. Verder liet Urbanus IV verstaan dat de viering van de Sacramentsdag moest
evolueren tot een uitbundig volksfeest voor de gezamenlijke christenheid waarbij sacramentele
communicatie onder de gelovigen werd aangemoedigd245
Ondanks het gegeven dat de bul geen processie bij de feestdag opdroeg, werd het toch een
gewoonte om er één te organiseren. Bij de aanvang van de veertiende eeuw was het zelfs de
populairste manier om de Sacramentsdag te vieren. Zodoende werd de Sacramentsprocessie
door een lokaal concilie, dat in 1320 in Sens werd gehouden, gelegitimeerd en opgewaardeerd
door te stellen dat ze geïnspireerd was door God
.
246
243 Ch. Zika, ‘Hosts, Processions and Pilgrimages: Controlling the Sacred in Fifteenth-Century Germany.’ In: Past & Present, Nr. 118 (Feb., 1988), p. 25
. Doch valt die evolutie perfect te kaderen in
de stedelijke traditie om rituelen door middel van een publieke performance vorm te geven.
Voorheen was er maar één processievorm gekend meer bepaald, de processie die uitging op
Palmzondag. Dit was een heropvoering van de intocht van Christus in Jeruzalem. Deze processie
bleef bestaan, maar ze stelde een veel oudere perceptie van de Eucharistie voor dan de
Sacramentsprocessie. Het zou kunnen dat de Palmzondagprocessie ooit als model diende voor
244 Over het ontstaan en de verspreiding van het Sacramentsfeest zie: Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, pp. 42-49, M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, p. 242 en B. Ramakers, Spelen en Figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen middeleeuwen en Moderne Tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, pp. 23-27 245 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, pp. 45-47 246 Ibid. p. 69
Pagina | 78
de Sacramentsprocessie, maar het werd snel duidelijk dat de laatste de eerste op veel vlakken
overtrof 247
Caspers en Rubin onderscheidden twee typen Sacramentsprocessies. Het eerste type waren
Sacramentprocessies die zich beperkten tot de binnenkant van het kerkgebouw, of toch binnen
de kerkelijke beslotenheid bleven. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van die
processie lag in handen van de clerici. Het tweede type evolueerde uit het eerste type tot een
stadsprocessie, waarvan de organisatie berustte op leken die veelal afkomstig waren uit de
stedelijke corporaties
.
248. Kenmerkend voor beide processies was uiteraard het Sacrament, dat
voorzichtig werd tentoongesteld in een decoratief en waardevol schrijn. Het Sacrament vormde
het hart van de processie en mocht alleen door clerici gedragen worden. In sommigen gevallen
werd het schrijn overdekt door een baldakijn dat vervaardigd werd uit de fijnste stoffen en dat
alleen door voorname hoogwaardigheidbekleders mocht behandeld worden. Hun rang werd
gereflecteerd en versterkt door hun nabijheid ten opzichte van het schrijn. In de Dendermondse
stadsrekening van 1586 troffen we volgende uitgave aan: “Betaelt den draeghers vant huysken
vanden helighen sacrament voer huerlieden wijn 249
Deze kenmerken van de processie werden door de contemporaine deelnemers herkend als
belangrijke symbolen van macht en welbehagen. Daardoor kwam de controle over de processie
tegen het einde van de veertiende eeuw steeds meer in handen van de stedelijke autoriteiten en
adopteerden ze een ordelijke hiërarchie die een steeds grotere politieke betekenis kreeg
.” De lieden kregen wijn ter waarde van 4 s. 8
d. gr. cadeau voor hun bewezen diensten.
250
De functie van de Sacramentprocessie is, zoals we al in een vorig deel van de thesis
besproken hebben, nog steeds een onderwerp van debat. Sommige historici zien de productie
van sociale eenheid als hun voornaamste functie. Anderen bekritiseren dit aspect en duiden net
op de verscheurdheid die de processie in de fragiele middeleeuwse maatschappij voortbracht.
In beide gevallen hadden ze een grote impact op de stedelijke communitas
.
251
247 M. Rubin, Corpus Christi. The Eucharist in Late Medieval Culture. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, pp. 244-245
. Caspers schreef
nog een andere doelstelling toe aan de processie, namelijk een catechetische doelstelling. De
248 Ibid. P. 245 en Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen, p. 69 249 ARA, Rekenkamer, Brabant, Stadsrekeningen van Dendermonde, nr. 38127, 1585-1586, f° 47 v. 250 Rubin. Ibid. p. 248 251 Zie Deel II, Processies als reflectie van de middeleeuwse maatschappij, p. 52
Pagina | 79
processies werden in de meeste gevallen opgeluisterd door religieuze taferelen, die volgens
Caspers de Bijbelse kennis van het publiek moesten bijschaven.
In Dendermonde is het eerste bewijs van een Sacramentprocessie te vinden in de vroegst
bewaarde stadsrekening. Daarin wordt melding gemaakt van volgende post: “ Item betaelt den
genen die der poort keerssen omme droughen ten ommeghanghen van den heylighen Sacramente
ende van half ouxste ter dyscpoorten tharen ymbiten, metghaders der vorschreven poort cnapen
diere met pleghen te ghane neffens de voorschreven keersen, vertheert te Gillis van Rossem: vi s. iiii
d. gr. 252
De Dendermondse Sacramentprocessie bleef echter een kleinschalige aangelegenheid, die
gekenmerkt werd door een sterk religieus karakter. Ook hier bleef het aandeel van stedelijke
overheid beperkt. Ze stuurde slechts vier stedelijke vertegenwoordigers en evenveel
stadsknapen, die in 1377-1378 de poortkaarsen in de processie omdroegen
”
253. Caspers zou de
beperkte ontwikkeling wijten aan de aanwezigheid van een andere feestdag die met meer
luister gevierd werd 254
. In Dendermonde was dit inderdaad het geval. De Sacramentsprocessie
en de andere processies stonden in de schaduw van de processie die uitging op de feestdag van
Sint-Jansonthoofding op 29 augustus.
2.2 De processie op Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartsdag
De Mariafeesten ontstonden in de vierde eeuw. Gregrorius van Naziane (330-390) is de
eerste die over een rechtstreekse aanroeping van Maria bericht. De oudste feesten zijn wellicht
de begeleidende feesten van Kerstmis of de Epifanie, dat was het feest ter gedachtenis van de
Moeder van God en werd doorgaans op 26 december gevierd. Na het Concilie van Efeze in 431
werd het dogma van het Moederschap Gods van Maria afgekondigd, wat zorgde voor een
algemene boost van de Mariaverering255
252 J. Broeckaert, ‘De oudste Stadsrekening van Dendermonde (1377-1378), gevolgd door die over 1392-1393’. In: G, O.K.D. gedenkschriften, 2de reeks, deel XIII., 3e/4e afl., 1910, p. 220
. In de middeleeuwen lag de nadruk eerst op de
exaltatio of de verheerlijking van Maria. Bij dit feest legde men snel het verband met de
253 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.O.K.D., vierde reeks, deel 18, p. 12 254 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 70 255 K.h. Bieritz, Het Kerkelijke jaar: Christelijke feestdagen vroeger en nu. (vertaald door Maarten van der Marel), Amsterdam, Prometheus, 1995, p. 239
Pagina | 80
Tenhemelopneming waardoor die gebeurtenis uitgroeide tot de hoofdgedachte van het feest.
Het werd gevierd op 15 augustus, een dag die in de Katholieke Nederlanden veelal wordt
aangewend om processies en bedevaarten te organiseren 256
Net zoals de Dendermondse Sacramentsprocessie bleef ook deze processie ondergeschikt
en religieus van aard. Naast de vermelding in de allereerste rekening (zie voorgaande) zijn er in
de stadsrekeningen van de 15e eeuw en 16e eeuw geen verwijzingen teruggevonden. Pas op het
einde van de zestiende eeuw kwam daar verandering in. Op 17 augustus 1584 kwam er, onder
leiding van Alexander Farnesse, een einde aan het vijfjarig calvinistisch bewind in
Dendermonde. De oorspronkelijke aanval werd uitgesteld tot op de vooravond van Onze-Lieve-
Vrouw Hemelvaart. Naar verluidt zou de katholieke Farnesse verklaard hebben dat ‘de
Koningin des Hemels’ zou helpen om weerwraak te nemen. Hij duidde daarbij vooral de
bespotting van de heiligen aan als motief
.
257. Vanaf dit moment behoorde Dendermonde
opnieuw toe aan de Spaanse koning en kwam na reconciliatie terug onder Rooms-Katholiek
gezag. Om deze gebeurtenis blijvend te gedenken, besloot men een generale processie te
organiseren waaraan de hele stedelijke bevolking, inclusief de stedelijke overheid meedeed. Net
zoals bij de andere processies, gingen de Dendermondse wethouders het Heilige Sacrament
vooraf met brandende toortsen in de hand. In de stadsrekening van 1588 wordt beschreven hoe
Daneel van Wichelen 39 s. gr. ontving voor de productie van 13 toortsen “die vander wet
ghelevert tot decoratie vanden processie die jaerlycx ghehouden wordt den xvi augusti tot
dankzegginghe ende lof van God almachtich van dat hem belieft heeft dese stad te reduceren
onder de obeyssance van zyne Mat 258
Vanaf de 17e eeuw komen deze uitgaven nergens meer voor. Het lijkt erop dat deze devote
opflakkering, die door het Spaanse bewind met lichte drang werd opgelegd, een vroege dood
“
256 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 13-14. Hij maakte voor dit betoog gebruik van: E. Hendrikx, J.C. Doensen & W. Brocxe, Encyclopaedie van het katholicisme. Bussum, Brand, 1955, Deel II, p. 758 257 L. Bruynincx, Dendermonde: geschiedenis en folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 140 258 L . Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 14 en ARA, Rekenkamer, Brabant, Stadsrekeningen van Dendermonde, nr. 38127, 1587-1588, f° 48 r.
Pagina | 81
stierf. De processie van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart bleef wel bestaan, zij het dan op een
kleinere schaal als een rondgang buiten of binnen de kerk259
.
2.3 De processie van de kerkwijding op Sint-Jansonthoofding
De processie van de kerkwijding op de feestdag van Sint-Jansonthoofding op 29 augustus
was zonder twijfel de belangrijkste processie in de Denderstad. In de rekeningen werd ze
omschreven als de processie ende ommeganghe in onser vrouwen kerke op Sinte jans dag
decollacie. De processie ging steeds gepaard met een Dendermondse kermesse260
Het ritueel van de kerkwijding, dedicatio of consecratio ecclesiae staat voor de rituele
handeling waarmee een kerkgebouw geschikt gemaakt wordt voor het vieren van een
eredienst. Door de handeling werd het gebouw onttrokken aan het profane gebruik en aan God
gewijd. De kerk werd als gewijd beschouwd zodra daar voor het eerst de eucharistie werd
gevierd. Eusebius van Caesarea formuleerde, aan het begin van de vierde eeuw, de eerste
getuigenis van een kerkwijding. In de loop van de middeleeuwen evolueerde die eenvoudige
rite in een heuse ceremonie die al aan de vooravond van de viering begon. Rituele handelingen
in de kerk bestonden uit de zuivering van de kerkelijke ruimte door middel van wijwater, een
zalving van het altaar en de overbrenging van de relieken. Verder werden deze rituelen
aangevuld met litanieën
.
261, processies en de wijding van de afzonderlijke altaarbenodigdheden
(dwalen, kruis en kandelaars) waardoor een buitgewoon complex en lang ritueel het levenslicht
zag 262
Het wijdingsfeest geschiedde normaal op de dag waarop de kerk voor het eerst werd
ingewijd. Wanneer deze datum onbekend was, dan stelde het bisdom een datum vast. Uit de
bronnen kunnen we de originele wijdingsdag van de Onze-Lieve-Vrouwekapittelkerk niet meer
.
259 Ibid. pp. 14-15 260 Ibid. p. 15 en Verklaring kermis: 1) de plechtige misviering bij het jaarlijkse feest der kerkwijding, 2) Jaarmarkt bij feest van de kerkwijding of feest in het algemeen. Gevonden in: J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1911, p. 288 261 Litanie: een rooms-katholiek gebed dat bestaat uit een reeks van aanroepingen met antwoorden gevonden op http://www.vandale.be/ geraadpleegd op 26 juli 2012. 262 L. Molendijk, Materieel Christendom: Religie en Materiële Cultuu in West-Europa, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2003, pp. 241-242
Pagina | 82
achterhalen. De enige informatie over het onderwerp meldt dat de kerkwijding op de feestdag
van Sint-Jansonthoofding, dus op 29 augustus doorging 263
De kerkwijding kan uiteraard in verband gebracht worden met de stichting van de Onze-
Lieve-Vrouwekapittelkerk. In het eerste deel van deze thesis hebben we al twee hypothesen
over het stichtingsverhaal van de kerk uit de doeken gedaan. Jan Verbesselt hecht het meeste
geloof aan de idee dat de kerk werd opgericht door Ringoot I de Kale rond het midden van de
elfde eeuw. Dit was voor Verbesselt de meest logische verklaring daar Ringoot I, afkomstig van
Gent, zich vestigde in Dendermonde en de plaatsnaam zelfs toevoegde aan zijn titel. Bijgevolg
leek het logisch dat Ringoot I zijn reputatie wou versterken door een persoonlijke interesse te
tonen in de lokale bevolking en zijn stedelijke cultuur, waardoor de bouw van een nieuwe kerk
zich opdrong. Bovendien trad Verbesselt, De Vlaminck bij en stond stil bij de translatio van de
relieken van de Heilige Hilduardus en Heilige Christiana, die volgens De Vlaminck plaatsvond
rond 1046. Leo Pée ziet deze twee gebeurtenissen als sleutelmomenten voor de kerkwijding. Hij
staaft zijn veronderstelling door te melden dat de wijding van het kerkgebouw en de
consecratie van de relieken vaak gelijktijdig gebeurden en dus helemaal in de lijn van de
middeleeuwse traditie lag
.
264
Aangezien de overgeleverde stadsrekeningen pas aanvangen in het boekjaar 1377-1378,
hebben we verder geen informatie over de processies die voor dit jaar georganiseerd werden.
Jan Van Schaftingen meldt in zijn onderzoek naar de Dendermondse troebelen tussen 1377-
1405, dat het erop leek dat de toenmalige processie leek te steunen op een langere traditie,
aangezien ze aan het einde van de veertiende eeuw regelmatig en met de nodige luister werd
opgevoerd
.
265
263 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 15-16. Hij maakte voor dit betoog gebruik van: E. Hendrikx, J.C. Doensen & W. Brocxe, Encyclopaedie van het katholicisme. Bussum, Brand, 1955, Deel II, p. 470
. Toch valt er weinig informatie te rapen in de stadsrekeningen tussen 1379 en
1383. Dit is vooral te wijten aan de aanslepende en gewelddadige conflicten met de stad Gent.
Eenmaal de stadsfinaciën terug in balans waren gebracht, - dit was vooral te danken aan de
invoering van de jaarmarkt in 1393- kreeg de processie een nieuw elan. In de loop van de 15e
eeuw groeide de processie, door toevoeging van zowel religieuze als profane elementen, uit tot
264 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 17 265 Van Schaftingen verwijst hier Machteld
Pagina | 83
de bekende Dendermondse ommegang. Op 16 juni 1522 kreeg de Denderstad toestemming van
de bisschop van Kamerijk om de processie te verplaatsen naar de zondag voor 29 augustus, de
feestdag van Sint-Jan Onthoofding266. Toeval of niet maar verschillende bronnen melden dat in
het jaar 1522 er een grote ommegang door de straten van Dendermonde trok. De grootsheid
van de ommegang werd vooral afgeleid uit de grote hoeveelheid muzikanten die naar
Dendermonde afzakten om deel uit te maken van de spectaculaire optocht. 267
2.4 De generale processies
Toussaert beschouwt generale processies als een aparte categorie, aangezien ze niet op
vaste data rondgingen, maar opgedragen werden door de religieuze en/of stedelijke
autoriteiten bij tijdelijke of blijvende omstandigheden. Zo werden ze bijvoorbeeld
georganiseerd voor de vruchtbaarheid van het land, om overdadige regen te stoppen, bij
droogte, voor de vorst die nood had aan een militaire overwinning of een vredesverdrag en in
het geval van een epidemie, natuurramp of iets dergelijks268. Ook Caspers lijkt dit idee te
beamen door te schrijven dat hun directe doel bestond uit een collectieve smeekbede gericht
aan God om onheil uit het rijk te weren269. Verder werden ze ook opgevoerd bij blijde
gebeurtenissen zoals de geboorte of een huwelijk van een prins. Tot slot ook om te bidden voor
de genezing van de vorst bij ziekte270. Samuel Mareel spreekt in plaats van generale processies
eerder van processiones extraordinariae ten opzichte van de processiones ordinair, zoals de
Sacramentsprocessie271
In de vijftiende en zestiende eeuw werd Dendermonde en de omgeving van de stad
geteisterd door pestepidemieën. Daardoor werd het een terugkerend motief in onze streek. Een
.
266 266 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, p. 17 267 J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 19 en p. 32 268 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 247-248 269 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 121 270 K. Ashley & W. Hüsken ed., Moving Subjects: Processional Performance in the Middle Ages and the Renaissance. , Amsterdam, Rodopi, 2001 pp. 9-10 en A. Brown, Civic Ritual: Bruges and the Counts of Flanders in the Later Middle Ages. In: The English Historical Review, Vol. 112, Nr. 446, pp. 288-289 271 S. Mareel, Voor vorst en stad. Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant b(1432-1561). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 49
Pagina | 84
treffend voorbeeld daarvan was de generale processie die was uitgegaan in het jaar 1521. Toen
werd in september bevolen een wekelijkse processie generaal te organiseren om de hulp van
God af te smeken. Elk huishouden werd op straffe van boete, verplicht deel te nemen. Dit kon
gebeuren door één lid van gezin mee te laten opstappen. De contemporaine deelnemers
geloofden dat alleen door gebed en intense devotie dergelijke straffen van God geweerd konden
worden. Leo Pée wil hier even onze aandacht vestigen op de middeleeuwse onwetendheid met
betrekking tot de overdraagbaarheid van de pest, door te duiden dat dergelijke processies de
epidemie eerder stimuleerden dan afremden272. In de stads- en kerkrekeningen van de tweede
helft van de zestiende eeuw zijn er nog andere motieven voor generale processie beschreven. In
de kerkrekening van 1565 staat geschreven dat men 16 gr. werden betaald aan “den clockluyers
van geluydt hebben alsmen ghynck processie generaele over de victorie van Malcta273.” Ter
gelegenheid van de geboorte van Ferdinand VI, zoon van de Spaanse koning Filips II werd van
overheidswege ook een generale processie bevolen274
De organisatie en financiering kwamen terecht op de schouders van de steden, maar de
opdracht ging veelal uit van de landelijke of gewestelijke overheden in de naam van de vorst,
hier de Bourgondische hertog
.
275. Uit de vele geschreven bronnen leidt Troussaert af dat de
generale processies frequent plaatshadden. Het lijkt er op dat bij het minste noodsignaal een
processie door de autoriteiten werden bevolen276
272 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 18-19 Hij verwijst hiervoor L. Pée & A. Stroobants, 500 jaar Zwarte Zusters te Dendermonde: 1491-1991. Dendermonde, Stadsbestuur, 1991, p. 17 en p. 55. Het fragment werd gehaald uit de S.R. 1521-1522: “ Den xiiij in september betaelt voor een placcaet dat men zoude alle weecken eens gaen, processie generael uut elcken huyse een mensche ende dat alle huysen souden ghesloten zyn also langhe als de processie uut gaen soude, iiij gr.’
. Caspers benadrukt hetzelfde inzicht door te
schrijven dat een piek in de politieke geschiedenis van het Bourgondische Rijk een piek in de
frequentie van de generale processies impliceerde. Daarnaast hadden de processies nog een
ander, subtieler, maar niet minder belangrijk doel. De processies moesten namelijk een gevoel
van collectieve verbondenheid onder de inwoners van het Bourgondische Rijk teweegbrengen.
Onder de heerschappij van Habsburg werd deze politiek verder gezet. Om die doelen te
273 A.C.D Kerkrekening, 1565, f° 26 r° 274 J. Broeckaert, “Dendermondiana, IX, Processie ter gelegenheid der geboorte van eenen koninklijken prins.”
In: GOKD, II, deel 5, pp. 211-212 275 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. Leuven, Peeters, 1992, p. 121 276 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 247-248
Pagina | 85
bereiken, werd het van wezenlijk belang geacht dat het Heilige Sacrament deel zou uitmaken
van de processie. Hiermee verkregen de processies het hoogst mogelijke aanzien, aangezien
men erin geloofde dat met het Sacrament Jezus Christus zelf aanwezig was 277. Om een zo groot
mogelijk deel van de bevolking te bereiken, werd deelname aan de generale processies
doorgaans verplicht. Zoals Leo Pée al aangaf, was deelname van tenminste één gezinslid
voldoende. Mareel voegde daaraan toe dat het ten strengste verboden was gedurende de
processie een ambacht uit te oefenen, handel te drijven of een drinkgelegenheid open te
houden278
In Dendermonde worden deze aspecten bevestigd. In de eerste plaats werden onder de
Bourgondische hertogen, maar vooral onder de dynastie van Habsburgers generale processies
opgedragen. Pée duidt ook dat de aanleiding van die processie nauwelijks binnen de
belangensfeer van de stad lag. Daardoor en door hun verplicht karakter, konden ze op weinig
populariteit rekenen bij de plaatselijke bevolking. Net zoals Caspers beschrijft, maakte het
Heilige Sacrament ook hier deel uit van de processie. Het Sacrament werd vooraf gegaan door
de wethouders met toortsen en flambouwen. Verder werden ze gekenmerkt door een formeel
karakter waar geen plaats was voor dramatische taferelen
.
279
.
2.5 Andere stedelijke optochten
Voor de volledigheid vermelden we hier nog enkele andere publieke spektakels waarvoor er
processies in Dendermonde rondgingen. Het zijn optochten die naar aanleiding van Blijde
Intreden, landjuwelen en andere belangrijke stedelijke ceremonies georganiseerd werden.
Volgens Juul Van Lantschoot gaat het hier om de voornaamste ommegangen van Dendermonde
die de overgeleverde bronnen prijsgeven. In de eerste plaats gaat het om de ommegang van
1450 die ter gelegenheid van het Landjuweel van de schuttersgilde van Sint-Joris werd
georganiseerd. Dit schietspel zorgde voor een grote opkomst van schutters die uit alle hoeken
277 Ibid. p. 122 278 S. Mareel, Voor vorst en stad. Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant b(1432-1561). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2010, p. 49 279 L. Pée, ‘Vande processien ende ommeganghen. Peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommegangen.’ In: G.OK.D., vierde reeks, deel 18, pp. 18-19
Pagina | 86
van de Zuidelijke Nederlanden kwamen. De tweede processie kwam er in 1477 naar aanleiding
van de inhuldiging van Maria van Bourgondië, als vrouw van Dendermonde. Die processie werd
door een groot aantal muzikanten opgevrolijkt. Eén jaar later werd haar echtgenoot,
Maximiliaan van Oostenrijk plechtig ontvangen in de stad. Tot slot werd er in 1483 een Blijde
Intrede voor Filips de Schone georganiseerd en werd een processie op poten gezet ter
gelegenheid van de eedaflegging van Filips de Schone in 1494 280
3. Interstedelijke vergelijking: Dendermondse processies versus andere
stedelijke tradities uit de Zuidelijke Nederlanden
.
Vandaag de dag is de Ros Beiaard ommegang van Dendermonde uitgegroeid tot één van de
bekendste optochten in Vlaanderen en zelfs daar buiten. In de late middeleeuwen was dat toch even
anders. Zo ging het bekende Ros niet alleen in andere steden uit, maar waren de Dendermondse
processies ook veelal qua schaal en/ of luister ondergeschikt aan die van andere steden. Bijgevolg is
een korte interstedelijke vergelijking aan de orde. Hierna volgen enkele beduidende voorbeelden
die de processiecultuur van de Zuidelijke Nederlanden in de late middeleeuwen vorm hebben
gegeven.
3.1 Onze-Lieve-Vrouwprocessie in Doornik
De oorsprong van de processie voor Onze-Lieve-Vrouw in Doornik gaat terug tot het einde
van de 11e eeuw. In een tijd van economische voorspoed en sociale groei werd de stad in 1089
getroffen door een plaag van ‘ergotisme’ of het ‘Sint-Antoniusvuur’281
280 J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 32
die vele slachtoffers eiste.
Door de snelle verspreiding van de ziekte, die ook in de rest van het Graafschap Vlaanderen
voorkwam, was de paniek groot bij de inwoners van Doornik. Daardoor besloot de toenmalige
281 In de overgeleverde bronnen wordt er naar de ziekte verwezen als een vorm van de pest, maar onderzoek uit de 19e eeuw heeft aangetoond dat het waarschijnlijk eerder ergotisme was. Deze ziekte doet zich voor na het eten van rogge, dat besmet is met een plantaardige schimmel namelijk, moederkoren. Zie: C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, p. 14
Pagina | 87
bisschop Radbod de plaag te bestrijden door smeekbeden tot God te richten. De bisschop stelde
zijn geloofsgemeenschap voor boete te doen, te vasten op vrijdag en te bidden op zaterdag. Die
zaterdag was 14 september, het feest van de Heilige Kruisverheffing, waardoor Radbod
adviseerde een processie te organiseren die in het teken stond van hun smart. Hun smeekbede
werd verhoord en de plaag doofde uit. Uit dankbaarheid voor God werd de processie jaarlijks
herhaald. Een traditie die tot op vandaag bewaard is gebleven282.De relieken en de
patroonheiligen, in het bijzonder Onze-Lieve-Vrouw, speelden een belangrijke rol in de eerste
processie die volgens de overleving op blote voeten geschiedde283. Na verloop van tijd
evolueerde de processie tot een push-factor, waarvoor pelgrims van uit heel het bisdom en
daarbuiten naar de stad reisden284. Zo meldt Peter Arnade dat bijna alle Vlaamse steden, die tot
het bisdom van Doornik behoorden, deelnamen aan de bedevaart met als einddoel de Onze-
Lieve-Vrouwkathedraal van Doornik. Behalve deelnemers uit het Graafschap Vlaanderen
kwamen er ook delegaties uit Artesië, Hengouwen en Brabant. Om de pelgrims aan te trekken,
vaardigden de seculiere autoriteiten in 1284 en opnieuw in 1330, veiligheidspassen uit om hun
goede reis te verzekeren. Daarnaast werden ze ook gelokt door de kermis, die deel uitmaakte
van het feestelijke gebeuren285
De Onze-Lieve-Vrouwprocessie speelde een sleutelrol in de relatie tussen Gent en Doornik.
Hun kerkelijke band lag voor de hand. Gent behoorde namelijk tot het bisdom van Doornik en
daarnaast onderhielden beide steden nauwe economische contacten. Hun nauwe band kan
aangetoond worden met een incident uit 1453. Na de slag bij Gavere moesten de Gentenaren
ongeveer 28 % van hun renten verkopen om hun indrukwekkende boeteschuld aan Filips de
Goede in te lossen. Daarop trok Gent met zijn aanbod naar Doornik. Marc Boone merkt op dat
er toch een wederzijdse vertrouwensband tussen beide steden zal geweest zijn, daar Doornik
vrijwillig krediet wou verlenen aan Gent
.
286
282 C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 13-16
. In een andere verhandeling van Boone, die hij
283 A. Cauchie, La grande procession de Tournai, Leuven, Peeters, 1892, pp. 11-12 284 R. Tekippe, ‘The Grand Procession at Tournai: The Community writ Large.’ In: S. Blick & L. D. Gelfand ed., Push me, Pull me. Volume II: Physical and Spatial Interaction in Late Medieval and Renaissance art. Leiden, Koninklijke Brill NV., 2011, p. 523 285 P. Arnade, Realms of Ritual . Burgundian Ceremony and Civic Life in Late Medieval Ghent. Ithaca, Cornell University Press, 1996, pp. 56-57 286 M. Boone, ‘Les Gantois et la grande procession de Tournai : aspects d’une socialbilité urbaine au bas moyen âge.’ In : C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse,
Pagina | 88
samen met Elodie Lecuppre-Desjardin opstelde, lezen we nog een tweede doel van de Gentse
deelname. Net zoals bij de Sint-Lievensprocessie wouden de Gentenaren, door hun participatie,
hun macht buiten de eigen stadsmuren laten gelden. In Doornik wouden de Gentaren vooral
hun economische overmacht over de Schedevallei in de verf zetten287. Catherine Dambroise en
Ana Maria Jorge interpreteren de Gentse aanwezigheid in de veertiende en vijftiende eeuw
eerder als een teken van herkenning voor de hulp van Onze-Lieve-Vrouw bij de miraculeuze
genezing van de pest in Vlaanderen tijdens de pestepidemie 288. In de Gentse stadsrekening van
1321-1322 zijn de vroegste sporen van hun deelname aan de processie terug te vinden. Ze
stuurden een delegatie naar Doornik om de reliekhouder en het baldakijn van Onze-Lieve-
Vrouw te dragen. De stadsrekeningen illustreren hoe belangrijk de Onze-Lieve-Vrouwprocessie
voor de Gentenaren tijdens de late middeleeuwen wel was. Zo namen de kosten voor de
processie in de tweede helft van de vijftiende eeuw bijna 70 % van het totale Gentse
feestbudget in beslag289
De Onze-Lieve-Vrouwprocessie was in de late middeleeuwen één van de grootste processies
die het Graafschap Vlaanderen rijk was. Daarnaast bracht het ook andere steden samen in een
tijdelijke geloofgemeenschap, die collectief ode brachten aan Onze-Lieve-Vrouw. Dit relaas
toont aan dat de Dendermondse processies slechts een klein deel representeerde van de rijke
processiecultuur die het Graafschap te bieden had. De secundaire Denderstad kon uiteraard ook
niet opboksen ten opzichte van een religieus middelpunt dat Doornik was geworden.
.
urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 55-56 287 M. Boone en E. Lecuppre-Desjardin, “Grains de blé, grains du chapelet. Economie et dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age.” In : L. Nys, D. Van Wijnsberghe (éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l‟Escaut à l‟époque de Robert Campin (vers 1375-1445)‟. Actes du colloque international organisé par l‟Université de Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L‟Institut royal du Patrimoine artistique, et l‟association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars –1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-Tournai, Presses universitaires de Valenciennes, 2007, pp.193-204 288 C. Dambroise & A. M. Jorge, « La procession, miroir des mentalités . La grande procession de Tournai : de quoi fait-on mémoire ? » In : C.J. Dumoulin en J. Pycke, La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, pp. 74-77 289 M. Boone en E. Lecuppre-Desjardin, “Grains de blé, grains du chapelet. Economie et dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age.” In : L. Nys, D. Van Wijnsberghe (éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l‟Escaut à l‟époque de Robert Campin (vers 1375-1445)‟. Actes du colloque international organisé par l‟Université de Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L‟Institut royal du Patrimoine artistique, et l‟association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars –1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-Tournai, Presses universitaires de Valenciennes, 2007, pp.193-204 en P. Arnade, Realms of Ritual . Burgundian Ceremony and Civic Life in Late Medieval Ghent. Ithaca, Cornell University Press, 1996, pp. 56-57
Pagina | 89
3.2 De Leuvense Ommegang
Naar ons gevoel mocht de Leuvens Ommegang in dit overzicht niet ontbreken, aangezien ze
vele gelijkenissen vertoont met de Dendermondse ommegang die plaats had op de feestdag van
Sint-Jan Onthoofding. Toussaert beschrijft een ‘ommegang’ trouwens als een typisch Vlaamse
traditie waarbij de processie met een reliek of een beeltenis van een heilige de hele stad
rondging. Vervolgens meldt Toussaert ook dat de ‘ommegangen’ waarschijnlijk model stonden
voor de latere Sacramentprocessies290
De Leuvense Ommegang was een religieuze processie die in het teken stond van de
patroonheilige van de stad en haar universiteit, meer bepaald de Onze-Lieve-Vrouw Sedes
Sapentiae. Haar beeltenis is nog steeds te aanschouwen in het zegel van de Katholieke
Universiteit van Leuven. Het feest werd gevierd op acht september, wat de geboortedag was
van de patrones. Volgens de legende zag de processie het licht in 891. Ze zou georganiseerd
geweest zijn om de nederlaag van de Noormannen in Leuven op 1 september van dat jaar te
herinneringen
.
291. De overwinning werd volgens de gelovigen dankzij de bijstand van de Heilige
Maagd behaald. Arnulf van Karinthië zou, volgens de annalist Fulda, een processie op het
slagveld bevolen hebben om zijn dankbaarheid te tonen. In het begin vond de processie dus op
acht september plaats, maar in de vijftiende eeuw werd ze verschoven naar de eerste zondag
van september. De stad zond telkens acht toortsdragers die het beeld van de Heilige Maagd
vooraf gingen292
Net als andere processies uit de middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd was de Leuvense
ommegang een complex ‘organisme’ dat uit diverse componenten, die allemaal in relatie
stonden met het evenement, maar niet noodzakelijk met elkaar, was opgemaakt. Dankzij het
rijke Leuvense stadsarchief slaagde Meg Twycross erin de evolutie van de processie in kaart te
brengen. Het prille begin werd gekenmerkt door een sterk religieus karakter, maar geleidelijk
aan werden er steeds meer profane elementen aan toegevoegd. Zo verschenen de eerste
.
290 J. Toussaert, pp. 245-246 291 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 221-222 292 A. Meulemans, “De Leuvense Rederijkerskamer”, In: Eigen schoon en de Brabander, 53(1970), p. 93
Pagina | 90
gekostumeerde personages in 1393. Ze stelden apostelen, profeten, martelaren en maagden
voor. In een latere fase, in 1408, trof ze de eerste praalwagens aan. In de beginjaren
representeerden die praalwagens de Dood, de Begraving, de Assumptie en de Bekroning van de
Maagd. Verder was er een Boom van Jesse, die door de profeten werd gedragen, aanwezig. Na
verloop van tijd breidde de processie uit. De schuttersgilden, ambachten en de universiteit
gingen allemaal deel uit maken van de optocht. Tot slot maakten enkele ‘fantastische figuren’
hun opwachting. Zo waren daar de Vier Zonen van Aymon (1428), de Zwaanridder (1460),
Hercules en zijn vrouw (1463), enkele mystieke en bizarre dieren zoals de kamelen (vanaf
1482) en tot slot 34 weerdighe vrouwen293, zoals contemporaine auteur Willem Boonen ze
benoemde, uit het Oude Testament met hun entourage294. Uiteraard bleef de Heilige Maagd de
essentie van de processie. Zij stond in het middelpunt van het laatste deel van de processie. Het
beeld van de Onze-Lieve-Vrouw Sedes Sapientiae werd vooraf gegaan door clerici en gevolgd
door de vooraanstaande leden van de Universiteit, de Schuttersgilden en de stedelijke
autoriteiten. Alle aspecten van de ommegang stonden op één of andere manier met de Heilige
Maagd in verband295
De Dendermondse ommegang had enkele zaken gemeen met de Leuvense ommegang. Net
zoals in Leuven, groeide de Dendermondse processie van een religieuze optocht uit tot een
profaan spektakel. Verder hebben ze nog één opvallend element gemeen namelijk, de legende
van de Vier Zonen van Aymon en hun Ros Beiaard. Op zich was dit niet zo bijzonder, daar men
de legende in alle uithoeken van de Zuidelijke Nederlanden kon aantreffen
.
296
. In vergelijking
met de grote aantallen groepen en praalwagens in Leuven, kunnen we afleiden dat de
Dendermondse processie op een kleinere schaal geschiedde.
3.3 De Heilige Sacramentprocessie van Oudenaarde
293 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 223-224. Ze verwijst naar het Liber Boonen f° 420 v. : “ Hier near volghen de xxxiiij historien vande weerdighe vrouwen, in ordonnantie gelyk sy inde Processie gaan/ met bediedenisse vande selue/ ende wie die behoort vuijt te Stellen.” 294 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 221-222 295 M. Twycross, ‘Whorty Women of the Old Testament: The Ambachtsvrouwen of The Leuven Ommegang.’ In: E. Strietman, P. Happé, Urban theatre in the Low Countries, 1400-1625, Turnhout, Brepols, 2006, p. 229 296 Verwijzen naar boek ommegangen!
Pagina | 91
Ons oog is gevallen op Oudenaarde omdat ze, net als Dendermonde, een secundaire
textielstad was die behoorde tot het Gentse kwartier297. Daarnaast heeft Oudenaarde, net zoals
Dendermonde, geleden onder de hertogelijke conflicten met de primaire stad Gent. Verder was
de processiecultuur van Oudenaarde een buitenbeentje in de Zuidelijke Nederlanden. Die
stelling wordt door Bart Ramakers in zijn uitgebreide studie over de processie- en
toneelcultuur in Oudenaarde bevestigd. Zo schrijft Ramakers dat de Sacramentsprocessie in
Oudenaarde, zoals in vele Engelse en Duitse steden, de belangrijkste aangelegenheid was voor
de opvoering van tableaux vivants. Daarna benadrukt hij dat Oudenaarde een uitzondering
vormt in de Nederlanden. In de meeste steden van Vlaanderen en Brabant was de
Sacramentsprocessie ondergeschikt aan lokale processies waarin ‘figuurvoorstellingen’ werden
geïntegreerd. Verder stond niet het Heilig Sacrament centraal, maar wel een miraculeus
heiligenbeeld of een beroemde relikwie. Ramakers vraagt zich af waarom de
Sacramentsprocessie in Oudenaarde uitgroeide tot de belangrijkste processie. Hij vermoedt dat
het te maken had met de rituele betekenis van de Sacramentsprocessie namelijk: de
bekrachtiging van de eenheid van de stad als een openbaar lichaam. Dit wordt bevestigd
doordat men veel waarde hechtte aan: de aanwezigheid van alle stedelijke geledingen, een inzet
van zoveel mogelijk groepen en individuen bij de tableaux vivants of staande figuren, een zo
groot mogelijke groep toeschouwers en officiële gasten. Bart Ramkers voegt er nog aan toe dat
de processie als de belangrijkste manifestatie van een stedelijke identiteit een grote bron aan
informatie is voor de sociale en cultuurgeschiedenis van de Scheldestad 298
Naast vertegenwoordigers van de neringen en de broederschappen, namen ook stedelijke
ambtenaren en hooggeplaatste leden deel aan de processie. Verder was er een belangrijke taak
weggelegd voor ‘steden trompet en de pipers vander stede’, daar zij de processie opluisterden
met muziek. In de loop van de vijftiende eeuw werd er in andere muzikanten geïnvesteerd. Zo
waren er ook muzikanten die bas- en fluitinstrumenten bespeelden. Elk jaar liepen er enkele
zotten mee die muzikale geluiden produceerden voor het Heilig Sacrament. Tenslotte was er
een belangrijk aandeel in de processie weggelegd voor de Oudenaardse geestelijkheid. Zoals we
eerder al hebben beschreven, beeldde de rangorde in de processie de status en het belang van
de deelnemer uit. Ook in Oudenaarde werd daar veel waarde aan gehecht. Specifiek voor de
.
297 P. Stabel, Dwarfs among Giants : the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven , Garant, 1997, pp. 82- 83 298 B. Ramakers, Spelen en Figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen middeleeuwen en Moderne Tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, p. 43
Pagina | 92
Sacramentsprocessie in Oudenaarde, waren de vele tableaux vivants die door figuranten
werden uitgebeeld. Die stonden op stellages langs de straten waar de processie liep. In de
vroegste processies waren er ook omgaande figuren. Zij liepen mee in de processie en gingen
aan de officiële stoet met het Heilige Sacrament vooraf. Naast Bijbelse verhalen, beeldden de
tableau vivants ook wereldlijke verhalen, bijvoorbeeld over Karel de Grote, uit299. De thema’s en
de elementen van de Sacramentsprocessie in Oudenaarde zijn ons niet vreemd. Ook in de
Dendermondse ommegang vinden we ze terug. Zoals Toussaert ons duidelijk maakt, was de ene
waarschijnlijk een model voor de andere300
.
299 Ibid. pp. 48-83 300 J. Toussaert, Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des Laïcs en Flandre Maritime et au ‘West-Hoeck’ de langue flamande aux XIe, XVe et début du XVIe siècle. Lille, Université de Lille, 1958, pp. 245-246
Pagina | 93
Deel V:
De Dendermondse
processies onder de loep
1. Inleiding
In dit deel van de thesis gaan we over tot de kritische analyse van de rubriek “Uutghegheven
ende te coste ghedaen ter processien ende ommeghanghe 301
” . We vertrekken van de vroegste
Dendermondse stadsrekening, het rekenjaar 1377-1378, en gaan door tot 1586-1587. In de
periode daarna werden de kosten niet langer opgelijst in één rubriek. Hierdoor is het moeilijk
om die informatie op te lijsten. Waar mogelijk, trachten we toch informatie van die periode in
de studie te verwerken. Daarna toetsen we de resultaten aan de historische gebeurtenissen om
mogelijke verbanden te vinden. Vervolgens gaan we systematisch de kenmerken van de
processie bespreken. Hier hebben we oog voor de deelnemers, de profane en religieuze
elementen en we proberen een beter beeld te krijgen van de route waar langs de ommegang
liep.
301 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 21 r. en ARA, Stadsrekening, nr. 38005, f. 61 r. Deze zin werd gebruikt om de rubriek over de processies in te leiden.
Pagina | 94
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
4500
5000
1377
- 137
8
1380
-138
1
1381
-138
2
1382
-138
3
1398
- 13
99
1410
1421
- 14
22
1429
- 14
30
1443
1449
- 14
50
1450
- 14
51
1451
- 14
52
1452
- 14
53
1453
- 14
54
1464
- 14
65
1475
- 14
76
1476
- 14
77
1482
- 14
83
1484
1484
- 14
85
1485
- 14
86
1486
- 14
87
1497
- 14
98
1505
- 15
06
1519
- 15
20
1530
- 15
31
1541
- 15
42
1552
- 15
53
1563
- 15
64
1566
- 15
67
1574
- 15
75
1584
- 15
85
1585
- 15
86
Tota
len
uitg
edru
kt
in d
. Vl.
gr.
Rekenjaren
Evolutie: Totale uitgaven aan Dendermondse processies
Pagina | 95
2. De evolutie van de processies
Zoals we reeds hebben toegelicht in het tweede deel van de thesis, maken we gebruik van
een steekproef om de evolutie van de Dendermondse processies te bespreken302
2.1 Bespreking van de resultaten in hun historische context
. Op die manier
zijn we in staat om een periode van meer dan 200 jaar in kaart te brengen. Door hier ook enkele
uitzonderlijke jaren aan toe te voegen, kunnen we de evolutie in een bredere historische
context plaatsen. In eerste instantie hadden we gekozen voor deze uitzonderlijke jaren : de
vroegst bewaarde stadsrekening 1377-1378, de periode tijdens de Gentse oorlog tegen
Lodewijk van Male (1379-1385) en die tijdens de Gentse opstand tegen Filips de Goede (1449-
1453), het crisisjaar 1477, de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1492)
en 1566 als het jaar waarin de Beeldenstorm zich over Vlaanderen verspreidde. Aangezien dat
in oktober geschiedde, ligt de focus op het boekjaar 1566-1567. Tot slot de jaren 1584-1585
waarin het beleg van Antwerpen plaatsvond. Doch hebben we na onze studie een probleem
opgemerkt. Tijdens de Gentse oorlog zijn er bijna geen gegevens geproduceerd of bewaard
gebleven en de rekeningen die er nog zijn namelijk, 1380-1381, 1381-1382 en 1382-1383
bevatten volgens ons geen gegevens over de processies.
1.1.1 Algemene bespreking
De algemene trend wordt in de grafiek door de trendlijn aangegeven. We zien dat die
een stijgend verloop kent dat door enkele pieken en terugvallen kortstondig wordt doorbroken.
Die schommelingen zijn vooral te wijten aan enkele historische gebeurtenissen die het stedelijk
spektakel hebben verhinderd of gestimuleerd. De eerste onderbreking merken we op aan het
einde van de veertiende eeuw. Dit heeft te maken met de Gentse oorlog en de heropbouw van
de stad. Vanaf 1410 stijgen de kosten gestaag, maar 1451-1452 zien we een forse daling. Dit valt
te verklaren door een nieuwe opstand, meer bepaald de Gentse opstand tegen de hertog Filips
de Goede. Opnieuw maakte Dendermonde deel uit van het strijdtoneel. Vervolgens stijgen de
kosten opnieuw, waarna ze nog enkele keren zakken, maar nooit nog een dieptepunt bereiken
zoals dat van het rekenjaar 1453-1454. Aan het begin van de zestiende eeuw is er opnieuw een
302 Zie Deel II: Bronnen en methodiek p. 30
Pagina | 96
lichte daling maar de investeringen bleven ten opzichte van het begin van de vijftiende eeuw
relatief hoog. Na 1519-1520 blijven ze stijgen met een climax in 1563-1564. Een hoogtepunt dat
verstoord wordt in 1566-1567, het jaar waarin de Beeldenstorm doorheen de Zuidelijke
Nederlanden raasde. Daarna bereiken de uitgaven een nieuw dieptepunt.
Hierna volgt een korte bespreking van vier historische gebeurtenissen die een grote
impact hadden op de Dendermondse stadsfinanciën en dus ook op de opvoering van de
processies. Onze focus ligt op de Gentse oorlog, de Gentse opstand tegen Filips de Goede en de
godsdienstoorlog in de tweede helft van de zestiende eeuw.
1.1.2 De Gentse Oorlog 1379-1385
Uit de analyse blijkt dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de Dendermondse
processies en ommegangen voor de periode 1379-1393. Dit hiaat in de bronnen is uiteraard
niet verwonderlijk aangezien, in de periode tussen 1379-1385, de Gentse oorlog woedde in het
Graafschap van Vlaanderen. Daarnaast duurde het nog tot 1393 vooraleer de stadsfinanciën
stabiliseerden, wat mede dankzij de invoering van de Dendermondse jaarmarkt gebeurde303
Dendermonde heeft zwaar geleden onder de Gentse oorlog. Die oorlog was ontstaan uit
een burenruzie tussen de twee grootste steden van het Graafschap Vlaanderen: Gent en Brugge.
De inzet was de heerschappij over het hinterland en de voedselbevoorrading. Van oudsher had
Gent het recht van stapel op alle goederen die verscheept werden langs de Leie en de Schelde.
Door dat stapelrecht moest de globale aanvoer aangeboden worden in Gent, wat een constante
bevoorrading betekende, en had Gent ook het recht verworven om belastingen te heffen op die
goederen. Brugge ging hier tegen in door een kanaal te graven van de Leie naar het Zwin.
Hiermee kregen de Bruggelingen een rechtstreekse toegang tot Henegouwen en Artesië,
waardoor ze Gent konden omzeilen. De Gentenaren lieten dit niet zomaar gebeuren en trokken
gewapend naar Brugge om daar een bloedbad aan te richten. Lodewijk van Male, die het Brugse
initiatief steunde, liet daarop de Gentse leiders van de raid arresteren. Doch was het grafelijke
optreden geen goed idee, daar ze een inbreuk was op het gewoonterecht van Gent. Zo stelt het
gewoonterecht dat de graaf geen arrestatie mocht ondernemen zonder toestemming van het
.
303 J. Van Schaftingen. “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-1405 volgens de stadsrekeningen.” In: GODK, deel 4 (1998), 17, p. 174 Hij verwijst hier naar: ARA, S.R., 37978 (1393-1394), f°21 r°.
Pagina | 97
Gentse stadsbestuur. De grafelijke actie zorgde voor een Gentse reactie. Voor de Gentenaren
was het incident een voldoende argument om de grafelijke baljuw, die de Gentse leiders
arresteerde, te vermoorden. Die moord was dan weer een inbreuk op de majesteit van de
landsheer. De burenruzie was met andere woorden geëscaleerd tot een Vlaamse
burgeroorlog304
Dendermonde had in het conflict de grafelijke kaart getrokken en werd ook tot
slachtoffer voor de Gentse wraakacties gekozen. In Wondelgem namen ze het grafelijke slot in
en staken het in brand, maar ook de kleine steden zoals Aalst, Deinze, Ninove en Dendermonde
vielen in hun handen. Ieper en Brugge ontsnapten ook niet uit de klauwen van de Gentenaren.
Oudenaarde, waar de graaf zich schuilhield, werd belegerd, maar niet ingenomen. Ondertussen
deed de graaf beroep op zijn schoonzoon, Filips de Stoute, om als bemiddelaar op te treden. Hij
slaagde in zijn opzet en er kwam een kortstondige wapenstilstand op 1 december 1379.
. Gewapende bendes uit Gent doorkruiste het Vlaamse land om rel te schoppen.
Na twee jaar stilte vielen de Gentenaren opnieuw aan. Oudenaarde en Dendermonde waren hun
doelwit bij voorkeur. Dit had te maken met hun loyaliteit ten opzichte van de graaf, maar de
Gentenaren zagen de steden ook als geduchte concurrenten in de lakenhandel305
‘[..] Accunes ens du pays qui sçurent ce convenant s’en virent de nuit à Termonde et
informèrent les gardes de cel affaire et leur dirent : « Soyez sûrs et vous tenez sur votre garde,
car grand’foison de Gantois gissent en-nuit moult près de ci et si ne scavons qu’ils veulent
faire. » […]
. Opnieuw brak
de strijd in alle hevigheid los. Er waren aan beide kanten verliezen, maar de strijd bleef
onvermoeid door gaan. De Vlaamse steden leken één voor één in Gentse handen te vallen.
Lodewijk van Male had zich inmiddels in Dendermonde gevestigd, waardoor de Denderstad
zware klappen kreeg te verduren.
306
304 W. Blockmans& W. Prevenier, De bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1997, p. 37. L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 105-106
‘
305 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 106-107 en L. Goossens, “Mislukte Gentse overval op Dendermonde of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.”in: G.O.D.K, Vierde reeks, deel 25, Jaarboek 2006, p. 202 306 Jehan Froissart- Tweede boek-Hoofdstuk LVIII in: L. Goossens, “Mislukte Gentse overval op Dendermonde of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.”in: G.O.D.K, Vierde reeks, deel 25, Jaarboek 2006, p. 202
Pagina | 98
Dit citaat komt uit het werk van de contemporaine kroniekschrijver Froissart Jehan, die
de Gentse oorlog in zijn werk beschrijft. In het citaat worden de Dendermondenaren
gewaarschuwd voor het opkomende Gentse gevaar. Bij het schemeren van de dag werd de
aanval door de Gentenaren en hun gevolg ingezet, maar Dendermonde en de graaf verdedigden
zich met man en macht. De Gentenaren kregen verliezen te verwerken en moesten zich
terugtrekken. Dit was de eerste belegering. In totaal kreeg de stad te maken met drie
belegeringen. Bij de tweede belegering in 1380 was Dendermonde, geplaagd door hongersnood,
ontbering en verwoesting, genoodzaakt zich over te geven, onder de voorwaarde dat leven en
goed van de inwoners gerespecteerd zouden worden. De aanvallers hielden hun woord niet en
de stad werd vernield. De toestand in de stad en voor haar inwoners was hartverscheurend:
ontvolkt, uitgebrand en geplunderd. Er werden gezanten naar Gent gestuurd om de in
vrijheidstelling van Dendermonde te verkrijgen, maar die werd pas toegekend als de
stadsmuren en –poorten volledig werden afgebroken. Intussen had de graaf zich wel weer
verzoend met de Gentaren. Toch hadden beide partijen weinig vertrouwen in de verzoening307
De derde belegering was niet succesvol voor de Gentenaren. Na verschillende pogingen
om de stad in te nemen, gaven ze het op om hun strijdmakkers in Oudenaarde te gaan helpen.
Deze belegering hield 17 dagen stand. In de periode daarna kreeg de heropbouw van de stad en
de stabilisatie van de stadsfinanciën de hoogste prioriteit. De stabilisatie van de stadsfinanciën
werd gerealiseerd door middel van de invoering van de jaarmarkt in 1393. In de stadsrekening
van 1393-1394 is er opnieuw een rubriek die de kosten voor de processie en ommegangen
omvat
.
308
1.1.3 Politiek theater in Dendermonde: de Gentse opstand 1449-1453
.
De hertog Filips de Goede bouwde aan een centralistische droom. Filips de Goede wou
die waarmaken door territoriale uitbreiding, de invoering van belastingen en een grotere
politieke invloed bij zijn onderdanen. Hij had opgemerkt hoe de Franse koning rechtstreekse
inkomsten kon verzamelen aan de hand van de ‘gabelle’, een belasting op zout, en wou ook een
gelijkaardige belasting op zout en koren introduceren. Daarnaast was de hertog het beu om
307 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 107-120 308 ARA, S.R., 37978 (1393-1394), f° 19 v°: “Noch uutghegheven van diverssche costen binnen den termyne van deser rekeninghe te drien processien ende ommeghanghe ghelyc vande ouds ghecostumeert es ter eere vande gode dats van wasse vande speellieden vande presentenwyns den prelaten ende anderen weerden persoenen ten voorseide feesten commende gheschynct met meer anderen costen cleneerde ghelyc hier na volght.”
Pagina | 99
uitleg te verschaffen over zijn beleid, om instemming te vragen voor bepaalde acties en de
middelen om die acties uit te voeren. Om zijn droom waar te maken, begon hij aan zijn politiek
lobbywerk in Gent. Doch hierdoor verloor hij het politieke spel. De belastingsdruk in
Vlaanderen was op dat moment al heel hoog en de vrees van de vertegenwoordigende organen
om aan invloed in te boeten, was erg groot. Bijgevolg werd de gabelle weggestemd en zijn
invloed in de Gentse schepenbank kon hij ook vergeten309. Daarop besloot de hertog in 1447 de
Raad van Vlaanderen weg te halen uit Gent en te verplaatsen naar Dendermonde. Jelle Haemers
benadrukt in zijn werk De Gentse Opstand dat deze grafelijke actie een belangrijk signaal was
aan het adres van de Gentenaren. Door op een rituele manier duidelijk te maken dat de politiek
van hun stadsbestuur de verkeerde weg op ging, betrok de hertog de bevolking bij het
conflict310. De Raad van Vlaanderen bleef in Dendermonde tot 1451311
De relatie tussen de hertog en Gent was intussen erg verzuurd. Door middel van
juridische pesterijen ten opzichte van Gent en het Brugse Vrije, waar de hertog ook een
zoutbelasting probeerde af te dwingen, werd het conflict op de spits gedreven. Vooraleer de
strijd escaleerde, probeerde de hertog in 1451 zijn invloed op de Gentse schepenbank terug te
versterken. In een persoonlijk schrijven aan de Gentse magistraat, liet de hertog weten dat hij
een verzoek van vergiffenis verwachtte van de elf oud-schepenen van de Keure van maart 1450.
Die schepenen hadden immers tijdens hun mandaat een ongehoorzame politiek gevoerd en vier
hertogsgezinden verbannen. Verder verwachtte hij ook Daneel Sersanders, Lieven Sneevoet en
Lieven de Pottere, daar deze drie geruchten hadden verspreid over slecht hertogelijk bestuur.
Filips wou de plooien glad strijken en de spons vegen over alle uitschuivers van de Gentse ex-
bestuurders van de laatste jaren. Hij verwachtte de zondaars op 28 juli te Dendermonde
.
312
In eerste instantie werd de brief als ‘hertogelijke intimidatie’ afgedaan, maar er werd
toch een Gentse delegatie naar Dendermonde gestuurd. Weliswaar niet de personen die de
hertog had vernoemd in zijn brief. Ter plaatse in Dendermonde ontving de delegatie een
uitgebreid document die de klachten en het eisenpakket van de hertog bundelden. De hertog
.
309 W. Blockmans & W. Prevenier, De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1997, p. 150-1521. L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, pp. 125-127. J. Haemers, De Gentse opstand 1449-1453, Kortrijk, UGA, 2004, p. 145 310 J. Haemers, De Gentse Opstand., p. 14 311 L. Bruynincx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. p. 124 312 J. Hamers, De Gents opstand, pp. 178- 179
Pagina | 100
stuurde aan op een interne radicalisatie in de stad die de Collatie tot politieke toegevingen zou
dwingen. Er ontwikkelde zich een complexe situatie. De ‘royalisten’ trokken naar Dendermonde
om daar vergiffenis te vragen en te krijgen, maar de ‘particularisten’ wisten niet wat te doen. Na
twee dagen beraad en verdere contacten met de hertog, reisden de vijftien zondaars naar
Dendermonde. Voor hun vertrek maakten ze wel nog tijd om hun stadsgenoten in te lichten
over de handelingen van de hertog. Verder zochten ze ook contact met de Franse koning om
deze wantoestanden in het Graafschap Vlaanderen aan te klagen, maar de hertog was hen al
voor geweest313
Uiteindelijk arriveerde de Gentse vertegenwoordiging op 7 augustus in Dendermonde.
Dankzij de Kronyk van Vlaenderen weten we hoe de Bourgondische vergiffenisceremonie
verliep. De Gentse vertegenwoordiging zou “knielende in haer lywaet, bloedthoevens en
barvoedt
.
314” om vergiffenis gevraagd hebben. Filips verbande de elf ex-schepenen, maar
verleende hen onmiddellijk gratie. Ze mochten wel nooit meer een schepenfunctie uitoefenen in
de stad. De drie andere boosdoeners werden wel verbannen315
Toch loste de knieval te Dendermonde niets op. Integendeel zelfs, het zorgde voor nog
meer opstandigheid. Uiteindelijk evolueerde het conflict tussen Gent en de hertog in een nieuwe
oorlog, waarbij Dendermonde opnieuw in de klappen deelde. Vanuit het hertogelijk
hoofdkwartier Dendermonde, probeerde Filips de stad Gent militair te onderwerpen. De
beslissende slag werd pas in juli 1453 geleverd in Gavere. Filips de Goede kwam eruit als de
grote overwinnaar. Ondanks het feit dat de oorlog was beslecht, ging het Graafschap gebukt
onder de nare gevolgen van die oorlog. Zo waren 300 dorpen verwoest of ten prooi gevallen aan
de vlammen. De lijken die nog niet gebogren waren, veroorzaakten daarenboven nog de pest,
wat leidde tot nog meer dodelijke slachtoffers
. Naar onze mening, kreeg
Dendermonde door deze rituele gebeurtenis een rol toebedeeld in de Bourgondische
theaterstaat. Deze gebeurtenis was, in onze ogen, ook een goede voorbereiding van de
onderwerping van de Gentenaren aan Filips de Goede na de Slag van Gavere.
316
313 J. Hamers, De Gents opstand. pp. 179-183
.
314 P. Blommaert, Kronyk van Vlaenderen, Gent : Vanderhaeghen-Hulin, 1839-1840, Deel II, p. 112 in . Hamers, De Gents opstand. pp. 179-183 315 J. Hamers, De Gents opstand. pp. 183-184 en P. Arnade, Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent, pp. 102-103 316 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. 126
Pagina | 101
Uit de grafiek kunnen we afleiden dat de uitgaven voor de Dendermondse processie en
ommegang pas in het rekenjaar 1452-1453 werden teruggeschroefd. Terwijl in augustus 1451
de kerkwijdingprocessie ongestoord doorging, zien we dat één jaar later de groep uitheemse,
religieuze en wereldlijke vertegenwoordigers was gekrompen. In dat jaar meldt het bestuur dat
er geen brievenen of uitnodigen naar prelaten en andere officiële heren verstuurd zullen
worden voor de volgende processie omwille van de oorlog 317. Dat bleek dus ook in het
rekenjaar 1453-1454. De processie werd beperkt tot de begijnen, de schuttersgilden en een
klein aantal muzikanten318
1.1.4 Dendermonde en de godsdienstoorlogen
.
“Nopende den ommeganck deser stede mits dese troubelen tyt en es niet geweest dit jaer
Lxvj 319
Het jaar 1566 staat in de geschiedenisboeken bekend als het jaar dat de Beeldenstorm
over de Zuidelijke Nederlanden raasde. De eerste rellen braken uit in Steenvoorde, in de
Vlaamse Westhoek. In de daaropvolgende weken verspreidde de Beeldenstorm zich als een
lopend vuurtje. Op slechts drie weken had de Beeldenstorm alle grote steden in de Zuidelijke
Nederlanden beroerd, waarna het tot de Noordelijke Nederlanden uitbreidde
.”
320. Uit angst dat
de rellen en de ideeën ook Dendermonde zouden treffen, werden de stadspoorten op bevel van
de magistraat gesloten. Vervolgens werden er ook soldaten aangesteld om te waken over de
stad en dit gedurende 34 weken. Hierdoor bleef de stad gespaard van gewelddadige acties.
Doch werd op de zondag voor 29 augustus geen processie georganiseerd, daar men, volgens
Leo Pée, niet in de stemming was321
317 ARA, S.R, 38020 (1452-1453), f° 37 r.; “Item over mids dat deser messager vanden stede toe hoort ende zijnder officien, de prelaten gaen te biddenen ende de briefve te draghene ter processien te commene d’welke men niet en dede nu omme den orloghen wille, so was de messager Pieteren toegheleyt uuyt gracien die een scamel man es IJ r . gr. ”
. De nieuwe religieuze gezindheid, een economische malaise
en een politieke oppositie tegen het autoritaire optreden van Filips II, zorgden voor onrust in de
318 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1999), 18, p. 39 en ARA, SR, nr. 38021 319 ARA, RK, nr. 38109, S.R. 1566-1567 320 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots : the political culture of the Dutch Revolt , Ithaca (N.Y.) : Cornell university press, 2008.p. 90-91 321 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”, 18, p. 71
Pagina | 102
Nederlanden322. Op vier oktober 1566 vond er in Dendermonde een belangrijke vergadering
plaats met als doel een verbond op te richten tegen de Spaanse overheersing. Onder de
aanwezigen waren Willem van Oranje, de graven Egmond, Hoorn, van Hoogstraten en Lodewijk
van Nassau. De vergadering vond plaats in de prinselijke woning van de heer van Paddeschoot
op de Koornaard. Wat de uitkomst van de vergadering was, is jammer genoeg niet bekend. Naar
verluidt, zouden er enkele tactieken besproken zijn, maar er zou niets concreet uit
voortgekomen zijn 323. De jaren die daarop volgden, waren jaren van verschrikking, enerzijds
door de aankomst van Alva met zijn gevreesde Bloedraad en anderzijds de start van
Tachtigjarige Oorlog, wat geleid heeft tot een definitieve split tussen de Noordelijke en
Zuidelijke Nederlanden324
Verschillende steden, waaronder Mechelen hadden de Spaanse koning afgezworen.
Onder bevel van Arnaut van Dorpe trokken 150 Mechelse swarte ruyters naar Dendermonde om
de Spanjaarden te verdrijven en zelf de stad in te nemen. Hun verblijf was van korte duur. Door
de opmars van Spaanse legioenen moesten ze zich terugtrekken te Sas van Gent, Biervliet en
Zeeland. Dendermonde had geen bescherming en wendde zich daarom tot Alva. Toen de
Spanjaarden in Dendermonde aankwamen, werd na de betaling van een aanzienlijke som, alles
geplunderd. Later kwam de stad terug onder Willem van Nassau. Onder invloed van Gent
waaide er ook een calvinistisch bewind in de Denderstad. Daaraan kwam een einde toen de
vervanger van Alva, de landvoogd Alexander Farnese, in 1584 de stad innam en ze bezette met
Spaanse troepen. Dendermonde innemen, was vooral een strategische zet van Farnese. Door de
strategische ligging kon hij, of dat dacht hij toch, makkelijker Antwerpen en Gent
overmeesteren.
.
325
Welke impact hadden deze gebeurtenissen op de processies en ommegangen in deze
turbulente periode? In 1567 en 1568 trachtte men de ommegangen terug naar een hoog niveau
te brengen, maar zonder veel succes. Daarnaast kregen de processies een nieuw voorkomen. Zo
322 R. Vermeir (ed.), Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008, p. 47 323 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. Bruynikx p. 134-13 324 R. Vermeir (ed.), Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd p. 48-49 325 L; Bruynickx, Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore p. 136 en A. Blomme, ‘Chronyk van ‘t gene in dese landen en byzonderlyk binnen de stad Dendermonde is voorgevallen, getrokken uit het handschrift van Daniel van Wichelen, voor de jaren 1572 à 1625, door Joannes Anthonius Anne, greffier der parochie van Grembergen, door deze voorgezet voor de jaren 1667 tot 4 juny 1737 en door N…van 4 december 1737 tot 1772.’ In : GODK, Tweede reeks, Deel IV, 1892, pp. 1-96 en pp. 18-22
Pagina | 103
overheersten de profane elementen op de religieuze elementen. Enkel het Heilige Sacrament,
het beeld van Onze Lieve Vrouw en wellicht ook het schrijn van de relieken van de heiligen
Hilduardus en Christiana, waren nog van de partij. Verder waren ook de Dendermondse
begijnen, de afgevaardigden van Dikkelvenne en de Sint-Jacobsgilde van Aalst aanwezig. De
kaarsdragers van Lebbeke namen niet deel aan de Dendermondse ommegang omdat de
Dendermondse schuttersgilden niet mee in de processie van Lebbeke gingen. Verder werd er
heel veel aandacht besteed aan de zogenaamde ‘juwelen’ van de ommegang: de Hellewagen met
duivels, het Ros Beiaard, de reus en de drie kemels. Volgens Leo Pée kunnen we dit afleiden uit
de herstelwerken die de juwelen ondergingen.326 In een latere fase van de godsdienstoorlog
bereiken de uitgaven weer een dieptepunt. Tussen 1579 en 1585 verdwenen de kosten voor de
processie en de ommegang helemaal uit de rekening: “ghemerct dit jaer van dese rekeninghe
gheenen ommeganc es geweest” of “midts dat int jaer deser rekeninghe de voirseyde processie niet
staetelic ghegaen heeft”. 327
Nadat Dendermonde door Farnese opnieuw onder Spaans gezag werd gebracht, zien we
dat de kosten voor de processie erg laag waren. Na 1584 deden, volgens Theo Penneman,
tijdelijk alleen Sacramentsprocessies hun ronde in Dendermonde. Leo Pée gaat hier niet mee
akkoord. Na een diepgaand onderzoek, meent hij dat alle processies en ook de Dendermondse
ommegang opnieuw ingericht werden, maar tot 1600 werden ze allemaal herleid tot hun
religieuze essentie. Dit was wellicht onder de invloed van hun Spaanse bezetter. In het jaar
1585 werd ook een generale processie georganiseerd om de overwinning van Farnese op
Antwerpen te vieren
328
. Zelf hebben we hier, in de bronnen, geen bewijs van teruggevonden.
2. Kenmerken van de Dendermondse Processies en Ommegangen:
kwalitatieve analyse
326 L. Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.” p. 78 en ARA RK nr 38110 en 3811 327 Ibid. p. 77 verwijzen naar ARA RK SR 38122-38124 (1579-1580, 1580-1581, 1584-1585) 328 Leo Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”p. 78
Pagina | 104
2.1 Licht- en muziekspektakel
Licht, onder de vorm van kaarsen en stadstoortsen, is een belangrijke component in de
processies en de ommegangen. Naast zijn lichtgevende functie had het ook een symbolische en
mystieke waarde. Zo wordt licht in het Oude Testament geassocieerd met euforie en
overwinning en in het Nieuwe Testament is Christus de personificatie van het licht. Bijgevolg
werd het licht een herinnering aan ‘het Heilige’ dat zich bevond onder de mensen en het gebed
werd beschouwd als een vlam die naar de hemel stijgt. Op die manier kon het licht een brug
vormen tussen de religieuze en profane wereld. Na verloop van tijd maakte het licht een nieuwe
opgang in de liturgie en werd het bijgevolg een vast element bij de processies. In de meeste
gevallen werden het Heilige Sacrament, de relieken van de Heiligen of het heiligenbeeld tijdens
de processie door licht omringd329
Elodie Lecuppre-Desjardin reikt ons nog een andere functie van het licht aan, maar dan in
het teken van de Blijde Intreden. Volgens haar kon het ook aangewend worden voor
propagandistische doeleinden. Eerst en vooral zouden de verlichte straten en gebouwen tijdens
de intocht wijzen op de overwinning van de ‘Bourgondische ceremoniële en rituele ruimte’ op
de ‘burgerlijke ruimte’. Op die manier werd de stad omgevormd tot een ‘ritueel theater’ waarin
de intocht van Christus in Jeruzalem nagebootst kon worden
.
330. Daarnaast werd het licht rond
de vorst ook gebruikt om, net als Christus, bewondering op te roepen en te imponeren. Zo wou
de vorst respect voor zijn autoriteit en voor de conceptie van de staat afdwingen. In hun
enthousiasme en binnen deze spirituele sfeer vergeet het volk dat ze op die manier hulde
brengen aan de pracht en praal van de staat die het Bourgondische hof creëerde op de rug van
datzelfde volk. Het licht werd dus gebruik om de massa te verblinden, om politieke en religieuze
zaken door elkaar te halen en de sociale orde dus tijdelijk te verwarren331
In de Dendermondse processie zien we het licht, zoals verwacht, opduiken rond het Heilige
Sacrament: “Item betaelt den genen die der poort keerssen omme droughen ten ommeghanghen
.
329 S. Boynton, Spectacle, musique profane et luminaire.” In: DUMOULIN (C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, p. 70 330 E. Lecuppre-Desjardin « Les lumières de la ville : recherche sur l’utilisation de la lumière dans les cérémonies bourguignonnes (XIV-XVe siècle) » In : Revue historique, 301, (1999), p. 28 331 Ibid. pp. 37- 43
Pagina | 105
van den heylighen Sacramente ende van half ouxste ter dyscpoorten tharen ymbiten, metghaders
der vorschreven poort cnapen diere met pleghen te ghane neffens de voorschreven keersen,
vertheert te Gillis van Rossem: vj s. iiij d. gr. 332” We komen ook te weten dat de stadstoortsen
hersteld werden met oude wasresten. Als ze echt helemaal waren opgebrand, werden ze
vervangen door nieuwe exemplaren. Dendermondse gezellen werden ook wel eens met
stadstoortsen naar de processie van Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke gezonden333
Ook het element ‘muziek’ droeg zijn steentje bij aan het publieke spektakel. Hieronder geeft
de grafiek, gebaseerd op onze steekproef, alle kosten weer die gemaakt werden voor de
muzikale begeleiding van de processie. De algemene evolutie toont een groei met een voorlopig
hoogtepunt in 1552-1553. Ook hier zien we weer de impact van troebele tijden. We hebben aan
de hand van de stadsrekening van 1552-1553 het percentage berekend dat weggelegd was voor
de muzikanten, namelijk 41 % van de totale uitgaven. Daarmee kunnen we toch stellen dat de
muzikanten met een groot deel van de koek gingen lopen en kunnen we afleiden dat ze een
belangrijke rol speelden in de processies.
. In een latere
fase zien we ook hoe Lebbekenaars met kaarsen onze processie vervoegen.
In het begin van de vijftiende eeuw bleven de muzikanten veelal beperkt tot trompetters,
pypers, snaerspelers ( strijkers) en menestruels of andere muzikanten. Toch waren er enkele
rekeningen die ons meer informatie verschaften over eventuele andere muzikanten. De
rekening van 1393-1394 is daarvan een goed voorbeeld: “[…] vele diverssche ministreels waren,
trompers, pypers (doedelzakspelers), akaerspeelres (paukslagers), up erpen, up luitten spelende
ende menegherande andere manieren[…] 334” In de loop van de 15e en 16e eeuw breidde hun
aantal en diversiteit nog verder uit. Zo evolueerde hun aantal van 56 in 1470, naar 71 in 1477,
69 in 1522, 80 in 1561 en 136 in 1568. De vraag naar muzikanten was zo groot dat ze zelfs
vergoed werd om in Dendermonde te komen wonen: “Betaelt ae Anthonis Van Kincom
schalmeyere om dat hi in de stadt sou comen woonen” 335
332 J. Broeckaert, ‘De oudste Stadsrekening van Dendermonde (1377-1378), gevolgd door die over 1392-1393’. In: G, O.K.D. gedenkschriften, 2de reeks, deel XIII., 3e/4e afl., 1910, p. 220
. Ze werden gelokt uit alle uithoeken
333 Bijvoorbeeld ARA SR nr. 37978, 1393-1394, f° 20v.: “Item so waren gesonden ten ommeghanghen ende processie tsoner Vrouwe van Lebbeke in september ter eere van gode ende onser Vrouwe IIIJ gesellen met toortssen die omme draghende van der poort weghe der af hemlieden betaelt XI d. gr. “ 334 ARA SR nr. 37978, 1393-1394, f° 20 r. 335 Leo Pée, “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane elementen in de Dendermondse ommeganghen.”p. 40, J. Van Lantschoot, De ommegang van Dendermonde(verzamelwerk). Dendermonde, Drukkerij ‘Het Ros Beiaard’, 1930, p. 20
Pagina | 106
van het Graafschap Vlaanderen en daarbuiten. Delegaties uit Gent, Brussel, Antwerpen,
Mechelen en Stekene werden door het stadsbestuur uitgenodigd deel te nemen, maar er waren
nog andere groepen die uit eigen beweging naar Dendermonde kwamen336
De instrumenten van de muzikanten en ook de vier stadskaarsen werden versierd met
vaandels waarop het stadswapen van Dendermonde was afgebeeld. De dragers van de
stadstoortsen werden ook voorzien van handschoenen afgewerkt in de Dendermondse
stadskleuren; rood en wit
.
337
.
336 Leo Pée, art. cit. p. 40 337Leo Pée, art. cit. p. 40
231 224
716
456
279
689
544
915 804
644
1264
1204
1270
1155
63 d 0
d 200
d 400
d 600
d 800
d 1.000
d 1.200
d 1.400
1398
- 13
99
1410
1421
- 14
22
1429
- 14
30
1442
- 14
43
1453
- 14
54
1464
- 14
65
1475
- 14
76
1486
- 14
87
1497
- 14
98
1505
- 15
06
1519
- 15
20
1530
- 15
31
1541
- 15
42
1552
- 15
53
1563
- 15
64
1574
- 15
75
1585
- 15
86
Evolutie: Totale uitgaven Muziekanten
Pagina | 107
3.2 Religieuze en profane elementen
Naast de muziekgroepen zien we nog drie grote groepen steeds wederkeren in de
stadsrekeningen: de schuttersgilden, de rederijkerskamers en de Dendermondse begijnen.
Hieronder werpen we een blik op de deelnemers en op andere elementen die in de processie
voorkwamen.
3.2.1 Dendermondse begijnen
De “Dendermondse begijnen” vinden we pas in de stadsrekening van 1393-1394 terug. Het
valt niet te achterhalen of ze voorheen ook deelnamen aan de processie en de ommegang. Zeker
is dat ze vanaf dan een jaarlijks wederkerend fenomeen worden. In 1393 treffen we de post:
“Item gheshynct den beghinen van der beghynhove, mids dat zy in de vorscrevene processie
ommegheinghen ende den ommeghance holpen vercieren […] 338”. Wellicht versierden ze de
processie enkel en alleen door een collectieve aanwezigheid in religieuze klederdracht. In de
andere rekeningen worden zij steeds vermeld als: “ omme dat zy gaen met state in processie339”
of “ dat zy met state van heure convente ghegaen heeft inde processie ten ommeganghe ende
dedicatie vander kercken 340”. Op het einde van de veertiende eeuw kregen ze nog vier stopen
wijn voor hun deelname, maar later valt het op dat de begijnen steeds het vaste bedrag van 3 s.
gr. kregen voor hun bewezen diensten341. Hun aanwezigheid in de processie kan misschien
verklaard worden doordat de begijnen en de cisterciënzerinnen een toonaangevende rol
hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de viering van het Heilige Sacrament tijdens de
misviering. Ondanks ze geen hand hadden in de voorschriften over de viering van het Heilig
Sacrament, stonden de voornaamste pioniers wel open tegenover de begijnbeweging en zullen
zo dus wel een invloed hebben gehad op de invoering van het Sacramentsfeest.342
338 L. Pée art. cit. P. 27
Sommige
jaren kregen ze het gezelschap van de abdissen van het Zwijveke en van de Cisterciënzerorde
en Ter Roosen in Waasmunster. Uiteraard werden ook mannelijke geestelijken uitgenodigd
voor de processie. In het begin werden alle omliggende abdijen aangeschreven: de abdijen van
Sint Baafs en Sint Pieters van Gent, de Benedictijnen van Affligem, de Cisterciënzers van
339 L. Pée art. Cit. p. 27 ARA 38099, f°42 r en 38127 65 340 ARA, RK, nr. 38127 f. 65v 341 L. Pée art. cit. p. 27 342 Ch. Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen. , Leuven, Uitgeverij Peeters 1992, pp. 125-126
Pagina | 108
Boudelo, Geraardsbergen, Ninove, Dielegem en Grimbergen343
. Toch hebben we opgemerkt dat
hun deelnamen in de zestiende eeuw sterk verminderen. De wettelijke gezagdragers kregen in
de loop van de zestiende eeuw een prominentere rol toebedeeld.
3.2.2 Schuttersgilden
De schuttersgilden hadden een vooraanstaande positie in de processie en de ommegang.
In de eerste plaats treffen we de oudste schuttersgilde van Dendermonde aan: de Sint-Jorisgilde
van de voet- of kruisboog. Daar er veel bronnen in verband met de schuttersgilden verloren zijn
gegaan, valt het niet meer te achterhalen wanneer ze werd opgericht. Aimée Stroobants
vermoedt wel dat hun oorsprong terug gaat tot de eerste helft van de veertiende eeuw. In 1377
worden ze voor het eerst vermeld. Daarin wordt melding gemaakt van de deelname van de
gilde aan de processie van Onze-Lieve-Vrouw te Lebbeke. Stroobants meent dat het om een
oude traditie gaat omdat er weinig aandacht aan wordt besteed. De eerste taak van de Sint-
Jorisgilde bestond uiteraard uit een militaire opdracht. Ze stond in voor de verdediging van de
Dendermondse bevolking en verleende hun diensten aan de Heer bij militaire campagnes344.
Wellicht hadden ze in de veertiende eeuw al een privilege ontvangen maar het originele is
waarschijnlijk verloren gegaan. Daardoor werd het privilegie in 1451 opnieuw bevestigd door
Filips de Goede 345. We komen te weten in de stadsrekening van 1414 dat de gilde een eigen
banier meedroeg waarin het rode kruis en de voetbogen waren verwerkt346
343 L. Pée, art. Cit. p. 23
. Op de dag van de
kerkwijding wachtte de Sint-Jorisgilde hun collega’s van Lebbeke op aan de Brusselse poort om
van daaruit samen naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk te vertrekken voor de start van de
processie. De Sint-Jorisgilde van Lebbeke had de eer om het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van
Troost rond te dragen in de processie. Omgekeerd liepen de Dendermondse kruisboogschutters
mee in de processie van Lebbeke op 8 september ter ere van O.L.V.- Geboorte. Daar genoten zij
hetzelfde voorrecht dat de kruisbooggilde van Lebbeke genoot in Dendermonde; ze mochten
344 A. Stroobants, K. Bosteels, Schieten naar schijf en wip : De Dendermondse schuttersverenigingen : [Tentoonstelling], Dendermonde : Stadsbestuur, 1997, p. 22 345 A. De Vlaminck, Analyse sommaire des registres aux priviliges de la ville de Termonde. Termonde, Du Caju, 1876, Deuxieme registre, Zwartenboek, p. 15 346 L. Pée, art. cit. p. 28, ARA, SR, 1414 : “ Item betaelt Gilijse den Mol den scildere van den roeden vaesschen van olieverwen in der poort banieren ende wimpelen te makene ende in St-Jorijs banieren troede cruuse ende boghen, in al VI s. IId. Gr.”
Pagina | 109
het Vrouwenbeeld dragen347. Het was een sterke wederzijdse traditie die alleen onderbroken
werd wanneer externe omstandigheden het niet toelieten348
In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstond er een nieuwe schuttersgilde. Bij onze
steekproef werden ze vermeld als: “den hantboghe scutteren
.
349” , “ghesellen vanden hantboghe
schutteren350” en “ghulden vander hantboghe351”. Onder de lokale auteurs is er een beetje
verwarring over welke gilde het hier betreft. A. De Vlaminck beweert dat het de Sint-
Sebastiaansgilde is, maar Leo Pée benadrukt dat het hier ook kan gaan over de veel oudere Sint-
Gillisgilde. Beide gilden waren naast elkaar actief en hadden dezelfde plichten in de processie.
In 1542 liet Karel V beide gilden samensmelten onder de benaming van Sint-Sebastiaansgilde,
maar de Sint-Gilisgilde ging hiermee niet akkoord en verzocht de keizer dat ze ten minste hun
oorspronkelijke patroonheilige mochten behouden. In 1546 gaf Karel V toe en kreeg de gilde
een gezamenlijke aanroeping met beide patroonheiligen352
Tot slot doken in de loop van zestiende eeuw, namelijk in het rekenjaar 1562, de
busschieters van de Sint-Andriesgilde op in de ommegang
.
353. De gilde werd al in 1521 opgericht
en nam als patroonheilige de Heilige Andreas. Drie jaar later werd hun vereniging door keizer
Karel V bekrachtigd 354
.
3.2.3 Rederijkerskamers
Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw zien we een verandering optreden in de
processies en ommegangen. We kunnen die verandering deels verklaren door de opkomst van
de toneelspelen en tableau vivants. Zij waren het gevolg van nieuwe instellingen, namelijk de
347 L. Pée art. cit. p. 28 en A. Stroobants, K. Bosteels, Schieten naar schijf en wip : De Dendermondse schuttersverenigingen : [Tentoonstelling], Dendermonde : Stadsbestuur, 1997, p. 24 en De Vlaminck 348 Leo pee p. 28 en Jozef Dauwe de kruisboogschuutters van st Joris lebbeke pp. 16-17 349 ARA, RK, SR , nr. 37989, SR1410 350 ARA, RK, SR , nr. 37999, SR 1421-1422 351 ARA, RK, SR , nr. 38020, 1452-1453 352 A. Stroobants, Schieten naar schijf en wip pp. 31-35 en L. Pée art. cit. p. 37, 353 ARA, RK, nr 38105, SR 1562-1563 f°88 v: “ Tot hulpe van een nyeuv vandelinck dwelck zy groot gebreck hadden omme te verchieren den ommeganck ende te observeren de eere vanden stede, zes ponden grooten,[…]” 354 A. De Vlaminck, Analyse sommaire des registres aux priviliges de la ville de Termonde. Termonde, Du Caju, 1876, Deuxieme registre, Zwartenboek, p. 17
Pagina | 110
rederijkerskamers. De verandering had verder ook nog te maken met de nadrukkelijke
aanwezigheid van een groot aantal muzikanten (zie boven) 355
Er waren drie rederijkerskamers in Dendermonde. De eerste rederijkerskamer in
Dendermonde was de kamer van de Leeuwerik of Leeuwerck , die ontwikkelde zich uit het
gezelschap van de Dijkpoort
.
356. Leo Pée schrijft dat de “gesellen van der poort”, die in eerdere
rekeningen aan bod komen, te vereenzelvigen valt met de latere kamer van de Leeuwerck.
Vanaf 1445 worden ze officieel herkend door de stad. In de ommegang voerden de kamers
allerlei godsdienstige en allegorische taferelen op. Ze stonden vooral gekend voor hun
uitvoering van de passie van Christus357. Deze werd gebracht tijdens de processie of op een
podium. 358
De tweede vereniging was de Sint-Anthoniusgilde. De groep evolueerde uit een
amateurgezelschap van schermers uit de wijk het Keizerrijk. Ze werden zo genoemd daar ze
jaarlijks in de ommegang het Spel van Anthonius opvoerden. Vanaf 1467 namen ze deel aan de
Dendermondse processie. Daarin beeldden ze het leven van de stedelijke patroonheilige Heilige
Catherina uit. De tableaux vivants vonden plaats in groep in de ommegang, op een praalwagen
of op een houten slede. In 1478 verdwijnt de Sint-Anthoniusgilde in de bronnen. Wellicht werd
ze omgevormd of opgeslorpt door de rederijkerskamer van de Rosiers. Ze verkoos Sint-Michiels
als patroonheilige. Verder had de kamer ook een speciale verering voor de Heilige Dorethea,
wiens legende een geliefd thema werd in de processie
Tot slot was er de rederijkerskamer van de Distelieren. Ze werd gesticht in 1489 en was
bijgevolg de jongste kamer. Haar beschermheilige was Sint-Rochus, waardoor ze vaak als de
“ghesellen van Sente Rochus”359 wordt vermeld in de stadsrekeningen. Hun meest succesvolle
tafereel was de Hellewagen met de begeleidende duivels360. Na de processie speelden de
rederijkerskamers een mysteriespel op de Grote Markt van Dendermonde 361
355 L. Pée art. cit., p. 40
. Voor alle
356 DE VLAMINCK (A.)(1868). “De oude rederijkerskamers van Dendermonde”. In: GOKD, II, 1, 1976, p. 64 357 Bijvoorbeeld in de ARA, SR 1541-1542 : “Betaelt de ghesellen vanden Leeuwercken vande passie te spelene inden ommeghanck x s. gr.” 358 L. Pée art. cit. p. 42 359ARA, RK , SR nr. 1493-1494: “betaelt den ghesellen van sqente rochus, die de personnaigen van den duvels dit jaer ghevoert hebben in den ommeganc. De Vlaminck! Zie ook Léo Pee 360 SARA, RK, SR, 1493-1494: “betaelt den ghesellen van sqente rochus, die de personnaigen van den duvels dit jaer ghevoert hebben in den ommeganc. 361 L. Pee art. cit. p. 44
Pagina | 111
onderwerpen die de rederijkerskamers opvoerden in de processie, verwijzen we graag naar de
lijst, die als bijlage 3 is toegevoegd362
Zoals Anne-Laure Van Bruaene vermeldt, profileerden de gezelschappen in Dendermonde
zich vroeg in allerlei competities in Vlaanderen en Brabant. In Dendermonde traden ook
uitheemse rederijkerskamers op. Zo zouden de “ghesellen van den Pellecaen ofte Rethorike van
Hulst” in 1466 in Dendermonde gespeeld hebben
.
363
Toch waren de schuttersgilden en de rederijkerskamers niet de enige groepen die aan de
ommegang deelnamen. Zo was er bijvoorbeeld in het begin van de vijftiende eeuw het
broederschap van de Sint-Jacobsgilde. De lieden droegen de pelgrimsstaf met zich mee in de
ommegang. Aan het begin van de zestiende eeuw ontstond er een nieuwe broederschap,
namelijk de Broederschap van Sint-Pieter en Sint-Paulus. In de ommegang gingen ze gekleed als
Romeinen. Tot slot was er ook de groep van Dikkelvenne die naar Dendermonde afzakte voor
de relieken van H. Hilduardus en H. Christiana. In het eerste deel van de thesis hebben we reeds
de legende van deze heiligen uit de doeken gedaan. De afgevaardigden van Dikkelvenne
maakten elk jaar de reis naar Dendermonde om deel uit te maken van de processie en om een
offer te brengen aan de heiligen. Dit was zo afgesproken in het jaar 1519 in ruil voor kleine
stukjes van de relikwieën
.
364
We sluiten af met nog enkele opvallende profane elementen die in de ommegang vervat zaten.
Een opvallende groep zijn “de ghesellen van de Jeuderie of Juden”. Het waren lieden die Joden
speelden in de ommegang. In de laatmiddeleeuwse periode was de perceptie van de Joden erg
negatief. Ze werden afgebeeld als een volk dat Jezus verafschuwde en hem kwaad hadden
berokkend
.
365. Dus waarschijnlijk zijn ze ook in deze context aanwezig in de processie. Verder
was er in de tweede helft van de vijftiende eeuw ook een groep ‘maagden’. Leo Pée meldt dat
het mogelijks de communicanten van dat jaar waren of misschien al een vroege referentie naar
Ursula en haar 11.000 maagden366
362 Tabel Bijlage 1
.
363 A. L. Van Bruaene, Om beters wille., p.39 364 SR, 1574-1575, F36: “Betealt den lieden van Dickelvenne die alhier ghecommen zyn jaerlix haerlieden offerande doenen aen St. Hildewardt twee kannen wijns naer doude costumen III s. VI d. gr.” en Leo Pée p. 47 365 Jean Stengers, Les Juifs dans les Pays-Bas au Moyen Age, pp. 53-54 366L Pée art. cit. p. 38 en ARA, Stadsrekening, nr. 38020, f. 37v.: ”Betaelt den maechden die in den ommeganc ghinghen: XII gr.“
Pagina | 112
Uiteraard botsen we hier op het beroemde Ros Beiaard (1463-1464) en de legende van de
Vier Heemskinderen (1460). Verder rekent Leo Pée de draak van Sint Joris (1457), de
huppelpaardjes (1466), een reus (1468) en een klein reusje (1547), de Hellewagen met duivels
(1494) en tot slot twee kemels en een olifant- in de meeste rekeningen gewoon drie kemels
(1540) tot de profane elementen in de ommegang tussen 1450 en 1568. Hij waarschuwt ons
wel door te melden dat de draak van Sint Joris en de Hellewagen ook in hun religieuze context
moet gezien worden. Verder stelt hij zich ook de vraag of de kemels niet beter in de context van
de Drie koningen moet bestudeerd worden of met de stal van Bethlehem 367
.
3.3 Route
Aan het begin van deze thesis hebben we onze doelen voor deze verhandeling opgesomd.
Één daarvan was de reconstructie van de processieroute. Toch kwamen we snel tot de conclusie
dat het een onbegonnen zaak was. Bijgevolg trokken we naar de huidige stadsarchivaris Aimée
Stroobants om de problematiek te bespreken, maar eerst terug naar de bronnen.
De rekeningen hebben wel enkele Dendermondse plekjes aangeduid waar langs de
processie zou gelopen hebben. Zo meldt de vroegste rekening dat de processie langs de
Mechelse en Brusselse poort zou leiden, daarom kregen ze een grondige kuisbeurt. Verder is er
ook sprake van de Greffeningen368. Dit is een wijk in Dendermonde die vandaag de dag verwijst
naar het Sas369
367 L. Pée art. cit. p. 63
. In de middeleeuwen was het echter de straat die leidde naar de beestenmarkt.
Verder was ook het klooster van Zwijveke daar gevestigd sinds het begin van de 13e eeuw.
Daarnaast zou er ook een windmolen gevestigd zijn. Aan de start van ons tijdvak was de wijk,
die helemaal reikte tot aan de Steenpoort, een dichtbevolkt gebied maar door de vele oorlogen
368 ARA, Stadsrekening, nr. 37973,1377-1378 f. 21 v.: “ Item ghegheven Goessine van den Herdwinkle ende zinen hulpenen vande weghen buten Bruessel poorten, ende buten Greffeninghe te slechtene ende te bereedene over grachte ende over sloote daer de processien liden zoude: III s. VI d. gr.” en ARA, Stadsrekening, nr. 38005 1429-1430, f. 62 v.: “Janne Rubuf betaelt van den weghe te slechtene uuyt der Melchelse poort die weder te vermakene als de processie lieden: XII d.gr..” 369 L.. Bruynincx. Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en Roose, 1965, p. 34
Pagina | 113
verdwenen de huizen. Aan het begin van de 18e eeuw trof men er bijna geen gebouwen meer
aan370
Andere aanwijzingen die verwijzen naar de stedelijke ruimte zijn gegevens over versiering
en onderhoud. Zo werden bestuurlijke instellingen tijdens de processie versierd. De vloer van
het Schepenhuis werd bezaaid met bloemen en ander strooisel
.
371. Verder werden ook de
stadskannen geschuurd en schoongemaakt met het oog op wijnbedeling tijdens de feestdag372
Aan de hand van deze elementen zijn we samen met de stadsarchivaris beginnen
brainstormen. Hij kon het zich niet inbeelden dat de processie langs de Greffingen zou lopen
daar dit een smal en vuil straatje was. Hij gelooft eerder dat de processie in de buurt van de
Grote markt bleef en eventueel langs de Sint-Gillisstraat de Brusselse poort aandeed. Doch laat
deze theorie de Mechelse poort links liggen.
.
Overigens is ook de traditie van het mysteriespel op de Grote Markt na de processie een
aanwijzing. Uiteraard weten we ook dat de Onze- Lieve-Vrouwkerk het start- en eindpunt was
van de processie.
Onze persoonlijke hypothese gaat als volgt; de processie startte in het religieuze hart van de
stad meer bepaald in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, ging daarna ofwel langs de Savaanstraat of
langs de Grote Markt naar de Koornaard. Om zo richting de stadspoorten te gaan. Via de
Torrestraat ging de processie dan naar de Mechelse poort, waarna ze langs de stadsomwalling
naar de Brusselse poort liep. Via de Sint- Gillisstraat kon de processie dan op zijn stappen
terugkeren naar de kerk. Na de processie eindigde het ritueel tenslotte op de Grote Markt om
naar het mysteriespel te kijken.
In onze persoonlijke hypothese worden de Brusselse en de Mechelse poort wel
opgenomen in de processie. We geloven dat ze belangrijke stedelijke elementen waren in de
processie daar ze toch een hoge symbolische waarde hadden. Die symboliek was waarschijnlijk
nog versterkt na de Gentse oorlog. Beide poorten werden namelijk verwoest en terug
opgebouwd met Gentse fondsen. Ze werden tekens van stedelijke identiteit. Verder hebben we
370 A. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde : geschiedkundige opzoekingen, V II, P. 141 371 ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 22 r: “ Item vande stroyssele ghestroit up scepenen camere up den dach van der dedicacien[…]” 372ARA, Stadsrekening, nr. 37973, f. 22 r: “ Item vande der poort kannen te schuerene ende schoone te makene teghen den dach van der feeste […]”
Pagina | 114
de Savaanstraat373 erbij betrokken daar vele voorname personen wonen. Zo troffen we daar
enkele stenen aan en het wevershuis. Toch een heel belangrijke ambacht in de stad, daar ze van
de textielindustrie leefden. Daarnaast ligt op de hoek van de Savaanstraat de Greffeningenwijk
dus op die manier wordt die ook aan de route toegevoegd. De Koornaard374
representeerde het
commerciële hart van de stad. Daarom mocht daar ook niet aan voorbij gegaan worden. Verder
liep de processie dan ook langs het nieuwe en oude Begijnhof. Daar de begijnen sinds jaar en
dag deel uitmaakten van de processie lijkt dit ons ook een logische keuze. Uiteraard is dit maar
een hypothese. Doch lijkt ze te passen in ons theoretisch discours en lijkt het een bevestiging
van de Dendermondse stedelijke waarden.
373 A. De Vlaminck, De stad en de heerlijkheid van Dendermonde, p. 132-135 374 Ibid. p. 158
Pagina | 115
Algemeen Besluit
De opzet van deze thesis was een kritische analyse over de processiecultuur in
Dendermonde tijdens de overgang van de late middeleeuwen naar de Vroeg Moderne Tijd.
Hierbij hadden we vooral aandacht voor het voorkomen van de processies, hun evolutie in hun
historische context en ten opzichte van andere processies uit de Zuidelijke Nederlanden.
Verder lag de focus ook op een bredere theoretische omkadering waarin de Dendermondse
processie konden worden geplaatst. Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van de
Dendermondse stadsrekeningen (1377-1587) en de kerkrekeningen (1560-1601).
In het eerste deel wordt Dendermonde gekaderd volgens alle domeinen van de
geschiedenis. Dit is noodzakelijk om de latere evoluties in de processies te begrijpen en te
herkennen. Het tweede deel is een uiteenzetting van de gebruikte bronnen en methodieken
waarop ons onderzoek steunt. Opnieuw een belangrijk onderdeel daar we kennismaken met de
complexe structuur van de stads- en kerkrekeningen. Vervolgens kwam er zeer uitgebreid
theoretisch luik aan te pas om de ware aard van de processiecultuur in de Zuidelijke
Nederlanden bloot te leggen. Het vierde onderdeel bestaat uit een literatuurstudie om tot slot te
eindigen met een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de Dendermondse processies.
Naast de analyse van de Dendermondse processiecultuur, is het theoretische luik een
van de belangrijkste element van in deze thesis. Ons doel bestond erin op zoek te gaan naar een
algemene kenmerken van de processiecultuur in de Zuidelijke Nederlanden. Bijgevolg vonden
we goed om de wortels van de ritueelstudie te bestuderen, aangezien die ritueelstudie aan de
grond ligt van alle vernieuwingen in het historische rituele discours. Het was daarbij van groot
belang te erkennen dat we hier te maken hebben met een vorm van historische antropologie.
Aan de hand van antropologische ideeën , zoals de thick description van Clifford Geertz gaan wij
onze bronnen benaderen. Hoofdzakelijk wou Geertz erop wijzen dat alles een context heeft.
Niets staat los van zijn omgeving en iedereen wordt er constant door beïnvloed. Naast de
banden met de antropologie, leren we ook op welke manier processies bestudeerd werden de
afgelopen vijftig jaar. Eerst en vooral zien we dat er een tweedeling ontstaat tussen processies
enerzijds en plechtige intreden anderzijds. Het grootste verschil tussen beide is de rol van de
vorst. Zo speelt hij in de plechtige intreden de hoofdrol. Iets wat de ceremoniële Bourgondische
Pagina | 116
hertogen wel wisten te smaken. Hierdoor evolueerde de plechtige intreden na verloop van tijd
tot een propagandistisch instrument. Al die pracht en praal was de ultieme manier om de massa
te verblinden en een vals gevoel van politieke eenheid te laten opwekken. De processies op hun
beurt waren symbolisch geladen evenementen waaruit communitas en stedelijke identiteit uit
voort vloeide. Een laatste aspect was het belang van de stedelijke ruimte tijdens de uitvoering
van die publieke spektakels. We moesten eerst en vooral de ruimte gaan bepalen. Bij de
processies hebben we uiteraard te maken met een rituele ruimte. Een stedelijke ruimte die
beladen is met symbolische waarde die ontstaat door de opvoering van rituele acties.
Dankzij de theoretische omkadering kunnen we nu met een kritisch oog de
Dendermondse processies benaderen. We probeerden op zoek te gaan naar herkenbare
fenomenen door middel van een interstedelijke vergelijking en een uitgebreide literatuurstudie.
Toch kregen we af te rekenen met een probleem, namelijk een gebrek aan bronnen. Op het
eerste zicht is dit een raar besluit aangezien we een uitgebreide reeks stadsrekeningen en zelfs
kerkrekeningen tot onze beschikking hadden. Toch ontbreekt hier een sociale kijk op de zaak,
meer bepaald een acuut tekort aan narratieve bronnen. Een tweede probleem heeft ook met het
gebrek aan bronnen te maken. Het bombardement van 1914 te Dendermonde heeft er jammer
genoeg voor gezorgd dat het rijke Dendermondse archief in vlammen is opgegaan, waardoor
lokale auteurs steeds uit het zelfde vijvertje vissen. Hierdoor is het bijna een onmogelijke
opdracht geworden om nieuwe inzichten te vinden. We hebben dit toch proberen te doen aan
de hand van een kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Tot slot hebben we ons gewaagd aan de
problematiek van de route die de processie onderging in de stad. Op basis van ons theoretische
achtergrond is nu een hypothese ontstaan, die een mogelijk antwoord bied op het vraagstuk.
Pagina | 117
Bibliografie
Primaire bronnen
Brussel, Algemeen Rijksarchief
Rekenkamer, 37973-38295: stadsrekeningen van 1377 tot 1798
Dendermonde, Stadsarchief, Archief van de O.-L.-Vrouwecollegiale
Kerkrekeningen 1560-1601
Verhalende bronnen
BLOMME (A.), « Chroniques des Termonde. » In : G.OK.D. II, deel 4( 1892-1893), pp. 1-96, 113-208, 286-428
BROECKAERT (J.), “Dendermondiana, IX, Processie ter gelegenheid der geboorte van eenen koninklijken prins.” In: GOKD, II, deel 5, pp. 211-212
DE ROOVERE (A.). Dits die excellente Cronike van Vlaenderen beghinnende van liederick Buc den eersten Forestier tot den laetsten, die door haer vrome feyten, namaels Graven van Vlaendren ghemaect worden, achtervolghende die rechte afcomste der voors graven, tot desen onsen doorluchtichsten hoochgheboren Keyser Karolo, gheprent tAntwerpen, Willem Vorsterman, 1531, 300 folio‟s GOOSSENS (L). , ‘Mislukte Gentse overval op Dendermonde, of Dendermondse overwinning op de Gentenaars volgens Jehan Froissart.’ In: GODK , Vierde reeks, deel 25, (2006), p.193
MAESTERTIUS (J.) , Beschryvinge vande stadt ende landt van Dendermonde t’Samen gestelt by Jacob Maestertius: anastatische herdruk naar de editie Leiden 1646 aangevuld met de tekeningen uit het Hultemexemplaar/ heruitgegeven en toegelicht door Jozef Dauwe. Dendermonde, Koninklijke Bibliotheek, 1994,
Pagina | 118
Uitgegeven bronnen
ASHLEY (K.) & HÜSKEN (W.) eds. Moving Subjects: processional performance in the Middle Ages
and the Renaissance. Amsterdam, Rodopi, 2001, 257 p.
ARNADE (P.). “ City, state and public ritual in the Late- Medieval Burgundian Netherlands. “
In: Comparative Studies in Society and History, Vol. 39, Nr. 2 (1997), p. 300-318
ARNADE (P.). Realms of ritual : Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent.
London/Ithaca (NY), Cornell university press, 1996, XIII, p. 298
ARNADE (P.). “Crowds, banners, and the marketplace: symbols of defiance and defeat during
the Ghent War of 1452-1453”. In: Journal of Medieval and Renaissance Studies, Vol. 24, Nr. 3
(1994), p. 471-497
ARNADE (P. ) , Beggars, iconoclasts, and civic patriots : the political culture of the Dutch Revolt ,
Ithaca (N.Y.) : Cornell university press, 2008, 352
BELL (C.). Ritual theory, Ritual Practice. New York, 1992, X, 270 p.
BLOCKMANS (W.). « Le dialogue imaginaire entre princes et sujets: les joyeuses entrées en
Brabant en 1494 et 1496. » In : Publication du Centre européen d'études bourguignonnes
(XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, pp. 37-53
BLOCKMANS (W.). Eeuwen des onderscheids : een geschiedenis van middeleeuws Europa.
Amsterdam, Prometheus, 2002. 476 p.
BLOCKMANS, (W.P). & DONCKERS (E.). ”Self-Representation of Court and City in Flanders and
Brabant in the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries”, in: W.P. Blockmans en A. Janse
(eds.), Showing Status: Representations of Social Positions in the Late Middle Ages. Turnhout,
Brepols, 1999, pp. 81-111.
BLOKCKMANS (W.P) & PREVENIER (W.). Prinsen en poorters : beelden van de laat-middeleeuwse
samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998,
414 p.
BOONE (M.) “Urban Space and Political Conflict in Late Medieval Flanders.” In: Journal of
Interdisciplinary History, Vol. 32, No. 4, The Productivity of Urban Spacein Northern Europe
(Spring, 2002), pp. 621-640
Pagina | 119
BOONE (M) “De Sint-Lievensbedevaart: bouwsteen van de stedelijke identiteit van Gent (late
middeleeuwen en vroege 16de eeuw)” In: Handelingen der maatschappij voor geschiedenis
en oudheidkunde te Gent. 2007, p. 105-122
BOONE (M.). Inleiding tot de locale geschiedenis van de 12e -18e eeuw. Gent, Mens en cultuur,
2004, 290 p.
BOONE (M) EN LECUPPRE-DESJARDIN (E.), « Grains de blé, grains du chapelet. Economie et
dévotion entre Gand et Tournai à la fin du Moyen Age », in : L. Nys, D. Van Wijnsberghe
(éd.),Campin in context. Peinture et société dans la vallée de l’Escaut à l’époque de Robert
Campin (vers 1375-1445). Actes du colloque international organisé par l’Université de
Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis, L’Institut royal du Patrimoine artistique, et
l’association des Guides de Tournai, Tournai 30 mars,1er avril 2006, Valenciennes-Bruxelles-
Tournai, 2007, p.193-204
BOVYN (M.) , “De rechtspleging in het Land van Dendermonde.” In: GOKD, 4e reeks, deel 4, Jaarboek 1978-1979, pp. 43-65
BROWN (A.). “ Bruges and the Burgundian ‘Theatre-state”: Charles the Bold and Our Lady of
the Snow.” In: History, Vol. 84, Nr. 276 (1999), pp. 573-589
BROWN (A.). “Civic ritual: Bruges and the count of Flanders in the later Middle Ages.” In:
English Historical Review, Vol. 112, Nr. 44 (1997), pp. 277-299
BRUYNINCX (L.). Dendermonde, geschiedenis, gebouwen, folklore. Dendermonde, Bruynincx en
Roose, 1965, 419 p.
BUC (PH.). “Political Ritual: Medieval and Modern Interpretations.” In: GOETZ (H.), Die
Aktualität des Mittelalters. Bochum, Winkler, 2000, pp. 255-272
BUC (PH.). The dangers of ritual: between early medieval texts and social scientific theory.
Princeton, Princeton University Press, 2001, XI, 272 p.
BUC (PH.). “The monsters and the critics: a ritual reply.” In: Early Medieval Europe, Blackwell
Publishing 2007, 15 (4), pp. 441-452
BUC (PH.). “Ritual and interpretation: the early medieval case.” In: Early Medieval Europe,
2000, 9 (2), pp. 184-210
BURKE (P.). What is cultural history? Cambridge, Polity Press, 2008 (2e druk), 179 p.
Pagina | 120
BUSSELS (S.) & VAN OOSTVELDT (B.). “De traditie van tableaux vivants bij de plechtige intochten
in de Zuidelijke Nederlanden (1496-1635).” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 115
(2002), pp. 166-180
CASPERS (C.M.A.). De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentdag in de
Nederlanden tijdens de late middeleeuwen, Leuven, Peeters, 1992, 320 p
CAUCHIES (J.M.). « La signification Politique des entrées princières dans les Pays-Bas:
Maximilien D’Autriche et Philippe Le Beau ». In : Publication du Centre européen d'études
bourguignonnes (XIVe-XVIe s), 1994, n° 34, pp. 19-35.
CLARK (P.). European cities and towns: 400-2000, New York (N.Y.), Oxford university press,
2009, 412 p.
DAMBROISE (C.) en JORGE (A.M.). “La procession, miroir des mentalities.” In: DUMOULIN
(C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité réligieuse,
urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de l'Eglise
Cathédrale de Tournai, 1992, 127 p. DAUWE (J.). De kruisboogschutters van St.-Joris te
Lebbeke (1377-1796) : bijdrage tot de studie van de schuttersgilden in Oost-Vlaanderen. Gent:
Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundige, 1983, 185 p.
DAMBRUYNE (J.). Mensen en Centen: het 16de eeuwse Gent in demografische en economische perspectief, Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 2001, 446 p.
DARNTON (R.). The great cat massacre and other episodes in French cultural history, New
York, Basic Books, 1984, 284 p.
DEHANENS (E.). Dendermonde. Gent : Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad van Oost-
Vlaanderen, 1961, p. 255
DE VLAMINCK (A.). Inventaire des archives de la ville de Termonde. Termonde : Ducaju fils,
1866, 122 p.
DE VLAMINCK (A.)(1868). “Les Ancien chambre de rethorique”. In: GOKD, II, 1, 1976, PP. 45-49
DE VLAMINCK (A.). Cartulaire de la ville de Termonde. Gand : Annoot-Braeckman, 1877, 188 p.
DELIGNE (C.) en BILLEN (C.). Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et
territoires urbains (Moyen Âge-16e siècle), Turnhout, Brepols, 2007, 297 p.
Pagina | 121
DUMOULIN (C.J.) en PYCKE (J.). La Grande Procession de Tournai (1090-1992); une réalité
réligieuse, urbaine, diocesaine, sociale, economique et artistique, Doornik, Fabrique de
l'Eglise Cathédrale de Tournai, 1992, 127 p.
GEERTZ (C.). Negara: The Theatre State in Nineteenth-Century Bali. Princeton 1980, 295 p.
GEERTZ (C.). The Interpretation of cultures: selected essays. London, Fontana press, 1993, IX,
470 p.
HAEMERS (J.). De Gentse opstand 1449-1453, Kortrijk, UGA, 2004, 503 p.
HAEMERS (J.). “A moody community? Emotion and ritual in late medieval urban revolts”, in:
LECUPPRE-DESJARDIN (E.), VAN BRUAENE (A.-L.). Emotions in the heart of the city (14th-
16th century), Turnhout, Brepols, 2005, 298 p.
HAEMERS (J.) en LECUPPRE-DESJARDIN (E.). “Conquérir et reconquérir l‟espace urbain; Le
triomphe de la collectivité sur l‟individu dans le cadre de la révolte brugeoise de 1488.” In:
DELIGNE (C.) en BILLEN (C.). Voisinages, coexistences, appropriations; Groupes sociaux et
territoires urbains (Moyen Âge-19e siècle), Turnhout, Brepols, 2007, 297 p.
HANAWALT (B.) & REYERSON (K.). City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis,
University of Minnesota press, 1994, XX, 331 p.
HINDLEY (A.). Drama and community : people and plays in medieval Europe. Turnhout,
Brepols, 1999, XI, 294 p.
HUIZINGA, (J.). Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der
veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Amsterdam, Olympus, 2004
(27e dr.), 534 p.
JAMES (M.). “ Ritual, Drama and Social Body in the Late Medieval English town.” In: Past &
Present, Nr. 98 (1983), pp. 3-29
KERTZER (D.). Ritual, Politics and Power. New Haven, Yale university press, 1988, XI, 235 p.
KNIGHT (A.E.). “Processional theatre and the rituals of social unity in Lille.” In: HINDLEY
(A.). Drama and Community: People and Plays in Medieval Europe, Turnhout, Brepols, 1999,
pp. 99-109
KOZIOL (G.).“ Review article: The dangers of polemic: Is ritual still an interesting topic of
historical study?.” In: Early Medieval Journal, Blackwell Publishing, (2002) XI (4), pp. 367-
388
Pagina | 122
KOZIOL (G.). Begging pardon and favor: ritual and political order in early medieval France,
New York, Cornell University Press, 1992, 459 p.
LECUPPRE-DESJARDIN (E.). La ville des cérémonies : essai sur la communication politique dans
les anciens Pays-Bas bourguignons. Turnhout, Brepols, 2004, XIX, 407 p.
LECUPPRE-DESJARDIN (E.). « Les lumières de la ville : recherche sur l’utilisation de la lumière
dans les cérémonies bourguignonnes (XIV-XVe siècle) » In : Revue historique, 301, (1999),
pp. 23-43
LINDENBAUM (S.). “Ceremony and Oligarchy: the London Midsummer Watch”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 171-188 Th. Limburg-Stirum, Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome 6: Coustumes de la ville de Termonde. Brussel, Goemaere, 1896, pp. 1-25
MARKTSCHUKAT (J.) & PATZOLD (S.). Gechichtswissenschaft und Performative turn: Ritual,
Inszenierung und Performanz vom Mittelalter bis zur Neuzeit. Köln, Böhlau, 2003, 285 p.
MCRAE (G.). “Negara Ubud: The Theatre-state in Twenty-first-century Bali”, In: History and
Anthropology,Vol. 16, No. 4, December 2005, pp. 393–413
MCREE (B.). “The social meaning of Guild ceremony”. In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle
in Medieval Europe. Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp. 189-207
MORREN (P.). Van Karel de Stoute tot Karel V (1477-1519), Antwerpen, Garant, 2004, 203 p.
MUIR (E.). Ritual in Early Modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1997,
291 p.
MEULEMANS (A.). “De Leuvense Rederijkerskamer”, In: Eigen schoon en de Brabander,
53(1970), pp. 87-111
NICHOLAS (D.). Town and Countryside: social, economic, and political tensions in fourteenth
century Flanders. Brugge : De Tempel, 1971, 373 p.
NICHOLAS (D.). “In the pit of the Burgundian Theater State: Urban Traditions and Princely
Ambitions in Ghent 1360-1420” In: Hanawalt B. (ed.).City and Spectacle in Medieval Europe.
Minneapolis, University of Minnesota press, 1994, XX, pp.271-295.
Pagina | 123
PÉE (L.). “ Vande processien en de ommeganghen. Een peiling naar de religieuze en profane
elementen in de Dendermondse ommeganghen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige
kring van het land van Dendermonde, deel 4 (1999), 18, pp. 7-154
PÉE (L.). “ De bevolkingsevolutie in het land van Dendermonde van 1469 tot 1620.” In:
Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het land van Dendermonde, IV, 1975, pp.
129-159
PENNEMAN (TH.). “De Ros Beiaard-Ommegang te Dendermonde 1377-1789.” In: GODK, Reeks
IV, Deel 1, pp. 3-119
PHYTIAN-ADAMS (CH.). “Ceremony and the Citizen: The Ceremonial Year at Coventry, 1450–
1550.” In: Clark (P.) ed. Crisis and Order in English towns 1500-1700: Essays in Urban
History., London, Routledge & Kegan Paul, 1980, pp. 57-85
Prevenier W., « Quelque aspects des comptes communaux en Flandre au Moyen âge. » In:
Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XVIe siècle : colloque internationale .Brussel,
Pro Civitate, 1964, p. 138
PREVENIER (W.), BLOCKMANS (W.), De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen,
Mercatorfonds, 1983, 404 p.
RAMAKERS (B.A.M.). Spelen en figuren: toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen
middeleeuwen en Moderne tijd. Amsterdam : Amsterdam university press, 1996, 507 p.
RAO (U.). “Ritual als Performanz: Zur Charakterisierung eines Paradigmenwechsels..” In:
Zeitschrift für Religions- und Geistesgeschichte, Vol. 59, Nr. 4 (2007), pp. 351-370
RUBIN (M.). Corpus Christi: the eucharist in late medieval culture. Cambridge, Cambridge
university press, 1991, 432 p.
SOLY (H.). “Plechtige intochten in de steden van de Zuidelijke Nederlanden tijdens de
overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd: communicatie, propaganda, spektakel.” In:
Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 97, 1984, pp. 341-361
SPONSLER (C.). “The Culture of the spectator: Conformity and Resistance to Medieval
Performances.” In: Theatre Journal, Vol. 44, No. 1 (Mar., 1992), pp. 15-29
STABEL (P). De kleine stad in Vlaanderen : bevolkingsdynamiek en economische functies van de
kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw). Brussel :
Paleis der Academiën, 1995, 320 p.
Pagina | 124
STABEL (P.) Dwarfs among giants: the Flemish urban network in the Late Middle Ages. Leuven
: Garant, 1997, p. 287
STAELENS (S.). De schepenbank van Dendermonde onder Lodewijk van Male (1346-1384) en
het huis van Bourgondië (1384-1482). (Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Gent), 2005,
291 p. ( Promotor: J. Dumolyn)
THART (M.) & VAN DER HEIJDEN (M.). “Het geld van de stad. Recente historiografische trends in
het onderzoek naar stedelijke financiën in de Nederlanden”, In: Tijdschrift voor Sociale en
Economische Geschiedenis, 3, 2006, pp. 3-35.
TOUSSAERT (J.). Le sentiment religieux, la vie et la pratique religieuse des laics; en flandre
maritime et au „West-Hoeck‟ aux XIVe, XVe et début du XVIe siècle, Parijs, Plon, 1963, 886 p.
TURNER (V.). The ritual process; structure and anti-structure, Londen, Routledge and Kegan Paul, 1969, 213 p. TWYCROSS (M.). “Worthy women of the old testament: the ambachtsvrouwen of the Leuven
ommegang.” In: STRIETMAN (E.), HAPPÉ (P.). Urban theatre in the Low Countries, 1400-
1625, Turnhout, Brepols, 2006, 317 p.
VAN ACKERE (V.). Gentse processies en het collectief gebruik van de publieke ruimte in de
periode 1477-1492. (Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling Gent) 2010, p. 199 (Promotor:
Prof. M. Boone)
VAN BRUANE (A-L.). Om beters wille: Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke
Nederlanden (1400-1650). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, 376 p.
VAN SCHAFTINGEN (J.). “Naer de groete armoede ende onghereetschepe. Dendermonde 1377-
1405 volgens de stadsrekeningen.” In: Gedenkschriften van de oudheidkundige kring van het
land van Dendermonde, deel 4 (1998), 17, pp. 53-254
VAN UYTVEN (R.). Stadsfincanciën en stadsekonomie te Leuven; van de XIIe tot het einde der
XVIe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1961, 723 p.
VAN WERVEKE (H.). De Gentsche stadsfinanciën in de Middeleeuwen, Brussel, Hayez, 1934,
423 p.
ZIKA (C.). “Hosts, processions and pilgrimages: controlling the sacred in fifteenth-century
Germany”, In: Past and Present, 118(1988), pp. 25-64
Pagina | 125
Websites
Stadsbestuur van Dendermonde, Bekende Dendermondenaars: Jacobus Maestertius, in: <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3739> geraadpleegd op 12. 04. 2012
Stadsarchief van Dendermonde, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden. In: < http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op 10 mei 2012, p.14
Stadsarchief van Dendermonde, Inventaris archief van Onze- Lieve-Vrouwe Kerk, In : <http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=4444> geraadpleegd op 17 mei 2012
Narrative sources. In: < http://www.narrative-sources.be/naso_detail_nl.php> geraadpleegd op 20 mei 2012