in dit nummer
Revalidatiecampus St.-Ursula 6 | Associatie Hartcentrum Hasselt en Heusden-Zolder 8 | Palliatieve afdeling campus SA 10 | Uitbreiding therapie Parkinsonpatiënten 12 | Universitaire Biobank Limburg 14 | Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcel 16 | Symposium gehoorscreening 20 | Bachelorproef diabeteseducatie 23 | Nieuwe artsen 24 | Cardio 2013 26 | Symposium chemo- en targeted therapy 28 | Verbum 31 | Symposia 35
Medisch informatieblad Jessa Ziekenhuis
JESSALINEAnr. 9 maart 2013
JESSALINEA2
Onderzoekers van het Jessa Ziekenhuis zijn erin geslaagd om een nieuw stamceltype te isoleren uit het menselijk hart. Dat opent nieuwe perspectieven voor de toepassing van stamcel-therapie na een hartinfarct. De bevindingen van het onder-zoeksteam zijn gepubliceerd in het internationaal gerenom-meerde tijdschrift Cardiovascular Research. Meer hierover op pagina 16.
JESSALINEA 3
EDITORIAAL
Dat de economische crisis na 7 (of eerder 10) ‘vette’ jaren de gezondheidszorg
treft, blijkt de laatste weken uit de aandacht die verschillende media aan dit
onderwerp besteedden. Verdere besparingen op de honoraria in onder meer de
klinische biologie en radiologie, het on-hold staan van de toekenning van nieuwe
subsidiebeloften door VIPA (Vlaams orgaan dat beslist over de financiering van
infrastructuurwerken in de gezondheidszorg) voor nieuwbouwprojecten en
berichten over de afbouw van het personeelscontingent in verschillende Vlaamse
ziekenhuizen getuigen hiervan.
Hoewel het woord crisis een eerder negatieve connotatie heeft, stamt het woord
etymologisch af van het Griekse werkwoord dat betekent ‘onder-
scheiden, oordelen, beslissen’. In essentie zou je kunnen stellen dat crisissituaties
‘moments of truth’ zijn waarin keuzes dienen gemaakt te worden. Dergelijke keu-
zes hoeven niet altijd negatief te zijn, integendeel. In de geschiedenis is het vaak
zo geweest dat tijden van onzekerheid en problematische situaties een goede
voedingsbodem waren voor creativiteit, innovatie en latere vooruitgang.
Zo ook in de gezondheidszorg. Met de huidige schaarste aan middelen zal het
nodig zijn om een aantal van de huidige paradigma’s te herformuleren. Zoals in
alle sectoren kan alles beter en efficiënter. Een kwalitatieve zorg (doelmatig en
efficiënt) steunt in eerste plaats op een goede interne organisatie bij de lokale
verstrekker (praktijk of ziekenhuis). Kwalitatieve zorg betekent ook dat afspraken
gemaakt worden over de grenzen van de instelling heen zodat dure diagnostische
en therapeutische acta verantwoord uitgebaat kunnen worden. Het is dus tijd dat
instellingen krachten en middelen bundelen zodat we de beschikbare resources
op een oordeelkundige en maatschappelijk verantwoorde manier kunnen en zul-
len inzetten. Dit is de ultieme verantwoordelijkheid van beleidsmakers, elk op zijn
of haar niveau.
Van de overheid mogen we verwachten dat zij een coherent beleid uitstip-
pelt waarbij kwaliteit en betaalbare zorg voor iedereen het uitgangspunt is. De
initiatieven die noodzakelijk zijn om dit beleid om te zetten in concrete resultaten
dienen (waar mogelijk) onderbouwd te zijn door wetenschappelijke evidentie
zonder inmenging van belangengroepen. Het hervormen van het huidige financie-
ringssysteem dient hiervan een essentieel onderdeel te zijn. Maar ook lokaal heb-
ben de actoren in de gezondheidszorg een belangrijke rol te vervullen. Er dient
voldoende leiderschap aanwezig te zijn om zich ten volle te vereenzelvigen met
bovenvermelde doelstellingen. Het is dan en slechts dan dat we zullen groeien
naar een nog meer kwaliteitsvolle zorg. Dit betekent dat samen-werken meer dan
ooit aan de orde is.
Tot slot wil ik de artsen en medewerkers die vermeld worden in het huidige num-
mer speciaal bedanken. Elk heeft op zijn vakgebied
unieke dingen neergezet die voor de dienst en het
ziekenhuis een absolute meerwaarde betekenen.
Ik wens jullie veel leesgenot.
dr. Frank Weekers
Samen – Werken
JESSALINEA4
Sinds kort is er op de ziekenhuiswebsite een
speciaal luik uitgewerkt ‘Kinderen meenemen
op bezoek in het ziekenhuis – een goed idee?’
Een ziekenbezoek met een kind is immers
niet altijd evident. “Toch betrekken ouders
hun kind best op een of andere manier bij een
ziekenhuisopname van een al dan niet ernstig
ziek familielid,” zegt kinderpsychologe Karen
Castermans. “Belangrijk hierbij is wel een
goede begeleiding, zowel vóór, tijdens als na
het bezoek.”
Net omdat ouders of grootouders zich vaak
afvragen hoe ze dit best aanpakken, heeft de
kinderpsychologe heel wat tips op de website
voorzien. Moet ik het slechte nieuws aan mijn
kind vertellen? Wat moet een kind dan weten?
Neem ik mijn kind mee op bezoek? Wanneer
stel ik het bezoek beter uit? Met een ant-
woord op deze en tal van andere vragen wil
het Comité Kindaangepast Ziekenhuis van het
Jessa Ziekenhuis de twijfels rond kinderen op
bezoek in het ziekenhuis bespreekbaar maken.
Het Comité Kindaangepast Ziekenhuis werkt
op tal van vlakken actief aan een aangepast,
kindvriendelijk beleid in het ziekenhuis.
Meer info over kinderen op bezoek: www.
jessazh.be/kinderen > kinderen meenemen op
bezoek in het ziekenhuis?!
Op dinsdag 11 december is dr. Pascal Vranckx,
als cardioloog verbonden aan het Hartcen-
trum Hasselt, gedoctoreerd aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Hij verdedigde er
overtuigend zijn doctoraal proefschrift ‘Con-
temporary coronary intervention trial conduct. Addressing the 4P’s: Patency,
Perfusion, Performance and Prevention’.
Uit het onderzoek van dr. Vranckx blijkt dat bij toegepast klinisch onderzoek
naar de doeltreffendheid en veiligheid van stents voor de behandeling van
kransslagadervernauwing of afsluiting, de keuze van het juiste meetinstru-
ment cruciaal is. Bovendien kan de meerwaarde van nieuwe stents enkel
worden beoordeeld in de context van het totale zorgpakket voor de patiënt.
Dr. Vranckx lag mee aan de basis van de ontwikkeling van universele con-
sensus eindpuntdefinities voor gebruik in onderzoek naar nieuwe invasieve
en/of medicamenteuze behandelingen voor kransslagadervernauwing of af-
sluiting. In zijn proefschrift plaatst hij deze definities in hun context, wijst op
hun waarde maar tevens ook op mogelijke zwakten.
Prof. Dominique Hansen is verbonden aan het Revalida-
tie- en gezondheidscentrum van het Jessa Ziekenhuis.
In de huidige maatschappij neemt het aantal personen
met overgewicht (obesitas) sterk toe. Deze tendens
heeft op lange termijn ernstige gevolgen: obesitas ver-
hoogt de kans op hart– en vaatziekten, suikerziekte,
orthopedische problemen, bepaalde vormen van kanker,
en verlaagt de levensverwachting (met ±8 jaar). Vandaar
dat personen met obesitas aangeraden worden om te diëten, en meer te bewegen, met
als doel vetmassa te doen dalen. Er blijkt echter nog veel verwarring en discussie te be-
staan over hoe een bewegingsprogramma opgesteld dient te worden voor personen met
obesitas. Het boek van prof. Hansen heeft als doel om zorgverstrekkers toe te lichten hoe
een bewegingsprogramma op te stellen voor personen met obesitas. Het boek start met
de epidemiologie van obesitas, gevolgd door hoe vetmassa te meten en hoe een pre-par-
ticipatiescreening uit te voeren, en wat de effecten zijn van dieet versus fysieke training
op vetmassa. Vervolgens wordt in detail toegelicht hoe het cardiovasculaire, pulmonale,
endocrinologische, neurologische en spierstelsel reageert op inspanning in personen met
obesitas. Men eindigt met te beschrijven hoe personen met obesitas te motiveren om te
blijven bewegen, wat de impact is van verschillende trainingsvormen op vetmassaverlies,
hoe vetten precies gemobiliseerd en verbrand worden, en waarom niet iedereen evenveel
vetmassa zal verliezen ten gevolge van fysieke training. Het boek baseert zich op recente
wetenschappelijke studies/inzichten waarvan een deel uitgevoerd in het Revalidatie-
en Gezondheidscentrum van het Jessa ziekenhuis. Het bestaat uit 16 hoofdstukken. De
meeste hoofdstukken zijn geschreven door internationaal erkende experten.
Kinderen meenemen op bezoeK in het zieKenhuis?
prof. DoMiniquE HAnSEn brEngt boeK over fysieKe training personen met overgewicht uit
CArDioloog dr. pascal vrancKx gedoctoreerd
kORT NIEUWS
JESSALINEA 5
Plastisch chirurg dr. Didier Nolens is onlangs door
de Belgische Vereniging voor Plastische Recon-
structieve en Esthetische Chirurgie aangesteld als
afgevaardigde in drie Europese organen. Concreet
betekent dit dat dr. Nolens zetelt als:
• VertegenwoordigervooronslandindeUnionEuropéendeMédecinsspécialistes.
• MemberoftheExaminationBoardEBOPRAS(EuropeanBoardPlastic,Reconstruc-
tive & Aesthetic Surgery). Dr. Nolens fungeert hier als jurylid tijdens mondelinge
examens die afgenomen worden voor het bekomen van een Europees certificaat.
• MemberoftheAccreditationsubcommitteeEBOPRAS.Dezecommissiehoudtzich
bezig met het opstellen van criteria voor opleiding en visitatie van opleidingscen-
tra die een Europese erkenning wensen.
Dr. Didier Nolens is als plastisch chirurg al tal van jaren actief binnen het Jessa Zieken-
huis. Het is eerder uitzonderlijk dat de benoeming in deze Europese organen te beurt
valt aan een arts die niet aan een universitair ziekenhuis verbonden is.
Binnen de dienst infectieziekten van het Jessa Ziekenhuis worden - naast patiënten
met gecompliceerde infecties, tropische ziekten en HIV - in toenemende mate patiën-
ten met (verdenking op) aandoeningen van de immuniteit gezien. Zo volgen de art-
sen-infectiologen onder meer patiënten met auto-inflammatoire ziekten (HyperIgD
syndroom, FMF, CAPS, TRAPS), met een primaire immuunziekte (XLA, CVID) en pa-
tiënten met inflammatoire vasculitis op. Daarnaast zien zij ook patiënten met koorts
van onbekende oorsprong, waarbij vaak sprake is van een niet-infectieus probleem.
Deze aandoeningen vallen binnen het vakgebied interne geneeskunde, maar strikt
genomen buiten het vakgebied van infectieziekten. Daarom heeft het ziekenhuis de
dienst ‘infectieziekten’ herbenoemd tot ‘dienst infectieziekten en immuniteit’. Door
deze naamsverandering is het voor de verwijzende huisartsen en specialisten dui-
delijker dat analyse en behandeling van patiënten met (verdenking op) een immuni-
teitsprobleem ook behoort tot de competentie en het domein van deze dienst.
Meer info over de dienst infectieziekten en immuniteit:www.jessazh.be/deelweb-
sites/infectieziekten-en-immuniteit.
Dr. DiDiEr nolEnS Door belgische vereniging afgevaardigd in europese organen
DiEnSt ‘infECtiEZiEktEn’ worDt ‘infectiezieKten en immuniteit’
AfDEling neonatologie in EEn nieuw Kleedje
Begin januari verhuisde de afdeling
neonatologie van campus Virga Jesse
naar een nieuwe locatie op dezelfde
campus. De nieuwe afdeling neonatolo-
gie biedt een aantal voordelen. Zo is er
meer ruimte gecreëerd rond de bedjes,
is er een aparte kamer voor het brengen
van slecht nieuws en is de opname-
ruimte aanzienlijk groter. Hoofdvroed-
vrouw Marleen Kosten: “Daarnaast is
comfort een belangrijke spil. We willen
de baby’s rust en regelmaat bieden.
Zeker voor onstabiele baby’s of baby’s
die zich niet goed voelen maakt dat een
groot verschil. Daarom beperken we het
lichtgebruik en dempen we onze stem.
Iedereen fluistert nu spontaan op deze
afdeling.”
Volledig nieuw zijn de twee ouder-kind-
boxen die steeds meer aan populariteit
winnen. “De ouder-kindbox is een
ruime kamer waar de meest onstabiele
baby’s liggen. Hier kan de mama of papa
doorlopend en ongestoord bij de baby
verblijven. Met de verbouwing hebben
we ook het aantal rooming-in kamers
verhoogd van één naar vier. De laatste
nacht dat baby’s in het ziekenhuis
verblijven, kunnen mama’s (vooral die-
genen die borstvoeding geven) daar een
nachtje doorbrengen en zo wennen aan
de grote verandering in hun leven.”
Welk soort revalidanten verblijven op de
revalidatiecampus?
Luc Claes (zorgmanager zorgcluster neuro-loco-
motoriek): "Op onze revalidatiecampus kunnen
revalidanten terecht voor locomotorische en
neurologische revalidatie. De locomotorische
revalidatie richt zich vooral op de revalidatie na
prothesechirurgie en amputaties. De doelgroep
voor de neurologische revalidatie zijn vooral
mensen met niet aangeboren hersenletsels
(NAH). Naast een kwalitatieve neurorevalidatie
specialiseert het revalidatieteam zich in de be-
handeling van comapatiënten, cognitieve reva-
lidatie, arm-handrevalidatie, spasticiteit/Botox,
reconditionering en Parkinson.”
Biedt het voordelen om alle revalidatieaf-
delingen op één campus samen te brengen?
Luc Claes: “Absoluut. Verblijven op een revali-
datieafdeling in een acuut ziekenhuis – zoals
onze revalidatieafdeling die onlangs van cam-
pus Virga Jessa naar hier verhuisde – geeft
voor de revalidant een heel ander gevoel. Op
de revalidatiecampus heerst veel minder een
ziekenhuissfeer. We laten de revalidanten zo-
veel mogelijk actief zijn en bieden hun een
dagvullend revalidatieprogramma aan. Dit is
mogelijk omdat je op één campus infrastruc-
tuur en werkorganisatie volledig kan uitbou-
wen rond de revalidant.”
Dr. Guido Claes (medisch manager zorgcluster):
“Door de schaalvergroting is er een grotere
subspecialisatie zowel binnen het artsenteam
als binnen de paramedische en verpleegkun-
dige equipe mogelijk. Iedereen heeft uiteraard
de algemene kennis onder de knie, maar er is
ruimte om daarnaast verder te specialiseren in
bepaalde aandachtsgebieden.”
Marc Michielsen (hoofdtherapeut): “We zien
dit ook binnen het team van therapeuten.
Onze therapeuten moeten allemaal een all-
round kennis hebben, maar daarnaast kunnen
ze verder specialiseren in een bepaald deel-
domein zoals Parkinsonrevalidatie, cognitieve
revalidatie of arm-handrevalidatie. Gespe-
cialiseerde medewerkers delen hun kennis op
hun beurt met de andere collega’s en geven
hen de nodige adviezen. Door de schaalver-
groting wordt het trouwens ook gemakkelij-
ker om regelmatig in eigen huis opleidingen
te organiseren.”
Dr. Joyce Steenberghs (medisch coördinator):
“Een bijkomend voordeel van de samenvoe-
ging op één locatie is dat we gedwongen
waren om onze volledige werkorganisatie kri-
tisch onder de loep te nemen. Door het beste
van beide campussen bij elkaar te brengen,
kom je tot de beste en meest efficiënte ma-
nier van werken.”
Gaan verwijzers ook een voordeel voelen?
Dr. Joyce Steenberghs: “Met de komst van dr.
Sofie Peeters vanuit campus Virga Jesse zijn
we nu met vier revalidatieartsen. Door een re-
organisatie houden we nu veel meer consul-
taties, zowel algemene als gespecialiseerde
consultaties zoals Parkinsonraadpleging of
schoenenspreekuur. Dit betekent dat verwij-
zers sneller een afspraak voor hun patiën-
ten kunnen vastleggen. Vroeger bedroeg de
wachttijd vaak enkele weken.”
Hoe vangen jullie binnen de therapiezalen
het groter aantal behandelingen op?
Marc Michielsen: “Vooraleer de vierde revali-
datieafdeling naar Herk-de-Stad verhuisde, is
er een tweede therapieblok gebouwd. Daar
werken we volgens een geheel nieuw prin-
cipe. In het reeds bestaande blok heeft iedere
discipline een bepaalde ruimte in gebruik: de
kinesitherapiezaal, ergotherapiezaal, ... In het
nieuwe gedeelte werken we volledig mul-
tidisciplinair naar één doel toe en kijken we
telkens hoe we dat centrale doel op de meest
effectieve en efficiënte manier kunnen berei-
ken. Zo kunnen therapeuten heel gemakkelijk
inspelen en verder bouwen op wat de andere
disciplines doen. De therapeuten hebben van-
uit hun expertise zelf mee gedacht over de
bestemming van de zalen. Ook hier hebben
we gemerkt dat je werking in vraag stellen,
REVALIDATIE
Campus St.-Ursula is volledige revalidatiecampus
JESSALINEA6
Sinds 21 januari 2013 zijn alle revalidatieafdelingen van het Jessa Ziekenhuis ge-
centraliseerd op campus St.-Ursula in Herk-de-Stad. Met ondermeer een bijkomend
therapieblok is de volledige campus nu ingericht als revalidatiecampus. Daarnaast
beschikt campus St.-Ursula over een goed uitgebouwde dienst radiologie en wordt
het aantal raadplegingsactiviteiten systematisch uitgebreid. Zo kunnen patiënten
uit de regio Herk-de-Stad voor steeds meer raadplegingen dicht bij huis terecht.
• 90 rEvAliDAtiEbEDDEn, vErDEElD ovEr 4 AfDElingEn
• ErkEnning voor 5 CoMAbEDDEn
• 4 rEvAliDAtiEArtSEn
• 145 MEDEwErkErS
enKele cijfers:
tot verbeteringen leidt. In de toekomst willen
we trouwens ook ons aanbod aan ambulante
therapie verder uitbreiden. Dit alles kan mede
doordat er drie therapeuten van campus Virga
Jesse mee de overstap naar ons revalidatie-
centrum hebben gemaakt.”
Is het belangrijk dat de campus beschikt
over een dienst radiologie?
Luc Claes: “Het is zeker een pluspunt. Zo kun-
nen we voor onze revalidatiepatiënten heel
wat transporten vermijden. En uiteraard is
het ook aangenaam voor mensen uit de regio
Herk-de-Stad dat ze hier terecht kunnen voor
een radiologieonderzoek.”
De raadplegingsactiviteiten zijn intussen
ook uitgebreid?
Dr. Guido Claes: “De raadplegingsruimten,
wachtzalen en lokalen voor functiemeting
zijn vernieuwd en het aantal raadplegings-
lokalen is uitgebreid. Hiermee hebben we
de komst mogelijk gemaakt voor een aantal
artsen die ook op onze campussen in Hasselt
actief zijn. In de toekomst voorzien we nog
verdere uitbreiding. Voor patiënten uit de re-
gio Herk-de-Stad is het een stuk aangenamer
als ze dicht bij huis terecht kunnen voor een
consultatie. Bovendien is onze campus ge-
makkelijk bereikbaar en beschikken we over
een ruime parking.”
Denken jullie ook aan wetenschappelijk
onderzoek?
Marc Michielsen: “Toch wel, ja. We participe-
ren nu al in een aantal onderzoekstrajecten
op het vlak van revalidatie zoals een docto-
raatsstudie over conditietraining vroeg in de
revalidatie bij neurologische patiënten en
een onderzoek naar de hersenactiviteit tij-
dens het stappen in de Locomat (staprobot)
en de werking van rompmusculatuur tijdens
het stappen in de Locomat. We hebben ook
meegewerkt aan een studie rond de try-out
van een nieuw computergestuurd spel voor
de bovenste ledematen en er loopt nu een
licentiaatsthesis rond spiegeltherapie.
Bovendien hebben we samen met een aan-
tal externe partners de afgelopen twee jaar
het project Weer-werk, een innovatief project
rond arbeidsre-integratie van revalidatiepa-
tiënten, op poten gezet. We wachten nu op de
goedkeuring van het Europees Sociaal Fonds,
om het project nog een jaar verder te kunnen
zetten. Dat jaar is voorzien om het project
klaar te maken voor gebruik binnen andere
revalidatiecentra.”
JESSALINEA 7
Campus St.-Ursula organiseert op 28 september een symposium arm-handre-
validatie voor artsen en kinesitherapeuten. Dit vindt plaats in de Markthal-
len in Herk-de-Stad en omvat ook een bezoek aan de revalidatiecampus. Meer
info hierover volgt. In mei en september organiseert het team telkens een Bo-
bath advanced cursus voor kinesitherapeuten en ergotherapeuten.
Revalidatiearts dr. Sofie Peeters was de verantwoordelijke arts voor de revalida-
tieafdeling op campus Virga Jesse. Met de verhuis van deze afdeling naar Herk-
de-Stad, komt dr. Peeters het team van revalidatieartsen op campus St.-Ursula
versterken. Het team bestaat nu uit 4 revalidatieartsen. Dr. Peeters blijft ook ac-
tief binnen de dienst fysische geneeskunde & revalidatie op campus Virga Jesse.
• Meersubspecialisatie bij artsen en therapeuten mogelijk door schaalvergroting
• Prettiger sfeer voor revalidanten, geen ‘ziekenhuissfeer’
• Meermogelijkhedenomineigenhuisopleidingen te organiseren
• Infrastructuurenwerkorganisatievolledig afgestemd op de revalidant
• Betereenefficiëntere organisatie door het samenbrengen van ‘best of both worlds’
• Hetbelangvan(verder)participeren in wetenschappelijk onderzoek stijgt nog
• Hetaantalrevalidatieconsultaties is uitgebreid en de wachttijden zijn verkort
coming soon...
bijKomende revalidatiearts
voordelen van de centralisatie in een notendop
Luc Claes, dr. Joyce Steenberghs, Marc Michielsen en dr. Guido Claes
Waarom hebben jullie ervoor gekozen om
in één associatie samen te werken?
Dr. Mertens: “Cardiologie is een discipline die
op technologisch vlak de laatste twee decen-
nia zeer sterk en snel geëvolueerd is. In het
Sint-Franciskusziekenhuis hebben we steeds
getracht een optimale kwaliteit te bieden in
basiszorg. De samenwerking met de collegae
in Jessa voor technische onderzoeken en be-
handelingen die in Heusden-Zolder niet be-
schikbaar zijn, verliep altijd zeer correct maar
was niet in een formele samenwerking veran-
kerd. Jonge collegae-cardiologen kiezen boven-
dien de laatste jaren meestal een bijkomende
subspecialisatie. Een groter centrum biedt hen
meer mogelijkheden om deze bijkomende be-
kwaming in de praktijk om te zetten. Door de
samenwerking wordt het gemakkelijker om
nieuwe mensen te rekruteren die binnen één
groot team op meerdere campussen actief
kunnen zijn. De samenwerking maakt het voor
ons zo ook mogelijk om te subspecialiseren.
We zullen in Heusden-Zolder vooral algemene
cardiologie blijven aanbieden. Maar de komst
van dr. Mulleners, die in Jessa een bijkomende
opleiding in revalidatie voltooide, en dr. Joris
Schurmans, die zich specialiseerde in de inten-
sieve zorgen en in Jessa een bijkomende oplei-
ding elektrofysiologie voltooide, betekent voor
ons een belangrijke meerwaarde.”
Dr. Dendale: “In Jessa zijn we afhankelijk
van een goede samenwerking met andere
ziekenhuizen voor verwijzingen van zware
pathologie. Naast de ziekenhuizen van Diest,
St.-Truiden en Tongeren en enkele privé
gevestigde cardiologen, was het Sint-Francis-
kusziekenhuis ook voorheen al een zeer be-
langrijke groep verwijzers. De cardiologen van
SFZ doen ook al heel wat jaren hartcathete-
risaties in Hasselt. We vonden het belangrijk
om die jarenlange, uitstekende samenwer-
king te intensifiëren. Ook op persoonlijk vlak
verloopt de samenwerking trouwens bijzon-
der aangenaam. We hopen dat ons centrum
nog kan groeien en we ons gebied van verwij-
zers nog kunnen vergroten.”
Jullie werkten al samen. Wat verandert er
dan nu?
Dr. Mertens: “We werkten inderdaad prima sa-
men, en vanuit Hasselt gebeurde de terugver-
wijzing van patiënten ook heel correct. Maar
we functioneerden wel in twee afzonderlijke,
toch wel concurrentiële teams. Nu kunnen we
onze know-how bundelen binnen één team.
Voor onze patiënten in de regio Heusden-Zol-
der biedt het zeker een meerwaarde dat ze
nu voor meer behandelingen dichter bij huis
terecht kunnen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan
revalidatie of het opvolgen van patiënten met
een ingeplante defibrillator.”
Dr. Dendale: “We proberen de beste oplos-
sing voor de patiënt te zoeken. Ik ben ervan
overtuigd dat patiënten uit Heusden-Zolder
het sterk zullen appreciëren dat hun eigen
arts hen ook binnen Jessa kan opvolgen, in-
dien daar een behandeling nodig is. Voor ons
als artsenteam – en onrechtstreeks dus ook
voor de patiënt - zit de meerwaarde in de ‘tea-
ching’ onder elkaar. Elke woensdag bespreken
we binnen het hartteam moeilijke casussen.
Het is de bedoeling dat ook campus Heusden-
Zolder hierin voortaan – al dan niet via tele-
conferentie – participeert. Cardiologie is een
technische discipline waarbij overleg in team
een belangrijke meerwaarde biedt.”
Is er een taakverdeling binnen de verschil-
lende campussen?
Dr. Dendale: “Op dat vlak verandert er niet
zoveel. Het is niet de bedoeling dat we alle-
maal continu van campus wisselen, maar we
nemen uiteraard wel onze rol in een andere
campus op als dat nodig of nuttig is. Ook tij-
dens verlofperiodes biedt dit mogelijkheden
om elkaar te vervangen. We vragen daarom
allemaal een statuut als ‘toegelaten arts’ in
het andere ziekenhuis aan. Nieuwe collega’s
zullen hun activiteiten wel meer over de bei-
de sites verdelen. Zo zal dr. Joris Schurmans
bijvoorbeeld voor 1/3e binnen elektrofysiolo-
gie Jessa actief zijn en voor 2/3e de kennis
over elektrofysiologie in SFZ versterken en
daarnaast actief zijn op de afdeling intensie-
ve zorgen in SFZ.”
Dr. Mertens: “In Hasselt ligt het accent meer
op de subspecialismen en minder op de
algemene cardiologische interventies. In
Heusden-Zolder is de verhouding 70-80 %
Hartcentra Hasselt en Heusden-Zolder werken samen in één associatie
JESSALINEA8
Het Hartcentrum Hasselt van het Jessa Ziekenhuis en de afdeling car-
diologie van het Sint-Franciskusziekenhuis hebben al 20 jaar een pri-
ma samenwerking. Op 1 januari 2013 kreeg deze een meer formeel
karakter en bundelden de cardiologen hun expertise en jarenlange
ervaring in één associatie. Jessalinea en Intro SFZ spraken met prof.
dr. Paul Dendale (Jessa Ziekenhuis) en dr. Dirk Mertens (Sint-Francis-
kusziekenhuis).
CARDIOLOGIE
campus Virga Jesse
algemene cardiologie en 20-30 % subspe-
cialisaties. Maar door de associatie komen nu
hoog gekwalificeerde artsen de cardiologie in
Heusden versterken.”
Dr. Dendale: “Met de komst van dr. Mulleners
stijgt bijvoorbeeld de kans op een officiële
erkenning voor de revalidatiedienst in Heus-
den-Zolder sterk. Deze dienst is de eerste en
langst opgerichte revalidatiedienst in Limburg
en de erkenning zou meer dan verdiend zijn!
Door de regelgeving van het RIZIV gebeurde
dat tot nu toe nog niet.”
Dr. Mertens: “We willen inderdaad onze facili-
teiten rond cardiale revalidatie verder uitbou-
wen omwille van de vele voordelen voor de
patiënten die dan dicht bij huis kunnen terug-
vallen op een goed, multidisciplinair team.”
Dr. Dendale: “Vanuit Jessa hebben we dan
weer de ambitie om in Limburg een goede
cardiogenetische dienst op te zetten samen
met ons klinisch laboratorium en de UHasselt.
Dr. Pieter Koopman volgt hiervoor momenteel
een bijkomende opleiding in Maastricht en zal
vanaf september ons team voltijds verster-
ken. Net omdat er nog maar weinig geweten
is over de genetische achtergrond van bv. rit-
mestoornissen, is het belangrijk ook hier weer
op een breed netwerk van verwijzers te kun-
nen terugvallen.”
Zijn er ook aandachtpunten binnen de sa-
menwerking?
Dr. Dendale: “Een eerste grote opdracht is de
verschillende manieren van werken op elkaar
afstemmen, processen stroomlijnen en over-
legstructuren uitbouwen.”
Dr. Mertens: “Omdat we met een grote groep
over meerdere campussen werken, is het be-
langrijk om medische protocols en klinische
paden samen verder uit te werken en duide-
lijke afspraken te maken rond bv. medicatie.
Dergelijke afspraken sluiten trouwens perfect
aan bij de wetgeving over zorgprogramma's.”
Dr. Dendale: “Samenwerken betekent ook
van elkaar leren, efficiënter werken, samen
nieuwe apparatuur aankopen. Zo willen we
bijvoorbeeld de efficiëntere opmaak van fac-
turen in SFZ ook in Jessa uitwerken."
Heeft de samenwerking voordelen voor
verwijzende artsen?
Dr. Dendale: “Sinds enkele jaren hebben
we in Hasselt de artsenlijn ingevoerd waar
huisartsen en specialisten elke werkdag van
8 tot 20u terecht kunnen om op zeer korte
termijn een dringende raadpleging voor hun
patiënt te boeken. Het is de bedoeling om dit
systeem in de nabije toekomst uit te breiden
naar de collega’s van campus Heusden-Zolder.
Zo kunnen we over de verschillende locaties
heen kijken bij welke cardioloog de patiënt
het snelst en in de dichtsbijzijnde regio te-
recht kan voor een dringende raadpleging.”
JESSALINEA 9
De nieuwe associatie draagt de naam Hartcentrum Hasselt, met vermelding van de
campus, bijvoorbeeld ‘Hartcentrum Hasselt, campus Heusden-Zolder’.
Het Hartcentrum Hasselt is actief op 6 locaties:
• Campus Virga Jesse
• Campus Salvator
• Het ‘Hollandsch Huys’ aan de Prins Bisschopssingel (vlakbij campus Salvator)
• Campus Heusden-Zolder
• Medisch Centrum Beringen
• Practimed, Medisch Centrum in Tessenderlo
ACtiEf op 6 locaties
campus Virga Jesse
Prof. dr. Paul Dendale (Jessa Ziekenhuis) en dr. Dirk Mertens (Sint-Franciskusziekenhuis)
Hollandsch Huys campus Salvator campus Heusden-Zolder
Net als voorheen beschikt de palliatieve een-
heid op campus Salvator over 7 bedden voor
palliatieve patiënten. Medisch verantwoor-
delijke van de palliatieve eenheid is dr. Marc
Desmet. Samen met dr. Joke Bossers staat hij
in voor de medische zorg van de palliatieve
patiënten.
meer comfortDr. Marc Desmet: “De nieuwe locatie biedt
onze patiënten en hun familie meer comfort.
Zo zijn de kamers gemiddeld ruimer dan op
onze vorige locatie en is er op elke kamer een
zetelbed voorzien zodat familieleden op een
comfortabele manier bij de patiënt kunnen
overnachten. In de gespreksruimte is een ex-
tra zetelbed voorzien. De leefruimte is licht en
ruim en beschikt over een volledig ingerichte
keuken. Voor de kinderen hebben we een
aparte kinderhoek.”
buitenlucht De nieuwe palliatieve afdeling kreeg ook een
buitenterras met tuinmeubels. “Tegen de zo-
mer komt daar nog een luifel. Heel aangenaam
voor onze patiënten en hun familie dat ze daar
wat van de buitenlucht kunnen genieten. Aan
het terras is ook een buitentrap voorzien. Dat
maakt het gemakkelijker om patiënten tijd
met hun huisdier te laten doorbrengen.”
ook korte opnames positief ervarenOngeveer tweederde van de patiënten op de
palliatieve afdeling komt van afdelingen bin-
nen het ziekenhuis. De overige patiënten wor-
den via de huisarts of een ander ziekenhuis
verwezen of ze nemen zelf het initiatief om
een opname aan te vragen. “We zien dat de
gemiddelde verblijfsduur de laatste jaren wat
afneemt en er soms ook heel korte opnames
tussen zitten. Toch geven ook die patiënten
en familie aan dat ze de opname op de pal-
liatieve afdeling nog zinvol vinden en als heel
positief ervaren. We willen dus zeker – in de
mate van het mogelijke – op dergelijke vragen
blijven ingaan.”
verwijzing door huisartsHet aantal verwijzingen van huisartsen naar
de palliatieve eenheid kende de afgelopen ja-
ren een lichte stijging. “Met onze verhuis naar
een nieuwe locatie verandert er voor de huis-
arts niets aan onze werking,” zegt dr. Desmet.
“Huisartsen kunnen me altijd contacteren als
ze iemand willen laten opnemen op de pal-
liatieve afdeling. Ze kunnen dit – in de mate
van het mogelijke – best al een tijdje vóór de
opname doen. Zo kan soms vermeden worden
dat patiënten via de spoedgevallendienst op
onze afdeling terechtkomen. Daar worden ze
uiteraard heel goed opgevangen, maar een
rechtstreekse opname is voor een palliatieve
patiënt toch comfortabeler. Al is het natuurlijk
niet altijd mogelijk om dit zo te plannen.”
141 opnames, 1 000 begeleidingen via pstIn 2012 telde de palliatieve eenheid 141 op-
names. “Daarnaast stond ons palliatief sup-
portteam (PST) in voor ruim 1 000 begeleidin-
gen,” licht dr. Desmet toe. “Zo’n begeleiding
kan variëren van een ambulant contact of een
eenmalig gesprek met de psycholoog of pal-
liatief arts tot iemand 6 weken volgen op de
afdeling of drie weken pijncontrole.”
De artsen palliatieve zorg proberen een da-
gelijkse beschikbaarheid van een supportarts
op beide Hasseltse campussen te voorzien.
“Gezien de concentratie van alle oncologie-
en pneumologieafdelingen op campus Virga
Jesse is de werking van het supportteam daar
nog versterkt. Op campus Salvator willen we
onder meer bijzondere aandacht hebben voor
palliatieve situaties op de afdelingen geria-
trie, maagdarmziekten en neurologie. Naast
de begeleiding van patiënten en hun familie
op verpleegafdelingen, is het palliatief sup-
Palliatieve afdeling Jessa voortaan op campus Salvator
JESSALINEA10
Op zaterdag 8 december 2012 verhuisde de palliatieve afdeling van
het Jessa Ziekenhuis van campus Virga Jesse naar campus Salvator.
De nieuwe unit is ruimer en biedt patiënten en hun familie meer com-
fort. Via het palliatief supportteam blijven de artsen palliatieve zorg
ook sterk actief op campus Virga Jesse. Het Jessa ziekenhuis beschikt
over een palliatief supportteam op iedere campus: Virga Jesse, Salva-
tor en St.-Ursula.
PALLIATIEVE ZORGEN
palliatieve eenheid 2007 2008 2009 2010 2011
opnames 106 126 127 130 137
ligdagen 2 133 2 036 2 147 2 088 2 162
verblijfsduur 20,6 16,7 16,9 16 15
externe verwijzingen 43% 35% 50,4% 38,4% 36,5%
interne verwijzingen 57% 65% 49,5% 61,6% 63,5%
zorgcluster oncologie Jessa 29% 37% 25,1% 29,2% 29,2%
niet-oncologie (pneumologie, gastro-enterologie, ...) 28% 28% 24,4% 32,3% 34,3%
Dr. Marc Desmet: "de nieuwe locatie biedt onze patiënten en hun familie meer comfort."
portteam ook actief in de ambulante zorg. Zo
winnen de afdelingen radiotherapie en ambu-
lante chemotherapie bijvoorbeeld regelmatig
advies in over pijn- en symptoomcontrole,
emotionele opvang, info over thuiszorgdien-
sten en palliatieve thuiszorg. Vragen voor eu-
thanasie of wilsverklaringen komen meestal
bij mij terecht,” besluit dr. Desmet.
kORT NIEUWS
Palliatieve afdeling Jessa voortaan op campus Salvator
JESSALINEA 11
MEER INFO
voor meer info over een opname op de palliatieve eenheid: dr. Marc Desmet, tel. 011 28 93 43, e-mail: [email protected].
palliatieve eenheid 2007 2008 2009 2010 2011
opnames 106 126 127 130 137
ligdagen 2 133 2 036 2 147 2 088 2 162
verblijfsduur 20,6 16,7 16,9 16 15
externe verwijzingen 43% 35% 50,4% 38,4% 36,5%
interne verwijzingen 57% 65% 49,5% 61,6% 63,5%
zorgcluster oncologie Jessa 29% 37% 25,1% 29,2% 29,2%
niet-oncologie (pneumologie, gastro-enterologie, ...) 28% 28% 24,4% 32,3% 34,3%
Dr. Joke Bossers lag vele jaren ge-
leden aan de basis van de uitbouw
van de palliatieve zorg in Limburg
en fungeert ook nu nog als spilfi-
guur in de palliatieve zorg. Daarnaast
combineert zij al tal van jaren een
drukke praktijk als huisarts met haar
activiteiten in het Jessa Ziekenhuis.
Door de verdere uitbouw van haar
huisartspraktijk is deze combinatie
niet langer mogelijk. Dr. Bossers zet
daarom vanaf begin maart haar acti-
viteiten in het palliatief supportteam
van het Jessa Ziekenhuis stop. Het is
nog niet bekend wie haar zal vervan-
gen. Dr. Bossers dankt iedereen met
wie ze binnen het Jessa Ziekenhuis
samenwerkte voor het vertrouwen en
de samenwerking.
dr. bossers stopt activiteiten in pAlliAtiEf SupporttEAM
Vanaf dit academiejaar treden vertegenwoordigers van de Universiteit Hasselt
(UHasselt), ZOL en Jessa Ziekenhuis toe tot de redactieraad van het Tijdschrift
voor Geneeskunde. Prof. dr. Gyselaers, gynaecoloog in het Ziekenhuis Oost
Limburg, neemt de functie van UHasselt-redacteur op zich en prof. dr. Dendale,
cardioloog in het Jessa Ziekenhuis, wordt lid wordt van de Raad van Bestuur.
Beide artsen zijn als docent verbonden aan de faculteit Geneeskunde en
Levenswetenschappen van de UHasselt.
Dit nieuwe werkingskanaal voor UHasselt biedt de mogelijkheid aan Lim-
burgse artsen die willen bijdragen tot de nascholing van hun Vlaamse collegae
- zowel omnipractici als specialisten – om hun boodschap via dit medium te
verspreiden. De laatste jaren is de band sterk aangehaald tussen de klinische
artsen in de Limburgse ziekenhuizen of algemene praktijk en de academici
aan UHasselt, en dit heeft geleid tot een sterke verandering in de Limburgse
geneeskunde, zowel op het vlak van de toepassing van wetenschappelijke
principes in de dagdagelijkse praktijkvoering als op het gebied van medische
opleiding. De samenwerking met de universiteit heeft geleid tot een eigen
identiteit van de Limburgse geneeskunde, en deze identiteit mag en kan
worden getoond en gedeeld met collegae en studenten in het land. De direc-
tieleden van de Universiteit Hasselt en de ziekenhuizen ZOL en Jessa staan
volledig achter deze nieuwe opportuniteit om de geneeskunde en wetenschap
in Limburg nog meer en beter op elkaar af te stemmen. Zij hopen dan ook dat
de Limburgse artsen, studenten en wetenschappers deze mogelijkheid ten
volle zullen aangrijpen om hun kwaliteiten, kennis en didactiek te delen met
hun collegae in Vlaanderen.
een begrip in vlaanderenHet Tijdschrift voor Geneeskunde is reeds decennia lang een begrip in Vlaan-
deren. Met een oplage van ca. 7000 exemplaren is het één van de meest gele-
zen medisch wetenschappelijke periodieken in ons land. Met onderwerpen uit
alle medische disciplines richt het zich vooral tot de omnipracticus, maar onder
de lezers bevinden zich ook vele specialisten, wetenschappers en andere wer-
kers in de gezondheidszorg. Het tijdschrift verschijnt twee maal per maand, en
wordt uitgegeven zowel in geprinte als in elektronische versie.
Het tijdschrift werd in 1945 gesticht door de Nederlandstalige Medische Fa-
culteiten in België en hun Alumni-Verenigingen. Initieel werd het ondersteund
door de professoren van de faculteiten voor geneeskunde van de Gentse en
Leuvense universiteiten en door leden van de Koninklijke Vlaamse Academie
voor Geneeskunde. Later zijn ook de professoren van de Antwerpse en Brus-
selse universiteiten tot de redactieraad toegetreden, evenals praktiserende
artsen uit de algemene en klinische geneeskunde. Onder deze organisatie is
het tijdschrift uitgegroeid tot zijn huidige vorm. Nu treden dus ook vertegen-
woordigers van UHasselt, ZOL en Jessa toe tot de redactieraad.
uHASSElt, Zol En JESSA in redactie tijdschrift voor geneesKunde
Prof. dr. Paul Dendale, cardioloog Jessa Ziekenhuis
Opstaan vanuit een stoel of je omdraaien in je
bed? Het zijn bewegingen die je ‘op automati-
sche piloot’ uitvoert. Voor Parkinsonpatiënten
betekenen ze echter vaak een hele opgave
waarbij ze sterk moeten nadenken over de
volgorde waarin de beweging moet gebeuren.
Om tegemoet te komen aan de noden van
deze patiënten, werkte een multidisciplinair
team van revalidatieartsen, kinesitherapeu-
ten, ergotherapeuten en logopedisten op
campus St.-Ursula enkele jaren geleden een
begeleidingsprogramma uit.
10 sessies“Het oefenprogramma is sterk praktijkgericht,”
vertelt kinesist Maarten Bossuyt. “We leren er
de patiënten strategieën rond bv. bedmobili-
teit, en reiken hen praktische tips aan zodat
ze thuis beter kunnen functioneren. Het gaat
om een intensieve therapie die bestaat uit 10
sessies. In iedere sessie komt een ander as-
pect aan bod.” “We bouwen de sessies vanaf
de basis op,” voegt zijn collega Liselot Thijs er-
aan toe. “Het is belangrijk dat de patiënt het
volledige programma afwerkt.”
aanvullende therapie“Het is niet de bedoeling om de therapie die
deze patiënten in hun thuissituatie krijgen, te
vervangen,” benadrukt revalidatiearts dr. Maai-
ken Vander Plaetse. “We willen net aanvullend
werken en de patiënten, hun familie en hun
therapeuten op weg helpen. Iedere patiënt
krijgt een individuele begeleiding. We starten
telkens met 5 tot 8 patiënten die gelijktijdig
de 10 sessies doorlopen. Zo kunnen ze samen
met lotgenoten naar een doel toe werken. Dat
maakt het vaak wat gemakkelijker.”
met steun van Ku leuvenVooraleer revalidatiecampus St.-Ursula het
begeleidingsprogramma opstartte, gebeurde
er heel wat voorbereidend werk. “We werden
daarbij sterk ondersteund vanuit de KU Leu-
ven, met name door prof. Alice Nieuwboer,
een autoriteit op het vlak van Parkinsonreva-
lidatie,” aldus dr. Vander Plaetse. “Bovendien
hadden we zelf al mensen met ervaring in
huis zoals de kinesisten Lien Billiet, die op dat
ogenblik nog deeltijds in Leuven werkte, en
Maarten Bossuyt, die in Zwitserland ervaring
opdeed met Parkinsonpatiënten. Intussen zijn
er vanuit de KU Leuven plannen om samen
met een aantal centra een Parkinsonnetwerk
uit te bouwen. “Vanuit onze revalidatiecampus
volgt ergotherapeute Sanne Bogaerts dit op.”
doorverwijzingHet therapieaanbod voor Parkinsonpatiënten
in Vlaanderen is vrij beperkt. Centra die er ge-
structureerd rond werken zijn er onder andere
in Leuven, Gent, Oostende, Turnhout, ... en
dus ook Herk-de-Stad. Dr. Vander Plaetse: “De
meeste doorverwijzingen komen van neurolo-
gen. Medicamenteuze behandeling en opvol-
ging door de eigen neuroloog blijft immers de
basisbehandeling van de Parkinsonpatiënt.
Maar ook huisartsen kunnen uiteraard men-
sen doorverwijzen naar onze Parkinsonraad-
pleging. Uniek in ons programma is dat we
de patiënten eerst screenen om een goed
zicht te krijgen op hun niveau van functione-
ren en hun motivatie. Tijdens de Parkinson-
REVALIDATIE
Revalidatiecampus breidt therapie Parkinsonpatiënten uit
JESSALINEA12
Op revalidatiecampus St.-Ursula in Herk-de-Stad loopt sinds enkele
jaren een multidisciplinair en zeer praktijkgericht oefenprogramma
voor Parkinsonpatiënten. Ambulante patiënten vanuit heel Limburg
(en verder) leren hier strategieën aan waarmee ze thuis – samen met
hun thuistherapeut – verder aan de slag kunnen. Het revalidatiecen-
trum wil deze therapie voor Parkinsonpatiënten in de nabije toekomst
aanvullen met een psychosociaal educatieprogramma.
• Multidisciplinaire begeleiding door revalidatieartsen, kinesisten,
ergotherapeuten en logopedisten
• Screening door arts en therapeut om zicht te krijgen op niveau van
functioneren en motivatie van de patiënt
• Individuele begeleiding, samen met lotgenoten
• Het begeleidingsprogramma bestaat niet alleen uit oefeningen,
maar wordt aangevuld met praktische tips en allerhande informatie
die de patiënt nu of later in zijn ziekteproces helpt
• 10 sessies waarbij elke sessie op één aspect toegespitst is
• Het begeleidingsprogramma krijgt op termijn uitbreiding met
een psychosociaal educatieprogramma, waarin ook psychologen
betrokken worden
sterKe punten bEStAAnDE oEfEnprogrAMMA
raadpleging bekijken mijn collega dr. Veronik
Slachmuylders of ikzelf samen met een van
de therapeuten wat de mogelijkheden van
de patiënt zijn en of het Parkinsonprogramma
geschikt is voor deze patiënt. Zowel de ver-
wijzende neuroloog als de huisarts krijgt ach-
teraf een uitgebreid functioneel bilan.”
psychosociaal educatieprogramma“Naast het oefenprogramma organiseren we
ook infosessies voor partners en hun familie.
Deze zijn eerder medisch gericht maar belich-
ten ook aspecten zoals woningaanpassing,
hulpmiddelen e.d.,” vertelt kinesitherapeute
Lien Billiet. “Patiënt en partner krijgen al heel
wat informatie om hen in de ziekte te bege-
leiden, maar we voelen toch de nood aan nog
meer begeleiding. Parkinson is een chronisch
progressieve, sterk stressgebonden ziekte.
Door in te spelen op de psychosociale aspec-
ten die bij deze ziekte komen kijken, verbetert
de kwaliteit van leven zowel bij de patiënt als
bij de partner.”
expertise uit nederlandEn dus ging het multidisciplinaire team op
zoek naar een geschikte basis om een der-
gelijk programma uit te bouwen. Dr. Vander
Plaetse ging de mosterd hiervoor in Neder-
land halen. “Daar bestaan al dergelijke pro-
gramma’s en zijn er ook netwerken voor the-
rapeuten die sterk begaan zijn met de zorg
voor Parkinsonpatiënten.” Uiteindelijk kwam
dr. Vander Plaetse in het Atrium MC Parkstad
terecht en slaagde erin deze experten naar
Herk-de-Stad te halen voor een eendaagse
cursus ‘train de trainers – educatieprogramma
voor Parkinsonpatiënten’ (zie kadertje).
positieve benaderingMaar wat houdt zo’n psychosociaal educa-
tieprogramma eigenlijk in? Maarten Bossuyt:
“Omgaan met angst en depressie, het zien
van de positieve dingen in het dagelijkse
leven, omgaan met de ziekte, belichten wat
nog wel kan, sociale steun krijgen, ... het zijn
allemaal aspecten die in dit programma aan
bod kunnen komen. Het is de bedoeling ook
de psychologen bij dit project te betrekken. Zo
bundelen we hun expertise in psychologische
begeleiding met onze grondige kennis van de
beperkingen – en frustraties - die de ziekte
van Parkinson meebrengen.”
eigen programma ontwikkelenHet multidisciplinair team wil nu verder be-
kijken hoe ze het geleerde naar de praktijk
kunnen vertalen. Liselot Thijs: “In het oor-
spronkelijke programma zitten 7 thema’s, die
wekelijks aan bod komen. Het programma is
er opgesplitst in een patiëntengroep en een
mantelzorggroep. De accenten in beide groe-
pen kunnen anders liggen. Het is ook de be-
doeling dat patiënten ‘huiswerk’ meekrijgen,
punten waaraan ze thuis moeten werken.”
“We gaan nu kijken hoe we hier in huis een
eigen psycho-educatieprogramma kunnen
ontwikkelen, volledig op maat van onze pa-
tiënten,” besluit dr. Vander Plaetse.
JESSALINEA 13
Op 1 februari organiseerde campus St.-Ursula in samenwerking met KU Leuven en
Atrium Medisch Centrum Parkstad een dagopleiding ‘train de trainers – educatiepro-
gramma voor Parkinsonpatiënten. Dit programma - gebaseerd op een programma
opgezet in Europees verband - bestaat uit educatief materiaal voor gebruik tijdens
groepstraining. Het educatieprogramma wil de kwaliteit van leven verhogen, zowel
bij patiënt als partner. Tijdens de cursus leerden de zorgverstrekkers zelfstandig
een educatieprogramma voor Parkinsonpatiënten geven. De docenten waren een
revalidatiearts, een Parkinsonverpleegkundige, een ergotherapeut, een kinesi-
therapeut en een psycholoog van het Atrium MC Parkstad. De deelnemers waren
artsen, kinesitherapeuten en ergotherapeuten vanuit heel Vlaanderen.
grote interesse voor cursus
Het Parkinsonteam vlnr: dr. Veronik Slachmuylders (revalidatiearts), Maarten Bossuyt, Lien Billiet en Liselot Thijs (kinesitherapeuten), Sanne Bogaerts (ergotherapeute) en dr. Maaiken Vander Plaetse (revalidatiearts). Ontbreekt op de foto: Louisette Raymaekers (logopediste).
In een biobank wordt lichaamsmateriaal
(zoals bloed, tumorweefsel of urine,…) van
welbepaalde patiënten en gezonde contro-
les bewaard, samen met demografische en
klinische gegevens over de donor. Het mate-
riaal dient voor wetenschappelijk onderzoek
en draagt bij tot een betere diagnose- en/of
prognosestelling, tot een dieper inzicht in de
ziekteprocessen en tot de ontwikkeling van
efficiëntere therapieën. De bewaring gebeurt
met strikt respect voor de privacy van de do-
nor en volgens de Belgische wetgeving. De
beschikbaarheid van materiaal in een biobank
kan de duur van een wetenschappelijk on-
derzoek drastisch verkorten en de conclusies
versterken. Studies die op gegevens uit een
biobank gebaseerd zijn, kunnen zo sneller een
waardevolle bijdrage leveren aan de gezond-
heidszorg. De Universitaire Biobank Limburg
(UBiLim) is een samenwerking tussen het Zie-
kenhuis Oost-Limburg (ZOL), de Universiteit
Hasselt en het Jessa Ziekenhuis. Deze over-
koepelende biobank werd in 2009 opgericht
om het groeiend translationeel onderzoek,
gebundeld in het Limburg Clinical Research
Program, te ondersteunen. De kernactiviteit
situeert zich in het Jessa Ziekenhuis en wordt
geleid door prof. dr. Jean-Luc Rummens. De
depots van ZOL en UHasselt worden beheerd
door respectievelijk prof. dr. Joris Penders en
prof. dr. Veerle Somers.
Kwaliteitsvol biobanken: nonsens in is nonsens uitNet zoals haar inrichtende partners draagt
UBiLim kwaliteit hoog in het vaandel. De kwa-
liteit van een biobank is afhankelijk van meer-
dere factoren. Enerzijds wordt deze bepaald
door de kwalificaties van het personeel en de
aanwezige faciliteiten. Binnen UBiLim worden
deze gegarandeerd door de inplanting van de
biobankactiviteiten in de ISO-geaccrediteerde
laboratoria. Anderzijds speelt ook de kwali-
teit van de studieprojecten een rol. Een on-
doordachte studieopzet kan ertoe leiden dat
ongepaste populaties worden geïncludeerd,
waardoor de bewaarde stalen niet bruikbaar
zijn voor het correct beantwoorden van de
vooropgestelde onderzoeksvraag. Alterna-
tief kunnen stalen worden verspild omdat de
verkeerde conclusies worden getrokken uit de
behaalde resultaten (zie pagina 15 onderaan).
Om zulke situaties te voorkomen, evalueert
de Wetenschappelijke Raad van UBiLim de
studieprojecten voor ze van start gaan. Last
Universitaire Biobank Limburg wint posterprijs op internationaal biobankcongres
JESSALINEA14
Het onderzoek van de Universitaire Biobank Limburg (UBiLim), voor-
gesteld door dr. Loes Linsen, wetenschappelijk medewerker en bio-
bankmanager van het Jessa Ziekenhuis, werd op de jaarlijkse meeting
van de European, Middle Eastern & African Society for Biopreserva-
tion & Biobanking (Granada, Spanje) bekroond met de posterprijs in de
categorie Biospecimen Research. Tevens werd het werk geselecteerd
voor een mondelinge presentatie. In dit onderzoek werd het effect
van de invriesvorm van witte bloedcellen nagegaan. Hieruit bleek dat
de invriesvorm een drastische impact heeft op de resultaten van de
analyses uitgevoerd op deze cellen. Bovendien kan ze zelfs leiden tot
foutieve bevindingen door introductie van onderzoeks-ongerelateer-
de afwijkingen in de stalen.
Het biobankteam: dr. Loes Linsen, Tine Vanbinst, prof. dr. Jean-Luc Rummens, Caroline Motmans en Merle Meus.
Het belang van staalkwaliteit voor onderzoek
but not least is de staalkwaliteit van elemen-
tair belang. Meerdere veelbelovende biomar-
kers konden niet worden bevestigd in grotere
staalverzamelingen omdat in de initiële ana-
lyse de controle en patiëntenstalen van ver-
schillende kwaliteit bleken te zijn. Als één van
zijn hoofddoelstellingen doet UBiLim daarom
in zijn kernfaciliteit van het Jessa ziekenhuis
onderzoek naar factoren die een effect kun-
nen hebben op deze staalkwaliteit.
de impact van staalkwaliteitDe levensloop van een staal wordt opge-
deeld in een pre-analytische fase, een op-
slag fase en een post-analytische fase. Het
werk waarvoor de posterprijs werd ontvan-
gen, concentreert zich op de pre-analytische
fase. Deze omvat alle omstandigheden en
behandelingen alvorens een staal kan opge-
slagen worden, zoals onder andere de koude
ischemietijd, de verwerkingsprocedure, of de
vorm van bewaring. In dit onderzoek werd
de beste invriesvorm van witte bloedcellen
bepaald, die het grootste bereik aan verdere
downstream toepassingen toelaat. In eerste
instantie werd gefocust op de kwaliteit van
DNA en RNA geëxtraheerd uit witte bloedcel-
len, als buffy coat, celpellet of celsuspensie
ingevroren voor korte en middellange termijn.
Uit de resultaten bleek dat de kwaliteit van
het DNA niet werd beïnvloed door de verschil-
lende invriesvormen of termijnen. De kwali-
teit van het RNA daarentegen was afhankelijk
van de bewaarvorm en –termijn. De resultaten
variëerden van sterk afgebroken of gedegra-
deerd RNA tot RNA van uitstekende kwaliteit.
Hoewel het gedegradeerde RNA kon worden
gebruikt voor expressieanalyses, resulteer-
de het in aberrante hoge expressieniveaus
in vergelijking met eenzelfde hoeveelheid
hoogkwalitatief RNA. Deze resultaten geven
duidelijk aan dat de invriesvorm van een staal
een significante impact heeft op de analyses
uitgevoerd na bewaring van dit staal.
besluitDeze onderzoeksbevindingen werden begin
november 2012 voorgesteld op de jaarlijkse
meeting van de European, Middle Eastern &
African Society for Biopreservation & Bioban-
king in Granada, Spanje. De relevantie van dit
werk wordt onderstreept door de selectie voor
mondelinge toelichting, maar bovenal door de
posterprijs die werd toegekend in de catego-
rie Biospecimen Research. Als kenniscentrum
willen we echter vooral ook de onderzoekers
ervan bewust maken dat de kwaliteit van het
bronmateriaal voor hun studie de uiteinde-
lijke resultaten rechtstreeks zal beïnvloeden
en mogelijk doen afwijken. UBiLim beoogt
daarom het onderzoek naar parameters met
een invloed op de staalkwaliteit verder te
zetten om zo de kwaliteit van translationeel
en klinisch onderzoek te verhogen en dus in-
direct bij te dragen aan de vooruitgang van de
gezondheidszorg.
BIOBANk
JESSALINEA 15
Hij roept “Spring” naar de kikker en de kikker springt een meter ver.
Dan snijdt hij een poot af, roept “Spring” en de kikker springt een halve meter ver.
Dan snijdt hij een andere poot af, roept “Spring” en de kikker springt een kwart
meter ver.
Dan snijdt hij een derde poot af, roept “Spring” en de kikker springt niet. Hij roept
opnieuw “Spring” en de kikker springt nog steeds niet.
“Aha,” zegt de wetenschapper “Ziedaar mijn resultaat!” en hij schrijft zorgvuldig
neer: “Wanneer drie poten verwijderd zijn, wordt een kikker doof.”
bad science: DE wEtEnSCHAppEr DiE kikkErS onDErZoEkt.
De Universitaire Biobank Limburg wordt gesteund door de stichting Limburg Sterk Merk (LSM).
JESSALINEA16
Het onderzoek van het Jessa Ziekenhuis ka-
dert binnen de cluster cardiologie van het
Limburg Clinical Research Program, een initia-
tief van de UHasselt, het Jessa Ziekenhuis en
het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL), dat mede
gefinancierd wordt vanuit de Stichting Lim-
burg Sterk Merk (LSM).
levenskwaliteitBij een hartinfarct loopt het hart altijd onher-
stelbare schade op. De bloeddoorstroming
in de kransslagader blokkeert, waardoor de
hartspier onvoldoende zuurstof krijgt en het
spierweefsel afsterft. Als gevolg daarvan ver-
mindert de pompfunctie en stijgt de kans op
hartfalen. De huidige behandelingen, zowel
farmacologische therapieën als chirurgische
interventies, verbeteren de overlevingskan-
sen en de levenskwaliteit van de patiënt op
korte termijn, maar kunnen het verloren weef-
sel niet vervangen en dragen dus niet bij tot
functioneel herstel op lange termijn.
Wereldwijd lopen verschillende studies waar-
bij men na een hartinfarct stamcellen in de
hartspier tracht te brengen om zo de groei
van nieuw hartspierweefsel te bevorderen.
Ook in ons ziekenhuis is men al meer dan 10
jaar actief in dit onderzoeksdomein.
Zo werd in 2004-2006 in ons ziekenhuis een
klinische studie uitgevoerd die uitwees dat
het rechtstreeks inspuiten in het hartspier-
weefsel (ook wel intramyocardiale injectie
genoemd) van de mononucleaire celfractie uit
het beenmerg, resulteerde in een verbetering
van de regionale, maar niet van de globale
pompfunctie van het hart (ref. 1). De keuze
voor beenmergstamcellen was destijds ge-
baseerd op talrijke internationale studies die
het potentieel van dat celtype in de cardiale
setting beschreven. Uitgebreider onderzoek
door onze onderzoeksgroep toonde echter
aan dat beenmergstamcellen slechts een be-
perkte capaciteit bezitten om uit te groeien
tot functionele cardiomyocyten en dus niet
in staat zijn om de verhoopte myocardiale
weefselregeneratie te bereiken (ref. 2). Bo-
vendien zijn er steeds meer aanwijzingen dat
getransplanteerde cellen paracriene factoren
(cytokines en groeifactoren) vrijzetten die
het genezingsproces begunstigen o.a. door
het aantrekken van stamcellen. De positieve
effecten die in de eerste klinische studie
werden beschreven (ref. 1) zijn dus niet toe
te schrijven aan veranderingen op celniveau,
doch mogelijk wel aan factoren die werden
afgescheiden door de ingespoten beenmerg-
cellen. Daarnaast heeft het aanwezige litte-
kenweefsel nog steeds een inhiberend effect
op het functioneel herstel.
voorgeprogrammeerdOndertussen werd met de ontdekking van
stamcellen die in het hart zelf aanwezig zijn,
het paradigma van het hart als post-mitotisch
orgaan verworpen in de literatuur. Deze hart-
stamcellen zijn mogelijk beter geschikt voor
cardiaal herstel omdat ze al ‘voorgeprogram-
meerd’ zijn om tot effectief werkende hart-
spiercellen uit te groeien.
Uit internationaal onderzoek is de aanwezig-
heid van twee belangrijke typen van humane
hartstamcellen aangetoond, namelijk c-kit
positieve cellen en CDCs. “Wij hebben de mo-
gelijkheden van die celtypes uitgebreid on-
derzocht. En inderdaad, die hartstamcellen
bezitten een beter myocardiaal differentiatie-
potentieel ten opzichte van beenmergstam-
cellen (ref. 3). Maar de eigenschappen van die
cellen of de isolatietechnieken om die cellen
Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcelOnderzoekers van het Jessa Ziekenhuis zijn erin ge-
slaagd om een nieuw stamceltype te isoleren uit het
menselijk hart. Dat opent nieuwe perspectieven voor
de toepassing van stamceltherapie na een hartinfarct.
De bevindingen van het onderzoeksteam zijn gepubli-
ceerd in het internationaal gerenommeerde tijdschrift
Cardiovascular Research.
Vlnr: prof. dr. Marc Hendrikx, prof. dr. Jean-Luc Rummens, Annick Daniëls, dr. Karen Hensen, Leen Willems, Severina Windmolders, dr. Remco Koninckx, Yanick Fanton en dr. Boris Robic
te bekomen, beperken de toepassingsmoge-
lijkheden om een belangrijke bijdrage te kun-
nen leveren aan het herstel van beschadigd
hartspierweefsel na een hartinfarct,” leggen
prof. dr. Jean-Luc Rummens en prof. dr. Marc
Hendrikx (Jessa, UHasselt) uit. “Het zijn bo-
vendien erg arbeidsintensieve isolatiemetho-
des waarbij we niet altijd een zuivere stam-
celpopulatie bekomen.”
nieuw type hartstamcelHet onderzoeksteam van ons ziekenhuis
zocht en vond een nieuwe manier om stam-
cellen uit het hart te isoleren. “Dat gebeurt
op basis van enzymatische activiteit van de
cellen. Die techniek maakt het makkelijker
om stamcellen te isoleren, op te kweken en
te transplanteren,” aldus dr. Karen Hensen en
dr. Remco Koninckx (Jessa, UHasselt). “Dankzij
de toepassing van de nieuwe techniek heb-
ben we een type hartstamcel geïdentificeerd
dat nog niet beschreven was: de cardiale
atrium stamcel (CASC). De CASCs hebben een
meer uitgesproken myocardiaal differentia-
tiepotentieel dan de reeds beschreven car-
diale stamcellen. Onderzoeken bewijzen dat
er functionele en fenotypische verschillen
zijn en dat het dus wel degelijk om een nieu-
we celpopulatie gaat.” (ref. 4)
grote doorbraakHet nieuwe type stamcel heeft enkele be-
langrijke voordelen in vergelijking met de
eerder bekende types. De CASC laat zich
makkelijker isoleren en is vlot op te kweken
in het laboratorium. Daardoor kan men veilig
en sneller tot grotere hoeveelheden bruikbare
hartstamcellen komen dan in het verleden.
Ook de kwaliteit is beter omdat de celpopula-
tie die men isoleert homogeen is en enkel uit
levende stamcellen bestaat.
DOSSIER
JESSALINEA 17
Onderzoekers Jessa Ziekenhuis identificeren nieuw type hartstamcel
Momenteel wordt in ons ziekenhuis de in vivo differentiatie van en het functio-
neel cardiaal herstel door de CASCs bestudeerd in een minipig infarctmodel, ont-
wikkeld door prof. dr. Marc Hendrikx en dr. Boris Robic van de dienst cardiotho-
racale heelkunde. De anesthesisten dr. Jasperina Dubois en dr. Luc Jamaer zijn
betrokken bij alle chirurgische ingrepen. Dr. Eric Bijnens en verpleegkundige Nic
Heuts van de dienst medische beeldvorming zijn verantwoordelijk voor de beeld-
vormingstechnieken (MRI, Fluoroscopie) en de analyse van de bekomen data die
gebruikt worden om de functionaliteit van het hart te onderzoeken.
Prof. dr. Marc Hendrikx: “We hebben gekozen voor de adulte Göttingen minipig als
proefdiermodel omwille van de hoge graad van overeenkomst tussen het cardio-
vasculair systeem van varkens en mensen. Daardoor worden er meer klinisch re-
levante resultaten bekomen die de extrapolatie van het diermodel naar humane
toepassingen vereenvoudigen.”
Dr. Remco koninckx: “Minipigs zijn uiterst geschikt omdat ze, in vergelijking met
gewone varkens, relatief klein en gemakkelijk hanteerbaar zijn voor verzorging en
functionele analyses. Daarnaast neemt bij deze varkens de hartmassa niet meer
toe, wat post-operatieve analyse vereenvoudigt en betrouwbaarder maakt.”
De resultaten zijn alvast veelbelovend. Het hartspierweefsel herstelt zich goed
bij de minipigs, de hartspier trekt nadien beter samen en de varkensharten func-
tioneren bijna net zo goed als vóór het infarct.
het minipig model
“De bevindingen van het Hasseltse onderzoek worden
gepubliceerd in het tijdschrift Cardiovascular Research
(ref. 4). Dat is een sterke garantie voor de kwaliteit van
het onderzoek”, zegt topcardioloog Pedro Brugada,
verbonden aan het UZ Brussel. “Een team van experts
stelt echt wel strenge eisen aan zo'n publicatie. Minder
dan 20 procent van alle voorgestelde artikels wordt
gepubliceerd. Deze doorbraak is dus fantastisch voor
Hasselt. Het had nog geen internationale faam, maar
nu staat het bij de wereldtop. Wereldwijd zoekt men al
jaren naar stamcellen die zich kunnen nestelen in het
hart. Dit is een belangrijke stap in de goede richting.”
reactie vAn prof. Dr. pEDro brugADA in HEt niEuwSblAD
JESSALINEA18
Uit laboratoriumonderzoek en onderzoek met
proefdieren, uitgevoerd in het Jessa Zieken-
huis en aan de UHasselt, blijkt intussen dat
de stamcellen effectief kunnen uitgroeien tot
functionele hartspiercellen. Die bevindingen
zijn gepubliceerd in het tijdschrift Cardiovas-
cular Research (ref. 4). Voor dit onderzoek
werd samengewerkt met de KU Leuven en de
‘University of Health Sciences’ van Kaunas,
Litouwen. “We hopen dat we op termijn die
stamcellen kunnen injecteren bij patiënten
na een hartinfarct en zo hun beschadigd hart
herstellen,” aldus prof. dr. Jean-Luc Rummens.
methodiek“CASCs vertonen een hoge aldehydedehy-
drogenase (ALDH) activiteit. Die eigenschap
wenden we aan om de cellen te isoleren uit
de weefselfragmenten. Het Aldefluor reagens,
een niet-toxisch substraat voor ALDH, diffun-
deert doorheen de membraan van de cellen en
wordt vervolgens door ALDH omgezet in een
fluorescent reactieproduct dat we flowcyto-
metrisch meten. Het voordeel is dat enkel leef-
bare cellen met voldoende stamcelcapaciteit
geïsoleerd worden en dat er geen antigen-an-
tilichaam binding vereist is, waardoor we mo-
gelijke invloeden op de genexpressie van de
cellen uitsluiten,” licht dr. Karen Hensen toe.
volgende stapProf. dr. Marc Hendrikx en dr. Remco Koninckx:
“Zowel bij mensen als dieren is het nieuwe
type hartstamcel aanwezig. Toen we dat
ontdekten, hebben we in het laboratorium
experimentele hematologie zowel de CASCs
van dieren als die van mensen proberen op te
kweken. Met succes: we zijn nu in staat om
een klinisch relevant celaantal te verkrijgen
zonder verlies van de stamceleigenschappen.
Vervolgens zijn we er in geslaagd om die cel-
len terug te plaatsen bij proefdieren die een
infarct hadden doorgemaakt. Momenteel is al-
les klaar om die proefdierstudie verder uit te
breiden.” Als dit pre-klinisch onderzoek gun-
stig evolueert, volgen de testen bij de mens.
“Wij hopen dat CASCs ook bij de mens terug
hartspierweefsel aanmaken. Bij alle infarcten
gaat er immers hartspierweefsel verloren; de
stamceltherapie is dus breed toepasbaar.”
Het volledige onderzoeksteam telt vier stafle-
den (arts-specialisten en post-doctorandi) van
het Jessa Ziekenhuis en de UHasselt, één we-
tenschappelijk assistent en vier doctoraats-
studenten.
doctoraatsstudente severina windmolders vervoegde het team
in 2009. Na het behalen van haar IWT-
beurs startte zij haar PhD (doctoraatspro-
ject). De eerste twee jaar bestudeerde
zij het groeipotentieel, de differentiatie-
mogelijkheden en de verouderingspro-
cessen van de cardiale stamcellen. De
resultaten waren positief: de stamcellen
kunnen veelvuldig opgekweekt worden
zonder hun stamceleigenschappen en
differentiatiecapaciteit naar cardiomyo-
cyten te verliezen. Verder werkte ze met
de rest van het team mee aan de opstart
van de minipig-studie.
Sinds 2011 focust Severina zich meer
REFERENTIES
1. Hendrikx M, Hensen K, Clijsters C, Jongen H, Koninckx R, Bijnens E, Ingels M, Jacobs A, Geukens R, Dendale P, Vijgen J, Dilling D, Steels P, Mees U,
Rummens JL.. Restoration of regional contractile function through stem cell transfer by direct intramyocardial injection; results from
a randomised controlled clinical trial. Circulation, 2006, 114 (1suppl): 101-107
2. Koninckx R, Hensen K, Daniëls A, Moreels M, Lambrichts I, Jongen H, Clijsters C, Mees U, Steels P, Hendrikx M, Rummens JL. Human bone marrow
stem cells co-cultured with neonatal rat cardiomyocytes display limited cardiomyogenic plasticity. Cytotherapy. 2009 22:1-15.
3. Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Carlotti F, Mees U, Steels P, Rummens JL, Hendrikx M, Hensen K. Mesenchymal Stem cells or cardiac
progenitors for cardiac repair? A comparative study. Cell Mol Life Sci. 2011 Jun;68(12):2141-56.
4. Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Mees U, Macianskiene R, Mubagwa K, Steels P, Jamaer L, Dubois J, Robic B, Hendrikx M, Rummens JL,
Hensen K. The cardiac atrial appendage stem cell: a new and promising candidate for myocardial repair. Cardiovasc Res. 2013 Mar 1;
97(3):413-23.
"De nieuwe internationale doorbraak in het stamcelonderzoek is ook een stevige opsteker voor het Limburg
Clinical Research Program (LCRP), het ambitieuze onderzoeksprogramma dat met steun van LSM door de UHas-
selt, het Jessa Ziekenhuis en het Ziekenhuis Oost-Limburg wordt uitgebouwd om het medisch wetenschappe-
lijk onderzoek in Limburg gevoelig te versterken. In totaal wordt er ingezet op zes medische clusters: cardiolo-
gie, oncologie, infectieziekten, anesthesie (met link naar neuro), fertiliteit en obesitas. Vandaag zijn er al bijna
20 doctoraatsstudenten actief in dit onderzoeksprogramma. Vanuit het LCRP werd recent een Mobile Health
Unit opgestart (telemonitoring) en er wordt intensief samengewerkt met de Limburgse biobank (UbiLim). Het
LCRP werd nauwelijks drie jaar geleden gestart maar bewijst nu al haar toegevoegde waarde voor het medisch
onderzoek in Limburg, getuige daarvan deze toppublicatie van het Jessa team. Die snelle successen zijn een
gevolg van het verder bouwen op stevige fundamenten die de afgelopen jaren werden gelegd in Jessa en ZOL.
Zij hebben immers reeds jarenlang hoogstaand onderzoek uitgebouwd in specifieke disciplines.”
reactie van prof. dr. piet stinissen, uhasselt
Aan deze doorbraak gingen vele jaren onder-
zoek vooraf. Vier doctoraatsstudenten uit de
onderzoeksgroep lichten hun bijdrage aan het
onderzoek toe en blikken vooruit naar de toe-
komst van hartstamceltherapie. Ze zoeken elk
vanuit hun eigen achtergrond naar oplossin-
gen voor de knelpunten die er momenteel nog
zijn om zo het totaalproces te optimaliseren.
JESSALINEA 19
DOSSIER
op de paracriene effecten van mesenchy-
male stamcellen afkomstig uit het beenmerg.
Die stamcellen zetten namelijk stoffen vrij
die een gunstige invloed uitoefenen op het
cardiaal weefsel na een hartinfarct. De ma-
nier waarop dat gebeurt, is echter nog niet
gekend. Een mogelijke hypothese is dat die
factoren (ook wel eens het geconditioneerd
medium genoemd) in staat zijn de residente
cardiale stamcellen, aanwezig in het hart, te
mobiliseren naar de plaats van schade. Se-
verina heeft daarom een 3D-collageen assay
in het lab geïmplementeerd waarbij ze cardi-
ale weefselfragmenten in een collageen gel
brengt en blootstelt aan het geconditioneerd
medium. De resultaten van deze assays tonen
aan dat mesenchymale stamcellen effectief
factoren vrijzetten die migratie/mobilisatie
van cardiale stamcellen kunnen teweegbren-
gen. Severina tracht nu de specifieke facto-
ren die in dat migratieproces een belangrijke
rol spelen te identificeren en de moleculaire
mechanismen die erachter schuilen te ontra-
felen. Een wetenschappelijk artikel met meer
informatie hieromtrent zit in de pipeline.
doctoraatsstudente yanick fan-ton studeerde in juni 2012 af als Master in
de Biomedische Wetenschappen en wijdde
haar thesis aan de angiogene of bloedvat-
vormende eigenschappen van verschillende
stamcelpopulaties uit de tand. Bijgevolg
spitst zij zich binnen de onderzoeksgroep toe
op het potentieel van de CASCs om na een
hartaanval revascularisatie (bloedvatherstel)
teweeg te brengen in het infarctgebied. Het
hartspierweefsel is sterk doorbloed, herstel
van de bloedtoevoer is dus een belangrijk as-
pect voor het functioneel herstel van het hart.
Yanick gaat dan ook na of we de CASCs kun-
nen omvormen tot endotheelcellen en gladde
spiercellen, de hoofdceltypes aanwezig in een
bloedvat. Dat zou bijdragen aan de verdere ka-
rakterisatie van de CASCs, want als de CASCs
alle celtypes van het hart kunnen vormen,
wijst dat op het multipotente karakter van die
stamcellen. Yanick zal de vorming van bloed-
vaten staven in het minipig model, waarbij
men na een infarct CASCs inspuit.
Als tweede punt onderzoekt Yanick hoe we
de stamcellen kunnen wapenen tegen de on-
gunstige omgeving in een hart na een infarct.
Wanneer men stamcellen transplanteert ko-
men deze normaliter in de borderzone terecht,
het gebied tussen het dood infarctweefsel en
de gezonde hartspiercellen.
Dat gebied is echter zuurstofarm en er zijn bij-
na geen voedingsstoffen aanwezig, wat een
negatief effect heeft op de overleving, de in-
corporatie en de differentiatie van de stamcel-
len. Met dit deel van het onderzoek hopen we
de efficiëntiegraad van de therapie aanzienlijk
te verhogen. Voor dit onderzoeksproject be-
haalde Yanick een mandaat via het Bijzonder
Onderzoeksfonds van de Universiteit Hasselt.
Nadat doctoraatsstudente leen willems met succes haar doctoraatsproject
verdedigde voor het IWT, vervoegde zij in ja-
nuari 2013 het onderzoeksteam. Leen spitst
zich onder andere toe op het fibrotisch proces
na een infarct waarbij het verloren hartspier-
weefsel vervangen wordt door dens-niet-
contractiel littekenweefsel. Dat resulteert in
een verlies van hartfunctie, de inhibitie van
myocardiaal herstel en de ontwikkeling van
hartfalen. Met dit deel van het onderzoek wil
Leen nagaan hoe we dat proces van litteken-
vorming kunnen onderdrukken.
Daarnaast gaat zij dieper in op de paracriene
mechanismen die reeds gedeeltelijk zijn
blootgelegd door Severina. Hierbij zal Leen
onderzoeken of het geconditioneerd medium
van beenmerg mesenchymale stamcellen
het microRNA expressiepatroon in de CASCs
verandert en op welke processen dit een ef-
fect heeft. MicroRNA's zijn een vorm van
niet-coderend RNA dat de eiwitexpressie van
specifieke genen beïnvloedt. Via activatie
van specifieke processen zou het zo de CASCs
kunnen beschermen tegen ischemie of de cel-
len mobiliseren naar de plaats van het infarct.
Tot slot gaat Leen na welke mechanismen een
rol spelen bij de proliferatie, zelfvernieuwing
en differentiatie van de CASCs. Hierbij zal ze
onderzoeken of het evenwicht tussen deze
processen zodanig gestimuleerd en geregeld
kan worden dat het lokaal herstelmechanisme
van het hart in staat is tot voldoende weefsel-
herstel. Indien we daarin slagen, zou het pro-
ces van celisolatie, proliferatie in het labora-
torium en transplantatie misschien vermeden
kunnen worden.
dr. boris robic vatte zijn doctoraat in au-
gustus 2012 aan. Hij werkte drie jaar lang als
hartchirurg in het universiteitsziekenhuis in
zijn thuisland Slovenië. Prof. dr. Marc Hendrickx
nodigde hem uit om als chirurgisch assistent
het onderzoeksteam te versterken. Dr. Boris
Robic is vooral betrokken bij het minipig model,
waarbij hij instaat voor de chirurgische ingre-
pen en via de EKG de ritmestoornissen bij mi-
nipigs met getransplanteerde CASCs opvolgt.
Een andere belangrijke spil en vaste waarde
in het onderzoek is wetenschappelijk assistent annick daniëls. Zij speelt
een centrale rol in de onderzoeksgroep. Ze
helpt en denkt mee over de invalshoeken van
de verschillende experimenten, vult de ont-
brekende stukken aan en heeft zich gespe-
cialiseerd in het op punt stellen van moeilijke
technieken, zoals de southern- en western
blotting. Daarnaast staat Annick in voor alles
wat vooraf gaat aan het labellen van cellen,
zorgt ze voor de validaties van de toestellen
en allerhande experimenten.
Severina Windmoldersdoctoraatsstudente
Yanick Fantondoctoraatsstudente
Leen Willemsdoctoraatsstudente
dr. Boris Robic Annick Daniëlswetenschappelijk assistent
JESSALINEA20
In de Westerse landen wordt de prevalentie
van een aangeboren tweezijdig gehoorver-
lies van 35-40 dB HL of meer geschat rond
1 à 2 per duizend levende pasgeborenen.
Dit cijfer is tien maal belangrijker binnen de
populatie van pasgeborenen die verblijven
in neonatologische intensieve zorgen (NICU).
Dit betekent dat er per jaar in België tussen
100 en 120 kinderen met gehoorstoornissen
geboren worden, waarvan tussen 60 en 80 in
Vlaanderen, afhankelijk van het geboortecij-
fer van datzelfde jaar.
vroegtijdige aanpak belangrijkEen vroegtijdige identificatie van de pas-
geborenen met deze gehoorstoornissen is
uitermate belangrijk omdat een vroegtijdige
aanpak in belangrijke mate bijdraagt tot de
verbetering van de ontwikkeling van deze
slechthorende pasgeborenen. Dit heeft voor
een zeer groot deel te maken met de plastici-
teit van de hersenen op auditieve (en andere)
prikkels. Deze plasticiteit wordt optimaal be-
nut dankzij vroegtijdige en optimale prikke-
aanpak, opvang en resultaten bij verwijzing van pasgeborenen met aangeboren gehoorstoornissen
Symposium Universele gehoorscreening van neonati in Limburg: state of the art
In april 2012 organiseerde de dienst NkO voor kind & Gezin het sym-
posium ‘Universele gehoorscreening van neonati in Limburg: state of
the art’. In de vorige edities kon u al enkele (verkorte) voordrachten
uit dit symposium lezen. Vandaag brengt dr. Sebastien Janssens de
Varebeke u het slotartikel uit deze reeks.
dr. Sebastien Janssens de Varebeke, NKO-arts
Figuur 1
19
98
- 2
01
1
12
/12
/19
98
12
/12
/19
99
12
/12
/20
00
12
/12
/20
01
12
/12
/20
02
12
/12
/20
03
12
/12
/20
04
12
/12
/20
05
12
/12
/20
06
12
/12
/20
07
12
/12
/20
08
12
/12
/20
09
12
/12
/20
10
12
/12
/20
11
12
/12
/20
12
0
2
4
6
8
10
12
0,55
12
1,9
00,875
1,51,35
00,45
3
1,7
0,10,4
12
1,7
0,10,4
2
1,5
0,20,5
4,2
3
00,5
2,8
1,6
0,50,3
2,21,625
00,2
2,1
0,7
00,2
3
1,15
0
1
3,5
2
0,1
1
3,3
2
0
1
3,9
2,05
00,7
3,3
1,675
00,425
4,3
1,8
00,6
3,1
1
0
wachttijd eerste contact met dienst orl NA VERWIJZING DOOR KIND & GEZIN (WEKEN)
wac
htti
jd (w
eken
)
Legende:
percentiel 1hoogstelaagstepercentiel 3
mediaan = 1,1 week
ling (gebruik van hulpmiddelen zoals hoortoe-
stellen, implantaten, revalidatie,..). Hierdoor
kunnen de centrale auditieve banen zich ten
volle ontplooien en ontwikkelen. Deze plasti-
citeit neemt evenwel snel af, waardoor een
laattijdige revalidatie gepaard gaat met blij-
vende gevolgen en tekortkomingen. Daarom
streeft men naar een detectie vòòr de leeftijd
van 3 maanden en behandeling vòòr de leef-
tijd van 6 maanden.
Gehoorverlies betekent niet alleen minder
gehoorsignalen opvangen. De impact ervan
op sociaal-emotioneel vlak, op leermogelijk-
heden, op gebied van zelfontplooiing en inte-
gratie binnen onze maatschappij is eveneens
aanzienlijk.
De behaalde voordelen dankzij vroegtijdige
detectie en vroegtijdige begeleiding beper-
ken zich dan ook niet louter op auditief vlak.
screeningZodra een pasgeborene tot twee maal toe
een screeningsonderzoek door Kind & Gezin
personeel niet succesvol heeft doorstaan,
wordt deze naar een referentiecentrum voor
diagnostiek voor gehoorstoornissen verwe-
zen, zoals ons centrum op campus Virga Jesse.
Op jaarbasis test Kind & Gezin in heel Vlaan-
deren zo’n 63.000 pasgeborenen, met een
dekking van ongeveer 94% dat met zo’n 3%
is aangevuld door gehooronderzoek op NICU
afdelingen. De actuele refer ratio bedraagt
7 promille: met name worden er 7 per duizend
gescreende pasgeborenen effectief doorver-
wezen naar refereercentra (Erwin Van ker-
schaever, Kind & Gezin Jaarrapport Algo-
screening in Vlaanderen 2009,2010,2011).
diagnoseWanneer Kind en Gezin een kind verwijst we-
gens faling van de ALGO-screening wordt er
aandacht besteed om het kind zo snel moge-
lijk te kunnen zien. Doorgaans is dit binnen de
week (mediaan 1.1 week) (figuur 1). De pas-
geborenen worden tijdens hun (natuurlijke)
slaap onderzocht met gebruik van diverse
objectieve gehooronderzoeken, en daarnaast
gebeurt er ook een grondig klinisch onder-
zoek en micro-otoscopisch nazicht. Dit vraagt
veel geduld, vakkennis en aangepaste infra-
structuur.
In geval van bevestiging van aangeboren ge-
hoorverlies wordt er gekeken naar mogelijke
geassocieerde afwijkingen, wordt aandacht
besteed aan opvolging en gezocht naar de
oorzaak van het verlies. Soms kan het gebeu-
ren dat er aanvullende onderzoeken onder
narcose moeten gebeuren, maar dit blijft toch
vrij beperkt.
Elke slechthorende pasgeborene en zijn/haar
familie worden in contact gebracht met het
thuisbegeleidingsteam van KIDS (Koninklijk
Instituut voor Doven en Spraakgestoorden).
Er wordt een behandelingsplan en opvolging
verzekerd.
Jaar na jaar slagen we er in onze dienst steeds
beter in om bij de meeste verwijzingen snel-
ler een duidelijk antwoord te formuleren over
betrouwbare gehoordrempels (Figuur 2): de
diagnose over het gehoor werd van 1998
tot 2012 gemiddeld gesteld op 2,15 maan-
den leeftijd, doch de laatste jaren gebeurt dit
vaker al tijdens het eerste bezoek op onze
dienst (cf. figuur 2).
SyMPOSIUM
JESSALINEA 21
Figuur 2
19
98
- 2
01
2
0,0
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
7,0
8,0
9,0
10,0
1,7
8,8
3,3
1,0
leeftijd pasgeborene biJ bEpAling betrouwbaar gehoorstatus (MAAnDEn)
leef
tijd
(maa
nden
)
Legende:
percentiel 1hoogstelaagstepercentiel 3
mediaan = 2,15 maanden
JESSALINEA22
SyMPOSIUM
behandeling Afhankelijk van de gehoordrempels worden
pasgeborenen behandeld met hoortoestellen
en/of cochleaire implantatie, waarbij elk van
deze behandelingsvormen hun eigen indica-
tiegebied, leeftijd en werkwijze kennen. Bij
de keuze van de behandeling worden naast
gehoordrempels ook andere factoren in reke-
ning gebracht.
nauwe opvolgingBinnen de groep slechthorende kinderen kun-
nen er op latere leeftijd ook andere problemen
opkomen, zoals autisme, leerstoornissen, ge-
dragstoornissen, enz. Bovendien kunnen er
ook geassocieerde aandoeningen opduiken.
Grondige pediatrische en pedagogische na-
zichten/opvolgingen zijn daarom primordiaal
voor deze groep kinderen.
Van alle doorverwezen pasgeborenen naar
ons refereercentrum vertonen er uiteinde-
lijk ongeveer 33% (een derde) een blijvend
gehoorprobleem. De overigen hebben een
normaal gehoor of een tijdelijke gehoorver-
mindering door middenooreffusie (OME) of
slijmoortjes (figuur 3).
Van de groep met een permanent (blijvend)
gehoorverlies vertoont de meerderheid een
tweezijdige slechthorendheid (figuur 4).
De groep met unilateraal gehoorverlies moet
echter ook heel strikt opgevolgd worden aan-
gezien ruim 13% van onze doorverwezen
kindjes met blijvend gehoorverlies (dus on-
geveer een vierde van de unilaterale gehoor-
stoornissen) met de tijd zijn geëvolueerd naar
een bilaterale (tweezijdige) doofheid (figuur
5). Vooral CMV-gemedieerde gehoorstoor-
nissen (82%) en kinderen met het Pendred
syndromen (75%) als oorzaak van de gehoor-
stoornis lopen dit risico het meeste op. Deze
vaststellingen zijn het bewijs dat een strikte
en permanente follow-up belangrijk is.
Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5
REFER 67 % ≠ permanent gehoorverlies
REFER 33 % = permanent gehoorverlies
bilateraal 62 % unilateraal 38 %
bilateraal 51 % éénzijdig stabiel 36 % oorspronkelijke unilaterale 13 %
doofheid die is overgegaan naar bilaterale doofheid
vErHouDing permanent gehoorverlies En refer
vErDEling één- en tweezijdige permanente slechthorendheid
EvolutiE vAn éénzijdige doofheid
67%33% 62% 51%38%
36%
13%
JESSALINEA 23
NIEUWS
Studente Evelien Vos mocht op het 15e
diabetessymposium de Novo Nordisk prijs in
ontvangst nemen. Deze prijs wordt uitgereikt
aan laatstejaarsstudenten gezondheidszorg
die een bachelorproef over diabetes maak-
ten. Daarnaast koos een professionele jury
haar als één van de 12 laureaten van de grote
Bachelor Award 2012. Het gaat om de beste
afstudeerwerken uit de grote groep van meer
dan 19 000 afgestudeerde professionele ba-
chelors van het academiejaar 2011-2012.
Diëtiste Astrid Vanoppen was promotor van
de bachelorproef. “In de kinderdiabetescon-
ventie - waar we kinderen en adolescenten
met Diabetes Mellitus type 1 begeleiden
onder leiding van prof. dr. Guy Massa - is het
gebruik van educatief materiaal heel belang-
rijk bij het geven van voedingsadvies en (her)
educatie over voeding.”
nood aan compact educatief materiaal“Er is een groot aanbod aan (soms door onszelf
ontwikkelde) educatieve materialen voor kin-
deren en adolescenten met diabetes type 1,
maar de bestaande educatiematerialen ver-
ouderen snel, onder meer doordat weten-
schappelijk onderzoek regelmatig tot nieuwe
inzichten en ontwikkelingen leidt. Het aanbod
aan voedingsmiddelen wordt ook steeds gro-
ter en sommige educatiematerialen zijn niet
aangepast aan de moderne technologieën die
jongeren gebruiken. Omdat we individuele
educatie én educatie in groep geven, en dit
zowel in het ziekenhuis als tijdens oudercon-
tacten, activiteiten, school- en huisbezoeken,
is er nood aan compact, gebruiksvriendelijk
educatief materiaal dat aangepast is aan de
nieuwste inzichten.”
‘lodje’ leren over diabetesStudente Evelien Vos actualiseerde en digi-
taliseerde daarom voor haar bachelorproef
al het bestaande materiaal en ontwikkelde
met behulp van Astrid Vanoppen een cd-rom,
‘Lodje’ leren over diabetes. Die bevat 10 in-
teractieve ‘educatiefjes’ die los van elkaar
gebruikt kunnen worden: gezonde voeding,
diabetes en voeding, koolhydraten, vetten,
glycemische index, zoetstoffen, hypoglyce-
mie, etiketten lezen, beweging en alcohol. De
thema’s zijn meestal opgebouwd vanuit een
inleidende vraag die peilt naar kennis, met
daarna het educatief gedeelte en enkele leu-
ke oefeningen. Sterren geven de drie moei-
lijkheidsgraden aan. Astrid Vanoppen: “We
hebben de ‘educatiefjes’ en het gebruik van
een cd-rom bij het geven van educatie laten
evalueren door de doelgroep. De reacties wa-
ren positief: ‘plezierig en leerrijk’. De cd-rom
is voor ons een uitstekend hulpmiddel om op
een ludieke, interactieve manier voedings-
educatie te geven aan kinderen en jongeren
met diabetes. Dit project kadert mooi in onze
blijvende opdracht om de zorg voor onze pa-
tiëntjes en hun familie te optimaliseren.”
Studente behaalt prijzen met bachelorproef over diabeteseducatieStudente Evelien Vos viel onlangs twee keer in de prijzen
met haar bachelorproef ‘Educatie bij kinderen en adolescen-
ten met diabetes mellitus type 1 - Ontwikkeling van een cd-
rom’. Deze cd-rom is een uitstekend hulpmiddel om op een
ludieke, interactieve manier voedingseducatie te geven aan
kinderen en jongeren met diabetes. Astrid Vanoppen, diëtis-
te op de afdeling kinder- en jeugdgeneeskunde van het Jessa
Ziekenhuis, lanceerde het idee van de cd-rom en was tevens
promotor van de bachelorproef.
Evelien Vos, studente, en Astrid Vanoppen, diëtiste Jessa Ziekenhuis en promotor van de bachelorproef
Dr. Wendy Werckx stu-
deerde geneeskunde
aan de Universiteit van
Hasselt en de Vrije Uni-
versiteit van Brussel. Ze
behaalde haar diploma
van arts met grote onder-
scheiding in 2004. Gedurende haar opleiding
pediatrie werkte zij in Brussel (UZ Brussel en
Sint Pieter Ziekenhuis) en in het Zeepreven-
torium in De Haan. Na haar opleiding specia-
liseerde ze zich verder in de kinderneurologie
in het UZ Brussel en in het Revalidatiecen-
trum Inkendaal. In 2009 en 2011 voltooide
ze de EPNS (European Pediatric Neurology
Society) kinderneurologie cursussen. In 2011
promoveerde dr. Werckx als kinderneurologe.
Sinds januari 2012 is ze werkzaam op de
dienst pediatrie van het Jessa Ziekenhuis,
campus Virga Jesse. Daarnaast blijft ze als
consulent verbonden met het UZ Brussel en is
ze actief lid van de Belgische Vereniging van
Kinderneurologie.
Sinds 1 januari 2012 is de
dienst Anesthesiologie
versterkt door dr. Björn
Stessel. Hij studeerde
geneeskunde aan de KU
Leuven en behaalde zijn
diploma van arts in 2004.
Na een kort intermezzo
binnen de huisartsgeneeskunde vatte hij zijn
specialisatie aan binnen de Anesthesiologie
in 2005. Zijn specialisatiejaren doorliep hij in
het Academisch Ziekenhuis Maastricht en het
Catharina Ziekenhuis Eindhoven. Tijdens het
laatste deel van zijn opleiding tot Anesthesio-
loog verdiepte hij zich met name in de cardio-
anesthesie. Na het behalen van zijn diploma
Anesthesiologie in 2010, genoot hij nog een
bijkomende specialisatie binnen de Inten-
sieve Geneeskunde, die hij afrondde in 2011.
Zijn werkzaamheden binnen het Jessa zie-
kenhuis combineert hij met een doctoraats-
studie, die wordt gecoördineerd vanuit het
Academisch Ziekenhuis Maastricht. Tevens
zal hij zich toeleggen op de verdere uitbrei-
ding van de wetenschappelijke activiteiten
van de maatschap Anesthesiologie in het
Jessa Ziekenhuis.
Dr. kathleen Boosten
studeerde geneeskunde
aan het Limburgs Uni-
versitair Centrum en de
KU Leuven. Nadien spe-
cialiseerde zij zich in de
oogheelkunde aan de
KU Leuven en promo-
veerde als oftalmologe in 2010. Vervolgens
bekwaamde zij zich verder in cataractopera-
ties en refractieve heelkunde tijdens een fel-
lowship in het Universitair Oogziekenhuis van
Maastricht.
Sinds maart 2012 is zij werkzaam in de
oogartsenpraktijk te Alken samen met haar
collega’s dr. Jacobs, dr. Mangelschots en dr.
Raymaekers, en deeltijds werkzaam in de oog-
kliniek van het Jessa Ziekenhuis. Daarnaast is
zij werkzaam als consulente medische retina
(netvliesproblematiek) aan de KU Leuven. Zij
zal zich naast de algemene oogheelkunde in
het bijzonder toeleggen op cataract heelkun-
de, medische retina en refractieve heelkunde.
Dr. Elke Munters stu-
deerde in 2003 af aan de
KU Leuven en behaalde in
datzelfde jaar het brevet
acute geneeskunde. Na-
dien deed zij een aantal
jaren stage anesthesie.
Zij doctoreert momenteel
aan de universiteit Hasselt.
Sinds 14 juni 2012 werkt dr. Elke Munters,
arts brevet acute geneeskunde, als vast staf-
lid op de dienst spoedgevallen van het Jessa
Ziekenhuis.
Dr. Johan Orye studeerde
geneeskunde aan de KU
Leuven en behaalde zijn
diploma van arts in 2002.
Vervolgens behaalde hij
er tevens zijn diploma
tandarts in 2005. Tij-
dens zijn specialisatie tot mond-, kaak- en
aangezichtschirurg werkte hij in Genk (ZOL),
Antwerpen (Middelheim), Arnhem (Rijnstate
ziekenhuis) en het UZ Leuven. Tijdens deze
opleiding ontwikkelde hij een specifieke in-
teresse in oncologische en reconstructieve
hoofd-halschirurgie. Daartoe volgde hij na
zijn opleiding een gespecialiseerd fellowship
in het CHU Amiens, onder leiding van prof. B.
Devauchelle.
Sinds 1 september 2012 is dr. Orye werkzaam
als MKA-chirurg in het Jessa ziekenhuis en in
de groepspraktijk van dr. Lenssen, dr. De Troy-
er, dr. Jacobs en dr. Henquet (Toekomststraat
2, Hasselt). Hij zal zich naast de algemene
mond-, kaak- en aangezichtschirurgie meer
specifiek toeleggen op speekselklierchirurgie
en oncologische en reconstructieve chirurgie
van hoofd- halsgebied.
Dr. An Liesenborgs stu-
deerde geneeskunde aan
de KU Leuven waar ze in
1999 met grootste on-
derscheiding haar diplo-
ma van arts behaalde. In
2005 promoveerde ze als
cardioloog. Tevens behaalde ze in 2011 haar
master of science in het management en het
beleid van de gezondheidszorg met zieken-
huismanagement als afstudeerrichting.
Dr. Liesenborgs ontwikkelde een bijzondere
interesse in acute pathologie en behaalde in
het kader hiervan het getuigschrift invasieve
cardiologie, theorie intensieve zorgen en het
brevet acute geneeskunde. Ten slotte is zij
sinds 2012 bijkomend erkend als specialist in
de urgentiegeneeskunde.
Dr. An Liesenborgs werkt sinds september
2012 in het Jessa ziekenhuis als urgentiearts.
NIEUWS
Nieuwe artsen
JESSALINEA24
In 2012 en begin 2013 kwamen een tiental nieuwe artsen ons
artsenkorps versterken. We stellen hen graag even kort voor.
Dr. Shabnam Golmarvi
studeerde geneeskunde
aan de VUB en studeerde
af in 2003. In het eerste
jaar van haar opleiding
interne geneeskunde
werkte ze in het Do-
doensziekenhuis in Mechelen, waarna ze
haar specialisatie afwerkte in het UZ Brus-
sel. Aansluitend specialiseerde ze zich daar in
de nefrologie. Na haar opleiding startte ze in
Nederland haar carrière als nefrologe in o.a.
het Atrium MC Parkstad in Heerlen. Na een
aantal jaren werkzaam te zijn in de nefrologie
besloot ze over te gaan tot een carrièrewen-
ding in een omgeving met meer acute patho-
logieën.
Sinds september 2012 is ze werkzaam in het
Jessa Ziekenhuis op de dienst spoedgevallen
als urgentiearts waar ze samen met haar col-
lega's instaat voor de dagelijkse werking van
de dienst.
Dr. Sylvia Hermans stu-
deerde geneeskunde aan
het Limburgs Universitair
Centrum en de KU Leuven
waar zij in 2006 als arts
afstudeerde. Zij speciali-
seerde zich in de neuro-
logie en werkte als arts-
specialist in opleiding in het UZ Gasthuisberg
in Leuven en het Ziekenhuis Oost Limburg in
Genk.
In het kader van een verdere subspecialisatie
in de klinische neurofysiologie en neuromus-
culaire aandoeningen en een aanvullende
opleiding slaapgeneeskunde was zij één jaar
werkzaam als fellow in het UZ Gasthuisberg.
Dr. Sylvia Hermans werkt in het Jessa Zieken-
huis als neuroloog sinds 1 december 2012 in
associatie met dr. Willems, dr. De Klippel, dr.
Soors en dr. Dhollander. Naast de algemene
neurologie zal zij zich vooral toeleggen op
neuromusculaire aandoeningen alsook slaap-
stoornissen.
Dr. Vincent Schreurs
volgde zijn studies ge-
neeskunde aan het LUC
te Hasselt en vervolgens
aan de KU Leuven waar
hij afstudeerde als arts
in 2007. Tijdens zijn op-
leiding ‘Volwassenen-Psychiatrie’ werkte hij
als assistent in het UPC Leuven (campussen
Gasthuisberg en Kortenberg), in het PC Zieke-
ren in St.-Truiden en in het Academisch zie-
kenhuis van Maastricht. Daarnaast deed hij
bijkomende stages in Neurologie en Kinder-
en jeugdpsychiatrie in respectievelijk het ZOL
Genk en het OPZ Geel. Op dit ogenblik volgt
hij nog een bijkomende post-universitaire
opleiding in psychotherapie in UPC Leuven,
campus Kortenberg.
In januari 2013 is dr. Schreurs gestart als psy-
chiater in het Jessa Ziekenhuis, waar hij ver-
antwoordelijk is voor de liaison-werking psy-
chiatrie op campussen Salvator en St.-Ursula
en voor de werking van het dagziekenhuis
psychiatrie op campus Virga Jesse. Poliklini-
sche raadpleging psychiatrie start hij in het
Sint-Franciskusziekenhuis in Heusden-Zolder.
kORT NIEUWS
JESSALINEA 25
Het project ‘Activity on wheels’ van onze
afdeling kinder- en jeugdgeneeskunde
is in de prijzen gevallen bij de wedstrijd
Colour your hospital. De Belfius Founda-
tion riep voor deze wedstrijd ziekenhuis-
teams op om projecten in te dienen die
gericht zijn op het welzijn van gehospi-
taliseerde patiënten. Een onafhankelijke
jury van 12 zorgverleners koos uit 162
ingediende projecten 24 laureaten, on-
der wie onze kinderafdeling. De afdeling
wint een budget van 7 500 euro om het
project ‘Activity on wheels’ te realiseren.
Orthopedagoge Leen Coremans en
hoofdverpleegkundige Veerle Lynen
leggen kort uit wat ze willen realiseren.
“Onze afdeling beschikt over een ruime
en goed uitgeruste speelzaal. Maar som-
mige kinderen kunnen door ziekte of
een aandoening niet naar de speelzaal.
Ook voor baby's en kinderen met een
ernstige handicap willen we een uit-
gebreider activiteitenaanbod op maat.
Daarom willen we een systeem uitbou-
wen van mobiele activiteitenmodules
die naar de kamer gerold kunnen worden
nadat ze - op maat - gevuld zijn. Ook
met het oog op de uitbreiding van het
kinderdagziekenhuis zal dit zeker een
meerwaarde zijn. Een module voor kin-
deren in het dagziekenhuis kan bijvoor-
beeld bestaan uit speelgoedvakken met
materiaal tegen verveling zoals sticker-
boeken, kleurplaten, digitale spelen,
speelgoed bouwmateriaal, I-pad,... Het is
de bedoeling dat we de kinderen een ge-
varieerd aanbod geven dat hen afleidt,
activeert, rust brengt en ontspant. Zo
wordt de ziekenhuiskamer een veilige,
ontspannende en genezende ruimte.” De
kinderafdeling hoopt het project tegen
de zomer van 2013 te realiseren.
Kinderafdeling laureaat ‘Colour your HoSpitAl’-wEDStriJD
JESSALINEA26
De 5e versie van de Europese richtlijnen voor
cardiovasculaire preventie werd in juli gepu-
bliceerd in de European Heart Journal en is
beschikbaar op de website van de Europese
vereniging voor cardiologie (www.escardio.
org, in de guidelines & surveys sectie). De
voornaamste nieuwigheden in deze editie
worden hieronder verder toegelicht.
Cardiovasculaire preventie blijft nodig gezien
cardiovasculaire ziekten wereldwijd de be-
langrijkste doodsoorzaak blijven. Het is een
ziekte die zowel mannen als vrouwen treft,
alleen treden de symptomen bij vrouwen
gemiddeld 10 jaar later op dan bij mannen.
Preventie is efficiënt en er is nog steeds veel
ruimte voor verbetering, ook in secundaire
preventie.
score-kaartenPatiënten worden afhankelijk van hun on-
derliggende aandoeningen onderverdeeld in
very high risk, high risk, moderate risk of low
risk groepen. Voor de patiënten in primaire
preventie wordt er gebruik gemaakt van de
Score-kaarten die een inschatting van het
10-jaars risico op cardiovasculaire mortaliteit
geven. Om de kans op een niet fataal cardio-
vasculair event te kennen, moet het cijfer met
3 vermenigvuldigd worden. Voor patiënten
in de moderate risk groep zijn er aangepaste
kaarten waarbij rekening gehouden wordt
met de waarde van HDL-cholesterol. Verder
zijn er kaarten die een inschatting geven van
het relatieve risico, in vergelijking met leef-
tijdsgenoten en er wordt nu ook gebruik ge-
maakt van het concept risico leeftijd. Dit om
patiënten met een laag absoluut risico beter
te kunnen motiveren om de noodzakelijke le-
vensstijlveranderingen door te voeren.
rookstop en fysieke activiteitIn het kader van cardiovasculaire preven-
tie is rookstop natuurlijk van groot belang.
Het Score-risico is bij rokers ongeveer 2 x zo
groot als bij niet-rokers en ook passief roken
verhoogt de kans op cardiovasculaire aandoe-
ningen met 30%. Fysieke activiteit is zowel in
primaire als in secundaire preventie belangrijk
en vermindert de kans op een (nieuw) cardio-
vasculair event. Het gaat dan om een matig
intense activiteit, 3 tot 5 maal per week ge-
durende minimaal 30 minuten.
Cardio 2013Op zaterdag 1 december 2012 organiseerde het Hartcentrum Hasselt het symposium Cardio
2013. Zo’n 350 artsen woonden dit symposium bij in de nieuwe faculteit Rechten van de UHas-
selt (lees: Oude Gevangenis). Zowel qua opkomst als reacties was het symposium een succes. In
Jessalinea lichten we graag kort enkele onderwerpen uit het symposium toe.
Nieuwe guidelines voor preventie van cardiovasculaire aandoeningen
dr. Johan Vaescardiologie - cardiale revalidatie
streefcijfers
Bloeddruk <140/90 mmHg
Cholesterol
Secundaire preventie en very high risk < 70 mg/dl of > 50% reductie
High risk < 100 mg/dl
Moderate risk en gewone populatie < 115 mg/dl
Hemoglobine A1c bij diabetes < 7.0% (< 53 mmol/mol)
WOMEN MEN
NON-SMOkER SMOkER AGE NON-SMOkER SMOkER
180 4 5 6 6 7 9 9 11 12 14
65
8 9 10 12 14 15 17 20 23 26
160 3 3 4 4 5 6 6 7 8 10 5 6 7 8 10 10 12 14 16 18
140 2 2 2 3 3 4 4 5 6 7 4 4 5 6 7 7 8 9 11 13
120 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 2 3 3 4 5 5 5 6 8 9
180 3 3 3 4 4 5 5 6 7 8
60
5 6 7 8 9 10 11 13 15 18
160 2 2 2 2 3 3 4 4 5 5 3 4 5 5 6 7 8 9 11 13
140 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 2 3 3 4 4 5 5 6 7 9
120 1 1 1 1 1 1 2 2 2 3 2 2 2 3 3 3 4 4 5 6
180 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4
55
3 4 4 5 6 6 7 8 10 12
160 1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 2 2 3 3 4 4 5 6 7 8
140 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 2 2 2 3 3 3 4 5 6
120 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4
180 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2
50
2 2 3 3 4 4 4 5 6 7
160 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 5
140 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3
120 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2
180 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
40
0 1 1 1 1 1 1 1 2 2
160 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1
140 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1
120 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1
4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8
Total cholesterol (mmol/L)
Syst
olic
blo
od p
ress
ure
l (m
mH
G)
10 year risK of fatal cvd in low riSk rEgionS of EuropE
SCORE 15% and over 10% - 14% 5% - 9% 3% - 4% 2% 1% < 1%
bron: European Heart Journal 2012:33;1635-1701 European Journal of Preventive Cardiology 2012;19 : 4 : 585-667
©2
01
2 E
SC
150 200 250 300mg/dl
Plotse dood blijft een extreem zeldzaam fe-
nomeen met een incidentie van 1-2/100000/
jaar, en wordt vooral gezien bij duursporters,
maar ook bij de grote groep van jonge voetbal-
lertjes. Etiologie is bijna steeds een elektro-
anatomisch cardiaal substraat dat aanleiding
geeft tot een fatale ventrikelaritmie. Boven
de leeftijd van 35 jaar betreft het meestal
ischemisch hartlijden, onder de 35 jaar co-
ronaire anomalieën, channelopathieën (lang
QT, Brugada,…), en vooral cardiomyopathieën
(meestal aritmogene rechter ventrikel cardio-
myopathie of hypertrofe cardiomyopathie).
screeningsprotocolDoordat plotse dood zo zeldzaam is, hebben
alle onderzoeken een lage positief predictie-
ve waarde, maar het is mogelijk om met een
aantal eenvoudige tests (aangepaste vragen-
lijst met aandacht voor familiale anamnese,
klinisch onderzoek en ECG) een behoorlijk
sensitief screeningsprotocol te ontwikkelen
(ongeveer 90%) (zie fig). De Vlaamse Over-
heid heeft erg recent een screeningsprotocol
voorgesteld, uitgewerkt door de Vereniging
van Sport- en Keuringsartsen in samenwer-
king met Vlaamse cardiologen, met klinische
screening vanaf 6 jaar, aangevuld met een
ECG om de vier jaar vanaf de leeftijd van 14
jaar.
pro en contraDergelijke screening is zeker nuttig, maar he-
laas nooit sluitend. ECG’s bij sporters zijn soms
erg moeilijk te interpreteren, en belangrijk te
noteren is ook een groep van ongeveer 8%
vals positieven, die ten onrechte het sporten
zullen ontzegd worden! Een systematische
screening zal ook een niet te onderschatten
socio-economische impact hebben. Het laat-
ste woord over systematische sportscreening
is nog niet gezegd en vele debatten met pro’s
en contra’s zijn nog te verwachten!
Atleten met een bewezen verhoogd risico
op plotse dood vermijden best intensief te
sporten, en in bepaalde instanties kan een
implanteerbare defibrillator aangewezen zijn
ter preventie van fatale aritmieën.
De dienst elektrofysiologie van het Jessa Zie-
kenhuis is steeds beschikbaar voor verwijzin-
gen, hulp of advies wat betreft deze delicate
materie.
SyMPOSIUM
JESSALINEA 27
Plotse dood bij sporters, en vooral bij jonge sportertjes, is de laatste
jaren echt een ‘hot topic’. Mede door de uitgebreide verslaggeving in
de media is de maatschappelijke impact van deze problematiek bij-
zonder groot, en vaak erg emotioneel gekleurd. Meer en meer stem-
men gaan op om een duidelijk screeningsprotocol in te voeren, maar
de uitwerking hiervan staat nog niet op punt.
Sportscreening: nuttig? nodig? overbodig?
dr. Pieter Koopmancardiologie
streefcijfers aangepastDe streefcijfers voor bloeddruk, LDL-cho-
lesterol en Hemoglobine A1c (bij diabetes-
patiënten) werden in de nieuwe guidelines
aangepast. Er wordt nu gestreefd naar een
bloeddruk van minder dan 140/90 mmHg.
Vaak zal een combinatietherapie nodig zijn
en 15 tot 20% van de patiënten hebben nood
aan triple therapie. Ook bij 80-plussers zijn
antihypertensiva efficiënt in de preventie van
cardiovasculaire aandoeningen. Wat betreft
cholesterol blijft LDL-cholesterol het voor-
naamste doel, het streefcijfer in secundaire
preventie werd verlaagd naar 70 mg/dl of,
zo niet haalbaar, een 50% reductie. Statines
blijven de eerste keuze therapie, zo nodig te
combineren met ezetimibe of een fibraat. Bij
diabetespatiënten wordt er gestreefd naar
een hemoglobine A1c van minder dan 7% (53
mmol/mol). Voldoende aandacht voor controle
van lipiden en bloeddruk blijft bij diabetespa-
tiënten (die behoren tot de high of de very
high risk groep) ook aangewezen.
Nieuwe guidelines voor preventie van cardiovasculaire aandoeningen
management according to established protocols
family and personal history, physical examination, 12-lead ECG
negative findings
eligible for competition
no evidence of cardiovascular
diseasefurther examinations (echo, stress test, 24-h Holter, cardiac MRI, angio/EMB, EPS)
positive findings
diagnosis of cardiovascular
disease
young competitive athletes
WOMEN MEN
NON-SMOkER SMOkER AGE NON-SMOkER SMOkER
180 4 5 6 6 7 9 9 11 12 14
65
8 9 10 12 14 15 17 20 23 26
160 3 3 4 4 5 6 6 7 8 10 5 6 7 8 10 10 12 14 16 18
140 2 2 2 3 3 4 4 5 6 7 4 4 5 6 7 7 8 9 11 13
120 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 2 3 3 4 5 5 5 6 8 9
180 3 3 3 4 4 5 5 6 7 8
60
5 6 7 8 9 10 11 13 15 18
160 2 2 2 2 3 3 4 4 5 5 3 4 5 5 6 7 8 9 11 13
140 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 2 3 3 4 4 5 5 6 7 9
120 1 1 1 1 1 1 2 2 2 3 2 2 2 3 3 3 4 4 5 6
180 1 1 2 2 2 3 3 3 4 4
55
3 4 4 5 6 6 7 8 10 12
160 1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 2 2 3 3 4 4 5 6 7 8
140 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 2 2 2 3 3 3 4 5 6
120 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4
180 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2
50
2 2 3 3 4 4 4 5 6 7
160 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3 4 5
140 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 3 3
120 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2
180 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
40
0 1 1 1 1 1 1 1 2 2
160 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1
140 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1
120 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1
4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8 4 5 6 7 8
JESSALINEA28
Dr. Daisy Luyten: “Targeted therapy of doel-
gerichte therapie slaat op een groep van nieu-
were medicijnen, die specifiek inwerken op
eiwitten vooral aanwezig op tumorcellen en
in mindere mate op gezonde lichaamscellen.
Die eiwitten stimuleren de celgroei, maar de
medicatie blokkeert dit proces. Hierdoor remt
vooral de groei van tumorcellen af. Het aantal
indicaties voor targeted therapy is de jong-
ste jaren flink toegenomen. En dat is goed
nieuws, want het betekent dat we over meer
therapeutische opties beschikken in de strijd
tegen kanker.” Sommige doelgerichte behan-
delingen worden in pilvorm gegeven, andere
via regelmatige infusen. Zij kunnen alleen
of in combinatie met chemotherapie worden
gebruikt. Ook combinatie met bestraling is
mogelijk. Vooral niertumoren, maar ook darm-,
borst-, hoofdhals- en longtumoren worden
met dit soort medicijnen behandeld.
niet vrij van nevenwerkingenDr. Luyten: “Therapieën zijn er o.m. op basis
van Tyrosinekinase-inhibitoren, MTOR-inhi-
bitoren en monoclonale antistoffen. Hoewel
ze heel gericht de tumor aanvallen en door-
gaans minder schadelijk zijn voor normale
lichaamscellen, zijn ook deze behandelingen
niet vrij van nevenwerkingen. Ze verschillen
sterk van medicijn tot medicijn en van pa-
tiënt tot patiënt. Patiënteducatie, preventie
en het herkennen en prompt behandelen van
de nevenwerkingen, helpen om te komen tot
de optimale therapieduur en –dosis. Dit is ui-
termate belangrijk, want het volhouden van
de therapie is essentieel om het effect van
de behandeling te maximaliseren. De huisarts
speelt hierin een grote rol”, aldus dr. Luyten.
“De patiënt onder therapie houden, is essenti-
eel. Zelfs dosisreducties ondermijnen signifi-
cant het effect van de behandeling.”
nevenwerkingen opsporenHuidtoxiciteit (acneïforme rash, huiddroogte/
fissuren, paronychia, handvoetreactie…), maar
ook GI-symptomen, stomatitis, arteriële hy-
pertensie, cardiale symptomen, allergische
reacties en vermoeidheid zijn enkele van de
meest voorkomende nevenwerkingen van
targeted therapy.
Dr. Luyten: “We onderscheiden verschillende
graden: van graad 1 (mild) tot graad 5 (fataal).
Het is vooral de graad 3-4 toxiciteit die opge-
spoord en behandeld wordt. De mildere vorm
(graad 1-2 toxiciteit) wordt vaak over het
hoofd gezien, hoewel ze de levenskwaliteit
van de patiënt sterk beïnvloedt. Anamnese
door de huisarts en controle elke 2, 4 of 6 we-
ken, dragen bij tot een vroegtijdig opsporen
van de eerste toxische signalen.”
tot slotDr. Luyten: “Het laatste decennium is het
spectrum van antikankerbehandelingen uit-
gebreid met succesvolle targeted therapies,
waarvoor het aantal indicaties systematisch
toeneemt. Dit confronteert ons met een heel
nieuw arsenaal aan nevenwerkingen. Starten
met targeted therapy leidt vaak tot behande-
ling met veel medicamenten om niet alleen
de kanker maar ook de nevenwerkingen te
bestrijden. Onze oncocoaches, speciaal op-
geleide verpleegkundigen, staan alvast klaar
om vragen van patiënten te beantwoorden en
advies te geven over de mogelijke nevenwer-
kingen en preventieve maatregelen.”
Chemo- en targeted therapyOp 17 november 2012 organiseerde het Limburgs Oncologisch Centrum een regionaal sympo-
sium over ‘Chemo- en targeted Therapy: van voorschrift tot toediening’. Dr. Daisy Luyten, me-
disch oncoloog in het Jessa Ziekenhuis, belichtte er de aandachtspunten voor huisartsen op vlak
van targeted therapie.
Recht op doel in de strijd tegen kanker
dr. Daisy Luyten,medische oncologie
1. GI-symptomen
2. Cutane nevenwerkingen, huidklachten
3. Stomatitis
4. Arteriële hypertensie
5. Cardiale symptomen
6. Myelosuppressie
(neutropenie, trombopenie)
7. Hypothyroidie
8. Vermoeidheid
9. Pulmonale toxiciteit
10. Hypercholesterolemie
11. Hyperglycemie
12. Allergische reacties/infusiereacties
13. Niertoxiciteit
voor start van de behandeling: - risk/benefit ratio inschatten
- stabiliseren van comorbiditeiten
- concomittante medicatie
- educatie patiënt
na start van de behandeling: - intensieve follow-up, vooral de eerste weken
- snelle behandeling van nevenwerkingen
wat Kan de huisarts doen voor HEt DEtECtErEn En MiniMAliSErEn vAn nEvEnwErkingEn?
meest voorKomende nevenwerKingen tArgEtED tHErApy:
JESSALINEA 29
1. gastro-intestinale SyMptoMEn
Diarree, misselijkheid/braken, buik-
krampen en opgeblazen gevoel kunnen
op ieder moment van de behandeling
voorkomen. Een medicamenteuze be-
handeling om de symptomen, meestal
in graad 1 of 2, te bestrijden, is aangera-
den.
advies aan de patiënt bij diarree:
vermijden/beperken van vetrijke maal-
tijden, alcohol, cafeïnehoudende dran-
ken, vezelrijke voeding
vermijden/beperken van gasvormende
voeding en koolzuurhoudende dranken
vermijden van sterke kruiden die de
darmslijmvliezen irriteren
vermijden van sorbitol (snoepgoed,
kauwgom)
niet drinken bij of binnen het uur na de
maaltijd
daarbuiten voldoende drinken
lichte voeding (kip, vis, rijst, aardappe-
len, bananen, wit brood…)
geraspte appels (pectines…)
advies bij misselijkheid/braken:
kleine maaltijden
calorierijk/eiwitrijk voedsel
regelmatig kleine hoeveelheden drinken
droog voedsel eten (granen, toast)
vermijden van sterke kruiden, sterke
geuren, drinken tijdens het eten
2. stomatis
Erytheem, atrofie en ulceratie van de
orale mucosa ontstaan meestal na 1 à
2 weken behandeling. Ze resulteren in
pijn en verminderde voedsel- en vocht-
inname. Vaak zijn er geen zichtbare let-
sels.
advies aan de patiënt:
De patiënt stimuleren tot een goede
mondzorg is noodzakelijk. Tandprothese
verwijderen of aanpassen, atraumatisch
poetsen en orale decontaminatie via
mondspoelingen brengen al veel soelaas.
Voeding aanpassen, voldoende drinken en
het verwijderen van risicofactoren (roken,
alcohol, sommige tandpasta’s) zijn even-
eens aangewezen.
3. arteriele hypertensie
30% van alle targeted therapies leiden
tot arteriële hypertensie. In de helft van
de gevallen gaat het om bestaande hy-
pertensie die verergert.
advies aan de patiënt:
Bloeddrukcontrole voor de start van de tar-
geted therapy en wekelijkse bloeddrukcon-
trole de eerste 6 weken, eventueel dage-
lijks, zijn aangewezen. Er wordt best gestart
met een calciumantagonist, maar daarnaast
is ook vaak een ACE-remmer nodig.
4. cardiale SyMptoMEn
Voorzichtigheid is vooral geboden bij
patiënten met symptomatische hartin-
sufficiëntie, antecedenten van hyper-
tensie en bewezen coronair lijden.
advies aan de patiënt:
Zorgvuldig cardiaal onderzoek voor en tij-
dens de therapie is een must. Bij ernstige
cardiale symptomen is het soms nodig om
de therapie te onderbreken. In de meeste
gevallen is cardiale comedicatie nodig. Na
stabilisatie kan de therapie hernomen wor-
den. Helaas zijn andere targeted therapies
vaak geen alternatief. Wees in ieder geval
bedacht op corfalen in geval van evolutie-
ve dyspnoe.
5. beenmergsuppressie
Net zoals chemotherapie, kunnen som-
mige targeted therapies myelosuppres-
sie veroorzaken. Wees bedacht op trom-
bopenie in geval van bloedingstekenen
en op neutropenie in geval van koorts;
een controle van complet en formule in
deze omstandigheden is aangewezen.
welKe nevenwerKingen En wAt kAn DE huisarts DoEn?
Binnen de targeted therapy veroorzaken de
EGFR-inhibitoren de belangrijkste cutane
neveneffecten. De epidermal growth factor
receptor (EGFR) komt veel tot expressie in de
huid, o.a. in de basale keratinocyten en in de
haarfollikel, waardoor er een zeer uniek en
karakteristiek spectrum van cutane nevenef-
fecten ontstaat. Enkele EGFR-inhibitoren zijn
Cetuximab, Erlotinib, Panitumumab.
Aanpak cutane reacties bij targeted therapy
dr. An Timmermans, dermatologie
Dr. An Timmermans, dermatoloog in het Jessa Ziekenhuis, gaf op het
recente symposium over chemo- en targeted therapy een presentatie
over de aanpak van cutane reacties bij targeted therapy. Ze bundelde
voor u de voornaamste inzichten uit haar presentatie.
SyMPOSIUM
JESSALINEA30
SyMPOSIUM
KliniekPatiënten die beginnen met de inname van
een EGFR-inhibitor ontwikkelen binnen de 2
weken na start reeds de eerste cutane letsels.
Typisch ontstaat er eerst een acneïforme
eruptie in de seborreuze zones. Dit zijn de zo-
nes waar veel talgklieren aanwezig zijn, zoals
het gelaat (vooral voorhoofd, neus, wangen),
scalp, schouders en thorax. De eruptie bestaat
uit folliculair gebonden papels en pustels. Het
grote verschil met een klassieke acne is het
ontbreken van meeëters of comedonen.
De huid van de patiënten wordt tijdens de
behandeling van een EGFR-inhibitor gelei-
delijk aan droger. Dit kan leiden tot eczeem
met zelfs kloven op handen en voeten. De uit-
droging van de huid ontstaat ongeveer 1 à 2
maand(en) na start van de behandeling.
Sommige patiënten ontwikkelen na enkele
maanden een paronychium (nagelwalont-
steking). Dit begint meestal ter hoogte van
de halluces en lijkt zeer erg op een ingegroei-
de teennagel.
Minder frequent zien we bij langdurige the-
rapie typische veranderingen van de haren.
Patiënten krijgen lange, gekrulde wimpers
(trichomegalie) of stugge wenkbrauwen.
behandelingBijna 80% van alle patiënten die behandeld
worden met een EGFR-inhibitor hebben deze
cutane nevenwerkingen in mindere of meer-
dere mate. Het is belangrijk om de patiënt
vóór de start van de behandeling in te lich-
ten over deze huidafwijkingen en nuttige ad-
viezen mee te geven (zie kader 1). Dit zal de
therapietrouw alleen maar ten goede komen.
Een milde acneïforme eruptie kan lokaal
behandeld worden met een metronidazole-
crème. Klassieke anti-acnebehandelingen zijn
niet aan te raden omdat deze vaak te agres-
sief zijn omwille van het uitdrogend effect.
Lokale retinoïden moeten zeker gemeden
worden. Bij uitgebreide reacties kan een oraal
tetracycline geassocieerd worden (zie kader
2). Gezien de acneïforme eruptie op zichtbare
plaatsen voorkomt, is het des te belangrijker
dit goed te behandelen. De behandeling is ze-
ker niet louter cosmetisch, maar draagt ook bij
tot het zelfvertrouwen en de levenskwaliteit
van de patiënt.
Droge huid of xerosis wordt best preventief
aangepakt. Dit kan door reeds vóór de start
van de EGFR-inhibitor de patiënt te adviseren
om bad- of doucheolie te gebruiken in com-
binatie met een goed emolliërende crème. Bij
het optreden van eczeemletsels of kloven
kan dan een aangepaste behandeling opge-
start worden op basis van een lokaal steroïd,
ureum of salicylzuur.
Hoewel een nagelwalontsteking zeer erg
lijkt op een ingegroeide teennagel, wordt
dit best anders benaderd, dus zeker niet chi-
rurgisch! De patiënt neemt bij voorkeur da-
gelijks een voetbadje en brengt vervolgens
een pasta aan met een antisepticum, een
antimycoticum en een steroïd. Indien er zich
een pyogeen granuloom ontwikkelt, kan dit
aangestipt worden met zilvernitraat.
- wassen met lauw water en een milde zeep of douche- of badolie
- hydraterende crèmes aanbrengen op de ledematen, niet op gelaat en thorax
- zon zoveel mogelijk mijden om hyperpigmentatie te voorkomen
- comfortabele schoenen dragen
- make-up ter camouflage mag, bij voorkeur hypo-allergeen
nuttige adviezen voor DE pAtiEnt vóór start van de behandeling met een efgr-inhibitor
grAAD 1: mild
Papels en pustels <10% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid
behandeling: alleen lokale therapie
metronidazole 2x/dag
geen klassieke acnebehandeling!
grAAD 2: matig
Papels en pustels 10-30% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid,
psychosociale impact, gehinderd in de dagelijkse activiteiten
behandeling: Lokaal metronidazole 2x/dag
Oraal tetracycline (bv. minocyline 100mg/dag)
grAAD 3: ernstig
Papels en pustels >30% BSA, al of niet subjectieve last van jeuk of branderigheid,
psychosociale impact, gelimiteerde self-care, geassocieerd met lokale surinfectie
behandeling: Lokaal: fysiologische kompressen
metronidazole tot 5x/dag
oraal tetracycline in hogere dosis (bv. minocycline 200mg/dag)
eventueel dosisaanpassing of onderbreking van EGFR-inhibitor
behandeling acneiforme eruptie
JESSALINEA 31
Verbum
Publicatiesgepubliceerd in Cardiovascular research 2013 Jan 20.
THE CARDIAC ATRIAL APPENDAGE STEM CELL:
A NEW AND PROMISING CANDIDATE FOR MyO-
CARDIAL REPAIR.
Koninckx R, Daniëls A, Windmolders S, Mees U,
Macianskiene R, Mubagwa K, Steels P, Jamaer L,
Dubois J, Robic B, Hendrikx M, Rummens JL, Hen-
sen K.
Source: laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital,
3500 Hasselt, belgium.
Abstract
AIMS: Considerable shortcomings in the treat-
ment of myocardial infarction (MI) still exist and
therefore mortality remains high. Cardiac stem
cell (CSC) therapy is a promising approach for
myocardial repair. However, identification and
isolation of candidate CSCs is mainly based on
the presence or absence of certain cell surface
markers, which suffers from some drawbacks. In
order to find a more specific and reliable identi-
fication and isolation method, we investigated
whether CSCs can be isolated based on the high
expression of aldehyde dehydrogenase (ALDH).
Methods and results: An ALDH(+) stem cell po-
pulation, the cardiac atrial appendage stem cells
(CASCs), was isolated from human atrial appen-
dages. CASCs possess a unique phenotype that
is clearly different from c-kit(+) CSCs but that
seems more related to the recently described
cardiac colony-forming-unit fibroblasts. Based
on immunophenotype and in vitro differentiation
studies, we suggest that CASCs are an intrinsic
stem cell population and are not mobilized from
bone marrow or peripheral blood. Indeed, they
possess a clonogenicity of 16% and express
pluripotency-associated genes. Furthermore,
compared with cardiosphere-derived cells, CASCs
possess an enhanced cardiac differentiation ca-
pacity. Indeed, differentiated cells express the
most important cardiac-specific genes, produce
troponin T proteins, and have an electrophysiolo-
gical behaviour similar to that of adult cardiomyo-
cytes (CMs). Transplanting CASCs in the minipig
MI model resulted in extensive cardiomyogenic
differentiation without teratoma formation.
Conclusion: We have identified a new human CSC
population able to differentiate into functional
CMs. This opens interesting perspectives for cell
therapy in patients with ischaemic heart disease.
gepubliceerd in Journal of thrombosis and Haemostasis, 2013 Jan
EFFECTS OF PRE-HOSPITAL CLOPIDOGREL AD-
MINISTRATION ON EARLy AND LATE RESIDUAL
PLATELET REACTIVITy IN ST-SEGMENT ELEVA-
TION MyOCARDIAL INFARCTION PATIENTS UN-
DERGOING PRIMARy INTERVENTION.
Biscaglia S, Tebaldi M, Vranckx P, Campo G, Val-
gimigli M.
Source: Cardiovascular institute, Azienda ospedaliera universita-
ria S.Anna, ferrara, italy Department of Cardiac intensive Care and
interventional Cardiology, Hartcentrum, Hasselt, belgium Cardio-
vascular research Centre, Salvatore Maugeri foundation, irCCS
ferrara (fE), ferrara, italy.
gepubliceerd in Eurointervention. 2013 Jan 22
A RANDOMISED STUDy OF DABIGATRAN IN
ELECTIVE PERCUTANEOUS CORONARy IN-
TERVENTION IN STABLE CORONARy ARTERy
DISEASE PATIENTS.
Vranckx P, Verheugt FW, de Maat MP, Ulmans VA,
Regar E, Smits P, Ten Berg JM, Lindeboom W, Jo-
nes RL, Friedman J, Reilly P, Leebeek FW.
Source: Department of Cardiac intensive Care & interventional
Cardiology, Hartcentrum, Hasselt, belgium.
Abstract
Aims: Patients receiving long-term anticoagulant
treatment with dabigatran may need to undergo
a percutaneous coronary intervention (PCI). We
studied markers of coagulation activation during
elective PCI in patients using dabigatran in order
to investigate whether coagulation activation
upon balloon inflation and stenting is suppressed
by dabigatran without additional heparin treat-
ment.
Methods and results: This phase IIa, explora-
tory, multicentre, randomised, open-label study
included 50 stable patients having an elective
PCI. Patients on standard dual antiplatelet the-
rapy (DAPT) were randomised (2:2:1) to either
pre-procedural dabigatran 110 mg BID (n=19)
or 150 mg BID (n=21), as compared to standard
intraprocedural unfractionated heparin (UFH)
(n=10). Following PCI, a significant increase in
the levels of prothrombin fragment 1+2 (F1+2)
in the combined dabigatran group was observed
compared to the level just before the start of PCI
(159.1 [1.4] pmol/l; geometric mean [gSD]). Le-
vels at 0.5, 1.0, 1.5 and 2 hrs after the start of PCI
ranged from 193.5 (1.4) to 270.6 pmol/l (1.7); (p-
value for paired analysis=0.015, 0.022, 0.2342,
0.0379, respectively). Also, thrombin-antithrom-
bin (TAT) complexes were increased significantly
in the combined dabigatran group compared to
pre-PCI levels (4.2 [2.2] ug/l). Levels ranged from
5.2 (2.5) to 8.5 (2.3) (p=0.0497, 0.0343, 0.005
and 0.1628, respectively). In contrast, in the
control group of patients treated with UFH, no in-
crease was observed in F1+2 and TAT complexes
during PCI. Five out of 40 (12.5%) patients re-
quired bail-out anticoagulation in the dabigatran
group, of whom four experienced a procedural
myocardial infarction (MI), versus one out of 10 in
the UFH group, who had a stent thrombosis wit-
hout MI prior to the study-PCI. One minor access-
site bleeding occurred in the dabigatran group.
Conclusions: Dabigatran treatment (110 mg or
150 mg BID) may not provide sufficient antico-
agulation during PCI. ClinicalTrials.gov Identifier:
NCT00818753 EudraCT. No: 2007-007536-25.
publisher: nova publishers, series: public Health in the 21st Cen-
tury (2013 - January
ExERCISE THERAPy IN ADULT INDIVIDUALS
WITH OBESITy
Editors: Dominique Hansen (Hasselt University,
Faculty of Medicine, Jessa Hospital, Dept. Car-
diology & Cardiovascular Rehabilitation, Hasselt,
Belgium)
Book Description: This book provides up-to-date
evidence-based information on why and how to
implement exercise intervention in the treatment
of obesity. It starts with a description of the epi-
demiology of obesity, how to execute preparti-
cipation screening in the obese, and the impact
of caloric intake restriction vs exercise training
in obese subjects. Next, a detailed description
of exercise physiology in obesity is provided, fol-
lowed by motivation techniques, the impact of
training modalities on adipose tissue mass loss,
and an exploration of factors related to the he-
terogeneity of adipose tissue mass loss in the
obese when following exercise interventions. In
final, the impact of emerging concepts in current
exercise prescription for the obese, such as exer-
cise in fasting condition, is covered. This book is
dedicated to healthcare professionals and resear-
chers dealing with obesity patients participating
in exercise interventions. Moreover, this book
could be a support to anyone with great interest
for exercise physiology and exercise therapy in
JESSALINEA32
obesity. (Imprint: Nova Biomedical)
ISBN: 978-1-62257-811-5
gepubliceerd in tijdschrift voor geneeskunde 2012;68:1054-
1058
JICHTARTRITIS: BEHANDELINGSSTRATEGIEEN
IN 2012
J. Lenaerts, R. Westhovens
Jichtartritis blijft de meest voorkomende oorzaak
van artritis in België. De laatste tien jaar heeft
men enerzijds de bestaande medicijnen zoals
colchicine, corticosteroïden, niet-steroïde anti-
inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s) en allo-
purinol beter leren gebruiken en bestaat er naast
allopurinol nu een nieuwe xanthine-oxidaserem-
mer, namelijk febuxostat. Anderzijds heeft een
dieper inzicht in de fysiopathologie van jichtar-
tritis het therapeutische arsenaal gevoelig uit-
gebreid. Hierdoor kan men stellen dat, mits een
goede therapietrouw, jichtartritis een te genezen
reumatische aandoening is. Volledige remissie
blijft het streefdoel en dit door een verlaging van
het serumurinezuur onder de saturatiedrempel
van 6 mg/dl. De bestaande aanbevelingen voor
jichtartritis en de richtlijnen om urinezuurverla-
gende medicatie in te stellen worden besproken.
Een goede educatie van de patiënt met aandacht
voor een niet-farmacologische behandeling blijft
echter ook belangrijk. Bij elke patiënt met jicht-
artritis is het aangewezen om te screenen naar
cardiovasculaire en renale comorbiditeit. Er be-
staan op dit ogenblik onvoldoende argumenten
om patiënten met asymptomatische hyperuri-
kemie te behandelen met urinezuurverlagende
medicijnen.
Poster presentationbelgisch Congres reumatologie brussel sept 2012 (poster 53)
SC TREATMENT IN RA PATIENTS : RESULTS
FROM THE BE-RAISE STUDy
Bert Vander Cruyssen², Jan Lenaerts2, Herman
Mielants³, René Westhovens4, Patrick Durez5 and
Dirk Elewaut³ on behalf of the Be-Raise study
group.
(1) Department of rheumatology, Sint Jozef Hospital bornem,
olv Hospital Aalst, belgium, (2) Department of rheumatology,
reuma-instituut Hasselt, leuven university Hospital, belgium, (3)
Department of rheumatology, ghent university Hospital, belgi-
um, (4) Department of rheumatology, leuven university Hospital,
belgium, (5) Department of rheumatology, université Catholique
de louvain uCl, belgium
Introduction: The Belgian Be-raise survey aimed
to explore how patients experience their current
treatment with biologicals and correlate this with
the treating physician’s opinion.
Methods: This is a nationwide cross-sectional
survey in which all Belgian rheumatologists were
invited to participate. Each rheumatologist could
include 10 RA patients treated with a biological
for at least 6 months.
Results: Questionnaires were available from
257 SC treated patients coming from 37 centers
and 67 rheumatologists. 37% of patients were
treated with Etanercept, 55% with Adalimumab,
2% with certolizumab, 6% with golimumab. The
mean DAS-28-3-CRP was 2.5, mean DAS28-3-
ESR was 2.7.
Focussing on patients under SC therapy, 68 %
administrated their therapy themselves, 7% was
given by the partner, 18% by a nurse , 4% by phy-
sician, 3% by another family member.
Patients did not inject themselves for the fol-
lowing reasons: fear (58%), problems with their
hands (37%), other physical problems (4%).
Delay of therapy did not happen very often. It
mostly happened just because the therapy was
forgotten of because of planned journey.
Conclusions: SC administration anti-TNF treatment
is an important treatment option for RA patients,
which can be easily done by self –injection. A re-
lative lower percentage of self-injection compa-
red to other SC therapy (insulin, heparin) could be
explained by hand problems.
Poster presentationpresented as oral poster presentation on the American Con-
gress rheumatology (ACr poster 779) Arthritis rheumatism
2012;64:Suppl,abstract 779.
CHANGES IN ACTIVE INFLAMMATORy LESIONS
ASSESSED By MAGNETIC RESONANCE IMA-
GING: RESULTS OF THE INFLIxIMAB AS FIRST
LINE THERAPy IN PATIENTS WITH EARLy AC-
TIVE AxIAL SPONDyLOARTHRITIS TRIAL
J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L
Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,
N Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investi-
gators
Background: Few studies have evaluated chan-
ges in active inflammation of spine and sacroiliac
(SI) joints by MRI during long-term treatment for
axial SpA.
Objectives: To determine whether combination
infliximab (IFX)+NSAID therapy is superior to
NSAID monotherapy for achieving improvement
in inflammatory lesions in patients with early, ac-
tive axial SpA and to measure changes in lesions
during follow-up with either NPX or no treatment.
Methods: Part I of the INFAST study was a dou-
ble-blind, randomized controlled trial of IFX in
biologic-naïve patients 18–48 years of age with
early, active axial SpA. Patients were randomized
(2:1) to receive 28 weeks of treatment with ei-
ther IV IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12, 18, and
24)+NPX 1000 mg/d or IV PBO+NPX 1000 mg/d.
In Part II of INFAST, patients who had achieved
ASAS partial remission at week 28 continued in
Part II with no IFX treatment and were randomi-
zed (1:1 ratio) to continue on NPX or to stop NPX
until week 52. The primary study outcomes were
ASAS partial remission at week 28 and week 52.
MRIs of spine and SI joints at baseline, week 28,
and week 52 were used to assess active, inflam-
matory lesions. Group differences were analyzed
descriptively or using Fisher exact tests.
Results: At baseline, mean BASDAI scores (on
a 100 mm VAS) were 64.4 (SD=15.37) mm
and 63.0 (SD=15.43) mm in the IFX+NPX and
PBO+NPX arms. At week 28, mean BASDAI sco-
res were 7.1 (SD=6.63) mm in the NPX group and
6.2 (SD=6.99) mm in the no-treatment group. At
week 28, ASAS partial remission was achieved
by more patients treated with IFX+NPX (61.9%)
than PBO+NPX (35.3%), P=0.0021. At week 52,
similar percentages of patients in the NPX and
no-treatment groups maintained partial remis-
sion (47.5 vs 40%). A change from presence
at baseline to complete absence of lesions at
week 28 occurred more often with IFX+NPX
than PBO+NPX for the SI joint (21.9% vs 3.9%,
P=0.0043) and spine plus SI joints (16.2% vs 0%,
P=0.0016), but not spine alone (29.5% vs 15.7%,
P=0.0764). In Part II, no treatment group diffe-
rences were observed. In descriptive analyses
up to week 28, Berlin MRI spine scores improved
only in the IFX+NPX group; SI scores improved
in both groups (Table 1). In Part II, scores were
stable or worsened in both the NPX and no-treat-
ment groups (Table 2).
The safety profile was consistent with that of
other anti-TNF biologics.
Conclusions: Patients with early, active axial
SpA who were treated with IFX+NPX had grea-
ter MRI improvement than patients treated with
NPX alone. During follow-up, no differences were
observed in MRI measures for patients who re-
ceived NPX vs no-treatment.
2012 EulAr Annual European Congress of rheumatology, berlin,
germany, June 6-9, 2012
Ann rheum Dis 2012;71(Suppl3):247
DOUBLE-BLIND, PLACEBO-CONTROLLED, 28-
WEEk TRIAL OF EFFICACy AND SAFETy OF
INFLIxIMAB PLUS NAPROxEN VS NAPROxEN
ALONE IN PATIENTS WITH EARLy, ACTIVE
AxIAL SPONDyLOARTHRITIS TREATED WITH
A SUBMAxIMAL DOSE OF NSAIDS: RESULTS OF
INFAST PART I
JESSALINEA 33
J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L
Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,
N Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investi-
gators
Abstract
Background: Efficacy of anti-tumor necrosis fac-
tor (TNF) therapy in patients with axial spondy-
loarthritis (SpA) has been tested only in patients
who are refractory to nonsteroidal anti-inflamma-
tory drugs (NSAID) therapy.
Objectives: To determine whether combina-
tion infliximab (IFX)+NSAID therapy is superior
to NSAID monotherapy for reaching clinical and
magnetic resonance imaging (MRI) remission in
patients with early, active axial SpA who were
naïve to NSAIDs or had a submaximal dose of
NSAIDs.
Methods: INFAST was a double-blind, rando-
mized controlled trial of IFX in biologic-naïve
patients 18–48 years of age with early, active
axial SpA (Assessment in Ankylosing Spondy-
litis [ASAS] criteria, disease duration ≤3 years
with chronic back pain and active inflammatory
lesions of the sacroiliac [SI] joints on MRI). Pa-
tients naïve to NSAIDs or treated with a sub-
maximal dose of NSAIDs were randomized (2:1)
to receive 28 weeks of treatment with either
intravenous (IV) IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12,
18, and 24)+naproxen (NPX) 1,000 mg/d or IV
placebo (PBO)+NPX 1,000 mg/d. The primary
endpoint was the proportion of subjects meeting
ASAS partial remission criteria at week 28. ASAS-
20 and ASAS-40 responses were also assessed.
Treatment group differences were analyzed
using Fisher exact tests. MRI lesions of spine and
sacroiliac (SI) joints were also evaluated.
Results: In preliminary results, 106 patients were
randomized to IFX+NPX and 52 to PBO+NPX.
At baseline, mean Bath Ankylosing Spondyli-
tis Disease Activity Index (BASDAI) scores (100
mm visual analogue scale [VAS]) were 64.4
(SD=15.37) mm and 63.0 (SD=15.43) mm and
human leukocyte antigen (HLA)-B27–positive
statuses were 82.1% and 90.4% in the IFX+NPX
and PBO+NPX groups, respectively. At week 28,
ASAS partial remission, ASAS-40, and complete
absence of MRI lesions (spine+SI joints [MRI re-
mission] and SI joints alone) were achieved by
significantly greater percentages of patients in
the IFX+NPX group than in the PBO+NPX group
Serious adverse events were reported in 5 (4.8%)
patients in the IFX+NPX group (possibly related
to study medication in 3 [2.9%] patients) and 3
(5.8%) patients in the PBO+NPX group (possibly
related in 2 [3.8%] patients). No deaths occurred.
Conclusions: 62% of patients with early, ac-
tive axial SpA reached clinical remission with
IFX+NPX vs 35% with NPX alone; clear supe-
riority of combination therapy over NPX mono-
therapy was also evident for ASAS-40, but not
ASAS-20, response. MRI remission was achieved
with combination treatment but not NPX alone.
The safety profile was consistent with that of
other anti-TNF biologics.
2012 EulAr Annual European Congress of rheumatology berlin,
germany, June 6–9, 2012
Ann rheum Dis 2012;71(suppl3):248
A RANDOMIZED, OPEN-LABEL STUDy TO Ex-
PLORE WHETHER PARTIAL REMISSION CAN BE
MAINTAINED WITH NAPROxEN OR NO TREAT-
MENT IN PATIENTS WITH EARLy, ACTIVE AxIAL
SPONDyLOARTHRITIS:
PRELIMINARy RESULTS OF INFAST PART II
J Sieper, J Lenaerts, J Wollenhaupt, VI Mazurov, L
Myasoutova, S Park, Y Song, R Yao, D Chitkara,N
Vastesaeger on Behalf of All INFAST Investiga-
tors
Abstract
Background: In patients with axial spondy-
loarthritis (SpA) who have achieved partial re-
mission, it is unclear whether continuous treat-
ment with nonsteroidal anti-inflammatory drugs
(NSAIDs) is superior to stopping treatment.
Objectives: To investigate whether continued
treatment with naproxen (NPX) was superior to
discontinuing all treatment in order to maintain
disease control for 6 months in early, active axial
SpA patients who were in partial remission af-
ter 28 weeks of therapy with either infliximab
(IFX)+NPX or placebo+NPX.
Methods: Part I of INFAST was a double-blind,
randomized controlled trial of IFX in biologic-
naïve patients 18–48 years of age with early,
active axial SpA. Patients were randomized (2:1)
to receive 28 weeks of treatment with either
intravenous (IV) IFX 5 mg/kg (weeks 0, 2, 6, 12,
18, and 24)+NPX 1000 mg/d or IV placebo+NPX
1000 mg/d. In Part II of INFAST, patients who had
achieved Assessment in Ankylosing Spondylitis
(ASAS) partial remission at week 28 continued in
Part II of the study with no IFX treatment. These
patients were randomized in a 1:1 ratio to con-
tinue on NPX or to stop NPX until week 52. Pa-
tients from the 2 treatment arms in Part I were
equally balanced over the 2 groups in Part II. The
outcome explored was the proportion of subjects
who maintained ASAS partial remission at week
52; detection of a treatment group difference in
this small sample size would require large diffe-
rences (>40%) for statistical significance. Treat-
ment group differences were analyzed using Fis-
her exact tests. MRIs of spine and sacroiliac (SI)
joints at baseline (week 28) and week 52 were
used to assess inflammation. Patients with flares
(BASDAI ≥30 mm [on a 100 mm VAS] during 2
consecutive visits within 1–3 weeks) had a final
MRI and were discontinued.
Results: In preliminary results, 41 patients were
randomized to NPX and 41 to no treatment in
Part II of INFAST. Mean Bath Ankylosing Spon-
dylitis Disease Activity Index (BASDAI) scores at
the start of follow-up were 7.1 (SD=6.63) mm
and 6.2 (SD=6.99) mm in the NPX and no-treat-
ment groups, respectively. At week 52, similar
numbers of patients in the NPX group (19/40,
47.5%) and the no-treatment group (16/40,
40.0%) met the ASAS partial remission criteria,
P=0.6525. Complete absence of lesions on MRI
was achieved by similar numbers of patients in
the NPX and no-treatment groups for combined
spine and SI lesions (2.5% vs 2.5%), SI lesions
alone (7.5% vs 10.0%), and spine lesions alone
(50.0% vs 40.0%), all P>0.5. Few flares were
experienced by patients during follow-up treat-
ment (NPX, 1/40, 2.5% vs no treatment, 3/40,
7.5%; P=0.6153). During the follow-up period,
1 serious adverse event was reported in the no-
treatment group. No deaths occurred.
Conclusions: ASAS partial remission was main-
tained at week 52 by 47.5% of patients who
stayed on NPX therapy and 40.0% of patients in
whom all treatment (IFX and NPX) was stopped.
gepubliceerd in bioprESErvAtion AnD biobAnking, volume
10, number 2, 2012, 204;
voorgesteld op iSbEr 2012 Annual Meeting & Exhibits, westin
bayshore Hotel, vancouver, british Columbia, Canada, May 15-18,
2012
STORAGE FORM OF PERIPHERAL BLOOD COM-
PONENTS DETERMINES QUALITy OF ExTRAC-
TED DNA AND RNA
L. Linsen1,2, M. Meus1, JL. Rummens1,2
(1) laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital, Has-
selt, belgium; (2) university biobank limburg, Hasselt, belgium
Background: Post-storage quality of distributed
blood component samples and their derivatives
is affected by various pre-analytical as well as
storage factors. The precise nature and impact
of these factors has not been studied in detail.
As a result, blood components are stored in many
different ways to meet all researchers’ needs.
However, hospital integrated biobanks often
only have limited volumes of blood available for
storage. In search of the most versatile procedure
for storage of blood components, we studied the
effect of storage form on the quality of DNA and
RNA extracted from frozen buffy coat (BC), red
blood cell lysed white blood cell (WBC) pellets
JESSALINEA34
and WBC suspensions.
Methods: Peripheral blood of healthy volunteers
was fractionated into BC, WBC pellets and/or WBC
suspensions. These were snap-frozen in LN2 and
stored at -80°C for 6 weeks. Subsequently, DNA
and RNA was extracted and the yield, integrity
and real-time PCR performance was analysed.
Results: DNA yield per 1000 WBC tends to be
higher when extracted from BC compared to WBC
pellets or suspension, but purity, integrity and
PCR performance are comparable between the
3 storage forms. In contrast, although RNA yield
per 1000 WBC is comparable, RNA integrity and
PCR performance is severely affected when sto-
red as WBC suspension. Surprisingly, storage of
cells as BC does not appear to affect RNA quality.
Conclusions: Qualitative DNA and RNA can be
obtained from short-term stored BCs. Studies to
evaluate the application of long-term BC storage
as valid RNA source are ongoing.
gepubliceerd in bioprESErvAtion AnD biobAnking, volume
10, number 5, 2012, A31; voorgesteld op Joint Conference of the
European, Middle Eastern & African Society for biopreservation
& biobanking (ESbb) and the Spanish national biobank network
granada, Spain, november 7–9, 2012
STORAGE FORM OF PERIPHERAL BLOOD COM-
PONENTS DETERMINES QUALITy OF ExTRAC-
TED DNA AND RNA
L. Linsen1,2, M. Meus1, T. Vanbinst1, J.L. Rum-
mens1,2
(1) laboratory of Experimental Hematology, Jessa Hospital, Has-
selt, belgium, (2) university biobank limburg, Hasselt, belgium
Background: Hospital integrated biobanks often
only obtain limited volumes of blood for storage
and subsequent research. Additionally, various
pre-analytical as well as storage factors affect
the post-storage quality of blood samples and
their derivatives. Therefore, we are searching
for the optimal storage type of white blood
cells (WBC) which allows the broadest range of
downstream molecular applications. To this end,
we assessed the quality of DNA and RNA ex-
tracted after short and middle-term storage of
frozen buffy coat (BC) erythrocyte lysed white
blood cell (WBC) pellets and WBC suspensions.
Methods: Peripheral blood of healthy volunteers
was fractionated into BC, WBC pellets and/or WBC
suspensions (n¼20). These were snap-frozen in
LN2 and stored at -80°C for 2 months or 2 years.
Subsequently, DNA and RNA was extracted and
their yield, integrity and real-time PCR perfor-
mance was analyzed.
Results: DNA yield, purity, integrity and PCR per-
formance were not affected upon short or mid-
dle-term storage in different WBC storage types.
In contrast, RNA integrity and PCR performance
were already severely affected in short-term sto-
red WBC suspensions, although comparable RNA
yields were obtained between storage types.
Moreover, middle-term storage of BC also resul-
ted in degraded RNA compared to WBC pellets,
which still yielded high quality RNA after 2 years
of storage.
Conclusions: Qualitative DNA and RNA can be
obtained from short-term stored BCs. However,
storage of WBC as pellets is superior to storage
as BC when demanding RNA applications are
envisioned. Studies to validate the pellet as an
optimal long-term WBC storage type are ongoing.
Wetenschappelijke publicaties ge-realiseerd vanuit de afdeling kin-der- en Jeugdgeneeskunde 2012Delange K, Quintelier S, Vanoppen A, Van Win-
ckel M, Alliet Ph, et al. vegetarische voeding.
informatiebrochure voor hulpverleners in
de gezondheidszorg. VVK voedingscel. 2012.
Herwerkte versie.
Alliet Ph, Hauser B, Vanoppen A, Van Winckel M,
Vandenplas Y, et al. richtlijnen over borstvoe-
ding en kunstvoeding voor zuigelingen van 0
tot 12 maanden. VVK voedingscel. 2012. Her-
werkte versie.
Degreef E, Mahachie J, Hoffman I, Smets F, Van-
biervliet S, Scaillon M, Hauser B, Paquot I, Alliet
P et al. factors determining therapeutic stra-
gegy at diagnosis and evolution of disease
severity in a cohort of pediatric patients with
crohn’s disease. Acta Gastroenterol Belg 2012;
75: E03.
Degreef E, Hoffman I, Dhaens G, Vanbiervliet S,
Smets F, Scaillon M, Dewit O, Peeters H, Paquot I,
Alliet P et al. Safety and cost of infliximab for
the treatment of belgian pediatric patients
with crohn’s disease. Acta Gastroenterol Belg
2012; 75: E10.
Gysemans W, Van Geet C, Janssens E, Alliet Ph.
thrombosis as extra-intestinal complication
of Inflammatory Bowel Disease (IBD) in child-
ren. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14: 35.
Kuppens M, Raes M. habit cough. Tijdschr Belg
Kinderarts 2012; 14: 88.
Alliet Ph, Uyttendaele M, Devreker T, Muyshondt
L, Bontems P, Vandenplas Y. under-nutrition in
hospitalized belgian children. Tijdschr Belg
Kinderarts 2012; 14: 34.
Deneyer M, De Meirleir L, De Schepper J, Alliet
Ph, Vandenplas Y. verplichting van de neona-
tale opsporing van aangeboren metabole en
endocriene ziekten. Tijdschr Belg Kinderarts
2012; 14: 47.
Coolen C, Alliet Ph. coeliac disease: a 20 year
single-centre experience. Tijdschr Belg Kinder-
arts 2012; 14: 34.
Alliet Ph, Verellen G, Vandenplas Y, Van Geet C en
het college pediatrie. de toekomst van de zie-
kenhuispediatrie in belgië.Tijdschr Geneesk
2012; 68: 263-269.
Vijgen S, Alliet Ph, Gillis Ph, Mewis A. seropre-
valence of celiac disease in belgian children
and adolescents. Acta Gastroenterol Bel 2012;
75: 325-330.
De Swert L, Gadisseur R, Sjölander S, Raes M,
Leus J, Van Hoeyveld E. secondary soy allergy
in children with birch pollen allergy may cuse
both chronic and acute symptoms. Pediatr Al-
lergy Immunol 2012; 23: 117-123.
Braeckman T, Van Herck K, Meyer N, Pirçon JY,
Soriano-Gabarro M, Heylen E, Zeller M, Azou
M, De Koster J, Maernoudt AS, Raes M, et al.
effectiveness of rotavirus vaccination in
prevention of hospital admissions for rota-
virus gastroenteritis among young children
in belgium: case-control study. BMJ 202; 345:
e4752 doi: 10.1136/bmj.e4752.
Kuppens M, Raes M. platte rust na verrichten
van lumbaal punctie? Tijdschr Belg Kinderarts
2012; 14:11.
Borgers H, Meyts I, De Boeck K, Raes M, Sauer K,
Proesmans M, Moens L, Jeurissen A, Flamaing J,
Peetermans W, Verhaegen J, Bossuyt X. fold-
increase in antibody titer upon vaccination
with pneumococcal unconjugated polysac-
charide vaccine. Clin Immunol 2012; 145: 136-
138.
Raes M. vaccinatie tegen varicella bij kinde-
ren. VaxInfo 2012; 63: 1-4.
Raes M. bofvaccinatie en allergie. Vaxinfo
2012; 63: 10.
De Schutter I, Tuerlinckx, Vergison A, Raes M,
JESSALINEA 35
Smet J, Smeesters P, Verhaegan J, Mascart F, Sur-
mont F, Malfroot A. pneumococcal etiology and
serotype distribution in hospitalized child-
ren with community-acquired pneumonia in
belgium. evaluation by culture, rt-pcr and
serotype-specific-IgG&IgA serology. Abstract
Poster No 39. 8th International Symposium on
Pneumococci and Pneumoccal Diseases – ISPPD.
Iguaçu Falls (Brazil) – 2012; March 11-15.
Strens D, Raes M, Standaert B. fourth year post-
rotavirus vaccination in belgium: decrease of
rotavirus-positive stool samples in hospita-
lized children. Poster presentation. No 39508.
15th Annual European Congress – ISPOR. Berlin
(Germany) 2012; November 5th.
Alliet Ph, Uyttendaele M, Devreker T, Muyshondt
L, Bontems P, Vandenplas Y. undernutrition in
hospitalized belgian children. Espghan update
2012. Abstract booklet 2012; 93: PO-N-197.
Naulaers G, Alliet Ph, Bochner A, Degomme P,
Denayer E, Dhondt K, François G, Marchand J,
Ravet F, Van Reempts P. huidige stand van
zaken betreffende cardiorespiratoire thuis-
monitoring in het kader van preventie van
wiegendood. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14:
17-23.
Alliet Ph. coeliakie: onbekend is onbemind.
Tijdschrift Vlaamse Coeliakievereniging 2012; 2:
13-15.
Besouw MT, Van Dyck M, Francois I, Van Hoy-
weghen E, Levtchenko EN. detailed studies of
growth hormone secretion in cystinosis pa-
tients. Pediatr Nephrol. 2012 Nov;27(11):2123-
2127
Gies I, Thomas M, Tenoutasse S, De Waele K,
Lebrethon MC, Beckers D, Francois I, Maes M,
Rooman R, de Beaufort C, Massa G, De Schepper J.
insulin sensitivity modulates the growth
response during the first year of high-dose
growth hormone treatment in short prepu-
bertal children born small for gestational
age. Horm Res Paediatr. 2012;78(1):24-30.
Werckx W, Hasaerts D, Jansen A, Cloet E, De Maes-
schalk D, Van Boxlaer E, Eggers N, Verrycken K, De
Meirleir L. intercultural differences in compli-
ance to developmental follow-up programs
after preterm birth. DMCN. 2012; 54 (suppl 3)
Werckx W, Hasaerts D, Jansen A, Dereu I, Royeae-
rd E, Van Der Velde K, Van Den Eynde E, Schelpe L,
De Meirleir L. scholastic achievements in pre-
term born children. european academy for
childhood disability. DMCN. 2012; 54 (suppl 3)
Doggen K, Debacker N, Beckers D, Casteels K,
Coeckelberghs M, Dooms L, Dorchy H, Lebrethon
M, Logghe K, Maes M, Massa G, Mouraux T, Room-
an R, Thiry-Counson G, Van Aken S, Vanbesien J,
Van Casteren V. care delivery and outcomes
among belgian children and adolescents
with type 1 diabetes. Eur J Pediatr. 2012
Nov;171(11):1679-1685.
Van Camp JK, Zegers D, Verhulst SL, Van Hooren-
beeck K, Massa G, Verrijken A, Desager KN, Van
Gaal LF, Van Hul W, Beckers S. mutation analysis
of wnt10b in obese children, adolescents
and adults. Endocrine. 2012 Oct 27. [Epub
ahead of print]
Zegers D, Beckers S, de Freitas F, Jennes K, Van
Camp JK, Mertens IL, Van Hoorenbeeck K, Rooman
RP, Desager KN, Massa G, Van Gaal LF, Van Hul
W. Identification of mutations in the NUCB2/
nesfatin gene in children with severe obesi-
ty. Mol Genet Metab. 2012 Dec;107(4):729-734
Zegers D, Beckers S, Hendrickx R, Van Camp JK,
Van Hoorenbeeck K, Desager KN, Massa G, Van
Gaal LF, Van Hul W. prevalence of rare mc3r
variants in obese cases and lean controls.
endocrine. 2012 Dec 24. [Epub ahead of print]
Raes M, hoofdredacteur. astma bij Kinderen/
l’asthme chez les enfants - 3de editie.
Alliet Ph, Verellen G, Van Geet C en college pedi-
atrie. visie van het college pediatrie op het
laatste voorstel van de werkgroep van de
nrzv voor herziening van het zorgprogram-
ma pediatrie. Tijdschr Belg Kinderarts 2012; 14:
37-41.
Alliet Ph. samenvatting verslagen vergade-
ring stuurgroep academie pediatrie (juni-de-
cember 2012). Tijdschr Belg Kinderarts 2012;
14: 55-59.
symposia 2013
leven na KanKer Datum: zaterdag 20 april 2013
Locatie: Centrum Duurzaam Bouwen, Heusden-ZolderOrganisatie: LOC (Limburgs Oncologisch Centrum)
ethische clicKDatum: zaterdag 27 april 2013
Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt
arm- En handrevalidatieDatum: zaterdag 28 september 2013
Locatie: cc De Markthallen, Herk-de-Stad
life surgery urologieDatum: zaterdag 23 november 2013
Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt
Verantwoordelijke uitgever: vzw Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt
Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]
JESSAlinea nr 9 - MAArt 2013
Recommended