UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2010-2011
OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING
Resultaten vanuit HBSC-studie
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting- en bevordering
door Eveline Rooselaer
Prof. Dr. Carine Vereecken
Abstract III
ABSTRACT
Achtergrond: Ondanks de vele studies die reeds zijn uitgevoerd naar de factoren die het
eetgedrag van jongeren beïnvloeden, is maar weinig gekend over de opinies van jonge-
ren over voeding en in welke mate deze opinies hun eetgedrag kunnen beïnvloeden.
Doelstelling: Deze thesis tracht op de eerste plaats een inzicht te bieden in de heersende
opinies van de schoolgaande jeugd in Vlaanderen. Daarnaast wordt ook het verband
nagegaan tussen deze opinies en bepaalde sociodemografische eigenschappen en het
BMI enerzijds, en het eetgedrag van de jongeren anderzijds.
Methodologie: gebruik makend van gegevens die verkregen zijn uit de HBSC-studie,
werd door middel van logistische regressie-analyses en variantie-analyses het verband
onderzocht tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en BMI van de
jongeren. De relatie tussen de opinies en het eetgedrag werd nagegaan door middel van
enkelvoudige en meervoudige regressie-analyses.
Resultaten: Jongeren blijken over het algemeen over positieve voedingsattitudes te
beschikken: ze eten graag groenten en fruit eten en schatten hun eetgewoonten gezond
in. Met betrekking tot de onderzochte sociodemografische variabelen en BMI bleken
vooral het geslacht, de leeftijd en de BMI van de jongeren geassocieerd te zijn met hun
opinies over voeding. Deze opinies zijn daarnaast vooral gerelateerd aan de consumptie
van overbodige voedingsmiddelen zoals friet, chips, koek, snoep en frisdrank. Andere
voedingsgroepen zoals belangrijke bronnen van vezels of calcium vertonen minder
associaties met de voedingsopinies van jongeren.
Conclusie: Uit deze thesis komen talrijke verbanden naar voor tussen bepaalde voe-
dingsopinies van de jongeren enerzijds, en hun achtergrond en eetgedrag anderzijds.
Deze inzichten kunnen worden aangewend in het onderbouwen en uitwerken van
campagnes ter promotie van gezonde voedingsgewoonten bij adolescenten.
Aantal woorden masterproef: 23357
Inhoudstafel IV
INHOUDSTAFEL
ABSTRACT ....................................................................................................... III
INHOUDSTAFEL ............................................................................................. IV
WOORD VOORAF ........................................................................................... IX
INLEIDING .......................................................................................................... 1
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ......................................................... 3
1. ECOLOGISCH PERSPECTIEF ...................................................................... 3
2. MAATSCHAPPELIJKE INVLOEDEN .......................................................... 4
3. FYSIEKE OMGEVINGSINVLOEDEN .......................................................... 5
4. SOCIALE INVLOEDEN ................................................................................... 6
4.1. HET GEZIN ................................................................................................... 6
4.1.1. Beschikbaarheid van voeding ................................................................... 7
4.1.2. Het avondeten ........................................................................................... 7
4.1.3. Ouderschapsstijl ....................................................................................... 8
4.1.4. Attitude van de ouders tegenover gezonde voeding ................................. 9
4.1.5. Kenmerken van het gezin ......................................................................... 9
4.2. DE PEERS .................................................................................................... 10
5. INDIVIDUELE INVLOEDEN ........................................................................ 12
5.1. PSYCHOSOCIALE FACTOREN ............................................................... 12
5.2. BIOLOGISCHE FACTOREN ..................................................................... 14
5.3. FACTOREN MET BETREKKING TOT DE LEVENSSTIJL .................... 16
DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK ................................................. 18
1. PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING ...................................... 18
2. METHODOLOGIE .......................................................................................... 19
2.1. STUDIEDESIGN ......................................................................................... 19
2.2. HBSC: DE VRAGENLIJST ......................................................................... 19
2.3. HET EETGEDRAG VAN DE JONGEREN: DE VRAGENLIJST ............. 23
2.4. OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING: DE VRAGENLIJST ..... 23
2.5. GEGEVENSVERWERKING EN STATISTISCHE ANALYSES ............. 24
2.5.1. Opinies over voeding .............................................................................. 24
Inhoudstafel V
2.5.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en
BMI van de jongeren .............................................................................. 26
2.5.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren ................ 27
3. RESULTATEN ................................................................................................. 28
3.1. PARTICIPANTEN ....................................................................................... 28
3.2. BESCHRIJVENDE STATISTIEK .............................................................. 29
3.2.1. Opinies van jongeren over voeding ........................................................ 29
3.2.2. Het eetgedrag van de jongeren ............................................................... 32
3.3. STATISTISHE ANALYSES ....................................................................... 34
3.3.1. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI . 34
3.3.1.1. Univariate verbanden :Spearman correlaties .................................... 34
3.3.1.2. Multivariate verbanden: variantie-analyses en logistische regressie-
analyses ............................................................................................. 36
3.3.2. Verband tussen opinies over voeding en het eetgedrag van de jongeren.
................................................................................................................ 53
3.3.2.1. Univariate analyses: enkelvoudige regressie .................................... 53
3.3.2.2. Multivariate analyses: meervoudige regressie .................................. 53
3.3.2.3. Bijkomende analyse: de schaal „gezond‟.......................................... 58
3.3.2.4. Bijkomende analyses: het verband tussen de opinies over voeding en
het eetgedrag volgens geslacht en leeftijd ........................................ 58
4. DISCUSSIE ....................................................................................................... 64
4.1. BESPREKING VAN DE RESULTATEN ................................................... 64
4.1.1. Opinies over voeding .............................................................................. 64
4.1.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI
van de jongeren ....................................................................................... 67
4.1.2.1. Geslacht ............................................................................................ 67
4.1.2.2. Leeftijd ............................................................................................. 69
4.1.2.3. Opleiding .......................................................................................... 70
4.1.2.4. Beroepsstatus van de moeder ........................................................... 71
4.1.2.5. Beroepsstatus van de vader .............................................................. 71
4.1.2.6. De gezinsstructuur ............................................................................ 72
4.1.2.7. De gesproken taal thuis..................................................................... 73
Inhoudstafel VI
4.1.2.8. De BMI ............................................................................................. 73
4.1.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren ................ 74
4.1.3.1. Vezelindex ........................................................................................ 74
4.1.3.2. Calciumindex .................................................................................... 75
4.1.3.3. Index „overbodige voedingsmiddelen‟ ............................................. 76
4.1.4. Verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens
geslacht en leeftijd .................................................................................. 78
4.2. STERKTES EN ZWAKTES VAN DE STUDIE ......................................... 79
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK .............. 81
5.1. CONCLUSIES ............................................................................................. 81
5.2. AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK EN VOOR VERDER
ONDERZOEK .............................................................................................. 82
REFERENTIELIJST ......................................................................................... 84
BIJLAGE: VRAGENLIJST ‘OPINIES VAN JONGEREN OVER
VOEDING’ .......................................................................................................... 99
Lijst van figuren
Figuur 1: Ecologisch model van waaruit de beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren
verklaard kunnen worden ................................................................................................. 3
Lijst van grafieken
Grafiek 1: Procentuele verdeling van de antwoorden op de opinies ................................................ 31
Grafiek 2: Consumptiefrequentie van de bevraagde voedingsmiddelen ......................................... 33
Inhoudstafel VII
Lijst van tabellen
Tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering............................ 20
Tabel 2: Frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI ............................ 28
Tabel 3: Spearman correlaties van de sociodemografische eigenschappen/BMI met de
opinies/schalen ...................................................................................................................... 35
Tabel 4: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens geslacht; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor geslacht uit de variantie-analyses met de schalen ...................... 36
Tabel 5: % akkoord met de opinies volgens geslacht; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses met de opinies .... 37
Tabel 6: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens leeftijd; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor leeftijd uit de variantie-analyses met de schalen ........................ 37
Tabel 7: % akkoord met de opinies volgens leeftijd; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie en leeftijdsgroep, uit de logistische regressie-analyses
met de opinies ........................................................................................................................ 39
Tabel 8: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen .................... 41
Tabel 9: % akkoord met de opinies volgens opleiding; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie en opleiding,uit de univariate en multivariate logistische
regressie-analyses met de opinies .......................................................................................... 42
Tabel 10: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen .................... 43
Tabel 11: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de moeder; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de
logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................ 45
Tabel 12: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de
schalen ................................................................................................................................... 46
Tabel 13: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de vader; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en beroepsstatus, uit de
logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................ 47
Tabel 14: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens gezinsstructuur;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor gezinsstructuur uit de variantie-analyses met de
schalen ................................................................................................................................... 48
Tabel 15: % akkoord met de opinies volgens de gezinsstructuur; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en gezinsstructuur, uit de
logistische regressie-analyses met de opinies ........................................................................ 49
Inhoudstafel VIII
Tabel 16: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de gesproken taal thuis;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de taal uit de variantie-analyses met de schalen
............................................................................................................................................... 50
Tabel 17: % akkoord met de opinies volgens de gesproken taal; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-
analyses met de opinies ......................................................................................................... 50
Tabel 18: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de BMI; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor de BMI uit de variantie-analyses met de schalen ....................... 51
Tabel 19: % akkoord met de opinies volgens de BMI; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie en BMI, uit de logistische regressie-analyses met de
opinies ................................................................................................................................... 52
Tabel 20: socio-demografishe variabelen die voor de vezel-, calcium- en index „overbodige
voedingsmiddelen‟ worden opgenomen in een meervoudige regressie-analyse ................... 54
Tabel 21: enkelvoudige regressie-analyses van de opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index
„overbodige voedingsmiddelen‟ ............................................................................................ 56
Tabel 22: meervoudige regressie-analyses van de multivariaat significante opinies/schalen met de
vezel-, calcium- en index „overbodige voedingsmiddelen‟, uitgezuiverd voor de relevante
sociodemografische eigenschappen en/of BMI ..................................................................... 57
Tabel 23: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd van de multivariaat significante
opinies/schalen met de vezelindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische
eigenschappen ....................................................................................................................... 59
Tabel 24: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante
opinies/schalen met de calciumindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische
eigenschappen ....................................................................................................................... 61
Tabel 25: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante
opinies/schalen met de index „overbodige voedingsmiddelen‟, uitgezuiverd voor de
relevante sociodemografische eigenschappen ....................................................................... 63
Woord vooraf IX
WOORD VOORAF
In de eerste plaats zou ik mijn promotor, Prof. Dr. Carine Vereecken willen bedanken
voor het spoedig en zorgvuldig nalezen van dit werk.
Daarnaast wil ook een dankwoordje laten uitgaan naar de directies, leerkrachten en
leerlingen die hebben deelgenomen aan de studie jongeren en gezondheid 2009-2010.
Dankzij hun participatie werd een veelheid aan interessante informatie verkregen die
kan worden ingezet om de initiatieven aangaande gezondheidspromotie te
optimaliseren.
Tot slot ook welgemeende „dank je wel‟ aan mijn vriend Simon, die tijdens deze
periode zowel mentale als praktische steun heeft geboden. Zijn kennis van excel en
word was voor mij van grote waarde in het tot stand komen van deze thesis.
Inleiding 1
INLEIDING
Gezonde voeding is een noodzaak in het stand houden van een goede lichamelijke
gezondheid. Toch wordt hier vaak te weinig aandacht aan besteed. De Belgische
voedselconsumptiepeiling (2004) toonde aan dat Belgen te weinig groenten, fruit en
melkproducten eten, en bovendien teveel vet.
Vooral voor jongeren en kinderen is het belangrijk gezond te eten, want onderzoek heeft
aangetoond dat de voedingsgewoonten die zij nu hebben, behouden worden tijdens de
volwassenheid (Lien, Lytle, & Klepp, 2001).
Gezond eten draagt bij tot een algemene gezonde groei en ontwikkeling, met name
gezonde beenderen, een gezonde huid, en voldoende hoge energieniveau‟s. Daarnaast
verlaagt het ook het risico op tandcariës, eetstoornissen, constipatie, malnutritie en
ijzertekorten in het bloed (U.S. Department of Health and Human Services and U.S.
Department of Agriculture, 2005).
Ondanks het belang van gezonde voeding tijdens de adolescentie, is uit het rapport
„Jongeren en Gezondheid‟ van 2006 (http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/)
gebleken dat slechts 15% van de ondervraagde Vlaamse jongens en 40% van de
ondervraagde meisjes tussen 11 en 18 jaar er een gezond eetpatroon op nahoudt
(bestaande uit voldoende fruit en groenten, en weinig frisdrank).
Teneinde een effectief beleid inzake gezonde voeding bij jongeren te kunnen
ontwikkelen, dienen de factoren die aan de basis liggen van hun voedingskeuzes gekend
te zijn.
Deze thesis bestaat uit twee grote delen: deel één biedt een literatuuroverzicht rond deze
beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren.
Het tweede deel handelt rond het praktijkonderzoek. Dit gedeelte bestaat uit vijf
hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk, „probleem- en vraagstelling‟, situeert het onderwerp van deze
thesis – opinies van jongeren over voeding - aan de hand van de literatuurstudie.
Inleiding 2
In hoofdstuk twee wordt vervolgens dieper ingegaan op de gehanteerde methodiek.
In het derde hoofdstuk komen de resultaten aan bod, terwijl in hoofdstuk 4, „discussie‟,
deze resultaten kritisch worden besproken, alsook de sterktes en tekortkomingen van
deze studie. In hoofdstuk vijf wordt tenslotte afgesloten met een algemene conclusie en
aanbevelingen naar de praktijk toe.
Literatuurstudie 3
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
1. ECOLOGISCH PERSPECTIEF
Mary Story, Dianne Neumark-Sztainer en Simone French (2002) verklaren het
eetgedrag van jongeren vanuit een combinatie van de sociaal-cognitieve theorie
(Bandura) en het ecologisch perspectief.
Zij stellen dat er vier grote invloedssferen zijn, namelijk individuele (intrapersoonlijke)
invloeden, sociale (interpersoonlijke) omgevingsinvloeden, fysieke omgevings-
invloeden en maatschappelijke invloeden.
Figuur 1: Ecologisch model van waaruit de beïnvloedende factoren op het eetgedrag van jongeren
verklaard kunnen worden
Deze invloedssferen zijn met elkaar verweven: de individuele factoren die van invloed
zijn op het eetgedrag zijn ingebed een sociale, fysieke en maatschappelijke omgeving,
terwijl de maatschappelijke omgeving zowel de fysieke en de sociale omgeving omvat,
alsook de individuele kenmerken van een persoon. Hieruit volgt dat alle niveau‟s elkaar
kunnen beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld de maatschappij het individu beïnvloeden
(bv. de media die via talrijke reclamecampagnes het consumptiegedrag promoot), maar
in de andere richting kunnen individuen bijvoorbeeld ook de fysieke omgeving
Individueel Sociaal
Fysieke
omgeving
Maatschappij
Literatuurstudie 4
beïnvloeden (bv. schooldirecteur die beslist om tijdens de pauzes fruit aan te bieden aan
de leerlingen).
Hieronder wordt dieper ingegaan op de verschillende factoren die van invloed zijn op
het eetgedrag van jongeren, volgens deze vier invloedssferen.
2. MAATSCHAPPELIJKE INVLOEDEN
Als voornaamste maatschappelijke invloed wordt de media aangehaald. De media is
vandaag de dag alom tegenwoordig en jongeren maken hier dan ook vlijtig gebruik van.
Verschillende studies hebben aangetoond dat jongeren die veel tv kijken minder gezond
eten dan jongeren die minder tv kijken: naast een verminderde inname van groenten en
fruit (Barr-Anderson, Larson, Nelson, Neumark-Sztainer & Story, 2009; Coon,
Goldberg, Rogers & Tucker, 2001; Verzeletti, Maes, Santinello, Baldassari &
Vereecken, 2009), nemen deze adolescenten ook minder calcium in (Barr-Anderson et
al., 2009; Larson, Neumark-Sztainer, Harnack, Wall, Story & Eisenberg, 2009), en eten
ze meer fast food (Barr-Anderson et al., 2009; Dixon, Scully, Wakefield, White &
Crawford, 2007). Daarnaast werd eveneens een algemeen verhoogde calorische inname
vastgesteld (Buijzen, Schuurman & Bomhof, 2007; Coon et al., 2002; Wiecha, Peterson,
Ludwig, Kim, Sobol & Gortmaker, 2006).
Niet alleen het televisie kijken is gerelateerd aan ongezond eetgedrag, maar ook de
reclame die wordt uitgezonden zorgt ervoor dat kinderen positieve attitudes ontwikkelen
ten opzichte van de voedingsproducten die worden gepromoot (Dixon et al., 2007),
waardoor deze producten bijgevolg meer geconsumeerd worden (Coon et al., 2001;
Halford, Gillespie, Brown, Pontin & Dovey, 2003; Wiecha et al, 2006).
Bovendien worden kinderen en jongeren vandaag de dag steeds meer bereikt via het
internet. Producenten van voeding en drank richten zich speciaal op deze doelgroep
door onder andere het aanbieden van spelletjes op de website (Henry & Story, 2009;
Weber, Story & Harnack, 2006).
Literatuurstudie 5
Uit de beperkte literatuur die rond dit onderwerp voorhanden was, bleek dat ook
reclame in tijdschriften voor kinderen de voedingskeuze van deze kinderen beïnvloedt
(Jones & Kervin, 2010).
3. FYSIEKE OMGEVINGSINVLOEDEN
Binnenin deze ruimere maatschappelijke context ligt het volgende niveau van het
ecologisch model van waaruit het eetgedrag van jongeren veklaard kan worden, nl. de
fysieke omgeving.
Voeding is op allerhande plaatsen te verkrijgen. De meest voor de hand liggende plaats
is natuurlijk de woonplaats van de jongeren, maar aangezien de ouders/voogden hier de
beschikbaarheid van voeding bepalen, komt dit onderwerp aan bod onder het volgende
niveau, nl. „sociale factoren‟.
Jongeren eten niet alleen thuis, maar bv. ook op school, op het werk, of wanneer ze op
stap zijn met vrienden. Focusgroepen met adolescenten toonden aan dat jongeren
ongezonder eten wanneer ze ergens anders dan thuis voeding consumeren (Fitzgerald,
Heary, Nixon & Kelly, 2010)
De aanwezigheid van (fris-)drankautomaten en snackautomaten op school zorgt ervoor
dat studenten meer snacks eten en meer frisdrank drinken (Chi, L., 2010; Neumark-
Sztainer, French, Hannan, Story & Fulkerson, 2005). Andersom leidt een verminderd
aanbod in vet- en suikerrijke voeding op school tot een verminderde consumptie van
deze producten (French, Story, Fulkerson & Hannan, 2004). Daarnaast is eveneens een
onrechtstreeks verband gevonden met de consumptie van fruit: deze bleek lager te zijn
wanneer er snackautomaten aanwezig zijn dan wanneer deze niet aanwezig zijn (Kubik,
Lytle, Hannan, Perry & Story, 2003).
De schoolomgeving werd dan ook door Toral, Conti & Slater (2009) en Shepherd,
Harden, Rees, Brunton, Garcia & Oliver (2006) als een barrière aangeduid die een
gezonde voedingskeuze kan bemoeilijken.
Literatuurstudie 6
Toch lijkt de relatie tussen de schoolomgeving de voedingsgewoonten minimaal te zijn
(Terry-McElrath, O‟Malley, Delva & Johnston, 2009; van der Horst et al., 2008): in
vergelijking met de individuele kenmerken van de leerlingen zoals attitude en
subjectieve norm heeft het schoolmilieu slechts een beperkte invloed op het eetgedrag
van de leerlingen (van der Horst et al., 2008).
Naast de schoolomgeving van de jongeren wordt de aanwezigheid van fast-
foodrestaurants eveneens als een barrière gezien om gezond te eten (Shepherd et al.,
2006). Adolescenten die in de buurt van hun school of huis gemakkelijk fast-
foodrestaurants kunnen bereiken, drinken meer frisdrank (Davis & Carpenter, 2009;
Laska, Hearst, Forsyth, Pasch & Lytle, 2010) en eten minder groenten en fruit (Davis et
al., 2009).
Wat de prijs van voeding betreft, dient men te bemerken dat adolescenten doorgaans
nog niet veel financiële mogelijkheden hebben, waardoor de kostprijs een
beïnvloedende factor kan zijn in de voedingskeuze van de jeugd (Fitzgerald et al., 2010;
Sheperd et al., 2006,). Onderzoek in de V.S. toont een negatief verband aan tussen de
fast-food prijzen in de regio en de Body Mass Index (BMI) van jongeren (Powell, Auld,
Chaloupka, O'Malley & Johnston, 2007; Powell, Hann & Chaloupka, 2009).
Voedingsprijzen blijken zelfs een nog belangrijkere invloed te zijn dan de nabijheid van
fast-food restaurants (Powel et al., 2007; Powell, 2009).
4. SOCIALE INVLOEDEN
4.1. HET GEZIN
Verschillende studies tonen het belang aan van het gezin op de voedingsgewoonten van
jongeren.
Dit belang kan verklaard worden aan de hand van het gebruik van avondeten, maar ook
de attitudes van de ouders, de gehanteerde ouderschapsstijl en de beschikbaarheid van
voeding hebben een effect op het eetgedrag van jongeren.
Literatuurstudie 7
Daarnaast zijn ook verbanden gevonden tussen bepaalde gezinskenmerken zoals de
gezinsstructuur en het inkomen en de opleiding van de ouders.
4.1.1. Beschikbaarheid van voeding
Hoewel ouders geen controle hebben over wat jongeren eten wanneer ze weg zijn van
huis, bepalen zij wel de aanwezigheid van verschillende voedingsmiddelen thuis.
Aanwezigheid van voedingsmiddelen is een goede voorspeller van de kwaliteit van de
eetgewoonten van jongeren (Cutler et al., 2011; Hanson, Neumark-Sztainer, Eisenberg,
Story & Wall, 2004; Neumark-Sztainer, Story, Perry & Casey, 1999). Aanwezigheid
van fast-food in het bijzonder, zou een goede voorspeller zijn van het gebruik van fast-
food in de volgende vijf jaar (Bauer, Larson, Nelson, Story & Neumark-Sztainer, 2009),
en beschikbaarheid van fruit en groenten zou volgens Neumark-Sztainer et al. (2003)
samen met de persoonlijke voorkeur zelfs de belangrijkste predictor zijn van groenten-
en fruitconsumptie bij jongeren.
Hier kan nog aan toegevoegd worden dat gezinnen waarin de adolescente kinderen veel
inbreng hebben in de voedselkeuze, minder gezond eten wordt voorzien (De
Bourdeaudhuij & Van Oost,1998; Fitzgerald et al., 2010).
4.1.2. Het avondeten
Samen met het gezin dineren is niet alleen een belangrijke sociale aangelegenheid, het
blijkt ook een sterke predictor te zijn voor de voedingsgewoonten van jongeren: In
vergelijking met de andere dagelijkse maaltijden wordt het avondeten door adolescenten
het vaakst gebruikt, en verschaft zij bovendien de grootste hoeveelheid energie en
voedingswaarden (Lin, Guthrie & Blaylock, 1996, in Story et al., 2002).
Jongeren die vaak samen met het gezin dineren eten doorgaans meer groenten (Burgess-
Champoux, Larson, Neumark-Sztainer, Hannan & Story, 2009; Cutler, Flood, Hannan
& Neumark-Sztainer, 2011; Gillman et al., 2011; Larson, Nelson, Neumark-Sztainer,
Story & Hannan, 2009; Neumark-Sztainer, Hannan, Story, Croll & Perry, 2003;
Verzeletti et al., 2010; Videon & Manning, 2003), fruit (Cutler et al., 2011; Gillman et
al., 2011, Larson, 2009; Neumark-Sztainer et al., 2003; Verzeletti et al., 2010; Videon et
al., 2003), calciumrijke voeding (Burgess-Champoux et al., 2009; Neumark-Sztainer et
Literatuurstudie 8
al., 2003), vezelrijke voeding (Burgess-Champoux et al., 2009; Gillman et al., 2011),
drinken minder frisdrank (Gillman et al., 2011; Neumark-Sztainer et al., 2003) en zijn
minder geneigd het ontbijt over te slaan (Videon et al., 2003).
Voor adolescente meisjes werd eveneens een verband gevonden tussen de frequentie
waarmee samen met het gezin avondeten werd gegeten, en de gewichtsstatus: hoe vaker
samen gegeten wordt, hoe lager de gewichtsstatus van de jongeren blijkt te zijn
(Fulkerson, Neumark-Sztainer, Hannan & Story, 2008).
Bovendien kan het gebruik van het avondeten ook de toekomstige voedingsinname
voorspellen: in een studie van Arcan, Neumark-Sztainer, Van den Berg, Story & Larson
(2007) werden de voedingsgewoonten van adolescenten over een periode van vijf jaar in
kaart gebracht. Hieruit bleek dat de groenten die tijdens het avondeten geserveerd
werden een goede voorspeller zijn voor de inname van groenten gedurende de verdere
follow-up.
4.1.3. Ouderschapsstijl
De frequentie van dineren met het gezin blijkt daarenboven hoger te zijn in gezinnen
waarin een meer autoritaire ouderschapsstijl wordt gehanteerd (Berge, Wall, Neumark-
Sztainer, Larlson & Story, 2010). Wetende dat het samen dineren geassocieerd is met
een gezonder eetpatroon, kan de ouderschapsstijl dus ook onrechtstreeks gelinkt worden
gezondere voedingsgewoonten van jongeren.
Kremers, Brug, De Vries & Engels (2003) hebben het verband onderzocht tussen de
eetgewoonten van jongeren en de ouderschapsstijlen: zij omschreven vier soorten
ouderschapsstijlen: de autoritatieve ouderschapsstijl wordt gekenmerkt door een hoge
betrokkenheid en striktheid en onderscheidt zich van de autoritaire ouderschapsstijl
waarbij de ouders eveneens strikt zijn, maar minder betrokken. Toegeeflijke ouders
daarentegen zijn niet strikt maar wel betrokken en de nalatige ouders tenslotte zijn noch
strikt, noch betrokken. De resultaten wijzen op een sterk positief verband tussen de
autoritatieve ouderschapsstijl en fruitconsumptie van de adolescenten. Kinderen van
toegeeflijke ouders zouden ook meer fruit eten dan kinderen van autoritaire of nalatige
ouders.
Ander onderzoek toont aan dat kinderen van autoritatieve ouders niet alleen meer fruit
eten (Lytle et al., 2003; Pearson, Atkin, Biddle, Gorely & Edwardson, 2009c) maar ook
Literatuurstudie 9
minder ongezonde snacks eten en vaker ontbijten dan kinderen van nalatige ouders
(Pearson et al., 2009c).
Ondanks deze significante verbanden dient men deze resultaten toch met enige
voorzichtigheid te benaderen: in de studie van Vereecken, Legiest, De Bourdeaudhuij &
Maes (2009) werden namelijk geen verschillen gevonden in eetgewoonten naar deze
vier ouderschapsstijlen.
4.1.4. Attitude van de ouders tegenover gezonde voeding
Cutler et al. (2011) vonden een positief verband tussen gezonde eetgewoonten van de
kinderen enerzijds, en anderzijds het belang dat de ouders hechten aan gezonde voeding,
alsook de aansporing die de kinderen ontvangen om gezond te eten.
De attitude van de ouders ten opzichte van voeding kan verder belangrijk zijn in de
voedselkeuze wanneer de kinderen deze attitude overnemen: Boutelle, Birkeland,
Hannan, Story & Neumark-Sztainer (2007) vonden een positief verband tussen de
perceptie van de jongeren op de mate waarin moeders belang hechten aan gezonde
voeding enerzijds, en de consumptie van groenten en fruit anderzijds. De Bourdeaudhuij
et al. (2008) vonden gelijkaardige resultaten bij 11-jarige kinderen en schreven het
verband tussen fruit- en groenteninname van de ouders en die van de kinderen toe aan
het effect van „modeling‟. Ook Young, Fors en Hayens (2004) en Brown en Ogden
(2003) onderlijnen het belang „parental modeling‟ op de voedingsgewoonten van de
kinderen.
De Bourdeaudhuij et al. (2008) vonden daarnaast ook een verband tussen het belang dat
de moeder hecht aan gezonde voeding, en de beschikbaarheid van groenten en fruit in
het huis.
4.1.5. Kenmerken van het gezin
Uit onderzoek blijkt dat het beroepsstatus van de ouders positief gerelateerd is aan de
consumptie van zowel fruit (Giskes, Turell, Patterson & Newman, 2002; Vereecken,
Inchley, Subramanian, Hublet & Maes, 2005) als groenten (Giskes et al., 2002; Richter,
Vereecken, Boyce, Maes, Gabhainn & Currie, 2009), en negatief gecorreleerd met de
consumptie van frisdrank (Vereecken et al., 2009).
Literatuurstudie 10
Wanneer een onderscheid gemaakt wordt op basis van het gezinsinkomen, blijken
adolescenten uit welgestelde gezinnen eveneens meer groenten en fruit te eten
(Riediger, Shooshtari & Moghadasian, 2007), en zouden ze bovendien beter tegemoet
komen aan de voedingsrichtlijnen voor zuivelproducten en minder toegevoegde suikers
innemen (Xie, Gilliland, Li & Rockett, 2002). Zij schatten hun eigen gezondheid dan
ook positiever in dan jongeren uit armere gezinnen (Richter et al., 2009).
Andere studies maakten een onderscheid in voedingsgewoonten naar de opleiding van
de ouders. Hieruit bleek dat adolescenten met hoger opgeleide ouders betere
eetgewoonten hebben dan deze met lager opgeleide ouders (Ambrosini et al., 2009;
Cutler et al., 2011; Nilsen, Krokstad, Holmen & Westin, 2010; Riediger et al.,2007;
Videon en Manning, 2003).
Wat de gezinsstructuur betreft, zijn eveneens verschillen in eetgewoonten waar te
nemen: jongeren uit gezinnen met twee ouders zouden frequenter ontbijten (Pearson,
Biddle & Gorely, 2009b) en over het algemeen gezonder eten (Ambrosini et al., 2009;
Riediger et al., 2007) dan deze met alleenstaande ouders.
Tenslotte zouden gezinnen waarvan beide ouders werken of gezinnen met alleenstaande
ouders minder tijd hebben om maaltijden klaar te maken (Bowers, 2000; Fulkerson et
al., 2011; Pearson, MacFarlane, Crawford & Biddle, 2009a).
4.2. DE PEERS
Een tweede belangrijke interpersoonlijke factor die door Story et al. (2002) wordt
aangehaald, betreft de sociale invloed die wordt uitgeoefend door de peers. Deze
invloed kan zowel impliciet als expliciet zijn: een expliciete invloed wordt bijvoorbeeld
uitgeofend wanneer de vrienden van de jongere belang hechten aan gezonde voeding en
de jongere dan ook aansporen om gezond te eten. Cutler et al. (2011) vond een positief
verband tussen deze vorm van sociale steun en de eetgewoonten van de jongeren. Een
impliciete invloed op het eetgedrag kan worden uitgeoefend door het overnemen van
bepaalde normen. De adolescentie wordt gemerkt door beïnvloeding door vrienden en
Literatuurstudie 11
de normen van deze vrienden spelen dan ook een rol in de ontwikkeling van eigen
normen die de jongere hanteert (Steinburg, 1996, in Story et al., 2002).
De subjectieve norm wordt dan ook in verschillende sociaal-psychologische modellen
zoals de „theory of reasoned action‟ (Fishbein & Azjen, 1975), de „theory of planned
behavior‟ (Azjen, 1988) en de „reasoned action approach‟ (Fishbein & Azjen, 2010)
vermeld als één van de determinanten die de intentie tot het gedrag verklaart (in Van
Damme, 2010).
De perceptie van deze groepsnormen is echter niet steeds correct. Perkins, Wesley,
Perkins & Craig (2010) toonden aan dat middelbare scholieren de hoeveelheid frisdrank
die door de andere scholieren werd gedronken, hoger inschatten dan deze in
werkelijkheid is. Zij leidden uit hun onderzoek af dat deze verkeerde inschatting ervoor
zorgt dat jongeren zelf meer frisdrank gaan drinken.
In een studie waarin het eetgedrag van meisjes met normaal- en overgewicht werden
bestudeerd, werd tot de constatatie gekomen dat meisjes met overgewicht meer
kilocaleriën innamen wanneer ze met andere meisjes met overgewicht samen aten, dan
wanneer ze met iemand aten met een normaal gewicht. Bij meisjes met normaal gewicht
werd dit verschil niet teruggevonden: zij aten steeds dezelfde hoeveelheid,
onafhankelijk van het gewicht van de andere meisjes waarmee ze aten (Salvy, Romero,
Paluch & Epstein, 2007). Deze invloed van de aanwezigheid van anderen op het
eetgedrag van jongeren werd eveneens gesuggereerd door ander onderzoek (Romero,
Epstein & Salvy, 2009). Er werd wel een verschil gevonden tussen de invloed van
onbekenden en de invloed van vrienden: wanneer jongeren met een vriend/vriendin
samen eten zouden ze meer eten dan wanneer ze met iemand onbekend samen eten.
(Salvy, Howard, Read & Mele, 2009). Toch is deze vorm van sociale beïnvloeding geen
vanzelfsprekendheid: Finnerty, Reeves, Dabinett, Jeanes & Vögele (2010) vonden wel
een verband tussen de invloed van vrienden en fysieke activiteit, maar niet tussen de
invloed van vrienden en de eetgewoonten van jongeren.
Hoewel de sociale omgeving dus een positieve rol kan spelen in de gewichtscontrole,
kan ze ook leiden tot ongezond gedrag om gewicht te verliezen, zoals opzettelijk
overgeven, dieetpillen slikken, extreem weinig eten en maaltijden overslaan. Vooral
Literatuurstudie 12
sociale normen die binnen een bepaalde vriendengroep bestaan (maar ook daarbuiten)
kunnen jongeren beïnvloeden. Jonge meisjes zijn op dit vlak de meest kwetsbare groep
(Eisenberg, Neumark-Sztainer, Story & Perry, 2004).
5. INDIVIDUELE INVLOEDEN
Tot slot wordt het voedingsgedrag van jongeren bepaald door individuele of
intrapersoonlijke factoren. Deze werden door Story et al. (2002) vervolgens
onderverdeeld in psychosociale en biologische factoren, en factoren mbt de levensstijl.
5.1. PSYCHOSOCIALE FACTOREN
De persoonlijke voedingsvoorkeur werd door verschillende studies als één van de
belangrijkste predictoren van de voedingskeuze in het algemeen aangehaald (Fitzgerald
et al., 2010; Story et al., 2002), maar bleek ook specifiek voor groenten (Brug, Tak, te
Velde, Bere & de Bourdeaudhuij, 2007; de Bourdeaudhuij, 2008; Larson et al., 2008;
Neumark-Sztainer, Wall, Perry & Story, 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006
), fruit (Brug et al., 2008; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Fitzgerald et al., 2010; Larson
et al., 2008; Neumark-Sztainer et al., 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006),
fast food (Bauer et al., 2009), en melk (Larson, Story, Wall & Neumark-Sztainer, 2006)
een belangrijke rol te spelen in de consumptie van deze voedingsmiddelen.
Gerelateerd aan deze persoonlijke voorkeur - doch niet geheel hetzelfde - is de smaak en
de sensorische perceptie van voeding. Verschillende studies vonden significante
verbanden tussen de smaak en aantrekkelijkheid van voeding enerzijds, en de
voedingskeuze van jongeren anderzijds (Clark, 1998; Fitzgerald et al., 2010; Glanz,
Basil, Maibach, Goldberg & Snyder, 1998; Neumark-Sztainer et al., 1999; Ortal, Conti
& Slater, 2009; Pollard, Kirk & Cade, 2002; Story et al., 2002).
Het op peil houden van een goede gezondheid door gezond te eten blijkt voor jongeren
geen belangrijke motivatie te zijn. Veel adolescenten vinden het niet nodig om hun
eetpatronen aan te passen, omdat de toekomst toch nog ver weg lijkt te zijn (Bisonette
Literatuurstudie 13
& Contento, 2001; Neumark-Stainer et al., 1999; Story & Resnick, 1986, in Story et al.,
2002). Wanneer jongeren toch bezorgd of geïnteresseerd zijn in de nutritionele waarde
van voeding, lijkt dit wel een goede voorspeller te zijn van de comsumptie van die
voedingsmiddelen (Nowak & Büttner, 2003)
Waargenomen eigen-effectiviteit of de mate waarin men zichzelf in staat acht om
gezond te eten is eveneens een significante variabele in het voorspellen van het gezonde
eetgedrag (De Bourdeaudhuij et al., 2008; Gracy, Stanley, Corti & Beilin,1996, in
Story, et al., 2002; Van Duyn et al., 2001; Young et al., 2004). Eigen-effectiviteit wordt
– evenals de subjectieve norm - in verschillende soicaal-psychologische modellen zoals
het ASE-model (De Vries et al., 1988), de „reasoned action approach‟ (Fishbein &
Azjen, 2010) en de sociaal-cognitieve theorie (Bandura, 1977) vermeld als een
determinant van gedrag. Volgens het ASE-model wordt eigen-effectiviteit op zijn beurt
bepaald door de waargenomen vaardigheden en barrières (in Van Damme, 2010).
Bruening, Kubik, Kenyon, Davey & Story (2010) toonden in hun onderzoek in
alternatieve scholen (waar een groot percentage van de leerlingen uit arme gezinnen
komt en minder gezond eet) het medierend effect aan van waargenomen barrières op de
eigen-effectiviteit van de leerlingen met betrekking tot de consumptie van fruit en
groenten. Lytle et al. (2003) vonden ook een rechtstreeks verband tussen de
waargenomen barrières en groenten- en fruitinname bij adolescenten.
Enkele barrières om gezond te eten bij adolescenten zijn: een beperkt aanbod van
gezonde voeding op school, (Ortal et al., 2009; Shepherd et al., 2006) het gemak en de
beschikbaarheid waarmee men ongezonde voeding kan kopen, de prijs en de persoon-
lijke voorkeur voor fast-food (Shepherd et al., 2006), de smaak van voedsel, de invloed
van de ouders en het gebrek aan tijd (Ortal et al. 2009). Factoren die een gezonde
voedingskeuze vergemakkelijken is bijvoorbeeld de steun van gezinsleden, grotere
beschikbaarheid van gezonde voeding, het verlangen om het uiterlijk voorkomen te
verzorgen en wilskracht.
Daarnaast is het natuurlijk ook belangrijk dat jongeren weten wat gezond is en wat niet,
maar enkel kennis van de voedingswaarden van producten leidt niet tot een verbetering
van het eetpatroon (Contento, Manning & Shannon, 1992 in Story et al., 2002;
Literatuurstudie 14
Fitzgerald et al., 2010). Persoonlijke overtuigingen rond voeding zouden belangrijker
zijn dan kennis van voeding (Nowak et al., 2003). Desalniettemin werd toch een
positieve relatie vastgesteld tussen de kennis rond de voedingsrichtlijnen en gezondere
eetgewoonten bij adolescenten (Kolodinsky, Harvey-Berino, Berlin, Johnson &
Reynolds, 2007; Lytle et al., 2003) en pre-adolescenten (De Bourdeaudhuij et al., 2008).
In een studie bij studenten in het hoger onderwijs is gebleken dat ongezond geper-
cipieerde voedingsmiddelen bovendien lekkerder worden gevonden (Raghunathan,
Naylor & Hoyer, 2006). Deze stelling wordt eveneens bevestigd in een studie bij
kinderen van 9 tot 11 jaar (Corney, Eves, Kipps & Lumbers, 2000; Wardle & Huon,
2000; Noble).
Goodwin et al. (2006) hebben tenslotte het verband onderzocht tussen de inschatting
van de eigen gezondheid en de kwaliteit van de eetgewoonten van adolescenten. Hieruit
kwamen geen significante resultaten naar voor, met uitzondering van inname van
groenten en vet: jongeren die zichzelf gezond noemen, eten meer groenten en jongeren
die zichzelf als ongezonde eters omschrijven, eten meer vet.
5.2. BIOLOGISCHE FACTOREN
Eten is niet louter een individuele vrijwillige keuze, maar wordt gestuurd vanuit een
primaire lichamelijke behoefte, nl. honger.
Uit een studie van French, Story, Hannan, Breitlow, Jefferey & Snyder (1999) is
gebleken dat honger de tweede belangrijkste reden is dat jongeren snacks eten vanuit
een verkoopautomaat. Wanneer hongerig, willen jongeren voeding die snel te verkrijgen
is, en dat hun hongergevoel stilt (Neumark-Stainer et al., 1999, in Story, M., 2002).
Honger zou namelijk het belang van de persoonlijke voedingsvoorkeur doen afnemen
terwijl de beschikbaarheid van voeding belangrijker wordt in de voedselkeuze (Hoefling
& Strack, 2010)
Deze logica past eveneens in de behoeftenhiërarchie van Maslow (1943): hierin is
honger geklasseerd onder de „lagere fundamentele behoeften‟, wat betekent dat aan deze
Literatuurstudie 15
behoeften eerst moet voldaan zijn voor men kan overgaan naar vervulling van andere
behoeften.
Wanneer de geslachtsverschillen in voedingsgewoonten nader worden bekeken, kan
geconstateerd worden dat vrouwen over het algemeen gezonder eten (Ambrosini et al.,
2009; Morse & Driskell, 2009; Riediger et al., 2007; von Bothmer & Fridlund, 2005;
Wardle, Haase & Steptoe, 2004;; Westenhoefer, 2005). Dit kan onder andere verklaard
worden door het groter belang dat vrouwen hechten aan gezonde voeding (Morse &
Driskell, 2009; Riediger et al., 2007; von Bothmer & Fridlund, 2005; Wardle, Haase &
Steptoe, 2004; Westenhoefer, 2005;) en/of het feit dat vrouwen meer dan mannen
geneigd zijn om te diëten (Morse & Driskell, 2009; Wardle et al., 2004; Westenhoefer,
2005).
Volgens Westenhoefer (2005) zou het diëten onder vrouwen zelfs tot 50% van de
geslachtsverschillen in voedingsgewoonten verklaren.
Niet alleen de voedingsgewoonten en –motivatie verschilt naar geslacht; mannen en
vrouwen zouden ook een verschillende voedingsvoorkeur hebben: wanneer gevraagd
werd naar hun favoriete „comfort food‟ (troosteten), blijkt dat vrouwen meer voor
snacks te kiezen zoals chocolade of ijs, terwijl mannen meer voor warme, hartige
voeding kiezen zoals vlees of soep (Wansink, Cheney & Chan, 2003).
Eetgewoonten van adolescenten zijn volgens sommige studies voorts geassocieerd met
de leeftijd: volgens Riediger et al. (2007) zouden oudere adolescenten (15-19 jaar)
minder fruit en groenten eten dan jongere adolescenten (12-15 jaar). Dit wordt eveneens
ondersteund door een longitudinale studie van Larson, Neumark-Sztainer, Hannan en
Story: zij kwamen tot de constatatie dat adolescenten van 14-16 jaar gemiddeld 0,7
porties minder fruit en groenten eten dan jongeren in de vroege adolescentie (11-13
jaar) en jongeren in de late adolescentie (17-19 jaar) eten 0,6 porties minder dan de 14-
16-jarigen.
Pearson et al. (2009c) vonden echter tegenovergestelde resultaten: volgens hun
onderzoek zouden oudere adolescenten (14-16 jaar) net méér groenten en fruit eten dan
de jongere (12-14 jaar).
Literatuurstudie 16
5.3. FACTOREN MET BETREKKING TOT DE LEVENSSTIJL
Als laatste individuele invloed op het eetgedrag komt de levensstijl van jongeren aan
bod.
Tijd – of het gebrek aan tijd – kan als een barrière optreden in een gezonde
voedselkeuze bij adolescenten (French et al., 1999; Neumark-Stainer, et al., 1999;
Story. et al., 1986, in Story et al., 2002; Fitzgerald et al., 2010, Larson et al., 2007; Ortal
et al., 2009).
Daarnaast hebben ook maaltijdpatronen een invloed op de kwaliteit van voedselinname.
De maaltijd die het meest wordt overgeslagen bij tieners is het ontbijt (Lin, Guthrie &
Blaylock, 1996, in Story et al., 2002; rapport Jongeren & gezondheid, 2006).
Ontbijten is nochtans zeer belangrijk voor een gezond voedingspatroon: voedingsstoffen
worden gedurende de dag beter opgenomen wanneer men ontbeten heeft. Jongeren die
gezond ontbijten eten meer brood, fruit en groenten en drinken meer fruitsap en melk
(Matthys, Henauw, Bellemans, De Maeyer & De Backer, 2005).
Uit een Europese studie bleek dat „honger‟, „smaak‟, „gezondheidsoverwegingen‟ en
„ouders of voogden‟ de meeste invloed uitoefenen op de voedingskeuze tijdens het
ontbijt (Hallström et al., 2011).
Ontbijten gebeurt voorts meer bij jongeren waarvan de ouders ook ontbijten, en in
gezinnen met twee ouders/voogden (Pearson et al., 2009b).
Tenslotte worden voedingsgewoonten ook bepaald door het feit of men al dan niet op
dieet is. Diëten is niet ongewoon onder adolescenten, vooral bij meisjes is dit populair
(Neumark-Sztainer, Story, Resnick, & Blum, 1998; Centers for Disease Control and
prevention, 2000; French, Perry, Leon, & Fulkerson, 1995, in Story et al., 2002; Morse
et al., 2009; Wardle et al., 2004;).
Diëten kan op een gezonde of een ongezonde manier gebeuren.
Gezond diëten bij meisjes uit zich in een verminderde consumptie van fast-food en
frisdrank, terwijl bij ongezond diëten daarentegen meer maaltijden worden overgeslaan
en minder fruit wordt gegeten (Larson, Neumark-Sztainer & Story, 2009).
Literatuurstudie 17
Voedingsstoffen die hierdoor onvoldoende worden opgenomen zijn: calcium, ijzer,
vitamine B-6, folaten en zink. Bij jongens werden deze bevindingen niet teruggevonden
(Neumark-Sztainer, Hannan, Story & Perry, 2004).
Adolescente vegetariërs zouden voorts gezonder eten dan vleeseters, omdat zij meer
groenten en fruit eten, en minder vet (Robinson-O‟Brien, Perry, Wall, Story &
Neumarkt-Stainer, 2009).
Probleemstelling en vraagstelling 18
DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK
1. PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING
Zoals uit de literatuurstudie kan worden afgeleid, zijn er tal van factoren die van invloed
zijn op het eetgedrag van jongeren. Er is echter maar een schaarse hoeveelheid literatuur
voorhanden die deze invloeden vanuit het perspectief van de jongeren zelf beschrijft,
namelijk hoe jongeren zelf tegen (gezonde) voeding aankijken en welke factoren zij zelf
aanhalen als barrières of facilitatoren inzake gezonde eetgewoonten. Nochtans is de
attitude volgens verschillende sociaal-psychologische modellen een belangrijke
determinant van het gedrag: zowel de „theory of reasoned action‟ (fishbein & Azjen,
1975), de „theory of planned behaviour‟ (Azjen, 1988), het ASE-model (De Vries et al.,
1988) en de „Reasoned Action Approach‟ (Fishbein & Azjen, 2010) onderlijnen het
belang hiervan (in Van Damme, 2010). Met het oog op het beïnvloeden van hun
voedselkeuze, en rekening houdend met de toenemende autonomie die adolescenten
verwerven, is de kennis van hun attitude en opinies over voeding meer dan wenselijk.
Deze thesis biedt een overzicht van de heersende opinies van jongeren over voeding. De
gegevens zijn verkregen door middel van een grootschaalse bevraging, waarbij een
vragenlijst werd gebruikt die samengesteld is op basis van focusgroepen met
adolescenten. Deze vragen handelen vooral rond individuele factoren (gepercipieerde
smaak, motivatie en kennis rond gezonde/ongezonde voeding, eigen-
effectiviteitsverwachting, perceptie van de eigen gezondheid), maar ook sociale factoren
(invloed van vrienden, eigen inbreng in de voedselkeuze thuis, opinies over de
maaltijden thuis), omgevingsfactoren (opinies over schoolmaaltijden) en
maatschappelijke factoren (invloed van de media) kwamen aan bod.
Vervolgens zal worden nagegaan of er een verband bestaat tussen deze voedingsopinies
en het geslacht van de jongeren, de leeftijd en opleiding, de beroepsstatus van de
ouders, de gezinsstructuur en de BMI.
Daarnaast zal eveens het verband worden onderzocht met de opinies van de jongeren en
hun eetgewoonten.
Methodologie 19
2. METHODOLOGIE
2.1. STUDIEDESIGN
Deze studie maakt gebruik van data verkregen in het kader van de Health Behaviour in
School-aged Children (HBSC), een cross-sectionele studie die uitgevoerd wordt in sa-
menwerking met de WHO (World Health Organisation). De studie heeft tot doel inzicht
te krijgen in de gezondheid en het welzijn van jongeren, het gezondheidsgedrag en de
maatschappelijke context, en dit door de schoolgaande jeugd op grote schaal te be-
vragen. De bevindingen van dit onderzoek worden vervolgens aangewend om het beleid
en de praktijk op het vlak van gezondsheidsvoorlichting- en bevordering te opti-
maliseren, zowel op nationaal als internationaal niveau.
De HBSC-studie is gestart in 1982 door onderzoekers uit drie landen. Er zijn nu 43
deelnemende landen en regio's, zowel in Europa als Noord-Amerika.
De gegevens voor deze thesis werden verzameld van maart t.e.m. december 2010 (met
uizondering van de maanden juli, augustus, september, november), waarbij de deel-
nemers slechts één maal een vragenlijst hebben ingevuld.
In Vlaanderen spreekt men van de studie „Jongeren en gezondheid‟. Net zoals in de
andere deelnemende landen, wordt ze om elke vier jaar uitgevoerd bij de schoolgaande
jeugd. In de andere landen worden enkel de 11-, 13- en 15-jarigen bevraagd, terwijl in
Vlaanderen alle klassen zijn opgenomen gaande van het vijfde leerjaar tot en met het
zesde middelbaar. De gegevens worden verzameld door middel van een enquête die de
leerlingen zelf moeten invullen in de klas.
2.2. HBSC: DE VRAGENLIJST
De vragenlijsten die in de deelnemende landen worden afgenomen, bevatten een aantal
gemeenschappelijke items die volgende topics in kaart trachten te brengen
(http://www.hbsc.org/overview_studydesign.html):
Methodologie 20
Achtergrondfactoren : demografie en sociale achtergrond (familiestructuur,
sociaal-economische status)
Individuele en sociale hulpbronnen : lichaamsbeeld, gezinsondersteuning,
vrienden en het schoolmilieu
Gezondheidsgedrag : lichamelijke activiteit, eten en diëten, roken, alcohol- en
cannabisgebruik, seksueel gedrag, geweld, pesten en fysieke letsels
Gezondheidsresultaten : gezondheidsgeralteerde symptomen, levenstevreden-
heid, zelf-gerapporteerde gezondheid, Body Mass Index
Naast deze gemeenschappelijke items kunnen de deelnemende landen ook zelf een
aantal vragen toevoegen die op nationaal niveau interessant kunnen zijn.
De vragen uit de vragenlijst „Jongeren en Gezondheid 2010‟ die betrekking hebben op
de opinies over voeding zijn zijn enkel aan de Vlaamse jeugd gesteld (dus niet in de
andere deelnemende landen).
Naast deze unieke vragen wordt in deze thesis ook gebruik gemaakt van gegevens uit de
bovenvermelde lijst van gemeenschappelijke items: de sociodemografische gegevens
van de leerlingen hebben betrekking op de de demografie (geslacht, leeftijd, opleiding)
en de sociale achtergrond (gezinsstructuur, sociaal-economische status van de ouders,
gesproken taal thuis). Daarnaast komt ook de BMI aan bod. Tabel 1 biedt een overzicht
van de categoriën waaruit deze variabelen bestaan, alsook de code die hieraan werd toe-
gekend.
Tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering
variabele categoriën codering
Geslacht man 1
vrouw 2
leeftijd
≤ 12.5 jaar 1
12.5 – 14.5 jaar 2
14.5 – 16.5 jaar 3
≥ 16.5 jaar 4
ongekend 5
Methodologie 21
Vervolg tabel 1: categoriën van de sociodemografische variabelen/BMI en hun codering
variabele categoriën codering
opleiding
ASO 1
TSO/KSO 2
BSO 3
ongekend 4
Beroepsstatus moeder
hoog 1
gemiddeld 2
laag 3
werkzaam maar SES niet gekend 4
Economisch inactief 5
ongekend 6
Beroepsstatus vader
hoog 1
gemiddeld 2
laag 3
werkzaam maar SES niet gekend 4
Economisch inactief 5
ongekend 6
gezinsstructuur
één ouder 2
twee ouders 1
andere 3
Gesproken taal thuis
Nederlands 1
(ook) een andere taal 2
ongekend 3
BMI
ondergewicht 2
normaal gewicht 1
overgewicht 3
ongekend 4
Methodologie 22
Hieronder volgen enkele kanttekeningen met betrekking tot deze variabelen en hun
categoriën:
De gezinsstructuur duidt op de gezinssamenstelling van de jongere. Wanneer
de ouders van de jongere uit elkaar zijn de jongere hierdoor in twee gezinnen
leeft, verwijst deze variabele naar het gezin waar het kind de meeste tijd
doorbrengt. Jongeren die bij niet bij hun ouder(s) wonen, maar bij de
grootouder(s), in een opvangtehuis of ergens anders, behoren tot de groep
„andere‟.
Voor de categorisatie van de body mass index (BMI) in onder- en overgewicht
werd beroep gedaan op de grenswaarden zoals voorgesteld door Tim Cole
(2007): de ondergrens van een normaal gewicht vastgelegd op een BMI van 17
en de bovengrens op een BMI van 25.
Om zoveel mogelijk deelnemers op te nemen in de analyses, werden ook de
leerlingen waarvan bepaalde eigenschappen niet gekend zijn geïncludeerd. De
variabele „geslacht‟ heeft echter geen categorie ‘ongekend’ omdat de omvang
van deze groep verwaarloosbaar is (<1%).
De categoriën met code één zijn de referentiecategoriën van een variabele.
Methodologie 23
2.3. HET EETGEDRAG VAN DE JONGEREN: DE VRAGENLIJST
Om het eetgedrag van de jongeren in kaart te brengen, werd beroep gedaan op de Food
Frequencie Questionnaire (FFQ). De HBSC-ffq focust op drie belangrijke groepen:
belangrijke bronnen van vezels: fruit, groenten, granen, wit brood, bruin brood
belangrijke bronnen van calcium: volle melk, magere/halfvolle melk, kaas,
andere melkproducten (yoghurt, platte kaas, chocomelk, pudding, fristi, ...)
relevante voedingsmiddelen in de eetcultuur van de jongeren die echter niet
behoren tot de voedingsgroepen die men dagelijks dient te consumeren:
gesuikerde of light frisdranken, chips, frieten, koek en snoep.
Er werd aan de jongeren gevraagd hoeveel dagen per week zij deze voedingsmiddelen
of drankjes consumeren. De leerlingen hadden de keuze tussen zeven antwoord-
categoriën: nooit, minder dan één maal per week/zelden, één dag per week, twee tot vier
dagen per week, vijf tot zes dagen per week, één keer per dag/elke dag of elke dag meer
dan één keer.
Voor de verwerking van deze resultaten wordt aan de antwoordcategoriën een score
toegekend van één tot zeven. Vervolgens wordt parallel met de studie van Vereecken et
al. (2008) voor elk van de drie voedingsgroepen een index berekend door het
gemiddelde te nemen van de itemscores van de desbetreffende voedingsgroep. Zo wordt
aldus een vezelindex, calciumindex en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ be-
komen.
2.4. OPINIES VAN JONGEREN OVER VOEDING: DE VRAGEN-
LIJST
De enquête die in 2010 in Vlaanderen werd uitgevoerd, bevat een nieuw toegevoegd
onderdeel dat de opinies van jongeren over voeding bevraagt. Deze vragenlijst is
gebaseerd op de FCP-vragenlijst (Food Choices and Preferences), die werd opgesteld
aan de hand van 44 focusgroepen in vijf Europese landen, nl. Belgie, Hongarije, Spanje,
Zweden en het Verenigd Koninkrijk.
Methodologie 24
In totaal namen 304 jongeren deel aan deze focusgroepen, waarbij elke groep gelijk
verdeeld werd volgens geslacht en leeftijd. Verschillende thema‟s werden besproken,
zoals de eetgewoonten van de jongeren, factoren die de voedingskeuze beïnvloeden,
favoriete voedingsmiddelen, gezonde voeding en traditionele voeding, gezonde
levensstijl en fysieke activiteit, informatiebronnen rond gezond eten en leven, en ideën
voor de ontwikkeling van nieuwe voedingsproducten (Gilbert et al., z.j.). De inzichten
die verkregen zijn uit deze focusgroepen werden vervolgens aangewend voor de
ontwikkeling van de FCP-vragenlijst.
Bijlage 1 geeft de volledige vragenlijst rond opinies over voeding weer die uiteindelijk
in de enquête Jongeren en Gezondheid in 2010 gesteld zijn. De leerlingen konden
kiezen tussen vijf antwoordmogelijkheden: helemaal niet akkoord, niet akkoord, noch
akkoord/noch niet akkoord, akkoord en helemaal akkoord. Deze antwoorden werden
achteraf omgecodeerd tot een score van 1 (= helemaal niet akkoord) tot 5 (= helemaal
akkoord).
2.5. GEGEVENSVERWERKING EN STATISTISCHE ANALYSES
2.5.1. Opinies over voeding
Voor de gegevensverwerking werd gebruik gemaakt van het software programma SPSS
18.0 (SPSS Inc., Chicago, Illinois, 2009)
De antwoorden op de opinie-items kregen een score van één (=helemaal niet akkoord)
tot vijf (=helemaal akkoord).
Om een duidelijk overzicht te behouden, is getracht de opinie-items onder te verdelen in
schalen. Gezien een factoranalyse niet leidde tot interpreteerbare schalen zijn de vragen
hiervoor samengenomen op basis van inhoud, en vervolgens is de Cronbach Alpha
berekend. Deze bleek voor de meeste categoriën onvoldoende te zijn om de vragen als
samenhangend geheel te beschouwen. Deze vragen werden dan ook afgezonderlijk
behandeld. Voor drie schalen was dit cijfer echter nog voldoende:
Methodologie 25
De schaal „gezond‟ (Cronbach Alpha=0,62, gem=3.36, sd=0,53) gaat na in welke mate
de leerlingen hun eigen voedingsgewoonten gezond inschatten, op basis van volgende
stellingen:
Ik denk dat mijn voeding gezond is.
Eten dat ik thuis eet is gezond.
De lunch die ik ‟s middags op school eet is gezond.
De meeste tussendoortjes die ik eet zijn gezond.
Het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond.
De schaal „groenten en fruit‟ (Cronbach Alpha = 0.61, gem= 3.93, sd= 0.83) geeft een
beeld van de mate waarin fruit en groenten door de leerlingen graag worden gegeten, op
basis van twee items:
Ik eet graag fruit.
Ik eet graag groenten.
De schaal „smaak‟ (Chronbach Alpha= 0,78, gem=2,90, sd= 0,93) gaat tenslotte na in
welke mate de smaak van voeding belangrijk is voor de jongeren. Deze schaal werd
samengesteld op basis van twee items:
Voor mij is het lekker zijn voeding belangrijker dan het gezond zijn.
De smaak van eten is belangrijker voor mij dan hoe gezond het is.
De scores op de schalen zijn een gemiddelde van de scores op de individuele items
waaruit de schaal is opgesteld.
De items die niet onder één van deze drie schalen geklasseerd zijn, vertoonden
onderling onvoldoende samenhang om ze samen te nemen. Zij zullen voor de verdere
analyse apart behandeld worden.
Methodologie 26
2.5.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische eigenschappen en
BMI van de jongeren
Door middel van Spearman correlaties wordt eerst een beeld geschetst van de
univariate samenhang tussen iedere sociodemografische variabele en iedere
opinie/schaal.
Hiervoor werd de oorspronkelijke antwoordcodering van de opinies behouden.
Voor de verdere analyses werden de antwoorden op de individuele opinie-items echter
gedichtomiseerd omwille van hun ordinaal karakter. Op basis van de spreiding van de
antwoorden werden twee groepen gecreëerd: een score nul werd toegekend aan de
antwoorden „helemaal niet akkoord‟, „niet akkoord‟ en „noch akkoord, noch niet
akkoord‟. De overige antwoorden „akkoord‟ en „helemaal akkoord‟ kregen een score
één.
Na de univariate analyses volgen de multivariate analyses waarbij (bijna) alle univariaat
significante sociodemografische variabalen en het BMI worden samengenomen in één
analyse om het effect op de uitkomstvariabele te kunnen bestuderen, onafhankelijk van
de andere sociodemografische variabelen. Eén variabele maakt hier echter de
uitzondering op, nl. opleiding. Deze variabele is pas vanaf het tweede jaar secundair
onderwijs relevant. Om te vermijden dat in de analyeses hierdoor veel leerlingen
afvallen, wordt deze variabele apart behandeld.
De methoden die worden aangewend zijn de logistische regressie en de variantie-
analyse. De logistische regressie-analyse onderzoekt het verband met de individuele
(dichtome) opinies, terwijl de variantie-analyse het verband met de (continue) schalen
nagaat. Indien uit de variantie-analyses significante resultaten naar boven komen, wordt
beroep gedaan op de Scheffe post-hoc test om deze significanties te localiseren.
Omwille van het grote aantal respondenten (n=10772) wordt in de logistische regressie-
analyses de vergelijking gemaakt met slechts één referentiecategorie, en zijn alle
analyses uitgevoerd op een significantieniveau van 0,01.
Methodologie 27
2.5.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren
Om het aantal variabelen in de analyses zoveel mogelijk te beperken werd ervoor
geopteerd het verband tussen de opinies en de indexscores door middel van een
trapsgewijze methode te onderzoeken.
De eerste stap betreft het uitvoeren van univariate analyses (enkelvoudige regressie),
waarbij telkens het verband wordt onderzocht tussen iedere opinie/schaal en de
indexscores. Vervolgens worden de significante opinies/schalen uit deze analyses
samengenomen in een meervoudige regressie-analyse.
Tot slot wordt nogmaals een meervoudige regressie-analyse uitgevoerd, waarbij zowel
de significante opinies/schalen uit de laatste multivariate analyse alsook de relevante
sociodemografische variabelen (tabel 20) samen als onafhankelijke variabelen fungeren.
Deze socio-demografische variabelen zijn vanwege hun ordinale schaal eerst omgezet
naar dummyvariabelen.
Resultaten 28
3. RESULTATEN
3.1. PARTICIPANTEN
In totaal hebben 10772 leerlingen in Vlaanderen de enquête ingevuld. In onderstaande
tabel worden de sociodemografische kenmerken die in deze thesis aan bod komen en
het BMI van de leerlingen weergegeven, samen met hun absolute en relatieve
frequentie.
Tabel 2: Frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI
variabele categorie n %
geslacht man 5465 50,7
vrouw 5307 49,3
leeftijd
≤ 12.5 jaar 2914 27,1
12.5 – 14.5 jaar 2703 25,1
14.5 – 16.5 jaar 2445 22,7
≥ 16.5 jaar 2684 24,9
ongekend 26 0,2
opleiding
ASO 2562 23,8
TSO/KSO 2174 20,2
BSO 1374 12,8
ongekend 4662 43,2
beroepsstatus
moeder
hoog 1775 16,5
gemiddeld 2775 25,8
laag 2749 25,5
werkzaam maar SES
niet gekend 983 9,1
Economisch inactief 1654 15,4
ongekend 836 7,8
Resultaten 29
Vervolg tabel 1: frequentieverdeling van de sociodemografische eigenschappen en BMI
variabele categorie n %
beroepsstatus
vader
hoog 2352 21,8
gemiddeld 1795 16,7
laag 3754 34,8
Werkzaam maar SES niet gekend 1179 10,9
Economisch inactief 594 5,5
ongekend 1098 10,2
gezinsstructuur
één ouder 1462 13,6
twee ouders 7896 73,3
andere 185 1,7
gesproken taal
thuis
Nederlands 8638 80,2
(ook) een andere taal 1974 18,3
ongekend 160 1,5
BMI-
classificatie
ondergewicht 421 3,9
normaal gewicht 8421 78,2
overgewicht 1177 10,9
ongekend 753 7
3.2. BESCHRIJVENDE STATISTIEK
3.2.1. Opinies van jongeren over voeding
Om een overzicht te schetsen van de resultaten op de individuele vragen wordt in
grafiek 1 de procentuele verdeling van de antwoorden weergegeven.
Hieronder worden alvast enkele opmerkelijke resultaten beschreven:
Het item met de hoogste score betreft de vraag of de leerlingen het eten dat hun ouders
klaarmaken lekker vinden: maar liefst 84% van de jongeren ging hiermee akkoord.
Bovendien vindt 68% van de deelnemers het eten dat ze thuis eten ook gezond.
Resultaten 30
Wanneer gevraagd werd naar hun algemene voedingsgewoonten denkt 64% dat ze
gezond eten.
Daarnaast is uit de resultaten gebleken dat jongeren graag groenten en fruit eten. Fruit
wordt over het algemeen nog iets liever gegeten dan groenten: 79% van de leerlingen
zijn fruitliefhebbers en 68% zijn (ook) groentenliefhebbers.
De overgrote meerderheid (78%) van de leerlingen kiest zelf zijn/haar tussendoortjes.
Wanneer gevraagd werd of ze zich laten beïnvloeden door vrienden of media, waren de
antwoorden over het algemeen negatief: slechts 10% zegt de neiging te hebben te eten
wat zijn/haar vrienden eten, en 14% probeert graag voedingsmiddelen uit de media uit.
Resultaten 31
Grafiek 1: Procentuele verdeling van de antwoorden op de opinies
5,8
7,1
23
6,8
40,7
9,2
3,8
2,6
25,3
5,6
10,2
5,7
7
18,6
29,8
19,8
24,6
37,4
6,7
5,5
11,2
26,5
20,9
11,2
12
40,5
18
43,7
7,4
18,7
13,5
9,2
48,7
22,6
8,2
49,8
15,6
12
21,9
45,8
48
48,9
8,3
43,4
41,7
30,9
18,9
52,8
38,3
42
39,1
47,6
25,9
42,4
13,4
45,2
23,8
24,1
26,4
18
41,4
23,4
32,2
40,7
27,3
39,6
26,9
15,1
26,7
21
21,5
13,8
34,1
40,1
29,7
22,6
23
23,3
31,5
8,1
23
31
24,9
36,5
39,7
6,2
26,7
44,1
5,5
24,4
34,8
22,3
6,3
5,1
3,6
38,2
7,2
4,9
22,3
26,7
5,1
6,9
6,9
24
6,5
9,8
14,1
23,4
22
22,2
1,8
3,6
22,1
2,3
13,6
24,1
9,2
2
9
31
3,3
6
8,7
0% 20% 40% 60% 80% 100%
moeilijk info toepassen
ik kies volkoren versies
graag voeding op school
eten op stap is gezond
eten nu belangrijk voor later
ik kies vetarme versies
eten ouders is lekker
minder suiker smaakt beter
bezorgd gewicht
weinig keuze thuis
gezond smaakt niet
geïnformeerd gezond
tussendoortjes gezond
gezond vult niet
lunch op school gezond
vetrijk smaakt beter
graag eten uit media
smaak belangrijker
graag eten op stap
zelf tussendoortjes
eten thuis is gezond
neiging vrienden
ik eet graag groenten
ik eet graag fruit
tussendoortjes noodzaak
lekker zijn belangrijker
mijn voeding gezond
op
inie
s
helemaal
akkoord
akkoord noch akkoord,
noch niet akkoord
niet
akkoord
helemaal
niet akkoord
Resultaten 32
3.2.2. Het eetgedrag van de jongeren
Grafiek 2 biedt een overzicht van de wekelijkse consumptiefrequentie van de bevraagde
voedingsmiddelen, geordend volgens de drie voedingscategoriën: vezels, calcium en
„overbodige voedingsmiddelen‟.
Hieronder worden alvast enkele opmerkelijke resultaten verwoord:
Van alle bevraagde jongeren eet 46% niet dagelijkst groenten, en meer dan een derde
van de respondenten eet zelden of nooit ontbijtgranen. Bruin brood wordt net iets meer
gegeten dan wit brood. Wanneer de consumptie van frisdranken van naderbij wordt
bekeken, valt op dat meer dan een derde van de leerlingen dagelijks frisdrank drinkt.
Gesuikerde frisdrank wordt beduidend meer gedronken dan light frisdrank: 60,2% drinkt
zelden of nooit light frisdranken. Frieten wordt door 12,5% van de jongeren vaker dan
één maal per week gegeten, en iets meer dan een vierde van de ondervraagden eet meer
dan één maal per week chips.
Resultaten 33
Grafiek 2: Consumptiefrequentie van de bevraagde voedingsmiddelen
21,6
33,1
40,1
60,2
18,5
11,6
19,5
33,5
35,4
70,7
26,6
31,4
35,5
18,8
54,4
32,5
10
12,8
13,4
15,4
15,6
7,6
7,9
7,5
13,1
13
26,4
10,2
20
11,3
22,3
32,5
28,6
26,3
13,6
7,9
19,8
20
21,1
16,2
32,2
13,6
5,5
12,6
10,9
14,3
12,6
11,1
23,5
12,6
19,7
13
33,9
32,5
31,3
28,5
19,2
54,2
28,1
15,4 27,1
11,8
0% 20% 40% 60% 80% 100%
koek
friet
chips
light frisdr
frisdrank
snoep
andere melkpr
kaas
magere melk
volle melk
bruin brood
wit brood
granen
groenten
fruit
vo
ed
ing
sm
idd
ele
n
consumptiefrequentie (dagen/week)
<1 1 2-4 5-6 ≥7
Resultaten 34
3.3. STATISTISHE ANALYSES
3.3.1. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI
3.3.1.1. Univariate verbanden :Spearman correlaties
Uit tabel 3 kan worden afgeleid dat de meeste opinies een significant verband vertonen
met het geslacht van de jongeren, en dat de variabele „leeftijd‟ zelfs met alle opinies
significant gecorreleerd is. Ook de andere sociodemografische eigenschappen zijn
gerelateerd aan de opinies van de jongeren: voor iedere eigenschap is ongeveer de helft
van de correlaties met de opinies significant.
35
Tabel 3: Spearman correlaties van de sociodemografische eigenschappen/BMI met de opinies/schalen
Sociodemografische eigenschappen
geslacht leeftijd opleiding
beroep
moeder beroep vader Structuur taal BMI
rho rho rho p rho p rho p rho p rho p rho p rho p
schaal: gezond 0,06 <0,001 -0,23 <0,001 -0,07 <0,001 -0,04 <0,001 -0,05 <0,001 -0,05 <0,001 0,01 0,556 -0,05 <0,001
schaal: smaak -0,12 <0,001 0,33 <0,001 0,03 0,001 0,03 0,009 0,02 0,053 0,02 0,043 0,01 0,178 -0,02 0,028
schaal: groenten en fruit 0,20 <0,001 -0,09 <0,001 -0,05 <0,001 -0,04 <0,001 -0,03 0,001 -0,04 <0,001 0,00 0,842 -0,02 0,047
o
pin
ies
tussendoortjes noodzaak 0,07 <0,001 0,14 <0,001 -0,02 0,069 0,02 0,108 0,01 0,496 -0,03 0,010 -0,01 0,325 -0,03 0,001
neiging vrienden 0,01 0,401 0,08 <0,001 0,05 <0,001 0,05 <0,001 0,04 <0,001 0,03 0,010 0,04 <0,001 0,04 <0,001
kies zelf tussendoortjes 0,03 0,001 0,23 <0,001 0,01 0,585 -0,02 0,088 -0,01 0,25 -0,03 0,005 -0,02 0,023 -0,05 <0,001
hout van eten op stap -0,03 0,005 0,12 <0,001 -0,03 0,003 -0,03 0,001 -0,04 <0,001 -0,02 0,095 0,02 0,049 -0,04 <0,001
probeer eten uit media 0,08 <0,001 0,04 <0,001 -0,01 0,226 0,01 0,151 0,04 <0,001 0,00 0,855 0,04 <0,001 -0,02 0,023
vetrijk smaakt beter -0,12 <0,001 0,07 <0,001 0,04 <0,001 0,01 0,462 0,01 0,427 0,03 0,001 0,01 0,463 -0,01 0,233
gezond vult niet -0,13 <0,001 0,13 <0,001 0,08 <0,001 0,08 <0,001 0,06 <0,001 0,03 0,001 0,08 <0,001 0,02 0,053
goed geïnformeerd 0,04 <0,001 -0,10 <0,001 -0,05 <0,001 -0,06 <0,001 -0,05 <0,001 -0,02 0,031 -0,01 0,542 -0,03 0,002
gezond smaakt niet goed -0,18 <0,001 0,08 <0,001 0,08 <0,001 0,11 <0,001 0,09 <0,001 0,07 <0,001 0,11 <0,001 0,06 <0,001
weinig keuze over eten -0,07 <0,001 -0,11 <0,001 -0,01 0,167 0,00 0,862 0,01 0,401 0,00 0,988 0,00 0,646 0,03 0,002
zorgen om gewicht 0,19 <0,001 -0,04 <0,001 0,01 0,200 0,03 0,001 0,04 <0,001 0,02 0,014 0,06 <0,001 0,11 <0,001
minder suiker beter 0,06 <0,001 -0,10 <0,001 0,02 0,018 0,05 <0,001 0,03 <0,001 0,02 0,024 0,04 <0,001 0,07 <0,001
voedsel ouders lekker 0,05 <0,001 -0,07 <0,001 0,01 0,423 -0,01 0,157 -0,01 0,213 -0,03 0,001 0,02 0,033 -0,02 0,078
ik kies vetarm 0,14 <0,001 -0,12 <0,001 0,02 0,062 0,04 <0,001 0,03 0,003 0,00 0,789 0,08 <0,001 0,09 <0,001
eten nu belangrijk vr later 0,10 <0,001 -0,05 <0,001 -0,02 0,024 -0,02 0,027 -0,03 0,005 -0,03 0,002 0,04 <0,001 0,00 0,935
eet graag eten uit refter 0,03 0,009 -0,17 <0,001 -0,05 <0,001 -0,01 0,283 -0,01 0,416 -0,01 0,202 -0,04 <0,001 0,01 0,303
ik kies volkoren 0,12 <0,001 -0,11 <0,001 -0,02 0,093 0,02 0,086 0,01 0,255 -0,01 0,327 0,07 <0,001 0,04 <0,001
moeilijk info toe te passen 0,02 0,045 0,05 <0,001 0,02 0,030 0,01 0,155 0,02 0,021 0,00 0,756 0,03 0,004 0,04 <0,001
Resultaten 36
3.3.1.2. Multivariate verbanden: variantie-analyses en logistische regressie-analyses
a) geslacht
Uit Tabel 5 kan worden afgeleid dat jongens en meisjes een verschillende score hebben
op de schalen: meisjes schatten hun voeding gezonder in en eten liever groenten en fruit
dan jongens. De smaak van voeding is voor hen minder belangrijk dan voor jongens.
Tabel 4: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens geslacht; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor geslacht uit de variantie-analyses met de schalen
schalen gemiddelde (sd)
df F p jongen meisje
Gezond 3,33 (0,54) 3,40 (0,53) 1 21,62 <0,001
Smaak 3,02 (0,96) 2,79 (0,88) 1 176,02 <0,001
Groenten en fruit 3,78 (0,84) 4,09 (0,78) 1 317,32 <0,001
Uit de vergelijking van de opinies tussen de mannelijke en vrouwelijke respondenten
(tabel 5) blijkt dat de meeste bevraagde opinies verschillen naar geslacht.
Enkel de meningen “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”, “producten met
een verminderd suikergehalte smaken beter”, “ik eet graag het eten dat bereid is in de
schoolrefter” en “ik hou van het eten op stap met vrienden” blijken ongeveer
gelijklopend te zijn voor beide geslachten.
Resultaten 37
Tabel 5: % akkoord met de opinies volgens geslacht; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses met de opinies
opinies % akkoord
OR 99% C.I. p jongens meisjes
tussendoortjes noodzaak 35,0 40,3 1,27 1,15-1,41 <0,001
neiging vrienden 9,9 9,6 0,99 0,83-1,17 0,863
kies zelf tussendoortjes 76,0 79,6 1,29 1,14-1,47 <0,001
hou van eten op stap 65,3 63,5 0,94 0,84-1,04 0,109
probeer eten uit media 12,4 15,3 1,31 1,13-1,52 <0,001
vetrijk smaakt beter 26,1 16,4 0,56 0,49-0,64 <0,001
gezond vult niet 12,7 7,9 0,59 0,5-0,7 <0,001
goed geïnformeerd 72,8 75,2 1,13 1,01-1,27 0,006
gezond smaakt niet goed 15,6 7,8 0,46 0,39-0,54 <0,001
weinig keuze over eten 20,0 14,5 0,67 0,59-0,77 <0,001
zorgen om gewicht 21,2 34,7 2,10 1,87-2,36 <0,001
minder suiker beter 9,8 9,6 1,00 0,85-1,19 0,949
voedsel ouders lekker 83,4 85,8 1,18 1,03-1,36 0,002
ik kies vetarm 20,4 29,3 1,66 1,47-1,87 <0,001
eten nu belangrijk vr later 59,0 68,2 1,49 1,34-1,66 <0,001
eet graag eten uit refter 13,8 13,5 0,96 0,83-1,13 0,538
ik kies volkoren 23,6 32,6 1,58 1,41-1,77 <0,001
moeilijk info toe te passen 30,9 33,6 1,15 1,03-1,28 0,001
Referentiecategorie: jongens
b) leeftijd
Tabel 6: Gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens leeftijd; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor leeftijd uit de variantie-analyses met de schalen
schalen gemiddelde (sd)
df F p ≤12,5 12,5-14,5 14,5-16,5 ≥16,5
Gezond 3,56 (0,53) 3,3 (0,49) 3,27 (0,52) 3,24 (0,52) 3 3,33 0,019
Smaak 2,45a,b
(0,89) 2,84a (0,87) 3,17
b (0,88) 3,22
b (0,86) 3 15,52 <0,001
Groenten en
fruit 4,05
a,b (0,79) 3,95
a (0,81) 3,81
b (0,86) 3,88
a,b (0,84) 3 4,63 <0,001
a,b: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters duiden
op geen significant verschil
Resultaten 38
In de scores op de schalen „smaak‟ en „groenten en fruit‟ zijn enkele verschillen volgens
leeftijd merkbaar: leerlingen ouder dan 14,5 jaar scoren hoger op „smaak‟ dan zij die
12,5 tot 14,5 jaar oud zijn. Jongeren uit deze laatste categorie hechten met andere
woorden minder belang aan de smaak van voeding dan hoe gezond het is. Bovendien
eten zij liever fruit en groenten dan de leerlingen uit de categorie 14,5-16,5 jaar.
39
Tabel 7: % akkoord met de opinies volgens leeftijd; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en leeftijdsgroep, uit de
logistische regressie-analyses met de opinies
Opinies % akkoord O.R. 99% C.I. p
≤12.5 12.5
14.5
14.5 –
16.5 ≥16.5
12.5 –
14.5
14.5 –
16.5 ≥16.5 12.5 –14.5 14.5 –16.5 ≥ 16.5
12.5 –
14.5
14.5 –
16.5 ≥ 16.5
tussendoortjes noodzaak 28,1 36,9 40,8 45,8 1,48 1,78 2,18 1,28-1,72 1,53-2,08 1,88-2,53 <0,001 <0,001 <0,001
neiging vrienden 7,6 10,3 10,5 10,8 1,41 1,44 1,47 1,10-1,80 1,12-1,86 1,15-1,88 <0,001 <0,001 <0,001
kies zelf tussendoortjes 60,4 77,1 86 90 2,23 4,21 6,22 1,91-2,61 3,50-5,06 5,10-7,57 <0,001 <0,001 <0,001
hou van eten op stap 54,7 62,1 71,5 70,8 1,37 2,09 2,02 1,19-1,58 1,80-2,44 1,74-2,35 <0,001 <0,001 <0,001
probeer eten uit media 13,6 13 15 13,7 0,93 1,12 0,99 0,76-1,14 0,91-1,38 0,80-1,21 0,351 0,155 0,861
vetrijk smaakt beter 17,7 20,3 22,7 24,9 1,21 1,36 1,54 1,01-1,45 1,14-1,63 1,30-1,84 0,005 <0,001 <0,001
gezond vult niet 9,2 9,4 11,5 11,3 1,06 1,27 1,20 0,83-1,34 1,0-1,61 0,95-1,52 0,559 0,009 0,047
goed geïnformeerd 74,9 77,1 72,6 71,2 1,11 0,87 0,83 0,94-1,31 0,74-1,02 0,71-0,97 0,094 0,027 0,002
gezond smaakt niet goed 11,2 10,7 13,2 11,9 0,98 1,18 1,00 0,78-1,23 0,95-1,48 0,80-1,25 0,809 0,052 0,999
weinig keuze over eten 23 16,1 14,6 14,6 0,65 0,57 0,56 0,54-0,77 0,47-0,68 0,47-0,68 <0,001 <0,001 <0,001
zorgen om gewicht 28,2 28,3 26,6 28,2 0,97 0,92 0,98 0,83-1,14 0,78-1,08 0,84-1,15 0,664 0,174 0,755
minder suiker beter 13,9 8,8 7 8,4 0,60 0,46 0,54 0,47-0,75 0,36-0,59 0,43-0,68 <0,001 <0,001 <0,001
voedsel ouders lekker 84 85,5 84 85,1 1,12 1,00 1,09 0,92-1,36 0,82-1,21 0,90-1,33 0,14 0,955 0,238
ik kies vetarm 28,8 24,5 21,7 23,4 0,79 0,68 0,73 0,67-0,92 0,58-0,81 0,62-0,86 <0,001 <0,001 <0,001
eten nu belangrijk vr later 64 65,2 61,1 63,7 1,04 0,88 0,97 0,90-1,20 0,76-1,02 0,84-1,13 0,512 0,027 0,617
eet graag eten uit refter 19,2 16,1 10,4 8,3 0,80 0,49 0,39 0,66-0,97 0,39-0,62 0,31-0,49 0,003 <0,001 <0,001
ik kies volkoren 33,8 26,8 23,3 27,5 0,71 0,60 0,73 0,61-0,83 0,51-0,70 0,62-0,85 <0,001 <0,001 <0,001
moeilijk info toe te
passen 28,5 33,4 33,3 34,1 1,26 1,25 1,28 1,08-1,47 1,07-1,47 1,10-1,49 <0,001 <0,001 <0,001
Referentiecategorie: ≤ 12,5 jaar
Resultaten 40
Tabel 7 biedt een overzicht van de resultaten uit de logistische regressie-analyses met de
opinies volgens leeftijd. Hierbij werd omwille van het grote aantal respondenten enkel
de vergelijking gemaakt met de jongste leeftijdsgroep. Toch kunnen aan de hand van de
odds ratios enkele patronen worden vastgesteld: voor de opinies “ik kies zelf mijn
tussendoortjes”, “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”, “een
vetrijk versie van een voedingsmiddel smaakt beter dan de gewone versie” en “ik heb de
neiging te eten wat mijn vrienden eten” geldt dat het aantal leerlingen dat akkoord gaat,
stijgt met de leeftijdsgroep. Wat betreft de uitspraken “ik eet graag het eten dat bereid in
de schoolrefter” en “ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet” is het omgekeerde van
kracht: hierbij hebben de jongere leerlingen meer kans om affirmatief te antwoorden
dan de oudere leerlingen.
Naast deze patronen werd vastgesteld dat in vergelijking met de jongste leeftijdsgroep,
leerlingen van 12,5-14,5 jaar meer kans hebben om akkoord te gaan met de stelling “ik
hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”. Voor jongeren
ouder dan 14,5 jaar is deze kans nog groter. Daarnaast is ook gebleken dat leerlingen
ouder dan 12,5 jaar minder geneigd zijn akkoord te gaan met de uitspraken “producten
met een verminderd suikergehalte smaken beter”, “ik kies voor volkoren producten” en
“ik kies voor vetarme producten”. Deze leerlingen blijken het in vergelijking met de
jongste groep moeilijker te vinden om informatie over gezonde voeding ook zelf te toe
te passen. Tot slot kan uit de tabel worden afgeleid dat de oudste leeftijdsgroep zich
minder goed geïnformeerd voelt over gezonde voeding dan de jongste deelnemers, en
dat 14,5-16,5-jarigen in vergelijking met deze referentiegroep meer van mening zijn dat
gezonde voeding hen niet vult.
c) Opleiding
Voor de variabele „opleiding‟ zijn aparte analyses uitgevoerd: iedere leerling die het
tweede jaar secundair onderwijs nog niet bereikt heeft wordt hierdoor geëxcludeerd.
Vermits 58,4% van de leerlingen uit het BSO ouder is dan 16,5 jaar, werd er tevens
voor geopteerd de variabele „leeftijd‟ op te delen in kleinere categoriën van één jaar,
gaande van 12,5-13,5 jaar tot +18,5 jaar
Resultaten 41
Tabel 8: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen
schalen gemiddelde (sd)
df F p ASO TSO/KSO BSO
Gezond 3,32a (0,49) 3,24
b (0,51) 3,18
b (0,55) 2 9,172 <0,001
Smaak 3,13 (0,83) 3,21 (0,88) 3,17 (0,91) 2 1,475 0,229
Groenten en fruit 3,96a (0,79) 3,83
b (0,86) 3,75
b (0,88) 2 15,928 <0,001
a,b: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters geven
geen significant verschil aan
Tabel 8 geeft twee significante verbanden weer tussen de opleiding van de leerlingen
hun scores op de schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟: leerlingen die beroeps-,
technisch- of kunstonderwijs volgen schatten het eigen eetgedrag minder gezond in dan
hun tegenhangers in het algemeen secundair onderwijs. Bovendien eten ze minder graag
fruit en groenten.
Tabel 9 biedt een overzicht van het verband tussen de opleiding en de opinies van de
jongeren. Hier zijn zowel univariate als multivariate analyses gepresenteerd omwille
van de samenhang tussen de variabelen „opleiding‟ en „leeftijd‟. De univariate analyses
geven het zuivere verband weer tussen de opleiding en de opinies, waar de multivariate
analyses ook rekening houden met de leeftijd en de andere sociodemografische
variabelen en de BMI. Wanneer de univariate met de multivariate analyses met elkaar
worden vergeleken, wordt duidelijk dat er enkele signficante verbanden verdwijnen
(cursief). Niettegenstaande blijven 11 van de 15 signficante relaties behouden.
42
Tabel 9: % akkoord met de opinies volgens opleiding; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en opleiding,uit de
univariate en multivariate logistische regressie-analyses met de opinies
% akkoord
Univariaat Multivariaat Odds Ratio 99% C.I. p-waarde Odds Ratio 99% C.I. p-waarde
ASO TSO BSO TSO BSO TSO BSO TSO BSO TSO BSO TSO BSO TSO BSO
Tussendoortjes
noodzaak 45,0 41,9 40,5 0,88 0,83 0,76-1,03 0,70-0,99 0,036 0,008 0,88 0,80 0,75-1,04 0,65-0,99 0,043 0,006
Neiging
vrienden 8,5 13,4 11,6 1,66 1,41 1,30-2,12 1,06-1,88 <0,001 0,002 1,59 1,22 1,22-2,06 0,88-1,70 <0,001 0,124
kies zelf
tussendoortjes 88,1 87,0 85,2 0,91 0,78 0,72-1,14 0,61-1,01 0,261 0,013 0,89 0,80 0,69-1,14 0,59-1,07 0,211 0,050
hou van eten op
stap met vrienden 72,2 71,7 63,3 0,98 0,67 0,83-1,16 0,55-0,80 0,726 <0,001 0,99 0,71 0,83-1,19 0,57-0,88 0,891 <0,001
probeer voeding
uit de media 13,7 15,1 14,5 1,12 1,07 0,91-1,39 0,83-1,37 0,165 0,497 1,10 0,94 0,87-1,38 0,70-1,26 0,285 0,595
Vetrijk smaakt
beter 21,9 25,4 24,3 1,22 1,15 1,02-1,46 0,93-1,41 0,004 0,084 1,18 1,08 0,97-1,42 0,85-1,38 0,030 0,403
gezond vult mij
niet 8,1 12,0 15,9 1,54 2,13 1,19-1,98 1,63-2,79 <0,001 <0,001 1,41 1,81 1,08-1,85 1,32-2,47 0,001 <0,001
ben goed
geïnformeerd 77,0 72,8 65,5 0,80 0,57 0,67-0,95 0,47-0,69 0,001 <0,001 0,87 0,67 0,72-1,04 0,54-0,84 0,046 <0,001
gezond smaakt
niet goed 8,5 12,6 18,6 1,55 2,44 1,21-1,98 1,89-3,16 <0,001 <0,001 1,35 1,93 1,03-1,76 1,42-2,61 0,004 <0,001
weinig keuze
over eten thuis 13,7 14,2 17,2 1,04 1,31 0,84-1,30 1,03-1,66 0,616 0,004 0,97 1,12 0,77-1,23 0,85-1,48 0,768 0,296
zorgen om
gewicht 27,3 27,2 27,9 0,99 1,03 0,84-1,18 0,85-1,25 0,923 0,693 0,97 0,86 0,80-1,17 0,68-1,09 0,645 0,096
minder suiker
beter 6,0 7,3 11,4 1,24 2,01 0,92-1,68 1,47-2,74 0,065 <0,001 1,17 1,61 0,84-1,61 1,12-2,32 0,225 0,001
ik vind voedsel
ouders lekker 86,7 84,4 80,9 0,83 0,65 0,67-1,03 0,51-0,82 0,024 <0,001 0,88 0,77 0,70-1,11 0,58-1,01 0,167 0,013
ik kies vetarme
versie 21,7 22,6 24,7 1,05 1,19 0,88-1,26 0,97-1,46 0,458 0,033 1,07 1,03 0,88-1,30 0,80-1,31 0,395 0,782
wat ik nu eet
belangrijk vr later 65,8 59,6 61,9 0,77 0,85 0,66-0,90 0,71-1,01 <0,001 0,017 0,84 0,94 0,71-0,99 0,76-1,16 0,006 0,413
eet graag eten van
schoolrefter 10,6 9,7 9,4 0,91 0,88 0,70-1,18 0,65-1,19 0,33 0,274 1,00 0,98 0,75-1,32 0,69-1,39 0,967 0,850
ik kies volkoren
versie 25,3 24,1 27,9 0,94 1,15 0,79-1,12 0,94-1,40 0,341 0,075 0,94 1,02 0,77-1,13 0,81-1,29 0,360 0,835
moeilijk om info
toe te passen 35,1 33,8 31,9 0,95 0,87 0,81-1,11 0,72-1,04 0,362 0,046 0,97 0,84 0,82-1,15 0,68-1,05 0,641 0,044
Referentiecategorie: ASO
Resultaten 43
De resultaten van de multivariate analyses geven een aantal verschillen in opinies weer
tussen leerlingen van zowel TSO/KSO en BSO enerzijds, en deze uit het ASO
(referentiegroep) anderzijds.
Leerlingen uit het TSO of KSO zouden meer de neiging hebben om te eten wat hun
vrienden eten, gaan meer akkoord met de uitspraken “gezonde voedingsmiddelen vullen
me niet”, “gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed” en zijn er tenslotte minder van
overtuigd dat hun huidge voedingsgewoonten belangrijk zijn voor hun toekomstige
gezondheid.
Jongeren die beroepssecundair onderwijs volgen zijn ook meer van mening dat gezonde
voedingsmiddelen hen niet vullen en dat ze bovendien niet goed smaken. Anderzijds
zouden ze producten met verminderd suikergehalte lekkerder vinden dan deelnemers uit
de referentiegroep. Uitspraken waar deze jongeren zich minder goed in kunnen vinden
zijn: “ik ben goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn”, “ik hou van
het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”, en “tussendoortjes zijn
een noodzaak in een gezonde voeding”.
d) beroepstatus van de moeder
De analyses van de socio-demografische eigenschappen met de drie schalen (tabel 10)
geven geen enkel verband aan met het beroep van de moeder.
Tabel 10: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen
schalen gemiddelde (sd)
df F p hoog gem. laag ongekend inactief
Gezond 3,41 (0,50) 3,38 (0,50) 3,35 (0,55) 3,35 (0,57) 3,34 (0,54) 5 1,19 0,313
Smaak 2,89 (0,90) 2,89 (0,90) 2,88 (0,94) 2,88 (0,94) 2,98 (0,91) 5 0,79 0,576
Groenten en
fruit 3,98 (0,81) 3,95 (0,80) 3,94 (0,83) 3,90 (0,87) 3,89 (0,84) 5 0,92 0,558
Uit de analyses met de individuele opinies (tabel 11) komen daarentegen wel enkele
verschillen naar boven: vooral de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet”
wordt anders geëvalueerd door leerlingen waarvan de moeder een hoge sociaal-
economische status geniet (refentiegroep), dan door de andere groepen: jongeren
Resultaten 44
waarvan de moeder economisch inactief is (e.n.a.) of waarvan de SES (sociaal-
economische status) niet gekend is, gaan het meest akkoord met deze stelling, gevolgd
door de leerlingen uit de categorie „lage SES‟. Tussen de referentiegroep en de categorie
„gemiddelde SES‟ werd geen significant verschil gevonden voor deze opinie.
Leerlingen uit deze laatste categorie zijn dan weer minder verlekkerd op de voeding die
ze consumeren wanneer ze op stap zijn met vrienden.
Jongeren waarvan de moeder economisch inactief is of waarvan de SES niet gekend is,
hebben 50% meer kans om akkoord te gaan met de uitspraak dat gezonde voeding niet
goed smaakt. Deze laatste groep is doorgaans ook meer van mening dat producten met
minder suiker beter smaken.
45
Tabel 11: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de moeder; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en
beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies
% akkoord O.R. 99% C.I. p
hoog gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a.
Tussendoortjes
noodzaak 37,2 37,1 37,9 36,4 39,4 0,96 1,04 1,03 1,04 0,81-1,14 0,87-1,23 0,82-1,29 0,86-1,26 0,547 0,595 0,763 0,600
Neiging
vrienden 8,0 9,2 9,7 11,6 10,3 1,10 1,11 1,38 1,15 0,82-1,46 0,83-1,49 0,96-1,99 0,83-1,59 0,400 0,351 0,022 0,274
kies zelf
tussendoortjes 77,0 80,2 77,4 75,0 78,7 1,13 1,03 1,01 0,94 0,92-1,38 0,84-1,26 0,78-1,32 0,74-1,19 0,118 0,733 0,908 0,497
hou van eten op stap
met vrienden 67,3 65,9 62,5 62,4 65,2 0,92 0,84 0,85 0,85 0,78-1,09 0,70-1,0 0,68-1,07 0,70-1,04 0,220 0,010 0,066 0,040
probeer voeding uit
de media 12,6 13,0 14,3 14,3 13,7 1,00 1,03 1,07 0,92 0,79-1,27 0,81-1,32 0,78-1,47 0,70-1,21 0,986 0,760 0,580 0,431
Vetrijk smaakt beter 21,2 21,6 19,6 23,8 21,1 1,02 0,92 1,12 0,94 0,84-1,24 0,75-1,13 0,86-1,46 0,75-1,18 0,774 0,307 0,255 0,474
gezond vult mij niet 7,4 8,9 10,4 14,6 12,5 1,19 1,35 1,80 1,44 0,89-1,60 1,0-1,82 1,26-2,55 1,05-1,98 0,128 0,009 <0,001 0,003
ben goed
geïnformeerd 78,0 76,2 72,8 71,2 73,4 0,96 0,85 0,80 0,92 0,79-1,16 0,70-1,03 0,62-1,02 0,74-1,14 0,540 0,029 0,019 0,310
gezond smaakt niet
goed 8,9 9,1 11,3 15,1 15,3 1,03 1,19 1,50 1,50 0,78-1,36 0,90-1,57 1,07-2,10 1,11-2,02 0,808 0,116 0,002 <0,001
weinig keuze over
eten thuis 16,4 16,3 17,2 20,7 16,5 1,04 1,07 1,27 1,05 0,84-1,30 0,86-1,34 0,96-1,67 0,82-1,35 0,621 0,444 0,031 0,619
zorgen om gewicht 24,6 26,7 29,8 29,1 29,1 1,07 1,17 1,19 1,08 0,89-1,29 0,97-1,42 0,93-1,52 0,87-1,33 0,358 0,034 0,076 0,387
minder suiker beter 8,1 8,1 10,1 13,8 9,5 1,01 1,15 1,48 1,04 0,75-1,35 0,85-1,54 1,04-2,10 0,75-1,45 0,951 0,234 0,004 0,762
ik vind voedsel
ouders lekker 85,5 86,5 85,4 80,3 84,2 1,10 1,05 0,77 0,98 0,87-1,38 0,83-1,33 0,58-1,03 0,76-1,27 0,289 0,591 0,019 0,835
ik kies vetarme
versie 23,7 23,0 25,9 25,0 25,8 0,94 1,05 0,99 1,01 0,78-1,14 0,86-1,28 0,77-1,28 0,81-1,26 0,430 0,519 0,932 0,901
wat ik nu eet
belangrijk vr later 65,7 64,7 63,4 58,6 64,1 0,96 0,93 0,79 0,94 0,81-1,14 0,78-1,10 0,63-0,98 0,77-1,14 0,568 0,268 0,006 0,379
eet graag eten van
schoolrefter 12,9 13,2 14,2 15,6 11,0 1,08 1,12 1,18 0,92 0,84-1,39 0,87-1,45 0,85-1,64 0,68-1,24 0,433 0,258 0,189 0,463
ik kies volkoren
versie 26,6 26,1 30,0 28,7 29,6 0,98 1,13 1,06 1,10 0,81-1,17 0,94-1,37 0,83-1,35 0,90-1,36 0,734 0,087 0,545 0,226
moeilijk om info toe
te passen 32,7 33,0 31,0 32,4 32,8 0,99 0,89 0,97 0,90 0,84-1,18 0,74-1,06 0,77-1,22 0,74-1,10 0,893 0,085 0,729 0,187
Referentiecategorie: hoge beroepsstatus; Afkortingen: ? = werkzaam maar ongekende beroepsstatus; e.n.a.= economisch niet actief
Resultaten 46
e) beroepsstatus van de vader
Tabel 12: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens opleiding;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor opleiding uit de variantie-analyses met de schalen
schalen
X (sd) df F p
hoog gem. laag ongekend inactief
Gezond 3,41a (0,49 3,37
a,b (0,51) 3,36
b (0,53) 3,33
b (0,57) 3,26
b (0,57) 5 4,39 0,001
Smaak 2,91 (0,91) 2,88 (0,91) 2,89 (0,92) 2,86 (0,95) 3,02 (0,96) 5 0,44 0,798
Groenten
en fruit 3,97 (0,81) 3,97 (0,79) 3,93 (0,82) 3,90 (0,85) 3,83 (0,90) 5 0,77 0,825
a,b: verschillende letters geven een verschil in gemiddelden weer, gelijke letters geven geen verschil
weer
Bovenstaande tabel toont aan dat van de drie schalen enkel de schaal „gezond‟
geassocieerd is met de beroepsstatus van de vader. Leerlingen waarvan de vader een
hoge status geniet, schatten de gezondheid van de eigen eetgewoonten beduidend hoger
in dan jongeren waarvan de vader een lage of ongekende beroepsstatus heeft, of
waarvan de vader economisch inactief is.
Uit de analyses van de sociodemografische variabelen met de individuele opinies,
komt slechts één item naar voor dat gerelateerd is aan de beroepsstatus van de vader:
leerlingen uit de groep „gemiddelde SES‟ voelen zich minder goed geïnformeerd over
wat gezonde voedingsmiddelen zijn dan leerlingen uit de referentiegroep. Jongeren uit
de categorie „lage SES‟, „SES ongekend‟ of „economisch inactief‟ vinden dat ze nog
minder goed geïnformeerd zijn.
47
Tabel 13: % akkoord met de opinies volgens beroepsstatus van de vader; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en
beroepsstatus, uit de logistische regressie-analyses met de opinies
% akkoord O.R. 99% C.I. p
hoog gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a. gem laag ? e.n.a.
Tussendoortjes
noodzaak 37,9 38,4 37,3 35,5 38,2 1,02 0,98 0,91 0,95 0,86-1,21 0,84-1,13 0,74-1,12 0,73-1,23 0,748 0,669 0,245 0,590
Neiging
vrienden 8,2 9,7 10,3 10,1 9,4 1,17 1,21 1,08 0,91 0,88-1,56 0,94-1,55 0,77-1,51 0,59-1,40 0,162 0,050 0,577 0,551
kies zelf
tussendoortjes 78,2 78,8 78,5 75,2 76,6 1,06 1,09 0,96 0,83 0,86-1,30 0,91-1,30 0,76-1,22 0,61-1,13 0,489 0,247 0,665 0,111
hou van eten op
stap met vrienden 66,6 66,3 63,1 63,3 63,1 1,02 0,93 0,96 0,84 0,85-1,21 0,80-1,08 0,78-1,18 0,65-1,10 0,789 0,201 0,618 0,092
probeer voeding
uit de media 12,3 11,2 14,4 12,4 16 0,89 1,16 0,96 1,23 0,69-1,15 0,94-1,44 0,71-1,28 0,86-1,74 0,226 0,068 0,694 0,134
Vetrijk smaakt
beter 21 22 20,3 21,9 23,5 1,09 1,01 1,05 1,09 0,89-1,33 0,85-1,21 0,83-1,34 0,81-1,47 0,276 0,851 0,576 0,471
gezond vult mij
niet 8,5 9,1 10,2 11,8 15,3 1,06 1,12 1,17 1,41 0,79-1,41 0,88-1,44 0,85-1,62 0,97-2,06 0,627 0,230 0,201 0,017
ben goed
geïnformeerd 79,2 75,3 72,4 70,9 70,8 0,81 0,73 0,70 0,73 0,67-0,99 0,61-0,86 0,56-0,88 0,55-0,97 0,006 <0,001 <0,001 0,004
gezond smaakt
niet goed 9,9 8,8 12,3 13,2 17,7 0,87 1,18 1,12 1,32 0,66-1,16 0,94-1,50 0,82-1,52 0,93-1,89 0,220 0,065 0,358 0,043
weinig keuze
over eten thuis 16,8 16,4 17,4 18,1 19,2 0,97 1,01 0,98 1,15 0,78-1,21 0,84-1,23 0,75-1,26 0,83-1,58 0,732 0,859 0,801 0,277
zorgen om
gewicht 26,2 26,6 27,9 27 30,5 0,95 0,95 0,91 1,00 0,79-1,15 0,81-1,12 0,72-1,13 0,75-1,32 0,478 0,421 0,257 0,965
minder suiker
beter 8,5 7,8 9,6 11,9 12,8 0,88 1,01 1,12 1,25 0,65-1,19 0,78-1,30 0,81-1,54 0,84-1,86 0,255 0,917 0,379 0,146
ik vind voedsel
ouders lekker 86,5 85,4 84,6 82,6 83,1 0,90 0,88 0,86 0,85 0,71-1,14 0,71-1,07 0,65-1,12 0,60-1,19 0,253 0,094 0,135 0,211
ik kies vetarme
versie 23,8 24,1 24,1 24,6 27,6 0,98 0,92 0,94 1,04 0,80-1,19 0,78-1,09 0,74-1,18 0,78-1,38 0,752 0,218 0,461 0,757
wat ik nu eet
belangrijk vr later 66,2 64,4 62,9 60,6 64,9 0,92 0,86 0,83 0,95 0,77-1,09 0,74-1,0 0,68-1,02 0,73-1,23 0,199 0,012 0,018 0,576
eet graag eten
van schoolrefter 12,9 13 13,5 14,7 12,9 0,99 1,00 1,06 1,06 0,76-1,28 0,80-1,25 0,79-1,42 0,72-1,58 0,921 0,956 0,631 0,695
ik kies volkoren
versie 27,8 26,2 28,6 28,6 31,1 0,88 0,94 0,93 1,01 0,73-1,06 0,80-1,10 0,75-1,16 0,77-1,34 0,079 0,305 0,422 0,894
moeilijk om info
toe te passen 31,9 32,6 31,8 31,4 38,1 1,03 1,01 0,98 1,26 0,87-1,23 0,87-1,18 0,80-1,21 0,97-1,63 0,621 0,826 0,838 0,023
Referentiecategorie: hoge beroepsstatus; Afkortingen: ?= werkzaam maar ongekende beroepsstatus, e.n.a.= economisch niet actief
Resultaten 48
f) gezinsstructuur
Tabel 14: gemiddelde scores (en standaarddeviatie) op de schalen volgens gezinsstructuur;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor gezinsstructuur uit de variantie-analyses met de schalen
schalen X (sd)
df F p twee ouders één ouders andere
Gezond 3,38a (0,52) 3,29
b (0,53) 3,32
a,b (0,69) 3 5,80 0,001
Smaak 2,89 (0,91) 2,95 (0,95) 3,10 (1,06) 3 3,23 0,020
Groenten en fruit 3,96 (0,81) 3,88 (0,85) 3,73 (1,03) 3 4,79 0,021
abc: verschillende letters geven een significant verschil in gemiddelden weer, gelijke letters duiden
op geen significant verschil
Uit de variantie-analyses van de socio-demografische variabelen met de drie schalen
(tabel 14), werd enkel voor de schaal „gezond‟ een verband gevonden met de
gezinsstructuur: jongeren waarvan beide ouders thuis wonen schatten de gezondheid
van hun eetgewoonten beter in dan zij die bij één van de ouders inwonen.
Tabel 15 toont aan dat jongeren die bij één ouder inwonen zich meer kunnen vinden in
de uitspraak “producten met verminderd suikergehalte smaken beter”, en gaan
doorgaans méér akkoord met de stelling “gezonde voeding smaakt niet goed” dan zij die
bij beide ouders inwonen (referentiegroep).
Leerlingen die bij hun grootouder(s), in een opvangtehuis of ergens anders wonen,
vinden producten met minder suiker eveneens lekkerder dan de referentiegroep.
Daarnaast gaan ze doorgaans meer akkoord met de stellingen “ik heb de neiging te eten
wat mijn vrienden eten” en “ik eet graag het eten dat bereid is in de schoolrefter”. Tot
slot geven deze jongeren minder te kennen dat ze het eten dat hun ouders voor hen
klaarmaken lekker vinden.
Resultaten 49
Tabel 15: % akkoord met de opinies volgens de gezinsstructuur; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie en gezinsstructuur, uit de logistische
regressie-analyses met de opinies
Opinies % akkoord Odds Ratio 99% C.I. p-waarde
2 1 ander 1
ande
r 1 ander 1 ander
Tussendoortjes
noodzaak 38,1 36,7 38,1 0,91 0,99 0,78-1,07 0,66-1,49 0,144 0,950
Neiging vrienden 9,2 11,1 17,6 1,18 1,85 0,92-1,50 1,09-3,14 0,088 0,003
kies zelf
tussendoortjes 78,5 79,1 74,2 0,99 0,82 0,82-1,20 0,51-1,32 0,882 0,280
hou van eten op
stap met vrienden 64,8 64 63,4 0,96 1,03 0,82-1,13 0,68-1,55 0,501 0,868
probeer voeding
uit de media 13,5 14,3 13,9 0,95 0,90 0,76-1,18 0,51-1,60 0,533 0,643
Vetrijk smaakt
beter 20,5 23,7 21,9 1,18 1,06 0,99-1,42 0,65-1,72 0,018 0,758
gezond vult mij
niet 9,7 12,3 14,7 1,20 1,36 0,95-1,52 0,77-2,37 0,048 0,163
ben goed
geïnformeerd 74,8 72,2 61,5 0,92 0,63 0,78-1,09 0,42-0,94 0,213 0,003
gezond smaakt
niet goed 10,5 13,8 20,9 1,27 1,81 1,01-1,59 1,10-2,97 0,007 0,002
weinig keuze over
eten thuis 17,2 16,4 19,1 0,95 1,04 0,77-1,17 0,63-1,72 0,513 0,825
zorgen om
gewicht 26,9 31,6 32,4 1,18 1,13 1,0-1,39 0,73-1,74 0,012 0,477
minder suiker
beter 8,7 11,8 15,6 1,34 1,60 1,05-1,71 0,92-2,80 0,002 0,028
ik vind voedsel
ouders lekker 85,5 83,3 75,3 0,86 0,57 0,70-1,06 0,36-0,90 0,064 0,002
ik kies vetarme
versie 24,6 25 30,2 0,97 1,16 0,81-1,15 0,75-1,80 0,618 0,369
wat ik nu eet
belangrijk vr later 64,8 60,7 63,9 0,86 0,99 0,74-1,01 0,66-1,49 0,014 0,941
eet graag eten van
schoolrefter 13,2 12,6 21,1 0,96 1,67 0,76-1,22 1,01-2,75 0,655 0,008
ik kies volkoren
versie 28,3 28,3 28,2 0,99 0,88 0,83-1,17 0,56-1,37 0,849 0,447
moeilijk om info
toe te passen 32,4 33,4 31,5 1,03 0,93 0,88-1,21 0,61-1,42 0,657 0,659
Referentiecategorie: jongeren uit een gezin met twee ouders
Resultaten 50
g) taal
De taal die thuis gesproken blijkt niet geassocieerd te zijn met de scores van de
leerlingen op de drie schalen (tabel 16), maar vertoont wel een verband met enkele
opinies (tabel 17).
Tabel 16: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de gesproken taal thuis;
vrijheidsgraden (df), F- en p-waarden voor de taal uit de variantie-analyses met de schalen
schalen X (sd)
df F p Nederlands (ook) andere taal
Gezond 3,36 (0,52) 3,37 (0,57) 2 1,99 0,137
Smaak 2,90 (0,92) 2,94 (0,99) 2 0,46 0,593
Groenten en fruit 3,94 (0,81) 3,93 (0,86) 2 2,75 0,630
Tabel 17: % akkoord met de opinies volgens de gesproken taal; Odds Ratio (OR),
betrouwbaarheidsinterval (99% C.I.) en p-waarden per opinie uit de logistische regressie-analyses
met de opinies
opinies % akkoord
OR 99% C.I. p Nl. ander
tussendoortjes noodzaak 37,8 37,7 0,97 0,84-1,11 0,529
neiging vrienden 9,3 11,5 1,21 0,98-1,50 0,023
kies zelf tussendoortjes 78,6 74,2 0,77 0,65-0,90 <0,001
hou van eten op stap 64,3 65,4 1,10 0,95-1,27 0,084
probeer eten uit media 12,8 17,6 1,41 1,18-1,69 <0,001
vetrijk smaakt beter 21,0 22,6 1,10 0,93-1,29 0,149
gezond vult niet 9,2 14,7 1,58 1,29-1,92 <0,001
goed geïnformeerd 74,6 72,1 0,96 0,83-1,12 0,486
gezond smaakt niet goed 10,1 17,9 1,76 1,46-2,13 <0,001
weinig keuze over eten 17,0 18,5 1,08 0,91-1,29 0,236
zorgen om gewicht 26,6 33,1 1,26 1,09-1,46 <0,001
minder suiker beter 8,6 14,1 1,60 1,31-1,97 <0,001
voedsel ouders lekker 85,0 83,9 0,98 0,82-1,18 0,788
ik kies vetarm 23,2 31,5 1,45 1,25-1,68 <0,001
eten nu belangrijk vr later 63,1 65,7 1,14 0,99-1,32 0,016
eet graag eten uit refter 13,6 13,3 0,98 0,80-1,21 0,835
ik kies volkoren 26,6 34,2 1,39 1,20-1,61 <0,001
moeilijk info toe te passen 31,5 35,3 1,16 1,01-1,34 0,008
Referentiecategorie: Nederlandstaligen
Resultaten 51
In vergelijking met de Nederlandstaligen gaan anderstaligen doorgaans méér akkoord
met de stellingen “gezonde voeding smaakt niet goed”, “gezonde voeding vult me niet”,
“ik probeer graag voedingsmiddelen uit de media” en “ik vind het moeilijk om
informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”. Anderzijds zouden deze
leerlingen meer voor vetarme of volkoren producten kiezen, en maken ze zich meer
zorgen om wat ze eten omdat ze niet in gewicht willen toenemen. Tot slot kiezen
Nederlandstalige adolescenten hun tussendoortjes vaker zelf dan zij die (ook) een
andere taal spreken.
h) BMI
Tabel 18: gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de schalen volgens de BMI; vrijheidsgraden
(df), F- en p-waarden voor de BMI uit de variantie-analyses met de schalen
schalen
X (sd)
df F p ondergewicht
normaal
gewicht overgewicht
Gezond 3,41 (0,58) 3,38 (0,52) 3,29 (0,56) 2 2,01 0,111
Smaak 2,85 (0,99) 2,92 (0,92) 2,83 (0,91) 2 6,70 <0,001
Groenten en fruit 3,89 (0,89) 3,94 (0,81) 3,94 (0,83) 2 5,45 <0,001
De variantieanalyse van de socio-demografische factoren met de schalen „smaak‟ en
„groenten en fruit‟ geeft voor beide schalen een significante relatie weer met de
variabele „BMI‟ (tabel 18). De Scheffe-test toonde echter geen significante verschillen.
Tabel 19 geeft de verschillen in opinies weer tussen leerlingen met een normaal gewicht
(referentiegroep) en deze met onder- of overgewicht. Op enkele items scoren leerlingen
met overgewicht beduidend hoger: zij maken zich in de eerste plaats meer zorgen om
hun gewicht en blijken meer van mening te zijn dat producten met verminderd
suikergehalte beter smaken. Daarnaast zijn ze ook meer geneigd om voor een vetarme
of volkoren versie van een product te kiezen, en vinden ze het moeilijk om informatie
rond gezonde voeding zelf toe te passen. Een minder sterk verband werd gevonden voor
de opinie “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”: ook hier scoren jongeren
met overgewicht hoger dan hun medeleerlingen met een normaal gewicht.
Resultaten 52
In vergelijking met de referentiegroep houden deze jongeren niet zoveel van de voeding
die ze consumeren wanneer ze op stap zijn met vrienden.
Jongeren met ondergewicht maken zich minder zorgen over hun gewicht en zijn niet
zozeer van mening dat hun huidige eetpatroon belangrijk is voor later. Zij geven ook
meer te kennen dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen.
Tabel 19: % akkoord met de opinies volgens de BMI; Odds Ratio (OR), betrouwbaarheidsinterval
(99% C.I.) en p-waarden per opinie en BMI, uit de logistische regressie-analyses met de opinies
Opinies % akkoord Odds Ratio 99% C.I. p-waarde
onder norm over onder over onder over onder over
Tussendoortjes
noodzaak 36.1 38.3 34.3 0,98 0,86 0,74-1,28 0,72-1,02 0,83 0,025
Neiging
vrienden 7.4 9.3 12.3 0,82 1,30 0,50-1,33 1,01-1,68 0,285 0,008
kies zelf
tussendoortjes 73.5 78.8 74.8 0,88 0,83 0,65-1,20 0,68-1,01 0,294 0,013
hou van eten op
stap met
vrienden
63.0 65.4 59.8 1,00 0,80 0,76-1,31 0,67-0,94 0,996 <0,001
probeer voeding
uit de media 11.9 13.8 14.4 0,84 1,01 0,57-1,26 0,80-1,27 0,267 0,957
Vetrijk smaakt
beter 23,6 10,9 20,5 1,29 0,91 0,95-1,76 0,74-1,11 0,033 0,21
gezond vult mij
niet 12.6 9.8 10.8 1,50 0,95 1,01-2,23 0,73-1,24 0,008 0,632
ben goed
geïnformeerd 74.4 74.8 72.4 0,94 0,95 0,70-1,27 0,79-1,14 0,588 0,454
gezond smaakt
niet goed 13,1 10,9 14,3 1,43 1,11 0,97-2,12 0,88-1,42 0,019 0,25
weinig keuze
over eten thuis 18.9 16.6 18.6 1,13 1,10 0,81-1,57 0,89-1,36 0,362 0,258
zorgen om
gewicht 18.4 25.9 44.3 0,60 2,38 0,43-0,83 2,01-2,82 <0,001 <0,001
minder suiker
beter 8,6 8,9 15,1 0,90 1,68 0,56-1,42 1,32-2,14 0,537 <0,001
ik vind voedsel
ouders lekker 83.8 58.1 84.2 0,88 0,99 0,62-1,26 0,79-1,24 0,36 0,896
ik kies vetarme
versie 19.7 23.5 32.7 0,74 1,59 0,53-1,02 1,33-1,90 0,017 <0,001
wat ik nu eet
belangrijk vr
later
58.1 63.9 65.7 0,74 1,14 0,57-0,97 0,96-1,35 0,004 0,056
eet graag eten
van schoolrefter 17.2 13.2 14.3 1,21 1,08 0,84-1,75 0,84-1,38 0,172 0,447
ik kies volkoren
versie 28.4 27.4 33.9 0,97 1,36 0,72-1,29 1,14-1,62 0,755 <0,001
moeilijk om info
toe te passen 28.6 31.7 37.6 0,89 1,30 0,66-1,18 1,10-1,54 0,282 <0,001
Referentiecategorie: jongeren met een normaal gewicht
Resultaten 53
3.3.2. Verband tussen opinies over voeding en het eetgedrag van de jongeren.
3.3.2.1. Univariate analyses: enkelvoudige regressie
Tabel 20 geeft een overzicht van alle univariate verbanden tussen de opinies/schalen en
de indices. Hieruit blijkt dat slechts 12 van de 63 onderzochte relaties niet significant
zijn. De index „overbodige voedingsmiddelen‟ vertoont de meeste signficante relaties
met de opinies/schalen, gevolgd door de vezelindex en de calciumindex.
3.3.2.2. Multivariate analyses: meervoudige regressie
In multivariate analyses blijven in totaal nog 45% van de significante resultaten uit de
vorige stap over. In regressie-analyses met de vezelindex (R2= 0,233; N= 8661) en de
calciumindex (R2= 0,046; N= 8466) worden nu bij beide indices slechts 4 verbanden
teruggevonden, terwijl de index „overbodige voedingsmiddelen‟ (R2= 0,120; N=9182)
nog 15 associaties vertoont.
Voor de finale stap werden de overgebleven opinies/schalen samen met alle relevante
socio-demografische variabelen en/of het BMI nogmaals opgenomen in drie
multivariate regressie-analyses (tabel 19).
Voor de selectie van deze sociodemografische eigenschappen en/of BMI werd zowel
beroep gedaan op de literatuur als op eigen analyses. Het verband tussen de
eetgewoonten van jongeren en hun geslacht (Ambrosini et al., 2009; Riediger et al.,
2007, Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell, 2009; von Bothmer &
Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005), leeftijd (Riediger et al., 2007; Larson, Neumark-
Sztainer, Hannan en Story, 2007) en sociaal-economische status van de ouders (Giskes,
Turell, Patterson & Newman, 2002; Vereecken, Inchley, Subramanian, Hublet & Maes,
2005; Richter, Vereecken, Boyce, Maes, Gabhainn & Currie, 2009; Vereecken, Legiest,
De Bourdeaudhuij & Maes, 2009; Xie, Gilliland, Yu-Fen Li & Rockett, 2002) is in de
literatuur reeds uitgebreid beschreven. Deze variabelen zijn telkens opgenomen in de
analyses. Voor de selectie van de andere socio-demografische variabelen/BMI werd het
verband onderzocht tussen deze variabelen en de eetgewoonten, door middel van
eenzelfde trapsgewijze methode: eerst werd het univariaat verband met de vezel- en
Resultaten 54
calciumindex en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ onderzocht door middel van
univariate variantie-analyses; vervolgens werden de overgebleven variabelen
opgenomen in multivariate variantie-analyses. Variabelen die na deze filtering zowel
met de eetgewoonten als de overgebleven opinies/schalen geassocieerd zijn (tabel 19) ,
worden eveneens opgenomen in de finale meervoudige regressie-analyse.
Tabel 20: socio-demografishe variabelen die voor de vezel-, calcium- en index ‘overbodige
voedingsmiddelen’ worden opgenomen in een meervoudige regressie-analyse
vezels calcium
overbodige
voedingsmiddelen
literatuur - geslacht
- leeftijd
- SES moeder
- SES vader
- geslacht
- leeftijd
- SES moeder
- SES vader
- geslacht
- leeftijd
- SES moeder
- SES vader
analyses - opleiding
- gezinsstructuur
- opleiding
- taal
- opleiding
Dit leidde tot volgende resultaten:
De vezelindex (R2=0,241; N=9801) is positief geassocieerd met de schalen „gezond‟ en
„groenten en fruit‟. Dit betekent dat jongeren die hun eetgewoonten gezond inschatten
of graag groenten en fruit eten, doorgaans ook meer vezelrijke voeding eten. Leerlingen
die de smaak van voeding belangijker vinden dan hoe gezond het is, eten daarentegen
minder vezelrijke voeding, evenals de jongeren die hun tussendoortjes zelf kiezen.
Wat de inname van calciumrijke voeding (R2= 0,057,; N= 9616) betreft, werd
eveneens een positief verband gevonden met de schalen „gezond‟ en „groenten en fruit‟.
Daarnaast zouden leerlingen die graag voedingsmiddelen uit de media proberen, en
leerlingen die voor volkoren versies kiezen, ook meer calciumrijke voeding eten.
Resultaten 55
Tot slot werd ook het verband nagegaan met de index ‘overbodige voedingsmiddelen’
(R2= 0,136; N=9247).
Deze index geeft een beeld van de consumptie van gesuikerde of light frisdranken,
chips, frieten, koek en snoep.
Slechts één opinie - “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet” - bleek na uitzuivering
voor de socio-demografische variabelen niet meer geassocieerd te zijn met de index
„overbodige voedingsmiddelen‟.
Opinies die hun positief verband blijven behouden zijn: “ik kies zelf mijn tussen–
doortjes”, “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”, “ik probeer graag
voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien”, “vetrijke voeding smaakt beter”,
“de smaak van voeding is voor mij belangrijker dan hoe gezond het is” (smaak-schaal),
“gezonde voeding smaakt niet goed”, “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde
voeding” en “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden”.
Hierbij hangt een hoge score samen met een hoge consumptie van overbodige
voedings–middelen zoals frisdranken, chips, frieten, koek en snoep.
Opinies/schalen die omgekeerd geassocieerd zijn met consumptie van deze
voedingsmiddelen zijn de schaal „gezond‟, en de uitspraken “ik maak me zorgen over
wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen” en “als ik een volkoren versie van een
product kan kiezen, dan doe ik dat ook”. Daarnaast bleekt ook de schaal „groenten en
fruit‟ en de stelling “wat ik nu eet zal een belangrijke invloed hebben op mijn
toekomstige gezondheid” omgekeerd gecorreleerd te zijn met de index „overbodige
voedingsmiddelen‟.
56
Tabel 21: enkelvoudige regressie-analyses van de opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index ‘overbodige voedingsmiddelen’
Opinies vezels calcium overbodige voedingsmiddelen
B SE β p B SE β p B SE β p
gezond 0,48 0,01 0,32 <0,001 0,35 0,02 0,18 <0,001 -0,31 0,02 -0,20 <0,001
smaak -0,17 0,01 -0,20 <0,001 -0,09 0,01 -0,08 <0,001 0,22 0,01 0,24 <0,001
groenten en fruit 0,43 0,01 0,44 <0,001 0,20 0,01 0,16 <0,001 -0,19 0,01 -0,19 <0,001
tussendoortjes noodzaak 0,02 0,02 0,01 0,257 0,03 0,02 0,01 0,206 0,16 0,02 0,09 <0,001
neiging vrienden -0,07 0,03 -0,03 0,006 0,06 0,04 0,02 0,106 0,25 0,03 0,09 <0,001
kies zelf tussendoortjes -0,13 0,02 -0,07 <0,001 -0,10 0,03 -0,04 <0,001 0,26 0,02 0,12 <0,001
hou van eten op stap -0,06 0,02 -0,04 <0,001 0,05 0,02 0,02 0,036 0,19 0,02 0,11 <0,001
probeer eten uit media 0,05 0,02 0,02 0,029 0,17 0,03 0,06 <0,001 0,19 0,02 0,08 <0,001
vetrijk smaakt beter -0,17 0,02 -0,09 <0,001 -0,04 0,03 -0,01 0,164 0,29 0,02 0,14 <0,001
gezond vult niet -0,28 0,03 -0,11 <0,001 -0,09 0,04 -0,03 0,009 0,33 0,03 0,12 <0,001
goed geïnformeerd 0,20 0,02 0,11 <0,001 0,16 0,02 0,07 <0,001 -0,19 0,02 -0,10 <0,001
gezond smaakt niet goed -0,31 0,02 -0,13 <0,001 -0,11 0,03 -0,03 0,001 0,36 0,03 0,14 <0,001
weinig keuze over eten -0,03 0,02 -0,02 0,112 0,08 0,03 0,03 0,003 0,01 0,02 0,00 0,776
zorgen om gewicht 0,07 0,02 0,04 <0,001 -0,01 0,02 -0,01 0,565 -0,12 0,02 -0,07 <0,001
minder suiker beter 0,05 0,03 0,02 0,052 0,16 0,04 0,05 <0,001 0,01 0,03 0,00 0,876
voedsel ouders lekker 0,22 0,02 0,10 <0,001 0,11 0,03 0,04 <0,001 -0,11 0,02 -0,05 <0,001
ik kies vetarm 0,16 0,02 0,09 <0,001 0,12 0,02 0,05 <0,001 -0,17 0,02 -0,08 <0,001
eten nu belangrijk vr later 0,19 0,02 0,11 <0,001 0,14 0,02 0,06 <0,001 -0,15 0,02 -0,09 <0,001
eet graag eten uit refter 0,11 0,02 0,05 <0,001 0,13 0,03 0,04 <0,001 0,03 0,03 0,01 0,336
ik kies volkoren 0,23 0,02 0,13 <0,001 0,21 0,02 0,09 <0,001 -0,22 0,02 -0,12 <0,001
moeilijk info toe te passen -0,12 0,02 -0,07 <0,001 -0,09 0,02 -0,04 <0,001 0,11 0,02 0,06 <0,001
57
Tabel 22: meervoudige regressie-analyses van de multivariaat significante opinies/schalen met de vezel-, calcium- en index ‘overbodige voedingsmiddelen’,
uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische eigenschappen en/of BMI
Opinies vezels calcium overbodige voedingsmiddelen
B SE β p B SE β p B SE β p
gezond 0,25 0,02 0,17 <0,001 0,24 0,02 0,12 <0,001 -0,17 0,02 -0,10 <0,001
smaak -0,03 0,01 -0,04 <0,001 0,12 0,01 0,13 <0,001
groenten en fruit 0,34 0,01 0,35 <0,001 0,13 0,01 0,10 <0,001 -0,06 0,01 -0,05 <0,001
tussendoortjes noodzaak 0,11 0,02 0,06 <0,001
neiging vrienden 0,13 0,03 0,04 <0,001
kies zelf tussendoortjes -0,06 0,02 -0,03 <0,001 0,16 0,02 0,08 <0,001
hou van eten op stap 0,10 0,02 0,06 <0,001
probeer eten uit media 0,12 0,03 0,04 <0,001 0,13 0,02 0,05 <0,001
vetrijk smaakt beter 0,12 0,02 0,06 <0,001
gezond vult niet 0,07 0,03 0,02 0,020
goed geïnformeerd -0,07 0,02 -0,03 0,001
gezond smaakt niet goed 0,10 0,03 0,04 <0,001
weinig keuze over eten
zorgen om gewicht -0,09 0,02 -0,05 <0,001
minder suiker beter
voedsel ouders lekker
ik kies vetarm
eten nu belangrijk vr later -0,06 0,02 -0,03 0,001
eet graag eten uit refter
ik kies volkoren 0,10 0,02 0,04 <0,001 -0,10 0,02 -0,05 <0,001
moeilijk info toe te passen
Resultaten 58
3.3.2.3. Bijkomende analyse: de schaal ‘gezond’
Omwille van de inhoudelijke overlap tussen de schaal „gezond‟ en de (al dan niet
gezonde) eetgewoonten van de jongeren, werd deze schaal in aparte analyses
geëxploreerd. Op die manier kan worden nagegaan in welke mate deze schaal de andere
resultaten beïnvloedt.
Vooreerst werd het verband tussen de items van de schaal „gezond‟ en de eetgewoonten
van de jongeren in aparte univariate analyses onderzocht. Dit leidde tot een sterk
significant verband (p<0,001) voor ieder item.
Vervolgens werden deze items samen met de andere opinies apart opgenomen (i.p.v. als
schaal) in drie multivariate analyses met de vezel- en calciumindex, en de index
„overbodige voedingsmiddelen‟. Hierdoor verdwenen in totaal vijf significante
verbanden met de gezond-items: de opinie “het eten dat ik eet als ik op stap ben met
mijn vrienden is gezond” blijkt nu niet meer significant te zijn voor de drie indices.
Daarnaast is de uitspraak “het eten dat ik thuis eet is gezond” niet meer geassocieerd
met de calciumindex en het verband tussen de opinie “de lunch die ik „smiddag op
school eet is gezond” en de index „overbodige voedingsmiddelen‟ blijkt nu eveneens
niet meer significant te zijn.
Tot slot werd ook geëxploreerd of er wijzigingen tot stand komen wanneer de schaal
„gezond‟ volledig wordt weggelaten. Dit leidde echter tot vergelijkbare resultaten.
3.3.2.4. Bijkomende analyses: het verband tussen de opinies over voeding en het
eetgedrag volgens geslacht en leeftijd
Uit voorgaande resultaten is reeds gebleken dat de variabelen geslacht en leeftijd het
sterkst geassocieerd zijn met de opinies. Daarnaast heeft onderzoek reeds aangetoond
dat er een verband bestaat tussen de eetgewoonten van jongeren en hun geslacht
(Ambrosini et al., 2009; Riediger et al., 2007; Wardle et al., 2004; Morse & Driskell,
2009; von Bothmer & Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005), en de eetgewoonten en de
Resultaten 59
leeftijd (Riediger et al., 2007; Larson, Neumark-Sztainer, Hannan en Story, 2007).
Daarom wordt het verband tussen de opinies en het eetgedrag hier nogmaals
geëxploreerd, volgens geslacht en leeftijd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee
leeftijdsgroepen: < 14,5 jaar en ≥ 14,5 jaar. Zo ontstaan vier groepen: jonge meisjes en
jonge jongens (< 14,5 jaar), en oudere meisjes en oudere jongens (≥ 14,5 jaar).
a) Vezelindex
Tabel 23: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd van de multivariaat significante
opinies/schalen met de vezelindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische
eigenschappen
JONGENS MEISJES
< 14,5 jaar Jonge jongens Jonge meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond 0,25 0,03 0,17 <0,001 0,24 0,03 0,17 <0,001
Smaak
Groenten en fruit 0,33 0,02 0,34 <0,001 0,31 0,02 0,32 <0,001
Neiging vrienden -0,12 0,05 -0,05 0,009
Gezond vult niet -0,17 0,05 -0,06 0,001
Eten nu belangrijk vr later 0,08 0,03 0,05 0,004
Ik kies volkoren
Moeilijk info toe te passen -0,08 0,03 -0,05 0,009
≥ 14,5 jaar Oudere jongens Oudere meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond 0,27 0,03 0,17 <0,001 0,2 0,03 0,13 <0,001
Smaak -0,06 0,02 -0,06 0,001
Groenten en fruit 0,35 0,02 0,36 <0,001 0,39 0,02 0,39 <0,001
Neiging vrienden
Gezond vult niet
Eten nu belangrijk vr later
Ik kies volkoren 0,09 0,03 0,05 0,005
Moeilijk info toe te passen
Uit voorgaande meervoudige regressie-analyse met de vezelindex (tabel 22) werd een
verband gevonden tussen de vezelindex en de schalen „gezond‟, „smaak‟ en „groenten
Resultaten 60
en fruit‟, alsook de opinie “ik kies zelf mijn tussendoortjes. Wanneer het verband tussen
de opinies over voeding en de vezelindex apart wordt onderzocht voor geslacht en
leeftijd, valt op dat de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes” nu niet meer
geassocieerd blijkt te zijn met de vezelindex. Het negatief verband tussen de schaal
„smaak‟ en de vezelindex wordt nu enkel teruggevonden bij jongens ouder dan 14,5
jaar. De andere schalen, „gezond‟ en „groeten en fruit‟ behouden hun significantie voor
de vier groepen. Daarnaast komen uit de analyses voor de meisjes enkele nieuwe
associaties met de vezelindex naar boven boven : de uitspraken “gezonde
voedingsmiddelen vullen me niet”, “ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten”
en “ik vind het moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”
vertonen een negatief verband voor meisjes jonger dan 14,5 jaar. “wat ik nu eet is
belangrijk voor mijn toekomstige gezondheid” is in deze groep positief geassocieerd
met de vezelindex. Uit de analyses voor meisjes ouder dan 14,5 jaar kwam tot slot nog
één positieve associatie naar boven tussen de vezelindex en de uitspraak “wanneer ik
kan kiezen tussen een volkoren versie van een product en een gewone versie, kies ik de
volkoren versie”.
b) Calciumindex
De resultaten uit de voorgaande analyse die het verband tussen de opinies en de
calciumindex onderzocht (tabel 21) gaven vier signficante verbanden weer: de schalen
„gezond‟ en „smaak‟ en de uitspraken “ik probeer graag voedingsmiddelen uit de
media” en “ik kies voor volkoren producten” bleken allen positief geassocieerd te zijn
met de calciumindex. Wanneer dezelfde analyses werden uitgevoerd volgens geslacht
en leeftijd (tabel 23), werd het verband tussen de opinie “ik kies voor volkoren
producten” en de calciumindex niet meer teruggevonden. De schalen „gezond‟ en
„groenten en fruit‟ behouden hun significantie in de vier groepen, terwijl het verband
tussen de uitspraak “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb
gezien” nu enkel wordt teruggevonden voor jongens jonger dan 14,5 jaar. Daarnaast
komt in de groep „oudere jongens‟ nog één nieuwe associatie met de calciumindex naar
boven: de schaal „smaak‟ blijkt in deze groep negatief gecorreleerd te zijn met de
calciuminname.
Resultaten 61
Tabel 24: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante
opinies/schalen met de calciumindex, uitgezuiverd voor de relevante sociodemografische
eigenschappen
JONGENS MEISJES
< 14,5 jaar Jonge jongens Jonge meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond 0,26 0,05 0,13 <0,001 0,22 0,04 0,11 <0,001
Smaak
Groenten en fruit 0,13 0,03 0,10 <0,001 0,11 0,03 0,08 <0,001
probeer voeding uit media 0,23 0,07 0,07 <0,001
≥ 14,5 jaar Oudere jongens Oudere meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond 0,32 0,04 0,16 <0,001 0,20 0,04 0,10 <0,001
Smaak -0,07 0,02 -0,06 0,006
Groenten en fruit 0,14 0,03 0,12 <0,001 0,18 0,03 0,15 <0,001
Probeer voeding uit media
c) Index „overbodige voedingsmiddelen‟
Uit tabel 21 kan worden afgeleid dat de meeste opinies geassocieerd zijn met de index
„overbodige voedingsmiddelen‟. Opinies die géén verband vertonen zijn: “gezonde
voedingsmiddelen vullen me niet”, “producten met verminderd suikergehalte smaken
beter”, “ik vind het voedsel dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker”, “ik kies voor
vetarme producten”, “ik eet graag het eten uit de schoolrefter” en “ik vind het moeilijk
om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”.
Uit dezelfde analyses die apart zijn uitgevoerd volgens geslacht en leeftijd, bleek één
van deze opinies toch geassocieerd te zijn met de index „overbodige voedingsmiddelen‟:
de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen me niet” vertoont een positief verband
met de uitkomstvariabele voor meisjes die ouder zijn dan 14,5 jaar.
Schalen/opinies die voor de vier groepen hun verband met de index „overbodige
voedingsmiddelen‟ blijven behouden zijn de schalen „gezond‟ en „smaak‟, en de
uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes”.
Resultaten 62
Naast deze relaties werden in de groep „oudere meisjes‟ de meeste associaties met de
index „overbodige voedingsmiddelen‟ teruggevonden, gevolgd door de groep „jonge
meisjes‟. De opinies “ik maak me zorgen om wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil
toenemen”, “wat ik nu eet heeft een belangrijk invloed op mijn toekomstige
gezondheid” en “ik kies voor volkoren producten” vertonen enkel in de groep „oudere
meisjes‟ een (negatief) verband. De opinies “vetrijke voedingsmiddelen smaken beter
dan een gewone” en “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met
vrienden” zijn zowel bij oudere meisjes als jonge jongens geassocieerd met de index
„overbodige voedingsmiddelen‟.
In de groep „jonge meisjes‟ bleek de uitspraak “ik kies zelf mijn tussendoortjes” positief
gerelateerd te zijn aan de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Dit verband werd niet
teruggevonden in de andere groepen. Daarnaast kwam in deze groep eveneens een
positief verband naar boven tussen de index „overbodige voedingsmiddelen‟ en de
opinie “ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien” en de
schaal „groenten en fruit‟. Deze verbanden bleken ook in de groep „oudere jongens‟
aanwezig te zijn.
Resultaten 63
Tabel 25: meervoudige regressie-analyses per geslacht en leeftijd, van de multivariaat significante
opinies/schalen met de index ‘overbodige voedingsmiddelen’, uitgezuiverd voor de relevante
sociodemografische eigenschappen
JONGENS MEISJES
< 14,5 jaar Jonge jongens Jonge meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond -0,20 0,03 -0,12 <0,001 -0,15 0,03 -0,09 <0,001
Smaak 0,14 0,02 0,15 <0,001 0,12 0,02 0,12 <0,001
Groenten en fruit -0,09 0,02 -0,08 <0,001
Tussendoortjes noodzaak 0,11 0,04 0,06 0,005 0,10 0,03 0,06 0,005
neiging vrienden 0,13 0,06 0,04 0,047 0,14 0,05 0,05 0,012
kies zelf tussendoortjes 0,21 0,04 0,12 <0,001
hou van eten op stap 0,13 0,04 0,07 <0,001
probeer voeding uit media 0,17 0,05 0,07 <0,001
Vetrijke smaakt beter 0,21 0,04 0,10 <0,001
Gezonde voeding vult niet
zorgen om gewicht
Eten nu belangrijk vr later
Ik kies volkoren versies
≥ 14,5 jaar Oudere jongens Oudere meisjes
Opinies: B sd Beta p B sd Beta p
Gezond -0,17 0,03 -0,11 <0,001 -0,25 0,04 -0,15 <0,001
Smaak 0,20 0,02 0,21 <0,001 0,14 0,02 0,14 <0,001
Groenten en fruit -0,10 0,02 -0,10 <0,001
Tussendoortjes noodzaak 0,15 0,03 0,09 <0,001 0,12 0,03 0,07 <0,001
neiging vrienden 0,13 0,06 0,05 0,017
kies zelf tussendoortjes
hou van eten op stap 0,13 0,04 0,07 0,001
probeer voeding uit media 0,26 0,05 0,10 <0,001
Vetrijke smaakt beter 0,18 0,05 0,08 <0,001
Gezonde voeding vult niet 0,19 0,07 0,06 0,004
zorgen om gewicht -0,13 0,04 -0,08 <0,001
Eten nu belangrijk vr later -0,12 0,04 -0,07 0,002
Ik kies volkoren versies -0,17 0,04 -0,09 <0,001
Discussie 64
4. DISCUSSIE
4.1. BESPREKING VAN DE RESULTATEN
De bedoeling van deze studie was in de eerste plaats om de heersende opinies van
jongeren over voeding in kaart te brengen. Daarnaast werd door middel van statistische
analyses ook het verband nagegaan tussen deze opinies en bepaalde socio-
demografische eigenschappen en de BMI van de leerlingen. Dit leidde voor sommige
van deze sociodemografische kenmerken tot een veelheid aan significante verbanden.
Voor andere kenmerken werden weinig of geen verbanden gevonden met de bevraagde
opinies.
Hieronder worden de belangrijkste resultaten met betrekking tot de heersende opinies
besproken, alsook alle significante verbanden die uit de statistische analyses naar voor
kwamen.
4.1.1. Opinies over voeding
Uit de antwoorden van de enquête is gebleken dat slechts 14,4% van de leerlingen
akkoord gaat met de stelling “het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn
vrienden is gezond”. Dit is volgens de studie van Fitzgerald et al. (2010) niet
verwonderlijk: zij toonden immers aan dat jongeren ongezonder eten wanneer ze ergens
anders dan thuis voeding consumeren. Dit kan mogelijk verklaard worden door de
kostprijs van voeding. Aangezien jongeren doorgaans nog niet over veel financiële
ruimte beschikken, wordt de kostprijs door Sheperd et al. (2006) en Fizgerald et al.
(2010) als één van de factoren aangehaald die een invloed uitoefent op de voedselkeuze
van jongeren. Fast food en zoete snacks zijn relatief goedkoop en bieden dus een goede
oplossing om met weinig geld een verzadigd gevoel te bekomen (Drewnowski &
Specter, 2004; Drewnowski & Darmon, 2005).
Discussie 65
Maar liefst 77,8% van de ondervraagde jongeren geeft aan dat ze hun tussendoortjes
zelf kiezen, en 58,5% gaat niet akkoord met de uitspraak “ik heb weinig keuze over
wat ik thuis eet”. Dit is in overeenstemming met een studie van Bassett, Chapman en
Beagan (2008), waarin de mate van autonomie in de voedselkeuzes van jongeren werd
onderzocht. Zij kwamen tot de conclusie dat jongeren een grote vrijheid hebben in de
keuze van hun ontbijt, lunch en tussendoortjes.
De stelling “ik vind het lekker zijn van voeding belangrijker dan het gezond zijn”
werd door 24,4% van de jongeren beaamd, terwijl 35,4% niet akkoord ging. In het licht
van andere studies rond dit onderwerp zijn deze resultaten toch enigszins verrassend: de
smaak van voeding en de persoonlijke voorkeur voor voeding werd door verscheidene
studies als één van de belangrijkste predictoren voor de voedselkeuze aangehaald.
(Fitzgerald et al., 2010; Story et al., 2002; Brug, Tak, te Velde, Bere & de
Bourdeaudhuij, 2007; de Bourdeaudhuij, 2008; Larson et al., 2008; Neumark-Sztainer,
Wall, Perry & Story, 2003; Van Duyn et al., 2001; Wind et al., 2006; Bauer et al., 2009;
Larson, Story, Wall & Neumark-Sztainer, 2006; Clark, 1998; Glanz, Basil, Maibach,
Goldberg & Snyder, 1998; Neumark-Sztainer et al., 1999; Ortal, Conti & Slater, 2009;
Pollard, Kirk & Cade, 2002). Bovendien blijkt het onderhouden van de gezondheid géén
belangrijke motivator te zijn voor de jeugd (Neumark-Stainer et al., 1999; Story &
Resnick, 1986, in Story et al., 2002; Bisonette & Contento, 2001).
De meeste ondervraagde leerlingen (69,2%) gaan niet akkoord met de uitspraak “ik heb
de neiging te eten wat mijn vrienden eten”. Nochtans werd door verscheidene studies
het effect van „peer modeling‟ op het eetgedrag aangetoond (Pliner and Mann, 2004;
Roth et al., 2001; Herman, Koenig-Nobert, Peterson, & Polivy, 200; Hermans, Larsen,
Herman, & Engels, 2008), vooral wanneer de jongeren meer en meer voeding kopen en
eten wanneer ze weg zijn van huis (Brown et al., 2006; Chapman & Maclean, 1993;
Turner et al., 2006).
Steinberg & Mohannan (2007) en Sumter, Bokhorst, Steinberg & Westenberg, (2008)
stellen daarentegen dat de gevoeligheid voor beïnvloeding (in het algemeen) door
vrienden afneemt gedurende de adolescentie.
Discussie 66
In de vergelijking van de resultaten uit deze thesis met bestaande literatuur moet echter
het onderscheid gemaakt worden tussen de subjectieve en objectieve
groepsbeïnvloeding: de subjectieve waarneming van groepsbeïnvloeding is de mate
waarin men zelf denkt beïnvloed te worden door anderen. Mensen zijn zich echter
weinig bewust van de effectieve (objectieve) invloed van sociale normen, terwijl
normatieve informatie over voeding een grote impact kan hebben op de voedselkeuzes
(Croker, Whitaker, Cooke & Wardle, 2009). In die zin zijn de antwoorden op deze
vraag slechts een ruwe schatting van wat zich in werkelijkheid afspeelt.
Wanneer gevraagd werd of de leerlingen akkoord gaan met de stelling “Ik vind het
moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen”, antwoordde
32,3% affirmatief, terwijl slechts een iets kleinere fractie (29,5%) niet akkoord ging. Dit
verschil is relatief klein in vergelijking met de studie van Fitzgerald et al. (2010): uit
focusgroepen met jongeren kwam naar boven dat er voor de meeste jongeren een kloof
bestond tussen de nutitionele kennis van voedingsmiddelen en het omzetten van deze
kennis in de praktijk. Ondanks het feit dat deze jongeren op de hoogte waren van wat
gezonde voedingsmiddelen zijn, bleek hun dagelijkse voedingskeuze vooral gebaseerd
te zijn op persoonlijke voorkeur. Hierbij dient echter vermeld te worden dat er slechts
29 jongeren hebben deelgenomen aan deze studie, waardoor in feite geen geldige
kwantitatieve uitspraken kunnen gemaakt worden.
De meerderheid van de leerlingen (63,5%) gaat akkoord met de uitspraak “wat ik nu
eet heeft een belangrijke impact op mijn toekomstige gezondheid”. De meeste
jongeren zijn zich dus bewust van deze impact, doch leidt dit bewustzijn niet
noodzakelijk tot de intentie om gezond te eten. Eerdere studies hebben namelijk
aangetoond dat veel adolescenten het niet nodig vinden om hun eetpatronen aan te
passen, omdat de toekomst toch nog ver weg lijkt te zijn (Neumark-Stainer et al., 1999;
Story & Resnick, 1986, in Story et al., 2002; Bisonette & Contento, 2001).
Discussie 67
4.1.2. Verband tussen de opinies en de sociodemografische variabelen/BMI van
de jongeren
4.1.2.1. Geslacht
Zoals uit de resultaten reeds is gebleken, zijn de opinies van de jongeren zeer
geslachtsgebonden: slechts vier bevraagde opinies bleken niet significant verschillend te
zijn tussen jongens en meisjes. Uit deze veelheid aan meningsverschillen kan
geconcludeerd worden dat meisjes over het algemeen positiever tegenover gezonde
voeding staan: zo vinden meisjes hun voeding bijvoorbeeld gezonder dan jongens, en
vinden ze de smaak van voeding ook minder belangrijk dan hoe gezond het is. Dit
strookt met de bevindingen uit de literatuur: uit diverse studies is reeds gebleken dat
vrouwen meer belang hechten aan gezonde voeding dan mannen, hetgeen zich uit in
gezondere voedingsgewoonten (Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell,
2009; von Bothmer & Fridlund, 2005; Westenhoefer, 2005). Dit verklaart dan ook de
hogere scores van de meisjes op de uitspraken “ik kies voor volkoren producten” en
“ik kies voor vetarme producten”.
Volgens Westenhoefer (2005) wordt 50% van de geslachtsverschillen in
voedingsgewoonten verklaard door het feit dat meisjes méér dan jongens geneigd zijn
om te diëten. Dit komt overeen met de resultaten uit deze thesis: meisjes hebben meer
dan twee maal zoveel kans om zich zorgen te maken om wat ze eten, omdat ze niet in
gewicht willen toenemen. Deze trend wordt eveneens in andere studies teruggevonden
(Wardle, Haase & Steptoe, 2004; Morse & Driskell, 2009, westenhoefer, 2005).
Wellicht is de bekommerdheid om het gewicht niet de enige reden voor het grotere
belang dat meisjes hechten aan gezonde voeding: uit de bevraging is eveneens gebleken
dat méér meisjes dan jongens ervan overtuigd zijn dat hun huidige eetgewoonten
belangrijk zijn voor hun toekomstige gezondheid.
Een andere verklaring voor de gezondere inschatting van de eigen eetgewoonten kan
mogelijk gevonden worden in het feit dat meisjes gezonde voeding eenvoudigweg
lekkerder vinden: meisjes scoren lager op de opinies “gezonde voeding smaakt niet
goed”, “een vetrijke versie van een voedingsmiddel smaakt beter dan een gewone” én
ze eten liever fruit en groenten. Deze resultaten kunnen gestaafd worden aan een studie
van Cooke & Wardle (2005), die onder andere geslachtsverschillen in de voedings-
Discussie 68
voorkeur van kinderen en adolescenten onderzoekt. Zij kwamen eveneens tot de
constatatie dat meisjes een grotere voorkeur voor groenten en fruit vertonen dan jongens
en dat jongens vette voeding lekkerder vinden dan meisjes. Deze grotere voorkeur voor
vette voeding kan verklaard worden vanuit adaptief perspectief: jongens hebben door
hun grotere hoeveelheid spiermassa meer energie nodig dan meisjes, waardoor zij meer
baat hebben bij vette voeding dan meisjes. Deze bevinding kan eveneneens een
verklaring bieden voor het feit dat minder meisjes dan jongens van mening dat gezonde
voedingsmiddelen hen niet vullen.
De positieve attitude van de meisjes tegenover de smaak van gezonde voeding kan op
zijn beurt de hogere score verklaren op de stelling “ik vind het voedsel dat mijn ouders
voor me klaarmaken lekker”. Uit de studie van Hanson et al. (2004) bleek immers dat
87% van de ouders groenten serveren tijdens het avondeten.
Een ander resultaat dat uit de analyses naar voor kwam, is dat meisjes zich beter
geïnformeerd voelen over gezonde voeding dan jongens. Wanneer gekeken wordt naar
het aantal meisjes dat akkoord ging met de (correcte) uitspraak “tussendoortjes zijn een
noodzaak in een gezonde voeding”, kan dit inderdaad kloppen: meisjes hebben in
vergelijking met de jongens 27% méér kans om hier mee in te stemmen. Uit de studie
van Pirouznia (2001) naar nutritionele kennis bij 11 tot 13-jarigen blijkt eveneens dat
meisjes een grotere kennis hebben dan jongens. Hoewel meisjes zich beter geïnformeerd
voelen, vinden ze het moeilijker om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te
passen. Dit kan mogelijk verklaard worden door hun betere kennis van gezonde
voeding: wanneer men op de hoogte is van de aanbevolen voedingsrichtlijnen, wordt de
eventuele kloof met de huidige eetgewoonten immers duidelijker, waardoor de stap om
aan die richtlijnen te voldoen groter kan lijken.
Een laatste verschil dat gevonden werd tussen beide geslachten heeft betrekking op de
autonomie die de jongeren ervaren in hun voedselkeuze: meisjes hebben bijna 30%
méér kans om aan te geven dat ze hun tussendoortjes zelf kiezen. Wanneer de
leerlingen gevraagd werd of ze van mening zijn dat ze weinig keuze hebben over wat ze
eten thuis, hebben de meisjes opnieuw een grotere kans (50%) om hier niét mee
akkoord te gaan. De studie van Bassett et al. (2008) over de mate van autonomie die
Discussie 69
jongeren ervaren in hun voedingskeuzes toonde echter géén verschillen aan tussen
jongens en meisjes. Hierbij dient opnieuw vermeld te worden dat de steekproef
bestaande uit 47 jongeren in principe niet groot genoeg is om met zekerheid
kwantitatieve uitspraken over te maken.
4.1.2.2. Leeftijd
Met betrekking tot de leeftijd werden eveneens een aantal verschillen in opinies
vastgesteld, waarvan enkele opinies een duidelijk stijging of daling kennen over de
leeftijfsgroepen heen:
de grootste stijging werd vastgesteld voor de uitspraak “ik kies zelf mijn
tussendoortjes”. Dit kan eenvoudig verkaard worden doordat jongeren tijdens de
adolescentie meer en meer autonoom worden. De opinie “ik heb weinig keuze over
wat ik thuis eet” kent dan ook een dalende trend over de leeftijdsgroepen heen.
Een stijgende trend werd gevonden voor de uitspraak “vetrijke voedingsmiddelen
smaken beter dan gewone”. Dit staat in contrast met de bevindingen uit de studie van
Cooke & Wardle (2005), waarbij in de leeftijdsgroep van acht tot zestien jaar een
dalende trend werd teruggevonden in de appreciatie van vet- en suikerrijke voeding.
Naast deze stijgende trends werd voor de uitspraak “ik eet graag het eten dat bereid
wordt in de refter” een dalende trend vastgesteld. Een verklaring hiervoor kan
mogelijk gevonden worden in een ander resultaat dat uit de enquête naar boven kwam:
naarmate de leeftijd stijgt, hechten de leerlingen meer belang aan de smaak van voeding
dan hoe gezond het is.
De neiging van de leerlingen om te eten wat de vrienden eten, blijkt eveneens te
stijgen met de leeftijd. Granner et al. (2004) kwamen echter tot tegenovergestelde
resultaten: zij vonden een daling in het effect van „peer modeling‟ op de voedselkeuze
bij jongeren in de vroege adolescentie. Dit is in lijn met andere studies die het
onderwerp van „peer modeling‟ in de algemene zin aankaarten: Steinberg & Monahan
(2007) en Sumter et al. (2008) stellen dat de weerstand tegen peer influence net vergróót
tijdens de adolescentie.
Tot slot werd over de leeftijdsgroepen heen ook een stijgende trend gevonden in de
scores op de uitspraak “tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding”.
Discussie 70
Deze stijging kan eenvoudig verklaard worden door de steeds toenemende kennis van
jongeren.
4.1.2.3. Opleiding
Tijdens het vergelijken van de resultaten naar opleiding met de bestaande literatuur
wordt de hoeveelheid beschikbare literatuur automatisch beperkt aangezien het
Belgische onderwijssysteem verschillend is van de onderwijsssytemen in andere landen.
Daarom zullen de bevindingen uit deze thesis met betrekking tot de opleiding van
jongeren vooral aan elkaar worden afgetoetst.
Jongeren uit het TSO, KSO en BSO vinden hun voeding minder gezond dan leerlingen
uit het ASO. Dit strookt met de bevindingen uit een Belgische studie van Vereecken,
Maes en Debacquer (2004) waaruit blijkt de eetgewoonten van lager geschoolde
leerlingen inderdaad minder gezond zijn dan deze van leerlingen die een hogere richting
volgen. Dit effect kan mogelijk verklaard worden doordat deze jongeren minder graag
groenten en fruit eten en bovendien ook meer van mening zijn dat gezonde
voedingsmiddelen niet goed smaken. Een andere interpretatie houdt rekening met de
verschillende scores op de uitspraak “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet”.
Hierbij wordt namelijk meer akkoord gegaan door de leerlingen uit de lagere
opleidingen, waardoor deze leerlingen bijgevolg meer geneigd kunnen zijn om voor
ongezonde voedingsmiddelen te kiezen.
Naast deze verschillen tussen de drie opleidingscategoriën kwamen ook enkele
significante verschillen naar boven tussen het BSO en het ASO: jongeren uit het BSO
voelen zich minder goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn en
gaan ook minder akkoord met de uitspraak “tussendoortjes zijn een noodzaak in een
gezonde voeding”. Hoewel deze uitspraak niet specifiek peilt naar de „gezondheid‟ van
een voedingsmiddel, peilt het wel naar de kennis rond gezonde eetgewoonten. De lagere
scores van de jongeren uit BSO op beide van deze uitspraken kunnen een indicatie zijn
van een algemene minder brede kennis rond gezonde voeding(sgewoonten).
Een laatste verschil dat werd gevonden tussen de leerlingen in het BSO en het ASO
betreft de hogere scores van de leerlingen uit het BSO op de uitspraak “producten met
Discussie 71
een verminderd suikergehalte smaken beter”. Een logische verklaring voor dit
resultaat is echter moeilijk te vinden.
4.1.2.4. Beroepsstatus van de moeder
Voor de beroepsstatus van de moeder werden heel wat minder verschillen in opinies
over voeding waargenomen.
In vergelijking met de leerlingen uit de „hoogste‟ groep, gaan de de leerlingen waarvan
de moeder een lage beroepsstatus heeft, of waarvan de moeder werkloos is, over het
algemeen méér akkoord met de stelling “gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet”.
Kinderen van economisch inactieve moeders zouden voorts 50% méér kans hebben om
van mening te zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken.
Deze negatieve attitudes tegenover gezonde voeding kunnen ertoe bijdragen dat deze
jongeren ook effectief minder gezonde eetgewoonten gaan ontwikkelen. Diverse
studies hebben immers aangetoond dat kinderen van ouders met een lage beroepsstatus
status minder gezond eten (Giskes et al., 2002; Vereecken et al., 2005; Richter et al.,
2009; Vereecken et al., 2009; Xie et al., 2002).
Tot slot blijken kinderen van moeders met een lage beroepsstatus niet zozeer van het
eten te houden dat ze eten wanneer ze op stap zijn met vrienden. Dit kan mogelijk
verband houden met een lagere financiële bijdrage die jongeren van deze moeders
ontvangen.
4.1.2.5. Beroepsstatus van de vader
Leerlingen waarvan de vader een hoge beroepsstatus geniet, schatten de gezondheid
van de eigen eetgewoonten beduidend hoger in dan leerlingen waarvan de vader een
lage beroepsstatus heeft, of werkloos is. Dit is in overeenstemming met de studie van
Starfield, Riley, Witt en Robertson (2002): zij kwamen tot de bevinding dat jongeren uit
hogere sociale klassen meer tevreden zijn over hun gezondheid dan jongeren uit lagere
klassen.
Deze perceptie lijkt correct te zijn wanneer men de effectieve gezondheidsverschillen
tussen de sociale klassen bestudeert: verschillende bronnen beschrijven het verband
tussen de beroepsstatus van de ouders (maar niet specifiek de vader) en de
Discussie 72
eetgewoonten van de jongeren: hieruit blijkt dat een beroepsstatus is geassocieerd is met
gezondere eetgewoonten (Giskes et al., 2002; Vereecken et al., 2005; Richter et al.,
2009; Vereecken et al., 2009; Xie et al., 2002).
De beroepsstatus van de vader is tevens geassocieerd met de mate waarin jongeren zich
geïnfomeerd voelen over gezonde voeding: hoe hoger de beroepsstatus, hoe beter de
jongeren zich geïnformeerd voelen. Dit resultaat zou deels verklaard kunnen worden
aan de hand van de schoolse prestaties: jongeren uit een hogere sociale klasse behalen
over het algemeen betere schoolse prestaties dan jongeren uit een lagere sociale klasse
(Starfield, Riley, Witt & Robertson, 2002) Bijgevolg kunnen de jongeren uit de hogere
sociale klassen beter op de hoogte zijn van voedingsgerelateerde informatie die hen via
de schoollessen wordt aangereikt.
4.1.2.6. De gezinsstructuur
Kinderen uit één-ouder gezinnen schatten hun eetgewoonten minder gezond in dan
kinderen uit twee-ouder gezinnen. Daarnaast hebben kinderen uit één-ouder gezinnen en
uit de groep „andere gezinsstructuren‟ respectievelijk 27% en 81% méér kans om van
mening te zijn dat gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken. Ook hier kan de lijn
worden doorgetrokken door te stellen dat deze negatieve attitude tegenover gezonde
voeding ertoe kan bijdragen dat deze jongeren ook effectief minder gezond eten. Dit is
immers aangetoond in het onderzoek van Riediger et al. (2007) en Ambrosini et al.
(2009) waarin de eetgewoonten van adolescenten uit twee-ouder-gezinnen en gezinnen
met alleenstaande ouders werden vergeleken.
Tegenstrijdig met het resultaat dat jongeren uit één-ouder gezinnen van mening zijn dat
gezonde voedingsmiddelen niet goed smaken, vinden zij daarentegen dat producten
met een verminderd suikergehalte lekkerder zijn dan een gewoon product.
Jongeren uit de groep „andere gezinsstructuren‟ blijken voorts bijna dubbel zoveel kans
te hebben dan jongeren uit twee-oudergezinnen om niet akkoord te gaan met de
uitspraak “ik vind het eten dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker”. Dit is
echter geen verrassend resultaat aangezien deze jongeren niet bij hun ouders wonen,
maar bij hun grootouder(s), in een opvangtehuis, of ergens anders.
Een laatste verband dat gevonden werd voor de gezinsstructuur, betreft de hogere scores
van de leerlingen uit de groep „andere gezinsstructuren‟ op de stelling „ik eet graag het
Discussie 73
eten dat bereid is in de schoolrefter‟. Een sluitende verklaring voor de resultaat is
echter moeilijk te vinden.
4.1.2.7. De gesproken taal thuis
Wanneer de verschillen in opinies op basis van de gesproken taal onder de loep worden
genomen, zijn de resultaten enigzins tegenstrijdig: leerlingen die thuis (ook) een andere
taal spreken dan het Nederlands, gaan enerzijds meer akkoord met de stellingen “ik
probeer graag eten uit de media”, “gezonde voedingsmiddelen vullen niet” en
“gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed”. Anderzijds blijken ze wel een
positieve attitude te hebben tegenover vetarme en volkoren voedingsmiddelen (“ik kies
voor vetarme/volkoren versies van voedingsmiddelen”) én zijn ze bovendien van
mening dat producten met verminderd suikergehalte beter smaken.
Een onvoldoende beheersing van Nederlands taal kan mogelijk aan de basis liggen van
deze tegenstrijdige resultaten.
4.1.2.8. De BMI
Het grootste meningsverschil dat werd teruggevonden tussen jongeren met een
verschillend BMI betreft de mate waarin ze zich zorgen maken om wat ze eten om dat
ze niet in gewicht willen toenemen. Dit is dan ook een logisch resultaat en werd
eveens in andere litatuur teruggevonden: jongeren met overgewicht maken zich meer
zorgen dan jongeren met een normaal gewicht (Sherwood et al., 2000; Navia et al.,
2003) en jongeren met ondergewicht maken zich minder zorgen dan jongeren met een
normaal gewicht. Dit uit zich dan ook in bepaalde voedingskeuzes: leerlingen met
overgewicht blijken meer voor vetarme en volkoren versies van producten te kiezen.
Anderzijds zouden adolescenten met overgewicht het moeilijker vinden om informatie
rond gezonde voeding ook zelf toe te passen. In de wetenschap dat deze jongeren hun
eetgewoonten wellicht drastischer zouden moeten aanpassen dan jongeren met een
normaal gewicht, is het dan ook aannemelijk dat deze overstap voor hen moeilijker lijkt.
Jongeren met overgewicht geven daarnaast méér aan dat ze de neiging hebben om te
eten wat hun vrienden eten. Dit komt overeen met de bevindingen die Fletcher, Bonell
en Sorhaindo (2011) in hun review rond dit onderwerp beschrijven: verschillende
Discussie 74
studies hebben aangetoond dat de BMI‟s van vrienden onder elkaar postief met elkaar
geassocieerd zijn. Dit effect was het grootste bij jongeren met overgewicht.
Jongeren met overgewicht laten zich niet alleen meer beïnvloeden door hun vrienden, ze
in vergelijking met jongeren met een normaal gewicht blijken ze bovendien niet zozeer
van het eten te houden wanneer ze op stap zijn met hun vrienden. Dit kan mogelijk
verklaard worden doordat ze minder eten wat ze zelf willen eten, en meer eten wat hun
vrienden eten.
Een ander resultaat is dat leerlingen met ondergewicht 50% méér kans hebben te
antwoorden dat gezonde voedingsmiddelen hen niet vullen. Dit resultaat doet het
vermoeden rijzen dat deze jongeren minstens evenveel eten dan leerlingen met een
normaal gewicht. Dit zou mogelijk ook de lagere score kunnen verklaren op de
uitspraak “wat ik nu eet heeft een belangrijke invloed op mijn toekomstige
gezondheid”: wanneer deze jongeren merken dat hun eetgewoonten geen invloed
hebben op hun gewicht, is het mogelijk dat zij deze lijn doortrekken en aannemen dat
hun eetgewoonten geen invloed hebben op hun algemene (toekomstige) gezondheid.
Een ander verrassend, doch sterk significante uitkomst, is de mate waarin de leerlingen
akkoord met de stelling “producten met verminderd suikergehalte smaken beter
dan gewone producten”: hierop scoren de leerlingen overgewicht hoger dan dan de
andere leerlingen. Zoals uit de resultaten reeds is gebleken, kiezen leerlingen met
overgewicht meer voor volkoren en vetarme versies van producten. Het zou dus niet
verwonderlijk zijn dat zij in vergelijking met de andere jongeren ook meer producten
met een verminderd suikergehalte eten. Hierdoor is het mogelijk dat zij meer aan de
smaak van deze producten gewend zijn, waardoor zij deze bijgevolg lekkerder vinden
dan jongeren met normaal- of ondergewicht.
4.1.3. Verband tussen de opinies en het eetgedrag van de jongeren
4.1.3.1. Vezelindex
De vezelindex geeft een indicatie van de wekelijkse consumptie van groenten, fruit, wit
brood en bruid brood.
Het lekker vinden van groenten en fruit bleek het sterkste gecorreleerd te zijn met de
vezelindex. Groenten en fruit zijn dan ook een belangrijke bron van vezels
Discussie 75
(www.health.gov). Daarnaast is een positieve inschatting van de eigen eetgewoonten
(de schaal „gezond‟) geassocieerd met een hoge score op de vezelindex. Goodwin et al.
(2006) kwamen tot een gelijkaardig resultaat: zij constateerden dat jongeren die hun
eetgewoonten gezond inschatten, meer groenten eten dan jongeren die deze mening niet
delen.
De mate waarin de smaak van voeding belangrijker wordt geëvalueerd dan het gezond
zijn is negatief geassocieerd met de vezelindex. Wellicht ligt een belangrijke verklaring
hiervoor in feit dat ongezond gepercipieerde voeding over het algemeen lekkerder wordt
gevonden (Raghunathan et al., 2006 Wardle & Huon, 2000; Noble et al., 2000),
waardoor de leerlingen die hoog scoren op de „smaak‟-schaal meer geneigd zijn om
naar ongezonde voeding in plaats van vezelrijke voeding te grijpen.
Het negatief verband tussen de vezelindex en de opinie “ik kies zelf mijn
tussendoortjes” is eveneens in overeenstemming met een aantal studies die dit
onderwerp reeds hebben aangekaart: (Videon & Manning, 2003) beschouwen
autonomie in de voedselkeuze als een risicofactor voor voor het creeëren van ongezonde
eetgewoonten. Daarnaast toonden De Bourdeaudhuij & Van Oost (1998), De
Bourdeaudhuij & Sallis (2002) en Fitzgerald et al. (2010) aan dat gezinnen waarin de
adolescente kinderen veel inbreng hebben in de voedselkeuze, minder gezond eten
wordt voorzien.
4.1.3.2. Calciumindex
De calciumindex werd berekend aan de hand van de wekelijkse consumptie van volle
melk, magere/halfvolle melk, kaas, andere melkproducten.
Een gezonde perceptie van de eigen eetgewoonten blijkt niet alleen met de vezelindex
positief geassocieerd te zijn, maar ook met de calciumindex. Dit resultaat wijst erop dat
jongeren een vrij correcte inschatting kunnen maken van wat gezonde voeding inhoudt
en hoe zij scoren op hun eigen voedingsgewoonten.
Daarnaast werden voor de calciumindex enkele opmerkelijke en minder voor de hand
liggende resultaten gevonden: zo blijken jongeren die graag groenten en fruit eten een
hoge score te hebben op de calciumindex. Nochtans zijn groenten en fruit geen
belangrijke bron van calcium. Bijgevolg dient er wellicht een achterliggende reden aan
de basis te liggen van dit verband. Zo zou het mogelijk kunnen zijn dat jongeren die
Discussie 76
graag groenten en fruit eten ook graag andere gezonde voeding eten, zoals yoghurt, kaas
en andere calciumrijke producten.
Een tweede opmerkelijk resultaat betreft de positieve relatie tussen de opinie “ik kies
voor volkoren producten” en de calciumindex. Volkoren producten zijn namelijk een
belangrijke bron van vezels, maar niet van calcium. Een mogelijke verklaring zou ook
hier kunnen zijn dat jongeren die voor volkoren producten kiezen een algemene
interesse hebben voor gezonde voeding en dus ook voor calciumrijke producten.
“ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien” blijkt
tenslotte eveneens postitief geassocieerd te zijn met de calciumindex. Reclame voor
yoghurt, melk, en kaas komt dan ook vaak aan bod in de media.
4.1.3.3. Index ‘overbodige voedingsmiddelen’
De index „overbodige voedingsmiddelen‟ werd berekend aan de hand van de wekelijkse
consumptie van frisdranken, chips, frieten, koek en snoep. Deze index geeft met andere
woorden een beeld van de consumptiefrequentie van vet- en suikerrijke voeding, en
voedingsmiddelen die een teveel aan kunstmatige (zoet)stoffen bevatten.
Zoals reeds eerder werd aangegeven, blijken leerlingen een vrij correcte inschatting te
kunnen maken van de eigen eetgewoonten. Dit kan ook geconcludeerd worden uit de
negatieve associatie van de „gezond‟-schaal met de index „overbodige
voedingsmiddelen‟: jongeren die hun eetgewoonten gezond inschatten scoren lager op
deze index en omgekeerd. Goodwin et al. (2006) kwamen tot gelijkaardige resultaten:
zij vonden een verband tussen de inschatting van de eigen eetgewoonten en de
gemiddelde vetinname.
De negatieve relatie tussen de „groenten- en fruit‟ schaal en de index „overbodige
voedingsmiddelen‟ doet vermoeden dat jongeren die graag groenten en fruit eten,
ongezonde voedingsmiddelen vaker links laten liggen om iets gezond in de plaats te
eten zoals bijvoorbeeld groenten en fruit.
Leerlingen die de smaak van voeding belangrijker vinden dan het gezond zijn scoren
hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. In de wetenschap dat ongezonde
gepercipieerde voedingsmiddelen over het algemeen lekkerder worden gevonden
(Raghunathan et al., 2006 Wardle & Huon, 2000; Noble et al., 2000), is dit resultaat dan
ook in overeenstemming met de verwachtingen.
Discussie 77
Leerlingen die van mening zijn dat tussendoortjes een noodzaak zijn in een gezonde
voeding scoren eveneens hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Koekjes,
chips, en snoep worden dan ook vaak als tussendoortjes gegeteten. Uit de enquête
eveneens gebleken dat jongeren die zich goed geïnfomeerd voelen over gezonde
voeding minder hoge scores halen op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Dit
resultaat kan logisch verklaard worden doordat jongeren die op de hoogte zijn van
gezonde voeding deze informatie ook zelf gaan toepassen. Ook de omgekeerde
beredering is mogelijk: jongeren die uit zichzelf interesse tonen in gezonde voeding en
minder voeding uit de excessgroep consumeren, voelen zich beter geïnfomeerd omdat
ze zelf op zoek gaan naar informatie rond gezonde voeding.
Een ander resultaat dat uit de analyses met de index „overbodige voedingsmiddelen‟
naar voor kwam, betreft de positieve relatie tussen de opinie “ik heb de neiging te eten
wat mijn vrienden eten” en de scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. In
vergelijking met de beperkte hoeveelheid literatuur die rond dit specifieke onderwerp
voorhanden is, komen deze resultaten in zeker mate overeen met de studie van De la
Haye, Robins, More en Wilson (2010): zij onderzochten het verband tussen
vriendschapsrelaties onder adolescente jongeren en de consumptie van calorierijke
voedingsmiddelen. Zij vondenl significante overeenkomsten in de consumptie van fast-
food onder mannelijke vrienden.
Wanneer jongeren hun tussendoortjes zelf kiezen, blijken ze eveneens meer
voedingsmiddelen uit de excess groep te consumeren. Gegeven dat een hogere mate van
autonomie in de voedingskeuzes van jongeren tot ongezondere keuzes leidt (De
Bourdeaudhuij & Van Oost,1998; Fitzgerald et al., 2010)., is dit resultaat conform de
verwachtingen. Fitzgerald et al. (2010) kwamen tot de gelijkaardige constatatie dat
wanneer jongeren ergens anders dan thuis voeding consumeren (en dus een grotere mate
van autonomie ondervinden), hun voedingskeuzes ongezonder zijn. Dit kan de hogere
scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟ verklaren van de jongeren die
akkoord gaan met de stelling “ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben
met mijn vrienden”.
Jongeren die graag voedingsmiddelen uitproberen die ze in de media gezien hebben,
blijken naast een hogere score op de calciumindex eveneens een hogere score te hebben
op de index „overbodige voedingsmiddelen‟. Net zoals bijvoorbeeld reclame over
Discussie 78
yoghurt vaak in de media verschijnt, zijn ook talrijke reclamespotjes of –advertenties te
zien die frisdranken, chips, koek en snoep promoten.
Tot slot werd ook een positief verband gevonden tussen de index „overbodige
voedingsmiddelen‟ en de opinies “vetrijke voedingsmiddelen smaken beter dan
gewone voedingsmiddelen” en “gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed”.
Gezien de index „overbodige voedingsmiddelen‟ berekend werd aan de hand van enkele
ongezonde en o.a. vetrijke voedingsmiddelen zoals chips, frieten, koek en snoep, is het
ook aannemelijk dat deze voedingsmiddelen door deze leerlingen meer geconsumeerd
worden.
Jongeren die belang hechten aan gezonde voeding omdat ze niet willen toenemen in
gewicht, of omdat ze zich ervan bewust zijn dat hun huidige eetgewoonten een
belangrijke invloed uitoefenen op hun toekomstige gezondheid, halen minder hoge
scores op de index „overbodige voedingsmiddelen‟ en eten dus minder ongezonde
voedingsmiddelen. Wanneer jongeren aangeven dat ze voor volkoren producten
kiezen, is het mogelijk dat hun motivatie hiervoor eveneens in één van voorgaande
redenen ligt. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor de lagere scores op de index
„overbodige voedingsmiddelen‟. Tot slot bleek ook de opinie “ik voel me goed
geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn” omgekeerd gerelateerd te
zijn aan deze index. Jongeren die goed geïnformeerd zijn rond gezonde voeding kunnen
door hun kennis hiervan meer belang gaan hechten aan aan hun eigen eetgewoonten.
Anderzijds is ook de omgekeerde beredenering mogelijk: leerlingen die uit zichzelf
reeds een interesse hebben in gezonde voeding kunnen mogelijk zelf op zoek gaan naar
informatie hieromtrent of onthouden deze informatie beter wanneer ze die aangereikt
krijgen.
4.1.4. Verband tussen de opinies over voeding en het eetgedrag volgens geslacht
en leeftijd
Wanneer het verband werd nagegaan tussen de opinies over voeding en het eetgedrag
volgens geslacht en leeftijd, kwamen geen opvallende of opmerkelijke resultaten naar
voor. Er werden over het algemeen meer verbanden teruggevonden in de groep
„meisjes‟. Jonge meisjes bleken de meeste associaties te vertonen met de vezelindex,
terwijl in de groep „oudere meisjes‟ vooral associaties werden teruggevonden met de
Discussie 79
index „overbodige voedingsmiddelen‟. Deze laatste bevinding kan verklaard worden aan
de hand van een studie van Von Soest & Wichström (2009): zij kwamen tot de
constatatie dat meisjes niet alleen meer geneigd zijn om te diëten, deze neiging bleek
ook te stijgen tussen de leeftijd van 13 tot 21 jaar, terwijl deze trend niet werd
teruggevonden voor jongens. Aangezien de index „overbodige voedingsmiddelen‟
voedingsmiddelen bevat (zoals friet, chips, koek en snoep) die men dient te vermijden
om gewicht te verliezen, kan het diëten onder oudere meisjes een verklaring bieden voor
enkele van de verbanden die alleen in de groep „oudere meisjes‟ werden teruggevonden,
zoals de opinies “ik maak me zorgen om mijn gewicht”, en “ik kies voor volkoren
versies”.
4.2. STERKTES EN ZWAKTES VAN DE STUDIE
Een eerste sterkte van deze studie ligt in het onderwerp zelf: verschillende studies
hebben de invloeden op de voedselkeuzes van adolescenten reeds aangekaart, maar
slechts weinig studies hebben deze invloeden vanuit het perspectief van de jongeren
onderzocht. De studies die dit wel doen maken bovendien gebruik van kwalitatieve
onderzoeksmethoden waardoor geen kwantitatieve uitspraken gemaakt kunnen worden,
noch verbanden kunnen onderzocht worden met andere variabelen.
Een tweede sterk punt van deze studie ligt wellicht in de grootte van de steekproef: in
totaal hebben 10772 leerlingen de vragenlijst ingevuld. Door de omvang van deze
steekproef is het mogelijk om met een grotere zekerheid conclusies te trekken met
betrekking tot de verkregen resultaten. Anderzijds zullen ook zwakke verbanden snel
significant zijn.
Een belangrijke beperking van dit onderzoek betreft het design van de studie: omwille
van het cross-sectioneel design is het niet mogelijk om causale relaties af te leiden. De
gevonden verbanden tussen de socio-demografische eigenschappen/BMI en de opinies
tonen niet aan dat de verschillen in opinies veroorzaakt worden door de verschillende
socio-demografische eigenschappen of BMI. Met betrekking tot de eetgewoonten, kan
Discussie 80
tevens niet met zekerheid gesteld worden dat de verschillende scores op de indexen een
gevolg zijn van de verschillen in opinies.
Daarnaast kunnen er geen veralgemenende uitspraken worden gemaakt naar de gehele
Vlaamse jongerenpopulatie toe, aangezien niet met zekerheid kan gesteld worden dat de
verdeling van de sociodemografische kenmerken in deze studie overeenkomt met de
werkelijke verdeling in de populatie „Vlaamse jongeren‟.
Met betrekking tot de beoordeling van de eetgewoonten die eveneens een kanttekening
te worden gemaakt: de drie indexscores werden berekend op basis van enkele vragen
die naar de wekelijkse consumptie van een voedingsmiddel peilen. Er werd echter geen
rekening gehouden met de grootte van de porties of de precieze hoeveelheid die
geconsumeerd wordt.
Tot slot dient ook de correctheid van de antwoorden in vraag gesteld te worden. Hoewel
de vragenlijsten anoniem werden afgenomen, is het toch mogelijk dat de leerlingen
sociaal wenselijk antwoorden, of een eerder beperkte (zelf)kennis hebben omtrent de
inhoud van de vragen. Dit is enerzijds van toepassing op de berekening van de BMI: het
gewicht en de lengte van de leerlingen werden niet gemeten maar bevraagd, waardoor
de berekende BMI-waarden kunnen afwijken van de werkelijke waarden.
Anderzijds heeft dit ook betrekking op de vragen rond de voedingsattitudes: attitudes
zijn immers subjectief en onderhevig aan verschillende invloeden. Hierdoor bieden de
antwoorden van de leerlingen wel een actueel beeld van hun huidige opinies, maar kan
er niet met zekerheid gesteld worden dat deze opinies op een ander tijdstip nog steeds
gelden.
Tot slot dient nog een kanttekening te worden gemaakt bij het gebruik van de BMI om
het onderscheid te maken tussen jongeren met onder-, normaal- of overgewicht: deze
index houdt immers geen rekening met uitzonderlijk hoge vet- of spierpercentages in
het lichaam. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat jongeren met een hoog
spiergehalte en een hoge BMI onterecht in de groep „overgewicht‟ werden
geclassificeerd.
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk 81
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN NAAR DE
PRAKTIJK
5.1. CONCLUSIES
Om de heersende opinies van jongeren over voeding in een notendop samen te vatten,
kan gesteld worden zij over het algemeen een over positieve voedingsattitudes
beschikken: jongeren geven aan dat ze graag groenten en fruit eten, schatten hun
eetgewoonten gezond in en vinden het eten dat ze thuis eten ook lekker en gezond.
Daarnaast zijn ze van mening dat ze zich in hun voedingskeuze niet gemakkelijk laten
beïnvloeden door hun vrienden of de media.
Van alle onderzochte socio-demografische variabelen/BMI bleken de opinies over
voeding het meeste samen te hangen met het geslacht, de leeftijd en het BMI van de
jongeren.
Meisjes hebben over het algemeen positievere attitudes tegenover gezonde voeding dan
jongens: zij schatten hun eetgewoonten bijvoorbeeld gezonder in, eten liever fruit en
groenten en vinden de smaak van een voedingsmiddel minder belangrijk dan hoe
gezond het is.
Oudere adolescenten blijken zich minder positief op te stellen tegenover gezonde
voeding dan jongere adolescenten: zo vinden zij de smaak van voeding belangrijker dan
hoe gezond het is, zijn ze van mening dat vetrijke voeding beter smaakt, en blijken ze
meer de neiging te hebben om te eten wat hun vrienden eten. Met betrekking tot het
BMI kan geconcludeerd worden jongeren met overgewicht op een aantal vlakken
„gezondere‟ attitudes hanteren dan jongeren met een normaal gewicht: zij kiezen
bijvoorbeeld meer voor vetarme of volkoren versies van producten en zijn van mening
dat producten met een verminderd suikergehalte beter smaken.
Het verband tussen de opinies over voeding en de eetgewoonten van de jongeren werd
vooral duidelijk met betrekking de tot de index „overbodige voedingsmiddelen‟: slechts
een kleine minderheid van de opinies bleek samen te hangen met de consumptie van
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk 82
vezel- en calciumrijke voeding, terwijl de meerderheid van de opinies wel geassocieerd
bleek te zijn met de consumptie van frisdrank, friet, koek en snoep (=overbodige
voedingsmiddelen).
Jongeren die hun eigen eetgewoonten als „gezond‟ etiketteren, en jongeren die graag
groenten en fruit eten, scoren hoger op de vezel- en de calciumindex, en lager op de
index „overbodige voedingsmiddelen‟. Jongeren die de smaak van een voedingsmiddel
belangrijker vinden dan hoe gezond het is, scoren daarentegen lager op de vezelindex en
hoger op de index „overbodige voedingsmiddelen‟.
Leerlingen die hun tussendoortjes zelf kiezen blijken voorts minder vezelrijke voeding
te consumeren meer voedingsmiddelen of dranken uit de „excess‟-groep, en jongeren
die graag voedingsmiddelen uit de media uitproberen scoren hoger op zowel de
calcium- als de index „overbodige voedingsmiddelen‟.
Tot slot werden ook enkele verbanden gevonden voor jongeren die voor volkoren
versies van producten kiezen: zij scoren hoger op de calciumindex en lager op de index
„overbodige voedingsmiddelen‟.
5.2. AANBEVELINGEN NAAR DE PRAKTIJK EN VOOR VERDER
ONDERZOEK
Om causale relaties te kunnen afleiden met betrekking tot de leeftijdsverschillen in de
voedingsopinies is het aangewezen om een longitudinaal onderzoek uit te voeren. Door
de vragenlijst na bijvoorbeeld enkele jaren opnieuw te laten invullen door dezelfde
leerlingen kan met grotere zekerheid gezegd worden dat de opgetreden verschillen in
opinies te wijten zijn aan de leeftijd.
De bevindingen in deze studie naar voor zijn gekomen kunnen worden aangewend in
het ontwikkelen of onderbouwen van campagnes of interventies rond gezonde voeding
bij jongeren.
In de wetenschap dat attitude een belangrijke determinant is van het gedrag, kan men
trachten deze bij te sturen waar mogelijk of waar nodig. Hierbij kan men in het bepalen
van de doelpopulatie een onderscheid maken naar één van de onderzochte
sociodemografische variabelen of het BMI.
Conclusies en aanbevelingen naar de praktijk 83
Zo kan in het ontwikkelen van een interventie rekening worden gehouden met het feit
dat jongens zich minder goed geïnformeerd voelen over gezonde voeding, en dat ze
méér van mening zijn dat gezonde voeding niet goed smaakt en dat gezonde voeding
hen niet vult. Bovendien eten ze minder graag groenten en fruit en proberen ze graag
voedingsmiddelen uit die ze in de media hebben gezien. Een specifiek voorbeeld rond
de wijze waarop deze bevindingen geïntegreerd kunnen worden in een campagne is
bijvoorbeeld door een bekende populaire kok als mannelijk rolmodel te laten fungeren
en te laten demonstreren hoe je met gezonde groenten en/of fruit een lekkere,
eenvoudige en toch stevige hap kan klaarmaken. Hierbij kan deze persoon ook een
woordje uitleg geven rond de voedingsstoffen die in deze hap aanwezig zijn en welke
voordelen deze kunnen bieden op lichamelijk vlak.
Referentielijst 84
REFERENTIELIJST
Ambrosini, G. et al. (2009). Adolescent dietary patterns are associated with lifestyle and
family psycho-social factors. Public Health Nutrition, 12(10), 1807-1815.
Arcan, Neumark-Sztainer, van den berg, Story & Larson (2007). Parental eating
behaviours, home food environment and adolescent intakes of fruits, vegetables
and dairy foods: longitudinal findings from Project EAT. Public Health Nutrition,
10(11), 1257–1265.
Barr-Anderson, D.J., Larson, I.L., Nelson, C.N., Neumark-Sztainer, D. & Story, M.
(2009). Does television viewing predict dietary intake five years later in high
school students and young adults? International Journal of Behavioral
Nutrition and Physical Activity, 6(7).
Basset, Chapman & Beagan (2008). Autonomy and control: the co-construction of
adolescent food choice. Appetite, 50(2-3), 325-332.
Bauer, K., Larson, N., Nelson, M., Story, M. & Neumark-Sztainer, D. (2009). Fast food
intake among adolescents: Secular and longitudinal trends from 1999 to 2004.
Preventive Medicine, 48(3), 284-287.
Berge, J., Wall, M., Neumark-Sztainer, D., Larlson, N. & Story, M. (2010). Parenting
style and family meals: cross-sectional and 5-year longitudinal associations.
Journal of the American Dietetic Association, 110(7), 1036-1042.
Bissonnette, M. M., & Contento, I. R. (2001). Adolescents‟ perspectives and food
choice behaviors in terms of the environmental impacts of food production
practices: Application of a psychosocial model. Journal of Nutrition Education,
33, 72–82.
Referentielijst 85
Boutelle, K., Birkeland, R., Hannan, P., Story, M. & Neumark-Sztainer, D. (2007).
Associations between maternal concern for healthful eating and maternal eating
behaviors, home food availability, and adolescent eating behaviors. Journal of
Nutrition Education and Behavior, 39, 248-256.
Bowers, D. (2000). Cooking trends echo changing roles of women. Food Reviews, 23,
23-29.
Brown, R. & Ogden, J. (2003). Children‟s eating attitudes and behaviour: a study of the
modelling and control theories of parental influence. Oxford
JournalsMedicineHealth Education Research, 19(3), 261-271.
Bruening, M., Kubik, M., Kenyon, D., Davey, C. & Story, M. (2010). Perceived barriers
mediate the association between self-efficacy and fruit and vegetable consumption
among students attending alternative high schools. Journal of American Dietetic
Association, 110, 1542-1546.
Brug, J., Tak, N., te Velde, S., Bere E.& de Bourdeaudhuij, I. (2008). Taste preferences,
liking and other factors related to fruit and vegetable intakes among
schoolchildren: results from observational studies. British Journal of Nutrition, 99,
S7-S14.
Buijzen, M., Schuurman, J. & Bomhof, E. (2007). Associations between children‟s
television advertising exposure and their food consumption patterns: A household
diary–survey study. Appetite, 50, 231–239.
Burgess-Champoux, T., Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. & Story, M.
(2009). Are family meal patterns associated with overall diet quality during the
transition from early to middle adolescence? Journal of Nutrition Education and
Behavior, 41(2), 79-86.
Referentielijst 86
Chi, L. (2010). The association between the availability of sugar-sweetened beverage in
school vending machines and its consumption among adolescents in california: A
propensity scorematching approach. Journal of Environmental and Public Health,
2010, 1-5.
Clark, J. (1998). Taste and flavour: their importance in food choice and acceptance.
Proceedings of the Nutrition Society, 57(4), 639-643.
Cole, T., Flegal, K., Nicholls, D & Jackson, A. (2007). Body mass index cut offs to
define thinness in children and adolescents: international survey. Brittish Medical
Journal, 335.
Cooke, L. & Wardle, J. (2005). Age and gender differences in children‟s food
preferences. British Journal of Nutrition, 93, 741–746.
Coon, A., Goldberg, J., Rogers, B. & Tucker, K. (2001). Relationships between use of
television during meals and children's food consumption patterns. Pediatrics,
107(1), 1-9.
Croker, H., Whitaker, K., Cooke, L. & Wardle, J. (2009). Do social norms affect
intended food choice? Preventive Medicine, 49(2-3), 190-193.
Davis, B. & Carpenter, C. (2009). Proximity of fast-food restaurants to schools and
adolescent obesity. American Journal of Public Health, 99(3), 505-510.
De la Haye, K., Robins, G., Mohr, P. & Wilson, C. (2010). Obesity-related behaviours
in adolescent friendship networks. Social Networks, 32(3), 161-167.
De Bourdeaudhuij, I. & Van Oost, P. (1998). Family members' influence on decision
making about food: differences in perception and relationship with healthy eating.
American Journal of Health Promotion, 13(2), 73-81.
Referentielijst 87
De Bourdeaudhuij, I. et al. (2008). Personal, social and environmental predictors of
daily fruit and vegetable intake in 11-year-old children in nine European countries.
European Journal of Clinical Nutrition, 62, 834–841.
Devriese, S., Huybrechts, I., Moreau, M & Van Oyen , H. (2004). De Belgische
voedselconsumptiepeiling 1–2004 : Resultaten. Opgehaald 12 februari 2011, van
http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/foodnl/table04.htm
Dixon, H., Scully, M., Wakefield, M., White, V. & Crawford, D. (2007). The effects of
television advertisements for junk food versus nutritious food on children‟s food
attitudes and preferences. Social Science & Medicine, 65, 1311–1323.
Drewnowski, A. & Specter, S. (2004). Poverty and obesity: the role of energy density
and energy costs. American Journal of Clinical Nutrition, 79(1), 6-16.
Drewnowski, A. & Darmon, N. (2005) The economics of obesity: dietary energy
density and energy cost. American Journal of Clinical Nutrition, 82(1), 265S-
273S.
Eisenberg, M., Neumark-Sztainer, D., Story, M. & Perry, C. (2004). The role of social
norms and friends‟ influences on unhealthy weight-control behaviors among
adolescent girls. Social Science & Medicine, 60, 1165–1173.
Finnerty, T., Reeves, S., Dabinett, J., Jeanes, Y. & Vögele, C. (2010). Effects of peer
influence on dietary intake and physical activity in schoolchildren. Public Health
Nutrition, 13(3), 376-83.
Fitzgerald, A., Heary, C., Nixon, E. & Kelly, C. (2010). Factors influencing the food
choices of Irish children and adolescents: a qualitative investigation. Health
Promotion International, 25(3), 289-298.
Referentielijst 88
Fletcher, A., Bonell C. & Sorhaindo A. (2011). You are what your friends eat:
systematic review of social network analyses of young people's eating behaviours
and bodyweight. Journal of Epidemiology and Community Health, 65(6), 548-
555.
French, S., Story, M., Fulkerson, J. & Hannan, P. (2004). An environmental
intervention to promote lower-fat food choices in secondary schools: outcomes of
the TACOS Study. American Journal of Public Health, 94(9), 1507-1512.
French, S et al. (1999). Cognitive and demographic correlates of low-fat vending snack
choices among adolescents and adults. Journal of the American Dietetic
Association, 99(4), 471-474.
Fulkerson, J., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. & Story, M. (2008). Family meal
frequency and weight status among adolescents: cross-sectional and 5-year
longitudinal associations. Obesity, 16, 2529–2534.
Fulkerson et al. (2011). Focus groups with working parents of school-aged children:
what‟s needed to improve family meals? Journal of Nutrition Education and
Behavior, 43(3), 189-193.
Gilbert et al. (z.j.). Food choices and preferences_revised. Geraadpleegd op 3 februari
2011,via
http://users.ugent.be/~cmatthys/HELENA_MOO/3.5%20Food%20Choices%20an
d%20Preferences_revised.doc
Gillman, M. et al. (2011). Family dinner and diet quality among older children and
adolescents. Archives of Family Medicine, 9, 235-240.
Giskes, K., Turell, G., Patterson, C. & Newman, B. (2002). Socio-economic differences
in fruit and vegetable consumption among Australian adolescents and adults.
Public Health Nutrition, 5, 663-669.
Referentielijst 89
Glanz, K., Basil, M., Maibach, E., Goldberg, J. & Snyder, D. (1998). Why Americans
eat what they do: taste, nutrition, cost, convenience and weight control concerns as
influence on food consumption. Journal of American Dietetic Association, 98,
1118-1126.
Goodwin, D., Knol, L., Eddy, J., Fitzhugh, E., Kendrick, O. & Donahue, R. (2006). The
relationship between self-rated health status and the overall quality of dietary
intake of US adolescents. Journal of American Dietetic Association, 106, 1450-
1453.
Granner, M. et al. (2004). Factors of fruit and vegetable intake by race, gender, and age
among young adolescents. Journal of Nutrition Education and Behavior, 36(4),
173-180.
Halford, J., Gillespie, J., Brown, E., Pontin, V. & Dovey, T. (2003). Effect of television
advertisements for foods on food consumption in children. Appetite, 42, 221–225.
Hallström, L. et al. (2011). Breakfast habits and factors influencing food choices at
breakfast in relation to socio-demographic and family factors among European
adolescents. The HELENA Study. Appetite, 56(3), 649-657.
Hanson, N., Neumark-Sztainer, D., Eisenberg, N., Story, M. & Wall, M. (2004).
Associations between parental report of the home food environment and
adolescent intakes of fruits, vegetables and dairy foods. Public Health Nutrition,
8(1), 77–85.
Henry, A. & Story, M. (2009). Food and beverage brands that market to children and
adolescents on the internet: a content analysis of branded web sites. Journal of
Nutrition Education and Behavior, 41(5), 353-359.
Referentielijst 90
Hoefling, A. & Strack, F. (2010). Hunger induced changes in food choice. When
beggars cannot be choosers even if they are allowed to choose. Appetite, 54, 603–
606.
Jones, S.C. & Kervin, L. (2010). An experimental study on the effects of exposure to
magazine advertising on children's food choices. Public Health Nutrition, 8, 1-8.
Kolodinsky, J., Harvey-Berino, J., Berlin, L., Johnson, R. & Reynolds, T. (2007).
Knowledge of current dietary guidelines and food choice by college students:
better eaters have higher knowledge of dietary guidance. Journal of American
Dietetic Association, 107, 1409-1413.
Kremers, S., Brug, J., De Vries, H. & Engels, R. (2003). Parenting style and adolescent
fruit consumption. Appetite, 41, 43–50.
Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Harnack, L., Wall, M., Story, M. & Eisenberg, M.
(2009). Calcium and dairy intake: longitudinal trends during the transition to
young adulthood and correlates of calcium intake. Journal of Nutrition Education
and Behavior, 41(4), 254-260.
Larson, N., Story, M., Wall, M. & Neumark-Sztainer, D. (2006). Calcium and dairy
intakes of adolescents are associated with their home environment, taste
preferences, personal health beliefs, and meal patterns. Journal of American
Dietetic Association, 106, 1816-1824.
Larson, N., Neumark-Sztainer, D., Harnack, L., Wall, M., Story, M. & Eisenberg, M.
(2008). Fruit and vegetable intake correlates during the transition to young
Adulthood. American Journal of Preventive Medicine, 35(1), 33–37.
Larson, N., Nelson, M., Neumark-Sztainer, D., Story, M. & Hannan, J. (2009). Making
time for meals: meal structure and associations with dietary intake in young adults.
Journal of the American Dietetic Association, 109, 72-79.
Referentielijst 91
Laska, M., Hearst, M., Forsyth, A., Pasch, K. & Lytle, L. (2010). Neighbourhood food
environments: are they associated with adolescent dietary intake, food purchases
and weight status? Public Health Nutrition, 13(11).
Lowry, R., Kann, L., Collins, J & Kolbe, L, The effect of socioeconomic status on
chronic disease risk behaviour among US adolescents. JAMA, 1996; 276: 792-
797.
Kubik, M., Lytle, L., Hannan, P., Perry, C. & Story, M. (2003). The association of the
school food environment with dietary behaviors of young adolescents. American
Journal of Public Health, 93(7), 1168-1173.
Lien, N., Lytle, L.A. & Klepp, K.I. (2001). Stability in consumption of fruit, vegetables,
and sugary foods in a cohort from age 14 to age 21. Preventive Medicine, 33(3),
217-226.
Lytle, L. et al. (2003). Predicting adolescents' intake of fruits and vegetables. Journal of
Nutrition Education and Behavior, 35(4), 170-178.
Maslow, A. (1943). A theory of human motivation. Psychological Review, 50(4), 370-
396.
Matthys, C., Henauw, S., Bellemans, M., De Maeyer, M. & De Backer, G. (2005).
breakfast habits affect overall nutrient profiles in adolescents. Public Health
Nutrition, 10(4), 413–421.
Morse, K. & Driskell, J. (2009). Observed sex differences in fast-food consumption and
nutrition self-assessments and beliefs of college students. Nutrition Research, 29,
173–179.
Referentielijst 92
Navia, B., Ortega, R., Requejo, A., Mena, M., Perea, J. & López-Sobaler, A. (2003).
Influence of the desire to lose weight on food habits, and knowledge of the
characteristics of a balanced diet, in a group of Madrid university students.
European Journal of Clinical Nutrition, 57(1), S90–S93.
Neumark-Sztainer, D., Wall, M., Perry, C. & Story, M. (2003). Correlates of fruit and
vegetable intake among adolescents: Findings from Project EAT. Preventive
Medicine 37, 198–208.
Neumark-Sztainer, D., Story, M., Hannan, P. & Croll, J. (2002). Overweight status and
eating patterns among adolescents: where do youths stand in comparison with
the Healthy People 2010 objectives? American Journal of Public Health, 92(5),
844-851.
Neumark-Sztainer, D., Story, M., Perry, C. & Casey, M. (1999). Factors influencing
food choices of adolescents: findings from focus-group discussion with
adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 99, 929-937.
Neumark-Sztainer, D., Hannan, P., Story, M., Croll, J. & Perry, C. (2003). Family meal
patterns: Associations with sociodemographic characteristics and improved dietary
intake among adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 103, 317-
322.
Neumark-Sztainer, D., French, S., Hannan, P., Story, M. & Fulkerson, J. (2005).
School lunch and snacking patterns among high school students: Associations
with school food environment and policies. International Journal of Behavioral
Nutrition and Physical Activity, 2(14).
Neumark-Sztainer, D., Hannan, P., Story, M. & Perry, C. (2004). Weight-control
behaviors among adolescent girls and boys: Implications for dietary intake.
Journal of the American Dietetic Association, 104, 913-920.
Referentielijst 93
Noble, C., Corney, M., Eves, A., Kipps, M. & Lumbers, M. (2000). Food choice and
school meals: primary schoolchildren's perceptions of the healthiness of foods and
the nutritional implications of food choices. Hospitality Management, 19, 413-
432.
Nowak, M. & Büttner, P. (2003). Relationship between adolescents‟ food-related beliefs
and food intake behaviors. Nutrition Research, 23, 45–55.
Ortal, Conti & Slater (2009). Healthy eating according to teenagers: perceptions,
barriers, and expected characteristics of teaching materials. Journal of Public
Health, 25(11).
Pearson, N., MacFarlane, A., Crawford, D. & Biddle, S. (2009a). Family circumstance
and adolescent dietary behaviours. Appetite, 52, 668–674.
Pearson, N., Biddle, S. & Gorely, T. (2009b). Family correlates of breakfast
consumption among children and adolescents. A systematic review. Appetite,
52(1), 1-7.
Pearson, N., Atkin, A., Biddle, S., Gorely, T. & Edwardson, C. (2009c). Parenting
styles, family structure and adolescent dietary behaviour. Public Health Nutrition,
13, 1245-1253.
Perkins, J., Perkins, W. & Craig D. (2010). Misperceptions of peer norms as a risk
factor for sugar-sweetened beverage consumption among secondary school
students. Journal of American Dietetic Association, 110, 1916-1921.
Pollard, J., Kirk, S. & Cade, J. (2002). Factors affecting food choice in relation to fruit
and vegetable intake: a review. Nutrition Research Reviews, 15, 373-387.
Referentielijst 94
Powell, L., Auld, M., Chaloupka, F., O'Malley, P. & Johnston, L. (2007). Access to fast
food and food prices: relationship with fruit and vegetable consumption and
overweight among adolescents. Advances in Health Economics and Health
Services Research, 17, 23-48.
Powell, L. (2009). Fast food costs and adolescent body mass index: Evidence from
panel data. Journal of Health Economics, 28, 963–970.
Raghunathan, R., Naylor, R. & Hoyer, W. (2006). The unhealthy = tasty intuition and
its effects on taste inferences, enjoyment, and choice of food products. Journal of
Marketing, 70, 170–184.
Rapport jongeren en gezondheid (2006). Opgehaald 15 februari, 2011, van
http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2006.html
Richter, M., Vereecken, C., Boyce, W., Maes, L., Gabhainn, S. & Currie, C. (2009).
Parental occupation, family affluence and adolescent health behaviour in 28
countries. International Journal of Public Health, 54(4), 203-212.
Riediger, Shooshtari & Moghadasian (2007). The Influence of sociodemographic
factors on patterns of fruit and vegetable consumption in canadian adolescents.
Journal of the American Dietetic Association, 107 (9), 1511-1518.
Robinson-O‟Brien, R., Perry, C., Wall, M., Story, M. & Neumarkt-Stainer, D. (2009).
Adolescent and young adult vegetarianism: better dietary intake and weight
outcomes but increased risk of disordered eating behaviors. Journal of the
American Dietetic Association, 109, 648-655.
Rockett, H. (2007). Family dinner: more than just a meal. Journal of the American
Dietetic Association, 107(9), 1498-1501.
Referentielijst 95
Romero, N., Epstein, L., & Salvy, S. (2009). Peer modeling influences girls‟ snack
intake? Journal of American Dietetic Association, 109, 133-136.
Salvy, S., Romero, N., Paluch, R. & Epstein, L. (2007). Peer influence on pre-
adolescent girls‟ snack intake: Effects of weight status. Appetite 49, 177–182.
Salvy, S., Howard, M., Read, M. & Mele, E.(2009). The presence of friends increases
food intake in youth. American Journal of Clinical Nutrition, 90, 282–7.
Shepherd, J., Harden, A., Rees, R., Brunton, G., Garcia, S. & Oliver, A. (2006). Young
people and healthy eating: a systematic review of research on barriers and
facilitators. Health Education Research: Theory & Practice, 21(2), 239–257.
Sherwood, N., Harnack, L. & Story, M. (2000). Weight-loss practices, nutrition beliefs,
and weight-loss program preferences of urban American Indian women. Journal
of American Dietetic Association, 100, 442–446.
Stewart, S., Menning, C. (2009). Family Structure, nonresident father involvement, and
adolescent eating patterns. Journal of Adolescent Health, 45(2). 193-201.
Story, M., Neumark-Sztainer, D. & French, M. (2002). Individual and environmental
influences on adolescent eating behaviors. Supplement to the journal The
American Dietetic Association. 102(3), s40-s51.
Terry-McElrath, Y., O‟Malley, P., Delva, J. & Johnston, L. (2009). The school food
Environment and Student Body Mass Index and Food Consumption: 2004 to 2007
national data. Journal of Adolescent Health, 45, S45–S56.
U.S. Department of Health and Human Services and U.S. Department of Agriculture
(2005). Dietary Guidelines for Americans (6). opgehaald 16 februari, 2011, van
http://www.health.gov/dietaryguidelines/.
Referentielijst 96
Utter, J., Scragg, R., Schaaf, D. & Mhurchu, C. (2008). Relationships between
frequency of family meals, BMI and nutritional aspects of the home food
environment among New Zealand adolescents. International Journal of
Behavioral Nutrition and Physical Activity, 5(50).
Van Damme, S. (2010). Theoriën van gedragsverandering [cursusmateriaal]. Gent:
Universiteit Gent.
Van der Horst, K., Timperio, A., Crawford, D., Roberts, R., Brug, J., Oenema, A.
(2008). The school food environment associations with adolescent soft drink and
snack consumption. American Journal of Preventative Medicin, 35(3), 217-223.
Van Duyn, M. et al. (2001). Association of awareness, intrapersonal and interpersonal
factors, and stage of dietary change with fruit and vegetable consumption: a
national survey. American Journal of Health Promotion, 16(2), 69-78.
Vereecken, C., Legiest, E., De Bourdeaudhuij, I. & Maes, L. (2009). Associations
between general parenting styles and specific food-related parenting practices and
children‟s food consumption. American Journal of Health Promotion, 23(4), 233-
240.
Vereecken, C., Inchley, J., Subramanian, S., Hublet, A. & Maes, L. (2005). The relative
influence of individual and contextual socio-economic status on consumption of
fruit and soft drinks among adolescents in Europe. European Journal of Public
Health, 15(3), 224–232.
Vereecken, C., Rossi, S., Giacchi, M. & Maes, L. (2008). Comparisson of a short food-
frequencie questionnaire and derived indices with a seven-day diet record in
Belgian and Italian children. International Journal of Public Health, 53, 297-305.
Referentielijst 97
Verzeletti, C., Maes, L., Santinello, M., Baldassari, D. & Vereecken, C. (2009). Food-
related family lifestyle associated with fruit and vegetable consumption among
young adolescents in Belgium Flanders and the Veneto Region of Italy. Appetite,
54, 394–397.
Videon, T. & Manning, C. (2003). Influences on adolescent eating patterns: the
importance of family meals. Journal of Adolescent Health, 32, 365–373.
Von Bothmer, M. & Fridlund, B. (2005). Gender differences in health habits and in
motivation for a healthy lifestyle among Swedish university students. Nursing and
Health Sciences, 7, 107–118.
Von Soest, T. & Wichström, L. (2009). Gender differences in the development of
dieting from adolescence to early adulthood: A longitudinal study. Journal of
research on adolescence, 19(3), 509–529.
Wansink, B., Cheney, M. & Chan, N. (2003). Exploring comfort food preferences
across age and gender. Physiology & Behavior, 79, 739– 747.
Wardle, J. & Huon, G. (2000). An experimental investigation of the influence of health
information on children‟s taste preferences. Health Education Research: theory
and practice, 15, 39-44.
Wardle, J., Haase, A. & Steptoe, A. (2004). Gender differences in food choice: the
contribution of health beliefs and dieting. Annals of Behavioral Medicine, 27(2),
107–116.
Weber, K., Story, M. & Harnack, L. (2006). Internet food marketing strategies aimed at
children and adolescents: A content analysis of food and beverage brand web sites.
Journal of the American Dietetic Association, 106(9), 1463-1466.
Referentielijst 98
Westenhoefer, J. (2005). Age and gender dependent profile of food choice. Forum of
Nutrition, 57, 44-51.
Stevenson, C., Doherty, G., Barnett, J., Muldoon, O. & Trew, A. (2007). Adolescents‟
views of food and eating: Identifying barriers to healthy eating. Journal of
Adolescence, 30(3), 417-434.
Wiecha, J., Peterson, K., Ludwig, E., Kim, J., Sobol, A. & Gortmaker, S. (2006). When
children eat what they watch: impact of television viewing on dietary intake in
youth. Archives of Pediatric and Adolescent Medicin, 160(4), 436-42.
Woodruff, S. & Hanning, R. (2008). A review of family meal influence on adolescents'
dietary intake. Canadian Journal of Dietetic Practice and Research, 69(1), 14-22.
Wind, M. (2006). Correlates of fruit and vegetable consumption among
11-year-old Belgian-Flemish and Dutch schoolchildren. Journal of Nutrition
Education and Behavior, 38, 211-221.
Xie, B., Gilliland, F., Li, Y. & Rockett, H. (2002). Effects of ethnicity, family income,
and education on dietary intake among adolescents. Preventive Medicine, 36(1),
30-40.
Young, E., Fors, S. & Hayes, D. (2004). Associations between perceived parent
behaviors and middle school student fruit and vegetable consumption. Journal of
Nutrition Education and Behavior, 36(1), 2-12.
Bijlage: Vragenlijst „Opinies van jongeren over voeding‟ 99
BIJLAGE: VRAGENLIJST ‘OPINIES VAN JONGEREN OVER
VOEDING’
1) Ik denk dat mijn voeding gezond is.
2) Voor mij is het lekker zijn van voeding belangrijker dan het gezond zijn.
3) Tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding.
4) Ik eet graag fruit.
5) Ik eet graag groenten.
6) Ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten.
7) Eten dat ik thuis eet is gezond.
8) Ik kies zelf mijn tussendoortjes.
9) Ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden.
10) De smaak van eten is belangrijker voor mij dan hoe gezond het is.
11) Ik probeer graag voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien (TV, tijdschriften,..)
12) Een vetrijk voedingsmiddel smaakt beter dan een vetarme versie.
13) De lunch die ik ‟s middags op school eet is gezond.
14) Gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet.
15) De meeste tussendoortjes die ik eet zijn gezond.
16) Ik ben goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn.
17) De meeste gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed.
18) Ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet.
19) Ik maak me zorgen om wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen
20) Producten met verminderd suikergehalte smaken beter dan „gewone‟ versies.
21) Ik vind het voedsel dat mijn ouders voor me klaarmaken lekker.
22) Als ik een vetarme versie kan kiezen van een voedingsmiddel dan zal ik het ook kiezen.
23) Wat ik nu eet zal een belangrijke invloed hebben op mijn toekomstige gezondheid.
24) Het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond.
25) Ik eet graag het eten dat bereid is in de schoolrefter.
26) Als ik een volkoren versie van een product kan kiezen, dan kies ik die.
27) Het is moeilijk om informatie rond gezonde voeding ook zelf toe te passen.