Een leidraad voor gezondheidswerkers in wijkgezondheidscentra
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
2
December 2013Met steun van de federale overheid—Verantwoordelijke uitgever:Prof. S. Schol, algemeen directeurEendrachtstraat 56, 1050 Brussel
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
3
Deze tekst werd ontwikkeld door het rookstopteam van de Vlaamse Vereniging voor
Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding (VRGT vzw)
in samenwerking met het expertencomité.
Mevr. H. Vandecasteele, tabakoloog-projectmedewerker
Mevr. E. Excelmans, tabakoloog-projectmedewerker
Dhr. M. Wouters, tabakoloog-coördinator
Prof. S. Schol, algemeen directeur
Het expertencomité
Prof. H. Boudrez, psycholoog en tabakoloog UZ Gent
Dr. C. Ghyselen, huisarts WGC Botermarkt
Dr. M. Meysman, pneumoloog en tabakoloog UZ Brussel
Prof. Dr. K. Nackaerts, pneumoloog en tabakoloog UZ Leuven
Prof. Dr. J. Van Meerbeeck, pneumoloog UZ Antwerpen
4
Inhoud
7
8
9
10
11
13
14
16
20
Inleiding
Kansengroepen
Kansengroepen en gezondheid
Rookprevalentie in kansengroepen
Rookstop en kansengroepen
1. Intentie om te stoppen met roken
2. Stoppen met roken
3. Interventies
Wijkgezondheidscentra en hun ervaringen met
individuele rookstopbegeleiding
Hoe de roker voorbereiden tot rookstop?
1. Informeren en sensibiliseren
2. Motiverende gespreksvoering
Hoe rookstop concreet bespreekbaar maken?
Samenvattend
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
5
21
23
Referenties
Bijlagen
1. Motiverende gesprekstechnieken
2. Het rookstopspel
3. Rookstopboekje ‘Stap 1: Tijd om na te denken’
4. Statische sticker
5. Voor- en nadelenbalans
6. De oriënteringsboom
7. Gedeeltelijke terugbetaling van rookstopbegeleiding
8. Opstellen van een rookprofiel
9. Rookstopboekje ‘Stap 2: Maak een keuze’
10. Fagerströmtest: mate van lichamelijke afhankelijkheid
11. CO-meting
12. MRSS-NL: Nederlandstalige versie van modified
reasons for smoking scale
13. Rookstopboekje ‘Stap 3: Stop met roken’
6
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
7
“In iedere roker zit een stopper”, een campagnetitel waarmee de Vlaamse Vereniging voor Res-
piratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding (VRGT vzw) al verschillende jaren het grote
publiek informeert over forfaitaire terugbetaling van professionele begeleiding bij het stoppen met
roken. Parallel aan deze acties worden ook de gezondheidswerkers in contact met specifieke doel-
groepen ondersteund.
Kansengroepen, ook omschreven als moeilijk bereikbare groepen, zijn vaak patiënt in een wijkge-
zondheidscentrum (WGC) omwille van de laagdrempelige en multidisciplinaire aanpak op maat
van de patiënt. Dat maakt de gezondheidswerker in de WGC tot spilfiguur om de rokers in hun
patiëntengroep te informeren over en te motiveren tot rookstop. Met deze brochure wil de VRGT
gezondheidswerkers hierbij ondersteunen.
De leidraad is samengesteld op basis van een literatuurstudie en volgt de richtlijnen van de be-
handeling van tabaksverslaving omtrent rookstop en gedragsverandering (5 A’s en 5 R’s) (1). De
databases ‘Pubmed’ en ‘Dare’ werden gescreend met zoektermen zoals ‘socio-economic status’,
‘SES’, ‘deprived’, ‘poverty’, ‘smoking’, ‘tobacco use’, ‘smoking cessation’, ‘interventions’, ‘motivati-
on’ waarbij enkel bronnen vanaf 2000 werden weerhouden.
Inleiding
8
Uit de literatuur leren we dat zo goed als elke definiëring van ‘kansengroepen’ neigt naar
stigmatisering of discriminatie. Vaak gebruikte termen om de kansengroepen aan te duiden zijn
bijvoorbeeld kansarmen, sociaal gedepriveerden, maatschappelijk kwetsbaren, mensen met lage
socio-economische status (SES).
De Federatie van Organisaties voor Volksontwikkeling omschrijft het begrip als ‘groepen van
personen die minder dan gemiddeld vertegenwoordigd zijn op bepaalde maatschappelijke
domeinen zoals de arbeidsmarkt, het onderwijs, de gezondheidszorg, het culturele leven’.
Kansengroepen kunnen ondermeer zijn: collectieve huishoudens (psychiatrische instellingen,
strafinstellingen, woonzorgcentra), illegalen en daklozen, allochtonen, (jonge) kinderen, jongeren,
éénoudergezinnen, ouderen, (langdurig) werklozen, alleenstaanden, mensen in een gezin met een
zeer lage werkintensiteit, langdurig zieken of invaliden, … (2-3). Een grote diversiteit en elke groep
dan weer met een specifieke eigenheid.
Om de discussie over de juiste terminologie en definiëring achter ons te laten, wordt in de verwijzingen
naar publicaties de benaming van een groep overgenomen zoals ze door de oorspronkelijke auteur
is gegeven.
Kansengroepen
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
9
Mensen uit kansengroepen hebben vaak geen goede gezondheid, leven in slechtere omstandigheden,
houden er een minder gezonde levensstijl op na en leven minder lang in goede gezondheid.
Uitgaven voor gezondheidszorg wegen zwaarder door bij kansengroepen. Gezondheidskosten
worden bijgevolg meer uitgesteld om financiële redenen.
Ongeveer 1 op 7 (1.656.800 personen) van de Belgische bevolking leeft in armoede of heeft
een verhoogd risico om in armoede terecht te komen (EU-SILC enquête 2011) (4). Volgens de
nieuwe Europese armoede-indicator, loopt in België 21% van de bevolking een risico op armoede
of op sociale uitsluiting. 20,8% van de Belgen geeft aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen.
Ondanks de toenemende welvaart in geïndustrialiseerde landen wordt de gezondheidskloof tussen
rijken en armen groter (5). Op wetenschappelijk vlak is voor verschillende gezondheidsindicatoren
vastgesteld dat mensen met een lagere sociale positie een minder goede gezondheid hebben
dan mensen die het maatschappelijk beter hebben. Dit is wat men noemt ‘de sociale gradient in
gezondheid’.
Gezondheidsverschillen blijken eerder het resultaat te zijn van onderliggende sociale
gezondheidsdeterminanten dan van een persoonlijke keuze (6). Het oorzakelijk effect van de
SES op gezondheid is eerder indirect. Intermediaire factoren, zoals materiële en psychosociale
factoren en gezondheidsgedragingen, zijn ongelijk verspreid in de maatschappij en beïnvloeden de
gezondheid. De SES wordt bepaald door verdeling van kennis, arbeid en bezit, en wordt indirect
gemeten via indicatoren zoals opleidingsniveau, beroepsstatus, hoogte van inkomen en rijkdom.
Er bestaat niet één beste maat voor SES (8-11). Bijgevolg zijn mensen met een lage SES een zeer
heterogene groep.
Het tabaksgebruik, een vermijdbare oorzaak van vroegtijdige sterfte en gezondheidsproblemen,
blijkt één van de belangrijkste determinerende factoren in gezondheidsverschillen (7).
Kansengroepen en gezondheid
De intermediaire factoren tussen SES en gezondheid (Bron Mackenbach, 2006) (7)
Socio-economische status
Materiële factoren
Psychosociale factoren
Gedragingen Gezondheid
10
Uit de gezondheidsenquête 2008 en het rapport van de Stichting tegen Kanker (12,13) blijkt dat
binnen kwetsbare groepen meer dagelijkse rokers voorkomen, dat ze qua aantal meer roken en
sterker nicotineafhankelijk zijn. Zij worden ook vaker blootgesteld aan passief roken en zijn minder
geneigd om maatregelen hiertegen te treffen. Het roken vergroot de sociaal economische gezond-
heidsverschillen en leidt tot een verhoogd risico op gezondheidsproblemen en tabaksgerelateerde
aandoeningen.
Ondanks anti-rookcampagnes, verminderde sociale acceptatie, rookverbod op het werk, in openba-
re plaatsen en horeca is de rookprevalentie omgekeerd evenredig aan de sociale gradient (14-24).
Roken is bovenal een gewoonte bij lager opgeleiden (12-13). De sociale gradient is onveranderd
gebleven doorheen de tijd en de ongelijkheid kan zowel bij mannen als vrouwen worden gevonden.
In de laagste opleidingsniveaus zijn er meer rokers, meer dagelijkse rokers en zware rokers (meer
dan 20 sigaretten per dag). Laaggeschoolden beginnen op jongere leeftijd te roken (gemiddeld
10 maanden vroeger), roken gemiddeld 2 tot 3 sigaretten meer en zijn vaker nicotineafhankelijk.
Tabaksgebruik is verantwoordelijk voor verhoogde morbiditeit en mortaliteit in de lagere bevolkings-
klassen (25).
Volgens Stuckler et al. blijven personen met een lage SES roken omdat ze algemeen meer bloot-
gesteld zijn aan stresserende levensomstandigheden en minder beschermende middelen hebben
(26). De economische en financiële crisis versterkt zelfs het tabaksgebruik (27). Roken zou een van
de weinige overblijvende genoegens zijn in een vrij sombere leefwereld en tegelijk een strategie om
het hoofd te bieden aan stress, werkloosheid, sociale en economische moeilijkheden op het gebied
van werk, woning en dagelijks leven (28-34). De oorzaak voor problemen zoeken ze eerder buiten
zichzelf (externe locus of control) waardoor ze het idee hebben dat ze minder in staat zijn om hun
rookprobleem op te lossen (15).
Rokers uit kansarme groepen geven aan dat roken onlosmakelijk deel uitmaakt van hun leven en
hebben het idee dat ‘iedereen’ rookt waardoor in hun sociale beleving roken meer aanvaardbaar
is (35-36).
Rookprevelantie in kansengroepen
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
11
1. INTENTIE OM TE STOPPEN MET ROKEN
Intentie tot rookstop wordt bepaald door de attitude ten aanzien van roken, de sociale invloed
(wat anderen vinden, verwachten en doen) en de zelf-effectiviteit (het vertrouwen dat men heeft
in het eigen kunnen). Kansarme rokers hebben minder de intentie om te stoppen met roken. Het
rookstopmoment wordt uitgesteld zolang er geen verbetering is in hun leefsituatie (37-38).
Gezondheidsrisico’s zijn wel gekend, maar worden meestal terzijde geschoven. Alhoewel het
financieel aspect (hoge kosten) en de stank van roken als nadelen worden beschouwd, vormen de
korte termijn nadelen van stoppen wel een hindernis. Roken is voor hen geen vrije keuze maar wel
degelijk een sterke verslaving (29, 37, 39). Ze worden meer blootgesteld aan tabaksgerelateerde
prikkels in hun omgeving en ervaren minder sociale steun bij een rookstoppoging omdat roken
de norm is (40). Voor mensen met een lage socio-economische status (SES) is roken een manier
om met de minder gunstige maatschappelijke en materiële omstandigheden en vooruitzichten in
hun leven om te gaan. Het gevoel dat men zijn leven niet onder controle heeft, werkt bevorderlijk
voor het roken. Bijgevolg wordt de zelf-effectiviteit om te stoppen laag ingeschat. Het geloof in
slaagkansen en rookvrij blijven is klein.
Het zijn juist factoren zoals bijvoorbeeld intentie om te stoppen met roken, het zich zorgen maken
over de gezondheidsgevolgen en een negatieve attitude ten aanzien van het roken, die bijdragen
tot het ondernemen van een stoppoging.
Andere vaststellingen zijn dat de regelgeving rond roken, de antirookcampagnes en berichtgeving in
de media het marginalisatie- en stigmatiseringsgevoel bij sociaal gedepriveerde bevolkingsgroepen
kunnen vergroten (41). Laagopgeleide rokers zouden de neiging hebben om het stigma te
internaliseren waardoor ze minder gemotiveerd zijn te stoppen met roken (42).
2. STOPPEN MET ROKEN
Predictoren voor een succesvolle rookstop zijn ondermeer: weinig roken, minder sterke verslaving,
recente stoppoging, de duur van het volhouden van niet-roken, zelf-effectiviteits-verwachtingen,
minder blootstelling aan tabaksgerelateerde prikkels vanuit de omgeving, gebruik van
rookstophulpmiddelen en sociale steun (43).
Lage SES rokers ondernemen wel evenveel stoppogingen als hoge SES rokers, maar de
rookstoppogingen bij deze lage SES rokers zijn minder succesvol (38, 44-47). De rookstop is
meestal niet gepland en van korte duur.
Verklaringen voor het minder succesvol stoppen met roken zijn te vinden in een minder goede
sociale ondersteuning (geen ondersteuning, tegenwerking, isolement), een lagere stopintentie, een
lagere zelfeffectiviteit, een sterkere tabaksverslaving, de sterkere ontwenningsverschijnselen, de
sterker gewortelde rookgewoonten, specifieke stressvolle ervaringen, financiële problemen, het
minder gebruiken en sneller onderbreken van farmacotherapie of rookstopondersteuning (48-51).
Rookstop en kansengroepen
12
Kansarme rokers vinden het rookprobleem moeilijk op te lossen en hebben het idee dat het
uiteindelijk enkel om wilskracht gaat (48). Het hervalpercentage is hoog. De voordelen van rookstop,
zoals geld besparen en fris ruiken, wegen niet op tegen de nadelen van rookstop. Roken is het
‘enige genot dat men nog heeft’ (30). Men heeft het idee dat het rookstopmoment zich van zelf
moet aandienen en er heerst een gebrek aan kennis over het stopproces (35).
3. INTERVENTIES
Massamediale campagnes hebben niet op alle groepen een positief effect. Stigmatisering en
marginalisering kunnen bij sociaal gedepriveerde bevolkingsgroepen de motivatie negatief
beïnvloeden (43). Interventies naar rokers met een lage SES dienen rekening te houden met het
belang van hun maatschappelijke en materiële context en met het gebrek aan steun in hun sociale
omgeving.
Het via lokale hulpverlening aanbieden van een gedragsmatige ondersteuning in combinatie met
gratis of goedkope toegang tot farmacologische ondersteuning, kan het aantal stoppogingen
vergroten en het effectief stoppen bevorderen.
Willemsem adviseert een intensieve ondersteuning en een stapsgewijze aanpak van de rookstop in
deze kansengroepen, waarin geleidelijk afbouwen van roken een plaats kan hebben (43). Immers
is gebleken dat het progressief afbouwen van het aantal sigaretten vooraleer volledig te stoppen
even werkzaam is als abrupte rookstop (52).
Voor rokers met een lage SES zijn zowel groepstraining als individuele counselling effectief, hoewel
welbepaalde sociaal gedepriveerde bevolkingsgroepen meer gebaat zouden zijn bij individuele
begeleiding (43,53).
Vastgesteld wordt dat ondanks de gedeeltelijke terugbetaling van de rookstopconsultaties bij een
arts of een erkend tabakoloog (KB 17/09/2005 – BS 15/09/2009), de kwetsbare groepen weinig
gebruik maken van dit aanbod.
De toegankelijkheid van het rookstopaanbod voor kansengroepen verbeteren, vereist interventies op
lokaal niveau. Stead et al (54) stelden vast dat interventies door professionals in de gezondheidszorg
significant meer effect hebben dan zelfhulp of hulp door een niet-professional. Zo heeft een kort
stopadvies van de huisarts al een significant positief effect op rookstop. Aangewezen wordt om,
ongeacht de aan- of afwezigheid van tabaksgerelateerde klachten of het al dan niet gemotiveerd
zijn, proactief te werken door systematisch rookstatus en rookstopintentie na te vragen (1).
Voor kansengroepen zijn de WGC een ideale opstap voor het faciliteren van een rookstoppoging
en het op maat ondersteunen van rookstop. Getuige hiervan de bevinding uit een kleinschalig
pilootproject in drie WGC.
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
13
Van WGC is geweten dat zij staan voor laagdrempelige zorg, financiële en socio-culturele
toegankelijkheid, multidisciplinaire samenwerking op vlak van gezondheid en gezondheidspromotie,
langdurige processen op het domein van gezondheid, netwerking en efficiënte dataregistratie.
In het kader van de VRGT rookstopcampagne “In iedere roker zit een stopper” namen in
2012 drie WGC deel aan een pilootproject om kansarme rokers individueel te begeleiden. De
gezondheidsprofessionals kregen voorafgaand een zes uur durende vorming in motiverende
gespreksvoering (bijlage 1).
Voor de kansarme roker was de begeleiding door een tabakoloog (7 consulten verspreid over 3
maanden en 1 follow-up consult op 6 maanden), evenals de ondersteuning met farmacotherapie
(nicotinesubstitutie zoals inhaler, sublinguale tabletten en pleisters alsook varenicline) volledig
gratis. De individuele begeleiding werd aangevuld met twee groepsactiviteiten waarin gezondheid
in bredere zin aan bod kwam (sport, beweging, voeding en roken).
In de drie WGC schreven zich in totaal 33 patiënten in waarvan 25 daadwerkelijk startten met de
individuele rookstopconsultaties. Na 3 maanden waren 11 patiënten rookvrij, na 6 maanden waren
nog steeds 4 patiënten rookvrij. Op het einde van de projectperiode gaven 9 patiënten aan in de
toekomst een nieuwe poging te willen ondernemen, waarvan 5 reeds concrete plannen hadden
(stopdatum, medicatie, …).
Het project werd zowel door de centra, als door de patiënten en de tabakologen positief onthaald.
De patiënten waren dankbaar voor het gratis rookstopaanbod; de steun en de tips vanwege de
tabakoloog werden geapprecieerd. Het gratis aanbieden van farmacotherapie heeft ervoor gezorgd
dat bijna iedereen hiervan gebruik heeft gemaakt. De meesten kozen voor nicotinevervangende
hulpmiddelen, waarschijnlijk omdat de tabakoloog deze tijdens de consultatie onmiddellijk kon
overhandigen aan de patiënt.
In de WGC zijn er sinds de deelname aan het project een aantal belangrijke veranderingen
doorgevoerd. De rookstatus van de patiënt wordt nu consequent bevraagd en opgenomen in het
elektronisch medisch dossier (EMD). De motiverende gespreksvoering wordt gemakkelijker in de
praktijk toegepast. In één centrum is zelfs een rookstopnurse aangesteld om patiënten in hun
stoppogingen te begeleiden. De drie WGC wensen een tabakoloog in het team op te nemen.
Uit het pilootproject zijn ook belangrijke leerpunten weerhouden: nadenken over mogelijkheden
om de opkomst en de therapietrouw van de deelnemers te verbeteren, alle hulpverleners binnen
het centrum betrekken in de rookstopondersteuning door hen op de hoogte te houden van de
initiatieven en de begeleiding rond rookstop. Essentieel is het zorg dragen voor continuïteit in
rookstopbegeleiding.
Op basis van de ervaringen uit het pilootproject enerzijds en de literatuurstudie anderzijds is
volgende leidraad voor gezondheidswerkers in WGC uitgewerkt.
WGC en hun ervaringen met individuele rookstopbegeleiding
14
Hoe de roker voorbereiden op rookstop?
Vertrekkende van de vaststelling dat kansengroepen minder op de hoogte zijn van wat een
rookstopproces omhelst en ook minder de intentie hebben om een stoppoging te ondernemen, zal
het voorbereiden op rookstop inhouden: informeren, sensibiliseren en motiveren.
1. INFORMEREN EN SENSIBILISEREN
Om roken en rookstop bespreekbaar te maken en de kennis omtrent beide thema’s te verruimen,
zijn het rookstopspel (bijlage 2) en het rookstopboekje ‘Stap1: Tijd om na te denken’ (bijlage 3)
ontwikkeld.
In het rookstopspel (bijlage 2) zijn er 3 soorten kaarten: 13 kenniskaarten over roken en rookstop,
6 doekaarten om de roker actief te betrekken en 6 kanskaarten om het spelgehalte op te drijven.
In de handleiding staat extra informatie bij elke vraag. Het spel is zo gemaakt dat het voor iedereen
toegankelijk is en geenszins bedreigend.
Het rookstopboekje ‘Stap 1: Tijd om na te denken’ (bijlage 3) biedt de roker de gelegenheid
even stil te staan bij zijn rookgedrag, hoe het roken in zijn leven past en wat roken voor hem
betekent.
Zowel in het rookstopspel als in het rookstopboekje komt het passief roken ter sprake.
De statische sticker (bijlage 4) kan hier ter ondersteuning worden meegegeven.
2. MOTIVERENDE GESPREKSVOERING
Motiverende gespreksvoering (55-56) is een benaderingswijze om motivatietekorten weg te werken
(bijlage 1). Deze communicatiestijl is een cliëntgerichte, directieve benaderingswijze oorspronkelijk
ontwikkeld in de verslavingsproblematiek. De kern van deze communicatiestijl bij uiteenlopende
doelgroepen is dat mensen gaan inzien dat zij een probleem hebben en gemotiveerd worden om
dit aan te pakken.
Het gebruik van motiverende gesprekstechnieken blijkt effectief in het verhogen van toekomstige
stoppogingen (1, 57-58). Vooral bij jonge mensen, mensen die kampen met medische redenen en
mensen die weinig motivatie hebben, heeft deze techniek effect (59).
Motiverende gespreksvoering erkent dat iedereen met ambivalentie te maken heeft. Aanpassing
van de communicatiestijl en een coöperatieve relatie met respect voor de autonomie van de roker
kunnen de intrinsieke motivatie van de roker verhogen zodat verandering optreedt. Volgende
principes liggen aan de basis van motiverende gespreksvoering: empathie uitdrukken, ontwikkelen
van discrepantie, vermijden van discussie, omgaan met weerstand en zelf-effectiviteit ondersteunen.
Door bijvoorbeeld het stellen van open vragen, het reflectief luisteren, het bevestigen en samenvatten
op een welbepaalde manier te gebruiken, wordt de roker aan het denken gezet over zowel zijn
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
15
huidig (problematisch) gedrag als over het beoogde toekomstig (gezond) gedrag (versterken van
discrepantie).
Motivatie fluctueert doorheen de tijd en om gedragsverandering te stimuleren wordt gewerkt rond
drie pijlers: de belangrijkheid van, het vertrouwen in en de bereidheid tot verandering.
Voor het bespreken van het belang van gedragsverandering bij rokers wordt gebruik gemaakt
van de voor- en nadelen balans (bijlage 5). De aandacht gaat naar zowel de voordelen en
ongemakken van het roken als naar de winst van rookstop en mogelijke hindernissen. Het is de
roker zelf die argumenten aanbrengt. De gezondheidswerker verwerft op deze manier heel wat
informatie over het vertrouwen in eigen capaciteiten (zelf-effectiviteit) en de prioriteiten van de roker.
Het doel is om ‘verandertaal’ te ontlokken. Dit is een taal die in de richting van verandering gaat
zoals redenen om te stoppen met roken, noodzaak om te stoppen, verlangen om te stoppen en
vermogen om de rookstop effectief uit te voeren.
Het werken rond zelfvertrouwen (zelf-effectiviteit) gebeurt door de roker te stimuleren om
stoppogingen te ondernemen (‘wie niet waagt, niet wint’), door beperkte en haalbare tussendoelen
af te spreken (‘stap voor stap’) en door faalervaringen te herdefiniëren (‘al doende leert men’).
Tot slot de bereidheid tot veranderen; geen vaststaand kenmerk van de roker, wel een
variërend resultaat van interpersoonlijke relatie. Zoals hoger beschreven kunnen beangstigende
boodschappen de motivatie negatief beïnvloeden. In plaats van verandering op te leggen, wordt
het uitgelokt door discrepantie tussen het huidig rookgedrag en belangrijke doelen en waarden
die de roker heeft. Op deze manier kan ontdekt worden waarom het belangrijk is voor hem om te
veranderen. Een motiverende aanpak zorgt ervoor dat de roker vaker de afspraken nakomt, meer
deelneemt aan het gesprek en betere resultaten behaalt aan het einde van de behandeling.
Een roker voorbereiden op rookstop door te informeren, te sensibiliseren en te motiveren, kan
iedere gezondheidswerker. Een basishulpmiddel hierbij is de oriënteringsboom (in bijlage 6)
waarop de grote lijnen van de minimale interventiestrategieën overzichtelijk zijn weergegeven.
Het is immers erg belangrijk en bijzonder effectief wanneer alle disciplines in het WGC betrokken
worden in het ‘rookstopondersteuningsbeleid’ en dit door bijvoorbeeld minimale interventies,
meer gespecialiseerde ondersteuning, doorverwijzing en regelmatige briefings. Hoe iedere
gezondheidswerker zijn steentje kan bijdragen wordt in het volgende hoofdstuk stapsgewijs
uiteengezet.
16
Hoe rookstop concreet bespreekbaar maken?
Het antwoord op deze vraag is te vinden in de minimale interventiestrategieën die gebaseerd zijn
op een combinatie van de strategie van de 5 A’s (Ask, Advice, Assess, Assist en Arrange) en de
strategie van de 5 R’s (Relevance, Risks, Rewards, Roadblocks en Repetition) (1).
Zelfs in een kort tijdsbestek van 3 tot 10 minuten kan iedere gezondheidswerker een zinvolle
interventie met betrekking tot rookstop ondernemen, vooral de eerste (‘ask’) en de tweede (‘advice’)
stap. De artsen zijn door hun kernexpertise aangewezen om zowel de eerste als de volgende
stappen van een kortdurende ondersteuning (‘ask’, ‘advise’, ‘assess’), alsook het voorschrijven van
ondersteunende medicatie uit te voeren. De tabakoloog (of de arts) (bijlage 7) verzorgt de meer
intensieve begeleiding (‘assess’, ‘assist’ en ‘arrange’).
STAP 1: ASK
Wie bevraagt?
• Elke gezondheidswerker vraagt of de patiënt rookt.
Wat wordt bevraagd?
• De rookstatus: ‘Rook je?’ Door systematisch te bevragen naar de rookstatus bij elk consult, zijn rokers makkelijker
identificeerbaar.
• Documenteer: ‘Wel eens gedacht aan het stoppen met roken?’ De gezondheidswerker krijgt op deze manier zicht op de bereidheid van de patiënt om te stoppen
met roken. Het rookprofiel (bijlage 8) kan aanvullende informatie bieden.
Indien de patiënt niet wenst te stoppen met roken of niet binnen korte termijn, is het belangrijk
om de stopintentie regelmatig te bevragen.
Hoe wordt bevraagd?
• Door gebruik te maken van motiverende gesprekstechnieken. Via de link http://www.vrgt.be/
tabakspreventie/rookstopbegeleiding/informatie_voor_professionelen/kansarmen/downloads
kan een voorbeeld van een motiverend gesprek bekeken worden (bijlage 1).
• Het ‘Rookstopboekje Stap 1’ (bijlage 3) kan meegegeven worden aan de roker om
even na te denken over hoe het roken in zijn leven past en wat roken voor hem betekent.
De gezondheidswerker registreert in het EMD dat de roker het ‘Rookstopboekje Stap 1’ heeft
meegekregen zodat bij een volgend consult dit kan worden bevraagd.
STAP 2: ADVICE TO QUIT
Wie adviseert?
• De artsen of de gezondheidswerkers geven een stopadvies.
Hoe adviseer je?
• Moedig rookstop aan met een duidelijke, kordate, gepersonaliseerde boodschap.
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
17
• Bevraag of de roker het ‘Rookstopboekje Stap 1’ (bijlage 3) heeft doorgenomen en welke zijn
bedenkingen en vragen zijn.
Wat adviseer je?
• Duidelijk: ‘Het is belangrijk om te stoppen met roken en ik kan je daarbij helpen’• Kordaat: ‘Als jouw arts/diëtist/hulpverlener, wil ik dat je weet dat stoppen met roken
erg belangrijk is voor jouw gezondheid nu en in de toekomst’• Gepersonaliseerd: geef indien er sprake is van rookgerelateerde klachten of aandoeningen
specifieke informatie toegespitst op de relatie tussen het roken van de patiënten zijn
rookgerelateerde klachten, zijn zorgen over gezondheidsgevolgen, zijn sociale en economische
gevolgen, de impact van het passief roken op zijn kinderen en gezinsleden.
• Bij het geven van expliciete adviezen schuilt wel het gevaar dat bij minder gemotiveerde rokers een
te confronterende gespreksstijl stigmatiserend en averechts kan werken (43). Een empathische
en motiverende houding van hulpverleners kan ervoor zorgen dat rokers zich actiever betrokken
voelen bij de behandeling die zij krijgen aangeboden.
Een stimulerende omgeving helpt enerzijds inzien dat ze keuzemogelijkheden in hun gedrag
hebben en anderzijds om duidelijke en realistische doelen te stellen, hun capaciteiten om
te veranderen te bevestigen en positieve feedback te geven over de vooruitgang van het
veranderingsproces.
STAP 3: ASSESS WILLINGNESS
Wie evalueert?
• De arts of tabakoloog
Wat evalueer je?
• Evalueer het verlangen om te stoppen en versterk de wil.
Hoe evalueer je?
• De strategie van de 5 R’s (‘relevance’, ‘risks’, ‘rewards’, ‘roadblocks’ en ‘repetition’) kan de
rookstopmotivatie verhogen (bijlage 5):
> Relevance ‘Om welke redenen is stoppen met roken voor jou belangrijk?’• Bevraag waarom stoppen belangrijk is voor de roker, vooral op korte termijn en wat dat
betekent voor zijn motivatie om te stoppen.
• Op basis van het antwoord van de roker kan informatie gegeven worden die goed aansluit
bij de huidige gezondheidstoestand van de patiënt, zijn familiale of sociale situatie, zijn
zorgen over de gezondheidsgevolgen, zijn leeftijd, geslacht of zijn vorige stoppogingen en
persoonlijke hinderpalen.
• Op die manier wordt het denkproces gestimuleerd.
> Risks ‘Waarover maak je je wel eens zorgen als je kijkt naar jouw rookgedrag?’• Vraag naar mogelijke nadelen en risico’s (gezondheid, familiaal, sociaal) van rookgedrag
op korte en lange termijn.
18
• Zo kan je nagaan wat de roker weet en nog niet weet. Motiverende informatie is niet
belerend.
• Indien de roker iets nog niet weet, vraag dan of je hierover informatie mag geven. ‘Je
denkt dat jouw klachten niets met roken te maken hebben. Er is wel het één en ander over
bekend. Zal ik jou daar wat meer over vertellen ?’ Door toestemming te vragen, gaat de
roker meer aandacht hebben voor die informatie.
> Rewards ‘Welke voordelen verwacht je als je zou stoppen met roken?’ • Vraag naar voordelen van rookstop voor de roker, liefst zo specifiek mogelijk.
• Vul aan met relevante en belangrijke informatie op maat van de roker.
> Roadblocks ‘Welke moeilijkheden verwacht je als je nu zou stoppen met roken?’ • Vraag naar barrières en moeilijkheden bij rookstop zoals ontwenningsverschijnselen, angst
om er niet in te slagen, gewichtstoename, gebrek aan sociale steun, depressie, omgaan
met rokers, weinig of geen kennis over beschikbare rookstopondersteuning, … .
• Omgaan met barrières heeft te maken met kunnen stoppen met roken.
> Repetition
• Herhaal de strategie zolang de roker niet gemotiveerd is.
• Vertel dat de meesten pas na diverse stoppogingen rookvrij blijven.
• In deze beslissingsfase kan het Rookstopboekje ‘Stap 2: Maak een keuze’ (bijlage 9) de
roker naar een rookvrij leven loodsen. Er wordt ondermeer gepeild naar zijn motivatie, er wordt
uitleg gegeven over mogelijke ontwenningsverschijnselen bij rookstop, enkele tips en tricks
worden aangeboden. In het EMD wordt geregistreerd dat de roker het ‘Rookstopboekje Stap 2’
heeft meegekregen zodat bij een volgend consult dit kan worden bevraagd.
STAP 4: ASSIST QUIT ATTEMPTS
Wie ondersteunt de rookstoppoging?
• De arts of tabakoloog kan de roker begeleiden om zijn voornemen om te stoppen met roken in
daden om te zetten.
Hoe wordt ondersteuning aangeboden bij rookstop?
• Plan de rookstopdatum.
Een vaste afspraak kan een stimulans zijn om daadwerkelijk te stoppen met roken. Noteer de
rookstopdatum in het dossier.
• Plan het stopplan:
> Bevraag de nicotineafhankelijkheid (bijlage 10). Je kan tevens voorstellen om een CO-meting uit te voeren (bijlage 11). Deze meting geeft de roker een visueel bewijs van zijn
CO-niveau en kan tevens motiveren in zijn vooruitgang. Leg uit dat van zodra men is gestopt
met roken, de CO-waarde snel daalt.
> Raad farmacologische ondersteuning aan, geef voorlichting over medicatie (werking, gebruik,
ervaringen, …) en leg uit dat deze het succes bij rookstop verhoogt en ontwenningssymptomen
verlicht.
Farmacologische therapieën om te stoppen met roken zoals nicotinevervangende mono- of
combinatietherapieën, bupropion en varenicline, verhogen de kans op rookstop (60-62).
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
19
• Nicotinesubstitutie, vrij verkrijgbaar: nicotinepleister, nicotinekauwgom, nicotine zuigpastille,
nicotine inhaler, nicotine mondspray.
• Medicatie, op doktersvoorschrift: varenicline, bupropion en eventueel nortriptyline.
Nortriptyline is het goedkoopste geneesmiddel van de voorschriftafhankelijke
rookstopmiddelen, maar wordt enkel in de tweede lijn aangeraden omwille van een
ongunstiger profiel van nevenwerkingen. Bovendien moet de dosis over 3 tot 4 weken
opgebouwd worden wat het gebruiksgemak beperkt.
• Nicotinevervangende combinatietherapieën en varenicline blijken even efficiënt te zijn (61).
• Analyseer het rookpatroon (bijlage 12). Bepaal gedragsmatige ondersteuning, uitgaande van
technieken van motiverende gespreksvoering en zelfcontroletechnieken.
• In deze actiefase kan het rookstopboekje ‘Stap 3: Stop met roken’ (bijlage 13) de roker
helpen om zijn beslissing uit te voeren en vol te houden. In het EMD wordt geregistreerd dat
de roker het ‘Rookstopboekje Stap 3’ heeft meegekregen zodat bij een volgend consult dit kan
worden bevraagd.
• Bijkomend kan worden verwezen naar het telefoonnummer van Tabakstop 0800 111 00 (gratis).
STAP 5: ARRANGE FOLLOW-UP
Wie volgt op?
• Arts of tabakoloog
Hoe verlopen de opvolgconsultaties?
• Voorzie een opvolgconsult bij voorkeur binnen de week.
• Informeer naar ervaringen met stoppen en met moeilijke momenten (op gebied van medicatie,
sociale steun, depressieve gevoelens, gewichtstoename, gedaalde motivatie - een onderscheid
kan worden gemaakt tussen de lichamelijke afhankelijkheid die ca 3 weken duurt en de geestelijke
afhankelijkheid die veel langer kan aanhouden-). Het rookstopboekje ‘Stap 3: Stop met roken’ kan aanvullende informatie bieden (bijlage 13).
• Bevraag de ervaren voordelen van stoppen. Een CO-meting kan (weer) uitgevoerd worden
(bijlage 11), zeker indien dit in stap 4 gebeurd is. Indien men rookvrij is, kan deze meting
aanmoedigend werken. Vaak worden positieve veranderingen vermeld zoals ‘meer adem hebben’
en een groter uithoudingsvermogen. Dit kan worden gekoppeld aan de daling in zijn/haar CO-
waarde. Bij minder roken kan de CO-meting ook aangeven dat ondanks de afbouw de CO-waarde
niet altijd daalt. Een nicotineafhankelijke roker zal de nicotineopname doseren door dieper en
langer te inhaleren om nicotineontwenningsverschijnselen te voorkomen. Afbouwen betekent
niet dat het minder schadelijk is voor de gezondheid. Het gebruik van nicotinevervangende
producten zoals kauwgom, inhaler, zuigpastille en mondspray bij afbouw kan voorkomen dat de
roker dieper en langer gaat inhaleren.
• Spreek waardering uit over de poging en moedig aan om vol te houden.
• Kader indien mogelijk rookstop in een bredere gezondheidscontext en link aan andere bestaande
interventies rond gezondheidspromotie binnen het WGC (beweging, gezonde voeding).
20
Kansengroepen zijn bevolkingsgroepen die maatschappelijk kwetsbaar zijn. Van hen is geweten
dat zij meer roken en ook sterker afhankelijk zijn. Het roken zelf vergroot de sociaal economische
gezondheidsverschillen en leidt tot een verhoogd risico op gezondheidsproblemen en tabaksgere-
lateerde aandoeningen.
Roken is een hardnekkige verslaving en zou beter behandeld worden als een chronische
verslavingsaandoening die een langdurige behandeling noodzakelijk maakt. Een farmacologische
ondersteuning is belangrijk in het rookontwenningsproces. De nicotinevervangende hulpmiddelen
zijn echter vrij duur. De financiële drempel voor mensen uit kansengroepen is daardoor hoog.
Er is geen “specifieke” aanpak die alleen geldt voor rokers uit kansengroepen. Wél vereisen
deze rokers een meer intensieve en meer ondersteunende benadering. De WGC kunnen via hun
laagdrempelige stapsgewijze aanpak een proactieve rol spelen, waardoor de rokers anders gaan
kijken naar rookstop en naar een begeleiding door een tabakoloog of arts.
Met deze leidraad hopen wij de gezondheidswerkers van de WGC enige ondersteuning te hebben
geboden in hun waardevolle bijdrage aan gezondheid voor iedereen!
Samenvattend
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
21
1. Fiore MC, et al. Treating tobacco use and dependence. Clinical Practice Guideline: 2008 update. Rockville, MD: US Department of Health and Human Services. Public Health Service, 2008.
2. Nationaal Sociaal Rapport 2012 België (pdf). http://www.mi-is.be/be-nl/doc/armoedebeleid/belgisch-nationaal-sociaal-rapport-2012.3. Vranken J, Lahaye W, Geerts A, Coppée C. Armoede in België. Jaarboek 2012.4. http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_aantal_armen.htm5. WHO Commission on Social determinants of Health (2008). Closing the gap in a generation: health equity through
action on the social determinants of health. Geneva, Switzerland: World Health Organization.6. Kawachi I, Subramanian V, Almeida-Filho N. A glossary for health inequalities. J Epidemiol Community Health, 2002;
56:647-652.7. Mackenbach JP. (2006) Health inequalities: Europe in profile. An independent, expert report commissioned by the UK
Presidency of the EU, Brussels: European Commission. http://bit.ly/xclHDFP8. Macintyre S, McKay L, Der G. Socio-economic position and health: what you observe depends on how you measure it.
Journal of Public Health Medecine, 2003; 25:288-294.9. Galobardes B, Shaw M, Lawlor DA, Lynch J, Davey Smith G. Indicators of socio-economic position (part 1). J Epidemiol.
Community Health, 2006; 6: 7-12.10. Galobardes B, Shaw M, Lawlor D, et al. Indicators of socio-economic position (part 2). J Epidemiol Community Health.
2006; 60:95-101.11. Amos A, Bauld L, Clifford D, et al. Tobacco Control, Inequalities in Health and Action at a local level. York: Public Health
Consortium; 201112. http://www.belgium.be/nl/publicaties/publ_gezondheidsenquete_2008_2de_rapport.jsp13. Stichting tegen Kanker. 2013. Rookgedrag in België. www.kanker.be/sites/default/.../rookenquête_2013.pdf14. Cavelaars AEJM, Kunst AE, Geurts JJM, et al. Educational differences in smoking: international comparison. BMJ, 2000;
320:1102-1107.15. Droomers, M. (2002). Socio-economic Differences in Health Related Behavoiur. Rotterdam: Erasmus Universiteit.16. Siapush M, Spittal M, Singh Gopal K. Association of smoking cessation with financial stress and material well-being.
Results from a prospective study of a population based national survey. Am J Public Health, 2007; 2281-2287.17. Kotz D, Fidler J, West R. Factors associated with the use of aids to cessation in English smokers. Addiction, 2009;
104:1403-1410.18. Schaap NM, Kunst AE. Monitoring of socio-economic inequalities in smoking: Learning from the experiences of recent
scientific studies. Public Health, 2009; 123:103-109.19. Nagelhout GE, Willemsen MC, De Vries H. The population impact of a workplace smoking ban and hospitality industry
smoking ban on smoking behaviour. Findings from a national population survey. Addiction, 2011; 106:816-823.20. Nagelhout GE, de Korte-de Boer D, Kunt AE, van der Meer R, de Vries H, van Gelder BM, Willemsen MC.Trends in
socio-economic inequalities in smoking prevalence, consumption, initiation, and cessation between 2001 and 2008 in the Netherlands. Findings from a national population survey. BMC Public Health, 2012, 18 ;12:303. doi: 10.1186/1471-2458-12-303.
21. Hiscock R, Bauld L, Amos A, Fidler JA, Munafò M. Socio-economic status and smoking: a review. Ann N Y Acad Sci, 2012; 1248:107-23.
22. Hiscock R, Bauld L, Amos A, Platt S. Smoking and socio-economic status in England: the rise of the never smoker and the disadvantaged smoker. J Public Health (Oxf), 2012;34(3):390-6.
23. Businelle MS, Kendzor DE, Reitzel LR, Costello TJ, Cofta-Woerpel L, Li Y, Mazas CA, Vidrine JI, Cinciripini PM, Greisinger AJ, et al. mechanisms linking socio-econonomic status to smoking cessation: a structural equation modeling approach. Health Psychol, 2010; 29(3):262-73.
24. Ponniah S, Broomfield A. Sociodemographic characteristics of New Zealand adult smokers, ex-smokers, and non-smo-kers: Results from the 2006 Census. NZ Med J; 2008; 121:34-42.
25. World Health Organization. Global Health Observatory (GHO): Mortality attributable to tobacco.2012. http://www.who/int/gho/tobacco/en/index.html
26. Stuckler D, Basu S, McKee M. Budget crises, health, and social welfare programmes. BMJ, 2010; 340 c3311. Available at http://www.bmj.com/content/340/mbj.c3311
27. Rueger H, Weishaar H, Ochsmann EB, Letzel EB, Letzel S, Muen-ster E. Factors associated with selfs-assessed increase in tobacco consumption among overindebted individuals in Germany: a cross-sectional study. Subst abuse Treat Prev Policy, 2013;8:12.
28. Stead M, MacAskill S, MacKintosh AM, Reece J, Eadie D. “It’s as if you’re locked in”: qualitative explanations for area effects on smoking in disadvantaged communities. Health & Place, 2001; 7(4):333-343.
29. Wiltshire S, Bancroft A, Parry O, Amos A.’I came back here and started smoking again’: perceptions and experiences of quitting among disadvantegd smokers. Health Educ Res, 2003;18(3):292-303.
30. Peretti-Watel, P & Constance J. “It’s all We Got Left” Why poor smokers are less sensitive to cigarette price increases. Int J Environ Res Public Health, 2009; 6(2): 608-621.
31. Hood NE, Ferketich AK, Klein EG, Wevers ME, Pirie P. Smoking Behaviors and cessation Interests AmongMuliuni Subsi-dized Housing Tenants, Columbus, Ohio, 2011. Prev Chronic dis. 2013; 10: E108.
32. Jones LL, Atkinson O, Longman J, Coleman T, McNeill A, Lewis SA. The motivators and barriers to smokefree home among disadvantaged caregivers: identifying the positive levers for change. Nicotine Tob Res, 2011;13(6):479-486.
33. Stewart DW, Adams CE, Cano MA, Correa-Fernández V, Li Y, Waters AJ, Wetter DW, Vidrine JI. Associations between health literacy and established predictors of smoking cessation. Am J Public Health, 2013;103(7):43-9.
34. Mirowsky J, Ross CE. Life course trajectories of perceived control and their relationship to education. American journal of Sociology, 2007; 112(5): 1339-1382.
35. van der Poel F, Kok H, Molleman G. Aandacht voor achterstandsgroepen. Overzicht van het aanbod aan gezondheids-bevorderende en preventieactiviteiten in Nederland. NIGZ, 2004. www.nigz.nl
36. Van Oyen H, Deboosere P, Lorent V, Charafeddine R. Sociale ongelijkheden in België. Federaal Wetenschapbeleid, 2011.
www.belspo.be/ta/.../academia-sociale.ongelijkheden.u1577.pdf
Referenties
22
37. Peters L, Pos S, Bouwens J. Bevorderen van stoppen met roken bij achterstandsgroepen en allochtonen op lokaal niveau. NIGZ, 2005.
38. Reid JL, Hammond D, Boudreau C, Fong GT, Siapush M. Socio-economic disparities in quit intentions, quit attempts, and smoking abstinence among smokers in four western countries: findings from the International Tobacco Control Four Country Survey. Nicotine Tob Res, 2010;12 Suppl:S20-33.
39. Manfredi C, Cho YI, Crittenden KS, Dolecek TA. A path model of smoking cessation in women smokers of low socio-eco-nomic status. Health Educ Res, 2007;22(5):747-756.
40. van den Berg G, van Eijsden M, Vrijkotte TG, Gemke RJ. Educational inequalities in perinatal outcomes: the mediating effect of smoking and environmental tobacco exposure. PLoS One, 2012;7(5):e37002.
41. Thompson LE, Barnett JR, Pearce JR. Scared straight? Fear–appeal anti-smoking campaigns, risk, self-efficacy and addiction. Health, Risk & Society, 2009; 11: 181-186.
42. Farrimond HR, Joffe H. Pollution, peril and poverty: a British study of the stigmatization of smokers. Journal of Commu-nity & Applied So-cial Psychology, 2006; 16:481-491.
43. Willemsen M. Tabaksverslaving: de impact van gezondheidsvoorlichting en hulpverlening op de totale populatie rokers. In: Psychologie en gezondheid, 2010-38/3.
44. Borland R, Balmford J, Swift E. Effects of timing and planning on smoking cessation outcomes: study protocol for a randomized controlled trial. BMC Public Health, 2013; 13: 235.
45. deVries H, Eggers SM, Bolman C. The role of action planning and plan enactment for smoking cessation. BMC Public Health, 2013; 13:393.
46. Kotz D, West R. Explaining the social gradient in smoking cessation: its not in the trying, but in the succeeding. Tob Control, 2009;18:43-46.
47. Atkinson O, Coleman T, McNeill A, Lewis S, Jones LL. The role of nicotine replacement therapy for temporary abstinence in the home to protect children from environmental tobacco smoke exposure: a qualitative study with disadvantaged smokers. BMC Public Health, 2013;13:262.
48. Roddy E, Antoniak M, Britton J, Molyneux A, Lewis S. Barriers and motivators to gaining access to smoking cessation services amongst deprived smokers: a qualitative study. BMC Health Serv Res, 2006;6:147.
49. Siapush M, Yong HH, Borland R, Reid Jl, Hammond D. Smokers with financial stress are more likely to want to quit but less likely to try or succeed: Findings from the International Tobacco Control (ITC) Four Country Survey. Addiction, 2009; 104:1382-1390.
50. Shaw BA, Agahi N, Krause N. Are changes in financial strain associated with changes in alcohol use and smoking among older adults? J Stud Alcohol Drugs, 2011; 72(6):917-925.
51. Siahpush, M., Shaikh, R.A., Tibbits, M., Huang, T.K. and Singh, G.K., ‘The Association of Lone-Motherhood with Smoking Cessation and Relapse: Prospective Results from an Australian National Study’, International Journal of Environmental Research and Public Health, 2013; 10 (7): 2906–2919.
52. Lindson N, Aveyard P, Hughes JR. Reduction versus abrupt cessation in smokers who want to quit. Cochrane Database of Systematic Reviews 2010, Issue 3. Art. No.: CD008033.
53. Hiscock R, Murray S, Brose LS, McEwen A, Bee JL, Dobbie F, Bauld L. Behavioural therapy for smoking cessation: The effectiveness of different intervention types for disadvantaged and affluent smokers. Ad-dict Behav. 2013;38(11):2787-96.
54. Stead LF, Buitrago D, Preciado N, Sanchez G, Hartmann-Boyce J, Lancaster T. Physician advice for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2013, May 31,5: CD000165. doi:10.1002/14651858.CD000165.pub4.
55. Miller WR &Rollnick S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen voor te bereiden op gedrags-verandering. Ekklesia.
56. Rollnick S, Miller WR, Butler CC. (2009). Motiverende gespreksvoering in de gezondheidszorg. Werken aan gedragsver-andering als je maar 7 minuten hebt. Ekklesia.
57. Harris KJ, Catley D, Good GE, Cronk NJ, Harrar S, Willimas KB. Motivational interviewing for smoking cessation in col-lege students: A group randomized controlled trial. Prev Med. 2010; 51(5):387-393.
58. Lai DTC, Cahill K, Qin Y, Tang JL. Motivational interviewing for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews2010, Is-sue 1. Art. No.: CD006936. DOI: 10.1002/14651858.CD006936.pub2.
59. Hettema, J.E. & Hendricks, P.S. Motivational Interviewing for Smoking Cessation: A Meta-Analytic Review. Journal of Consulting and Clinical Psychology,2010: 78,868–884.
60. Stead LF, Perera R, Bullen C, Mant D, Lancaster T. Nicotine Replacement Therapy for smoking cessation. Cochrane Database Syst Rev.2008; 23(1):
CD000146.doi: 10.1002/14651858. CD000146. pub3. Review. Update in: Cochrane Database Syst Rev.2012; 11: CD000146
61. Cahill K, Stevens S, Perera R, Lancaster T. Pharmacological interventions for smoking cessation: an overview and net-work meta-analysis. Cochrane Database Syst Rev. 2013 May 31;5: CD009329. Doi: 10.1002/14651858.CD009329.pub2.
62. Hoogendoorn M, Welsing P, Rutten-van Mölken M. Cost-effectiveness of varenicline compared with bupropion, NRT, and nortriptyline for smoking cessation in the Netherlands. Informa Healthcare, 2008; 24 (1): 51-61.
63. Boudrez, H. & De Bacquer, D. A Dutch version of the Modified Reasons for Smoking Scale: factorial structure, reliability and validity. Journal of Evaluation of Clinical Practice, 2012; 18(4): 799-806.
64. VIGeZ. Rapport: Stoppen met roken: welke maatregelen en interventies voor rokers met een lage SES?, 2010. http://www.vigez.be/rubrieken/themas/tabak?item=1869&thema=7
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
23
1. Training De VRGT biedt verschillende niveaus van training aan. Voor gezondheidswerkers en psycholo-
gen die in contact komen met rokers, bestaat de mogelijkheid om een training in motiverende
gespreksvoering bij rokers te volgen. Bedoeling van de training is het aanleren van gespreks-
vaardigheden in het motiveren van rokers tot rookstop.
http://www.vrgt.be/tabakspreventie/vorming_en_opleiding
Voor meer informatie kan men zich wenden tot het secretariaat van de VRGT per e-mail:
2. Motiverentotrookstop:eendemonstratievideo Motiverende gespreksvoering erkent dat iedereen met ambivalentie te maken heeft. Aanpassing
van de communicatiestijl en een coöperatieve relatie met respect voor de autonomie van de
roker kunnen de intrinsieke motivatie van de roker verhogen zodat verandering optreedt.
De basisprincipes van motiverende gespreksvoering zijn:
empathie uitdrukken,
ontwikkelen van discrepantie,
vermijden van discussie,
omgaan met weerstand,
ondersteunen van zelf-effectiviteit.
Hoe kan je een motiverend gesprek voeren?
Door:
het stellen van open vragen
het reflectief luisteren
het bevestigen
het samenvatten.
Doel?
De roker wordt aan het denken gezet over zowel zijn huidig (problematisch) gedrag als over het
beoogde toekomstig (gezond) gedrag (versterken van discrepantie).
Een demonstratie van een motiverend gesprek:
Het filmpje van een motiverend gesprek met kansengroepen ontwikkeld door VRGT duurt 7.36
minuten. In een eerste deel wordt aangetoond hoe een gesprek beter niet verloopt. Nadien volgt
een gesprek (vanaf 3.16 minuten) op een motiverende manier waarin wordt aangetoond hoe de
hulpverlener omgaat met weerstand van de roker.
http://www.vrgt.be/tabakspreventie/rookstopbegeleiding/informatie_voor_professionelen/kans-
armen/downloads
Bijlagen
BIJLAGE 1. MOTIVERENDE GESPREKSTECHNIEKEN
24
BIJLAGE 2. HET ROOKSTOPSPEL
Om roken en rookstop op een speelse manier bespreekbaar te maken en de kennis omtrent beide
thema’s te verruimen, is het rookstopspel ontwikkeld.
In dit spel zijn 3 soorten kaarten: 13 kenniskaarten over roken en rookstop, 6 doekaarten om de
roker actief te betrekken en 6 kanskaarten om het spelgehalte op te drijven. In de handleiding staat
extra informatie bij elke vraag. Het spel is zo gemaakt dat het voor iedereen toegankelijk is en
geenszins bedreigend.
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
25
BIJLAGE 3. ROOKSTOPBOEKJE ‘STAP 1: TIJD OM NA TE DENKEN’
Er zijn 3 rookstopboekjes voor de roker ontwikkeld: voorbereiding = Stap 1, beslissing = Stap 2, actie
= Stap 3. Naargelang de fase waarin de roker zit worden enerzijds informatie en tips meegegeven
en anderzijds zijn het ‘werk’boekjes, waarin de roker zijn bevindingen kan neerschrijven. Indien
mogelijk, bekijkt de gezondheidswerker het boekje gauw even met de roker. Bij een volgende
afspraak bevraagt men of de roker het boekje gebruikt heeft en of er vragen zijn.
Het eerste boekje, ‘Stap 1’, wordt meegegeven ter voorbereiding op een toekomstige rookstop.
Dit boekje doet de roker stilstaan bij zijn huidig rookgedrag. Het is niet de bedoeling om zijn
rookgedrag meteen te veranderen. Hierdoor kan hij nadenken over hoe roken in zijn leven past en
wat roken voor hem betekent.
TIJD OMNA TE DENKEN je rookgedrag veranderen
26
BIJLAGE 4. STATISCHE STICKER
Passief roken is het onvrijwillig inademen van de omgevingsrook. Deze rook is afkomstig van het
uiteinde van de smeulende sigaret en de uitgeblazen rook door de rokers. Omgevingsrook bevat
schadelijke stoffen en de blootstelling hieraan duurt langer dan de blootstelling bij geïnhaleerde
rook. Roken heeft niet alleen schadelijke gevolgen voor eigen gezondheid, maar ook voor de
anderen in de omgeving.
Stat
ische
stic
ker.
Gee
n lij
mre
sten
bij v
erw
ijder
en.bedankt
om buiten
te roken!
Stat
ische
stic
ker.
Gee
n lij
mre
sten
bij v
erw
ijder
en.
te roken!
© FARES – VRGT
HerbruiKbaRE
sticker
ROOKVRIJ
OPGROEIEN
vrgt_statischesticker.indd 1 8/09/12 13:11
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
27
BIJLAGE 5. VOOR- EN NADELENBALANS
VOORDELEN VAN ROOKSTOP ONGEMAKKEN ROKEN
RELEVANCE & REWARDS RISKS
Waarom is stoppen met roken
belangrijk voor jou?
Waarover maak je je dan wel eens zorgen
als je kijkt naar jouw eigen rookgedrag?
Welke voordelen verwacht je op korte
termijn als je zou stoppen met roken?
Welke risico’s verwacht je
op korte termijn?
Welke voordelen verwacht je op lange
termijn als je zou stoppen met roken?
Welke risico’s verwacht je
op lange termijn?
VOORDELEN ROKEN BARRIERES ROOKSTOP
ROADBLOCKS
Wat maakt dat je blijft roken ?Welke moeilijkheden verwacht je als je
nu zou stoppen met roken?
Deze balans zet de roker aan het denken over zowel zijn huidig (problematisch) gedrag als over het
beoogde toekomstig (gezond) gedrag (versterken van discrepantie). De roker krijgt inzicht in ‘hoe
ben of doe ik nu en hoe wil ik doen of zijn’.
Op deze manier wordt heel wat informatie verworven over het vertrouwen in eigen capaciteiten
(zelf-effectiviteit) van de roker en diens prioriteiten. Doel is het ontlokken van verandertaal (groen
deel van de balans), een taal die in de richting van verandering gaat.
Hoe meer redenen de roker zelf aanbrengt om te stoppen met roken, de noodzaak om te stoppen,
het verlangen om te stoppen en het vermogen om de rookstop effectief uit te voeren, hoe groter de
kans is dat de roker zijn beslissing omzet in actie.
28
BIJLAGE 6. DE ORIËNTERINGSBOOM
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
29
BIJLAGE 7. GEDEELTELIJKE TERUGBETALING VAN ROOKSTOPBEGELEIDING
Professionele en intensieve rookstopbegeleiding verhoogt de kans op succes (1).
Sinds oktober 2009 wordt rookstopbegeleiding (individueel of in groep) door een erkend
tabakoloog of arts gedeeltelijk terugbetaald. Men heeft recht op een reeks van 8 consultaties per
2 kalenderjaren. Voor de eerste consultatie (minimum 45 minuten) bedraagt de terugbetaling € 30.
Voor de tweede tot en met de achtste consultatie (minimum 30 minuten) bedraagt de terugbetaling
€ 20. Zwangere vrouwen hebben recht op € 30 terugbetaling voor 8 consultaties. De lijst van
erkende tabakologen is te vinden op www.erkendetabakologen.be.
Het Vlaamse platform ‘Sectoroverleg Gezondheidspromotie’ ijvert voor een goedkopere
nicotinesubstitutie zodat het gebruik hiervan voor kansengroepen toegankelijker wordt.
30
BIJLAGE 8.
• Persoonskenmerken: leeftijd
geslacht
opleidingsniveau
beroepsniveau
• Het nicotinegebruik: merk
aantal sigaretten/dag
hoe lang na het ontwaken wordt de eerste sigaret gerookt
verloop van het rookgedrag doorheen de jaren
• De functie van het roken en de wijze waarop roken in het leven past van de patiënt
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
31
BIJLAGE 9. ROOKSTOPBOEKJE ‘STAP 2: MAAK EEN KEUZE’
Er zijn 3 rookstopboekjes voor de roker ontwikkeld: voorbereiding = Stap 1, beslissing = Stap 2, actie
= Stap 3. Naargelang de fase waarin de roker zit, worden enerzijds informatie en tips meegegeven
en anderzijds zijn het ‘werk’boekjes, waarin de roker zijn bevindingen kan neerschrijven. Indien
mogelijk, bekijkt de gezondheidswerker het boekje gauw even met de roker. Bij een volgende
afspraak bevraagt men of de roker het boekje gebruikt heeft en of er vragen zijn.
Het tweede boekje ‘Stap 2’ wordt meegegeven in de beslissingsfase, waarin de roker wordt begeleid
in zijn keuze. Er wordt ondermeer gepeild naar zijn motivatie, er wordt uitleg gegeven over mogelijke
ontwenningsverschijnselen bij rookstop, enkele tips en tricks worden meegegeven aan de roker.
MAAKEENKEUZEJe rookgedrag veranderen
32
BIJLAGE 10. FAGERSTRÖMTEST: MATE VAN LICHAMELIJKE AFHANKELIJKHEID
1. Hoe vlug na het ontwaken rook je je eerste sigaret?
Binnen de 5 minuten na het ontwaken 3
Na 6 tot maximum 30 minuten na het ontwaken 2
Na 30 tot max 60 minuten na het ontwaken 1
Na meer dan 60 minuten na het ontwaken 0
2. Vind je het moeilijk om niet te roken op plaatsen waar dit verboden is?
Ja, ik vind het echt moeilijk om niet te roken 1
Neen, ik heb er geen probleem mee 0
3. Hoeveel sigaretten rook je per dag?
10 of minder sigaretten 0
11 tot 20 sigaretten 1
21 tot 30 sigaretten 2
31 of meer sigaretten 3
4. Welke sigaret kun je het moeilijkst missen?
De eerste ochtendsigaret 1
Alle andere 0
5. Rook je de eerste 2 uren van de dag meer dan de rest van de dag?
ik rook de 2 eerste uren van de dag meer 1
Ik rook de eerste 2 uren niet meer dan de rest van de dag 0
6. Rook je terwijl je zo ziek bent dat je het grootste deel van de dag in bed moet blijven?
Ja, in die omstandigheden rook ik toch 1
Neen, in die omstandigheden rook ik niet 0
7. Hoeveel nicotine bevat jouw merk van sigaretten?
0,1 tot 0,9 mg 0
1 tot 1,2 mg 1
1,3 of meer 2
8. Hoe vaak inhaleer je?
Altijd 2
Soms wel en soms niet 1
Nooit 0
0 tot 5 punten 6 tot 10 punten 11 tot 15 punten
Licht nicotineafhankelijk Nicotineafhankelijk Sterk nicotineafhankelijk
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
33
BIJLAGE 11. CO-METING
Koolmonoxide (CO) is een toxisch, geurloos, kleurloos en smaakloos gas dat ontstaat bij een
onvolledige verbranding en komt vrij bij tabaksrook, uitlaatgassen, defecte gasboilers.
CO bindt zich snel aan de rode bloedcellen in het lichaam, waar het gedeeltelijk de plaats inneemt van
zuurstof, met een chronisch zuurstoftekort in de weefsels als gevolg. Dit resulteert in een gedaalde
weerstand en een verminderd prestatievermogen. Het kan tevens vermoeidheid, slaperigheid,
hoofdpijn, een daling van de reactiesnelheid en een vermindering van het gezichtsvermogen
veroorzaken.
CO tengevolge van tabaksrook kan zowel worden gemeten bij rokers, als bij niet-rokers blootgesteld
aan omgevingsrook. De ‘Smokerlyzer’ meet de koolmonoxide in uitgeademde lucht van de roker,
uitgedrukt in delen per miljoen (ppm) en tevens de carboxyhemoglobine in het bloed, uigedrukt
in % COHb. Een niet-roker vertoont normale waarden tussen 1 tot 6 ppm (0,8 % COHb tot 1,6 %
COHb), een passieve roker 7 tot 10 ppm (1,7 % COHb tot 2,2 % COHb) en een roker vanaf 11 ppm
(2,3 % COHb).
Instructies bij de meting‘Je gaat heel diep inademen. Je houdt
uw adem een 15-tal seconden in tot je
een derde biep hoort. Je plaatst ver-
volgens jouw mond op het kartonnen
mondstuk en je gaat rustig en volledig
uitblazen in het mondstuk.
ResultaatDe hoogste waarde tijdens het uitade-
men zal verschijnen op het scherm,
wanneer zowel de CO in uitgeademde
lucht, uitgedrukt in ppm, als de COHb,
uitgedrukt in % COHB, op het scherm-
pje verschijnen.
34
BIJLAGE 12. MRSS-NL: NEDERLANDSTALIGE VERSIE VAN MODIFIED REASONS FOR SMOKING SCALE
Schaal 1: stimulatie: items 1-5-10-12
Dit zijn rokers die het stimulerend effect van de sigaret opzoeken.
Schaal 2: plezier van het roken: items 2-6-7-11
Deze roker vindt het genieten van het roken belangrijk. Dit kan een barrière zijn om te
stoppen met roken. Dit genieten kan leiden tot een gemis na rookstop.
Schaal 3: sociaal roken: items 4-9-14
De omgeving bepaalt mee of de roker veel rookt of niet. Pas je behandelingsplan
hierop aan. Laat de roker zijn omgeving mee inschakelen en op zoek gaan naar
manieren om dit aan te pakken.
Schaal 4: roken als gewoonte/automatisme: items 3- 8-13
Zorg dat de roker voldoende zicht krijgt op eigen gewoonten en laat hem eventueel
veranderingen aanbrengen in zijn gewoonten om hierop zicht te krijgen (bv. sigaretten
op een andere plaats bewaren).
A NA
1 Ik rook om te vermijden dat ik mij zou laten gaan
2 Roken is voor mij ontspannend en plezierig.
3 Ik rook uit automatisme, soms zonder hiervan zelfs bewust te zijn.
4 Ik voel mij tijdens een gesprek met anderen meer op mijn gemak als ik rook.
5 Ik rook om energie te hebben, om me op te kikkeren.
6 Ik rook graag, deels omdat ik geniet van het opsteken zelf van een sigaret
7 Ik vind het roken zeer aangenaam.
8Het gebeurt dat ik een sigaret opsteek terwijl er nog één in mijn asbak aan
het opbranden is.
9 Ik voel me zekerder in mijn sociale contacten wanneer ik rook.
10 Ik rook om mij op te peppen.
11 Waneer ik rook, geniet ik ook van het kijken naar de rook die ik uitadem.
12 Ik rook wanneer ik mij droevig voel of wanneer ik mijn zorgen wil vergeten.
13Ik heb al eens een sigaret in mijn mond zonder dat ik me kan herinneren
dat ik ze heb opgestoken.
14 Ik rook veel meer wanneer ik samen ben met anderen.
Ondersteuning van rookstop bij kansengroepen
35
BIJLAGE 13. ROOKSTOPBOEKJE ‘STAP 3: STOP MET ROKEN’
Er zijn 3 rookstopboekjes voor de roker ontwikkeld: voorbereiding = Stap 1, beslissing = Stap 2, actie
= Stap 3. Naargelang de fase waarin de roker zit, worden enerzijds informatie en tips meegegeven
en anderzijds zijn het ‘werk’boekjes, waarin de roker zijn bevindingen kan neerschrijven.
Indien mogelijk, bekijkt de gezondheidswerker het boekje gauw even met de roker. Bij een volgende
afspraak bevraagt men of de roker het boekje gebruikt heeft en of er vragen zijn.
Het derde boekje ‘Stap 3’ wordt in de actiefase meegegeven. Het helpt de roker om zijn beslissing
uit te voeren en vol te houden.
STOPMETROKENJe rookgedrag veranderen
Met de steun van
in het kader van het Fonds tot Bestrijding van de Verslaving
Een intitiatief van