KRANTZ & POLAK RESOLVE [ ] Embargo 2012
Rechtbank Zwolle – Lelystad
Sector kanton, locatie Zwolle
Zitting: 13 december 2011 te 10:30 uur
Zaaknummer: 573094 CV EXPL 11-59074
Conclusie van Repliek in conventie en akte vermindering van eis
Tevens antwoord in reconventie
Inzake
De naamloze vennootschap ABN Amro Schadeverzekering N.V.
gevestigd te Zwolle,
hierna gedaagde of ABN Amro
gemachtigde: mr. E.P. Ceulen, advocaat
tegen
Saniye Arisut
en
Erdal Arisut,
beiden wonende te Zutphen,
hierna ook eisers of Arisut
Gemachtigde: Krantz & Polak RESOLVE
Eisers doen zeggen en concluderen voor repliek in reconventie en antwoord in
conventie:
1 Inleiding
1.1 Arisut houdt bij de beoordeling van het verweer van ABN Amro
rekening met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (prod. 8
dagvaarding), met name het uitgangspunt van deze code dat een
verzekeraar bij een persoonlijk onderzoek de beginselen van de
proportionaliteit en subsidiariteit in acht dient te nemen. Arisut heeft
onweersproken gesteld dat ABN Amro zich bij de onderhavige
kwestie, en vooral het private-onderzoek daarin, aan deze code
diende te houden.
2 Meerdere niet (voldoende) weerlegde feiten en stellingen
2.1.1 Arisut wijst er op dat gedaagde de [door eisers] bij dagvaardingen
ontwikkelde stellingen niet1 –en zeker niet gemotiveerd- heeft weerlegd
(zie nummers 2.1.3. en verder), of slechts gedeeltelijk weerspreekt door ze
enkel droog te ontkennen (zie nummers 3.1.1. en verder). ABN Amro blijft
doorgaan met beweren dat Arisut (parafrase) de medewerkingsplicht heeft
geschonden en dús ABN Amro in haar belangen heeft geschaad; Arisut
heeft zich, volgens ABN Amro, schuldig gemaakt aan het met opzet,
bewuste roekeloosheid, merkelijke schuld, en/of goedvinden veroorzaken
van de schade aan zijn inboedel, door een pan met vet op een hittebron te
zetten en vervolgens de woning te verlaten.
2.1.2 Arisut acht de niet (voldoende) weersproken stellingen en feiten aan de
kant van eisers thans als vaststaand in deze rechtsstrijd. Een eventueel in
de Conclusie van Dupliek alsnog aangevallen stelling van Arisut of
gepresenteerd bewijs is tardief, nu immers Arisut daar (in conventie) niets
meer over kan zeggen, terwijl eisers reeds bij dagvaarding menige stelling
en schriftelijke bewijsstukken naar voren hebben gebracht en ABN Amro
zich daartegen kon (en moest) verweren.
1 De obligate, aan het begin van het antwoord staande “veegontkenning” daargelaten.
2
2.1.3 Arisut wijst ten aanzien van het bovenstaande in concreto op de volgende,
reeds bij dagvaarding ontwikkelde feiten en stellingen:
2.1.4 Gedaagde is een zeer grote vennootschap, op haar beurt ook nog eens
onderdeel van het Delta Lloyd verzekeringsconcern, die haar bedrijf maakt
van het verzekeren van risico’s tegen genot van een premie.
2.1.5 Arisut heeft verschillende verzekerbare risico’s, gedekt bij ABN Amro, door
middel van overeenkomsten van schadeverzekering. Arisut is o.m. een
zogenaamde (uitgebreide) “Brandverzekering” met gedaagde
aangegaan. Onder deze “Brandverzekering” is onder meer gedekt het
inboedelrisico. Met betrekking tot het inboedelrisico zijn van toepassing de
gemeenschappelijke verzekeringsvoorwaarden, Pakket 2006 en Speciale
voorwaarden Pakket 2006 Inboedelverzekering 1-01;
2.1.6 ABN Amro heeft CED BrandVaria (hierna: ‘Expert’) ingeschakeld als in
de polis bedoelde (onderstreping en vet om te verduidelijken dat slechts
deze expert kan en mag rekenen op de medewerking van een verzekerde)
Expert voor het vaststellen van de schadehoogte, -toedracht voor de
diverse schadeposten der inboedel. De (vervanger van de eerst
aangestelde) Expert is daar in geslaagd en heeft de bedragen vastgelegd
in -wat de Expert noemt- “akkoordverklaring ter finale kwijting”.
2.1.7 De schadehoogte is aldus eenzijdig vastgesteld door de Expert van ABN
Amro. De vordering is opeisbaar –en uitbetaling volgt, zo begrijpt althans
Arisut de betreffende polisbepaling, binnen 30 dagen na vaststelling van
het schadebedrag.
2.1.8 ABN Amro heeft echter dit betalen van de schade geweigerd, en bleef dit
weigeren, ook nadat Arisut had aangekondigd deze weigering voor te
leggen aan de Voorzieningenrechter te Zwolle. Nadat de
Voorzieningenrechter ABN Amro had bevolen om aan Arisut een voorschot
te betalen, bleef ABN Amro zich praktisch verzetten tegen een vlotte en
vooral definitieve afwikkeling. Arisut merkt op dat het gehele verweer van
ABN Amro, middels haar CvA (in conventie) niets anders is als hetgeen
3
reeds bij het gevoerde Kort Geding naar voren is gebracht en waarover de
Voorzieningenrechter te Zwolle zich (ook) al gebogen heeft.
2.1.9 Arisut stelt dat de brandoorzaak, waarover partijen in confesso zijn, een
verwezenlijkt risico is en waar de verzekering in beginsel dekking tegen
biedt2. Opvallend is dat de door ABN Amro ingeschakelde expert
rapporteert: “ER HEEFT GEEN BRAND IN DE ZIN VAN DE POLIS
PLAATGEVONDEN” maar ABN Amro wel, en dan nog expliciet, het
strafrechtelijke delict “brandstichting” verwijt aan Arisut3.
2.1.10Met de rapportage der expertisewerkzaamheden is voldaan aan de
polisbepalingen omtrent de schadehoogte vaststelling en de, op grond van
algemene bepalingen, verlangde medewerking van verzekerde aan de
expertise (zulks is niet bestreden door ABN Amro). Partijen zijn (zelfs)
zover opgeschoten in het schadebehandelingsproces dat er een “akte van
kwijting” tussen hen is opgemaakt. Arisut stelt dat hiermee een
schadekwitantie is bedoeld, een wat in onbruik geraakte wijze om schades
af te kunnen wikkelen. Een dergelijke schadevaststelling door Experts, in
het kader van de in de verzekeringsovereenkomst geïncorporeerde
vaststellingsovereenkomst ex art. 7:900 e.v. BW, jo. art 153 Rv, is in
2 De verzekeraar is slechts ontslagen van zijn verplichting tot schadevergoeding indien hij bewijst dat de brand door merkelijke
schuld of roekeloosheid van de verzekerde is veroorzaakt. ABN Amro komt niet verder dan beweren dat zij vermoedens heeft, gebaseerd op eén anonieme bron. Opvallend is dat de uitspraak der Hoge Raad 12-01-2001 (LJN AA 9428) die in een dergelijk kader veel wordt geciteerd, ABN Amro als –verliezende- verzekeraar kent:
3.5 Bij beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in een gevalwaarin de verzekeraar zich op de voet van art. 294 K. erop beroept dat de branddoor merkelijke schuld van de verzekerde is veroorzaakt, de verzekeraar dient tebewijzen dat sprake is van een ernstige mate van schuld in de zin van art. 276 en294 K. (zie laatstelijk HR 27 oktober 2000, nr. C99/012, RvdW 2000, 212). Ditbetekent dat het risico dat onbewezen blijft dat de brand door merkelijke schuldvan de verzekerde is ontstaan, op de verzekeraar rust.3.6 In 's Hofs hiervoor weergegeven rov. 5.9 heeft het Hof niet de verzekeraarbelast met het bewijs van merkelijke schuld, maar [eiser] met het bewijs vanafwezigheid van merkelijke schuld aan zijn kant en aldus een andere verdelingvan de bewijslast toegepast dan hiervoor is vermeld. Mogelijk is dat uit de eisenvan redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit(art. 177 Rv.) en daarmee een andere verdeling van het bewijsrisico. De rechterdie oordeelt dat van dit een en ander sprake is zal dan echter de omstandighedendienen vast te stellen die hem tot dit oordeel hebben geleid en inzicht dienen tegeven in de gedachtengang die hij daarbij heeft gevolgd.Het Hof heeft echter, waar het in het onderhavige geval [eiser] heeft belast methet hiervoor vermelde bewijs, niet voldoende feiten vastgesteld die een omkeringvan de bewijslast rechtvaardigen noch voldoende inzicht gegeven in degedachtengang die het hiertoe heeft geleid. De omstandigheid dat geen sprake isgeweest van een buiten toedoen van [eiser] gelegen technische oorzaak van deonderhavige brand is daartoe niet voldoende nu, zoals hiervoor is overwogen, hetrisico dat onbewezen blijft dat de brand door merkelijke schuld van de verzekerdeis ontstaan in beginsel op de verzekeraar rust.3 Arisut begrijpt niet dat ABn Amro dat feit ïnlegt” door over diepere bedoelingen van de Expert stellingen in te nemen.
4
beginsel bindend voor partijen: recent Hof Leeuwarden, 17-05-2011,
BQ9182.
2.1.11Vast staat, (zulks is niet bestreden door ABN Amro), dat ABN Amro,
met volle medewerking van Arisut, de schadetoedracht en -hoogte heeft
vastgesteld en dit heeft vastgelegd in een eindrapportage en akte van
kwijting;
2.1.12In de (toepasselijke) Privacy Gedragscode is bepaald: (en dan nog als een
minimale norm/standaard handelswijze, (zulks is niet bestreden door
ABN Amro)
7.3 Interviewen van personenAlgemeenEen interview is een gesprek van een of meer particulier onderzoekers met een persoon met het doel om aanwijzingen te vergaren over de al dan niet vermeende betrokkenheid van deze persoon of een derde bij een te onderzoeken gedraging of om informatie te vergaren over iemand in het kader van achtergrondonderzoeken. Als basisregel voor het interviewen geldt dat de medewerking aan een onderzoek te allen tijde gebaseerd is op vrijwilligheid. Voorafgaand aan het interview zal de particulier onderzoeker deze vrijwilligheid benadrukken. Tevens zal voor aanvang van elk interview de reden van het onderzoek kenbaar worden gemaakt. Sectornormering 1. Een particulier onderzoeker maakt voorafgaand aan het interview duidelijk kenbaar wie hij is en informeert de bevraagde persoon over de reden waarom hij/zij geïnterviewd wordt en waarvoor zijn/haar verklaring wordt gebruikt, alsmede dat de verklaring vrijwillig wordt afgelegd. …………Sectornormering 3. Het verdient de voorkeur om het interview met de onderzochte persoon door twee personen, waarvan tenminste één particulier onderzoeker te doen plaatsvinden. Als dat niet mogelijk is kan volstaan worden met een bandopname van het interview of een integrale opname van het interview op videoband. De onderzochte persoon moet hiervoor expliciete toestemming hebben gegeven; 4. De particulier onderzoeker onthoudt zich van alles op grond waarvan gezegd kan worden dat de verklaring van de bevraagde persoon niet in vrijheid is afgelegd; 5. Het interview wordt (schriftelijk) vastgelegd en is een correcte weergave van hetgeen besproken is. De particulier onderzoeker dient het interviewverslag binnen een redelijke termijn aan de onderzochte persoon voor te leggen. De onderzochte persoon kan niet gedwongen worden om het interviewverslag te lezen en/of te ondertekenen;
2.1.13Arisut stelt dat er geen sprake kan zijn van onvrijwillige deelname aan
particulier onderzoek in de zin zoals ABN Amro dit laat uitvoeren. (Een
5
dergelijke vorm van onderzoek is –om begrijpelijke redenen- een
overheids- monopolie) Arisut ontkend dat de betreffende onderzoeker,
zelfs maar in de minste mate voldaan heeft aan het hierboven vet
gemaakte gedeelte van de Gedragsregels, NB de enige regels die er in de
verzekeringsbranche zijn met betrekking tot particulier onderzoek en door
de sector en CPB gezien als regel waar niet van af geweken kan worden.
Arisut stelt dat schending van (het beetje) bescherming reeds voldoende
is voor diskwalificatie van het onderzoeksbureau, althans diens
onderzoeker4. (Zulks is alles niet bestreden door ABN Amro).
2.1.14Vast staat (zulks is niet bestreden door ABN Amro) dat:
Arisut aan ABN Amro en de Expert hebben verklaard en kenbaar
hebben gemaakt wat zij weten omtrent oorzaak en toedracht, Arisut
hebben meer gegevens ingeleverd bij ABN Amro o.a. het
schadeformulier et cetera, zij hebben daarvan geen kopie behouden;
ABN Amro de Inboedelschade ten gevolge van de brand op basis
van nieuwwaarde aan Arisut dient te vergoeden;
de schade aan inboedel op basis van nieuwwaarde EUR 39.557,00
bedraagt (exclusief kosten en indexering) en in elk geval niet minder
dan hetgeen ABN Amro heeft opgenomen op de akte van kwijting te
weten EUR 39.557,00. Dit is het minimale bedrag dat vergoed moet
worden;
De toedracht is onderzocht door de in de Polis duidelijk omschreven
Expert. Het is aan deze Expert, en slechts aan hem, om “oorzaak en
toedracht” te kennen en te beschrijven. Immers dan is er op de
juiste plaats kennis en wetenschap van een gedekt evenement en
welke schade (daardoor) gedekt is.
2.1.15De “partij-deskundige”, dat wil zeggen en met andere woorden: de ABN
Amro-partij informant, de door ABN Amro zelf benoemde en rechthebbend
verklaarde “speurneus”, althans degene die in tweede instantie uit de
hoek van ABN Amro komt, had volgens te respecteren processuele
principes, gezamenlijk moeten worden benoemd, (zulks is niet
4 Nu ABN Amro Arisut een “brandstichter”en “fraudeur” noemt, past het Arisut om deze onderzoeker en de betrokken medewerkers van ABN Amro “vooringenomen en in intellectueel opzicht tekortschietend” te noemen, althans volgens hun mening..
6
bestreden door ABN Amro)5. Deze gezamenlijk benoemde
onderzoeker(s) hadden, na een eventuele betwisting van de
onafhankelijkheid van de door de verzekeraar aangedragen onderzoeker,
instemming verkregen van partijen. Terwijl criteria voor deskundigheid
aan de orde waren gekomen, waren behandeld en toegepast. Er dient
gewaakt te worden om eenzijdig (slechts door ABN Amro) benoemde
partijmedewerkers tot metadeskundigen te verheffen en verheven te
houden. Het is een te respecteren belang van een gedupeerde verzekerde
om het kaf van het koren te scheiden als het gaat om personen die zich
ook bemoeien met de schadeafhandeling6. Belangrijk daarbij is dat ABN
Amro sedert een Arrest van het Hof te ‘s-Hertogenbosch7, weet, althans
kan weten, dat een dergelijke eenzijdig benoemde toedracht onderzoeker
onvolledig is in zijn rapportage8, slechts geld-en tijdverlies oplevert aan de
zijde van consument-verzekerden zoals Arisut, terwijl bovendien de
gebrekkige rapportage rechtgezet moet worden. In het zojuist
aangehaalde Bosscher arrest werd –kennelijk ten onrechte- de in eerste
instantie rechtsprekende Rechtbank nog op het verkeerde been gezet door
ABN Amro en haar speurneus, hetgeen vanzelfsprekend niet ambieert om
medewerking te verlenen aan een –nadien blijkende, maar reeds bij Arisut
als gebrekkige onderzoek overkomend- eenzijdig optreden door een
privédetective, Nota Bene afkomstig uit de eigen groep van
onbetrouwbare schadelui der ABN Amro.
2.1.16Uitdrukkelijk wenst Arisut te beklemtonen dat de Expert reeds en slechts
handelde zoals door zijn opdrachtgever/werkgever, ABN Amro, voor hem
wordt beslist. Arisut leidt dit bijvoorbeeld af aan de –onjuiste- bewering van
de expert dat zich geen brand in de zin van de polis heeft voorgedaan en
deze expert het geduld van Arisut tartte, door tergend lang over het
onderzoek naar toedracht en omvang te doen en niet met Arisut te
communiceren. Bovendien, daarop aangesproken, waste hij zijn handen
ostentatief in onschuld toen Arisut melding maakte van de ontvreemding
van sierraden door de door de Expert ingeschakelde schoonmakers. Hij
5 Hoewel ABN Amro het wel (parafrase) ”gedoe vindt”.6 Nota Bene, de gedupeerde heeft te accepteren dat de verzekeraar, zonder overleg, één Expert inschakelt, die conform de polisvoorwaarden schadehoogte en toedracht vaststelt.7 Arrest Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 2011, zie ook productie @8 “Onvolledig” is voor de opdrachtgevende ABN Amro kennelijk geen kwaliteitscriterium, althans als deze onvolledigheid bijdraagt aan de bewijsvoering tégen de verzekerde.
7
deelde Arisut mee, van zijn opdrachtgevers (ABN Amro) niets te mogen
doen aan deze kwestie.
2.1.17Desondanks, de reeds lang durende schadebehandeling, meent vervolgens
ABN Amro de onderzoeken van deze Expert, naar oorzaak en toedracht,
over te kunnen en mogen doen met eigen, niet onafhankelijke, mensen,
althans uit het concern. Een onderzoeker die zich, flagrant in strijd met de
waarheid, bij het huisbezoek aan Arisut voorstelde als een onderzoeker die
de opstalschade van de opstalverzekeraar mocht onderzoeken (zie zijn
mankerende verslag d.d.@@@@@@@@@) hetgeen in weerwil van de
brief namens de gevolmachtigde der opstalverzekeraar is, productie @).
Dit alles slechts op basis van een ontoereikende en evident onvoldoende
transparante en in feite onverifieerbare anonieme verklaring. Die
bovendien niet is doorgespeeld aan Justitie, hetgeen –gelet op de daar op
voortbouwende en vergaande, beledigende conclusies en strafrechtelijke
consequenties- op de weg van ABN Amro had gelegen (hierover later
meer).
2.1.18De schaderegeling zoals hierboven in de Polis is vastgelegd heeft te
gelden als vaststellingsovereenkomst ex art 7:700 lid 1 BW, jo art 153 Rv.
Deze vaststelling bindt partijen, hiermee voldoet de
vaststellingsovereenkomst aan de eisen van de obligatoire overeenkomst
in de zin van art 6: 213 BW. Als partijen een vaststellingsovereenkomst zijn
aangegaan, zijn zij hieraan gebonden. Tegenbewijs is niet meer relevant.
Rechtens doet het er niet toe als de werkelijke rechtsverhouding anders is
dan partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen.
Partijen wilden immers hun onzekerheid uit de wereld hebben (dit vormt
het kenmerkende verschil met een bewijsovereenkomst), vergelijk mr C.
Asser’s handleiding tot beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 4
Verbintenissenrecht. Deel II. Algemene leer der overeenkomsten,
Deventer: Kluwer 2005, nr 28. In art 7:900 lid 3 wordt overigens de
bewijsovereenkomst waarbij tegenbewijs wordt uitgesloten, met een
vaststellingsovereenkomst gelijkgesteld. (Zulks is niet bestreden door
ABN Amro).
ABN Amro handelt in strijd met de (weinige) bepalingen die
omtrent particulier onderzoek van toepassing zijn.
8
2.1.19Dat particuliere onderzoek (het onderzoek dat door ABN Amro
medewerkers en collegae Both en vooral speurneus Bernards) wordt
verricht door medewerkers van het tot het concern behorende
moederbedrijf van ABN Amro: Delta Lloyd NV. Dit is flagrant in strijd met
de -reeds in 1997 in werking getreden- Gedragscode Persoonlijk
Onderzoek, (vergelijk tweede bladzijde van dit document: definitie
Onderzoeksbureau: een bureau dat door verzekeraar wordt belast
met het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek en DAT NIET TOT
HET CONCERN VAN DE VERZEKERAAR BEHOORT). Dat is in dit geval
niet in en aan de orde, ook niet in orde te brengen. Er is immers een
volledig gelopen Expertise koers, die heeft geresulteerd in een akte van
kwijting. Deze handelswijze wijkt aldus af van voorgeschreven
gecodificeerd gedrag, gewoonte en goed gebruik. Arisut stelt dat deze
definitie zo is geformuleerd om juist te waken voor de gevaren van
collegiaal correct gedrag9, het invloed kunnen uitoefenen van de collega-
opdrachtgever, eenzijdigheid en partijdigheid, zaken die bij ABN Amro wel
vaker tot geschillen leiden. (Zulks is niet bestreden door ABN Amro).
2.1.20Door ABN Amro wordt tevergeefs voorgesteld alsof er verschillende
onderzoeken door verzekeraars bestaan zoals feitenonderzoek en
persoonlijk onderzoek. Zij verliest daarbij uit het oog dat, NB, het
feitenonderzoek met betrekking tot een Centrale Verwarmingspomp ziet
op een verzekeringsovereenkomst die in deze rechtsstrijd niet van belang
is; namelijk de opstalverzekering (blz 22 CvA). Daarboven verliest zij uit
het oog dat dat er een afgerond feitenonderzoek tot stand is gebracht door
de Expert, die ABN Amro, slechts eenzijdig, probeert te verlengen door met
een niet onderbouwde (niet onderbouwd tijdens het Kort Geding en ook
niet onderbouwd bij CvA) spitsvondige verklaring –maar ook niet niet
zonder meer geloofwaardige vondst- van de “anonieme getuige”. ABN
Amro verliest uit oog dat haar –hierboven reeds als intellectueel
tekortschietende aangeduide- medewerkers niet in staat zijn om een
onderzoek naar feiten, geheel los te zien van een onderzoek naar
persoonlijke omstandigheden; omstandigheden die mogelijk ook niets met
relevante feiten te maken hebben. Ook verliest ABN Amro uit het oog dat,
9 Het wensen te horen tot een groep is socio-evolutief en biologische bepaald. Reeds van oudsher heeft de mens begrepen dat hij meer bereikt, beter beschermt is etc. als hij zich aansluit bij een groep of groepen.
9
blijkens haar reconventionele eis, de heer Bernard slechts uit is op een
onverholen Persoonlijk Onderzoek:
“Machtiging
Hierbij verklaar ik,
Naam: Arisut
Voornamen: Erdal
Geboortedatum/plaats: 10 oktober 1970 te Turkije
Adres: Verdistraat 8 Postcode/woonplaats: 7204 PD Zutphen
Geen bezwaar te hebben tegen en toestemming te verlenen aan Speciale Zaken van Delta Lloyd Groep om, ten behoeve van het door haar ingestelde onderzoek:
-Relevante gegevens op te vragen bij en/of te verstrekken aan: Getuigen / buurtbewoners / brandweer / huisarts / ziekenhuis Zutphen - De resultaten van de bovengenoemde bevragingen/analyse(s) te gebruiken ten behoeve van het onderzoek en eventueel in een rapport op te nemen. lk ben ervan op de hoogte dat het resultaat / de resultaten van het onderzoek aan derden verstrekt kunnen worden als dit noodzakelijk is voor het onderzoek en/of in het belang is van een juridische procedure. “
2.1.21Zo’n bevragingen/analyse is niet langer een feitelijk onderzoek maar zelfs
een schoolvoorbeeld van een Persoonlijk Onderzoek.
2.1.22Eisers last in enkele rechtsoverwegingen uit het hierboven reeds
aangehaalde Arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch d.d. 19 april 2011
(productie @)10:
8.21. Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat artikel 7:941 lid 2 BW bepaalt dat de verzekeringnemer verplicht is binnen redelijke grenzen de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen, welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te kunnen beoordelen. Uit artikel 7:941 lid 4 BW volgt dat wanneer deze verplichting tot het verstrekken van inlichtingen wordt geschonden, het recht op uitkering enkel kan vervallen wanneer de verzekeraar door deze schending in een redelijk belang is geschaad (en de verzekeraar dit verval van het recht op uitkering heeft bedongen, hetgeen in casu het geval is). Artikel 7:943 lid 2 BW brengt met zich dat van de leden 2 en 4 van artikel 7:941 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer kan worden afgeweken, zodat uit
10 LJN BQ2296, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, HD 200.026.409 E
10
artikel 3.B van de AlgemeneVoorwaarden niet meer verplichtingen voor [X.] kunnen voortvloeien dan volgt uit artikel 7:941 leden 2 en 4 BW, tenminste wat betreft de inlichtingenplicht. Bij het onderzoek naar de vraag of sprake is van een redelijk belang in de zin van artikel 7:941 lid 4 BW dient te worden bedacht dat de sanctie van verval van recht op uitkering ingrijpend is en derhalve terughoudend moet worden toegepast, terwijl aan de andere kant moet worden meegewogen of het aan het (gestelde) tekortschieten in de inlichtingenplicht door de verzekerde ligt dat de verzekeraar op achterstand is gezet bij zijn onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de claim. In het verlengde van dit laatste zal dus een rol spelen of - en zo ja in welke mate - de verzekeraar door het (gestelde) tekortschieten in de inlichtingenplicht daadwerkelijk in een ongunstiger positie is geraakt. Aan het vereiste van geschaad zijn in een redelijk belang is niet reeds voldaan door het enkele feit dat de verzekeraar door het tekortschieten in de inlichtingenplicht de mogelijkheid is ontnomen om tijdig zelfstandig onderzoek te doen en om de feiten en omstandigheden te verzamelen die van belang kunnen zijn voor de dekkingsgraad. Uiteraard zal ook het recht van de verzekerde op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer worden meegewogen. Voorts houdt het hof bij de beoordeling van het verweer van ABN Amro rekening met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (prod. 9 appeldagv.), met name het uitgangspunt van deze code dat een verzekeraar bij een persoonlijk onderzoekde beginselen van de proportionaliteit en subsidiariteit in acht dient te nemen. [X.] heeft onweersproken gesteld dat ABN Amro zich bij het onderhavige onderzoek aan deze code diende te houden. 8.22. ABN Amro erkent dat [X.] na de melding van de diefstal aanvankelijk alle inlichtingen heeft verschaft waarom werd gevraagd, zoals het kentekenbewijs en de sleutel van de Range Rover, nota's van aankoop en onderhoud, het certificaat van het anti car jack systeem en een kopie van de aangifte van de diefstal bij de politie. Voorts heeft [X.] de akte van eigendomsoverdracht ondertekend en het diefstal aangifteformulier ingevuld. Ook heeft [X.] de namen en telefoonnummers verstrekt van [D.], [E.], [S.] (voormalige eigenaar Range Rover) en zijn broer ([F.]), en daarbij ABN Amro toestemming verleend om telefonisch contact met hen op te nemen. Bovendien heeft [X.] gegevens verstrekt waaruit blijkt van zijn verblijf in [plaatsnaam B.], te weten een kopie van het treinkaartje van de terugreis, de rekening van het Oranje Hotel en het rekeningrapport van Fortis waaruit blijkt dat [X.] zijn chipknip op 19 juli 2007 in [plaatsnaam B.] heeft geladen. 8.23. ABN Amro stelt echter dat bij haar op enig moment twijfels rezen over de toedracht van de diefstal. Dit kwam – aldus ABN Amro – omdat [X.] niet meer over de tweede sleutel van de Range Rover beschikte, zonder dat hij het verlies van deze sleutel ooit aan ABN Amro had gemeld. Bovendien bleek uit het rapport van Solutions11 dat
11 Solutions is in deze casus het particuliere onderzoeksbureau van ABN Amro. Uit een op 31 oktober 2011 uitgezonden aflevering van Radar (een journalistiek gewaardeerd TROS consumentenprogramma) put Arisut de wetenschap dat een geïnterviewde ex-verzekeraar en ex-expert, onafhankelijk van elkaar verklaarden dat experts/onderzoekers worden geselecteerd om, in het voorkomende en aan de orde zijnde geval, in het voordeel van verzekeraars te spreken. Letterlijk werd gezegd: “zoeken om de waarheid niet te vinden”.
11
[X.] over het zoekraken van de sleutel tegenover de heer [G.] van Solutions niet consistent had verklaard, aldus ABN Amro. Voorts bleek uit het rapport van Solutions dat een Range Rover als die van [X.] - met anti car jack systeem en alarm - niet eenvoudig valt te stelen zodat het meest waarschijnlijk is dat deze is weggereden met gebruikmaking van een originele sleutel, aldus ABN Amro. Nu ABN Amro gezien het voorgaande nader onderzoek noodzakelijk achtte, heeft de heer [T.] van ABN Amro [X.] op 24 augustus 2007 telefonisch van voormelde onderzoeksbevindingen op de hoogte gebracht en gevraagd om mee te werken aan nader onderzoek, met name door een hiertoe strekkende machtiging te ondertekenen en door ABN Amro een gespreksspecificatie te verstrekken van het telefoonverkeer van de mobiele telefoon van [X.] over de periode van 14 juli 2007 tot en met 21 juli 2007. Dit verzoek heeft [T.] diezelfde dag bij brief herhaald, aldus ABN Amro. [X.] heeft echter geweigerd de machtiging te ondertekenen en een gespreksspecificatie te verstrekken, en hierdoor zijn inlichtingen- en medewerkingsplicht geschonden, aldus ABN Amro. 8.24. Voor de beantwoording van de vraag of [X.] al dan niet een inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden, acht het hof allereerst van belang dat ABN Amro bij haar verzoek om medewerking en inlichtingen van 24 augustus 2007 niet ertoe over is gegaan [X.] een kopie van het rapport van Solutions te verstrekken. Ook wanneer juist mocht zijn – hetgeen [X.] betwist - dat [T.] [X.] 24 augustus 2007 telefonisch van de inhoud vanhet rapport van Solutions op de hoogte heeft gebracht, heeft ABN Amro hoe dan ook [X.] niet de mogelijkheid geboden de bevindingen uit het rapport nog eens na te lezen en langzaam tot zich door te laten dringen, om vervolgens– gefundeerd - (schriftelijk) op het rapport te reageren. Dit terwijl bij het enkel telefonisch overbrengen van de inhoud van het rapport – mede gezien de aard van de boodschap (8.23) - een niet geringe kans aanwezig was dat [X.] zich naderhand niet meer alles zou herinneren, nog daargelaten dat ook het risico bestond dat bepaalde zaken uit het rapport (per ongeluk) niet aan [X.] werden medegedeeld. Door de inhoud van het rapport enkel telefonisch over te brengen, bestond derhalve de kans dat [X.] onvoldoende de mogelijkheid werd geboden zekere beweringen uit het rapport te ontkrachten, bijvoorbeeld de bewering dat de parkeerplaats aan de [straat] te [plaatsnaam A.] medio 2007 in de avond goed bezet was en dat de Range Rover van [X.]– met anti car jack systeem en alarm - niet eenvoudig valt te stelen zodat deze waarschijnlijk is weggereden met gebruikmaking van een originele sleutel. Ook bestond de kans dat [X.] onvoldoende de mogelijkheid werd geboden (opnieuw) te verklaren over het zoekraken van de sleutel, waartoe te meer aanleiding bestond nu de verklaringen van [X.] als opgenomen in het rapport niet ter accordering aan hem zijn voorgelegd. Door toezending van het rapport achterwege te laten, maar in één keer te vragen om een gespreksspecificatie van het telefoonverkeer met de mobiel van [X.] en ondertekening van de machtiging, heeft ABN Amro weg bewandeld die– wanneer [X.] daaraan mee zou werken vrij fors ingreep, dan wel zou kunnen ingrijpen, in de persoonlijke levenssfeer van [X.] (zie voor wat betreft de machtiging ook 8.25).
12
8.25. De machtiging luidt onder meer als volgt: “[X.] (..) verklaart hierbij geen bezwaar tegen te hebben, dat door of namens de afdeling Forensisch Verzekeringsonderzoek van ABN Amro Schadeverzekering NV te [vestigingsplaats], ten behoeve van het onderzoek naar de diefstal van de auto (..) relevante gegevens en informatie wordt opgevraagd of verstrekt aan personen en/of instanties, zoals getuigen, buurtbewoners, politie en/of justitie, verzekeringsmaatschappijen, assurantietussenpersonen, telecombedrijven, accountants, incassobureaus, beveiligingsbedrijven en machtige personen die bij deze instanties werkzaam zijn, om de gevraagde gegevens te verstrekken. (..)”. Na ondertekening door [X.] van deze machtiging zou ABN Amro een min of meer onbeperkte groep personen en instanties (na“zoals” volgt een niet limitatieve opsomming) uit zijn omgeving kunnen benaderen over de toedracht van de diefstal, en daarbij deze personen en instanties ook van de bevindingen van ABN Amro op de hoogte kunnen stellen. Derhalve liep [X.] door ondertekening van de machtiging het risico dat personen en instanties uit zijn omgeving (gedocumenteerd) van de twijfels van ABN Amro bij zijn aangifte van de diefstal op de hoogte zouden geraken. Dit zou diep kunnen ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van [X.]. ABN Amro heeft onvoldoende gesteld waarom zij niet op een minder ingrijpende wijze om medewerking door [X.] aan het onderzoek had kunnen vragen, bijvoorbeeld middels een beperktere machtiging en - wanneer het vervolgonderzoek daartoe aanleiding gaf - het opnieuw vragen van een machtiging. Een minder ruime machtiging lag ook voor de hand nu ABN Amro buiten [X.] om de zuster van [D.] had benaderd, waardoor [X.] minder vertrouwen in ABN Amro had gekregen. 8.26. Gezien het voorgaande heeft ABN Amro naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk en concreet feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat [X.] een medewerkings- en/of inlichtingenplicht heeft geschonden door niet in te gaan op het verzoek tot ondertekening van de toegezonden machtiging en het verzoek tot verstrekking van de gespreksspecificaties van het telefoonverkeer met zijn mobiele telefoon, en dat [X.] door deze handelwijze een redelijk belang van ABN Amro heeft geschaad.Dit wordt niet anders door het (gestelde) gegeven dat bij de claims door particulieren in circa 11% van de gevallen wordt gefraudeerd en dat de gespreksspecificatie van het telefoonverkeer met de mobiel van [X.] later niet meer kon worden verkregen. Dit laatste geldt temeer daar ABN Amro niet heeft gesteld dat er geen alternatieven waren, bijvoorbeeld dat niet mogelijk was [X.] te verzoeken een gespreksspecificatie te vragen bij zijn provider en deze onder zich te houden, voor het geval mocht blijken dat verstrekking hiervan aan ABN Amro noodzakelijk was in verband met het onderzoek naar de claim. 8.27. Het bovenstaande brengt met zich dat het beroep door ABN Amro op schending door [X.] van zijn medewerkings- en inlichtingenplicht wordt verworpen. Nu ABN Amro haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd, wordt niet toegekomen aan haar bewijsaanbod, noch daargelaten of dit voldoende gespecificeerd en/of relevant is.
13
2.1.23Uit de bovenstaande rechtsoverwegingen blijkt, let wel, mutatis mutandis
in grote mate dezelfde casus als waar het thans over gaat, ABN Amro heeft
voldoende gelegenheid –en medewerking- om gegevens te verzamelen
gehad, dan houdt het geven van gelegenheid en medewerking op een
gegeven ogenblik op, vooral als blijkt dat het gaat om ongeclausuleerde
machtigingen, die-ook nog eens- verplicht moeten worden ondertekend12.
2.1.24Arisut vraagt Akte voor het feit dat van het in het Bossche arrest
behandelde zaak –door ABN Amro zelf benoemd als “Onderzoeksrapport”,
na tegenbewijs, weinig overeind blijft, hetgeen bij Arisut wantrouwen doet
ontstaan ten aanzien van de door ABN Amro gehanteerde
kwaliteitsnormen als het gaat om dergelijke onderzoekers. Ook blijkt uit dit
Arrest en hierboven geciteerde r.o. 8.25, tweede alinea, dat ABN Amro, Let
wel, zonder machtiging van de verzekeringnemer, ook de zus van
verzekeringnemer heeft verhoord, iets wat de ABN Amro ook in het geval
van Aiisut heeft gedaan, zij het dat in dat geval de buurman (!)
plompverloren is benaderd zonder dat Arisut daarvan op de hoogte is
gesteld of tijdig een rapportage heeft mogen ontvangen.
2.1.25De Wet komt ABN Amro (ook) niet te hulp, [als het gaat om de, volgens
ABN Amro verplichte medewerking en ondertekening van een machtiging].
In het kader van, door ABN Amro kennelijke toegepaste, art. 7:941 lid 4
laat de praktijk namelijk drie belangrijke knelpunten zien:
1) wanneer is er sprake van een redelijk belang?
2) Rechtvaardigt een redelijk belang bij het inroepen van de verval
van rechtsanctie onder alle omstandigheden een algeheel verval van
het recht op uitkering?
3) Wat is de stelplicht en bewijslast in het kader van de
belangenbenadeling ex art. 7:941 lid 4 BW?
Aan deze knelpunten komt ABN Amro niet, althans niet voldoende
tegemoet door Arisut uit te leggen waarom zijn belang ondergeschikt
12 Een verzekerde die, ten onrechte wordt beschuldigt en aan –in zijn ogen evident onjuist- onderzoek wordt onderworpen, gaat zich op een geven ogenblik afvragen, of zijn aanvankelijk, in het algemeen, voor de hand liggende coöperatieve opstelling, niet al teveel wordt misbruikt door hen die zijn vertrouwen in een goede afloop frustreren.
14
is aan het belang van ABN Amro. Hierover zal Arisut nog nader stellen.
Opmerkelijk genoeg bestrijd ABN Amro ook de juridische argumenten
van Arisut, zoals te kennen uit de dagvaarding, in het geheel niet.
2.1.26Arisut stelt, onbetwist, dat beide verzekerden, volledig, geheel en zonder
dat bedenkingen mogelijk zijn, hebben meegewerkt aan de beschreven en
overeengekomen schaderegeling in de Polis. Arisut heeft alle vragen der
Expert beantwoord, alle medewerking gegeven en nadien ook nog eens de
partij informant Bernards, te woord gestaan. Arisut heeft daarvoor zelfs
een eigen expert in de hand genomen om, zoveel als mogelijk, op een
professionele wijze met ABN Amro om te gaan. Het mocht niet baten.
Arisut stelt dat zelfs de –gepretendeerde, althans de in dit geval niet
contractueel overeengekomen of wettelijke vastgelegde
onderzoeksbevoegdheid van ABN Amro-, in objectieve zin volledig is
gehonoreerd door Arisut. Tot meer is Arisut –onder de omstandigheden
van het geval- NIET verplicht.
2.1.27De enkele omstandigheid dat ABN Amro, in wiens oordeel Arisut nog maar
weinig vertrouwen heeft, nu zij hen voor fraudeur en brandstichter
uitmaken terwijl dit onbewezen (laat nog staan in strafrechtelijke zin
bewezen) is13, stelt dat ABN Amro dat recht wel hebben omdat: “ABN Amro
zou beschikken over een [relevante] anonieme verklaring” verandert
daaraan niets14. Aldus is deze voorwaarde jegens Arisut uitgewerkt. Dit
voorgaande nog daargelaten dat de voorwaarden frontaal ingaan tegen de
bescherming die consumenten – en dat is Arisut- toekomt op grond van
artikel 6: 236 lid c, d en k BW.
2.1.28Arisut wijst, hier aangekomen, ten overvloede op zijn –hierboven
ontwikkelde- bezwaren, die er naar zijn stelling, kleven aan de thans door
ABN Amro gestelde voorwaarde der toegeëigende
onderzoeksbevoegdheid, dan wel het gemaakte misbruik van (onderzoeks)
bevoegdheden. ABN Amro meet zich, ten onrechte, een zeer comfortabele
afwachtende houding aan, terwijl Arisut door de brand en de trage
afwikkeling in de financiële problemen geraakt. Arisut ontkent ook het
13 Zie hetgeen bij de vorige voetnoot als gedachtengang van gedupeerden is gesteld.14 De anonieme verklaring wordt weggehouden bij Arisut onder het mom van ABN Amro dat Arisut de getuige zou kunnen beïnvloeden of iets aandoen. Van zo’n gevaar is niets gebleken, terwijl ABN Amro –andermaal- verweten kan worden toch op zijn minst in onzinnige, ja zelfs onhygiënische stereotypische denkbeelden te blijven steken.
15
recht en belang van ABN Amro om –op basis van een –onjuiste- anonieme
tip een eenzijdig particulier onderzoek in te stellen zonder de justitiële
autoriteiten op de hoogte te stellen. Dat is van groot belang omdat een
strafrechtelijk onderzoek gewicht had kunnen geven aan de anoniem tip
en in ieder geval het onderzoek strafvorderlijke zin, bescherming en
stroomlijn had gegeven. Daarboven stelt Arisut dat In zo’n onderzoek naar
vermeende brandstichting en of fraude de bevoegde rechter had kunnen
oordelen; en dat is niet de Civiele rechter maar de Strafrechter. In het
bijzonder ontkent Arisut dat het ABN Amro toekomt om te suggereren en
te vragen: “als Arisut niets te verbergen heeft, kunt u toch volledig
meewerken?” Een dergelijke suggestie gaat er aan voorbij dat Arisut,
hoewel niets te verbergen, de vrijheid heeft om angst te hebben voor de
tekortschietende rapportages van ontoereikend opgeleide en zelfstandig
opererende particuliere speurneuzen. Speurders die bovendien hun
commerciële bestaansrecht hebben te bewijzen en verslag moeten doen
aan personen zoals de heer Both van ABN Amro wiens opleiding,
inlevingsvermogen en verdere relevante professionele capaciteiten ook al
niet vrij (blijken te)zijn van tekortkomingen. Arisut gaat verder: deze
speurders worden in een commerciële omgeving als ABN Amro alleen
gehandhaafd als zij met voor ABN Amro profijtelijke onderzoeksgegevens
over de brug komen. In die zin is dit werk, en over het algemeen dus het
levensonderhoud van een individuele leverancier van ogenschijnlijk
bruikbare onderzoeksresultaten/spuerneus, slechts voort te zetten als zij
met “resultaten” op de proppen komen15. In ieder geval is onduidelijk of
ABN Amro objectieve wetenschappelijke waarheidsvinding wel meer
gewicht toekent dan het vinden van argumenten om onder de claim van
Arisut uit te komen. Anders dan dat de gemachtigde van ABN Amro zich
uitput in positieve bedoelingen en stelt dat ABN Amro benevolente meta-
belangen nastreeft in onze samenleving, ontbreekt daarvan in deze zaak
positief bewijs.
2.1.29Hier aangekomen wenst Arisut nog eens expliciet te stellen: wat, de
waardeloze en vooral anonieme tip weggedacht, blijft er over zijdens ABN
Amro, om Arisut de correcte schadevergoeding te weigeren? Arisut
beantwoord zelf deze vraag met: Niets! Overigens verandert er in de ogen
15 Hetgeen alles bij overheidsonderzoeken geen gewicht in de schaal legt.
16
van Arisut niets als de identiteit van de tipgever blijkt en vervolgens dat
deze tipgever niets substantiërend toevoegt aan de desinformatie.
2.1.30Reeds middels de bij Kort Geding geding naar voren gebrachte pleit-
aantekeningen16 (produktie @) heeft Arisut zich kernachtig uitgesproken
tegen verdere (ongeclausuleerde) medewerking en de verplichting
daartoe. Opmerkelijk is dat ABN Amro, sedert de toewijzing van het
betalen van een voorschot, niets anders naar voren heeft gebracht dan het
monotoon herhalen: “Wij hebben een anonieme tip en Arisut moet ons nu
gehoorzamen”. Amerikaanse literatuur noemt dat zo plastisch “a fishing
expedition”. Het aankondigen van deze bodemprocedure heeft ABN Amro
afgedaan met het verwijt dat Arisut de zaak laat escaleren, zonder zich te
bedenken dat Arisut geen de-escalatie mogelijkheden heeft.
2.1.31Ook het hierboven aangehaalde Arrest van het Hof te ‘s-Hertogenbosch,
Nota Bene met de gelijke materie der fishing expedition als kern, heeft
ABN Amro niet tot een verbeterd of aangepast inzicht gebracht. Dit laatste
schraagt de stelling van Arisut dat zijn werkelijke tegenstander niet een
Naamloze Vennootschap is, maar tekortschietende medewerkers,
werkzaam op een voor deze medewerkers ongeschikte plaats.
2.1.32Een ander aspect, onbestreden gelaten door ABN Amro bij antwoord, is
dat bij de afwikkeling van deze schade een duidelijke rol speelt, is de
zogenaamde onheuse afwikkeling van schade. Het begrip ‘onheus' is breed
en ziet wat Arisut betreft in de kern op de bejegening [van hem en
tegenover zijn kinderen] door de verzekeraar. in de gevoerde
telefoongesprekken wordt hij continue afgescheept. Mevrouw mr. A.
Wilken wijst in haar annotatie onder Rechtbank Maastricht, 3 december
2008, JA 2008, 39 op de juridisch-technische problemen die kunnen
ontstaan door dergelijk bot gedrag. Naast de onheuse bejegening (zo vat
Arisut door auteurs genoemde factoren, als (gebrek aan) vertoon van
medeleven, het overbrengen van excuses bij trage verwerking van de
schade, empatisch gedrag door professioneel geschoolde medewerkers en
het gevoel niet te worden geloofd, samen) spelen ook andere factoren
zoals vertraging, het steeds weer moeten beschrijven [en verklaren van ,
wat voor Arisut, ook onverklaarbaar is: hoe kon de schade gebeuren?] wat
16 En de stellingen in de betreffende dagvaarding.
17
er gebeurd is, het opvoeren van personen die een belang blijken te hebben
in de beeldvorming en verklaringen omtrent de schade(afwikkeling). Arisut
meent dat het hier de plaats is om aan te geven dat het gedrag van ABN
Amro, in deze kwestie, in hoge mate is bepaald door schadebehandelaar A.
Both. Arisut heeft reeds gewezen op het gebrekkig communiceren (het kan
zelfs worden getypeerd als “een destructieve neerwaartse
miscommunicatiespiraal”) en het verrassend wegdraaien van de
uitbetalingsverplichting door deze heer Both. Maar het omslagpunt ligt,
wat Arisut betreft, in ieder geval daar waar vaststaat dat de verzekeraar
moedwillig, tegen beter weten in, het belang van de andere partij uit het
oog verliest. In dat geval, maar ook indien de verzekeraar had moeten
begrijpen dat hij tegen beter weten in handelde, is er grond voor een door
Arisut voorgestane en gevorderde voorlopige voorziening en schade-
uitkering. Van misbruik kan ook sprake zijn indien de afwikkeling vertraagd
wordt, in die zin dat dekking wordt geweigerd op in redelijkheid niet te
verdedigen gronden. Arisut heeft aldus moeten ondervinden dat
verzekeraars, als ABN Amro, de meest basale reden om verzekeringen te
sluiten uit het oog verliezen en, in de woorden van prof J.L. Smeehuijzen:
“de horkerige schaderegelaar” ontstaat17. Smeehuijzen verwijst t.a.p. aan
het daar genoemde voorval van het dertienjarige meisje dat door een
aanrijding een ernstig beschadigd onderbeen heeft en waarvan de
verzekeraar in het kader van zijn verweer op de vordering tot smartengeld
aanvoert dat het niet langer dragen van jurken een persoonlijke afweging
is en dat zij een maillot kan dragen.18 Arisut kan, vanwege het feit dat hij
inmiddels ernstig ziek is, zich deze gruwelijke onheuse situatie inbeelden.
Arisut acht verzekeraar in algemener verband tot dergelijke onheuse
verweren in staat nu hij aan den lijve het gedrag van de heer Both heeft
ondergaan. Met monotone regelmaat beroept de ABN Amro zich op opzet
en roekeloosheid aan de kant van haar verzekerde. Met dezelfde
regelmaat dienen de rechtskundigen van de verzekerden te wijzen op de
(fundamentele) beginselen van het burgerlijk procesrecht:
17 J.L. Smeehuijzen, `Schadevergoeding wegens onzorgvuldige afwikkeling van letselschadevorderingen', NTBR 2009/9, p. 379, zet het belang van de benadeelde bij zorgvuldige schadeafwikkeling beeldend neer waar hij aangeeft: `Denkbaar is waar de verzekeraar wat men noemt `uitrookgedrag' vertoont, waar hij zich zonder reserve verdedigt met alle tot zijn beschikking staande middelen, van, bijvoorbeeld, onrealistische ontkenning van aansprakelijkheid, vertraagde bevoorschotting en het inzetten van horkerige schaderegelaars toepast, de benadeelde het op enig moment eenvoudig voor gezienhoudt en schikt voor aanzienlijk minder dan hij had gedaan als hij een sterke partij met emotionele distantie en een comfortabel procesbudget was geweest. Zou de verzekeraar die tactiek toepassen zonder daarbij meer risico te lopen dan dat hij langer rente betaalt over de verschuldigde som een `no lose'-situatie zoals de Amerikanen zeggen , dan raakt het recht op schadevergoeding van de benadeelde gecorrumpeerd.'18 Rb. Maastricht 3 december 2008, JA 2008, 39, m.nt. Wilken.
18
a. De verzekeraar had (bewijslast en stelplicht) een dergelijk
beroep bevrijdend beroep zo snel mogelijk moeten voorleggen aan
een civiele rechter om te bepalen of uit deze rechtsgrond ook
daadwerkelijk een recht ontstond (vonnis). Het opschorten van de
verplichting tot uitbetalen doet, kijkende naar de onderliggende
bewezen stellingen, prima facie, aan als een onjuiste opschorting.
b. Hierbij had dan moeten blijken dat partijen niet over dezelfde
oorspronkelijke situatie konden beschikken (informatie) door toedoen
van de partij die, onmiskenbaar anticiperend op een geding, deze
situatie eenzijdig heeft beoordeeld, normloos heeft vastgelegd en,
soms, de situatie ernstig verstoort waarbij sporen worden vernield of
achtergehouden.
3 Gemotiveerd verweer tegen de antwoordstellingen van gedaagde
3.1.1 ABN Amro meent primair dat het recht op uitkering onder de polis is
vervallen, omdat Arisut weigert uitvoering te geven aan de herhaalde
verzoeken van ABN Amro om mee te werken aan een (door ABN Amro
zelve genoemd “aanvullend”19) persoonlijk onderzoek, terwijl hij op grond
van de verzekeringsovereenkomst en de polisvoorwaarden daartoe
gehouden is en ABN Amro daartoe op basis van de gedragscode
persoonlijk onderzoek bevoegd is. ABN Amro is daardoor niet in de
gelegenheid om een uitkeringsbeslissing te nemen. ABN Amro is door de
opstelling van Arisut in haar redelijke belangen geschaad. Het recht op
uitkering onder de polis is daarmee komen te vervallen.
3.1.2 ABN Amro doet bovenstaande samenvatting van haar stelling uitwerken in
met name de randnummers 17 tot en met 97 der CvA. Opvallend genoeg,
zie hierboven, betwist ABN Amro niet gemotiveerd de stellingen (en feiten)
die door Arisut zijn ontwikkeld bij dagvaarding. ABN Amro volstaat met het
herhalen van het uitgangspunt dat zij, ABN Amro, het vaststaande recht
heeft om, naar believen slechts op basis van anonieme, niet te verifiëren
tip anders dan ABN Amro wil doen geloven20 is er één tip, van een
anonieme onbekend gebleven bron die dús ook nog niet te controleren
19 Zie onder meer: randnummers 22, 57 en 101 CvA20
ABN Amro spreekt gretig over “”ABN Amro heeft Arisut voorafgaand aan het kort geding steeds in algemene bewoordingen uitgelegd dat er feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die duiden op negatieve betrokkenheid van de heer eniof mevrouw Arisut bij de totstandkoming van de schade en de vaststelling van de omvang van de schade”. Abn AMRO verliest daarbij geheel uit het oog dat er zich slechts één bron bestaat, en dan nog van bedenkelijke kwaliteit, die politie en brandweerbevindingen weerspreekt.
19
valt), een eigen oncontroleerbaar particulier onderzoek in te stellen. Deze
uitwerking van dit standpunt leent zich, gelet op de door ABN Amro
omstandig ontwikkelde onjuiste feiten en onderzoeksgegevens, onjuiste
uitgangspunten, denkfouten en vervolgens onjuiste concluderende
samenhang met betrekking tot de verplichting tot –verdere- medewerking
en verval van rechten indien deze gepretendeerde verplichte medewerking
niet door Arisut wordt verleend, voor gezamenlijk verweer.
3.1.3 ABN Amro doet net alsof de volgende stelling beschouwd mag worden als
ijkpunt in de relatie tussen haar en Arisut:
Melding van fraude, verkeerde voorstelling van zaken door Arisut
Nadat aan Arisut een finaal voorstel was gedaan, meldde zich telefonisch op 30 mei jl. bij de expert, de heer R. Gerritsen, en op 1 juni jl. bij de heer A. Ifle van Dolmans een anonieme tipgever21.
3.1.4 ABN Amro verzuimd sindsdien Arisut, of de door Arisut ingeschakelde
expert, enig inzicht te bieden in de kwaliteit van deze anonieme verklaring.
Dit ondanks het door politie, brandweer, en CED verrichtte onderzoek en
ondanks de in het oog springende bezwaren met betrekking tot de
strekking en geloofwaardigheid van hetgeen deze tipgever stelt: zo heeft
ABN Amro kennelijk –althans daarvan blijkt niets-, geen behoefte aan
antwoord op de vraag hoe deze anonieme tipgever te weten is gekomen
wat hij zegt te weten. Ook heeft ABN Amro er kennelijk niet de behoefte
aan om deze tipgever te laten bevragen door politie of justitie, dit terwijl
deze tipgever (randnummer 18 CvA) Arisut ronduit beschuldigt van
brandstichting (en overigens ABN Amro aan het verspreiden van dergelijke
beschuldigingen ongebreideld meedoet door ze in het openbaar over te
nemen). Dat aldus ABN Amro zich in de positie brengt van verdachte aan
smaad en laster kan haar kennelijk niet deren. ABN Amro moet weten dat:
“De bevoegdheid om een aangifte te doen van een strafbaar feit, is
geregeld in artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering22.
Brandstichting is zon strafbaar feit. Bovendien pretendeert ABN Amro een
aan de Wet gehoorzaam subject te zijn (vergelijk vooral randnummer 70).
ABN Amro komt, tamelijk onfatsoenlijk als men bedenkt dat dit een
privaatrechtelijke zaak is tussen een verzekeringsconcern wat veel geld
21 Randnummer 17 CvA.22 Dit artikel luidt:Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klacht te doen.
20
van particulieren heeft doen verdampen’, in wat wel de Woekerpolis-affaire
wordt genoemd, en één particulier alsof zij met haar onderzoek het
algemeen belang wil dienen en, zonder blikken of blozen, doet alsof eisers
een brandstichter is (die en passant ook nog wel eens getuigen wil
intimideren).
3.1.5 Vanzelfsprekend is het algemeen belang het beste gediend bij een
openbare strafvervolging van vermeende brandstichters en fraudeurs.
Arisut overlegt het in de CvA bedoelde convenant als productie @ en wijst
op het feit dat in het convenant, anders dan ABN Amro wil doen geloven,
afspraken zijn gemaakt om onderhavige gevallen als deze (mits
vanzelfsprekend zo’n geval realistisch is) een verzekeraar juist
eenvoudiger dan de gemiddelde particulier aangifte kan doen. Arisut acht
het in zijn belang dat ABN Amro aangifte doet van brandstichting of fraude.
Arisut verwacht dat de rechercheur die de aangifte opneemt de ABN Amro
van zijn kant wijst op de gebrekkige stukken van overtuiging.
3.1.6 Arisut wijst ook op het feit dat ABN Amro, evident zonder machtiging, de
buurman van hen al heeft ondervraagd en ook de heer Cilasun reeds heeft
verhoord. Daarbij heeft ABN Amro de verklaring van de buurman, die –
kennelijk- een nieuwe CV pomp23 van zijn werkgever en onbevoegd een
rekening uitschrijvend op factuurpapier van zijn werkgever, evident
misbruikt in de kwestie der afronding van de inboedelverzekering
3.1.7 Arisut heeft moeten bemerken dat met zo’n, continue wisselende, bijna
opportunistische perceptie op de maatschappelijke werkelijkheid, die
enkele ABN Amro ten toon spreid, allicht geschillen, als de onderhavige,
ontstaan. Arisut is overigens, met het oog op randnummer 70 CvA, van
mening dat brandstichters en fraudeurs stevig aangepakt moeten worden.
Deze stevige aanpak staat Arisut ook voor bij verdachten die ten onrechte
mensen beschuldigen van brandstichting en/of fraude, vooral als die
gemene zaak maken.
3.1.8 Arisut ontkent dat zich een anonieme tipgever met bruikbare en
zinvolle informatie, in deze kwestie, metterdaad bij ABN Amro heeft
23 Een CV-pomp (Centrale Verwarming pomp) is als element van de opstal, onder de opstalschade gebracht. Overigens niet door Arisut maar door de opstalexpert, die schade aan de pomp heeft geconstateerd en gedeclareerd bij de opstalverzekeraar. Deze opstalverzekeraar is NIET de ABN Amro, vergelijk de pleitnotities van ABN Amro in kort geding.
21
gemeld. De motivering put Arisut (mede) uit de overlegde productie
21 bij CvA en de hier overlegde productie @. Opmerkelijk genoeg
schermde ABN Amro toen ook, en plotseling ten tijde van een Kort
Geding, met een anonieme getuige. In een assurantievakblad dat
verscheen eind oktober 2009 verscheen het volgende bericht:
3.1.9 Onderzoek naar brand Union-complex
28-10-2009 •
ABN Amro Schade hoeft van de rechter in Zwolle nog geen
uitkering te doen aan de eigenaar van het in Nieuwleusen
afgebrande Union-complex. Volgens een (aanvankelijk anonieme)
tipgever zou de eigenaar betrokken zijn geweest bij het ontstaan
van de brand, zo kwam naar voren in een kort geding. Hier wordt
nog verder onderzoek naar gedaan.
De eigenaar verklaarde tegenover het regionale dagblad De Stentor, dat
hij de uitspraak - die deze week is gepubliceerd - toch positief vindt. Zijn
motivatie om de rechtszaak tegen ABN Amro aan te spannen was de zaak
in beweging te krijgen. "In een brief van mijn verzekering stond dat ze
binnen een maand zouden uitbetalen. Maar er gebeurde telkens niets. Nu
is in ieder geval duidelijk wat er aan de hand is", aldus Smit.
De brand - van 29 mei dit jaar - raakt niet alleen opstalverzekeraar ABN
Amro Schade, maar ook onder meer Delta Lloyd, Interpolis en Centraal
Beheer. De totale schadelast is geschat op € 20 mln.
3.1.10Arisut wijst op rechtsoverweging 4.12. in het door ABN Amro overlegde
vonnis: Bij haar oordeel heeft de voorzieningenrechter in aanmerking
genomen dat het nader onderzoek naar de huidige verwachting in omvang
beperkt zal zijn en binnen redelijke termijn kan worden afgerond. Namens
ABN AMRO is in dit verband aangegeven dat het zou gaan om het
(opnieuw) horen van een beperkt aantal getuigen of anderszins (mogelijk)
betrokkenen zoals [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Als benodigde
termijn voor afronding van het onderzoek is namens ABN AMRO ter zitting
een termijn genoemd van één maand.
Arisut heeft destijds aan hun medewerking slechts één voorwaarde
gekoppeld: “ïk werk mee, maar dan is wel de geldigheidsduur van de
22
machtiging testellen op vier weken”, (de heer Bernards kon maar eigen
zeggen gelijk beginnen met het buurtonderzoek), “anders geef ik mijn
recht om thans uw trage afhandeling ter discussie te stellen weg”. Dat
leidde tot de reactie van Bernards dat hij: “dat NIET kon beloven en dat hij
nooit zo kon werken en overigens eerst weken op vakantie zou gaan”.
3.1.11De gemachtigde van Arisut is ook door de, in produktie 21 CvA als eiser
optredende heer Marcel Smit ingeschakeld en betrokken geweest bij de in
productie 21 aangehaalde brandschade. Om die reden weet Arisut (thans)
dat deze brandschade (op de kosten van de gemachtigde na, waardoor de
gemachtigde een procedure wegens non-betaling jegens ABN Amro heeft
moeten aanspannen) GEHEEL is voldaan door ABN Amro.Wel werd pas
onder de dreiging van een tweede geding, voor de Kerst van 2009, een
voorschot van bijna € 2.000,000,-- door ABN Amro aan Marcel Smit
betaald.
3.1.12Opvallend is te bemerken dat juist dit Kort-Geding vonnis (wat semantisch
voordelig uitpakte voor ABN Amro) wordt aangehaald en ten bewijze strekt
van haar generieke stelling dat “verzekeraars een persoonlijk onderzoek
mogen uitvoeren bij een anonieme tip”, In deze kwestie is namelijk
genoegzaam komen vast te staan, mede door onderzoek van de
gemachtigde van Arisut, dat de door ABN Amro opgevoerde getuige niets
meer was dan een fantast en heerschap wat dacht op deze wijze van doen
geld te kunnen verdienen. De (minnelijke, althans buiten rechte verkregen)
uitbetaling van het gehele schadebedrag van miljoenen Euro’s, een
belangrijk feit wat ABN Amro echter weghoudt voor de Kantonrechter in
haar CvA, is daartoe meer dan voldoende bewijs.
3.1.13Dat de Raad van Toezicht het inschakelen van een private-onderzoeker
“expliciet goedkeurde” heeft alles te maken met het feit dat de Raad
inmiddels is ontmanteld en gediskwalificeerd als een Instituut betaald,
bemand en gehuisvest door verzekeraars. En deze Raad bovendien een
geheel andere wijze van toetsing van vraagstukken kent, onder meer
omdat de Raad van Toezicht geen betwistte feiten aan haar motivering der
uitspraak mag gebruiken, geen bewijs mag opdragen, een unilateraal
zitting met de verzekeraar houdt en slechts beoordeeld of de “goede
naam” van het verzekeringsbedrijf wordt geschaad, zonder een kernbegrip
23
als “redelijkheid” te kunnen gebruiken. Gebleken is dat deze Raad zich
herhaaldelijk in haar uitspraken verschool achter “door verzekeraars
ingeschakelde experts”, (zonder de kwaliteit van het expertisewerk
zelfstandig te beoordelen), nu het immers “niet aan de Raad was om
beslissingen die de verzekeraar baseert op een expertiserapport als
ondeugdelijk te bestempelen, in de zin dat dergelijke beslissingen NIET de
goede naam van het Verzekeringsbedrijf schaden”.
3.1.14Daarboven gaat ABN Amro volledig voorbij aan de pre-ambulaire vraag of
er sprake is van een rechtens juist vermoeden óf Arisut in strijd met
strafrechtbegrippen als fraude en brandstichting heeft opgetreden. A priori
doet een –door brandweer en politie, geconstateerde “vlam in de pan” dat
niet vermoeden. Van een brandstapel is niets gebleken. ABN Amro baseert
haar hele betoog op een (verder niet onderbouwde) slechts door ABN Amro
opgevoerde, anonieme getuige. Deze getuige is voor de afdeling Speciale
Zaken en afdeling Fraude Integrity ruim voldoende om meerdere
medewerkers in te schakelen, die vervolgens geen enkele eigen kennis
inbrengen maar wel om het hardst roepen dat een persoonlijk onderzoek
nu “geboden is”. Van enige tastbare en controleerbare rapportage is NIETS
in deze procedure naar voren gebracht. ABN Amro beperkt zich tot roepen,
nauwelijks stellen te noemen gedrag, alsof zij “meer gelijk is” dan Arisut.
Arisut heeft genoeg gesteld om vast te houden aan hetgeen in de
Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, ten overvloede, wordt overwogen:
Verzekeraars onderkennen dat er bij het doen van met name een persoonlijk onderzoek spanning kan bestaan tussen:
enerzijds het belang van verzekeraars om activiteiten te ondernemen die gericht zijn op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van recht op schadevergoeding en/of verzekeringsuitkering;
anderzijds de privacybelangen van betrokkenen om verschoond te blijven van niet te rechtvaardigen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Bij het doen van onderzoek dient de verzekeraar steeds oog te hebben voor de belangen van betrokkene. Teneinde voldoende aandacht te geven aan de specifieke(privacy)belangen die bij het doen van onderzoek voor betrokkene op het spel kunnen staan, hebben verzekeraars deze gedragscode opgesteld die is gebaseerd op de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
24
3.1.15Arisut betwist en ontkent dat het oogmerk van ABN Amro bij het maken
van bepalingen omtrent medewerkingsplicht in de
verzekeringsvoorwaarden, ziet op iets ander dan het meewerken van
verzekerden bij de vaststelling van de schadeomvang. Zonder nadere
toelichting, die ontbreekt, ziet Arisut niet in dat deze bepaling zich richt op
het verder meewerken dan hij heeft gedaan. Bovendien aan een
onderzoek wat door opsporingsambtenaren niet eerder wordt uitgevoerd,
dan nadat Arisut de cautie tot het recht van zwijgen wordt gegeven en dan
overigens wordt uitgevoerd door opsporingsambtenaren die daarvoor
specifiek zijn opgeleid en staande onder de supervisie van een Officier van
Justitie en Rechter Commissaris. Arisut hoeft met andere woorden niet te
bewilligen in een privaatrechtelijk uitgevoerd onderzoek doch met
duidelijke strafrechtcomponenten nu hen, expliciet fraude en
brandstichting wordt verweten; terwijl zij niet de bescherming van
strafvordering genieten. Dit Arisut een travestie van het recht, wat ABN
Amro niet, en zeker niet uitputtend, vermag te regelen in de kleine
lettertjes van de verzekerings overeenkomst. Voor de goede orde beroept
Arisut zich op Europese wetgeving die verbiedt hem af te trekken van de
rechter die, bij uitsluiting van de civiel rechter, bevoegd is om over
strafrechtelijke en strafvorderlijke kwesties te oordelen.
3.1.16ABN Amro doet in haar betoog (randnummer 51) het voorkomen alsof zij er
weet van heeft dat de Politie liever niet heeft dat ABN Amro aangifte doet
van fraude/brandstichting. Dat wordt door Arisut ontkent als een juiste en
in dit geval zelfs conclusie dragende stelling. Reeds vanwege een
dergelijke aangifte was bijvoorbeeld het (verzonnen, onjuiste, ongegronde,
onbewezen, enfin situatie zoals in casu) verhaal van de anonieme getuige
gesubstantieerd en vooral gecontroleerd en – naar overtuiging van Arisut-
afgedaan door reeds de Politie, dan toch de Officier van Justitie. Deze
rechtsgang heeft ABN Amro hem ontnomen, door het onderzoek in eigen
hand te houden en voor Arisut te bedenken dat de Politie “beter niet wordt
lastig gevallen met zo’n opzienbarende ontwikkeling als door de anonieme
getuige naar voren is gebracht. Deze “speurdertactiek” ligt in de
risicosfeer van ABN Amro.
25
3.1.17Volgens Arisut heeft het er alle schijn van dat ABN Amro bij voorkeur de
echte feiten omfloerst met louter gefabuleerde verdenkingen en roddel,
om zodoende een reden te hebben om (quasi) geen uitkeringsbeslissing te
nemen. Opvallend is ook dat de aangehaalde getuigen, die het verhaal van
deze anonieme getuige hebben vernomen, GEEN substantiërende
verklaring overleggen. Het is sterker: in het hele fabeltje rond de anonieme
getuigeverklaring is nu als vijf maanden niets concreets gedaan, terwijl
een “plusje” ten opzichte van de bewijslevering op dit gebied wel verwacht
mocht worden. Immers ABN Amro heeft, kennelijk zonder machtiging, deze
anonieme getuige al gehoord, nadat twee medewerkers dit aan haar
hadden gemeld. Dit overigens nog daargelaten dat het Arisut voorkomt,
dat het vooral niet aan de betreffende heren Gerritsen en Ifle moet worden
overgelaten om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van dit fantoom
te beoordelen. Arisut heeft immers tegenover deze heren gemeld dat er
tijdens de door hen opgedragen en uitgevoerde schoonmaak van de
woning sierraden zijn ontvreemd.
3.1.18Vragen als, “heeft Anonymus de verklaring van horen zeggen? Was
Anonymus ten tijde van het ontstaan van de brand of plannenmakerij zelf
aanwezig?, Hoe heeft Anonymus weet gekregen van het oogmerk van de
gepretendeerde fraude of brandstichting?” zijn niet beantwoord. Arisut
stelt dat, reeds in zijn algemeenheid, dat een ieder, en dus ook ABN Amro,
zich slechts met grote voorzichtigheid moet inlaten met zo’n dergelijke
getuige Anonymus.
3.1.19Deze algemene waarschuwing geldt, kennelijk, niet voor ABN Amro die
zich –middels enkele werknemers die dat gewoon zijn en wellicht een
carrière van maken-, gelijk op het standpunt stellen dat eerdere
onderzoeken van politie, brandweer en Experts en ook verklaringen ten
spijt, dat allemaal (opnieuw) opzij gezet kan worden (en er dus wederom
een redelijke onderzoekstermijn ex art &:941 lid 2 BW gaat lopen) door
deze anonieme verklaring. Dit is niet redelijk.
3.1.20Arisut wijst voor de volledigheid op een uitspraak van het Hof Arnhem d.d.
30 maart 2010. De kwestie betrof een zaak van ABN Amro tegen de heer
Meerts en het pretense schenden van de contractuele plicht om mee te
werken aan een door ABN Amro gewenst onderzoek. Opmerkelijk hierbij is
26
dat dezelfde functionarissen van ABN Amro (wederom) een negatieve
hoofdrol opeisen in dit machtsspel van: “U heeft mij te gehoorzamen
omdat ik het zeg”. Voor de volledigheid stelt Arisut dat hij vernomen heeft
van zijn gemachtigde dat ook in het geval Meerts/ABN Amro de
gemachtigde van Arisut, de rol van expert had. Arisut vernam van zijn
gemachtigde dat deze expert heeft moeten bemerken dat de ABN Amro-
medewerkers, A, de Both, P. Reitsma en X. Potjes, bepaald rancuneus te
noemen vallen, als het gaat om nadien door ABN Amro opgelegde
bezwaren met betrekking tot werkzaamheden van experts die in algemene
zin opkomen voor de belangen van gedupeerden. Zo heeft ABN Amro
bepaald -en geeft daar krachtig uitvoering aan- dat slechts twee met name
genoemde bedrijven door ABN Amro praktisch wordt toegestaan
gedupeerden te helpen. Deze twee bedrijven spelen, opvallend genoeg,
geen rol in het bekritiseren van ABN Amro bij Persoonlijke Onderzoeken en
doen daarbij veel taxatiewerk voor ABN Amro. Vergelijk produktie @@@@.
3.1.21Arisut biedt aan deze, even verhelderende als beschuldigende, stellingen
te bewijzen door het horen van: de heer M. Smit te Dedemsvaart, de heer
O. Nikkels te Roermond, A. Coolen te Den Bosch, de heer E.M. Horssius te
Hilversum, de heer W. Potjes, werkzaam te Zwolle, T Smeets te Den Haag,
de heer W.E.A. Klooster te Den Bosch, de heer Z. Bagci te Venlo, de heer
J.M. van der Wiel te Alkmaar, mevrouw S. Volkers te Stadskanaal, alsmede
de heer J. Visser te Lelystad.Al deze getuigen kunnen uit eigen wetenschap
en kennis bevestigen dat de genoemde heren met zoveel woorden de
hierboven geuitte beschuldiging aan hen ten gehore hebben gebracht.
3.1.22 Ten beginne van het bewijs, overlegt Arisut thans productie @, een
document waaruit blijkt dat de medewerker van gedaagde, de heer Potjes,
voorstander is van het afschaffen van het betalen van kosten van een
contra-expert, indien gedaagde over de keuze daarvan niet heeft mee
kunnen praten. Dit blijkt tevens uit dwingende adviezen en brochures van
gedaagde, die zij overhandigen en ongevraagd meedelen aan haar door
schade getroffen cliënten, zie productie @. Opvallend is dat in deze
brochures wordt gedaan alsof een gedupeerde slechts keuze heeft uit een
tweetal expertisebureaus (t.w. Troostwijk en Bureau Von Reth), bureaus
die anders als gedaagde wil doen geloven, warme, zakelijke,
taxatierelaties zijn van gedaagde. Een dergelijk optreden is zondermeer in
27
strijd te achten met het door het Verbond van Verzekeraars
gepropageerde gedrag24, dat een klant een beroep kan doen op
onafhankelijke contra-expertise om zodoende een volwaardige rol in het
schadeproces te spelen, vergelijk productie @.
3.1.23Belangrijk is steeds te blijven beseffen dat Arisut zijn medewerking niet
geweigerd heeft, maar zijn medewerking (slechts)voorwaardelijk
verbonden heeft aan het stellen van een termijn waaraan het tweede (of
eigenlijk derde) onderzoek van ABN Amro werd gebonden. Bij monde van
de bij het derde onderzoek (de onderzoeken door de inboedel-expert
Gerritsen respectievelijk opstal-expert Damkot worden als twee
onderzoeken beschouwd) betrokken expert, de heer Bernards, is gevraagd
het door hem uit te voeren onderzoek aan een onderzoekstermijn van drie
a vier weken te koppelen. Dit verzoek is geweigerd (heer Bernards deelde
doodleuk mee: ïk ga eerst bijna drie weken op vakantie, dus dat red ik
niet”. en leverde prompt het gevaar op dat het aan de heer Bernards
overgelaten werd, hoe lang hij over zo’n onderzoek doet.
3.1.24Dat vond (en vindt) Arisut zijn belang op een overzichtelijke
schadebehandeling te veel geweld aan doen25. Let wel: de heer Bernards
had ook al geen toestemming gevraagd om de heer Jeurissen (de
buurman/ CV monteur) te ondervragen, maar aan dat ontbreken van
toestemming liet hij zich niets gelegen liggen. In de ogen van ABN Amro is
weigerachtig soms geen beletsel, soms wel. Ook hier lijken
opportunistische motieven een hoofdrol te vervullen.
3.1.25Arisut heeft overigens geen enkele angst voor een onderzoek, maar wel
hoe de (geheime) resultaten door ABN Amro word verwrongen tot
schriftelijke gegevens. Tijdens een recente aflevering van Radar, een
consumentenprogramma op TV, werd door Radar aangetoond dat
verzekeraars onderzoekers inschakelen die niet noodzakelijkerwijs de
waarheid maar slechts de door verzekeraars gewenst feiten achterhalen.
Mede gelet op hetgeen onder (bijvoorbeeld) randnummers 70 tot en met
24 En recent in het programma Radar d.d. 31 0ktober 2011, door de directeur van het Verbond van Verzekeraars, de heer Weurding, herhaald.25 In dit kader is het opvallend dat het schotschrift van de heer Bernards zoals overlegd bij CvA, ten gene dele rept over deze discussie. Arisut put hieruit bewijs dat onwelgevallige feiten door Bernards worden weggelaten in zijn rapportage. Zulks is niet geoorloofd bij onderzoek, waar juist niet in het onderzoek passende feiten cruciaal zijn voor het valideren/falsificeren van theorieën.
28
81 in insinuerende en onbegrepen volzinnen laten begrijpen dat ABN Amro
weing begrip en empathie heeft voor haar gedupeerde wederpartij, vreest
Arisut terecht een onderzoek door dergelijke intellectueel onder de maat
blijvende waarheidvinders. Daar komt bij dat ook ABN Amro van mening is
dat dit (slechts) een “partij-expertise” oplevert (randnummer 80), maar
wel één door een partij die wél expliciet geloof hecht aan de vreemdste
roddels van anonieme getuigen en er géén blijk van geeft, met deze
mening strijdende feiten onbevangen op te tekenen.
3.1.26Verzekeringsrecht is polissenrecht: in de praktijk wordt door verzekeraars
op grote schaal gebruik gemaakt van de zekere vrijheid die zij hebben om
eigen regels op te nemen in hun verzekeringsvoorwaarden. De vrijheid die
zij daarbij hebben, werd tot voor kort vrijwel alleen beperkt door de
wettelijke regeling aangaande algemene voorwaarden (art. 6:231-247
BW).
Met de invoering van het nieuwe verzekeringsrecht (titel 7.17 BW) per
1 januari 20061 is er een belangrijke beperking bijgekomen: het in
ruime mate dwingende karakter van deze regeling. De wetgever volgt
daarbij de volgende methode: aan het eind van afdeling 1 en 2 van
titel 7.17 BW geeft de wetgever in een slotbepaling aan van welke
eerdergenoemde bepalingen niet mag worden afgeweken. In afdeling
3 treft men twee van dergelijke slotbepalingen aan: een voor par. 1
(algemene bepalingen) en een voor par. 2 (levensverzekering). Titel
7.17 BW kent dus in totaal 4 slotbepalingen: art. 7:943, art. 7:963, art.
7:974 en art. 7:986 BW. Wordt een bepaling niet in een slotbepaling
genoemd dan is er in het algemeen sprake van regelend recht.26
Medewerkingsvervalclausule27
26 Mr. drs. M.L. Hendrikse* en prof. mr. J.G.J. Rinkes** Consument en verzekeringsvoorwaarden Directeur UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACTS), opleidingsdirecteur Master Verzekeringskunde UvA Amsterdam Business School, universitair hoofddocent Privaatrecht UvA, universitair hoofddocent Privaatrecht OU, universitair hoofddocent Ver-zekeringsrecht UU, lid Geschillencommissie Kifid (Verzekeringskamer), rechter-plaatsvervanger Rechtbank Utrecht en medewerker van dit tijdschrift
** Hoogleraar Privaatrecht OU, bijzonder hoogleraar Europees Consumentenrecht UM, verbonden aan UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACTS), raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam en redacteur van dit tijdschrift.
De onderhavige kroniek betreft een voorstudie van de publicatie: M.L. Hendrikse & J.G.J. Rinkes, Verzekeringsvoorwaarden en de consument, TvC-reeks Deel 1, Zutphen: Uitgeverij Paris 2010.
27 Zie ook M.L. Hendrikse, ‘Medewerkingsplicht na verwezenlijking van het risico’, in: Verzekeringsrecht praktisch belicht,
Deventer:Kluwer 2008 (tweede druk), p. 257-278 en N. van Tiggele-van der Velde, Bewijsrechtelijke verhoudingen in het verzekeringsrecht (diss.Rotterdam), Deventer: Kluwer 2008 (hierna Van Tiggele-van der Velde 2008), p. 193-215.
29
Art. 7:941 lid 1 BW verplicht de verzekeringnemer of de tot uitkering
gerechtigde zo spoedig mogelijk de verwezenlijking van het
evenement te melden, voor zover deze daarvan op de hoogte is of
behoort te zijn. Art. 7:941 lid 2 BW verplicht de verzekeringnemer of
de tot uitkering gerechtigde tevens binnen redelijke termijn alle
inlichtingen en bescheiden aan de verzekeraar te verschaffen welke
voor deze laatste van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te
beoordelen. Ingeval de tot uitkering gerechtigde de verplichtingen van
lid 1 een 2 niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering
verminderen met de schade die hij daardoor lijdt, art. 7:941 lid 3 BW.
In een (semi- ) dwingendrechtelijke wetsbepaling ligt een bevel van de
wetgever besloten:28 het staat partijen niet (geheel) vrij de kwestie in
afwijking van de bepaling zelf te regelen. Indien partijen dit bevel
negeren, betekent dit nietigheid of vernietigbaarheid van de
verzekeringsovereenkomst of een deel daarvan (meestal een
verzekeringsclausule).
3.1.27Art 7:941 lid 4 BW bepaalt dat de verzekeraar het vervallen van het recht op
uitkering wegens niet-nakoming van de medewerkingsverplichtingen ex lid
1 en 2 in de polis kan bedingen voorzover de verzekeraar daardoor in een
redelijk belang is geschaad. Deze bepaling is van dwingend recht: er kan
niet ten nadele van de verzekerde van worden afgeweken (art. 7:943 lid 2
BW).
1. Wanneer is er sprake van een redelijk belang in de zin van art. 7:941 lid 4 BW?
2. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat bij de invulling van het begrip redelijk belang aansluiting moet worden gezocht bij de redelijk belang-jurisprudentie
3.1.28De Hoge Raad hanteert aanvankelijk als criterium het belang van de
verzekeraar. Dit lijkt wat karig gezien de grote belangen die er voor de
andere partij op het spel staan en die in te goeder trouw zijn.
3.1.29In latere rechtspraak is afstand genomen van de Railway Passengers-leer.
Zo kan gewezen worden op het Tros -arrest29 De Hoge Raad onderschrijft
28 Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-III*, Deventer: Kluwer 2010 (dertiende druk), p. 263 (hierna Asser/Hartkamp/Sieburgh 6 III* 2010).
29 HR 5 oktober 2007, NJ 2008, 57.
30
het onderscheid tussen een theoretisch belang en een praktisch belang
van de verzekeraar bij het inroepen van een meldingvervalclausule in het
Tros-arrest van 5 oktober 2007. De Hoge Raad overwoog in r.o.
4.3:'Onderdeel 2 is gericht tegen de verwerping door het hof van het
subsidiaire verweer van verzekeraars. Onderdeel 2.2 houdt, kort
samengevat, in dat het bij de beoordeling van het door de verzekeraars
gedane beroep op het ver- valbeding, niet aankomt op de beantwoording
van de vraag of de verzekeraars door de te late schademelding
daadwerkelijk zijn benadeeld in hun onderzoeksmogelijkheden, maar op de
vraag of zij daardoor in hun redelijke belangen kunnen zijn geschaad.’ Ook
hier herhaald Arisut dat hij geen derde onderzoek heeft geweigerd maar
dit onderzoek graag in tijd beperkt zag, of althans weer een behoorlijk
voorschot zal worden verstrekt.
Onderzoek
3.1.30Arisut vreest niet zozeer het onderzoek als wel de interpretatie van de
feitelijke onderzoeksgegevens. Deze vrees wordt realiteit als men
randnummers 48 tot en met 81 op de keper beschouwd. Vooral het
verdedigen van de superieure positie die ABn Amro heeft bij zo’n
onderzoek en het bagatelliseren van processuele principes dat er sprake
moet zijn van transparantie, hoor en wederhoor, onafhankelijkheid,
deskundigheid, en onpartijdigheid bij zo’n onderzoek. Daarbij is het in het
belang van Arisut om te kunnen controleren dat er sprake is van een
nauwgezet, vakbekwaam en integer te werk gaan van “deskundigen”. Te
meer nu voor Arisut vaststaat dat de door ABN Amro aangezochte heer
Bernards, met het oogmerk om Arisut te misleiden, zich heeft voorgedaan
als een onderzoeker namens de opstalverzekeraar, terwijl de
opstalverzekeraar geen opdracht heeft verleend aan deze heer Bernards.
3.1.31Krachtig ontkent Arisut de suggestieve walm die opstijgt vanuit
randnummer 78. Arisut heeft slechts angst voor inferieur werk van ABN
Amro speurneuzen, die Arisut dan weer in kostbare rapporten mogelijk
moet weerleggen. Arisut ontkent dat hij “daags voor het Kort Geding
informatie aan ABN Amro heeft toegezonden”. Enerzijds is de informatie
zijdens Arisut bij dagvaarding overlegt, anderzijds is het onjuist om Arisut
om allerhande informatie te vragen, om vervolgens kritiek te leveren op de
31
vorm waarop en wanneer deze, niet begrepen verzoeken om informatie,
door artsen e.d. wordt aangeleverd
3.1.32
3.1.33
3.1.34
Buitengerechtelijke kosten
4 Buitengerechtelijke kosten
4.1.1 Onder de omstandigheden van het geval had Arisut –zoals iedere
crediteur van een vordering welke niet eenvoudig is vast te stellen qua
hoogte en toedracht- op zijn minst (zelfs geheel los van de
verzekeringsovereenkomst) ingevolge het wettelijke bepaalde in art 6:96
lid 2 aanhef en onder c BW jegens gedaagde het recht op vergoeding van
redelijke kosten ter verkrijging van inzicht in de hoogte van de
schadeomvang (r.o. 3.9 van H.R. 5 december 1997 VR 1998, nr, 28). Als
reactie op de door brand aangetaste materiële zaken en het enigmatische
althans verwijtende gedrag van ABN Amro heeft hij gebruik gemaakt van
de werkzaamheden van de door Arisut ingeschakelde eigen expert. Arisut
ontgaat het recht van ABN Amro om aan dit artikel op enige wijze te
renunciëren.
4.1.2 Het –impliciet ingesloten- verweer van ABN Amro dat artikel 6:96 BW “leert
dat de geclaimde (expertise)kosten niet behoeven te worden vergoed –
parafrase” is onjuist en moet worden verworpen omdat het hier, althans
voornamelijk, gaat om vergoeding van kosten zoals bedoeld in art. 6:96 lid
2, aanhef en onder c, BW, maar ook om een vordering tot vergoeding van
kosten, gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als
bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW. Indien nodig wordt de
kantonrechter verzocht ambtshalve de grond waarop de vordering steunt
aan te vullen.
4.1.3 Daarboven is het verweer onder randnummer 94 apert onjuist. Het is niet
bij één brief gebleven, het gaat hier ook niet om “instructiekosten ter
voorbereiding op de rechtszaak”. Zelfs de veelvuldig gewraakte
32
onderzoeker Bernards, waar ABN Amro met enige graagte naar verwijst,
neemt in zijn onder productie @ vervatte rapport, de zinsnede op dat de
E.M. Horssius van Krantz & Polak aanwezig was op het gesprek van 24 juni
2011 aanwezig was. Ook maakt Bernards een opmerking over de kwaliteit
van Horssius: “hij trad op als expert”. Het tijdsbeslag van die dag, inclusief
reiskosten was 8 uren. Nadien heeft overigens Krantz & Polak RESOLVE,
als expert, de schadeopstelling in de kwestie van de
inboedelschadeomvang gecontroleerd, de fraude aantijgingen en
brandstichtingsverwijten onderzocht en tijd gestoken in onderzoek omtrent
de vaststelling van de aansprakelijkheid van ABN Amro als het gaat om
haar contractuele verplichtingen uit een overeenkomst van
schadeverzekering na te komen –alsmede de bepaling van de omvang- en
de medewerkingverplichting die ABN Amro ogenschijnlijk zo goed en
betrouwbaar wist te duiden. De factuur ziet te gene dele op kosten die
onder het bereik van instructie of normaal overleg vallen. Arisut nodigt
ABN Amro uit de nota’s in het geding te brengen die zij ten aanzien van
deze werkzaamheden heeft betaald en te betalen zal hebben. Arisut heeft
overigens de werkzaamheden van Krantz & Polak RESOLVE primair te
beoordelen. Arisut beoordeelt het tijdsbeslag en de gedeclareerde tijd als
zijnde door hem geaccepteerd.
4.1.4 Deze kosten van de eigen expert komen, zelfs los van polisbepalingen, op
grond van artikel 6:96 BW lid 2 aanhef en onder c BW en 7:959 lid 1,
versterkt door artikel 7: 963 lid 6 BW voor rekening van de verzekeraar.
Arisut merkt op dat polis bepalingen van ABN Amro de strekking hebben
om de expertisekosten van de eigen expert aan een plafond te binden. Dit
plafond zou bestaan uit het gedeclareerde tijdsbeslag van ingeschakelde
experts (en speurneuzen). Arisut stelt dat de expertise-kosten zijnerzijds
door hem als redelijk zijn beoordeeld.
4.1.5 Eisers verwijst naar een uitspraak d.d. 11 augustus 2010 (LJN: BN3797,
Rechtbank Utrecht). Het belang van deze uitspraak zit hem (mede) in de
uitgebreide beoordeling van het begrip schade, wat wordt behandeld in
het kader van een –door deze rechtbank vastgesteld- verzekerd
evenement. Eisers verwijst in het bijzonder naar rechtsoverweging 2.12:
“Wat betreft kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid heeft
de Hoge Raad ten aanzien van andere verhaalsvorderingen beslist dat de
33
verplichting om te voldoen aan zo’n verhaalsvordering weliswaar niet als
wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan worden aangemerkt,
maar dat gelet op de strekking van het in het geding zijnde verhaalsrecht
art. 6: 96 lid 2 sub b BW van overeenkomstige toepassing moet worden
geacht” (HR 26-9-2003 NJ 2003/645 en HR 9-7-2004 NJ 2004/572).
4.1.6 Voor vaststelling van de inhoud van de rechtsbetrekking, en in het
bijzonder de medewerkingsverplichting, hecht ABN Amro –kennelijk- geen
betekenis aan art 6:96 BW, en te grote betekenis aan wat hier wordt
genoemd de ‘platte tekst’ van de overeenkomst, dat wil zeggen het
contract, het papier, de akte, de polis. ABN Amro lijkt te redeneren: “het
staat in onze polis dat u in zo’n geval geen uitkeringsrechten heeft”,
parafrase. Nochtans is het niet de polis die [slechts] bindt, doch de
verzekeringsovereenkomst, althans een redelijke uitleg conform het
Nederlandse recht, daarvan.
4.1.7 Arisut citeert in dit verband tevens (een gedeelte van de noot van AG
Huydecoper onder het arrest LJN: AS3843, Hoge Raad, C04/042HR Datum
uitspraak: 11-02-2005.
“ 10) De uitleg van overeenkomsten moet vooral plaatsvinden
aan de hand van de zin die partijen over en weer redelijkerwijs
aan het overeengekomen mochten toekennen en wat zij te dien
aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten .
In die maatstaf vloeien feitelijke en normatieve elementen in
elkaar over. Het gaat, zoals voor de hand ligt, in de eerste plaats
om wat partijen werkelijk (gezamenlijk) hebben bedoeld overeen
te komen (een louter feitelijk gegeven); maar daarbij komt, in
die gevallen waarin de gezamenlijke bedoeling (achteraf) niet
kan worden opgespoord of vastgesteld óf waarin partijen zich
van een met hun overeenkomst verband houdend probleem
geen (gezamenlijke) rekenschap hebben gegeven (uiteraard
geven vooral die gevallen aanleiding tot meningsverschillen en
rechtsgedingen ), ook om wat partijen - hoewel hun
gezamenlijke bedoelingen daar niet op gericht zijn geweest - in
de gegeven omstandigheden in redelijkheid als bindend moeten
accepteren.
34
Dat laatste kan dan weer het geval zijn omdat de betreffende
verbintenis, ofschoon niet begrepen onder wat partijen werkelijk
gezamenlijk hebben bedoeld, door redelijk oordelende partijen
in de gegeven omstandigheden als onderdeel van het
overeengekomen zou zijn begrepen óf, waar (ook) dat niet het
geval is, omdat die verbintenis in de gegeven omstandigheden
uit de geldende rechtsnormen - de maatstaven van redelijkheid
en billijkheid daaronder begrepen - voortvloeit. Hier gaat het om
gegevens met een belangrijke normatieve component: de
relevante omstandigheden vormen de feitelijke basis, maar het
oordeel over de daaraan naar redelijkheid en recht te verbinden
gevolgen, is overwegend normatief van aard
Deze beschouwingen lijken mij de moeite van het vermelden
waard, omdat van de kant van [A] verschillende malen een
beroep wordt gedaan op argumenten die van betekenis kunnen
zijn voor wat deze bij en na de totstandkoming van de
verzekeringsovereenkomst werkelijk heeft geweten en
begrepen, zonder daarbij mede in aanmerking te nemen wat
een verzekeringnemer in de gegeven omstandigheden
redelijkerwijs mocht dan wel moest aannemen en verwachten.
Het gaat echter, bij toepassing van de zojuist in het kort
weergegeven rechtsleer, vooral om het laatste; waar partijen
van de betekenis van (bedingen uit) hun overeenkomst geen
eenduidige voorstelling lijken te hebben gehad is het eerste
(namelijk: wat de ene partij daar werkelijk over gemeend heeft),
in veel gevallen maar van beperkte betekenis.”.
Arisut stelt dat ABN Amro dit fraaie, en vooral juiste
verzekeringsrechtelijke, betoog geheel over het hoofd ziet.
4.1.8
35
4.1.9
4.1.10Arisut acht van algemene wetenschap dat ingeschakelde
professionele experts een beloning verlangen en dus geld kosten.
4.1.11Arisut heeft overigens belang bij een rechterlijk vonnis omdat ABN Amro
als een “repeat player” beschouwd dient te worden die, blijkens het
overlegde Arrest van het Hof ‘s_Hertogenbosch en ook het Hof Arnhem
(produktie @) , meerdere malen een scenario toepast en heeft toegepast
die vergelijkbaar is met de behandeling die Arisut is overkomen. Dit
scenario: de door ABN betaalde speurneuzen schrijven defame rapporten
en een groepje schade en integriteit (!) medewerkers van ABN Amro wijst
af. Vervolgens meldt zich een eigen expert van de gedupeerde verzekerde
zich en verzekerde krijgt dan te horen dat hij MOET meewerken en dat de
kosten van de eigen expert niet gedragen behoeven te worden door ABN
Amro en, aldus, aan de zijde van de gedupeerde verzekerde de beoogde
deskundigen –om financieel praktische redenen- worden weggehouden bij
het schaderegelingsproces. Een dergelijke gang van zaken heeft Arisut
schade opgeleverd, althans kan, Arisut ook in de toekomst schade
opleveren. Nog daargelaten dat dit frivole procederen van ABN Amro door
het openbare proces wat beter boven water komt.
4.1.12Deze schade wil Arisut bij -andere fora- aankaarten en verhalen. Arisut
ontkent niet dat hij aldus een afgeleid belang heeft bij een formele
afwikkeling van de procedure, die hij thans in gang heeft gezet. Nu ABN
Amro geen afdoende en aanvaardbare betaling heeft aangeboden, maakt
Arisut van zijn recht gebruik om de door hem gestarte procedure tot een
eindvonnis te voeren.
Bewijs
4.1.13Arisut kan elk individuele randnummer expliciet bewijzen, indien hij
daartoe geroepen wordt door de Wet. Arisut heeft zich in het debat
voorshands beperkingen opgelegd met betrekking tot de zaken die hij
moet stellen als het gaat om de nakoming van de overeenkomst van
schadeverzekering en minder met betrekking tot de in de ogen van Arisut
onbewezen zaken die op de weg van ABN Amro liggen om ze te stellen en
36
te bewijzen. Het bewijs kan worden geleverd door eisers, hun zonen, de
heer Cilasun en al degene die hierboven zijn genoemd als getuigen.
Mogelijk kan Arisut ook (nader) bewijs verkrijgen in de vorm van
schriftelijke verklaringen van derden zoals Politie, Brandweer,Artsen
Ziekenhuismedewerkers of deskundigen. Arisut heeft een voorkeur voor
beëdigde verklaringen en verzoekt de rechter, indien nodig en vereist,
hem daartoe in de gelegenheid te stellen.
IN RECONVENTIE
i. Al hetgeen eisers in conventie, thans wederom te noemen Arisut, te
berde hebben gebracht wordt hier als antwoord in reconventie
integraal herhaald en ingelast beschouwd.
ii. Arisut heeft moeten constateren dat, eisers in reconventie, ook hier
weer te noemen ABN Amro (tegen)eisen stelt in dier voege dat:
Primair
l) te verklaren voor recht dat Arisut toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst met ABN Amro en tegen kwijting te veroordelen tot betaling van de daaruit gestelde schade van € 11.500,--,--(zegge: elfduizend vijfhonderd euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
ll) althans Arisut vanwege onverschuldigde betaling tegen kwijting te veroordelen tot terugbetaling van € 11.500,-- (zegge:elfduizend vijfhonderd euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
I en ll) in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
l) Arisut tegen kwijting te veroordelen tot het ondertekenen van een door ABN Amro op te stellen machtiging, (volgt DWINGEND model)
ll) althans Arisut tegen kwijting te veroordelen tot het ondertekenen van een door Uw Rechtbank, sector Kanton, in goede justitie op te stellen machtiging, die ertoe strekt mee te werken aan een
37
persoonlijk onderzoek in de zin van art. 1.9 van de gedragscode persoonlijk onderzoek; I en ll) en in beide gevallen op straffe van een dwangsom van € 250,--(zegge: tweehonderd vijftig euro), althans een door Uw Rechtbank, sector Kanton, in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat Arisut veertien dagen na betekening van het vonnis niet aan de veroordeling voldoet;
lll) althans voor recht te verklaren dat zwaarwichtige belangen aan de zijde van ABN Amro meebrengen dat de toestemming van Arisut voor het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek in de zin van art. 1.9 van de gedragscode persoonlijk onderzoek achterwege kan blUven;
Meer subsidiair
l) te verklaren voor recht dat Arisut vanwege frauduleus handelen toerekenbaar tekortgeschoten is de nakoming van de verzekeringsovereenkomst met ABN Amro;
ll) althans onrechtmatig heeft gehandeld;
I en ll) en in beide gevallen te veroordelen tot betaling van de daaruit voortvloeiende schade van € 1 1.500,--(zegge: elfduizend vijftonderd euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van betalen tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de door ABN Amro gemaakte kosten van expertise nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
iii. Arisut stelt dat hij, met hetgeen hij bij dagvaarding en repliek te
berde heeft gebracht, zich voldoende heeft verweerd om alle eisen
en verlangde zaken in reconventie af te wijzen, althans ABN Amro
niet ontvankelijk te verklaren, althans dat U Edelachtbare eisers in
reconventie in al haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren,
althans haar deze vorderingen rechtens ongegrond en/of onbewezen
zal ontzeggen.
iv. Arisut wijst nadrukkelijk op een gebruikt verweer van ABN Amro om
het bovenstaande betoog kracht bij te zetten (Randnummer 58 CvA):
“ABN Amro ziet overigens niet in wat de relevantie van het betoog op
p. 16 van de dagvaarding is, nu Arisut heeft ingestemd met de
schadevaststelling van de expert”. ABN Amro pleegt kennelijk, pour
besoin de la cause, instemming met haar foutieve handelingen uit te
leggen als het opgeven van rechten als het aankomt om dergelijke
38
handeling te gebruiken als verwijt. Dat overkomt Arisut geen tweede
keer: en reeds om deze reden is het in zijn belang om eventuele
medewerking te binden aan voorwaarden en bovendien op voorhand
te wijzen op misbruik van recht, strijd met de goede trouw en strijd
met de bepalingen der Wet althans in het kader van, door ABN Amro
kennelijke toegepaste, art. 7:941 lid 4. De weren van Arisut zijn dat
ABN Amro er ten gene dele in slaagt aan te tonen:
1) dat haar redelijk belang moet prevaleren boven Arisut;
2) de verval van rechtsanctie, onder de niet geadstrueerde
anoniem gebleven verklaring geen, en zeker niet een algeheel
verval van het recht op uitkering toestaan;
3) ABN Amro onvoldoende heeft voldaan aan de op haar rustende
stelplicht en bewijslast in het kader van de belangenbenadeling ex
art. 7:941 lid 4 BW;
4) en tenslotte: bij zo weinig bewijs en stellingen van de kant van
ABN Amro, terwijl het stellen en bewijzen van stellingen met
betrekking tot fraude en brandstichting tot op de weg van ABN
Amro ligt, NIET van Arisut verwacht kan worden dat hij zich
overlevert aan “mannetjes” van de ABN Amro. Deze “mannetjes”
zien, horen, doen en rapporteren wat zij willen, zonder zich te
bekreunen om –voor Arisut of derden inzichtelijk- bewijs. Zij
verworden dan ook nog eens tot partij-getuigen, die slechts ten
koste van kostbare contra-enquetes van hun “anonieme” bronnen
en henzelve, moeten toegeven dat zij zich vergist hebben en onder
meer teveel hebben geredeneerd naar het doel. Dergelijke
tautologie dient niet gehonoreerd te worden. In dit verband wordt
verwezen naar (de onder produkties @ en @ overlegde)
“rechtzettende” Arresten van Hoven, die Rechtbanken moesten
corrigeren. Dat de rechtbanken (NOTA BENE) ABN Amro in eerste
instantie het gelijk aan hun zijde gaven, doet begrijpelijkerwijs
concessies en vertrouwen aan de kant van Arisut verder afnemen.
De verzekeraar is overigens slechts ontslagen van zijn verplichting tot
schadevergoeding indien hij bewijst dat de brand door merkelijke
schuld of roekeloosheid van de verzekerde is veroorzaakt.
39
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering rust de bewijslast ten aanzien van het
bestaan van fraude op ABN Amro. Zij beroept zich immers op het
rechtsgevolg van de gestelde fraude en brandstichting, namelijk dat
Arisut [eiser in conventie] geen recht heeft op uitkering onder de polis
en dat de gedane uitkering onverschuldigd is betaald30.
ABN Amro komt niet verder dan beweren dat zij pseudo-vermoedens
heeft, gebaseerd op één anonieme quasi-bron.
Dit betekent dat het risico dat onbewezen blijft dat de brand door
merkelijke schuld van de verzekerde is ontstaan, of dat er sprake zou
zijn van fraude op de verzekeraar rust.
De Wet komt ABN Amro (ook) niet te hulp [als het gaat om de, volgens
ABN Amro verplichte medewerking en ondertekening van een
machtiging]. In het kader van, door ABN Amro kennelijke toegepaste,
art. 7:941 lid 4, laat de praktijk namelijk drie belangrijke knelpunten
zien:
wanneer is er sprake van een redelijk belang?
Rechtvaardigt een redelijk belang bij het inroepen van de verval
van recht-sanctie onder alle omstandigheden een algeheel verval
van het recht op uitkering?
Wat is de stelplicht en bewijslast in het kader van de
belangenbenadeling ex art. 7:941 lid 4 BW?
v. Afsluitend stelt Arisut nog dat privaat, eenzijdig onderzoek, indien
nodig (hetgeen zoals gesteld volgens Arisut niet het geval is of kan
zijn), veeleer dusdanig moet worden ingericht dat vorm, aard,
kwaliteit en omvang kenbaar is aan de Kantonrechter en aldus deze
aspecten bij haar oordeel kan worden betrokken.
vi. Het oordeel, volgens Arisut, moet dan ook zijn dat ABN Amro, gelet
op de stand van zaken van het beschikbare bewijs (zoals, een niet
30 Letterlijk r.o. 4.5 LJN: BR5566, Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: 17-08-2011. In deze casus oordeelde de Rechtbank over een in opdracht van de verzekeraar Delta Lloyd, en in het voordeel van deze verzekeraar sprekend, onderzoeksrapport.
40
overlegde, beschuldigende verklaring van een door ABN Amro willens
en wetens anoniem gehouden getuige), maar ook de beschikbare en
slechts geciteerde en aangehaalde verklaringen van wél met name
genoemde (althans bekende) getuigen, experts, brandweerlieden en
(ongemachtigde)) onderzoeksrapporten of verslagen, ABN Amro
onvoldoende heeft gesteld om een “metadeskundige uit eigen stal” –
tegen de wens en wil van Arisut- te benoemen (door ABN Amro) of
gerechtelijke deskundige door de Kantonrechter. Dit alles in het licht
van de vaststaande oorzaak van de brand en het feit dat voor de
gefabuleerde stellingen zijdens ABN Amro geen (voldoende)
aanknopingspunten geboden wordt door ABN Amro31. Dat het bewijs
der stelling dat handelingen van Arisut concreet en opzettelijk zijn
gericht op het ontstaan van brand, of dat hij fraude heeft willen
plegen, ook moet komen uit een oordeel van één medewerker van
ABN Amro die Arisut gaat “ondervragen” en daar dan ook nog een
eigen verslag van mag maken op de voet van een daartoe strekkend
oordeel van de Kantonrechter, gaat in het licht van de in deze casus
vaststaande feiten, te ver. ABN Amro heeft daarvoor onvoldoende
aangedragen en daarvoor teveel steken laten vallen in het verleden,
zoals Arisut heeft aangeboden te bewijzen. Dat hij dit bewijs niet
thans levert mag (nog) niet van Arisut verwacht worden, nu hij zich
immers om evidente redenen focust op nakoming van de verbintenis,
op de voet van hetgeen al reeds vaststaat.
MET CONCLUSIE
In conventie:
Arisut handhaaft al zijn eisen, overigens met dien verstande dat
hij erkent dat hij inmiddels € 11.500,-- aan relevante betalingen van
ABN Amro heeft ontvangen en deze betalingen in mindering
31 Waar is bijvoorbeeld bewijs van de door ABN Amro gestelde vrees over repercussies jegens de anonieme getuige door Arisut? Waar is bewijs van het bestaan van de anonieme getuige of de strekking van zijn verklaring? Wat mogen we verwachten van de bijdrage van deze getuige op het gebied van opzet en oogmerk, althans de mentale processen van Arisut, als die er al geweest zijn.
41
gebracht mogen worden op zijn vastgestelde schade, danwel door
de Kantonrechter vast te stellen schade; in die zin vermindert hij zijn
bij dagvaarding geformuleerde eis met dat bedrag.
In reconventie:
dat U Edelachtbare ABN Amro (= in deze de eiser in reconventie)
zal ontzeggen alle eisen en verlangde zaken in reconventie, althans
dat U Edelachtbare eiser in reconventie in al haar vorderingen niet
ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze vorderingen rechtens
ongegrond en/of onbewezen zal ontzeggen;
In conventie en in reconventie:
Gedaagde in conventie en eiser in reconventie bij vonnis,voor zoveel
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van
deze gedingen;
Gemachtigde,
Krantz & Polak RESOLVE
1
2
3
3.1.1
4
4.1.1
42
4.1.2
4.1.3
4.1.4
5
6
7
8
43