UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN
BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2011– 2012
Economische opportuniteiten van bio-
energie in Noordwest-Europa
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie
Willem Stasse
onder leiding van
Prof. dr. Johan Albrecht
I
II
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Willem Stasse
III
Dankwoord
Het tot stand komen van deze thesis heb ik te danken aan heel wat mensen. Ik zou dan ook
graag enkele van hen mijn dank willen betuigen.
Eerst en vooral zou ik mijn promotor, Prof. dr. Johan Albrecht, willen bedanken. Prof. dr.
Johan Albrecht wil ik bedanken voor het aanreiken van het ontwerp en voor de kritische
evaluatie van mijn tekst. Daarnaast wil ik Elien Vulsteke bedanken voor het doornemen van
mijn tekst, het bieden van bepaalde inzichten en verschaffen van nodige informatie en
bemerkingen. Haar positieve aanmoedigingen hebben me geholpen door te zetten en deze
masterproef tot een goed einde te brengen.
Tenslotte wil ik mijn vrienden, mede studenten en kennissen bedanken voor de vele
aanmoedigingen. Mijn familie, mijn ouders en mijn vriend wil ik bedanken voor hun
blijvende morele steun gedurende de afgelopen maanden.
IV
Inhoud
Deel 1. Inleiding ................................................................................................................... 1
1.1. Hernieuwbare energie, investeren in een toekomst ..................................................... 1
1.2. Hernieuwbare energie .................................................................................................. 2
1.2.1. Hernieuwbare warmte, elektriciteit en biobrandstof. ........................................... 3
Deel 2. Hernieuwbare energie in Europa.............................................................................. 5
2.1. Investeringen en doelstellingen van Europa ................................................................ 5
2.2. Bio-energie in Noordwest-Europa ............................................................................... 6
2.2.1. Bio-energie ........................................................................................................... 6
2.2.2. Noordwest-Europa ............................................................................................... 9
2.2.3. België ................................................................................................................. 10
2.2.4. Duitsland ............................................................................................................ 10
2.2.5. Frankrijk ............................................................................................................. 11
2.2.6. Ierland ................................................................................................................. 11
2.2.7. Groothertogdom Luxemburg .............................................................................. 11
2.2.8. Nederland ........................................................................................................... 12
2.2.9. Verenigd Koninkrijk .......................................................................................... 12
Deel 3. Economische opportuniteiten ................................................................................. 13
3.1. Beperken van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen ..................................... 13
3.1.1. Belang van Noordwest-Europese havens ........................................................... 16
3.2. Bio-energie en opportuniteiten binnen de landbouw ................................................. 17
3.2.1. Mogelijkheden om land vrij te maken voor bio-energie .................................... 17
3.2.2. Competitie .......................................................................................................... 20
3.2.3. Creëren van tewerkstelling ................................................................................. 20
3.3. Subsidiesystemen en kost .......................................................................................... 23
3.3.1. Subsidiesystemen ............................................................................................... 24
3.3.2. Kost .................................................................................................................... 25
Deel 4. SWOT-analyse ....................................................................................................... 27
Deel 5. Besluit .................................................................................................................... 29
Deel 6. Referenties ............................................................................................................. 31
V
Lijst met afkortingen
Afkorting Voluit
€
€ct
BEE
BeNeLux
BNP
ECN
EU
EU27
GWh
Ktoe
Mtoe
MWh
NREAP
NWE
PJ
RFTO
Euro
Eurocent
Biomassa Energie Europa7
België Nederland Luxemburg
Bruto Nationaal Product
Energieonderzoekscentrum van Nederland
Europese Unie
België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen,
Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië,
Slowakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden en het
Verenigd Koninkrijk
Giga Watt per uur
Kilo ton olie equivalent
Mega ton olie equivalent
Mega Watt per uur
National Renewable Energy Action Plan
Noordwest-Europa
Petajoule
Renewable Fuel Transport Obligation
VI
Lijst met figuren en tabellen
Figuur 1. Wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie (2004-2010) 2
Figuur 2. Aandeel hernieuwbare energie binnen de wereldwijde energie consumptie 2
Figuur 3. Wereldwijde productie van bio-ethanol en biodiesel (2000-2010) 4
Figuur 4. Wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie met Europa als koploper
(2010)
5
Figuur 5. Primaire productie van hernieuwbare energie in Noordwest-Europa (1998-
2009)
9
Figuur 6. Schatting van de totale bijdrage van biomassa in NWE om het streefcijfer
voor 2020 te behalen voor het aandeel van energie uit biomassa in elektriciteit (2010-
2020)
15
Figuur 7. Warmte generatie uit biomassa voor de verschillende landen in NWE (2010-
2020)
15
Figuur 8. Wereldwijde handelsroutes van houtpellets in 2009 16
Figuur 9. Voorspellingen van beschikbare gronden voor het kweken energiegewassen
in Noordwest-Europa
18
Tabel 1. Energie consumptie van alle 27 EU lidstaten 1
Tabel 2. Verschillende types en subtypes biomassa met hun herkomst en opgeleverde
biomassa
7
Tabel 3. Gespecificeerd doel van bruto energieverbruik uit hernieuwbare bronnen en
uitgestippeld traject voor het behalen van deze 2020 doelstelling
9
Tabel 4. Algemene gegevens van Noordwest-Europese landen 10
Tabel 5. Energieafhankelijkheid binnen Noordwest-Europa voor petroleumproducten
en aardgas
13
Tabel 6. Landbouwgronden gebruikt voor het kweken van energiegewassen (2007) 17
Tabel 7. Landbouw werkgelegenheid en het reële landbouwinkomen in Noordwest-
Europa
21
Tabel 8. Kosten van landbouwresiduen in NWE 22
Tabel 9. Netto tewerkstellingsgroei in hernieuwbare energiesector en landbouw (2000-
2010) (Voltijdse tewerkstelling/jaar)
23
Tabel 10. Feed-in Tarieven (€/MWh) en Groenestroomcertificaten (GSC) (€/MWh)
voor elektriciteitsproductie uit biomassa en biogas volgens
25
Tabel 11. Gemiddelde kost van elektriciteitproductie voor verschillende technologieën
in NWE
26
Tabel 12. SWOT analyse van biomassasector binnen Noordwest-Europa 27
VII
Nederlandse samenvatting
Hernieuwbare energie is actueler dan ooit te voor. De laatste decennia wordt het tegengaan
van de klimaatveranderingen als een noodzaak aanzien en hernieuwbare en duurzame energie
vormen een essentieel onderdeel van de oplossing tegen de klimaatverandering. Wereldwijd
worden maatregelen genomen en wordt het belang van hernieuwbare energie erkent. Europa
heeft erg ambitieuze doelstellingen gedefinieerd die voornamelijk gebaseerd zijn op het
beperken van de uitstoot van broeikasgassen en het beperken van de energieafhankelijkheid,
maar binnen dit beleid is duurzame ontwikkeling van de rurale gebieden evenzeer een
belangrijk agendapunt. In 2010 werd wereldwijd een recordbedrag van $211 miljard
geïnvesteerd in hernieuwbare energie, meer dan $55 miljard werd geïnvesteerd door Europa
waarvan de grootste bijdrage van Duitsland en Italië kwamen. De productie van elektriciteit
uit biomassa is in de EU meer dan verdubbeld in tien jaar tijd van 40,5 TWh (2000) naar
107,9 TWh (2009). De snelle ontwikkeling van de bio-energiesector in de laatste jaren is in
hoofdzaak toe te schrijven aan het beleid dat gevoerd werd in deze context. Binnen deze
masterproef wordt dieper ingegaan op de economische opportuniteiten van bio-energie in
Noordwest-Europa. De doelstellingen van de verschillende Noordwest-Europese landen tonen
aan dat biomassa in de toekomst een belangrijke bijdrage zal leveren in de verdere toename
van hernieuwbare elektriciteitsproductie. Door het gebruik van biomassa voor het opwekken
van energie in Noordwest-Europa kan de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in deze
landen afnemen. Verder zorgt het gebruik van biomassa voor een diversificatie van de energie
toelevering en bestaat de mogelijkheid tot het creëren van tewerkstelling in rurale gebieden,
maar ook creatie van indirecte tewerkstelling. Europa wordt gezien als een leider in
technologisch en wetenschappelijk onderzoek naar energie opgewekt uit biomassa. Verder
dient rekening gehouden te worden met mogelijke bedreigingen van andere energiemarkten,
de hoge loonkost en de kost van biomassa. Er zullen gezamenlijke inspanningen geleverd
moeten worden om bio-energie op sociaaleconomisch vlak aanvaardbaar te maken en jobs
binnen de sector aantrekkelijk te maken. Samenwerking tussen verschillende actoren
(belangengroepen, milieuorganisaties, overheden…) kan helpen om de locale bevolking te
stimuleren in het aanvaarden en gebruiken van biomassa-energie.
Inleiding
1
Deel 1. Inleiding
1.1. Hernieuwbare energie, investeren in een toekomst
Reeds gedurende enkele decennia is er een wereldwijd besef dat er daadwerkelijk ingegrepen
moet worden om het gebruik van fossiele brandstoffen zoals olie, gas en steenkool te
beperken. De slinkende voorraden fossiele brandstoffen hebben zowel economische als
strategische gevolgen voor heel wat landen bij het veilig stellen van hun energievoorzieningen
(COM, 2000). De vraag naar brandstof en energie zal wereldwijd blijven groeien, zelfs
wanneer de energie-efficiënte sterk zal toenemen (Tabel 1). De laatste twintig jaar is de
energieconsumptie binnen Europa met meer dan 20% gestegen en het verbruik van energie is
van de industrie naar de dienstensector, het vervoer en de huishoudens verschoven (EEA,
2005).
Tabel 1. Energieconsumptie van alle 27 EU lidstaten. Data bekomen uit de referentiescenario’s van de
verschillende lidstaten (http://www.ecn.nl).
Energie
2005
(Mtoe)
2010
(Mtoe)
2015
(Mtoe)
2020
(Mtoe)
Elektriciteit 268 286 329 304
Verwarming en koeling 552 556 581 521
Transport 299 322 349 312
Totaal 1166 1213 1266 1307
Van 2000 tot 2008 steeg het mondiale primaire verbruik van energie met 122%. In 2009
kende het mondiale primaire energieverbruik een eerste terugval van 1%. Deze daling is
voornamelijk te verklaren door de wereldwijde financiële crisis en de slechte internationale
conjunctuur. In de EU27 werd een daling van 7,7% opgetekend en in de Verenigde Staten
daalde het verbruik met 5%, terwijl het verbruik in India en China bleef stijgen met
respectievelijk 6,2% en 7,8% (FOD-Economie, 2011). Verschillende prognoses tonen aan dat
zowel wereldwijd als binnen Europa de komende jaren de stijgende trend zich opnieuw zal
voorzetten.
De wetenschappelijke aandacht voor bio-energie kent een enorme opmars sinds 1970 en is
verlopen in drie grote fasen. De eerste fase kende zijn oorsprong in de jaren ’70. De
toenmalige oliecrisis startte een debat omtrent het gebruik van fossiele brandstoffen en
illustreerde de afhankelijkheid van deze energiebronnen. De tweede fase startte begin jaren
‘80. De landbouw kende een enorme overproductie door verbeterde technologie en het
gevoerde landbouwbeleid. Hierdoor ontstond de idee dat inkomen gecreëerd kon worden door
het kweken van energiegewassen op overtollige landbouwgronden. De derde en nog steeds
voortdurende fase is deze gesteund door politieke en publieke opinie. Deze fase steunt
voornamelijk op klimaatverandering en opwarming van de aarde ten gevolge van de uitstoot
van broeikasgassen (Plieninger et al, 2006). De beperkte voorraad aan fossiele brandstoffen
en de negatieve impact op het klimaat zorgen voor een extra stimulans in het engagement naar
de productie en het gebruik van duurzame productiemethoden, hernieuwbare energie, behoud
van bossen en het reduceren van de broeikasgassen (Plieninger et al, 2006).
Inleiding
2
1.2. Hernieuwbare energie
Hernieuwbare energie is energie afkomstig van natuurlijke bronnen die op natuurlijke wijze
hernieuwbaar zijn. Deze bronnen zijn zon, wind, biomassa, waterkracht en geotherme
warmte. Hernieuwbare energie vervangt nucleaire en fossiele brandstof in vier verschillende
markten: verwarming en koeling, transport, elektriciteit- en energiegeneratie en
zelfvoorziende energiesystemen. Wereldwijd bestaan initiatieven om de productie van
hernieuwbare energie te promoten. Dit heeft als doel energiezekerheid en onafhankelijkheid te
bestendigen en de klimaatverandering te beperken. In 2010 werd wereldwijd $211 miljard
geïnvesteerd in hernieuwbare energie, een stijging van 30% ten opzichte van 2009 (Figuur 1)
(UNEP, 2011).
Figuur 1. Wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie (2004-2010) (UNEP, 2011).
Figuur 2 toont het aandeel van hernieuwbare energie binnen de wereldwijde
energieconsumptie. Traditionele biomassa vormt met 10% het grootste aandeel van
hernieuwbare energie binnen de totale consumptie en is vooral toe te wijzen aan het gebruik
van biomassa voor verwarming en koken in landelijke gebieden binnen ontwikkelingsregio’s.
Figuur 2. Aandeel van hernieuwbare energie binnen de wereldwijde energie consumptie (REN21, 2011).
Inleiding
3
De Verenigde Staten van Amerika leveren enorme inspanningen om de uitstoot van
broeikasgassen te verminderen via investeringen in hernieuwbare energie (American
Recovery and Reinvestment Act of 2009). De geplande investeringen bedroegen $16,8
miljard voor de “DOE Office of Energy Efficiency and Renewable Energy (EERE)”. Hiervan
werd $400 miljoen toegewezen ter ondersteuning van elektrische technologie voor voertuigen,
$400 miljoen aan programma’s voor geothermische technologie en de helft, $800 miljoen,
werd toegewezen aan biomassa programma’s. In “The state of the Union” (2012) benadrukte
President Obama het belang van blijvende investeringen in hernieuwbare energie.
De Europese Unie (EU) is zich ook bewust van de problematiek. De EU wil met haar beleid
de klimaatverandering, werkgelegenheid en onafhankelijkheid van energie-invoer aanpakken.
De EU is erg afhankelijk van energie-invoer uit soms onstabiele gebieden. Volgens de
Europese Commissie werd in 2006 reeds 50% van de energie in gevoerd, een cijfer die de
komende 20 à 30 jaar kan stijgen tot 70%. Daarom werden richtlijnen opgesteld voor een
Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continue toelevering van energie voor
Europa (EC, 2006).
1.2.1. Hernieuwbare warmte, elektriciteit en biobrandstof.
Wereldwijd voorzien moderne biomassa, zonne- en geotherme energie tientallen miljoenen
mensen van verwarming en warm water. Meer dan 70 miljoen gezinnen maken gebruik van
warmwatercollectoren via zonne-energie, evenals scholen, overheidsgebouwen en
ziekenhuizen. China is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van hernieuwbare warmte via
zonne-energie (IEA, 2008). Om verdere uitbreiding van zonne-energie voor warmte te
bewerkstelligen zijn consistente economische incentives en gerichte planning nodig (IEA,
2008). Verder wordt een groeiende industriële trend gezien voor het gebruik van zonne-
energie voor koeling (REN21, 2011). Bovendien zorgen geotherme en biomassa-energie voor
warmte binnen industrie, huishoudens en landbouwdoeleinden. Geotherme energiesector kent
slechts een geringe groei. De grootste barrières zijn de hoge opstartkosten en complexe
toelatingsvoorwaarden binnen deze sector. Globaal wordt het grootste aandeel van
hernieuwbare warmte door moderne biomassa geproduceerd. In Europa is het gebruik van
biomassa voor de productie van warmte (gecombineerd met elektriciteitproductie) de meest
uitgesproken vorm van bio-energie, voornamelijk in Denemarken en Zweden. Dit succes is
grotendeels te verklaren door het succesvol beleid in beide landen (REN21, 2011).
Binnen de transportsector worden biobrandstof, elektriciteit en biogas gebruikt. Het gebruik
van hernieuwbare energie voor transport zal verder gestimuleerd worden door de EU-
doelstelling om hernieuwbare energie binnen deze sector tot 10% op te trekken. Hernieuwbare
elektriciteit wordt momenteel voornamelijk toegepast binnen de publieke transportsector
(treinen, metro’s, bussen). Verder vormen vloeibare biobrandstoffen met slechts 2,7% van het
wereldwijde brandstofgebruik, een kleine maar groeiende bijdrage (Figuur 3) (Eurostat,
2012). Hierbij zijn de Verenigde Staten en Brazilië absolute koplopers, samen zorgden zij in
2010 voor 88% van de wereldwijde bio-ethanol productie. De productie en consumptie van
biodiesel kent in Europa de grootste groei. Toch wordt voorspeld dat de komende jaren een
sterkere nadruk zal komen op elektrische voertuigen. Voor het vliegverkeer en verkeer over
zee zullen vloeibare biobrandstoffen primeren (Chum et al, 2011).
Inleiding
4
Figuur 3. Wereldwijde productie van bio-ethanol en biodiesel (2000-2010).
Ondanks de vele maatregelen moet besloten worden dat energie nog steeds voornamelijk
wordt geproduceerd aan de hand van fossiele brandstoffen. In 2010 bedroeg het aandeel van
niet-hernieuwbare energie 80,6% waarvan 67,6% geproduceerd door fossiele brandstoffen en
13% nucleair. De resterende 19,4% geproduceerde energie werd voor 16,1% gewonnen uit
waterkracht en 3,3% uit andere hernieuwbare bronnen. Niettegenstaande het grote
overgewicht van fossiele brandstoffen steeg het aandeel van de hernieuwbare
energieproductie met 9% ten opzichte van voorgaand jaar. Verder bestond de helft van de
nieuw bijgekomen energieproductie uit hernieuwbare energie (REN21, 2011). Overheden
moeten beseffen dat er een grote noodzaak is voor het implementeren van ondersteunende
mechanismen voor het benutten van het enorme potentieel aan hernieuwbare
energieproductie. Verder moet gepoogd worden de barrières tot toetreding te verlagen, zoals
de administratieve rompslomp en andere niet-economische drempels (IEA, 2008).
Hernieuwbare energie in Europa
5
Deel 2. Hernieuwbare energie in Europa
2.1. Investeringen en doelstellingen van Europa
In 2010 was Europa koploper bij investeringen in hernieuwbare energie. Zoals eerder vermeld
werd in 2010 wereldwijd een record bedrag van $211 miljard geïnvesteerd in hernieuwbare
energie. Hierbij werd meer dan $55 miljard geïnvesteerd door Europa waarvan de grootste
bijdrage van Duitsland en Italië kwamen (Figuur 4).
Figuur 4. Wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie met Europa als koploper (2010).
Sinds 2009 heeft de EU bindende doelstellingen inzake hernieuwbare energie vastgelegd voor
haar lidstaten. Deze worden beschreven in de Richtlijnen voor Hernieuwbare Energie (EC,
2009b). De Europa 2020-strategie van de Europese Commissie formuleert een economische
visie voor de 21ste
eeuw. Hierin wordt verwoord hoe de EU omgevormd kan worden tot een
duurzame en slimme economie. Deze strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei
werd medegedeeld door de Commissie op 3 maart 2010 en werd formeel goedgekeurd door
de Europese Raad. Binnen de doelstellingen staat beschreven dat tegen 2020 een vijfde van de
bruto energieconsumptie uit hernieuwbare energie moet bestaan. Om deze laatste doelstelling
te behalen worden drie klimaat- en energiepeilers voorop gesteld: (1) de uitstoot van
broeikasgassen 20% tot 30% terugdringen ten opzicht van 1990 (2) 20% van de energie moet
op duurzame wijze opgewekt worden (3) de energie-efficiëntie moet stijgen met 20%. Verder
wordt in dit document het belang van biomassa aangehaald, dit zowel voor het opwekken van
hernieuwbare energie als voor het heropleven van rurale gebieden binnen Europa.
In het Nationale Hernieuwbare Energie Actie Plan (NREAP) van de verschillende EU
lidstaten wordt beschreven hoe de 2020 doelstellingen nagestreefd zullen worden door de
verschillende landen. De nationale targets variëren van 10% voor Malta tot 49% voor
Zweden. Iedere lidstaat is vrij in het ontwerpen van hun plan voor het behalen van de
doelstellingen. Naast het individuele plan, werken de lidstaten samen om de overkoepelende
Europese doelstellingen te bereiken. Het Energie-onderzoekscentrum van Nederland (ECN) is
aangesteld om energieverwante data te verzamelen van de verschillende lidstaten en de
uitvoering van het plan op te volgen (ECN, 2011).
Hernieuwbare energie in Europa
6
Binnen de EU 27 bedroeg in 2009 het aandeel van hernieuwbare energie 9% (6,1% biomassa
en herbruikbaar afval, 1,7% waterkracht, 0,3% geotherm, 0,7% windenergie, 0,1% zonne-
energie) van de totale energie consumptie. Biomassa en herbruikbaar afval zijn de
belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Europa. Het aandeel van traditionele
biomassa is te verwaarlozen, maar moderne biomassa (houtpellets en briketten, stedelijk
afval, energiegewassen) zorgt voor ongeveer 80% van de hernieuwbare warmte. In 2009
vormden Duitsland (18,7%), Frankrijk (13,2%) en Zweden (10,7%) de respectievelijke top
drie in de productie van hernieuwbare energie binnen Europa (Eurostat, 2012). Verder geven
schattingen aan dat tegen 2030 binnen de EU27 en Oekraïne 40 tot 53 miljoen hectare
landbouwgronden vrijgemaakt kunnen worden voor de productie van energiegewassen
(Fischer et al, 2010). Schattingen lopen uiteen en hangen af van de scenario’s die gebruikt
worden. Verder onderzoek is nodig om tot concrete cijfer te komen.
De beschikbare biomassa in 2010 binnen Europa bedroeg 82 Mtoe. Er wordt een groei
verwacht van 3,3% tussen 2010 en 2015. Toch zal een belangrijk deel van biomassa
geïmporteerd moeten worden om de targets vooropgesteld in de NREAP’s te behalen (ECN,
2011). Schattingen inzake de noodzakelijke biomassa-invoer lopen uiteen van 26 Mtoe tot 38
Mtoe (Bjerg et al, 2011).
2.2. Bio-energie in Noordwest-Europa
2.2.1. Bio-energie
Bio-energie is een verzamelnaam voor energie, rechtstreeks of via chemische omweg,
gewonnen uit organische materialen (biomassa). Planten zetten zonne-energie zeer efficiënt
om in biomassa. De opgeslagen chemische energie in deze biomassa kan omgezet worden tot
waterstof, warmte, elektriciteit en brandstof. Deze omzetting gebeurd met een zeer lage netto
koolstofemissie omdat planten CO2 uit de atmosfeer recycleren in hun groeiproces. Energie
opgewekt uit biomassa is dus zowel een duurzame als hernieuwbare bron van energie.
Biomassa kan opgedeeld worden volgens verschillende herkomst van de biomassa. Bio-
energie gewassen kunnen volgens de Wit en Faaij (2008) opgedeeld worden in vijf
gewasgroepen. Deze groepen zijn zetmeel-, olie- en suikergewassen (eerste generatie
biomassa gewassen) en houterige en grasgewassen (tweede generatie biomassa gewassen)
(REFUEL, 2008). De verschillende types biomassa en hun subtypes worden weergegeven in
Tabel 2 en omvatten tweede generatie biomassa gewassen. Een eerste type is houterige
biomassa en wordt onderverdeeld in hout en hout nevenstromen. Dit type biomassa is
voornamelijk afkomstig uit bossen of korte rotatie bosbouw, landschaponderhout en
nevenstromen uit de houtverwerkingsindustrie. Een tweede type zijn de energiegewassen.
Deze worden gekweekt op landbouwgronden of marginale landen. Deze energiegewassen
kunnen zowel hakhout als zaden en oogstresidu zijn en omvatten granen, oliehoudende zaden,
wilg, populier, stro… Het derde en laatste type is organisch afval afkomstig van huishoudens
en de industrie (de Wit & Faaij, 2008). De meeste van deze primaire grondstoffen zijn
bruikbaar voor het opwekken van energie na bepaalde behandelingen of verwerkingen (Bjerg
et al, 2011).
Hout omvat ongeveer 80% van alle biomassa die gebruikt wordt voor het opwekken van
hernieuwbare energie. Het gebruik van hout voor de productie van energie is de laatste jaren
verschoven van conventioneel gebruik naar nevenstromen van afbraak, van de hout-
Hernieuwbare energie in Europa
7
verwerkingsindustrie en van boskap (Asikainen et al, 2008). Het biomassapotentieel van
bosbouw en organisch afval blijft relatief stabiel over de tijd. In NWE zijn Frankrijk en
Duitsland de grootste gebruikers van houtbiomassa voor energieproductie. Een intenser
gebruik van bossen kan het potentieel verder verhogen en tot 146 Mtoe per jaar opleveren
binnen de EU. Volgens het “Biomass Energy Europe” project (BEE project) ligt het grootste
potentieel voor verdere uitbreiding van het gebruik van biomassa echter binnen de landbouw.
In het BEE project werden studies omtrent biomassapotentieel geharmoniseerd met het oog
op betere en meer nauwkeurige resultaten te bekomen voor de beoordelingen van het
biomassapotentieel voor energie in Europa. Hierin werd besloten dat de grootste groei in de
landbouw mogelijk is (EC, 2011a).
Doordat bio-energie verkregen wordt uit planten en andere organische materialen, is er een
steeds terugkerende beschikbaarheid. Verder kan bio-energie ingezet worden in verschillende
types centrales (kleinschalige verwarmingscentrales, energie en warmte centrales of
aanvullend binnen reeds bestaande centrales) en zijn deze bio-energiecentrales in staat
verschillende traditionele energiecentrales te vervangen. Hierdoor heeft moderne biomassa,
voornamelijk tweede generatie, een essentiële rol in het beperken van de broeikasgas uitstoot
en kan bijdragen tot sociale en milieuvoordelen en de creatie van economische
opportuniteiten. Het gebruik van biomassa als een bron van bio-energie biedt verschillende
voordelen en potentiële opportuniteiten (beperken van de effecten van de klimaatverandering,
reserves van fossiele brandstoffen sparen, bieden van grotere onafhankelijkheid van energie-
invoer, jobcreatie). Wat betreft jobcreatie, is het potentieel om tewerkstelling te creëren echter
sterk afhankelijk van de prijzen van arbeid en biomassa, de mogelijkheid tot biomassa-export
(zowel regionaal, nationaal als internationaal) en van de investeringen in biomassa-installaties
(Berndes & Hansson, 2007).
Tabel 2. Verschillende types en subtypes biomassa met hun herkomst en opgeleverde biomassa. (Smeet et
al, 2010)
Type en subtype Herkomst Soort biomassa
1. Hout
Bosbouw Bossen, korte rotatie bosbouw,
aangeplant bos
Bomen
Landschap Parken, wijngaarden,
boomgaarden (bomen buiten
bosgebieden)
Bomen
2. Hout nevenstromen
Primaire nevenstromen Houtkap, cultiveren en oogsten Takken, twijgen, snoeimateriaal
Secondaire nevenstromen Industriële resten Bijproducten en residuen uit
houtverwerking (zaagsel,
schors…)
3. Energiegewassen
Groei op landbouwgronden Akkers en korte rotatie kaphout Jaarlijkse en meerjarige
energiegewassen
Hernieuwbare energie in Europa
8
Groei op graslanden Weiden en grasland Jaarlijks of permanente
energiegewassen
Groei op marginale landen Aangetast land en overigen Jaarlijks of permanente
energiegewassen
4. Energiegewas
nevenstromen
Primaire nevenstromen Afkomstig van kweek en oogst Oogstresidu zoals stro
Secondaire nevenstromen Verwerking Pitten, schalen, uitwerpselen
5. Organisch
Organisch huishoud afval Huishoudens Voedselresten, papierafval,
meubels
Organisch industrie afval Industrie en handel Verpakkingen, zaagsel…
De grootste zorg bij het gebruik van biomassa, is het gewijzigd gebruik van land. Door de
enorme toename in het gebruik van bio-energie de laatste jaren is er een stijgende ontbossing
en wordt door het gevoerde subsidiebeleid het kweken van energiegewassen bevoordeeld ten
opzicht van conventionele landbouwgewassen. Het in gedrang komen van de
voedselzekerheid door de competitie voor landbouwgronden en de geassocieerde uitstoot van
transport en verwerking moet onder de loep genomen. Deze tendensen kunnen zorgen voor
een negatieve impact op het milieu (water stress, verlies van biodiversiteit…). Duurzame
productie is daarom cruciaal binnen deze sector. Deze potentiële nadelen moeten echter
vergeleken worden met de potentiële opportuniteiten op lokaal, nationaal en internationaal
vlak (de Wit, 2011).
Momenteel zijn pyrolise, liquefactie, directe verbranding en gasificatie de vier belangrijkste
technologieën voor het opwekken van energie uit biomassa. Van deze vier thermochemische
conversietechnieken wordt directe verbranding van biomassa het meest toegepast. Bij directe
biomassaverbranding wordt elektriciteit opgewekt. Daarnaast kan gecombineerde (fossiele en
biomassa) verbranding toegepast worden. Hierbij wordt een combinatie van fossiele en
hernieuwbare energie geproduceerd. Hernieuwbare energie kan hier tot 10% innemen zonder
dat al te grote wijzigingen aan de traditionele boilers moeten gebeuren. Verder kunnen
verschillende steenkoolcentrales volledig geconverteerd worden tot biomassa centrales (Bjerg
et al, 2011). Dit gebeurde reeds in Gent (België) met de Rodenhuis Centrale en in Tilbury
(Verenigd Koninkrijk) met de Tilbury A Power Station. Beide centrales werden
geconverteerd van steenkool naar 100% biomassa.
Hernieuwbare energie in Europa
9
2.2.2. Noordwest-Europa
Binnen deze masterproef wordt de analyse beperkt tot Noordwest-Europa (NWE) (Tabel 4).
NWE omvat België, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Ierland, Luxemburg en
Nederland en is de economische motor van Europa. NWE bezit een goed geschoolde
beroepsbevolking, goede universiteiten en andere territoriale troeven. Het is van groot belang
dat deze regio zijn
concurrentievermogen
behoudt en zelfs uitbreidt. Er
is sinds 1998 een stijgende
trend in de productie van
hernieuwbare energie in
NWE, verder hebben de
verschillende landen
specifieke doelstellingen
inzake hernieuwbare energie
vooropgesteld (Tabel 3)
(INTERREG, 2010). Volgens
deze specifieke doelstellingen
wordt verwacht dat binnen
NWE in 2020 biomassa zal
zorgen voor een productie
van 123252,5 GWh
elektriciteit (ECN, 2011)
Tabel 3. Gespecificeerd doel van bruto energieverbruik uit hernieuwbare bronnen en uitgestippeld traject
voor het behalen van deze 2020 doelstelling (ECN, 2011).
Referentie Uitgestippeld Traject a Doel
b
2005
(%)
2011-2012
(%)
2013-2014
(%)
2015-2016
(%)
2017-2018
(%)
2020
(%)
België 2,2 4,4 5,4 7,1 9,2 13
Duitsland 5,8 8,2 9,5 11,3 13,7 18
Ierland 3,1 5,7 7 8,9 11,5 16
Frankrijk 10,3 12,8 14,1 16 18,6 23
Luxemburg 0,9 2,9 3,9 5,4 7,5 11
Nederland 2,4 4,7 5,9 7,6 9,9 14
Verenigd
Koninkrijk
1,3 4 5,4 7,5 10,2 15
a Traject percentages werden bekomen uit de NREAP van de respectievelijke lidstaten
b Het doel gespecificeerd in Deel A van Richtlijnen 2009/28/EC
Figuur 5. Primaire productie van hernieuwbare energie in
Noordwest-Europa (1998-2009). Weergegeven in 1000 toe. (Eurostat,
2012).
Hernieuwbare energie in Europa
10
Tabel 4. Algemene gegevens van Noordwest-Europese landen (Eurostat, 2012).
Oppervlakte
(km²)
Populatie
(106)
Totale energieconsumptie 2010
(ktoe)
Hernieuwbare
energie (ktoe)
Industrie Transport Huishoudens
België 30528 10,95 38137 1736 43438 1990
Duitsland 357022 81,75 60709 61894 62041 32746
Frankrijk 511500 65,05 31242 50337 44049 20793
Ierland 70273 4,48 1922 3241 4666 620
Luxemburg 2586 0,51 748 2622 486 92
Nederland 41528 16,66 14305 15036 11518 2896
Verenigd
Koninkrijk
242900 62,44 28248 52562 44633 5327
2.2.3. België
België heeft een centrale positie binnen Europa. België is een land met een open economie.
Zowel import als export van goederen en diensten bedraagt om en bij de 90% van het BNP.
De helft van de export gebeurt binnen NWE, meer specifiek naar Duitsland, Frankrijk en
Nederland (Guisson & Marchal, 2011). België voorziet slechts voor een klein deel in haar
eigen energie waarvan het grootste deel geproduceerd door nucleaire centrales (EC, 2000).
België is erg afhankelijk van de import van energie, voornamelijk van gasimport uit
Nederland, Noorwegen en Katar (FOD-Economie, 2011). Aardolie blijft echter met 42% het
grootste marktaandeel innemen en de afhankelijkheid van aardolie liep op tot 55% in 2011
(Eurostat, 2012).
De productie van hernieuwbare energie steeg over de periode 2000-2009 gemiddeld met 12%
per jaar. Het aandeel van hernieuwbare energie binnen de bruto elektriciteitsproductie steeg
tot 14%. Binnen de hernieuwbare energie heeft biomassa met 89% het grootste aandeel
(Eurostat, 2012). Ter ondersteuning van hernieuwbare energie wordt gewerkt met
Groenestroomcertificaten in Wallonië en in Vlaanderen wordt gebruik gemaakt van “Groene
Warmte” certificaten en dezelfde Groenestroomcertificaten. Naast deze Groenestroom-
certificaten zijn er nog enkele reguleringen op regionaal niveau onder de vorm van
belastingsaftrek en subsidies, maar een groot deel van deze maatregelen zijn sinds de nieuwe
regering (december 2011) afgeschaft (Winkel et al, 2011).
In 2009 bedroeg de totale oppervlakte van landbouwgronden in België 15351 km², dat is een
daling van bijna 7% ten opzichte van het jaar 2000. De totale oppervlakte bos in 2009
bedroeg 6971 km² (http://statbel.fgov.be/). De productie van hernieuwbare energie uit
landbouw en uit bosbouw bedroegen respectievelijk 52 ktoe en 80 ktoe (Eurostat, 2012).
2.2.4. Duitsland
De totale energieconsumptie in Duitsland in 2010 bedroeg 217530 ktoe (Eurostat, 2012).
Duitsland is voor 61,6% afhankelijk van de import van energie en kent een bipolaire energie
markt sinds de eenmaking. Het westen van Duitsland heeft een erg diverse energiebasis,
terwijl het oosten voornamelijk voorzien wordt van energie door fossiele brandstoffen (EC,
2000). Duitsland kende de laatste jaren een enorme groei in hernieuwbare energie en heeft en
Hernieuwbare energie in Europa
11
kent een zeer sterke afbouw van kernenergieproductie (News, 15 maart 2011). Op 1 januari
2012 is de Renewable Energy Source Act (EEG) in werking getreden. Met de Renewable
Energy Source Act probeert Duitsland hernieuwbare energie meer competitief te maken.
Hierin staan Feed-in Tarieven beschreven voor alle hernieuwbare elektriciteitstechnologieën
behalve voor gecombineerde conventionele energiecentrales. Duitsland stimuleert boeren om
elektriciteit te generen uit biomassa. Voor hernieuwbare warmte en koeling bestaat het
“EEWärmteG”, de hernieuwbare warmte acte. Binnen de transportsector bestaan quota en
belastingsaftrek (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 32746 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 78,66% geproduceerd
uit biomassa. De landbouw droeg 618 ktoe bij en de bosbouw 1121 ktoe, respectievelijk 22%
en 40,5% van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
2.2.5. Frankrijk
De Franse energiemarkt wordt voornamelijk gedomineerd door kern- en waterkrachtenergie.
De totale energieconsumptie in 2010 bedroeg 158771 ktoe (Eurostat, 2012). Ten opzichte van
Duitsland kent de Franse energiemarkt een trage liberalisatie (EC, 2000). Frankrijk is voor
51% van energie-import (Eurostat, 2012). De belangrijkste maatregelen in zake hernieuwbare
elektriciteit zijn een Feed-in Tarieven en openbare aanbestedingen voor biomassa- en
offshore-windenergie. Voor hernieuwbare warmte bezit Frankrijk drie instrumenten: een
“Warmte Fonds” voor grootschalige installaties en voor de kleinere installaties en
huishoudens zijn er zero-interest leningen en belastingsvoordelen. Binnen de transportsector
wordt een minimum quota opgelegd (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 20793 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 69% geproduceerd uit
biomassa. De landbouw droeg 240 ktoe bij en de bosbouw 978 ktoe, respectievelijk 12% en
50% van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
2.2.6. Ierland
De totale energieconsumptie in Ierland in 2010 bedroeg 11789 ktoe (Eurostat, 2012). Ierland
kende een stijgende energieafhankelijkheid sinds de jaren ´90 en is momenteel afhankelijk
voor 88% van energie-import (Eurostat, 2012). Toch zou Ierland een hoog potentieel hebben
voor hernieuwbare energie, voornamelijk windenergie (EC, 2000). De belangrijkste
beleidsmaatregel voor hernieuwbare elektriciteit uit biomassa, waterkracht en offshore
windenergie zijn de REFIT schema’s (REFIT 1, 2 en 3) die gebruik maken van Feed-in
Tarieven. Met “Greener Homes Scheme” en “Home Energy Saving Scheme” worden energie-
efficiëntie gestimuleerd. Binnen de transportsector worden quota gebruikt en wordt de
elektrische wagen gepromoot met premies (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 620 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 51,77% geproduceerd
uit biomassa. De landbouw droeg 2 ktoe bij en de bosbouw 18 ktoe, respectievelijk 3% en
29% van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
2.2.7. Groothertogdom Luxemburg
Groothertogdom Luxemburg, hierna benoemt als Luxemburg, is het kleinste land in NWE en
is gelegen in het centrum van Europa. De totale energieconsumptie in 2010 bedroeg 4302 ktoe
(Eurostat, 2012). Het land is voor 97% van zijn energieconsumptie afhankelijk van invoer en
Hernieuwbare energie in Europa
12
produceert slechts 6% van de totaal geconsumeerde elektriciteit zelf (Eurostat, 2012).
Luxemburg promoot hernieuwbare energie op verschillende manieren en tekende tijdens 2011
zijn tweede CO2-actieplan uit. Net als in de meeste Noordwest-Europese landen wordt voor
hernieuwbare elektriciteit gebruik gemaakt van Feed-in Tarieven. Voor hernieuwbare warmte
en koeling wordt gewerkt met investeringsincentives voor het gebruik van duurzame energie
in gebouwen. In de transportsector worden biobrandstofquota toegepast (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 92 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 81,5% geproduceerd uit
biomassa. De landbouw droeg ongeveer 1 ktoe bij en de bosbouw 3,5 ktoe, respectievelijk
15% en 42,5% van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
2.2.8. Nederland
Nederland bezit de grootste gasvoorraad van Europa. De laatste jaren is de druk echter
afgenomen van het Groningen Gas Field en is Nederland begonnen met de import van gas uit
Rusland. Nederland blijft echter een netto-exporteur van gas (EC, 2000). De totale
energieconsumptie in 2010 bedroeg 53890 ktoe (Eurostat, 2012).
Door het afnemen van de druk van het Groningen Gas Field en een stijgende energie
consumptie kende Nederland het afgelopen decennium een stijgende afhankelijkheid van
energie invoer, waarbij voornamelijk de invoer van steenkool sterk is toegenomen (EC, 2000).
Hierdoor steeg de afhankelijkheid van energie invoer van 26,5% in 1998 tot 36,5% in 2009
(Eurostat, 2012). Nederland ondersteunt hernieuwbare elektriciteit met Feed-in Tarieven en
voor bedrijven die investeren in hernieuwbare elektriciteit is er belastingsvermindering. Voor
hernieuwbare warmte en koeling is er een subsidiëringregeling en belastingsvermindering.
Elektrische voertuigen worden ondersteund met subsidies en Nederland hanteert quota inzake
biobrandstof (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 2896 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 86,5% geproduceerd
uit biomassa. De landbouw droeg 46,5 ktoe bij en de bosbouw 100 ktoe, respectievelijk 17%
en 36% van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
2.2.9. Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft binnen Europa een enorme gas en olie voorraad en is een
van de grootste energie verbruikers. Het VK bezit een volledig geliberaliseerde energiemarkt.
De totale energieconsumptie in 2010 bedroeg 142951 ktoe (Eurostat, 2012).
Het VK kende een enorme toename in energieafhankelijkheid in het afgelopen decennium.
Deze steeg van -16% in 1998 tot 27% in 2009. Deze toename is te wijten aan de stijgende
import van petroleumproducten, gas en steenkool (Eurostat, 2012). In het Verenigd
Koninkrijk zijn de belangrijkste maatregelen voor de ondersteuning van hernieuwbare
elektriciteit de Feed-in Tarieven (sinds 2011) en “Renewable Obligations”. Sinds november
2011 is er voor hernieuwbare warmte een Feed-in Tarief (Renewable Heat Incentive). Binnen
de transportsector is RTFO (Renewable Fuel Transport Obligation) het belangrijkste
beleidsinstrument (Winkel et al, 2011).
In 2010 werd 5327 ktoe hernieuwbare energie geproduceerd, waarvan 76% geproduceerd uit
biomassa. De landbouw droeg 17 ktoe bij en de bosbouw 131 ktoe, respectievelijk 3% en 26%
van de geproduceerde energie uit biomassa (Eurostat, 2012).
Economische opportuniteiten
13
Deel 3. Economische opportuniteiten
3.1. Beperken van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
Het reduceren van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en verzekeren van de
energievoorzieningen is een van de drie duurzaamheiddoelen van Europa. Deze doelstelling
kan op lange en korte termijn bekeken worden. Op lange termijn wordt gekeken naar de
fundamentele aspecten en structuur van het energiesysteem (Groenenberg et al, 2008). Er
heerst een constante spanning bij de invoer van energie en het huidige politiekklimaat
hieromtrent is niet gunstig. De olieprijzen zijn zeer gevoelig aan politieke situatie, het
instabiele of extreem klimaat van olieproducerende landen en de beperkte beschikbaarheid
van de fossiele brandstoffen (Groenenberg et al, 2008). De economische crisis, de Arabische
lente en de problemen omtrent Iran zorgen voor extra onzekerheid in de toelevering en voor
sterke prijsstijgingen. Landen die erg afhankelijk zijn van energie-import betalen hiervoor de
prijs. Op korte termijn kan de toelevering van energie beïnvloed worden door terroristische
aanvallen, stakingen of natuurrampen. Deze problemen zijn minder voorspelbaar. Om in te
spelen op deze korte termijn verstoringen, voorziet Europa strategische voorraden en
verschillende beleidsmaatregelen (Groenenberg et al, 2008).
De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kan afzonderlijk bekeken worden voor gas en
petroleum/olie. Het gebruik van biomassa binnen de stationaire sector (elektriciteit en warmte
generatie) heeft het potentieel de afhankelijkheid van de import van gas te reduceren. Terwijl
de import van olie het meest gereduceerd kan worden door het gebruik van biobrandstoffen
binnen de transportsector (Berndes & Hansson, 2007). Beide opties hebben voordelen en
nadelen. Zo zorgt het gebruik van eerste generatie biomassa voor productie van biobrandstof
voor een hoger potentieel in het aantal te creëren jobs. Een nadeel is echter de competitie van
deze biomassa met de voedselzekerheid en de geringe impact op de klimaatverandering.
Daarom wordt binnen alle biomassasectoren het gebruik van tweede generatie, lignocellulose
biomassa verkozen. Wanneer lignocellulose biomassa wordt gebruikt binnen de
transportsector, wordt verwacht dat de te creëren tewerkstelling dezelfde is als binnen de
stationaire sector (Berndes & Hansson, 2007). Het gebruik van tweede generatie biomassa
binnen de stationaire sector heeft het meest potentieel om de klimaatverandering
kosteneffectief te bestrijden (Berndes & Hansson, 2007).
Noordwest-Europese landen zijn erg afhankelijk van de invoer van fossiele brandstoffen
(Tabel 5). Enkel Nederland was in 2009 niet afhankelijk van gasinvoer. Voor Noordwest-
Europese landen kan biomassa-energie een gedeeltelijke reductie van deze afhankelijkheid
creëren. Het gebruik van biobrandstoffen in de transportsector kan de afhankelijkheid van
geïmporteerde olie reduceren. Het gebruik van biomassa binnen de stationaire sector kan de
positie van de energietoelevering in NWE verstevigen, gasinvoer afbouwen en diversificatie
van de energiemix opleveren (Berndes & Hansson, 2007). Deze doelstelling is volgens
Frankrijk een doelstelling op lange termijn en reikt verder dan het jaar 2020 (ECN, 2011).
Economische opportuniteiten
14
Tabel 5. Energieafhankelijkheid binnen Noordwest-Europa voor petroleumproducten en aardgas
(Eurostat, 2012). Negatieve percentages verwijzen naar onafhankelijkheid.
Petroleumproducten Aardgas
2000 2005 2009 2000 2005 2009
België 100,2 100,8 95 99,3 100,6 99
Duitsland 94,5 97 95,2 79,1 81,3 87,9
Ierland 98,8 99,7 99,2 72,1 86,7 82,5
Frankrijk 99,5 99,4 97,7 100 99,3 100,9
Luxemburg 102,1 99,4 97,7 100 100 100
Nederland 99,8 97,1 97,1 -49,1 -59,3 -61,2
Verenigd
Koninkrijk
-54,6 -3 8,6 -10,7 7 31,6
De binnenlandse hoeveelheid beschikbare biomassa zal de komende jaren verder stijgen.
Cijfergegevens zijn echter moeilijk weer te geven. Binnen het NREAP wordt gevraagd naar
de beschikbare biomassa in het binnenland of via handel voor de jaren 2010, 2015 en 2020.
Deze vraag is echter niet in alle rapporten volledig ingevuld. Verder gebruiken verschillende
landen verschillende eenheden waardoor vergelijkende cijfergegevens moeilijk uit te drukken
zijn. Over het algemeen kan gezegd worden dat de grootste groei in binnenlands
biomassapotentieel tussen 2015 en 2020 verwacht wordt binnen de landbouw (ECN, 2011). In
deze sector wordt binnen NWE een omvangrijk stijging verwacht. De toename is
voornamelijk te verklaren door de voorspellingen van het Verenigd Koninkrijk (> 250%) en
Ierland (198%). Enkel België wijkt hiervan af en verwacht een afname binnen de productie
van 18%.
De hoeveelheid elektriciteit uit biomassa zal volgens voorspellingen verdubbelen tussen 2010
en 2020 in NWE van 55907,9 GWh naar 121805,5 GWh (Figuur 6). De schattingen werden
bekomen uit de Nationale Hernieuwbare Energie Actie Plannen. Duitsland, Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk tonen de grootste absolute groei en België en Nederland tonen een
significante stijging van de hoeveelheid elektriciteit geproduceerd uit biomassa. Ook de
productie van warmte uit biomassa zal sterk toenemen. Deze zal stijgen van 21306 ktoe tot
36418 ktoe. Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk dragen het meest bij aan deze
toename (Figuur 7). Het Verenigd koninkrijk zal met een tienvoud de grootste stijging binnen
NWE kennen (ECN, 2011).
De hoeveelheid van binnenlandse beschikbare biomassa zal, zoals eerder aangehaald, verder
stijgen. Toch zal deze stijging onvoldoende zijn om de targets, vooropgesteld in NREAP’s, te
behalen. Volgens de verschillende NREAP voorspellingen en het Green-X model zullen enkel
Ierland en het Verenigd Koninkrijk voldoende biomassa kunnen produceren om hun
vooropgestelde targets te bereiken (Hoefnagels et al, 2011). In 2007 werd 6,15 miljoen ton
houtpellets geproduceerd in Europa terwijl 7 miljoen ton geconsumeerd werd (Bradley et al,
2009). NWE zal een deel van de biomassa moeten importeren uit Europese of niet-Europese
landen (Bjerg et al, 2011; Hoefnagels et al, 2011). Dit houdt dus een gedeeltelijke
afhankelijkheid in van biomassa-import, maar het aantal biomassaproducerende landen is
groter dan het aantal petroleum en aardgas producerende en exporterende landen. Zo hebben
Oost-Europese landen een groot biomassa potentieel (de Wit & Faaij, 2010).
Economische opportuniteiten
15
Figuur 6. Schatting van de totale bijdrage van biomassa in NWE om het streefcijfer voor 2020 te behalen
voor het aandeel van energie uit biomassa in elektriciteit (2010-2020). Gegevens werden bekomen uit de
Nationale Hernieuwbare energie actieplannen van de verschillende landen (ECN, 2011).
Figuur 7. Warmte generatie uit biomassa voor de verschillende landen in NWE (2010-2020). Gegevens
werden bekomen uit de Nationale Hernieuwbare Energie Actieplannen (NREAP) opgesteld door de
verschillende landen (ECN, 2011).
Economische opportuniteiten
16
3.1.1. Belang van Noordwest-Europese havens
België, Duitsland en Nederland zullen de belangrijkste importlanden zijn. Deze landen
hebben volgens voorspellingen het grootste verschil in nodige biomassa en binnenlands
potentieel aan biomassa (Hoefnagels et al, 2011). Import over zee kan hier een belangrijk deel
van uitmaken. Rotterdam (Nederland), Antwerpen (België) en Hamburg (Duitsland) vormen
de drie belangrijkste havens van Europa (AAPA, 2009). Door de centrale liggen en
economisch belang hebben deze Noordwest-Europese havens een belangrijke invloed op de
biomassatoeleveringsketen. Bio-ethanol, houtpellets en houtchips zijn de voornaamste
vormen van biomassa die verscheept worden naar Europa. Canada is de belangrijkste niet
Europese exporteur van houtpellets en Brazilië en de Verenigde Staten voor bio-ethanol
(Bradley et al, 2009). De voornaamste handelsroutes worden weergegeven in Figuur 8 (Chum
et al, 2011).
In 2007 werd meer dan 730000 ton houtpellets geëxporteerd uit Vancouver (Canada) naar
Europa. De overgrote meerderheid werd naar Noordwest-Europese havens gevoerd, namelijk
500000 ton naar Antwerpen en 100000 ton naar Rotterdam (Bradley et al, 2009). Een ander
belangrijk deel van de houtpellet-import in deze havens komt van Panama City (Florida,
Verenigde Staten van Amerika). De markt in België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk
wordt voornamelijk gedomineerd door grootschalig gebruik van houtpellets in
energiecentrales en zijn erg afhankelijk van de import. Om een betere positie in de markt te
bekomen zouden Europese handelskantoren opgesteld kunnen worden. Dit gebeurt reeds in
Nederland. Sinds 2008 kopen Nederlandse energiemaatschappijen hun pellets via een
Europees handelskantoor waardoor een goed ontwikkelde markt is ontstaan (Sikkema et al,
2011). Duitsland is meer zelfvoorzienend en hier worden pellets gebruikt in huishoudens en
de industrie voor de productie van warmte op kleine schaal. Om te verzekeren dat een
duurzame toelevering van biomassa gebeurt werden importcriteria opgesteld (Sikkema et al,
2011). Deze duurzame criteria zijn gebundeld in een document opgesteld door UNECE en
FAO. Zo worden richtlijnen voor grondbezit, management en planning omschreven, maar ook
wordt gevraagd naar transparantie van de verschillende organisaties (Forest, 2010).
Figuur 8. Wereldwijde handelsroutes van houtpellets in 2009. Figuur overgenomen en aangepast (Chum et
al, 2011).
Economische opportuniteiten
17
3.2. Bio-energie en opportuniteiten binnen de landbouw
De Europese Commissie speelt een belangrijke rol in de verdere ontwikkeling van de
Europese bio-energiesector en binnen deze ontwikkeling heeft de landbouw een belangrijk
aandeel (de Wit, 2011). De landbouw kan gezien worden als een geheel van economische
taken waarbij de natuur ingezet wordt voor de productie van planten en dieren voor
menselijke behoeften en maatschappelijke wensen. Binnen deze definitie is er een
verschuiving van het vervullen van basisbehoefte van voedsel naar een meer gediversifieerd
landbouw met nieuwe landbouwproducten, diensten en oog voor het milieu (niche productie,
landbouwtoerisme, natuurbeheer, productie van energiegewassen…) (Plieninger et al, 2006).
Door hervormingen binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is de landbouwsector in
Noordwest-Europa in de loop der jaren zijn predominante positie inzake productiviteit
verloren (Wilson, 2001).
3.2.1. Mogelijkheden om land vrij te maken voor bio-energie
De productiviteit van de landbouw in Europa kent een enorme stijging sinds de jaren ´70 door
het gebruik van “state-of-the-art” technieken binnen deze sector. Vooral in NWE is door deze
verbeterde technieken en het gebruik van pesticiden en meststoffen de productiviteit
toegenomen. Deze toename werd voornamelijk gestuwd door de groeiende bevolking en het
streven naar een voedingspatroon met een hogere gemiddelde calorische waarde (de Wit,
2011). De Noordwest-Europese landbouwsector kent een hoge graad van zelfvoorziening en
export. De laatste decennia is de populatiegroei en het voedingspatroon gestabiliseerd. Toch
blijft de productiviteit stijgen, hierdoor kunnen landbouwgronden vrijgemaakt worden voor
het kweken van bio-energie gewassen zonder dat dit de voedselzekerheid in gevaar brengt (de
Wit, 2011; Zegada-Lizarazu et al, 2010). In 2007 werd ongeveer 4,6 miljoen hectare van
landbouwgronden in de EU27 gebruikt voor het kweken van energiegewassen. In NWE
bedroeg de oppervlakte 2,08 miljoen hectare.
Tabel 6. Landbouwgronden gebruikt voor het kweken van energiegewassen (2007) (EC, 2011b).
Landbouwgronden voor
energiegewassen (1000 ha)
Aandeel ten opzichte van totale
landbouwoppervlakte (%)
België 15,2 1,1
Duitsland 884,4 5,2
Ierland 7,0 0,2
Frankrijk 903,6 3,1
Luxemburg 1,6 1,2
Nederland 7,3 0,4
Verenigd Koninkrijk 259,3 1,6
Ondanks dat alle vereisten inzake voedselvoorziening voldaan zijn, blijft een debat bestaan
omtrent het benutten van de surpus aan landbouwgebieden (Zegada-Lizarazu et al, 2010). Het
gebruik van deze gronden zou gerechtvaardigd kunnen worden door de stijgende
productiviteit. Het intens bewerken van de gronden zorgt echter voor een druk op het milieu
en stelt de duurzaamheid in vraag (de Wit, 2011). Er bestaat minder controverse rond het
gebruik marginale of gedegradeerde gronden. Marginale of gedegradeerde gronden omvatten
Economische opportuniteiten
18
gebieden waar de productiviteit tijdelijk of permanent verlaagt is en dus onbruikbaar zijn als
landbouwgrond voor voedselproductie (Chum et al, 2011).
Sceptici stellen echter het gebruik van marginale gronden in vraag door lage beschikbaarheid
en de lage productiviteit. De opbrengsten worden geschat op 2-5 ton droge biomassa/ha/j ten
opzichte van 8-12 ton droge biomassa/ha/j voor de teelt op huidige landbouwgronden (IEA,
2007). Toch kan ondanks dit productiviteitsverschil het gebruik van marginale gronden
opportuniteiten met zich meebrengen. Op regionaal niveau kunnen marginale gronden een
significant deel uitmaken. Regio’s met een groot aandeel marginale gronden bezitten veelal
lage economische opportuniteiten en hier kan de productie van biomassa bijdragen aan de
economische ontwikkeling van de regio (Bardos et al, 2008). Het gebruik van marginale
gronden brengt een lagere opbrengst en hogere kost met zich mee, maar levert geen
competitie met de voedselproductie en biedt opportuniteiten zoals grondsanering (IEA, 2007).
Evenzeer als het gebruik van marginale gronden is het gebruik van graslanden minder
controversieel. Meer en meer wordt vee op stal gehouden. Hierdoor worden minder
graslanden ingenomen en kunnen deze vrijgemaakt worden voor de productie van biomassa.
Hierbij is er echter een restrictie tot het kweken van kruidige biomassa. De productie van
kruidige biomassa vereist geen of minder bewerking van de gronden. Hierdoor wordt de
uitstoot van CO2 beperkt (Zegada-Lizarazu et al, 2010).
Figuur 9 toont een gemiddelde voorspelling van toekomstig gronden beschikbaar voor het
kweken van energiegewassen. De literatuur geeft een stijgende trend aan binnen NWE, een
trend die gelijkloopt met de voorspellingen door de Wit en Faaij (de Wit & Faaij, 2010; EEA,
2006; Ericsson & Nielsson, 2006; REFUEL, 2008; Renew, 2008a; Renew, 2008b; Smeet et
al, 2010).
Figuur 9. Voorspellingen van beschikbare gronden voor het kweken energiegewassen in Noordwest-
Europa. De figuur geeft gemiddelde waarden met standaard deviatie weer. De waarden werden bekomen door
gebruik te maken van voorspellingen uit verschillende uitgewerkte scenario’s (Ericsson & Nielsson, 2006;
Economische opportuniteiten
19
REFUEL, 2008; Renew, 2008a; Renew, 2008b). Voor Luxemburg (LU) werden enkel voorspellingen voor 2020
terug gevonden. De waarden bevonden zich onder 10 000 ha en kunnen verwaarloosd worden (Renew, 2008a;
Renew, 2008b).
Door het gebruik van verschillende scenario’s en uitgangspunten lopen de schattingen sterk
uiteen. Om toch een overzicht te bieden werd een gemiddelde van de verschillende scenario’s
weergegeven. Het laagste potentieel werd terug gevonden in het RENEW project (2008). Hier
wordt uitgegaan van twee scenario’s: S1 en S2. Bij S1 wordt gefocused op maximalisatie van
biobrandstofproductie en S2 geeft een zelf-voorzienend scenario met minimale milieu-
effecten weer (Renew, 2008a; Renew, 2008b). De EEA (2006) geven de hoogste
voorspellingen weer en gaan uit van een verdere liberalisatie van de landbouwmarkt en
additionele vraag naar hout. Bovendien wordt verondersteld dat de EU haar doelstellingen
behaalt om de broeikasgasemmissie terug te dringen tot 40% onder het niveau van 1990 tegen
2030 (EEA, 2006). Verder werden schattingen bekomen van Ericsson (2006) uit het scenario
waarin wordt verondersteld dat 10% van akkerland gebruikt wordt voor het kweken van
energiegewassen (Ericsson & Nielsson, 2006). In REFUEL (2008) worden drie verschillende
scenario’s gehanteerd. Een scenario waar voornamelijk duurzame landbouw en natuurbehoud
wordt verondersteld. Een basisscenario waar de huidige trends gerespecteerd worden en waar
een gemiddelde verhoging van de opbrengst verondersteld wordt. Een laatste scenario gaat uit
van hoge opbrengsten en duurzaam gebruik van graslanden die niet gebruikt worden voor
voederproductie of conservatie (REFUEL, 2008).
België, Nederland en Luxemburg kennen slechts een laag potentieel om landbouwgronden
vrij te maken voor de productie van biomassa. De BeNeLux kent de hoogste
bevolkingsdichtheid binnen NWE. Met 346,1 inwoners per km² rijkt de bevolkingsdichtheid
van de BeNeLux hoog boven het Noordwest-Europees gemiddelde van 241,3 inwoners per
km² (Eurostat, 2012). Door deze bevolkingsdichtheid is de vraag naar voedsel hoog waarvoor
de plaatselijke landbouw moet instaan. Hierdoor kan slecht een minimaal deel
landbouwgronden vrij gemaakt worden voor de productie van biomassa. België rapporteert
geen noemenswaardig aandeel van gedegradeerde gronden en slechts 14919 ha (2600 ha in
Vlaanderen en 12319 ha in Wallonië) onbenut akkerland. Luxemburg rapporteert slechts 222
ha braakliggende gronden als ongebruikt akkerland en Nederland rapporteert geen ongebruikt
akkerland. In België en Luxemburg wordt onderzoek gevoerd naar mogelijke
beleidsmaatregelen om gedegradeerde of onbenutte gronden te gebruiken voor het kweken
van energiegewassen (ECN, 2011).
Daartegenover staan landen zoals Frankrijk, Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
Deze landen kennen een lagere bevolkingsdichtheid van gemiddeld 162,7 inwoners per km²
en meer kansen om grond vrij te maken voor de productie van biomassa (Eurostat, 2012). In
Ierland werd 3258 ha braakliggende gronden gerapporteerd. Hier bestaan reeds maatregelen
en incentives die grondeigenaars aanzetten tot het gebruik van dit braakliggende gronden voor
het kweken van energiegewassen of aanplanten van bossen (Energy Crop Payment Scheme en
Afforestation Grant Scheme) (ECN, 2011). Duitsland beschikt niet over ongebruikt akkerland,
maar bespreekt het gebruik van marginale gronden. Duitsland verwacht dat kleine gebieden,
met verlaten industriële en commerciële activiteiten, beschikbaar gesteld zullen worden voor
het kweken van energiegewassen. Verder beschikt Duitsland over een Nationaal Biomassa
Actie Plan waarin het gebruik van residuen en bij-producten uit de land- en bosbouw
toegevoegd kunnen worden aan de huidige bronnen van biomassa voor het opwekken van
Economische opportuniteiten
20
energie (ECN, 2011). Deze residuenen en bij-producten mogen niet in competie zijn met
voedselproductie of ander materiaal gebruik. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde in 2009
meer dan 250000 ha onbenut akkerland en ondersteunt met het “Rural Development
Programma” het kweken van biomassa gewassen, zoals short rotation kaphout (populieren,
wilgen…) en miscanthus, op onvruchtbare akkerlanden en vroegere bossen. Het “Rural
Development Programma” loopt van 2007 tot 2013 (ECN, 2011).
3.2.2. Competitie
De EU stimuleert in haar beleid het cultiveren van energiegewassen. Recent werd dit beleid
onder vuur genomen door de competitie van energiegewassen met de bestaande
voedselproductie. Er is echter een algemene consensus dat voedselzekerheid voorrang krijgt
op de productie van energiegewassen. Daarom zal het totale biomassapotentieel beperkt
worden door de hoeveelheid biomassa nodig voor de binnenlandse voedselvraag (Smeet et al,
2010). Deze vraag hangt af van de populatiegroei en het voedingspatroon van de Europeanen
(de Wit, 2011). Sommige energiegewassen worden gekweekt op bestaande gronden voor
voedselgewassen, maar andere gewassen kunnen gekweekt worden op gedegradeerde en
marginale gronden (Zegada-Lizarazu et al, 2010). Een goede opvolging en beleid moet het
kweken van deze laatste soort gewassen stimuleren. De species en benodigde gronden zullen
dus zodanig gekozen moeten worden zodat een minimale input en competitie met de
bestaande voedsel productie vereist is en een maximale output van energiegewassen bekomen
wordt. Het informeren van de landbouwer en het geven van de juiste stimuli zal hier cruciaal
zijn (Zegada-Lizarazu et al, 2010). Algemeen stelt de Wit de Europese landbouw in staat is
grootschalige biomassa productie te combineren met voedselproductie zonder directe of
indirecte wijzigingen in grondgebruik (de Wit, 2011).
Minder besproken is de competitie met andere sectoren. Zo kan een stijgend gebruik van
biomassa voor het opwekken van energie zorgen voor competitie met andere industrieën.
Momenteel bestaat biomassa uit bosbouw voornamelijk uit houterig materiaal dat niet
gebruikt wordt voor industriële toepassingen (Forsell et al, 2011). Eens de vraag naar hout
voor energie toeneemt, zal dit opgevangen moeten worden door hout dat gebruikt wordt
binnen de bouwsector, de pulp- en papierindustrie, de bosbouw industrie en anderen (Bjerg et
al, 2011; Smeet et al, 2010). Daarom is het van belang een gediversifieerd aanbod aan
biomassamateriaal na te streven zodat concurrentie voor biomassa tussen de verschillende
sectoren geen negatieve spiraal creëert waarin de prijzen van biomassa stijgen en grote druk
op verschillende sectoren introduceert. Een goede coördinatie tussen energie-, landbouw- en
bosbouwbeleid is hier essentieel (Forsell et al, 2011).
3.2.3. Creëren van tewerkstelling
Een andere socio-economische impact van de implementatie van biomassa voor
energieproductie, is de invloed op de tewerkstelling binnen NWE en meer bepaald de
tewerkstelling in landelijke gebieden. Naast het reduceren van de klimaatveranderingen en de
afhankelijkheid van geïmporteerde energie, is het creëren van tewerkstelling een van de drie
Europese duurzaamheiddoelen (Europa 2020) (Smeet et al, 2010). Rurale gebieden in NWE
hebben een hogere werkeloosheidsgraad dan gemiddeld wordt waargenomen in Europa en een
inkomen onder het Europees gemiddelde. In NWE is de werkgelegenheid in rurale gebieden
tussen 2000 en 2009 gedaald met gemiddeld 14,8% (Tabel 7) (Eurostat, 2012).
Economische opportuniteiten
21
Tabel 7. Landbouw werkgelegenheid en het reële landbouwinkomen in Noordwest-Europa (Eurostat,
2012).
Tewerkstelling in
landbouwgebieden a
Wijziging in
tewerkstelling
2000/2009 (%)
Wijziging reëel b
landbouwinkomen per
werknemer
2000/2009(%)
België 64 -14,8 0,4
Nederland 182 -17,2 -8,5
Luxemburg 4 -16,3 -25,2
Duitsland 536 -21,7 -21
Frankrijk 858 -16,6 -19
Groot-Brittannië 290 -13,2 -5,3
Ierland 147 -3,9 -23,6
a Tewerkstelling in landbouwgebieden wordt gemeten als het equivalent van een voltijdse werknemer die
agrarische activiteiten over een heel jaar volbrengt (rekeninghoudend met seizoenarbeid en deeltijdwerk). b Agrarische opbrengsten omvatten de inkomsten uit landbouwactiviteiten (als niet-scheidbare niet landbouw,
nevenactiviteiten) gedurende een bepaalde verslagperiode, ook al zullen in sommige gevallen de desbetreffende
inkomsten niet worden ontvangen tot een latere datum (Eurostat Press Office).
Zowel directe als indirecte jobs kunnen gecreëerd worden. Onder directe jobs worden
gewasproductie, bouw en onderhoud van centrales en transport van biomassa verstaan.
Indirecte jobs worden gecreëerd door de uitgaven in de sector. Landbouw en bosbouw hebben
een belangrijke rol binnen de biomassasector. Beiden zorgen voor de toelevering van de
brandstoffen voor het opwekken van energie. Hernieuwbare energie systemen zorgden in
2005 voor 15% van de toegevoegde waarde binnen de land- en bosbouw en ongeveer 210000
jobs in Europa (EC, 2009a).
Tegenwoordig wordt de productie van biomassa voor het genereren van bio-energie als een
van de meest beloftevolle routes voor de heropleving van de landbouw aanzien. De productie
van biomassa voor bio-energie kan zorgen voor meer jobs en meer rijkdom voor de rurale
regio’s. De bio-energiesector is in het algemeen een meer arbeidsintensieve sector dan de
conventionele energiesector (Chum et al, 2011). Voor de biobrandstofsector wordt geschat dat
deze 10 tot 20 keer meer arbeidsintensief zijn dan traditionele energie opgewekt uit fossiele
bronnen (Berndes & Hansson, 2007). Volgens verschillende prognoses wordt ongeveer de
helft van de tewerkstelling in de bio-energiesector in rurale gebieden ingevuld (Berndes &
Hansson, 2007). Schattingen over het aantal jobs die gecreëerd kunnen worden tonen grote
variaties. Deze hangen echter af van een groot aantal factoren, zowel micro-economisch als
macro-economisch. Zo variëren het aantal te creëren jobs met de grote van de productie-
eenheid, of de eenheid gecentraliseerd of gedecentraliseerd is, de gewassen die gebruikt
worden, de lonen binnen de regio…(Plieninger et al, 2006).
De mogelijkheden voor het creëren van jobs hangen af van het type technologie die gebruikt
wordt en van de balans tussen vraag en aanbod binnen de regio en de mogelijkheid van een
bepaalde regio om andere regio’s te voorzien (export) (Berndes & Hansson, 2007; Hillring,
2002; Plieninger et al, 2006). Het gebruik van gecentraliseerde of gedecentraliseerde
productiefaciliteiten kan een effect hebben op de tewerkstellingsmogelijkheden.
Gecentraliseerde faciliteiten zijn veelal gelegen in industriegebieden. Hierdoor worden de
jobs voornamelijk in deze gebieden gecreëerd en levert de plaatselijke landbouw slechts een
Economische opportuniteiten
22
deel van de biomassa doordat import over zee gestimuleerd wordt door de nabijheid van
havens. Gedecentraliseerde of ‘on-farm plants’ leveren meer kansen voor het creëren van
toegevoegde waarde binnen de plaatselijke landbouwgebieden (Plieninger et al, 2006). In
Zweden heeft men reeds de effecten gezien van verschillende landelijke
ontwikkelingsprojecten die gebaseerd waren op het inzetten van bio-energie (Hillring, 2002).
De tewerkstellingsmogelijkheden werden voor eerste generatie biobrandstoffen hoger
ingeschat voor biobrandstof voor transport dan voor warmte en elektriciteitgeneratie. Maar
door de shift naar tweede generatie biomassa, met grootschalige productie met lagere
arbeidsintensiteit, zijn de tewerkstellingsmogelijkheden voor beide sectoren gelijkaardig
(Berndes & Hansson, 2007).
Bovendien zijn er binnen de regio waar nieuwe jobs gecreëerd willen worden mensen nodig
die gemotiveerd zijn om deze jobs in te vullen en mee te willen werken aan het opbouwen van
de verschillende opportuniteiten. De tewerkstellingsmogelijkheden moeten dus competitief en
aantrekkelijk zijn ten opzichte van andere alternatieven (Hillring, 2002). Zo hebben correcte
Feed-in Tarieven en investeringssubsidies ervoor gezorgd dat de boeren een goed inkomen
verkrijgen voor de productie van biomassa voor elektriciteit. Deze tarieven hebben ervoor
gezorgd dat de hernieuwbare energiemarkt aanzienlijk is toegenomen (EC, 2005).
De kosten voor de productie van biomassa blijven echter sterk varieren van regio tot regio
binnen NWE. Deze variatie is te verklaren door verschillende arbeidskost en verschillende
kost van beschikbaar land, maar ook van de afkomst van de biomassa. Tweede generatie
biomassa kent een kost van 1,5 - 4,5 €/GJ, bosbouw residuen van 2 - 4 €/GJ en landbouw
residuen van 2 - 7 €/GJ (de Wit & Faaij, 2010; Deurwaarder, 2004) (Tabel 8).
Tabel 8. Kosten van landbouwresiduen in NWE (Deurwaarder, 2004; Eurostat, 2012).
Land Lonen
(€/u) a
Landbouwgrond
(€/ha) b
Kosten van landbouwresiduen
(€/GJ) a
België 16,51 27190 3,9
Duitsland 14,13 8909 3,4
Ierland 17,72 16230 6,5
Frankrijk 9,52 4730 3,8
Luxemburg 13,99 17047 3,9
Nederland 18,96 31276 3,9
Verenigd
Koninkrijk
14,42 13382 2,2
a (Deurwaarder, 2004)
b Prijsgegevens bekomen van Eurostat (2012) voor het jaar 2006. Voor Ierland waren geen cijfers beschikbaar
voor het jaar 2006 en werd het cijfer van 2005 genoteerd.
Een schatting maken van het aantal jobs dat mogelijks gecreëerd kan worden is moeilijk. Er
kunnen zowel directe als indirecte jobs gecreëerd worden. Directe jobs zijn jobs die ontstaan
door de productie en het verwerken van biomassa, eveneens logistieke jobs en jobs binnen de
bouwsector door de bouw van bio-energiecentrales horen hierbij. Daarenboven worden
indirecte jobs gecreëerd die gerelateerd zijn aan de bio-energieketen en door een hogere
Economische opportuniteiten
23
koopkracht van de verschillende werknemers binnen de sector. Verder dient rekening
gehouden te worden met verschuiving van jobs van de traditionele energiesector naar de bio-
energiesector (Berndes & Hansson, 2007). Onderzoek heeft tevens aangetoond dat
opportuniteiten en tewerkstellingsmogelijkheden variëren tussen verschillende landen en
verschillende regio’s binnen de landen (de Wit, 2011; Hillring, 2002). De verschillen in
tewerkstellingsmogelijkheden hangen voornamelijk af van de grootte en mechanisatie van de
productie faciliteiten (kleiner betekent meer tewerkstelling) en van de keuze type van
biomassa. Onderzoek door Thornley et al. (2008) toont aan dat de directe tewerkstelling
binnen de landbouw hoger is voor Miscanthus dan voor korte-omloophout. Wanneer echter op
het niveau van de energiecentrales gekeken wordt ligt de tewerkselling bij een Miscanthus
centrale 25% lager dan die voor een korte-omloophout systeem (Thornley et al, 2008). Andere
factoren die de tewerkstelling beïnvloeden zijn de publieke opinie ten opzichte van bio-
energie, vraag en aanbod binnen een bepaalde regio en de mogelijkheid om te exporteren naar
een andere regio (Hillring, 2002).
Enkel voor Duitsland zijn concrete cijfers beschikbaar. De Duitse biomassa-energiesector
zorgde in 2010 voor 122000 jobs en steeg tot 124400 jobs in 2011. Dit was het hoogste cijfer
binnen alle hernieuwbare energiesectoren (O’Sullivan et al, 2012). Tweederden van de
tewerkstelling in de hernieuwbare energiesectoren werden toegeschreven aan effecten van de
“Renewable Energy Sources Acte” (Böhme et al, 2011). Een opdeling van deze jobs over de
verschillende sectoren binnen de keten is echter niet gegeven. In Frankrijk werden naar
schatting 45000 mensen tewerkgesteld in de bio-energiesector (Böhme et al, 2011). In
Nederland werden naar schatting ongeveer 7450 te werk gesteld in de hernieuwbare
energiesector (Lako & Beurskens, 2011). De groei binnen de hernieuwbare energie sector en
landbouwsector wordt weergegeven in Tabel 9 (MITRE, 2004). Een opdeling tussen de
verschillende hernieuwbare energiesectoren werd echter niet weergegeven en de data omvat
ook tewerkstelling binnen de desbetreffende exportsector binnen de EU.
Tabel 9. Netto tewerkstellingsgroei in hernieuwbare energiesector en landbouw (2000-2010) (Voltijdse
tewerkstelling/jaar) (MITRE, 2004).
Hernieuwbare energie Landbouw
België 5600 2800
Duitsland 107000 71000
Frankrijk 93000 76000
Ierland 3000 1800
Luxemburg 400 500
Nederland 8500 7000
Verenigd Koninkrijk 35000 14000
3.3. Subsidiesystemen en kost
Binnen Europa zijn verschillende maatregelen getroffen die de productie van energie uit
biomassa ondersteunen. De voornaamste zijn “Renewable Energy Source – Electricity” RES-
E Directive (2001) en Directive 2009/28/EC ter bevordering van het gebruik van energie uit
hernieuwbare bronnen. Beide hebben als doel de bio-energiemarkt binnen Europa te
ondersteunen. RES-E Directive (2001) geldt als een richtlijn voor de verschillende lidstaten.
Directive 2009/28/EC geeft bindende doelstellingen, maar de interpretatie en planning gebeurt
door de verschillende lidstaten afzonderlijk. Deze dienen de invulling te specificeren in hun
Economische opportuniteiten
24
Nationaal Hernieuwbare Energie Actie Plan (NREAP). De lidstaten hebben dus verschillende
nationale beleidsmaatregelen die sterk uiteen kunnen lopen. Duitsland past, ten opzichte van
andere Europese landen, een sterk subsidiesysteem toe voor biobrandstoffen. Hierdoor
werden grote hoeveelheden van biomassa voor biobrandstof geïmporteerd in Duitsland (EC,
2005). Sommige landen ondersteunen co-verbranding wel, anderen niet. Maatregelen zijn dus
niet afgestemd tussen de lidstaten.
3.3.1. Subsidiesystemen
Landen binnen NWE hanteren verschillende subsidiesystemen, de voornaamste van deze
systemen zijn Groenestroomcertificaten en Feed-in Tarieven.
Een Groenestroomcertificaat is een certificaat dat aantoont dat een producent, in een bepaald
jaar, 1 MWh elektriciteit heeft opgewekt uit een hernieuwbare energiebron. Dit certificaat kan
worden ingeleverd als bewijs van het voldoen aan de nodige verplichtingen opgesteld door de
staat. De staat bepaald de hoeveelheid elektriciteit die uit hernieuwbare bronnen geproduceerd
moet worden. Indien vooropgestelde doelstellingen niet behaald worden, moet een boete
betaald worden die veelal hoger is dan de kost van Groenestroomcertificaten. In Vlaanderen is
de prijs van een certificaat €109 en een boete voor het niet behalen van de vooropgestelde
quota liepen in 2010 op tot 125 €/MWh (Bubholz & Nowakowski, 2010).
Een tweede systeem zijn Feed-in Tarieven. Dit systeem is erop gebaseerd dat de staat een
gegarandeerd inkomen levert voor de productie van een bepaalde hoeveelheid groene stroom.
Feed-in Tarieven hebben een specifieke prijsaanpak en zijn veelal technologiespecifiek.
Hierdoor zal de hoeveelheid van hernieuwbare energie voornamelijk afhangen van de
politieke prijszetting (Nicolosi & Fuersch, 2009). Overigens zorgen Feed-in Tarieven ervoor
dat nieuwe technologieën en innovatie ondersteund kunnen worden (Bubholz & Nowakowski,
2010).
Verder hebben de verschillende landen nog extra steunmaatregelen die tot uitdrukking komen
in belastingsvoordelen en quota’s. Quota’s zijn steunmaatregelen die een bepaalde
hoeveelheid hernieuwbare energie vereisen binnen de elektriciteitsmix en zijn
technologieneutraal. Hierdoor ondersteunen deze veelal de meest kostenefficiënte technologie
en in mindere mate innovatie (Nicolosi & Fuersch, 2009).
Binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is ook aandacht voor biomassaproductie. Zo
wordt sinds 2003 een vergoeding van €45/ha aangeboden voor het kweken van bio-
energiegewassen. Daarnaast komt braakliggende grond in aanmerking voor steun indien deze
gebruikt wordt voor de productie van niet-voedselgewassen. De vergoeding van €45/ha is
echter laag om boeren in NWE te overtuigen om bio-energie gewassen te kweken (EC, 2005).
De belangrijkste subsidiesystemen binnen NWE worden weergegeven in Tabel 10. Deze tabel
is gebaseerd op de tabel opgesteld door Bubholz en Nowakowski (2010) aangevuld met cijfer
gegevens bekomen van www.res-legal.de (Bubholz & Nowakowski, 2010; www.res-legal.de,
2012).
Economische opportuniteiten
25
Tabel 10. Feed-in Tarieven (€/MWh) en Groenestroomcertificaten (GSC) (€/MWh) voor
elektriciteitsproductie uit biomassa en biogas volgens (Bubholz & Nowakowski, 2010; www.res-legal.de,
2012).
Subsidies-
systeem
Elektriciteitproductie a Warmte en
elektriciteitproductiea
Co-
verbranding
10 MW 20 MW 60 MW 20 MW 60 MW
België b GSC 109 109 109 109 109 0
Duitsland Feed-in 78 78 0 109 0 0
Frankrijk Feed-in 59 0 0 0 0 0
Ierland Feed-in 85 85 85 120 120 0
Luxemburg c Feed-in 0 0 0 0 0 0
Nederland Feed-in 114 114 0 153 0 61d
Verenigd
Koninkrijk
GSC 76 76 76 101 101 25d
a Gelden voor centrales die 100% gebruik maken van biomassa
b Cijfers weergegeven voor Vlaanderen.
c Feed-in Tarieven van minimaal 110 €/MWh zijn van toepassing op biomassa centrales tot 5MW (www.res-
legal.de, 2012). d Subsidies voor co-verbranding zullen afgebouwd zijn tegen 2015 (Bubholz & Nowakowski, 2010).
De tarieven variëren tussen de verschillende landen en worden gegeven op basis van
capaciteit, energie-efficiëntie of gebruikte biomassa (www.res-legal.de, 2012). Verder zijn de
cijfers niet te vergelijken aangezien de elektriciteitsprijs niet verrekend is. Doordat de
biomassasector erg heterogeen is en de verschillende steunmaatregelen sterk variëren tussen
de Noordwest-Europese landen is een gedetailleerde bespreking binnen dit werkstuk niet aan
de orde.
3.3.2. Kost
Tabel 11 toont een vergelijking van de kost van elektriciteit opgewerkt uit kernenergie,
stoom- en gasgenerator (STEG) en biomassa. De kosten van de verschillende technologieën
kunnen opgedeeld worden in investeringskost, brandstofkost en onderhoudskost (niet in tabel
weergegeven) (IEA, 2010). Bij kernenergie is de belangrijkste kost de investeringskost. De
overige kosten maken slechts een beperkt deel uit van de uiteindelijke kost van elektriciteit.
Bij de productie van elektriciteit uit kernenergie moet ook rekening gehouden worden met
afvalbeheerskosten. Bij de productie van elektriciteit uit gas en biomassa heeft de
brandstofkost de grootste impact op de uiteindelijke kost van de geproduceerde elektriciteit.
Naast de brandstof kost bij STEG heeft de koolstofkost ook een belangrijke invloed op de
uiteindelijke kost. Doordat biomassacentrales een hoge investeringskost en hoge brandstof
kost hebben, stijgt de uiteindelijke kost van elektriciteit ver boven deze van de twee niet
duurzame alternatieven uit (IEA, 2010). De kost van biomassa is overigens erg variabel en
hangt af van de loonkosten in de verschillende gebieden waar deze geproduceerd worden, het
type biomassa dat gebruikt wordt en de transport- en verwerkingskosten. Naast deze
voorspelbare factoren kunnen natuurverschijnselen voor variatie zorgen in de productiviteit
van de verschillende gewassen. Voor houtproductie kunnen kosten sterk verschillen, voor
eucalyptus is de gemiddelde productiekost slechts 77,8 €ct/MWh terwijl deze voor wilg tot
122,3 €ct/MWh en voor populier tot 152,9 €ct/MWh oplopen. De overgrote meerderheid van
landbouwnevenstromen kunnen aangebracht worden voor een kost tussen 28 €ct/MWh en 111
Economische opportuniteiten
26
€ct/MWh, voor bosbouwnevenstromen ligt de kost tussen 56 €ct/Mwh en 111 €ct/MWh (de
Wit, 2011).
Tabel 11. Gemiddelde kost van elektriciteitproductie voor verschillende technologieën in NWE. De kost
van kerncentrale, stoom- en gascentrale (STEG) en biomassa centrale wordt weergegeven samen met de
economische levensduur van de verschillende centrales, de capaciteit en de investeringskost (€/MW) (IEA, 2010;
MacDonald, 2010).
Levensduur
(j)
Netto capaciteit
(MW)
Inversteringskost
(€/kW) a
Brandstofkost
(€/MWh) a
Kost van elektriciteit
(€/MWh) a
Kernenergie 60 1620 4093 6 67,11
STEG 35 730 1096 7,2 69,83
Biomassa 25 19 4705 48b 122,97
a Cijfers werden bekomen door gemiddelden te nemen van beschikbare gegevens voor de landen België,
Duitsland, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (IEA, 2010; MacDonald, 2010). b Tarief voor Nederland (IEA, 2010)
De uiteindelijke kost van hernieuwbare energie is nog steeds hoger dan deze van
conventionele energietechnologieën. Hierdoor dient de hernieuwbare energiesector
ondersteund te worden door subsidies (IEA, 2008). Hoewel de kost nog steeds hoger ligt, zijn
er toch kostenreducties te merken door verbeterde technologieën en het ontwikkelen van de
markt. De uiteindelijke kost van elektriciteit en warmte uit biomassa ligt wel lager dan deze
geproduceerd door sommige andere duurzame alternatieven (vb: zonnepanelen) (IEA, 2008).
Het is belangrijk op te merken dat biomassacentrales een relatief nieuwe technologie zijn.
Deze centrales hebben het potentieel hun energie efficiëntie te verbeteren. Daarenboven kan
optimalisatie van het toevoersysteem en van de productie van biomassagewassen helpen de
kosten te drukken. Hierdoor kan de uiteindelijke prijs van elektriciteit opgewerkt uit biomassa
dalen tot een aantrekkelijk niveau (Chum et al, 2011; IEA, 2007).
SWOT-analyse
27
Deel 4. SWOT-analyse
In Tabel 12 wordt een beknopte SWOT analyse gemaakt van de opportuniteiten van
biomassasector in Noordwest-Europa. Intern worden de sterktes en zwaktes bekeken en de
opportuniteiten en bedreigingen van externe factoren worden weergegeven.
Tabel 12. SWOT analyse van biomassasector binnen Noordwest-Europa
INT
ER
N
STERKTES ZWAKTES
Grotere onafhankelijkheid van
fossiele brandstoffen
Diversificatie van Europese
energiemix (Berndes & Hansson,
2007)
Grootste groei potentieel binnen
Noordwest-Europese landbouw en
kan helpen voor ontwikkeling
rurale gebieden
Creëren van directe en indirecte
tewerkstelling
Havens
Hoge kapitaalkost ten opzichte van
fossiele brandstof
Hoge kost van biomassa door hoge
loonkost, transport en invoer
Afhankelijkheid van andere Europese
en niet-Europese landen voor invoer
van biomassa (Bjerg et al, 2011)
Vrij te maken grond is beperkt binnen
BeNeLux
EX
TE
RN
OPPORTUNITEITEN BEDREIGINGEN
Biomassa is “koolstofneutraal”
door zijn duurzaam en
hernieuwbaar karakter (Londo &
al., 2010)
Duitsland als voorbeeld (EC, 2005)
Kennisbasis binnen NWE is groot
en kan helpen bij een goed verloop
en uitbreiding van de bio-
energiesector (EC, 2005)
Publieke opinie en weinig coherente
steunmaatregelen
Concurrentie vanuit andere energie-
markten, zowel fossiele brandstoffen
als andere hernieuwbare energie
bronnen
Markt opportuniteiten kunnen afgeremd
worden door de hoge kost en lage
beschikbaarheid van biomassa in NWE
Competitie voor beperkt beschikbare
biomassa
Door het gebruik van biomassa voor het opwekken van energie in Noordwest-Europa kan de
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in deze landen afnemen. Verder zorgt het gebruik
van biomassa voor een diversificatie van de energie toelevering. Door het bezit van
economisch belangrijke Europese havens en centrale positie, kunnen Nederland, België en
Duitsland een belangrijke rol spelen in de biomassa-toeleveringsketen. De belangrijkste
sterkte van biomassasector is de mogelijkheid tot het creëren van tewerkstelling in rurale
gebieden. De grootste groei binnen biomassa productie in Noordwest-Europa ligt binnen de
landbouw. Hierdoor kan een alternatief inkomen gecreëerd worden voor de rurale bevolking.
Naast directe jobs kunnen verschillende indirecte jobs gecreëerd worden. Verdere
opportuniteiten zijn het duurzaam karakter van bio-energiesector en de grote kennisbasis
binnen Noordwest-Europa. Duurzame biomassa draagt bij aan het reduceren van de
SWOT-analyse
28
klimaatveranderingen doordat deze brandstof gezien kan worden als “koolstofneutraal”. Het
gebruik van tweede generatie biobrandstof kan de uitstoot van broeikasgassen reduceren tot
70% (Londo & al., 2010). Europa wordt gezien als een leider in technologisch en
wetenschappelijk onderzoek naar energie opgewekt uit biomassa. Promoten van uitwisseling
van kennis en “best practices” tussen verschillende landen kan deze kennisbasis verder
uitbreiden (EC, 2005).
Als mogelijke zwakte kan de hoge loonkost van Noordwest-Eurpese landen ten opzichte van
andere Europese landen aangehaald worden. Hierdoor komt de positie, inzake
biomassaproductie, onder druk te staan ten opzichte van Oost-Europese landen. Deze landen
bezitten een hoog biomassapotentieel en lagere loonkost. Verder zal biomassa geïmporteerd
moeten worden door Noordwest-Europese landen om de doelstellingen opgesteld in NREAP
te behalen. De kosten van transport en import zetten een extra druk op de prijs van bio-energie
en kunnen ervoor zorgen dat, ondanks de afbouw van afhankelijkheid van import van fossiele
energie. Biomassa heeft een lage densiteit wat vervoer, opslag en gebruik duur maakt.
Noordwest-Europese landen kunnen afhankelijk worden van andere Europese en niet-
Europese landen voor de invoer van biomassa. De invoer van biomassa kan echter wel over
een groter aantal landen gespreid worden dan de import van fossiele energie. Publieke opinie
kan gezien worden als een belangrijke bedreiging. Communicatie naar de bevolking is erg
belangrijk (Brunsting et al, 2010). Verder dient rekening gehouden te worden met mogelijke
bedreigingen van andere energiemarkten, zowel fossiele brandstoffen als alternatieve
hernieuwbare energiebronnen. Markt opportuniteiten kunnen afgeremd worden door de hoge
kost en lage beschikbaarheid van biomassa in NWE.
Besluit
29
Deel 5. Besluit
Hernieuwbare energie is actueler dan ooit te voor. De laatste decennia wordt het tegengaan
van de klimaatveranderingen als een noodzaak aanzien en hernieuwbare en duurzame energie
vormen een essentieel onderdeel van de oplossing tegen de klimaatverandering. Europa heeft
erg ambitieuze doelstellingen gedefinieerd die voornamelijk gebaseerd zijn op het beperken
van de uitstoot van broeikasgassen en het beperken van de energieafhankelijkheid, maar
binnen dit beleid is duurzame ontwikkeling van de rurale gebieden evenzeer een belangrijk
agendapunt. De doelstellingen van de verschillende Noordwest-Europese landen tonen aan dat
biomassa in de toekomst een belangrijke bijdrage zal leveren in de verdere toename van
hernieuwbare elektriciteitsproductie. De productie van elektriciteit uit biomassa is in de EU
meer dan verdubbeld in tien jaar tijd, van 40,5 TWh (2000) naar 107,9 TWh (2009). De snelle
ontwikkeling van de bio-energiesector over de laatste jaren is in hoofdzaak toe te schrijven
aan het beleid dat gevoerd werd in deze context.
Biomassa kan de afhankelijkheid van gas en petroleum reduceren en zorgen voor een
diversificatie van de energiemix. Hierbij moeten kosteneffectieve manieren gezocht worden
om markten te organiseren voor lignocellulose biomassa. Uitbreiden van het gebruik van
biomassa kan door het promoten van co-verbranding, maar zal in NWE vooral moeten
focussen op innovatieve en efficiënte biomassacentrales zodat NWE een competitief voordeel
bereikt met haar sterke kennisbasis. Om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verder te
reduceren moeten het beleid binnen NWE afgestemd worden op elkaar. Omdat veel van de
steunmaatregelen op nationaal niveau besloten worden zijn deze onderhevig aan frequente
wijzigingen. Het is voor de industrie van belang dat deze maatregelen stabiel blijven zodat
langdurige relaties aangegaan kunnen worden. Investeringen in bio-energie worden als
risicovol aanschouwd door de wijzigende steunmaatregelen. Hierdoor kan de groei van de
biomassasector tegengehouden worden. Een beleid dat focust op het investeren in
biomassagebaseerde alternatieven is cruciaal aangezien centrales die nu gebouwd worden
meerdere jaren in werking zullen zijn.
Een groot deel van de biomassa nodig voor het behalen van de 2020 doelstellingen kan binnen
NWE geproduceerd worden, maar een deel van de biomassa voorzieningen zal via import uit
andere EU- en niet- EU-landen verlopen. Schattingen inzake de noodzakelijke biomassa-
import lopen uiteen van 26 Mtoe tot 38 Mtoe voor Europa. België, Nederland en Duitsland
zullen de grootste tekorten hebben inzake binnenlandse biomassaproductie. De uitbreiding
van de biomassa-energiesector kan stoten op een gebrek aan schaaleconomieën. Dit gebrek
vloeit voornamelijk voort uit de lage energiedensiteit van vaste biomassa wat transport duur
maakt. Sinds 2008 kopen Nederlandse energiemaatschappijen hun pellets via een Europees
handelskantoor, hierdoor ontstaat een goed ontwikkelde markt en kunnen schaalvoordelen
bekomen worden. Belangrijk binnen de uitbreiding van de bio-energiesector in Europa is het
coördineren van beleidsmaatregelen. Europese landen moeten afgestemd worden op elkaar
zodat Europa competitief wordt binnen de bio-energiesector. De nood aan ondersteunend
beleid voor het stimuleren van productiviteit, kostenreductie en technische vooruitgang is hier
van belang. Het is belangrijk dat NWE blijft investeren in kennisontwikkeling voor
innoverende en competitieve technologieën voor biomassa-energie.
De groei van biomassabeschikbaarheid binnen Noordwest-Europa is erg afhankelijk van
ontwikkeling binnen de landbouw en ook van land- en bosbouwnevenstromen. In de
Besluit
30
landbouwsector wordt de grootste groei verwacht. Het vrijmaken van landbouwgronden en
marginale gronden kan de productie van biomassa significant doen stijgen over de komende
jaren. In Noordwest-Europa heeft de BeNeLux slechts een beperkte beschikbaarheid aan vrij
te maken gronden. Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk rapporteren een hogere
beschikbaarheid van braakliggende of marginale gronden en hogere graad van
zelfvoorziening in hun biomassavraag. Het zal belangrijk zijn om het landbouwbeleid op een
lijn te krijgen en rekening te blijven houden met de specifieke noden van verschillende regio’s
in NWE. Het gebruik van marginale gronden kan met ongeveer 10% van de gebruikte
gronden voor de teelt van energiegewassen belangrijke economische opportuniteiten
ontwikkelen op regionaal niveau in NWE. Verder moet besloten worden dat voorspellingen
omtrent het biomassapotentieel in NWE uiteenlopen en dat uitgebreider onderzoek nodig zal
zijn om dit potentieel na te gaan.
De publieke opinie heeft een sterke invloed op de verdere groei van de biomassasector en
kan deze belemmeren. Algemeen wordt aanvaard dat bio-energie een oplossing vormt om de
klimaatverandering tegen te gaan, toch is de competitie met de voedselproductie een van de
belangrijkste publieke bezorgdheden. Om dit uit de weg te gaan moeten duidelijk gesteld
worden dat voedselproductie prioritair is en dat landbouwgronden die gebruikt worden voor
de productie van energiegewassen niet geschikt zijn voor de productie van voedselgewassen.
Het is belangrijk om sociaaleconomische voordelen van de bio-energiesector aan te kaarten.
Het creëren van directe en indirecte tewerkstelling in de bio-energiesector is een van de
duurzaamheiddoelen van de Europese Commissie. Het gebruik van tweede generatie
biomassa wordt binnen elke energiesector verkozen. Deze maximaliseert de klimaatvoordelen
en is minder in strijd met de voedselzekerheid. De introductie van de productie van
energiegewassen biedt economische perspectieven voor de landbouwsector. Een deel van de
rurale ontwikkeling kan komen van de productie van de energiegewassen die makkelijk te
integreren zijn in de conventionele landbouwpraktijken en directe jobs creëren, maar ook de
bouw van de centrales en gekoppelde diensten, installatie en onderhoud, en transport van deze
producten kunnen zorgen voor jobs. De Duitse biomassa-energiesector zorgde in 2010 voor
122000 jobs en steeg tot 124400 jobs in 2011. In Frankrijk werden naar schatting ongeveer
45000 mensen tewerkgesteld in de bio-energiesector in 2009. Ruw geschat worden 200000
mensen tewerkgesteld in EU land- en bosbouw voor de productie van biomassa. De hoge
loonkosten in NWE kan een handicap betekenen ten opzichte van Oost-Europa, waardoor de
mogelijkheid om jobs te creëren in de exportsector beperkt wordt. Schattingen over het aantal
te creëren jobs zijn moeilijk te maken en uitvoeriger onderzoek kan hier meer duiding over
geven. Er zullen gezamenlijke inspanningen geleverd moeten worden om bio-energie op
sociaaleconomisch vlak aanvaardbaar te maken en jobs binnen de sector aantrekkelijk te
maken. Het onderwerp bio-energie binnen leerbeleid kan hierbij helpen. Samenwerking
tussen verschillende actoren (belangengroepen, milieuorganisaties, overheden…) kan helpen
bij het aanvaarden en stimuleren van het gebruiken van biomassa-energie.
Referenties
31
Deel 6. Referenties
AAPA. (2009) World Port Ranking. In http://aapa.files.cms-
plus.com/PDFs/WORLD%20PORT%20RANKINGS%202009.pdf (ed.).
Asikainen, H. Liiri, S. Peltola, T. Karjalainen, Laitila J (2008) Forest Energy Potential in
Europa (EU27).
Bardos P, T. Chapman, Y. Andersson-Sköd, S. Blom, S. Keuning, M. Polland, Track T
(2008) Biomass production on marginal land. Biocycle 49(12): 50
Berndes, Hansson J (2007) Bioenergy expansion in the EU: Cost-effective climate change
mitigation, employment creation and reduced dependency on imported fuels. Energy Policy
35: 5965-5979
Bjerg J, R. Aden, J.A. Ogando, J. Arrieta, A. Hahlbrock, L. Holmquist, C. Kellberg, W.N.
Kip, J. Koch, U. Langnickel, C. Nielsen, A. Rising, M. Rizkova, J. Rookmaaker, Y.
Ryckmans, R. Ryymin, C. Shier, D. Sochr, T. Tatar, Tolley A (2011) Biomass 2020:
Opportunities, Challenges and Solutions. EURELECTRIC Renewables Action Plan (RESAP)
D/2011/12.105/51
Böhme D, Dürrschmidt W., M. vM. (2011) Renewable energy sources in figures - National
and International Development. Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation
and Nuclear Safety (BMU), 11055 Berlin.
Bradley D, F. Diesenreiter, M. Wild, Tromborg E (2009) World Biofuel Maritime Shipping
Study. IEA Task 40
Brunsting S, J. Desbarat, M. de Best-Waldhober, E. Duetschke, C. Oltra, P. Upham, Riesch H
(2010) The Public and CCS: the Importance of Communication and Participation in the
Context of Local Realities. Energy Prodecia 4: 6241–6247
Bubholz M, Nowakowski R (2010) Mapping of subsidy systems and future consumption of
biomass. Vattenfall Research and Development AB (U 10:23), financial support Swedish
District Hearting Association
Chum H, A., Faaij J, Moreira G, Berndes P, Dhamija H, Dong B, Gabrielle A, Goss Eng W,
Lucht M, Mapako O, Masera Cerutti T, McIntyre T, Minowa T, Pingoud K (2011) Bioenergy.
In IPCC Special Report on Renewable Energy Sources and Climate Change Mitigation [O.
Edenhofer, R. Pichs-Madruga, Y. Sokona, K. Seyboth,
P. Matschoss, S. Kadner, T. Zwickel, P. Eickemeier, G. Hansen, S. Schlomer, C. von Stechow
(eds)]. Cambridge: University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA.
COM (2000) Green Paper. Towards a European strategy for security of energy supply.
de Wit, Faaij A (2008) Biomass resources, potential and related costs. REFUEL Work
Package 3 final report
de Wit M (2011) Bioenergy development pathways for Europe. Potentials, costs and
environmental impacts. Phd Dissertation, Utrecht University
de Wit M, Faaij A (2010) European biomass resource potential and costs. Biomass and
Bioenergy(34): 188-202
Deurwaarder E (2004) VIEWLS. Energy Research Centre of the Netherlands
EC (2000) Monitoring & Modeling Initiative on the Targets for Renewable Energy. Country
Report
Referenties
32
EC (2005) Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threaths in Energy Research. EUR
21612 ISBN 92-894-9168-X
EC (2006) Brussel, 8.3.2006, COM (2006).
EC (2009a) EmployRES: The impact of renewable energy policy on economic growth and
employment in the European Union. European Commission Energy and Transport
TREN/D1/474/2006
EC (2009b) Richtlijnen voor Hernieuwbare Energie (2009/28/EC).
EC (2011a) Biomass Energy Europe. ALBERT-LUDWIGS-UNIVERSITAET FREIBURG
EC (2011b) Rural development in the European Union: Statstical and Economic Information
Report 2011. European Union Directorate-General for Agriculture and Rural Development
ECN (2011) Renewable Energy Projections as Published in the National Renewable Energy
Action Plans of the European Member States. from
http://wwwecnnl/units/ps/themes/renewable-energy/projects/nreap/
EEA (2005) EN21 Final Energy Consumption Intensity
EEA. (2006) How much bioenergy can Europe produce without harming the environment?
European Environment Agency.
Ericsson K, Nielsson LJ (2006) Assessement of the potential biomass supply in Europe using
a resource-focused approach. Biomass and Bioenergy 30(1): 1-15
Eurostat. (2012) http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/statistics/themes.
Fischer, S. Prieler, H. van Velthuizen, G. Berndes, A. Faaij, M. Londo, Wit Md (2010)
Biofuel production potentials in Europe: Sustainable use of cultivated land and pastures, Part
II: Land use scenarios. Biomass and Bioenergy 34: 173-187
FOD-Economie (2011) De energiemarkt in 2009. KMO, Middenstand en Energie
http://economie.fgov.be
Forest E (2010) Good practice guidance on the sustainable mobilization of wood in Europe.
Forest Europe Liaison Unit Olso; DG Agriculture and Rural Development and UNECE FAO
Timber Section, Aas, Norway
Forsell N, L.O. Eriksson, Assoumou E (2011) Industrial and environmental impacts of an
expanding bio-energy sector. iiisorg
Groenenberg H, F. Ferioli, S.T.A. van den Heuvel, M.T.J. Koks, A.J.G. Manders, S.
Slingerland, Wetzelaer BJHW (2008) Climate, Energy Security and Innovation: An assesment
of EU energy policy objectives. ECN Netherlands Environmental Assesment Agency
Guisson, Marchal (2011) Sustainable international bioenergy trade securing supply and
demand. IEA Task 40 2012/TEM/R/35
Hillring B (2002) Rural development and bioenergy - Experiences from 20 years of
development in Sweden. Biomass and Bioenergy 23: 443-451
Hoefnagels R, M. Junginger, G. Resch, J. Matzenberger, C. Panzer, Pelkmans L (2011)
Development of a tool to model European biomass trade. Report or IEA Bioenergy Task 40,
Universiteit Utrecht, Copernicus Institute
http://www.ecn.nl.
Referenties
33
IEA (2007) Potential Contribution of Bioenergy to the World’s Future Energy Demand. IEA
Bioenergy
IEA (2010) Projected cost of generating electricity. International Energy Agency and Nuclear
Energy Agency, Organisation for economic co-operation and development
IEA IEA (2008) Deploying Renewables: Principle for Effective Policies. OECD/IEA
INTERREG I (2010) Een tussenbalans: INTERREG IVB Noordwest-Europa
Programmaoverzicht 2007-2010 lille
Lako P, Beurskens LWM (2011) Socio-economic indicators of renewable energy in 2010:
Update of data of turnover and employment of renewable energy companies in the
Netherlands. ECN-E-11-061
Londo M, al. e (2010) The REFUEL EU road map for biofuels in transport: application of the
project's tools to some shortterm policy issues. Biomass and Bioenergy(34): 188-202
MacDonald M (2010) UK Electricity Generation Costs Update Victory House, Trafalgar
Place, Brighton BN1 4FY, United Kingdom
MITRE (2004) Meeting the Targets & Putting Renewables to Work. Monitoring and
Modeling Initiative on the targets for Renewable Energy, Produced for the European
Commission
News D. (15 maart 2011) Germany to shut down seven reactors temporarily. Daily News and
Economic Review.
Nicolosi M, Fuersch M (2009) Implications of the European Renewables Directive on RES-E
Support Scheme Designs and its Impact on the Conventional Power Markets. International
Association for Energy Economics 25-29
O’Sullivan M, D. Edler, T. Nieder, T. Rüther, U. Lehr, Peter F (2012) Employment from
renewable energy in Germany: expansion and operation - now and in the future, first report on
gross employment Research Project commissioned by the Federal Ministry for the
Environment, Natural Conservation and Nuclear Safety
Plieninger, Bens O., R.F. H (2006) Perspective of bioenergy for agriculture and rural areas.
Outlook on AGRICULTURE 35(2): 123-127
REFUEL (2008) Eyes on the track, mind on the horizon. Energy Research Centre of the
Netherlands (ECN), International institute for applied systems analysis (IIASA), Utrecht
University, COWI, Chalmers University of thechnology, EC-BREC, Joanneum University,
Petten, The Netherlands 48
REN21. (2011) Renewables 2010 Global Status Report. In Secretariat PR (ed.).
Renew (2008a) Renewable fuels for advanced powertrains - Scientific report WP5.1 Biomass
resources assessment. EC Baltic Renewable Energy Centre (EC BREC), Center for
Renewable Energy Sources (CRES), Institute of Energy and Environment (IEE) Energy
Economics and Environment , ESU-Services, Lund University, National University of Ireland,
Dublin (NUID) Biosystems Engineering, Wolfsburg, Germany
Renew (2008b) Renewable fuels for advanced powertrains - Scientific report WP5.3 Cost
Assessment. EC Baltic Renewable Energy Centre (EC BREC), Institute of Energy and
Environment (IEE) Energy Economics and Environment , Lund University, Wolfsburg,
Germany
Referenties
34
Sikkema R, M. Steiner, M. Junginger, W. Hiegl, M. T. Hansen, Faaij A (2011) The European
wood pellet markets: current status and prospects for 2020. Biofuels, Bioprod Bioref 5(250-
278)
Smeet, D. Lemp, Dees M (2010) Methods & Data Sources for Biomass Resource
Assessments for Energy. Copernicus Institute, Utrecht University (UU), The Netherlands
Thornley P, Rogers J., Y. H (2008) Quantification of employment from biomass power plants.
Renewable Energy 33: 1922-1927
UNEP (2011) GLOBAL TRENDS IN RENEWABLE ENERGY INVESTMENT 2011.
United Nations Environment Programme and Bloomberg New Energy Finance
Wilson GA (2001) From productivism to post-productivism - and back again? Exploring the
(un)changed natural and mental landscapes of European agriculture. transactions of the
Institute of British Geographers 26: 77-102
Winkel T, M. Rathmann, M. Ragwitz, S. Steinhilber, J. Winkler, G. Resch, C. Panzer, S. Busch,
Konstantinaviciute I (2011) Renewable Energy Policy Country Profiles. Intelligent Energy
Europe, partners: ECOFYS, FRAUNHOFER ISI, EEG, LITHUANIAN ENERGY INSTITUTE
www.reshaping-res-policy.eu
www.res-legal.de. (2012) http://www.res-legal.de.
Zegada-Lizarazu, H.W. Elbersen, S. L. Cosentino, A. Zatta, E. Alexopoulou, Monti A (2010)
Agronomic aspects of future energy crops in Europe. Biofuels, Bioproducts and Biorefining
4(6): 674-691