Upload
erik-klaver
View
496
Download
2
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Lees mijn recensie over twee werken over het buitenlands beleid van de Russische Federatie vanaf pagina 27 in het Atlantisch Perspectief
Citation preview
1 - 2011
Ap: BRITSE STRATEGI C DEFENCE AND SECURITY REVIEW
OMAN: EEN GEOPOLITIEKE OASE
FRANS-BRITSE DEFENSIE-SAMENWERKING
REACTIE NAVO STRATEGISCH CONCEPT
210451_AP_1.indd 1 16-02-2011 15:16:49
Atlantisch Perspectief is een
uitgave van de Stichting
Atlantische Commissie
ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel Haaglanden onder
nummer 41149134. Atlantisch
Perspectief verschijnt 8x per jaar
Bureau & Redactie
Bezuidenhoutseweg 237A-239A
2594 AM Den Haag
telefoon: 070 363 94 95
fax: 070 364 63 09
e-mail: [email protected]
internet: www.atlcom.nl
Eindredacteur
Maarten Katsman
Adviesraad
dr. Bram Boxhoorn
voorzitter
Niklaas Hoekstra
senior redacteur
genmaj marns b.d. Kees Homan
Joris Janssen Lok
prof. dr. Ruud Janssens
prof. dr. Wim Klinkert
Hans van Leeuwe
prof. dr. Marianne van Leeuwen
Rik van der Linden
Anselm van der Peet
dr. Sebastian Reyn
Auke Venema
Internationale Adviesraad
dr. Hans Binnendijk
dr. Ann-Sofie Dahl
Marten van Heuven
prof. dr. Jan Willem Honig
prof. dr. Margarita Mathiopoulos
prof. dr. Alexander Moens
dr. Henning Riecke
Stanley Sloan
Abonnementen
Een abonnement kost ? 27,50
per jaar. Studenten en scholen
betalen ? 22,-. Opgave schriftelijk,
telefonisch of elektronisch bij
het bureau van de Atlantische
Commissie.
Vormgeving
Arthur Meyer; M/vG ontwerpers
Opmaak & Druk
De Swart, Den Haag
ISSN-nr.: 0167-1847
Artikelen uit Atlantisch Perspectief
mogen alleen worden overgenomen
na schriftelijke toestemming van
de redactie.
De redactie van Atlantisch
Perspectief is het niet noodzakelij-
kerwijs eens met de strekking van
de artikelen in het tijdschrift.
Losse en voorgaande nummers
van Atlantisch Perspectief zijn
te verkrijgen bij de Atlantische
Commissie.
Advertentietarieven zijn te bevragen
bij de redactie.
Abonnementen en lidmaatschap-
pen worden automatisch met een
kalenderjaar verlengd tenzij voor
1 december schriftelijk is opgezegd.
Oman, strategisch gelegen in het Midden-Oosten, aan verscheidene waterwegen, probeert d.m.v. een ‘open ramen’ politiek met zoveel mogelijk landen handel te drijven. Het land is van belang voor de VS en de NAVO om belangen te verdedigen in de regio (foto: Wikimedia/Andries Oudshoorn)
1 - 2011
Ap: BRITSE STRATEGI C DEFENCE AND SECURITY REVIEW
OMAN: EEN GEOPOLITIEKE OASE
FRANS-BRITSE DEFENSIE-SAMENWERKING
REACTIE NAVO STRATEGISCH CONCEPT
210451_AP_1.indd 1 11-02-2011 15:01:10
3 Redactioneel
4 Analyse ‘The Empire slides back’ Heroverwegingen in Brits defensie- en veiligheidsbeleid Kees Homan
11 Analyse Oman Een geopolitieke oase in een dynamische regio Menno Steketee
17 Analysis Britain and France Bringing strategic sanity back to Europe? Julian Lindley-French
20 Rejoinder The New Strategic Concept: important, not impressive Rem Korteweg
24 Atlantisch Nieuwsoverzicht
27 Boekbespreking
30 Achteraf
INHOUDSOPGAVE
COLOFONAtlantisch perspectief: Nummer: 1 / 2011 Jaargang 35
tijdschrift voor internationale betrekkingen en veiligheidspolitiek
210451_AP_1.indd 2 16-02-2011 15:16:51
Redactioneel
De jaarlijkse veiligheidsconferentie in München (voorheen de Wehrkunde Tagung) is al bijna vijftig jaar de grootste en meest gezaghebbende veiligheidsconferentie ter wereld. Ieder jaar begeeft eind januari/begin februari een keur aan politici en experts zich naar München om te discus-siëren over de grote veiligheidsvraagstukken in de wereld. Vaak zijn de discussies tussen de politici ongemeen fel en gelardeerd met harde taal aan elkaars adres. Velen zullen zich nog de verbale krachtmeting in 2003 tussen de oud-ministers van de VS en Duitsland, Donald Rumsfeld en Joschka Fischer, herinneren. De laatste beet Rumsfeld over de noodzaak Iraq binnen te vallen toe: �I am not convinced.�
De conferentie wordt onder meer gezien als maatstaf van de betrekkingen tussen Europa en Amerika. Deze keer was er opvallenderwijs geen aparte sessie aan de NAVO gewijd. Of dit moet worden opgevat als een teken van stabiliteit of achteruitgang in de betrekkingen is een kwestie van persoonlijke smaak. De veiligheidsconferentie leidde dit jaar dus niet tot spectaculaire botsingen tussen verschil-lende sprekers. De ministers van Buitenlandse Zaken van de VS en Rusland gebruikten de conferentie als platform ter ondertekening van het nieuwe START (2) -verdrag. Geen vuurwerk dus, maar wel een aantal interessante bijdragen en vooral veel beschouwingen over de situatie in Egypte en het Midden Oosten, die een groot deel van de conferentie in zijn greep hield.
Boeiende betogen waren er onder meer van de Duitse bondskanselier Merkel, die een opmerkelijk persoonlijk betoog hield over het begrippenpaar vrijheid en democratie en over nut en noodzaak van de NAVO. Vrijwel alle andere sprekers brachten de gevolgen van de economische crisis voor de veiligheidsvraagstukken in de wereld ter sprake. Vooral secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen bena-drukte het gevaar van voorgenomen bezuinigingen in vrijwel alle Europese landen op de defensie-uitgaven. Europese landen marginaliseren zichzelf hierdoor in mondiale veilig-heidskwesties. Daarmee zou de financiële crisis in een vei-ligheidscrisis kunnen ontaarden, zo betoogde hij. Bovendien ligt het gevaar voor een tweedeling van het bondgenoot-schap, tussen Europa en de VS, maar ook binnen Europa zelf, op de loer. De VS, als wereldmacht met nog immer aanzienlijke strategisch-operationele mogelijkheden, zullen
niet snel op hun Europese bondgenoten kunnen terugvallen als het erop aankomt.
Dit alles is natuurlijk niet nieuw. Europa en de VS zijn altijd al ongelijke partners geweest. Wie de discussie over ‘bur-den-sharing’ in de afgelopen decennia erop naslaat, merkt dat er in dit opzicht niet veel nieuws onder de zon is. Wat wel nieuw is, zijn de gewijzigde strategische verhoudingen in de wereld. De VS zijn weliswaar geen Überpower (Josef Joffe) meer, maar vormen met China de belangrijkste pijlers in het huidige wereldstelsel. Is het realistisch te veronderstellen dat Europa zich als een ‘derde pijler’ tussen deze twee kan nestelen? Defensiebegrotingen zeggen natuurlijk niet alles, maar een neerwaartse spiraal kan moeilijk gezien worden als een poging om langszij komen met de ‘grote twee.’
Rasmussen pleitte vanwege de bezuinigingen voor smart defence. Hetgeen zoveel inhoudt als het gezamenlijk aankopen en delen van middelen en coördinatie en taakspecialisatie tussen de bondgenoten. Op deze wijze zou de NAVO met minder financiële middelen toch kunnen bijdragen aan veiligheidsvraagstukken in de wereld, waarmee hij bijna terloops zijn visie voor een mondiale NAVO kenbaar maakte.
De pleidooien van Rasmussen en andere sprekers om defen-siebezuinigingen niet te laten bepalen door gevestigde natio-nale defensie-industrieën of belangen, maar deze bij voorkeur te coördineren (door NAVO of onderlinge afstemming), zijn ook relevant voor de discussie in Nederland. Hier staan forse defensiebezuinigingen voor de deur. Over de NAVO-norm om twee procent van het BNP voor defensie-uitgaven te reserveren wordt niet meer gerept. Duidelijk is ook dat het bezuinigingsbedrag zo hoog is dat de ‘kaasschaafmethode’ niet volstaat. Een ingrijpende hervorming van het defensie-apparaat lijkt daarmee onafwendbaar. Wat wordt geschrapt aan middelen komt nooit meer terug, zo kan gesteld worden. In dit licht neemt de ongelijkheid tussen de VS en de Europese bondgenoten vooralsnog alleen maar toe.
Bram Boxhoorn
16 februari 2011
Wilt u reageren? Mail de redactie: [email protected].
Veiligheid en bezuinigingen
Ap: 2011nr1 3
210451_AP_1.indd 3 16-02-2011 15:17:39
‘The Empire slides back’
Het nieuwe Britse kabinet Cameron-Clegg heeft in korte tijd drastische veranderingen in het veiligheids- en defensiebeleid aangekondigd. Dit niet alleen vanwege de recessie en noodzakelijke bezuinigingen, maar ook omdat het kabinet van plan is ‘de knoeiboel die het geërfd heeft op te ruimen’.1 Daaronder bevinden zich een fors uit de hand gelopen defensiebudget en twee onontbindbare contracten voor twee vliegkampschepen. Uitvoering van de defensieplannen van de Labour-regering zou in 2018/19 een niet-gefinancierd ‘zwart gat’ van zo’n € 44,8 miljoen opleveren.2
De nieuwe Britse regering stelde heel slagvaardig op de eerste dag van haar aantreden een Nationale Veiligheidsraad in en benoemde tevens een Nationale Veiligheidsadviseur. Van de Nationale Veiligheidsraad maken de voornaamste ministers en de chefs van de krijgsmacht en inlichtingendiensten deel uit. Zij ontmoeten elkaar wekelijks. Deze raad hield toezicht op de ontwikkeling van twee belangrijke documenten op het gebied van veiligheid en defensie, namelijk The National Security Strategy (NSS) en The Strategic Defence and Security Review (SDSR), die achtereenvolgens op 18 en 19 oktober werden gepubliceerd. Daarnaast verscheen The Spending Review (SR) van het ministerie van Financiën op 20 oktober.3 Tezamen omvatten de drie documenten de essentiële elementen van een strategie: de politieke ambitie (NSS), het militair vermogen (SDSR) en de financiële middelen (SR). Het vierde essentiële element is dat deze drie beleidsdocumenten in balans zijn met elkaar, aldus de Britse vice-chef van de Defensiestaf, generaal Sir Nick Houghton.4
De NSS
De NSS als hoogste hiërarchische beleidsdocument kan beschouwd worden als de grand strategy van het Verenigd Koninkrijk. Kort gezegd definieert de grand strategy de doelstellingen waarin een regering aangeeft wat moet worden bereikt. Voorts stelt de grand strategy de machtsmiddelen vast die zullen worden aangewend om
die doelstellingen te bereiken. Algemene doelstellingen die de NSS noemt zijn de Britse welvaart bevorderen, de invloed van de natie uitbreiden en de veiligheid versterken. Hiervoor zullen alle nationale capaciteiten worden gebruikt.
Meer concreet noemt de NSS als belangrijkste doelstellingen: 1. het verzekeren van een veilig en veerkrachtig Verenigd
Koninkrijk: bescherming van de bevolking, economie, infra-structuur, grondgebied en levenswijze tegen alle grote risico’s die het land kunnen treffen
2. het scheppen van een stabiele wereld: acties voorbij de gren-zen, om de waarschijnlijkheid te verminderen van bijzondere risico’s die het Verenigd Koninkrijk of zijn directe overzeese belangen aantasten.
De Nationale Veiligheidsraad identificeerde op basis van een National Security Risk Assessment (NSRA) vijftien verschillende risico’s, die op basis van prioriteit in drie reeksen werden onderver-deeld.5 De NSS noemt in de eerste reeks als risico’s van de hoogste prioriteit: internationaal terrorisme, cyberaanvallen, internationale militaire crises en grote ongelukken en natuurrampen. De Nationale Veiligheidsraad vindt dat het voorkómen en beperken van deze vier risico’s de hoogste prioriteit voor actie in de SDSR moet krijgen. Voor het uitvoeren van dit nieuwe veiligheidsbeleid, bepleit de NSS een whole of government benadering, die gebaseerd is op een con-
Analyse
Heroverwegingen in Brits defensie- en veiligheidsbeleid
Kees Homan
Ap: 2011nr14
210451_AP_1.indd 4 16-02-2011 15:17:40
cept van veiligheid dat verder gaat dan het realiseren van militaire effecten. Tegenwoordig omvat het begrip ‘veiligheid’ immers meer dan de traditionele, territoriale benadering van het grondgebied. Veiligheid kent nu ook fysieke, economische, ecologische en sociale dimensies.6 Zo besteedt het document onder meer veel aandacht aan handelsbevordering. De NSS is dan ook een combinatie van hard en soft power. Voor de uitvoering van deze brede benadering dienen alle departementen en agentschappen flexibel te werken om er zeker van te zijn dat ze binnen hun beleid en programma’s de afgesproken prioriteit geven aan de nationale veiligheidsrisico’s. De Nationale Veiligheidsraad houdt hier toezicht op.
De SDSR
De meer concrete SDSR kreeg echter veel meer publiciteit in het Verenigd Koninkrijk dan de NSS. Het document kondigt aan dat de komende vier jaar de defensie-uitgaven met acht procent reëel verminderd zullen worden. Dat is minder dan de tien procent die het ministerie van Financiën had geëist, maar niettemin een forse reductie.7 Het defensiebudget voor 2010-2011 bedraagt € 39,5 mil-jard. Verklaringen van premier Cameron en de bevelhebbers maken duidelijk dat om de visie van de studie Future Force 2020 te realise-ren, vanaf 2015 een reële groei van het defensiebudget is vereist.8 Niettemin beweert premier David Cameron dat de uitkomsten van de SDSR geen ‘strategische inkrimping’ vertegenwoordigen.
Een belangrijke aanname die aan de SDSR ten grondslag ligt, is dat twee decennia na het einde van de Koude Oorlog de aard en de uitgebreidheid van toekomstige internationale uitdagingen meer dan ooit onzeker is. Gezien deze onzeker-heid bepleit het document dan ook een veelzijdig, inzetbare krijgsmacht.9
Een andere belangrijke aanname in de SDSR is, dat in het komende decennium - terwijl militaire actie tegen andere staten uiteraard nooit uitgesloten kan worden - het onwaarschijnlijk is dat het Verenigd Koninkrijk en zijn belangen geconfronteerd zullen worden met directe bedreigingen van statelijke tegenstanders.
De SDSR noemt de volgende zeven militaire taken voor de krijgsmacht: 1. verdediging van het Verenigd Koninkrijk en zijn overzeese gebiedsdelen; 2. strategische inlichtingen; 3. nucleaire afschrikking; 4. ondersteuning van civiele noodhulp organisa-ties in crisistijden; 5. verdediging van de Britse belangen door het strategisch projecteren van macht en door expeditionaire interventies; 6. een bijdrage van Defensie aan de invloed van het Verenigd Koninkrijk; en 7. het verschaffen van veiligheid voor stabilisering.10
Een belangrijke aankondiging in de SDSR is dat een nieuwe SDSR iedere vijf jaar zal verschijnen.11 Dit schept de mogelijkheid de
Het Britse vlaggenschip HMS Ark Royal. In het kader van bezuinigingen heeft de Britse regering dit vliegkampschip onmiddellijk buiten dienst gesteld
(foto: U.S. Navy/Leah Stiles)
Ap: 2011nr1 5
210451_AP_1.indd 5 16-02-2011 15:17:40
defensie- en bredere veiligheidsplannen in het licht van de zich ontwikkelende economische en strategische omstandigheden te heroverwegen.
Personeel
Op personeelsgebied vallen rake klappen. De SDSR kondigt aan dat naast 17.000 militaire functies er de komende vier jaar tevens 25.000 civiele functies vervallen. Alle 20.000 militairen die nog in Duitsland gestationeerd zijn, zullen in twee fasen worden terug-getrokken: de eerste helft in 2015, de tweede helft tegen 2020. Hiermee komt – met onderbreking tijdens WOII – een eind aan de Britse militaire aanwezigheid op het Europese vasteland. De beslissing van het kabinet om tot 2015 substantieel met 9.500 militairen betrok-ken te blijven bij de oorlog in Afghanistan, verklaart waarom de SDSR op de korte en middellange termijn naar verhouding minder in-grijpend in de landmacht snijdt, dan in de marine en luchtmacht.12
Materieel
De Britse krijgsmacht zal op de middellange termijn voornamelijk worden ingericht zoals staat vermeld in de studie Future Force 2020. Daarin passen geen grote aantallen tanks en artillerie. Als erfenissen van de Koude Oorlog zullen de tanks dan ook met veertig procent en de zware artillerie met 35 procent gereduceerd worden.
De regering besloot de lange-termijnprogramma’s te handhaven, waaronder twee nieuwe vliegkampschepen, Astute-klasse nucleaire onderzeeboten en de aankoop van een belangrijk aantal F-35 Joint Strike Fighters (JSF’s) van de Verenigde Staten. Het kabinet stelde ook de nucleaire afschrikking veilig, hoewel het de beslissing om deze met nieuwe onderzeeboten te moderniseren tot 2016 uitstelt.
De Britse regering heeft het vlaggenschip van de marine, het vlieg-kampschip HMS Ark Royal onmiddellijk buiten dienst gesteld. De tachtig Harrier gevechtsvliegtuigen van de marine en luchtmacht worden in 2011 afgestoten. Deze vliegtuigen kunnen verticaal opstijgen en landen. Een licht vliegdekschip wordt in de reserve gehouden, terwijl een andere als helikopterplatform zal dienen. Van de twee geplande Queen Elisabeth vliegkampschepen ten bedrage van € 6,1 miljard pond, zal de eerste in plaats van in 2016 in 2020 in dienst worden gesteld. Het andere nieuwe vliegkampschip wordt reserve gehouden of gaat misschien in de verkoop.
Het afstoten van de Harriers betekent dat er een gat van onge-veer een decennium ontstaat, waarin de marine niet in staat is gevechtsvliegtuigen in te zetten. Bovendien is in plaats van de variant van de JSF die verticaal kan stijgen en landen nu voor de conventionele F-35C versie gekozen, die vereist dat de nieuwe vliegkampschepen van een katapult en vangnet moeten worden voorzien. Ook een nieuwe generatie van Nimrod maritieme patrouil-levliegtuigen is geschrapt, waarmee een verlies van tenminste € 4,3 miljard is gemoeid. Dit betekent een groter risico voor de oppervlaktevloot en de met de Trident raket uitgeruste nucleaire onderzeeboten. Dit risico kan echter beperkt worden door de Type 23 fregatten en Astute onderzeeboten de Trident te laten verdedigen.
Kleinere expeditionaire krijgsmacht
Na vertrek uit Afghanistan in 2015 zullen de expeditionaire capa-citeiten verder verminderd worden. De SDSR meldt dat er sprake zal zijn van een meer selectief gebruik van de krijgsmacht. Deze zal moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: de inzet moet beslissend zijn en alleen geschieden wanneer er nationale belan-gen op het spel staan. Er moet ook sprake zijn van een duidelijk strategisch doel en de waarschijnlijke politieke, economische en menselijke kosten moeten in verhouding staan tot de waarschijn-lijke voordelen. Ook moet er een uitvoerbare exit strategie zijn en de inzet van de krijgsmacht dient gerechtvaardigd te zijn onder het internationaal recht.
Het document voorziet in een interventiemacht van maximaal 30.000 militairen (één divisie); dat is tweederde van de eenheden die in Irak in 2003 werden ingezet. Voor een langdurige missie kunnen in de toekomst 6.500 militairen (één brigade) voor een verscheidenheid aan operaties worden ingezet. De huidige missie in Helmand omvat 9.500 militairen.
De SDSR bepleit tevens een grotere toekomstige nadruk op het voorkómen van veiligheidsproblemen dan op het escaleren tot een conflict. Dit verklaart ook voor een deel de substantiële verhoging van het ontwikkelingsbudget tot 0,7 procent van het BNP in 2014. Dit betekent een verhoging van 34 procent: van € 9,2 tot 13,6 miljard.13
Hybride oorlogvoering
Zoals eerder opgemerkt, bepleit de SDSR een Britse krijgsmacht die zo veelzijdig mogelijk inzetbaar is. In dit verband wordt gesproken over hybride oorlogvoering. ‘Hybride’ is een containerbegrip dat gebruikt wordt om greep te krijgen op de toenemende complexiteit van oorlog, de vele hierbij betrokken actoren en het vervagen van de traditionele conflictcategorieën. Hybride oorlogvoering vereist dat de krijgsmacht op hetzelfde gevechtsveld tegelijkertijd counter-
Analyse
Als erfenissen van de
Koude Oorlog zullen
de aantallen tanks
en zware artillerie
gereduceerd worden
Ap: 2011nr16
210451_AP_1.indd 6 16-02-2011 15:17:40
insurgency, counterterrorist en conventionele gevechten tot hoog in het geweldsspectrum moet kunnen uitvoeren. Dit ook met het oog op de aard van sommige wapensystemen waarover niet-statelijke actoren, zoals opstandelingen, zouden kunnen beschikken. Kortom, de SDSR constateert dat het niet langer mogelijk is een onder-scheid te maken tussen verschillende vormen van oorlogvoering met daarbij passende wapensystemen.
Op basis van deze opvattingen is het idee geboren tot invoering van vijf meer modulaire, meer flexibele en meer ontplooibare multi-role brigades. Niet langer zal er dan meer sprake zijn van zware pantser, lichte gemechaniseerde of lichte brigades, maar van brigades die een capaciteit hebben om alle elementen van het hybridetype conflict te kunnen bestrijden.
Een nieuwe dreiging die de SDSR signaleert is die van cyberaanval-len. Cyber warfare wordt beschouwd als het vijfde gevechtsterrein naast de meer traditionele gebieden van zee, land, lucht en ruimte. Deze nieuwe vorm van oorlogvoering stelt actoren in staat hun po-litieke en strategische doeleinden te realiseren zonder de noodzaak van een gewapend conflict. De Britse regering trekt de komende vier jaar 650 miljoen pond uit om deze dreiging het hoofd te bieden. De SDSR voorziet tevens in de oprichting van een Defence Cyber Operations Group.
Hoewel nog weinig concreet, voorziet de SDSR een groeiend aantal onbemande vliegtuigen voor zowel een verkennings- als een gevechtsrol. Maar vooralsnog domineert in de SDSR, in tegen-stelling tot de Amerikaanse strategie, heel duidelijk het bemande vliegtuig.
Kritiek
Zoals verwacht mocht worden, ontving de SDSR geen onverdeeld positief onthaal. Oud-minister van Defensie en oud-secretaris-generaal van de NAVO, Lord Robertson, noemde de SDSR “onwaar-dig voor hen die vandaag de dag in Hare Majesteits strijdkrachten dienen.”14 De voormalig leider van de Liberaal-Democraten, Paddy Ashdown, betreurt vooral dat besloten is George Browns ‘witte olifant’ vliegkampschepen te gaan bouwen, waardoor de marine niet over de escorteschepen kan beschikken die zij veel meer nodig heeft.15
De directeur van het gezaghebbende Royal United Services Institute, professor Michael Clarke, vindt dat de SDSR het Verenigd Koninkrijk opscheept met een “nogal excentrieke krijgsmachtsstructuur.” Hij doelt hiermee op het enige operatio-nele vliegkampschip dat er komt en het geringe aantal fregatten en escorteschepen dat overblijft. Clarke vindt ook dat er te veel
Analyse
Belangrijkste maatregelen voor de Britse krijgsmacht: 2010-2015
2010 2015
Personeel
Marine 35.000 30.000
Landmacht 102.000 95.000
Luchtmacht 38.000 33.000
Burgers 85.000 60.000
Marine
Vliegkampschepen 2 0
Fregatten/destroyers 23 19
Onderzeeboten 11 11
Amfibische schepen (LandingPlatform Docks/Helicopter carrier)
3 2
Patrouille en kustvaartuigen 23 23
Mijnenbestrijding 16 16
Harrier gevechtsvliegtuigen 25 0
Landmacht
Brigades 6 5 (multi-role)
Artillerie 877 571
Tanks 386 232
Luchtmacht
Jachtvliegtuigen 287 128
Helicopters 164 176
Ap: 2011nr1 7
210451_AP_1.indd 7 16-02-2011 15:17:40
Volgens critici van de SDSR zorgt het afstoten van de Harriers van de Britse marine ervoor dat operaties zoals het verdedigen van de Falklandeilanden
niet meer mogelijk zijn (foto: U.S. Navy/Micheal N. Minkler)
gevechtsvliegtuigen zijn en onvoldoende luchttransport. Daarnaast constateert hij een gebrek aan investeringen in onbemande vlieg-tuigen.
Maar ook gepensioneerde officieren uitten hun kritiek, in inge-zonden brieven in landelijke dagbladen, daarbij vooral geleid door de belangen van hun eigen krijgsmachtdeel. Zo trok een brief in The Times veel aandacht. Marineofficieren betoogden hierin dat het buiten dienst stellen van HMS Ark Royal en bijbehorende Harriers de Falklandeilanden kwetsbaar zou maken voor een nieuwe aanval van de Argentijnen. Zij noemden deze beslissing zelfs “strategisch en financieel pervers”.16 Het belang van deze eilanden is toegenomen sinds bekend is dat er zich olievelden be-vinden.17 Het schrappen van de Harriers betekent dat het Verenigd Koninkrijk, tot de levering van de JSF na 2020, niet in staat zal zijn om zelfstandig een operatie uit te voeren zoals het herove-ren van de Falklands. Tenzij de Britse luchtmacht vanaf bases in bevriende landen kan vliegen.
Voormalig bevelhebber van de Britse marine, Admiraal Lord West of Spithead (b.d.), greep twee weken later in een ingezonden brief in hetzelfde dagblad de crisis tussen Noord- en Zuid-Korea aan als ander argument om het vliegkampschip en de gevechtsvliegen te handhaven. Bij escalatie van het conflict in dit gebied zou volgens hem het Verenigd Koninkrijk de Verenigde Staten behoren te steunen met een vliegkampschip, gevechtsvliegtuigen en met kruisraketten uitgeruste nucleaire onderzeeboten.18
Tenslotte uitten gepensioneerde vlag- en opperofficieren van de luchtmacht en marine in januari in een ingezonden brief in de Daily Telegraph hun ongenoegen over het afschaffen van de nieuwe generatie Nimrod vliegtuigen.19 Dezelfde dag was in Manchester begonnen met het afbreken van de vliegtuiggeraamtes van negen nieuwe Nimrods. Naast de € 4,3 miljard die reeds aan het project is besteed, moet er € 236 miljoen onder meer als compensatie aan BAE Systems betaald worden. De auteurs bepleiten dat het gat dat met het verdwijnen van de Nimrods ontstaat, opnieuw in beschouwing moet worden genomen.
Ap: 2011nr18
210451_AP_1.indd 8 16-02-2011 15:17:41
Analyse
Brits-Frans defensie-akkoord
Voornamelijk op grond van financiële overwegingen, sloten de Britse premier David Cameron en de Franse president Nicolas Sarkozy op 2 november jl. twee overeenkomsten over samenwer-king op defensiegebied: één over het gezamenlijk ontwikkelen van nucleaire technologie en één over bredere defensiesamenwer-king. De laatste overeenkomst omvat plannen voor samenwerking op het gebied van verscheidene types militaire uitrusting, waar-onder vliegkampschepen, onderzeeboottechnologie, transport- en tankvliegtuigen en satellietverbindingen.
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk nemen ongeveer de helft van de Europese defensie-uitgaven voor hun rekening en beschikken over de meest capa-bele strijdkrachten. De Conservatieve Partij is traditioneel Atlantisch georiënteerd en staat wantrouwend ten aanzien van Europese samenwerking. Echter, voor de Britse regering zou het opbouwen van een strategisch partnerschap in Europa misschien een mogelijke erosie op de lange termijn met Washington kunnen compenseren, in het geval de primaire belangen van de Verenigde Staten elders komen te liggen. Het perspectief van Parijs is dat misschien wordt ingezien dat Duitsland zijn defensie-inspanningen beperkt houdt en dat op dit gebied Londen de primaire partner is. Gezien de poli-tieke gevoeligheid van het samen delen van militaire middelen zei Cameron tijdens de aankondiging van de overeenkomst echter: “Dit gaat niet zoals sommigen hebben gesuggereerd over het verzwak-ken of poolen van Britse of Franse soevereiniteit. Dit gaat niet over een Europees leger… Het gaat over het verdedigen van ons nationaal belang. Het gaat over praktische samenwerking tussen soevereine landen”.20
Nieuw Hoofd Defensie Materieel
Onthullende artikelen in The Times in december brachten wanbeleid en geldverspilling van € 7,1 miljard per jaar op materieelgebied aan het licht. Dit vanwege veel inefficiëntie en slecht projectmanagement. Als gevolg hiervan benoemde de Britse regering zakenman en voormalig journalist Bernard Gray tot Hoofd Defensie Materieel op 16 december.21 Gray had reeds in 2009 de ernstige onvolkomenheden in een rapport geconsta-teerd. Zo liep volgens hem het gemiddelde aankoopplan vijf jaar achter op schema en werd het budget jaarlijks met € 354 miljoen
overschreden. De geaggregeerde meeruitgaven in de orderboe-ken bedroegen ongeveer € 44,8 miljard. De benoeming van Gray wordt gezien als een poging van de regering de bureaucratie aan te pakken en voor radicale veranderingen te zorgen. Gray krijgt de leiding over een organisatie van 20.000 medewerkers met een jaarlijks budget van € 15,3 miljard per jaar. De organisatie is verantwoordelijk voor het kopen van alles – van toiletpapier tot nucleaire onderzeeboten.
De Verenigde Staten blijven belangrijkste bondgenoot
De Verenigde Staten hebben het Verenigd Koninkrijk laten weten begrip te hebben voor de bezuinigingen op defensie. Zij zijn ook tevreden dat de Britten hun verplichtingen voor Afghanistan gestand blijven doen en tevens meer dan twee procent van hun BNP aan defensie blijven besteden. Daarnaast is de modernisering van de Britse nucleaire afschrikking van belang, vanwege de Britse financiële bijdrage aan het Amerikaanse Trident raket programma.
Op de regeringsuitspraken dat er geen sprake is van ‘strategische inkrimping’ valt wel wat af te dingen. Het is duidelijk dat het Verenigd Koninkrijk minder in staat zal zijn zelfstandig militaire operaties uit te voeren en meer afhankelijk zal zijn van bondge-noten. Dit betekent in de eerste plaats de Verenigde Staten. Het Verenigd Koninkrijk is dan ook van plan Amerika’s meest capabele en betrouwbare bondgenoot te blijven.22 Medewerkers van het Pentagon hebben bovendien meegewerkt aan het opstellen van de SDSR.
De Labour-premiers Blair en Brown hebben in het verleden een meer pro-Europese houding getoond dan de Conservatieven. De nieuwe Britse regering lijkt op militair gebied dan ook relatief meer belang te hechten aan de trans-Atlantische relatie. Zo ondersteunt de SDSR militaire missies van de Europese Unie, maar alleen wan-neer het duidelijk is dat de NAVO niet van plan is te interveniëren.
Tot slot
Gezien de korte tijd waarin de SDSR tot stand kwam en de zware militaire en financiële last die de Britten tot 2015 in Afghanistan moeten dragen, wordt de verschijning van de SDSR vooral als een proces beschouwd dat zal leiden tot een nieuw document in 2015. Critici beschouwen de NSS en SDSR meer als een lange shopping list van ambities, dan dat sprake is van een realistische relatie tussen doelen en middelen.23 Het Britse kabinet heeft met zijn plannen in ieder geval duidelijk gemaakt dat het over een veelzijdig inzet-bare krijgsmacht wil blijven beschikken. Het Verenigd Koninkrijk wil hiermee een belangrijke speler op het wereldtoneel blijven. Blijkbaar willen de Britten zoveel mogelijk militaire capacitei-ten blijven behouden tot de economie weer op orde is en vanaf
Critici beschouwen
de NSS en SDSR
vooral als een lange
shopping list van
ambities
Ap: 2011nr1 9
210451_AP_1.indd 9 16-02-2011 15:17:41
Analyse
2015 kan de regering de investeringen doen die defensie nodig heeft. Voor een belangrijk deel is tot 2015 dan ook de kaasschaaf gehanteerd. Nieuw in het defensiebeleid is vooral het concept van hybride oorlogvoering en de aandacht voor cyber warfare.
De SDSR sluit overigens niet uit dat belangrijke aanpassingen van het document mogelijk zijn, indien de omstandigheden dit vereisen en de financiën het toestaan. Zo wordt bijvoorbeeld niet uitgeslo-ten dat het tweede te bouwen nieuwe vliegkampschip in dienst zou kunnen worden gesteld. Maar vooralsnog zullen financiën de meest bepalende factor zijn voor het Britse defensiebeleid. Andere Europese landen, waaronder Nederland, zijn inmiddels ook erva-ringsdeskundigen op dit terrein.
Generaal-majoor der mariniers b.d. mr. drs. Kees Homan
is verbonden aan het Clingendael Security and Conflict
Programme.
Wilt u reageren? Mail de redactie: [email protected].
Securing Britain in an age of uncertainty: the Strategic Defence and 1.
Security Review, HM Government, oktober 2010, p. 6.
Michael Clarke, ‘The United Kingdom’s Strategic Moment,’ in: Michael 2.
Codner and Michael Clarke (eds.), A question of security – The British
Defence Review in an age of austerity, I.B. Taurish Publishers, 2011, p. 7.
A strong Britain in an age of uncertainty: the National Security 3.
Strategy, HM Government, oktober 2010 en Spending Review 2010,
HM Treasury, oktober 2010.
Sir Nick Houghton’s speech to the Centre for Strategic and 4.
International Studies, Washington DC, 2 November 2010.
Zie voor de methodologie van de NSRA, NSS, p. 37.5.
De vooral op interne veiligheid gerichte 6. Nederlandse Strategie
Nationale Veiligheid, onderkent territoriale, economische,
ecologische, fysieke en sociale en politieke veiligheid.
Veel zwaarder getroffen met bezuinigingen worden bijvoorbeeld 7.
Binnenlandse Zaken (25 procent), Justitie (25 procent) en Lokaal
Bestuur (27 procent).
Zie bijvoorbeeld, Alex Barker and James Blitz, ‘Defence chiefs seek 8.
guaranteed spending rise,’ Financial Times, 25 november 2010. De
bevelhebbers insisteren dat het ministerie van Financiën dit jaar
de verzekering moet geven dat de militaire uitgaven vanaf 2015 met
ongeveer 2 % reëel stijgen.
Ook het kabinet Rutte-Verhagen kiest in het Regeerakkoord voor 9.
een veelzijdig inzetbare krijgsmacht.
SDSR, p. 18-19.10.
De laatste 11. Strategic Defence Review verscheen in 1998.
Naar verluidt wilde Financiën de krijgsmacht een reductie van tien 12.
procent opleggen. Mede door een interventie van generaal Sir
Peter Wall, chef van de Generale Staf bij premier Cameron, werd
dit percentage verlaagd tot acht procent. Wall voerde aan dat hij de
reducties in training en aantal landmacht militairen niet kon accep-
teren omdat ze de operatie in Afghanistan zouden hinderen (James
Kirkup and Andrew Porter, ‘David Cameron steps in to quell military
revolt over cuts to defence budget,’ The Telegraph, 15 oktober 2010).
SDSR, p. 44-47.13.
Deborah Haynes, Tom Coghlan, ‘Cuts condemned as ‘unworthy’ 14.
of those who risk lives for Queen and country,’ The Times,
20 oktober 2010.
Paddy Ashdown, ‘Our wars need command, not committee,’ 15.
The Times, 26 oktober 2010.
The Times16. , 9 november 2010.
Momenteel omvatten de Britse militaire capaciteiten op en nabij 17.
deze eilanden 2.000 militairen, vier Eurofighter gevechtsvliegtuigen,
één patrouillevaartuig, één Trafalgar-klasse onderzeeboot en één
destroyer.
The Times18. , 25 november 2010.
Daily Telegraph19. , 26 januari 2011.
Geciteerd in ‘The ambitious UK-France defence accord,’ 20.
IISS Strategic Comments, november 2010.
David Robertson, Deborah Haynes, Tom Coghlan, Roland Watson, 21.
‘Crusader for reform to tackle MoD waste,’ The Times,
17 december 2010.
Interview General Sir Nicholas Houghton, U.K. Vice Chief of 22.
Defence Staff, DefenseNews, december 13, 2010, p. 30.
Ibidem 2, p. 16.23.
Ap: 2011nr110
210451_AP_1.indd 10 16-02-2011 15:17:41
Analyse
Oman
Zulke telefoontjes krijg je als defensiepublicist niet vaak: “Het Sultanaat Oman heeft het genoegen U uit te nodigen om een weekje in het land rond te kijken. Wij leggen U graag uit hoe wij erin slagen om een oase van rust te zijn in een regio die toch bekend staat om zijn geopolitieke dynamiek. En natuurlijk kunt U een verlanglijstje indienen met voor U nuttige bestemmingen en te interviewen personen.”
Een geopolitieke oase in een dynamische regioMenno Steketee
Het is een onversneden offer you can’t refuse.
Maar wél een lastige opdracht. Ik ben niet bekend met het land, noch met de taal, een achterstand die zich niet eenvoudig laat wegwerken met inlezen en rondvragen. Wanneer de Boeing 777, na een lange vlucht over de Balkan, de Zwarte Zee, Bagdad, Basra en de Arabische Golf, in Masqat het asfalt raakt, voel ik me, hoewel ingelezen, onbeslagen ten ijs komen. Maar het ministerie van Informatie heeft bij monde van de bevestiging in Brussel alle medewerking toegezegd om die achterstand in te lopen. Er zouden interviews en achtergrondgesprekken met kopstukken mogelijk zijn.
Wat in dit stuk volgt zijn echter slechts waarnemingen – dit om het woord conclusies te vermijden. Want als één ding intussen duidelijk is, maanden nadat eenzelfde Boeing op Schiphol de slurf koppelde, dan is het dat een bezoek van een week te weinig is. En dat de betrachte openheid die viel af te leiden uit de uitnodiging nogal relatief is – maar, toegegeven, datzelfde zou een journalist uit Oman die op uitnodiging een verhaal moet schrijven over de geopolitieke rol van Nederland in déze regio, óók kunnen zeggen.
Ik zou hier dus die caveat van Joris Luyendijk willen aanhalen: schrijf in stukken over het Midden-Oosten gewoon op dat je het soms ook niet weet. Waarvan acte.
Dat heterogene karakter van die openheid verdient illustratie, toelichting. Bij aankomst op het ministerie van Informatie blijkt dat geen gesprekken met militairen, noch met functionarissen van het ministerie van Defensie, noch met die van het minis-terie van Buitenlandse Zaken mogelijk zijn. “Die geven geen interviews,” luidt de verklaring van een medewerker van het Informatieministerie, en “die hebben geen tijd.”
Daar sta je dan, met het vaste voornemen om, nota bene op ver-zoek van de autoriteiten van Oman zelf, een doortimmerd achter-grondstuk over de geopolitieke relaties van het land met de regio te schrijven. Het was pas na terugkomst dat een diplomaat per e-mail de tevoren voorgelegde vragen beantwoordde.
‘Open ramen’
“Een oase van rust, omringd door geopolitieke hotspots, dat is Oman.” Said bin Khalfan Al-Harthy, adviseur van de Sultan op het gebied van “informatiezaken” van het ministerie van Informatie legt in zijn grote werkkamer graag uit hoe zijn land erin is ge-slaagd om die rust te bewaren. Maar daarvoor moeten we volgens Al-Harthy eerst een eindje terug in de geschiedenis. “mijn land was veertig jaar geleden het achterlijkste land ter wereld.” En nee, dat is geen merkwaardige mening van iemand in de top van een informatieministerie. “Er waren geen verharde wegen. Er waren veel
Ap: 2011nr1 11
210451_AP_1.indd 11 16-02-2011 15:17:41
Analyse
nare ziektes, maar geen ziekenhuizen. Er was alleen een missie-hospitaal.” Het land hád een rijke historie, zeker. Het zeevarende Oman had handelsposten op de Aziatische en Afrikaanse kust. “Maar die erfenis lag verborgen.”
Het jaar 1970 bracht de ‘wedergeboorte,’ toen de huidige sultan Qaboos zijn vader afzette. De deplorabele staat van de economi-sche en maatschappelijke infrastructuur was niet de enige kopzorg voor de nieuwe machthebber. In het westen, in de Dhofar-bergen, woedde nog een opstand van rebellen die weinig ophadden met ‘Masqat’ en daarvoor steun zochten bij het communistische Zuid-Jemen. Met Britse hulp kwam er snel een eind aan de opstand.
Al-Harthy: “De Sultan sprak van een ‘nieuwe dageraad’ en nodigde alle Omani die waren geëmigreerd uit om terug te komen.” De oliestroom die goed op gang begon te komen, hielp daarbij. Alle Omani die je spreekt, prijzen de vooruitgang die sinds die duistere tijden is geboekt. Al-Harthy:
“Als jongen deed ik er drie dagen over om van Masqat naar mijn geboortedorp te komen. Dat moest te voet, we hoorden de hyena’s ’s nachts rondom ons huilen. Daar doe je nu anderhalf uur over. Over de snelweg. Of kijk naar het schoolsysteem. In 1970 ging niemand naar school, nu zijn er meer dan zeshonderdduizend leerlingen en studenten.”
Oman is intussen uitgegroeid tot een welvarend land, dat verraadt het prijzige wagenpark dat door Masqat rijdt over nieuwe snelwe-gen. De verhuur van bouwkranen moet ook een bloeiende branche zijn, want er staan er tientallen. Voor de bouw van nieuwe hotels, nieuwe appartementencomplexen en andere getuigen van economi-sche welstand. Van de crisis is hiér, in tegenstelling tot bijvoor-beeld het tot stilstand gekomen Doebai, weinig te merken.
Welvaart is één ding. Politieke stabiliteit is twee, zou je zeg-gen. Maar Oman steekt in dat opzicht inderdaad gunstig af in de volatiele regio. Kijk maar naar de buren ten westen: Jemen. Het samengaan van Zuid-Jemen, dat op de Sovjet-Unie leunde en het meer behoudende Noord-Jemen in 1990 heeft weinig stabiliteit gebracht. Het land kent veel tribale, religieuze en economische breuklijnen. Het is niet alleen een intern conflict, er was de afgelopen jaren ook Amerikaanse en Saoedische gewapende bemoeienis.
Iran, met zijn recente turbulente geschiedenis, ligt aan de overkant van de Golf van Oman en, nog dichterbij, aan de overzijde van de Zeestraat van Hormoez waarvan de zuidelijke afsluiting, Musandan, ook tot het territorium van Oman behoort.
Die Golf van Oman is intussen ook niet bepaald een mare tranquil-litatis. De snel uitbreidende Iraanse marine laat zich er vaak zien,
Somalische piraten hebben hun werkterrein tot hier uitgebreid. En er is een nieuwe eend in de bijt: de Chinese marine, die niet alleen fysiek aanwezig is met een smaldeel, maar ook strategisch voet aan de grond wenst te krijgen om de handelsroutes te beschermen. Bij Gwadar in Pakistan, pal aan de overzijde van Masqat, heeft China een diepwaterhaven gebouwd.
Geen rustig Umfeld, kortom, maar daarvan is Al Harthy niet onder de indruk. “Wij zijn een handelsnatie,” zegt de adviseur, en
“dat betekent dat we met iedereen zaken moeten kunnen doen en dát betekent op zijn beurt dat we ons open moet kunnen stellen voor andere culturen. Met iedereen kunnen praten, dat is essentieel voor stabiliteit.”
Daarvan kan hij best voorbeelden geven. Zo kapte Oman, zoals veel andere Arabische staten, de contacten met Israël niet af toen dit land met Egypte de akkoorden van Camp David sloot. In 1991, toen Irak in verband met de bezetting van Koeweit in oorlog was met ongeveer de rest
van de wereld bezocht de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken, Tareq Aziz, Oman. Meer recent, in 2009, reisde de sultan af naar de Iraanse hoofdstad Teheran, waar politietroepen in gevechten waren gewikkeld met de demonstrerende oppositie. “Praten spaart levens.” Sultan Qaboos was overigens in Teheran om over handels-betrekkingen te spreken.
Een politiek van ‘open ramen’ in alle richtingen geldt niet al-leen voor de buitenlandse politiek, zegt Al-Harthy. “Tolerantie op religieus gebied is ook belangrijk. Alle religies zijn hier welkom, sterker, het beledigen van welke godsdienst dan ook is hier bij wet verboden.” Niet dat er geen “uitdagingen” zijn geweest op het gebied van binnenlandse stabiliteit:
“In 2001 was er een poging tot een staatsgreep. Ze werden allemaal gearresteerd. Maar de Sultan heeft toen in al zijn wijsheid gezegd dat deze mannen door hun eigen gedach-ten zijn misleid. Hij heeft ze een tweede kans gegeven. Sommige van hen bekleden op dit moment hoge regerings-posten.”
Op die manier, stelt Al-Harthy, “immuniseert Oman zich tegen destabiliserend onheil.”
“Mijn land was veertig jaar geleden
het achterlijkste land ter wereld.” – Said
bin Khalfan Al-Harthy, adviseur
van de Sultan
Ap: 2011nr112
210451_AP_1.indd 12 16-02-2011 15:17:43
Analyse
Relaties
Het ministerie van Buitenlandse Zaken van Oman wenst alleen schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden over de koers die de Golfstaat vaart bij het handhaven van de stabiele positie in deze dynamische regio.
Oman ziet de Gulf Cooperation Council (GCC), het verbond tussen Golfstaten, als een pijler van het buitenlandbeleid. De GCC werd opgericht in mei 1981 en is vooral gericht op het vergroten van de rijke, maar dunbevolkte olieproducenten. De drijvende factoren achter dit verbond waren de Arabisch-Israëlische oorlog van 1973, in Israël de Yom Kippoer-oorlog geheten, in de Arabische wereld de Ramadan-oorlog, en de kleinere conflicten in Libanon die daarop volgden.
Deze veroorzaakten niet alleen een fall-out in de regio. Ze maakten deze bovendien tot een arena van de supermachten. De Koude Oorlog woedde immers nog. Daarop volgden de Camp David-akkoorden, wat een onbekende variabele introduceerde.
Je zou kunnen zeggen dat er in dat jaar op geopolitiek gebied een soort perfecte storm waaide. De islamitische revolutie van het sjiitische Iran, de val van de Sjah in 1979 en de oorlog die het Irak van Saddam Hoessein een jaar later tegen het land ontketende,
zorgden op veiligheidsgebied ook voor een aardverschuiving. Een bundeling van krachten van de Golfstaten was in dit licht meer dan nodig. Volgens het ministerie heeft de GCC “de relaties tussen de lidstaten aanmerkelijk versterkt, op militair gebied maar onder andere ook op het terrein van economie en sport.”
Over de verhoudingen met Iran laat het ministerie weten dat “de diepgewortelde relaties met de Islamitische Republiek Iran actief worden gekoesterd door de respectievelijke leiders van de twee buurlanden.” Deze relatie, aldus het ministerie, culmineerde in augustus 2009 met het historische bezoek van Zijne Majesteit de Sultan aan Iran,
“waarbij verschillende overeenkomsten werden getekend over samenwerking op het gebied van het tegengaan van illegale immigratie, drugshandel, smokkel en piraterij, alsook het uitwisselen van expertise, gezamenlijke training en aanverwante zaken.”
Ook zijn een Joint Economic Committee, een Joint Political Committee, een Strategic Consultation Committee en een Parliamentary Committee, allemaal bilateraal, in het leven geroepen.
Ook over het Iraanse atoomprogramma heeft de diplomatie van Oman een officieel standpunt:
Ap: 2011nr1 13
De Amerikaanse minister van Defensie Robert Gates overlegt met de Sultan van Oman, Qaboos. De VS hebben een grote vliegbasis op een eiland
van Oman, een van hun grootste steunpunten in de regio (foto: U.S. Department of Defense/Jerry Morrison)
210451_AP_1.indd 13 16-02-2011 15:17:43
Analyse
“het Sultanaat is de mening toegedaan dat alle landen, inclusief Iran, het recht hebben op het gebruik van nucle-aire energie voor vreedzame doeleinden, overeenkomstig de regels en bepalingen van het International Atomic Energy Agency (IAEA) en de volledige samenwerking daarmee.”
Oman vindt dat de dialoog tussen Iran en de internationale gemeenschap moet doorgaan opdat de wederzijdse zorgen worden weggenomen. “Samenvattend ziet het Sultanaat het liefst dat het hele Midden-Oosten wordt verlost van kernwapens.”
Over de Chinese aanwezigheid bestaat in de Golfstaat, althans officieel, weinig ongerustheid. De twee landen onderhouden diplomatieke relaties sinds 1978. Er is tevens een commissie in het leven geroepen waarin diplomaten zich eenmaal per jaar buigen over zaken van wederzijds belang. Volgens Oman is de betekenis van het werk van deze commissie alleen maar toegenomen met de groei van de economische banden tussen de twee landen. “Het Sultanaat,” laat het ministerie weten,
“nam deel aan de Expo 2010 in Sjanghai met een activitei-tenprogram en tentoonstelling die de cultuur, de bevolking, de geschiedenis, de natuur en de toeristische attracties van Oman belichten. Dit weerspiegelde het beleid van het Sultanaat om nauwere betrekkingen aan te knopen met andere volkeren overal ter wereld.”
Masirah
Bij een rondrit door Masqat blijkt in de Sultan Qaboos-haven een Amerikaanse destroyer te liggen, een Arleigh Burke. Het marineschip ligt pal naast het zandkleurige jacht van de Sultan met de omvang van een klein cruiseschip en een gelijkgekleurd transportschip met daarop de auto’s en helikopters ten behoeve van de entourage.
De gids en de chauffeur willen geen commentaar geven over de aanwezigheid van het grijze schip. En in de terughoudendheid om te spreken over militaire samenwerking met westerse mogendheden staan ze niet alleen. Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken houdt zich op de vlakte.
Het Sultanaat, luidt het officiële antwoord op de vraag naar de schaal van de samenwerking op veiligheidsgebied, “heeft stevige relaties met alle landen van de wereld, gebaseerd op wederzijds
respect en het principe van non-interventie in elkaars binnen-landse aangelegenheden.” De historische relatie met het Verenigd Koninkrijk, vervolgt het statement,
“is er een van integriteit en wederzijds respect. Deze relatie heeft geleid tot samenwerking op economisch en cultureel gebied. Samenwerking op andere terreinen wordt aangemoedigd door hoge functionarissen van beide landen.”
Het Sultanaat
“heeft eveneens een sterke strategische relatie met de Verenigde Staten. Het ontwikkelen van deze relatie gebeurt vanuit iedere invalshoek, door middel van jaarlijkse consul-taties en de uitwisseling van functionarissen. Het Sultanaat hecht grote waarde aan zijn betrekkingen met de VS in het licht van de grote rol die de VS spelen bij het oplossen van problemen in het Midden-Oosten en vanwege de grote internationale en economische statuur van het land in de wereld.”
Google Earth legt iets meer bloot van de diepgang van de strate-gische relaties met de VS. Wie inzoomt op de noordpunt van het eiland Masirah ziet daar een grote vliegbasis liggen. Het is een van de belangrijke Amerikaanse steunpunten in de regio.
Economie
Er is één strategische factor die alle andere in de schaduw stelt: olie. Oman is olieproducent, de economie drijft erop. Hoe lang de oliestroom aanhoudt is onderwerp van discussie. Een Amerikaans adviesbureau stelde dat de voorraden in tien jaar uitgeput zouden zijn. Maar Sjeik Abdulmalik Al-Hinai, onderminister van Economische Zaken, legt in de werkkamer op zijn ministerie in Masqat graag uit dat dit een veel te somber vooruitzicht is. “Dat is veel te pessimistisch. De olieproductie neemt zelfs weer toe, dankzij nieuwe technologie.”
Dat neemt echter niet weg dat Oman ook andere economische activiteiten moet ontplooien, voor de tijd nadat de oliebronnen echt zijn opgedroogd, wanneer dat dan ook moge zijn. Eén van de troefkaarten van het land daarbij is de ligging: vlakbij de maritieme handelsroutes van Afrika, Europa en de Golfstaten naar India en China. Oman heeft op verschillende locaties langs de kust haven-projecten gelanceerd, waaronder Port of Sohar, een goede drie uur rijden ten noorden van de hoofdstad.
Op een wandkaart wijst Abdulmalik nog enkele, met Project of Sohar te vergelijken projecten aan, bij Duqm en Salalah, allemaal verder naar het zuiden. Onder andere Deense, Noorse, Braziliaanse,
“Samenvattend ziet
het Sultanaat het
liefst dat het hele
Midden-Oosten
wordt verlost van
kernwapens.”
Ap: 2011nr114
210451_AP_1.indd 14 16-02-2011 15:17:44
Combined Task Force 150, een vloot samengesteld uit verscheidene marines, opereert in de Golf van Oman in het kader van de oorlog tegen terrorisme.
Piraterij heeft zich tevens uitgebreid naar de Golf van Oman, waardoor marineschepen daar de handel moeten beschermen (foto: U.S. Navy/Bart Bauer)
Analyse
Koreaanse en Belgische bedrijven hebben hierin geïnvesteerd of zitten in het management.
Bij een later bezoek aan Port of Sohar, blijkt de schaal va het ha-venterrein. Als je door je wimpers kijkt, heeft het terrein veel weg van de Maasvlakte: olieterminals, bulkcarriers, containeropslag, eindeloze pijpleidingen en andere industriële infrastructuur.
Tussen de Rotterdamse industriehaven en de Port of Sohar, zijn, natuurlijk, belangrijke verschillen – en dan gaat het niet alleen om de kamelen in de velden langs de invalswegen. Zo ligt de Port of Sohar, vernoemd naar een stoffig belendend havenstadje, halver-wege de Straat van Hormoez en de Omaanse hoofdstad Masqat, aan de Arabische Zee. En een ander groot verschil is: in 2002 vatte het idee post om hier een industrieterrein te bouwen en al in 2003 ging de schop in het terrein. Dat terrein, van drie bij zeven kilome-ter, is al goed bezet. De Maasvlakte kwam eerder evolutionair tot stand.
Er is ook een belangrijke overeenkomst: de joint venture Sohar Industrial Port Company (SIPC), die dit grootschalige project be-stiert, is voor de helft in handen van de Haven van Rotterdam. Op deze manier, zegt Jan Meijer, directeur van SIPC, op zijn kantoor dat uitziet over het immense terrein, “blijft Rotterdam op interna-tionaal terrein een speler.”
Een rondrit over het terrein maakt duidelijk wat de schaal hiervan is. Het noordelijke gedeelte bestaat uit het zogeheten metallurgi-sche cluster waar onder andere bauxiet aan land wordt gebracht en de staalsector goed is vertegenwoordigd. In de logistieke sector zijn onder meer containerterminals van Steinweg gevestigd en in het petrochemische gedeelte staat een raffinaderij en chemische faciliteiten. Aan de noordelijkste rand bouwt Larsen & Toubro booreilanden en andere grote offshore-platforms.
Misschien het meest ambitieuze project dat op dit moment gestalte krijgt is de uitbreiding van de staalsector met een erts-jetty. Daaraan kunnen bulkcarriers met een diepgang van 25 meter aanmeren en hun lading lossen. Het erts gaat vervolgens via een lopende band naar een smelter waarna de verkregen steelpellets via dezelfde pier in wachtende schepen worden gestort die daarna naar hun bestemming elders ter wereld varen. In de hal van het SIPC-gebouw staat een indrukwekkende maquette van deze geprojecteerde infrastructuur.
De lokale Omani pers berichtte daarnaast over plannen om iets vergelijkbaars met titanium te doen. Ook hierbij zouden ertstankers in Sohar lossen, waarna het lichte metaal kan worden bewerkt. Bijkomend voordeel van deze titaniumoperatie zou het hoogwaar-dig technologische karakter hiervan zijn. De bewerking van tita-nium is complex, waardoor ook de economische waarde veel groter is dan die van staal.
Ap: 2011nr1 15
210451_AP_1.indd 15 16-02-2011 15:17:44
Analyse
Een oliecentrale, die wordt gevoed via een pijpleiding die direct in ver-binding staat met een olieveld in het binnenland, zorgt voor de grote energievraag die vooral met de aluminiumsmelterij wordt geassocieerd.
Het bestaansrecht van de Port of Sohar is echt niet alleen geo-politiek, onderstreept Meijer nog eens, “er zijn vooral duidelijke geo-economische redenen.” En die verklaren ook waarom de Haven van Rotterdam geïnteresseerd was en is in projecten zoals dit. “Iedereen in de markt internationaliseert. Als je als havenbedrijf alleen maar je eigen navel blijft staren, dan mis je belangrijke mondiale ontwikkelingen.” Daarbij komt, zegt hij, dat “de moge-lijkheden om uit te breiden op dit terrein in Nederland intussen beperkt zijn.” Het is een misvatting te denken, zegt Meijer, dat het vestigingsklimaat hier aantrekkelijker is door de minder stringente milieuwetgeving. “Dat is internationaal geregeld.” De Haven van Rotterdam is daarin overigens in de Lage Landen niet alleen, ook de Haven van Antwerpen is actief in Oman, in Duqm.
Juist de specifieke Rotterdamse of Nederlandse maritieme expertise komt volgens de betrokkenen bij dit project van pas. Meijer:
“natuurlijk, wij hebben de gespecialiseerde havenkennis. Maar van minstens even groot belang is hier de expertise om een ‘hub’ op te zetten. Wij hebben het totale logistieke overzicht. Het gaat hier, net als in Rotterdam, niet alleen om scheepvaart maar ook om shore-management. Rotterdam heeft bijvoorbeeld ook te maken met de Betuweroute en het Duitse achterland.”
De Port of Sohar speelt, aldus Abdulmalik in de hoofdstad, ook een grote rol bij de zogeheten Omanisering van het land, een ambitieus programma dat beoogt om de nationale expertise op bijvoorbeeld industrieel gebied, maar ook op maatschappelijke terreinen te verhogen. Hiertoe heeft de Omani overheid doelen geformuleerd waaraan niet alleen de autoriteiten zelf, maar ook internationale ondernemingen moeten voldoen.
Sjeik Abdulmalik wijst naast het economische bestaansrecht ook op de geopolitieke ratio van het havenproject. “Port of Sohar ligt aan de goede kant van de Straat van Hormoez, weg van de mogelijke troebelen aan de andere zijde.” Het is een onderwerp dat meer in gesprekken met overheidsfunctionarissen terugkeert: in het geval van een conflict tussen Iran en bijvoorbeeld Israël of de Verenigde Staten sluit Iran deze belangrijke handelsroute en olieaorta af.
Menno Steketee is journalist en specialist op het gebied
van militair-technische ontwikkelingen. Hij schrijft voor
onder meer NRC Handelsblad, Elsevier en Jane’s Defence
Weekly.
Wilt u reageren? Mail de redactie: [email protected].
Achtergrond Omaanse krijgsmacht
Met meer dan veertigduizend manschappen gelden de Omaanse strijdkrachten in de Golfregio als relatief groot. Dat heeft di-rect te maken met de opstandige episode in de Dhofar-regio in de jaren zestig en zeventig. Het oplaaien van het conflict kan niet worden uitgesloten. De insurgency werd onderdrukt met aanzienlijke militaire hulp van Britse troepen – die op hun beurt hulp kregen van Iraanse versterkingen. De Britse steun is nog altijd aanzienlijk.De strijdkrachten van Oman zijn georganiseerd in mobiele tank- en infanterieregimenten, met ondersteunende eenheden van de artillerie en luchtverdediging. Het Koninklijk Huis heeft apart meer dan zesduizend militairen onder commando, waaronder twee regimenten special forces en een Royal Guard Brigade.Militaire analisten betwijfelen of de relatieve kwantiteit van de Omaanse strijdkrachten gelijke tred houdt met de kwaliteit.De luchtmacht van het land is sinds 2005 uitgerust met mo-derne F-16 jachtbommenwerpers. Over de levering van Britse Eurofighter Typhoon wordt al lang onderhandeld. Voor training en ondersteuning leunt de Omaanse luchtmacht zwaar op de substantiële aanwezigheid van de Amerikaanse luchtmacht op militaire vliegvelden in het uitgestrekte land. Op vliegbases bij de hoofdstad Muskaat, in de buurt van Seeb, Thumrait, en op het eiland Masirah zijn regelmatig Amerikaanse luchtmachtcontingenten, met inbegrip van, vermoedelijk, lange-afstands bommenwerpers zoals de B-1 en B-52, en bemande en onbemande verkenningsvliegtuigen. Oman is een van de belangrijkste halteplaatsen voor luchtope-raties boven Afghanistan en Irak.De marine van Oman is relatief groot, dat kan worden ver-klaard door de strategische ligging en de relatief lange kust-lijn. De marine wordt verder versterkt met drie helicopter-capa-ble korvetten die in 2006 in het Verenigd Koninkrijk besteld.
Krijgsmacht Oman in cijfersDefensiebudget, geschat: 2,52 miljard dollarVrijwilligers, geen dienstplicht: 43.000Leger: 25.000Marine: 4.500Luchtmacht: 5.000Tanks: ongeveer 80 Britse Challenger 2 en Amerikaanse M-60’sPantservoertuigen: ongeveer 250, voornamelijk MOWAG PiranhasMarineschepen: twee korvetten, vier raketboten, patrouille-vaartuigenGevechtsvliegtuigen: 22 Jaguars, 12 F-16’s, lichtbewapende Hawk-trainers en een dozijn counterinsurgency vliegtuigen
Ap: 2011nr116
210451_AP_1.indd 16 16-02-2011 15:17:44
Analysis
Britain and France“Il n’y a pas de liberté, il n’y a pas d’égalité, il n’y a pas de fraternité sans securité.”
President Nicolas Sarkozy, 20081
The one hundredth anniversary of the 1911 Agadir Crisis in which Britain and France together faced down a challenge by Wilhelmine Germany also marks a century of complex but by and large consistent strategic cooper-ation between Europe’s only true world powers. On November 2, 2010 London and Paris agreed the Defence and Security Cooperation Treaty. On the face of it the accord is by and large military-technical: to develop coopera-tion between British and French Armed Forces, to promote the sharing and pooling of materials and equipment including through mutual interdependence, leading to the building of joint facilities, together with mutual access to each other’s defence markets, through the promotion of industrial and technological cooperation. However, as with all things Franco-British the devil is in the strategy. This accord, like so many that has gone before, is really about the need to lead Europe back to strategy sanity.
Bringing strategic sanity back to Europe?Julian Lindley-French
It will not be easy. Almost all the anchor points of traditional European strategy have failed. For the first time in half a mil-lennium Europe is neither the centre of power or conflict in the world; American leadership which for so long provided an alibi for European strategic indolence is uncertain and focused elsewhere; Russia is a critical energy partner rather than critically danger-ous and most Europeans do not know where the state ends and Europe’s institutions begin. Furthermore, after a decade of Asian growth the strengths of oriental competitors are routinely and wildly exaggerated, whilst Europe’s own weaknesses and introspec-tion are equally ‘fashionable.’ With much of North Africa and the Middle East on fire and after twenty years of identity-sapping mass immigration Europe’s contemporary ‘security’ appears on the face of it to have little to do with military firepower. Indeed, the appar-ent inability of America’s hyper-military to secure Afghanistan or Iraq has reinforced the sense that for Europe much of its security is as ‘soft’ as the form of power Europeans contemporaneously champion.
Europe’s woolly power
The retreat into what might be perhaps called ‘woolly power’ is sup-ported by the facts. NATO’s European nations have a combined gross domestic product (GDP) of € 12.5 trillion compared with the U.S. GDP of € 10 trillion or some 124 per cent of the U.S. total. However,
the combined 2009 defence budgets of European NATO members totalled € 188 billion compared with the 2009 U.S. defence budget of € 503 billion. NATO Europe thus spends some 37 per cent of the
U.S. expenditure on defence. Sixteen of the twenty-six European NATO members spend less than € 4 billion per annum and much of it inefficiently with the ra-tios between personnel and equipment budgets particularly perverse, with too many bloated headquarters, top-heavy command chains and
out-dated formations. Between 2001 and 2008 NATO Europe spend-ing on defence fell from € 255 to € 223 billion (not adjusted for defence cost inflation).
However, of that € 188 billion France and the UK together repre-sent 43 per cent or € 80.6 billion, whilst France, Germany and the UK represent 61 per cent or € 114.2 billion and the so-called ‘big three’ spend 88 per cent of all defence research and development in NATO Europe. And here’s the rub: over roughly the same period
As with all things
Franco-British
the devil is in the
strategy
Ap: 2011nr1 17
210451_AP_1.indd 17 16-02-2011 15:17:45
Analysis
the U.S. has increased its defence expenditure by 109 per cent, China by 247 per cent, Russia by 67 per cent and Australia by 56 per cent. In other words, Europeans might have been trying to talk themselves out of the more dangerous trade in power, but the rest of the world seems to have missed the point. Therefore, one defin-ing feature of the hyper-competitive contemporary multi-polar, globalised world of the twenty-first century is the belief on the part of non-Europeans that credible and capable militaries remain a fundamental currency for power and influence.
Placed in that context the Franco-British treaty begins to make European strategic sense. There is of course an added twist: Britain and France, like so many Europeans (although with the notable ex-ception of Germany) are facing severe financial pressures. Strategy and affordability are thus the twin mantras of cooperation between London and Paris and must be seen as such. There are two further factors driving London and Paris together. First, after ten years of following American leadership slavishly Britain today is a less se-cure place than it was on 10 September, 2001. It is a loss of faith reinforced by an Obama administration that is as unfriendly and uncommitted to the Special Relationship as any post-war American administration. Second, after twenty post-Cold War years trying to build a strategic defence partnership with Germany at the heart of European union, Paris is now profoundly concerned at both the pacifism and increasingly self-interested nature of Berlin’s foreign and security policy.
Back to the future
Britain and France are going back to state-centric power basics. Gone are the theological debates over NATO or EU first. Rather, London and Paris want to re-establish a foundation for a new European military capability that in time will be able to operate where it will really matter – in the seams between land and sea and in and around the Mediterranean Sea and Indian Ocean which will be the epicentres of global power competition and European stability. It is military capability that will be designed to oper-ate in a range of formats – EU, NATO, UN or simply under Franco-British coalition leadership. To that end, the 2010 British Strategic Defence and Security Review (SDSR) calls for
“Greater sharing of military capabilities, technology and programmes and potentially more specialisation, working with key allies, including France, and based on appropriate formal guarantees where necessary.”2
Put simply, given the global context of Europe’s contemporary security the security challenges faced by all Europeans are becom-ing ever more complex, while the forces and resources that can be devoted to security are increasingly squeezed as defence expenditure becomes discretionary in an age of austerity.
Therefore, only a true strategic partnership between the world’s fifth and sixth largest economies and the second and third biggest cash spenders on defence stands any chance of finally creating a European pole of security and defence power. This could in turn help reinvigorate and rebalance a tired transat-lantic relationship. The Franco-British Treaty thus represents a revolutionary departure from traditional strategic norms for both London and Paris.
Equally, there is little nostalgic attachment (nor can there be) to past structures and relationships in the pursuit of influence in a world that is changing fast. Here those driving Britain and France to closer cooperation will meet institutional and political barriers. While the financial case for a renewed and intensified partnership is clear, the political and strategic imperatives on both sides of the Channel are less so. There are those in London who are so wedded to the unconditional ‘followership’ of America that accords with the never-to-be trusted French smack of heresy. In Paris the Gaullist wing of the French right baulk at any structural cooperation with l’albion perfide.
Furthermore, whilst the West (and Europe) is suffering from a crisis of solidarity any Franco-British defence partnership must still necessarily accommodate Germany and avoid any suggestion that it seeks to exclude the United States. Moreover, institutions remain important levers of influence for both countries be it the EU, NATO, OSCE or the UN. However, what is clear from the accord is that such institutions are no longer ends in themselves and must be judged by their competence and utility as levers of influence. Lord Ismay’s crisp objectives for NATO in the 1950’s still resonate: NATO’s purpose was to keep the Americans in, the Germans down and the Russians out.
Today Ismay would confirm the need to keep the United States constructively engaged with Europeans, to encourage the Germans to act and engage responsibly across the security spectrum, and to ensure that an apparatus is in place to deal with major rising and revisionist powers, such as India, China, Russia, and Brazil. Therefore, in an age of austerity whilst the affordability of defence will necessarily be at the heart of Anglo-French defence coopera-tion, such a relationship must reflect a realignment of respective national strategies.
Creating leadership hubs
Certainly the treaty takes at best tentative steps towards meaning-ful defence cooperation with much of the emphasis on the military tail rather than military teeth. However, it is noticeable that the treaty focuses not only on areas vital to the respective national influence of both countries, but also on those areas likely to create Franco-British leadership hubs.
Ap: 2011nr118
210451_AP_1.indd 18 16-02-2011 15:17:45
French aircraft carrier Charles de Gaulle. Building primarily on maritime task group cooperation around this ship,the UK and France will aim
to have, by the early 2020’s, the ability to deploy a UK-French integrated carrier strike group incorporating assets owned by both countries
(photo: U.S. Navy/Randall Damm)
Analyse
These include easing the cost of strategic nuclear sovereignty, promoting naval strike cooperation as a step on the road to a European carrier battle group, creating a combined joint expedi-tionary force, better sharing of strategic intelligence, as well as defence-industrial convergence, specific project cooperation over ‘big ticket’ items such as strategic air lift and air-to-air refuelling and joint training.
Conclusion
Clearly, both countries have invested significant strategic ambition in an audacious political demarche. Why? Because ultimately both Britain and France understand fully that they are in relative and parallel decline, just as they implicitly recognised such decline back in 1911 and showed a radical willingness to combat such decline. Thus only through strong partnerships can both London and Paris re-establish the prerequisite for influence vital to security. Franco-British defence cooperation is thus not just vital for London and Paris but for a Europe that is dangerously and strategically adrift. Indeed, joint purpose and effectiveness must be reflected in the contemporary strategy of two old powers that, together and apart, have shaped Europe and the modern world for over 300 years.
The alternative is stark. To paraphrase Neville Chamberlain, Britain and France are in danger of becoming small countries far away from the centre of power about which they know little, locked as they are too often in a parochial struggle for the leadership of a Europe that has declared itself to be dangerously irrelevant.
Julian Lindley-French is Eisenhower Professor of
Defence Strategy at the Netherlands Defence Academy,
Special Professor of Strategic Studies at Leiden
University and Associate Fellow of Chatham House.
Would you like to react?
Mail the editor at [email protected].
Defense Industry Daily (2008).1.
Strategic Defence and Security Review, 19 0ctober, 2010, p. 14. 2.
See www.direct.gov.uk.
Ap: 2011nr1 19
210451_AP_1.indd 19 16-02-2011 15:17:46
Rejoinder
The New Strategic Concept: important, not impressive
Anders Fogh Rasmussen has announced that the NATO Lisbon summit in November 2010 was ‘historic.’ To support his claim, NATO’s Secretary-General offered three reasons. First and foremost, a new Strategic Concept was adopted outlining NATO’s mission for the coming decade. Second, the summit signalled a rapprochement between NATO and Russia, including a possible deal on missile defence and a first-time visit by President Medvedev to the North Atlantic Council. Third, the Alliance reconfirmed its commitment to the ISAF mission in Afghanistan but declared to start transferring security responsibilities to the Afghan government.
Rem Korteweg
Among these three accomplishments at the summit, the new Strategic Concept stands out. After all it is this renewed mission statement that makes it possible for the second and third top-ics to move forward. NATO’s new Strategic Concept outlines both a renewed relationship with Russia and a confirmation to remain engaged in crisis-management operations and training missions, such as Afghanistan. The question then becomes whether the sum-mit and particularly the Strategic Concept it produced is indeed as extraordinary as Rasmussen claimed. To answer this question, three elements must be considered: does the document stipulate a new direction for the Alliance, is the Concept unique content-wise, and are there any major issues left unaddressed?
Avoiding choices
Among the first things that become apparent when reading the Concept is its relatively small, digestible size. The Cold War Strategic Concepts were voluminous, often specific in their level of detail, and generally technical in nature. “Active Engagement, Modern Defence” is easier on the eyes, and on the environment. Counting eleven pages of rolling text it contrasts to the bureaucratic staccato we have come to associate with strategy documents. This Concept reads like a policy paper, a welcome change to the forty-page tomes published during the Cold War. Even compared to the previous two post-Cold War Concepts, Rasmussen’s pen is a breath of fresh air.
Turning to content though, comparing the new Strategic Concept to the concepts of lore, it is striking how much flexibility this document provides. With twenty-eight allies, as Karl-Heinz Kamp pointed out in his article last month, the Strategic Concept had to be short and sweet.1 Rather than specify NATO’s ambitions and how it intends to realise them over the next ten years, the document’s audience had to be convinced of the sustained commitment among the Alliance’s member states. The notion that the Concept is a tool of strategic communication, for ‘marketing the Alliance,’ proved crucial. Kamp points out that the Strategic Concept, amongst oth-ers, is meant to win “the battle of narratives” waged to convince the illustrious ‘milkman from Omaha’ and sceptical domestic publics that NATO remains useful in the 21st century. He furthermore points out that this served consensus-building during the process of drafting the document. Phrased differently, it avoided dealing with the hard questions. The issue of Russia, considered a strategic challenge by some and a strategic partner by others, was left ambiguous. NATO will reach out to Russia while at the same time reassuring its Eastern European member states. While this sounds sensible, in practice it creates a lot of room for misperception in Warsaw or Tallinn when NATO reaches out to Moscow, and vice versa when the former need to be reassured. The Concept declares that “NATO poses no threat to Russia” yet NATO’s reconfirmed Open Door policy does present a strategic challenge to Russia’s Near Abroad, especially in Moscow’s eyes. Navigating this ambiguity will
This article reacts on the special section of Atlantisch Perspectief no. 8, 2010 about the NATO Lisbon summit.
Ap: 2011nr120
210451_AP_1.indd 20 16-02-2011 15:17:46
A U.S. mine resistant ambush protected vehicle and a French tactical armored vehicle bring troops back from a mission.
NATO reconfirmed its commitment to the ISAF mission at the Lisbon summit (photo: U.S. Army/Lory Stevens)
Reactie
require more diplomacy from the Secretary-General over the coming years than anything else. With Russia, but also within the Alliance.
A second issue to which only scant attention is paid, is the changing global security context resulting from the global financial crisis. The advent of a multipolar world presents NATO with significant challenges. Not in the least since NATO will risk being perceived more and more by outsiders as a military bloc, instead of the net-work of security partnerships, also called ‘NATO 2.0,’ it aspires to be.
Marginally addressed, yet of crucial importance to the future of the Alliance, is the allied level of defence spending. The necessity to maintain specific levels of defence spending and connected with it, the strategic impetus to move forward on integrating European defence capabilities, receives little attention. The Concept under-whelms at this point. It declares that the Alliance will sustain “the necessary levels of defence spending,” without clarifying what “necessary” is or how this can be achieved. Of course defence spending should not be pursued for spending’s sake, but on the eve of the summit, NATO’s Secretary-General complained that European defence budget cuts risked turning Europe into a “paper tiger.”2 Apparently such harsh words failed to make it to the final draft.
A period of financial austerity is the bitter reality in which Western militaries will have to make do in the next decade. As defence
budgets in China, Brazil, India, but also across the Middle East, steadily increase, NATO’s European defence budgets are in a down-ward spiral. While this may lead to some much-needed rationalisa-tion within NATO’s structures, this is hardly enough. To ensure that NATO officials and national policymakers have their eye on the ball and deal with this reality, requires explicitly addressing it in such a strategic-level document.
The Strategic Concept does task the Alliance to focus on emerging se-curity challenges, including cyber-threats, missile defence and energy security. This is a welcome addition to NATO’s priority set in light of current security issues. Inevitably, this will lead to new capability requirements that must be met. Yet again, with NATO’s transforma-tion to an expeditionary alliance effectively dead in the water due to financial, military and political reasons, it remains to be seen how common capabilities for these new issues will be developed. Rather than taking this issue to head, answering the question is postponed.
The ambiguity, outlined above, inherent in the new Concept leaves a lot of room for different interpretations and diverging expecta-tions. It also leaves ample room for shifting opinions as history progresses. On a positive note this enables the Alliance to cope with the uncertainties and surprises it is likely to encounter in the next ten years without having to write a new document. Avoiding putting everything on paper, provides an incentive and an op-
Ap: 2011nr1 21
210451_AP_1.indd 21 16-02-2011 15:17:46
A meeting of cyber defence experts at NATO HQ. The Strategic Concept outlined emerging security issues the Alliance should focus on,
including cyber-threats (photo: NATO)
Rejoinder
portunity for active diplomacy. So to speak, the Strategic Concept sketches the core principles of NATO’s new orientation, rather than etches them in stone. This however makes execution and imple-mentation, rather than the document itself, the crucial litmus test for NATO’s posture in the 2010’s.
Better together
A second overarching issue is that the content in the Concept is not really new. Kamp describes the Concept as a “mission state-ment.” A mission statement however is not a strategy, instead it is a declaration of intent. The Concept strongly resonates the spirit of the “Declaration on Alliance Security,” the senior-level document adopted at the 60th anniversary of the Alliance. As it happens, that Declaration was also devised as a strategic commu-nications tool to keep all the Allies and their populations on board. In fact, the 2009 document reads as an executive summary of the new Strategic Concept. Several elements appear in the Concept, considered by commentators to be key elements or novelties, which were previously outlined in the Declaration. The central-ity of Article 5 and collective defence, and the need to address cyber-threats, challenges to energy security and climate change, were all mentioned in the Declaration. Developing partnerships is a core feature of the new Strategic Concept. Yet the Declaration also endorses reaching out and developing new partnerships with other
international and regional organisations, such as the EU, UN, OSCE and African Union. Similarly the Declaration affirms that NATO’s door remains open to new members and an outreach to Russia is equally part of this prelude to the Concept. Certainly, the Strategic Concept is more elaborate and it has a different status being the Alliance’s high-level strategic document. Nevertheless, because it continues where the Declaration on Alliance Security left off, it loses part of its unique sparkle.
Stepping on toes
NATO’s relations with partners stood paramount at the summit. Of particular concern were relations with the European Union, a topic the Concept rightly addresses. However, while NATO officials and heads of state make public statements committing to improve the dysfunctional relation with the EU, in the Strategic Concept the ker-nels are present for continued strife between the two organisations. NATO’s initiatives in the field of civilian capabilities will leave those that favour a more balanced relationship with the EU, anxious.
The Concept expresses a high level of ambition, particularly in the area of contributing to conflict prevention. For these purposes, a civilian crisis management capability as well as developing a pool of civilian specialists is proposed. It is understandable that NATO wants a civilian capability to interface with NGO’s and other civil-
Ap: 2011nr122
210451_AP_1.indd 22 16-02-2011 15:17:47
Rejoinder
ian counterparts in the field to give shape to its Comprehensive Approach. Yet the proposal puts an end to the possibility of achieving a “reverse Berlin Plus” - a system whereby NATO relies on the EU’s civilian capabilities - which could stimulate interde-pendence rather than competition between the two organisations. While NATO has always committed to avoiding duplication with the European Union, it now risks duplication by building a civilian capability of its own. Instead of a division of labour where NATO does the cooking and the EU does the dishes, it appears as though NATO now also wants to have control over the detergent. If NATO develops a stand-alone civilian capacity, it risks making the EU’s role in cooperating with the Alliance in complex emergencies all but irrelevant. Rather than give rise to a new romance in Brussels, stepping on the EU’s toes may ruin the uneasy mating dance going on between the two organisations.
Much remains unclear
One of the obvious changes in the Concept is that aside from ‘Article 5’ territorial defence and ‘non-Article 5’ crisis management opera-tions, NATO has broadened its strategic horizon to include protecting the safety of its population and its economic interests. The Alliance refers to this as ‘fundamental security.’ In practice this implies that energy security and cyber defence become an integral part of the Alliance’s security efforts. Ballistic missile defence should also be seen in this light. Defending against the risk of weap-ons of mass destruction (WMD), delivered by terrorists or lobbed onto Allied cities atop a bal-listic missile, lies within this same category of population-centric secu-rity. As does focusing on economic security, particularly through NATO’s ambition to promote protecting the global commons by securing energy transit routes and cyber-space. Of course, NATO’s standing naval forces already have the capacity to contribute to energy security. It therefore remains to be seen what protecting “critical energy infrastructure and transit areas” means in terms of new capabilities or doctrine. In addition, a NATO cyber centre of excellence has already been established, yet the Concept alludes to new capabilities in this field. Many details remain to be addressed how these initiatives will be given shape.
The Summit Declaration rather than the Concept offers some insights. It details the busy schedule the Alliance has been given to provide substance to the initiatives launched in the Concept, or that were left unresolved. In the coming months the North Atlantic Council
will not only assess NATO’s counter-WMD programme (by June 2011), draft a plan for missile defence (by June 2011), prepare a cyber-action plan (by June 2011), and prepare a report on energy security (by December 2011). It will also develop a plan for an EU-NATO stra-tegic partnership (by April 2011), a political-military framework for partnering with other countries (April 2011), a new political guidance on force transformation (by March 2011), a plan for cost-effective ca-pability development (by March 2011), and a plan for reducing NATO’s organisational size (by June 2011). These follow-on actions will be the true ‘proof of the pudding’ for the new Strategic Concept.
An Emergent Strategy?
In short, much remains “emergent” about NATO’s new Strategic Concept. As Jamie Shea writes, the Concept is “only as good as the willingness of NATO to implement it.”3 This leads to wonder how we should appreciate the Concept. The Strategic Concept is a mis-sion statement, not a strategy. It outlines what the Alliance should do, and leaves it to follow-on ministerials to decide how to do it. On crucial issues, in terms of the steps to take and the choices to make, it favours diplomatic ambiguity over strategic clarity thereby preparing the alliance for new rounds of political discussions, misperception and disagreements. And on several crucial topics, such as the impact of the financial crisis on defence budgets and the changing balance of power in the world, the Concept remains eerily, and perhaps irresponsibly, quiet.
Former Secretary-General Jaap de Hoop Scheffer said following the Iraq-crisis in 2003 that the Alliance had to become more of a political forum and discuss common security issues in order to find common ground. With new ambitions articulated and limited agreement on how to proceed, turning NATO into a political alli-ance has now become inevitable. Does all this make the Strategic Concept extraordinary or historic? No, but luckily for the Alliance, that does not it make any less important.
Rem Korteweg is a Policy Analyst at The Hague Centre
for Strategic Studies (HCSS) where he works on
trans atlantic relations and strategic security issues.
Would you like to react? Mail the editor at
Karl Heinz Kamp, ‘NATO’s strategy after the Lisbon summit,’ 1.
in Atlantisch Perspectief , 8-2010.
James G. Neuger, ‘NATO says Europe risks becoming ‘paper tiger’ 2.
on cuts,’ Bloomberg, 19 November 2010.
Jamie Shea, ‘Why does NATO’s new Strategic Concept matter?,’ 3.
in Atlantisch Perspectief, 8-2010.
Ap: 2011nr1 23
The Strategic
Concept avoided
dealing with the hard
questions
210451_AP_1.indd 23 16-02-2011 15:17:47
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
• NEDERLANDSE M IS S I E KUNDUZ •
• N EDERLANDSE M IS S I E KUNDUZ •
Nederland
Nieuwe missie Afghanistan
• De Nederlandse regering heeft besloten
een politiemissie naar Afghanistan te
sturen. Het gaat hier om een missie
naar de noordelijke provincie Kunduz,
waarbij 545 politie-opleiders en mili-
tairen onder de vlag van de NAVO en
EUPOL Afghaanse politieagenten gaan
opleiden. Dit gebeurt onder de militaire
bescherming van lead nation Duitsland.
• De goedkeuring van het besluit voor
een nieuwe missie ging niet over één
nacht ijs. Het minderheidskabinet van
premier Rutte had grote moeite om
een meerderheid in de Tweede Kamer
te bewerkstelligen voor deze mis-
sie. De partijen waar het kabinet van
afhankelijk was (immers, de Partij van
de Arbeid, de Socialistische Partij
en de Partij van de Vrijheid hadden
direct laten weten tegen te zullen
stemmen) waren GroenLinks, D66 en
ChristenUnie.
• Enkele dagen voor het beslissende ple-
naire debat in de Tweede Kamer dwong
GroenLinks-fractievoorzitter Jolande
Sap de premier om de oppositie op
enkele terreinen tegemoet te treden. Zo
wilde zij harde garanties dat de getrain-
de politieagenten niet ingezet zouden
worden in gevechtssituaties, dat ze een
langere trainingsperiode zouden krijgen
en dat de nadruk meer op mensenrech-
ten en andere civiele (in plaats van
paramilitaire) taken kwam te liggen. Het
Nieuwsoverzicht op het gebied van de trans-Atlantische betrekkingen, Europese veiligheid en het Nederlandse buitenlands beleid
Periode11 december 2010 – 10 februari 2011
AuteursJoppe Schaaper
BronnenNRC Handelsblad, de Volkskrant, International Herald Tribune, The Washington Post, Financial Times, Le Monde, Frankfurter Allgemeine
Zeitung, Jane’s Defence Weekly, CNN, BBC News, e-nieuwsbrieven van Eastweek, RFE/RL Balkan Report en ISN Security Watch, en
websites van onder meer de NAVO en andere internationale organisaties
kabinet gaf toe en verzekerde zichzelf zo
van een meerderheid in de Kamer. De
NAVO en de Afghaanse regering heb-
ben inmiddels gezegd deze specifiek
Nederlandse aanpak te respecteren en
eraan mee te werken.
AfPak
Afghanistan
• Naast de Amerikaanse en de
Nederlandse namen ook andere
regeringen besluiten ten aanzien
van de NAVO-missie in Afghanistan.
Zo temperde de Britse minister van
Defensie Liam Fox de verwachtingen
van de Britse bevolking over de snelle
troepenterugtrekking uit Afghanistan.
Argument hiervoor was dat een gelei-
delijke afbouw en verantwoordelijk-
heidsoverdracht beter zou zijn voor de
veiligheidssituatie en voor de resulta-
ten op lange termijn.
• De Duitse regering heeft besloten om
de Duitse missie te verlengen met een
jaar. Eind 2011 vertrekken de eerste
Duitse militairen uit Afghanistan,
zodat in 2014 de laatsten weg zijn.
• Midden januari werd een plan gepre-
senteerd door de Afghaanse regering
en haar internationale partners dat het
aantal Afghaanse militairen en poli-
tieagenten met 42 procent moet laten
toenemen tot 378.000. De laatste jaren
werd het trainingsprogramma ernstig
belemmerd door analfabetisme, drugs-
gebruik, corruptie en hoge desertie on-
der de trainees. Onderwijl sluimert de
constitutionele crisis voort. President
Hamid Karzai stelde de beëdiging van
het nieuwe parlement eerst met nog
een maand uit, wat heftige reacties
uitlokte van de parlementsleden. Die
dwongen vervolgens in een gesprek af
dat het parlement nog in dezelfde week
beëdigd zou worden.
Pakistan
• Pakistan beleeft roerige tijden. Naast
de nog altijd aanhoudende humanitaire
crisis als gevolg van de hevige over-
stromingen in de zomer van 2010, viel in
de eerste week van januari de meerder-
heid van de regeringscoalitie weg. Na
stevige concessies van de grootste
partij op het gebied van economische
hervormingen, tegen het zere been
van de Verenigde Staten, voegde de
opgestapte partij zich echter weer bij
de regering. De Verenigde Staten kwa-
men echter niet met kritiek, aangezien
zij een stabiele regering noodzakelijk
achten in het bestrijden van terrorisme
in de regio.
• In dezelfde week werd de regering
nog meer op de proef gesteld door de
moordaanslag op Salman Taseer, de
gouverneur van Punjab. Deze liberale
tegenstander van de blasfemiewet was
een belangrijke bondgenoot van pre-
sident Zardari. Deze moord kan grote
gevolgen hebben voor de Amerikaanse
strategie in de regio, aangezien het de
kloof tussen liberale en fundamentalis-
Ap: 2011nr124
210451_AP_1.indd 24 16-02-2011 15:17:47
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
NEW S TART G ERAT I F IC E ERD • V S -
tische Pakistani blootlegt en vergroot.
Dit kan weer tot gevolg hebben dat
een betere voedingsbodem ontstaat
voor terroristen in Pakistan en dat het
Pakistaanse leger terroristische bases
in de grensgebieden met Afghanistan
niet meer effectief kan bestrijden.
Verenigde Staten
• De regering-Obama pakte de eerste
weken van het nieuwe jaar aan om haar
buitenlands beleid te profileren en zo
de binnenlandse malheur (de schiet-
partij op het Democratische Congreslid
Giffords, de overname van het Huis van
Afgevaardigden door de Republikeinen
en de immer stagnerende economie)
enigszins op de achtergrond te plaatsen.
New START
• Ondanks enige vertraging in het
Russische ratificatieproces (de Doema
keurde het verdrag eind januari pas
goed) was het eerste succes vorig
jaar al een feit, toen het Amerikaanse
Congres instemde met hernieuwing
van het ontwapeningsverdrag START.
• Volgens het verdrag moet het aantal
opgestelde strategische kernkoppen
worden verminderd van maximaal 2.200
naar ten hoogste 1.550 per land.
• In het ratificatieproces liet Rusland
nog wel opnemen dat het zich uit de
overeenkomst mag terugtrekken als het
Amerikaanse ballistic missile defense-
programma een te grote dreiging vormt
voor de Russische nationale veiligheid.
Topoverleg met China
• Zeer belangrijk in het Amerikaanse
buitenlandse beleid is de relatie met
China, het land waarvan alom wordt
verwacht dat het binnen afzienbare tijd
de leidende positie van de Verenigde
Staten overneemt. In de week van
18 januari vond de driedaagse top-
ontmoeting tussen de presidenten
Barack Obama en Hu Jintao plaats in
Washington. De relatie was verstoord
door Amerikaanse wapenleveranties
aan Taiwan, het op de voorgrond treden
van de traditionele machtsverdeling op
het Koreaans schiereiland en beschul-
digingen over en weer van financieel
en economisch wanbeleid.
• Na afloop van de topontmoeting waren
beide kanten erg tevreden over de resul-
taten. China wilde graag behandeld
worden als een gelijke partner in de
wereldpolitiek, de Verenigde Staten wil-
den graag de economische en politieke
banden herstellen en bepaalde harde
noten kraken: het aan de orde stellen
van de mensenrechtensituatie in China,
waarvan Hu Jintao toegaf dat hier nog
een hoop gedaan moet worden; het
bereiken van een gezamenlijke politiek
ten opzichte van kernwapens, hetgeen
resulteerde in een gezamenlijk nucle-
aire-veiligheidscentrum in China; de
oproep aan China om een harder beleid
te voeren tegenover Noord-Korea, wat
leidde tot een gedeelde verklaring in de
persconferentie dat Noord-Korea moest
stoppen met zijn provocaties.
• Daarnaast hebben de Defensie-
ministers Robert Gates en Liang
Guanglie een begin gemaakt met het
herstellen van de militaire banden.
De spanningen na de Amerikaanse
wapenleveranties aan Taiwan en oefe-
ningen in de Gele Zee zijn grotendeels
uit de lucht, toch zal een
wederzijds wantrouwen
voorlopig aanwezig
blijven. Gates is dan ook
de eerste minister van
Defensie in vijf jaar die
welkom is in China.
• Hij werd gelijk geconfron-
teerd met de nieuwste
militaire aanwinst in
China, de J-20 Stealth-
bommenwerper. De
beloftes tot samenwerking
zijn er, maar blijven mi-
nimaal. China weigert de
coöperatie uit te breiden
tot overleg over lange-
afstandsraketten en atoomwapens,
maar de angel was eruit gehaald voor
de top tussen Obama en Hu.
Midden-Oosten
Machtsverschuiving?
• Een aantal politieke gebeurtenissen
met potentiële gevolgen voor de veilig-
heidssituatie in het Midden-Oosten (en
zodoende voor het veiligheidsbeleid
van de Verenigde Staten, de NAVO en
de Europese Unie) heeft de afgelopen
maand plaatsgevonden.
• In Tunesië hebben weken van bevol-
kingsoproer gezorgd voor het vluchten
van president Ben Ali, die vierentwintig
jaar aan de macht was. Sommigen
waren bang dat deze revolutionaire
golf zich zou verspreiden naar andere
Arabische landen, waar zich dezelfde
economische en politieke problemen
voordoen.
• Een paar weken na de Tunesische
opstand, ging ook in Egypte de bevol-
king de straat op. Honderdduizenden
betoogden tegen president Moebarak,
met als centrum van de revolutie het
Tahrirplein in Caïro. Meermalen deed
Moebarak concessies (zo beloofde hij
dat hij zich niet meer herkiesbaar stelt
bij de volgende verkiezingen) maar de
demonstranten eisten niets minder
NEW S TART G ERAT I F IC E ERD • V S -
Op 4 februari 2011, de ‘Vrijdag van Vertrek’, eisten Egyptische beto-
gers op het Tahrirplein in Caïro het vertrek van president Moebarak.
Een week later kregen zij hun zin (foto: Wikimedia/Mona Sosh)
Ap: 2011nr1 25
210451_AP_1.indd 25 16-02-2011 15:17:47
Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
CH INA TOP • PROTES T EN EGYPT E
CH INA TOP • PROTES T EN EGYPT E
dan zijn aftreden. Na een speech op
10 februari, waarin Moebarak verklaar-
de aan te blijven als president, maakte
hij op vrijdag 11 februari alsnog bekend
dat hij per direct de macht overdroeg
aan het leger. Het leger zal tot de
geplande verkiezingen in september
de lopende zaken op zich nemen.
• De Verenigde Staten zaten met een
groot dilemma, want het Egypte
van Moebarak was traditioneel een
bondgenoot van Amerika en er wordt
gevreesd dat een nieuwe machthebber
zich van dit bondgenootschap afkeert.
Dit kan gevolgen hebben voor de
situatie in het hele Midden-Oosten.
• Obama stuurde de ervaren diplomaat
Frank Wisner naar Egypte om te pleiten
voor democratische hervormingen en
nieuwe verkiezingen, maar het land kon
niet verhullen dat er enorme belangen
spelen en dat het liever een langzame,
gelijkmatige overdracht van de macht
zien dan een snelle en chaotische.
• Naast de Egyptenaren, lieten ook
de Jemenieten, de Jordaniërs en de
Algerijnen van zich horen. In Iran
gingen geluiden op om net als in 2009
tegen het bewind te protesteren.
• Ook in Libanon is een verschuiving
van de macht gaande. Begin januari
trok de sjiitische militante beweging
en politieke partij Hezbollah zich
terug uit de regering van de soenniti-
sche Saad Hariri, zoon van de in 2005
vermoorde Rafik Hariri, wat de regering
ten val bracht. Op 25 januari werd een
kandidaat van Hezbollah, Najib Mikati,
benoemd als nieuwe premier en hoewel
hij een verzoenende toon aansloeg,
ontstonden er protesten onder de be-
volking. Het aantreden van een premier,
gesteund door Hezbollah, ligt gevoe-
lig bij Israël en de Verenigde Staten.
Hezbollah wordt namelijk traditioneel
gesteund door Iran en Syrië, de partij
van Hariri door het Westen.
• Sommige experts spreken, met deze
gebeurtenissen als recente afspiege-
ling, van een power shift in het Midden-
Oosten van de Verenigde Staten en
hun traditionele bondgenoten Israël,
Egypte en Saudi-Arabië naar de terug-
houdender Arabische landen als Iran
en Syrië.
Iran
• In verband met de westerse verdenkin-
gen van Iraanse negatieve doeleinden
van het nucleaire programma, nodigde
het land buitenlandse ambassadeurs
uit om een inspectieronde te maken
langs de nucleaire installaties. Dit om
te laten zien dat Iran transparant te
werk gaat en slechts energiedoelein-
den heeft. De Verenigde Staten waren
bewust niet uitgenodigd; de Europese
Unie, China en Rusland gingen niet op
de uitnodiging in en zeiden dat inspec-
tie een taak was van het Internationaal
Atoomenergie Agentschap.
• Deze slechte verstandhouding bleek
ook tijdens de tweedaagse top in
Istanboel, waar het exclusief over het
nucleaire programma van het land ging.
Er is geen enkele vooruitgang geboekt,
zelfs over de datum voor een volgende
top is geen consensus bereikt.
• Hillary Clinton noemde de westerse
materiële sancties ten aanzien van
Iran naar aanleiding van bovenstaande
verdenkingen de afgelopen maand
succesvol. De sancties leidden volgens
haar tot een vertraging van de ver-
meende productie van kernwapens.
De Israëlische premier Benjamin
Netanyahu, die een groot tegenstan-
der is van Iran, wilde ondanks deze
boodschap de sancties nog verder
opschroeven.
• De relatie tussen Israël en Iran is nog
verder op scherp komen te staan toen
medio januari naar buiten kwam dat
het Israël (in samenwerking met de
Verenigde Staten) was dat het cyber-
virus Stuxnet had ontwikkeld. Deze
computerworm legde eind vorig jaar
een gedeelte van het Iraanse kern-
programma stil, met als gevolg dat
de productie maanden vertraging
opliep.
Noord-Korea
• Verschillende Amerikanen reisden af
naar China, Zuid-Korea en Japan om
te praten over de hernieuwde agressie
van Noord-Korea in november 2010.
Robert Gates sprak na voornoemde
reis naar China met hoge ambte-
naren in Japan, alwaar hij de regio-
nale samenwerking met Zuid-Korea
aanmoedigde en afspraken maakte
over meer afstemming tussen Japen
en de Verenigde Staten ten opzichte
van Noord-Korea. Daarbij uitte hij zijn
zorgen over de toekomstige militaire
slagkracht van het communistische
land, dat volgens hem binnen vijf
jaar de Verenigde Staten zou kunnen
aanvallen met intercontinental ballistic
missiles en gecombineerd met de
huidige nucleaire programma’s zorgt
dat voor een immense dreiging, aldus
Gates.
• Naast Gates stuurden de Verenigde
Staten een speciale gezant, Stephen
Bosworth, naar China, Zuid-Korea
en Japan om te peilen hoe deze
landen er tegenover staan het zeslan-
denoverleg (inclusief Rusland) met
betrekking tot de spanningen op het
Koreaanse schiereiland te hervatten.
De Verenigde Staten verwachten een
hardere lijn van China tegenover zijn
traditionele bondgenoot Noord-Korea,
sinds laatstgenoemde ‘geweld van on-
acceptabele proporties’ gebruikt heeft.
• Een poging tot overleg tussen Noord-
en Zuid-Korea liep direct spaak,
doordat Noord-Korea weigerde verant-
woording af te leggen voor de recente
incidenten.
Kijk voor het uitgebreide nieuwsoverzicht
op www.atlcom.nl/site/atlnieuws.
Ap: 2011nr126
210451_AP_1.indd 26 16-02-2011 15:17:48
Russische buitenlandse politiek: van ondergang naar opkomst van een wereldmacht
Er is een nieuw decennium aangebroken en dat is altijd een goed moment om terug te kijken. De twee boeken die in deze boekbespreking aan bod komen doen dat ook. Marcel de Haas, verbonden aan het Instituut Defensie Leergangen in Den Haag, kijkt vanuit het veiligheidsperspectief naar de buitenlandse politiek van Rusland in zijn Russia’s Foreign Security Policy in the 21st Century. Russian Foreign Policy van Jeffrey Mankoff, Associate Director International Security Studies op Yale, behandelt de Russische buitenlandse politiek sinds het einde van de Sovjet-Unie in den brede.
In beide boeken is uitgebreid aandacht
voor het Russisch-Georgische conflict
van augustus 2008. Deze oorlog illus-
treert volgens Mankoff, in combinatie
met de economische crisis, die Rusland
als grondstoffeneconomie hard trof, het
centrale dilemma in de Russische bui-
tenlandse politiek. Namelijk de spanning
tussen de noodzaak om de krachten van
de globalisering te beteugelen en zo een
volwaardig lid van de moderne economie
en wereldgemeenschap te worden en
het diepgewortelde verlangen om terug
te vallen op de oude traditie om wereld-
wijd invloed uit te oefenen op basis van
militaire macht.
Leidende documenten voor de Russische
buitenlandse (veiligheids)politiek zijn
het Concept voor Buitenlands Beleid en
het Concept voor Nationale Veiligheid.
Mankoff is van mening dat de beteke-
nis van deze documenten niet over-
schat moet worden, maar dat ze wel het
conceptuele kader bieden waarbinnen
beleidsbeslissingen gemaakt dienen te
worden. De Haas waarschuwt ook voor
een overschatting van de betekenis van
deze documenten voor het buitenlandse
beleid. De documenten staan ver af van
de dagelijkse praktijk, die zich er niet
veel aan gelegen laat liggen. Bovendien
bevatten ze ook een fikse component
propaganda en wensdenken. Toch zijn de
documenten belangrijk als formele basis
voor het beleid. De Russische Federatie
zet de legalistische neiging van de
Sovjet-Unie op dit punt voort.
Mankoff
In de eerste hoofdstukken gaat Mankoff
in op de Russische buitenlandse poli-
tiek in grote lijnen in de afgelopen twee
decennia. Het hoofdstuk met de toepas-
selijke naam Bulldogs fighting under the
rug biedt een analyse van de spelers die
invloed hebben op de formulering van de
buitenlandse politiek.
Van alle spelers is het Kremlin welis-
waar leidend in de verhoudingen met
het buitenland, maar het moet terdege
rekening houden met een aantal andere
machtige partijen. Dat zijn de energie-
giganten als Gazprom en Rosneft waarop
de Russische grondstoffeneconomie
drijft, evenals de veiligheidsdiensten. Die
laatsten worden geleid door de siloviki.
Een wat denigrerende maar toepasse-
lijke term, die ‘krachtpatser’ betekent
en hier gebruikt wordt om ministers en
andere functionarissen aan te duiden die
gemachtigd zijn gewapende troepen in te
zetten. Poetin komt als voormalig KGB-
officier uit deze kringen.
Derzjavnost en gosudarstvennost
(etatisme) zijn leidende principes in
de Russische buitenlandse politiek.
Gosudarstvennost is het idee dat de staat
een centrale rol moet spelen in het eco-
nomische en politieke leven in een land
en dat het nationale belang gedefinieerd
wordt door het welvaren van de staat zelf
(en niet per se de bescherming van de
burgers of de internationale rechtsorde).
Boekbespreking
De beschrijving van het Russische po-
litieke systeem als ‘soevereine demo-
cratie’ door Kremlinideoloog Soerkov
sluit hierbij aan: beslissingen over zowel
binnenlands als buitenlands beleid staan
altijd in het teken van het nationaal be-
lang en nooit in het teken van bezwijken
onder de druk om aan internationale ge-
dragsnormen te gehoorzamen. Nadruk op
soevereiniteit en economische voorspoed
hebben Moskou tot aan de wereldwijde
financiële crisis gesterkt in het voeren
van een onafhankelijk buitenlands beleid
gericht op eigenbelang.
Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 is er
onder Gorbatsjov en later Jeltsin een
periode geweest, waar het streven naar
De beschrijving van het Russische po-
Boekbespreking
Ap: 2011nr1 27
210451_AP_1.indd 27 16-02-2011 15:17:49
integratie met het Westen de agenda leek
te bepalen. Het land was toen econo-
misch zwak en in politieke verwarring.
Het keerpunt in het post-sovjettijdperk
is de vervanging van Kozyrev door
Primakov als minister van Buitenlandse
Zaken. Dit markeerde de nieuwe con-
sensus over Ruslands identiteit als
staat en zijn plaats in het internationale
systeem. Integratie met het Westen
was hierin geen optie meer en Rusland
kwam tot een politiek gebaseerd op de
bovenstaande principes, die in feite een
continuering is van die van tsaristisch
Rusland en de Sovjet-Unie.
De volgende vier hoofdstukken behande-
len de relatie met de belangrijkste spelers
waarmee Rusland te maken heeft. Een do-
minante factor van invloed op de vormge-
ving van het buitenlands beleid is volgens
Mankoff, net als voor alle andere landen
op de wereld, de relatie met de VS als
enige overgebleven supermacht. De rela-
tie met andere landen en organisaties kan
steeds gezien worden als een functie van
de relatie met de VS. De zorg over een te
dominante rol van de VS op het wereldto-
neel leidt tot focus op multipolariteit met
Rusland als één van de polen. Hiermee
is ook de toenadering van Rusland tot
regionale economische grootmachten
als China, Brazilië en India te verklaren.
Samen vormen zij de BRIC-landen.
Op veiligheidsgebied speelt de Shanghai
Cooperation Organization (SCO) een
belangrijke rol. China en Rusland zijn
de belangrijkste leden van de SCO,
een veiligheidsorganisatie in Centraal-
Azië. China en Rusland hebben andere
ideeën over de toekomst ervan. Rusland
ziet de SCO als een tegenwicht voor de
NAVO en een soort opvolger van het
Warschaupact, terwijl China van mening
is, dat zij vooral tot doel heeft islamitisch
extremisme in de regio te bestrijden
en regionale stabiliteit te verzekeren.
Ondanks gezamenlijke militaire oefenin-
gen is het twijfelachtig of de SCO een
krachtige speler zal gaan worden.
Een tweede factor van invloed is de fos-
siele energierijkdom van Rusland en het
gebruik hiervan om zijn geopolitieke be-
langen te beïnvloeden. De gasoorlog met
Oekraïne in 2006 is hiervan een voorbeeld.
De pipeline diplomacy die Rusland voert is
er een meer structurele aanwijzing voor.
De Nord Stream en South Stream pijplei-
dingen zijn bedoeld om de invloed van
doorvoerlanden als Polen en Oekraïne te
verzwakken en om de bilaterale betrek-
kingen met landen als Duitsland en Italië
te versterken. De pijpleiding die in Oost-
Siberië naar China wordt aangelegd,
is bedoeld om de afnemersmarkt van
Rusland te diversifiëren.
Energie is ook bepalend in de relatie met
Europa, die zich in de woorden van de
Duitse analist Heinrich Vogel het beste
laat omschrijven als mutually assured
dependence: de afhankelijkheid van de
energieleverancier en zijn belangrijkste
afnemer. De geopolitieke belangen en
de morele koers van Europa en Rusland
lopen uiteen. De EU en de NAVO zijn
tot zorg van het Kremlin steeds verder
oostwaarts uitgebreid. Toch weet Moskou
door het aanknopen van bilaterale
relaties met grote landen deze machts-
blokken te bespelen. Als de NAVO te
dichtbij komt, dan leidt dit tot actie van
Moskou. Het verzet van Moskou tegen het
raketschild van de NAVO dat in Tsjechië
en Polen gepland was, is hiervan een
voorbeeld, de vermoedelijk door Rusland
uitgelokte oorlog met Georgië eveneens.
Boekbespreking
In zijn conclusie komt Mankoff met een
advies aan het Westen over de omgang
met Rusland. Het Westen moet wennen
aan de omgang met een nieuw, krachtiger
en zelfbewuster Rusland, dat zich nog
niet helemaal bevrijd heeft van zijn sov-
jet- en imperiaal verleden. Het Westen
moet doen wat het kan om Ruslands
transformatie tot een verantwoordelijk
speler in het internationale systeem te
steunen, terwijl het zijn eigen belangen
en waarden verdedigt. Maar boven alles
moet het Westen zich realiseren, dat
het de Russen zelf zijn, die bepalen wat
voor land zij zullen zijn in de 21e eeuw en
hoe dat land omgaat met de rest van de
wereld.
De Haas
Het boek van De Haas analyseert het bui-
tenlandse veiligheidsbeleid van Rusland
sinds 2000. Het is het vervolg op De Haas’
eerdere boek, dat het beleid sinds de
val van de Sovjet-Unie beschreef. Het
Russische buitenlandse veiligheidsbeleid
wordt in vier karakteristieken ingeka-
derd, die opvallen bij bestudering van dit
beleid sinds in 1991 Jeltsin aan de macht
kwam. Ten eerste is daar het gevoel om-
singeld te zijn door vijanden. De tweede
karakteristiek is de onlesbare dorst naar
veiligheid, die zich uit in bufferzones, zo-
als vroeger het Warschaupact en nu het
Gemenebest van Onafhankelijke Staten
(GOS). Op de derde plaats is er een
superioriteitsgevoel, bekrachtigd door
verwijzingen naar de unieke leidende
rol van Rusland in de wereld. De laatste
karakteristiek is het ontbreken van een
democratische traditie. Er is sprake van
onderwerping aan de staat.
De opzet van het boek is helder. In twee
hoofdstukken wordt steeds de structuur
van het buitenlandse veiligheidsbeleid
onder Poetin en Medvedev uiteengezet
en in de daarop volgende hoofdstukken
wordt nagegaan hoe dit in de praktijk
heeft uitgewerkt: de relatie tussen
Moskou en zijn mede- en tegenstanders
Achteraf
Ap: 2011nr128
In buitenlands beleid
zet de Russische
Federatie de
legalistische neiging
van de Sovjet-Unie
voort
210451_AP_1.indd 28 16-02-2011 15:17:49
Boekbespreking
en de grote beslissingen en acties in
het veiligheidsbeleid, in het bijzon-
der wapenreductie, militaire macht en
energieveiligheid. Het vijfde hoofdstuk
gebruikt het Georgische conflict als een
case study voor de praktische toepas-
sing van de veiligheidsdocumenten en
het laatste hoofdstuk geeft een zeer
bruikbare SWOT-analyse van de huidige
Russische positie en een vooruitblik op
het Russische beleid in de komende jaren
en de mogelijke gevolgen daarvan voor
de relatie met het Westen.
Er worden drie scenario’s onderscheiden:
een assertief, een dreigend of een falend
Rusland. De Haas verwacht een falend
en assertief Rusland. Het Westerse ant-
woord hierop zou de klassieke wortel-en-
stok-benadering kunnen zijn. Het Westen
moet in de ene hand een stok houden,
positie kiezen en duidelijk maken aan
Rusland wat acceptabel is en wat niet.
Een versterking van de militaire capaci-
teiten is noodzakelijk om deze politiek te
ondersteunen.
De wortel in de andere hand is een
beleid van samenwerking met Rusland.
Internationale isolatie radicaliseert de
buitenlandpolitiek van Rusland namelijk.
Er zijn hiervoor opties op tenminste drie
terreinen. Europa en Amerika zouden de
spanning kunnen verminderen door de
effectiviteit van het Russische energie-
wapen te verminderen en zoeken naar
andere leveranciers en alternatieve ener-
giebronnen. De NAVO en de SCO wor-
den vanwege de toestand in Afghanistan
geconfronteerd met dezelfde gevaren
van terrorisme en drugshandel. Militaire
samenwerking is misschien nog een stap
te ver, maar gezamenlijke reconstruc-
tieprojecten of drugsbestrijding zijn wel
een optie. Samenwerking in Afghanistan
kan wederzijds wantrouwen verminderen,
zodat samenwerking elders in Centraal-
Azië mogelijk wordt.
Beide zijden kunnen ook stappen zetten
om de relatie op politiek-strategisch
niveau te verbeteren. Rusland zou
anti-NAVO retoriek uit zijn veiligheids-
documenten kunnen schrappen en de
NAVO op haar beurt zou de luchtruim-
verdediging in de Baltische staten
kunnen overlaten aan de Balten zelf
en de NAVO-macht terugtrekken.
Wederzijds respect is bij het opbouwen
van de relatie een essentiële factor.
Bruikbaar
Beide boeken bieden een nauwkeurige en
goed leesbare analyse van de Russische
buitenlandpolitiek en zijn daarom bruik-
baar voor beleidsmakers op dit terrein.
Dit geldt met name voor het boek van De
Haas, dat uitgebreid richting geeft met
verschillende handelingsperspectieven
voor zowel het Westen als Rusland.
Erik Klaver is Slavist. Hij is
werkzaam bij het ministerie van
Veiligheid en Justitie en als
reserveofficier bij de Koninklijke
Landmacht.
Wilt u reageren? Mail de redactie:
Boeken
Marcel de Haas, • Russia’s foreign security
policy in the 21st century. Putin, Medvedev
and beyond, (New York: Routledge, 2010).
Jeffrey Mankoff, • Russian foreign policy.
The return of great power politics, (New York:
Rowman&Littlefields, 2009).
AchterafAchteraf
T i jdschr i f t voor internat ionale betrekkingen en vei l igheidspol i t iek
Ap:Atlantischperspectief
Project1:stopper ap 19-08-2008 10:24 Pagina 1
Ik neem een jaarabonnement en ontvang acht
nummers van Atlantisch Perspectief voor e 27,50.
Ik neem een
studentabonnement en
ontvang acht nummers van
Atlantisch Perspectief voor
e 22,- per jaar.
Welkomstgeschenk:
(Dis)Organising European
Security. The Iraq Controversy and Patterns in US-European
Relations door Arnout Molenaar.1 - 2011
Ap: BRITSE STRATEGI C DEFENCE AND SECURITY REVIEW
OMAN: EEN GEOPOLITIEKE OASE
FRANS-BRITSE DEFENSIE-SAMENWERKING
REACTIE NAVO STRATEGISCH CONCEPT
bonU kunt deze bon opsturen naar de
Atlantische Commissie
Antwoordnummer 304
2501 WB Den Haag
(geen postzegel nodig)
Naam:
Adres:
Postcode/woonplaats:
Ik word begunstiger en ontvang voor e 44,50 per jaar naast
Atlantisch Perspectief alle overige publicaties gratis of tegen korting,
evenals uitnodigingen voor bijeenkomsten van de Atlantische Commissie.
Ik word lid van Jonge Atlantici en ontvang Atlantisch Perspectief,
de overige publicaties (gratis of tegen korting), plus de uitnodigingen
voor de bijeenkomsten van Jonge Atlantici en de Atlantische Commissie,
voor e 24,- per jaar.
T i jdschr i f t voor internat ionale betrekkingen en vei l igheidspol i t iek
Ap:Atlantischperspectief
Project1:stopper ap 19-08-2008 10:24 Pagina 1
Ap: 2011nr1 29
210451_AP_1.indd 29 16-02-2011 17:41:55
‘Venster op Amerika’Verslag van de Atlantische Onderwijsconferentie in Utrecht
De drukbezochte conferentie (1 februari, Academiegebouw Utrecht) was georganiseerd rondom het nieuwe ‘Venster op Amerika,’ een lesboek over Amerikaans-Nederlandse betrekkingen, ontwikkeld door de Atlantische Onderwijs Commissie (AOC). Het hoofddoel van dit Venster is om de veelbesproken Canon van de Nederlandse Geschiedenis inhoudelijk aan te vullen. Volgens de AOC voorziet de Canon namelijk niet in een essentieel onderdeel van de moderne Nederlandse geschiedenis: de betrekkingen met de Verenigde Staten. De conferen-tie bestond uit twee delen: een plenair ochtendprogramma met lezingen en aansluitend specifieke workshops. Onderstaand volgt een inhoudelijke samenvatting van het ochtendprogramma.
de Verenigde Staten de betrekkingen
met bijvoorbeeld China, Rusland en
het Midden-Oosten veel belangrijker
vinden, maar dat is normale machts-
politiek, aldus Van Leeuwen. Ten derde
onderschreef zij het belang van monster-
verbonden in de wereldpolitiek, waarbij
waarden zeer stellig niet als basis voor
een alliantie dienen. Hier kan of moet
Europa van leren, door zelf ook niet
slechts op basis van gedeelde waarden
betrekkingen aan te gaan.
Na deze casus abstraheerde Van
Leeuwen het geheel door haar matrix-
model te presenteren. Drie factoren zijn
hierin van belang, namelijk de immate-
riële waarden, de materiële belangen en
het soortelijk gewicht, dat wil zeggen
de intensiteit van de betrekkingen. De
samenstelling van deze drie factoren en
het al dan niet delen van waarden en/of
belangen, zorgen voor verschillende uit-
komsten in de typering van de betrekking.
Van Leeuwen concludeerde dat deze ty-
pering uiteen kan lopen van vijandschap
en oorlog tot neutraliteit tot vriendschap-
pelijke harmonie en monsterverbonden.
Eduard van de Bilt
Van de Bilt (Universiteit Leiden) weidde
uit over de inaugurele rede van John F.
Kennedy en de discrepanties tussen
deze rede en de uiteindelijke politiek die
hij zou voeren. Hij betoogde dat in alle
inaugurele redes van Amerikaanse presi-
denten een schijnwerkelijkheid geschetst
wordt, waarin holle retoriek vaak een
belangrijke plaats inneemt.
Een aantal vaste onderwerpen keert
meestal terug. Zo is religie altijd op de
voorgrond aanwezig, wat in de dagelijkse
politieke praktijk niet het geval is. Tevens
wordt de nadruk gelegd op de omvor-
ming van individuen naar een burgerlijke
gemeenschap, wat duidelijk wordt in het
benadrukken van ‘wij’ in plaats van ‘ik’
en het op de voorgrond zetten van self
sacrifice ofwel burgerplicht. Een andere
schijnwerkelijkheid in speeches is de
eenheid van de natie, die in haar geheel
een overwinning zou hebben geboekt.
Op die manier probeert een president
boven de partijen te staan, wat in de
harde politiek verdeelde werkelijkheid
niet altijd tot uiting komt.
In Kennedy’s speech komt de zogenaamde
Civic Humanist Tradition sterk naar voren.
Deze traditie belichaamt waarden als
een sterke burgerplicht en patriottisch
burgerschap. In dit licht haalt Kennedy
ook de Monroe-doctrine aan, wat duidt op
een isolationistische politiek ten opzichte
van het buitenland. Tegenhanger van deze
traditie is volgens Van de Bilt een imperia-
listische politiek. Deze tegenstelling komt
sterk naar voren in de discrepantie tussen
Kennedy’s rede en zijn werkelijke politiek,
gekenmerkt door een imperialistisch
buitenlands beleid.
Concluderend heeft Van de Bilt een
aantal tegenstrijdigheden in de
Marianne van Leeuwen
In haar betoog probeerde Marianne van
Leeuwen (Universiteit van Amsterdam)
de actuele stand van zaken in de trans-
Atlantische betrekkingen in een matrix-
model te vatten. Op deze manier wilde ze
de tegenstrijdigheden en de subjectieve
aannames uit de beschouwing van deze
betrekkingen halen, zodat een maatstaf
voor “nuchtere antwoorden” ontstaat.
Om een voorbeeld te geven van sub-
jectieve aannames binnen de trans-
Atlantische betrekkingen gebruikte
Van Leeuwen de Europese percepties
hiervan. Drie van deze percepties zijn:
het idee dat gedeelde waarden het
fundament zijn van deze betrekkingen;
het zorgelijke gevoel dat de betrekkingen
steeds minder belangrijk worden voor de
Verenigde Staten; en dat de betrekkingen
van zeer groot belang zijn voor de veilig-
heid en de welvaart in Europa.
Van Leeuwen plaatste grote vraagte-
kens bij deze percepties. Allereerst is
de traditie van deze nauwe betrekkingen
relatief kort (sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog) en deze korte tijd
relativeert de afhankelijkheid van Europa.
Ten tweede stelde zij dat monogamie
in internationale relaties “onzin” is.
Daarmee doelde zij op het feit dat de
Verenigde Staten niet alleen met Europa
een nauwe band hebben, maar ook met
andere belangrijke landen en wereld-
delen. Tegenwoordig lijkt het soms dat
Achteraf
Achteraf
Ap: 2011nr130
210451_AP_1.indd 30 16-02-2011 15:17:51
inaugurele rede van Kennedy bloot-
gelegd, met als duidelijke aantekening
dat Kennedy hierin niet alleen staat. Bij
vrijwel alle Amerikaanse presidenten
bestaat er een spanningsveld tussen de
traditie (zoals het steevast aanhalen van
de Founding Fathers) en hun (nieuwe)
politieke ideeën. Binnen dit spannings-
veld vormen zich echter wel steeds
nieuwe verhoudingen, wat zorgt voor
een evolutie in de geschiedenis van het
speechschrijven.
Ruud Janssens
Janssens (Universiteit van Amsterdam)
begon zijn introductie met het benadruk-
ken van het onderscheid tussen stabili-
teit en conflict als belangrijkste factoren
in het onderzoek naar (Amerikaans)
buitenlands beleid, en beschreef een
tendens naar een meer “contextuele
benadering” die vaak meer stabiliteit
suggereert dan onderzoek naar puur
politieke structuren doet.
Als Nederlandse gedeelde internationale
belangen identificeert Janssens drie
categorieën. Te beginnen met economi-
sche (directe en indirecte investeringen)
bespreekt hij een mogelijke vertekening
door de handel via ‘belastingparadijs’
Aruba, en gaat vervolgens verder met mi-
litaire bondgenootschappen en tenslotte
culturele banden van allerlei aard.
Samen met de non-gouvernementele
banden en de explosieve groei van
grensoverschrijdende discussiefora en
netwerken via het internet concludeerde
Janssens zijn uiteenzetting uiteinde-
lijk met het beschrijven het “wisselend
belang.” Nederland kreeg zelfs al in de
Koude Oorlog als trouwe bondgenoot op
regelmatige basis te maken met tegen-
gestelde belangen (plaatsing kruisra-
ketten, Indonesië etc.), die uiteindelijk
hebben geresulteerd in een “militaire
samenwerking met mate.” Opvallend is
dat Nederland gedurende de hele periode
na de Tweede Wereldoorlog regelmatig
meer belooft dan dat het uiteindelijk
waarmaakte.
Met de identificatie van een “nieuwe
dreiging” in de vorm van wereldwijd
terrorisme is het daarbij opvallend dat
er een verwijding plaats lijkt te vinden in
de conclusies die daar door de Verenigde
Staten en Nederland aan worden ver-
bonden wanneer het gaat om defensie-
uitgaven: de Verenigde Staten investeren,
Europa bezuinigt. De vraag blijft echter
wat hiervan de gevolgen zullen zijn voor
de internationale balans tussen de bond-
genoten.
Paul Brill
Brill (De Volkskrant) vergeleek rechts
populisme in Nederland en in Amerika,
uitgedrukt in de Nederlandse PVV en de
Amerikaanse Tea Party. Voorop stelde hij
echter wel dat populisme niet uitsluitend
een rechtse achtergrond heeft, met de
korte bespreking van The People’s Party,
een Amerikaanse links-populistische
beweging uit 1891.
In zijn vergelijking van de PVV en de Tea
Party ziet Brill zowel overeenkomsten
als verschillen. De door Brill geïdentifi-
ceerde overeenkomsten liggen vooral op
het vlak van een zekere woede onder de
aanhang, een afkeer van alles wat links
is, een haat tegen internationalisme en
de vervaging van nationale identiteit en
het centraal stellen van immigratievraag-
stukken.
Er zijn echter ook overduidelijke verschil-
len, te beginnen met de organisatiestruc-
tuur, die bij de Tea Party veel losser en
regionaal is. Het grootste verschil is de
afwezigheid van een duidelijke leider.
Ook bestaat er bij de Tea Party een groot
wantrouwen tegen de overheid, dat bij
de PVV volledig afwezig lijkt te zijn. Het
grootste verschil, aldus Brill, is echter de
omgang met vrijheid van religie, die in de
PVV veel beperkter lijkt te zijn. Al met
al lijkt er een groot verschil te bestaan
tussen de toon van het debat in Amerika
en in Nederland, die wellicht ten dele kan
worden toegeschreven aan de verschillen
in politieke cultuur.
Greg Shapiro
Het ochtendprogramma werd beslo-
ten met “Nederlands-American” Greg
Shapiro. In zijn gesproken column How to
be Orange, nam hij op komische wijze de
Amerikaanse en Nederlandse politieke
cultuur op de hak door het benadrukken
van subtiele verschillen in de vertaling
van begrippen als “vrijheid” en “oppres-
sie.” Hiermee poogde hij een antwoord
te formuleren op de vraag: “How do you
teach Dutch identity when we are in an
identity crisis?”
Het lesboek ‘Venster op Amerika’ is
te bestellen via de website van de
Atlantische Commissie, www.atlcom.nl.
Joppe Schaaper
Achteraf
Aruba, en gaat vervolgens verder met mi-
litaire bondgenootschappen en tenslotte
culturele banden van allerlei aard.
Samen met de non-gouvernementele
banden en de explosieve groei van
grensoverschrijdende discussiefora en
netwerken via het internet concludeerde
Janssens zijn uiteenzetting uiteinde-
lijk met het beschrijven het “wisselend
belang.” Nederland kreeg zelfs al in de
Koude Oorlog als trouwe bondgenoot op
regelmatige basis te maken met tegen-
gestelde belangen (plaatsing kruisra-
ketten, Indonesië etc.), die uiteindelijk
hebben geresulteerd in een “militaire
samenwerking met mate.” Opvallend is
dat Nederland gedurende de hele periode
na de Tweede Wereldoorlog regelmatig
Venster op AmerikaNederlands-Amerikaanse betrekkingen sinds
de Tweede Wereldoorlog
Lesboek Bovenbouw HAVO/VWO
200619_Lesprogramma.indd 1 24-12-2010 13:33:37
Achteraf
Ap: 2011nr1 31
210451_AP_1.indd 31 16-02-2011 15:16:53
Atl
anti
sch
pers
pect
ief
12011 • Jaargang 35
Prijs e 4,95
210451_AP_1.indd 32 16-02-2011 15:16:55