View
8
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts I
Academiejaar 2008 – 2009
De sociaal-emotionele
begeleiding van minderjarige
anderstalige nieuwkomers in
België en Nederland
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master
in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Joke Huybrechts
Promotor: Ilse Derluyn
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts II
Inhoudstafel
Inhoudstafel ....................................................................................................................................II
Voorwoord ......................................................................................................................................V
Inleiding .........................................................................................................................................VI
Literatuurstudie............................................................................................................................. 9
1 Doelgroepafbakening ........................................................................................................... 9
1.1 Minderjarige anderstalige nieuwkomers in België ................................................ 9
1.1.1 Doelgroep .............................................................................................................. 9
1.1.2 Het onthaalonderwijs ........................................................................................ 10
1.2 Minderjarige anderstalige nieuwkomers in Nederland....................................... 12
1.2.1 Doelgroep ............................................................................................................ 12
1.2.2 Het onthaalonderwijs ........................................................................................ 12
2 Het sociaal-emotionele welzijn van de minderjarige anderstalige nieuwkomer... 13
2.1 Beïnvloedende factoren op het sociaal- emotioneel welzijn ............................ 13
2.1.1 Factoren tijdens de vluchtfasen ..................................................................... 14
2.1.1.1 Fase van ontwrichting en structureel geweld.......................................... 14
2.1.1.2 De vluchtfase.................................................................................................. 15
2.1.1.3 De aankomst in het gastenland en de acculturatiefase........................ 15
2.1.2 Persoonsgebonden factoren ............................................................................ 17
2.1.2.1 Geslacht ........................................................................................................... 17
2.1.2.2 Leeftijd ............................................................................................................. 18
2.1.2.3 Coping .............................................................................................................. 18
2.1.2.4 Sociale steun .................................................................................................. 18
2.1.2.5 (Niet )begeleid................................................................................................ 19
2.1.2.6 Adolescentiefase ............................................................................................ 20
3 Hulpverlening ....................................................................................................................... 21
3.1 Recht op hulpverlening ............................................................................................. 21
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts III
3.2 Mogelijke klachten na (on)vrijwillige vluchtervaringen..................................... 22
3.3 Posttraumatische stressstoornis ............................................................................. 23
3.4 Prevalentie van het PTSS ......................................................................................... 23
3.5 Goede hulpverlening.................................................................................................. 24
3.5.1 Sociaal-emotionele begeleiding op school ................................................... 24
3.5.2 Sociaal-emotionele begeleiding in de hulpverlening ................................. 25
4 Probleemstelling en onderzoeksvragen.......................................................................... 26
4.1 Probleemstelling ......................................................................................................... 26
4.2 Onderzoeksvragen ..................................................................................................... 26
4.3 Doelstellingen.............................................................................................................. 27
Hoofdstuk 2: Methodologie....................................................................................................... 28
1. Fase 1: Kwantitatief onderzoek naar het sociaal-emotioneel welzijn van
minderjarige anderstalige nieuwkomers ........................................................................... 28
2.1 De onderzoekssetting, –groep en procedure ................................................. 28
2.2 De onderzoeksmethode ........................................................................................ 29
2.3 Verwerking .............................................................................................................. 32
2 Fase 2: Kwalitatief onderzoek naar de sociaal-emotionele begeleiding van
minderjarige anderstalige nieuwkomers ........................................................................... 32
2.1 De onderzoekssetting, –groep en procedure ................................................. 33
2.2 De onderzoeksmethode ........................................................................................ 34
2.3 Verwerking .............................................................................................................. 34
3. Kwaliteitscriteria van het onderzoek ..................................................................... 34
3.1 Betrouwbaarheid .................................................................................................... 34
3.2 Validiteit ................................................................................................................... 35
Hoofdstuk 3: Resultaten ........................................................................................................... 37
1 Fase 1: het kwantitatief onderzoek............................................................................. 37
1.1 Algemene eigenschappen van de onderzoeksgroep ...................................... 37
1.2 The Hopkins Symptom Checklist- 37 for Adolescents (HSCL-37A)....... 38
1.3 Stressful Life Events (SLE) .................................................................................. 40
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts IV
1.4 Reacties van Adolescenten op Traumatische Stress (RATS) ....................... 41
2. Fase 2: het kwalitatief onderzoek .......................................................................... 42
2.1 Algemene beschrijving van de geïnterviewden............................................... 42
2.1.1 Belgische voorzieningen en organisaties ................................................. 42
2.1.2 Nederlandse voorzieningen en organisaties ............................................ 43
2.2 Resultaten van de interviews .............................................................................. 43
Conclusie en discussie ............................................................................................................... 55
1. Implicaties van het onderzoek ................................................................................ 55
2. Beperkingen van het onderzoek ............................................................................. 58
2.1 Beperkingen van het kwantitatief onderzoek .................................................. 58
2.2 Beperkingen van het kwalitatief onderzoek..................................................... 59
3. Aanbevelingen van het onderzoek ......................................................................... 59
Bibliografie .................................................................................................................................. 61
Bijlage ....................................................................................................................................68
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts V
Voorwoord
Tijdens mijn studiejaren orthopedagogiek wilde ik zoveel mogelijk doelgroepen leren
kennen. Ik volgde een stage in een MPI waar ik in contact kwam met kinderen die
een gedrags- of emotionele stoornis hebben en deed een stage in een dagcentrum
voor adolescenten en volwassenen met een verstandelijke beperking. Mijn
vakantiejob deed ik eerst in een kinderdagverblijf, waar ik te maken kreeg met
opvoeden. Later schakelde ik over op FOCUS- wonen en bood ik hulp bij activiteiten
van het dagelijkse leven aan zelfstandig wonende mensen met een fysieke
beperking. Daarnaast volgde ik ook een weekend over asielzoekers en vluchtelingen
om daarna een kamp te organiseren voor kinderen in een asielcentrum. Via het Rode
Kruis kwam ik ook in contact met kansarmen. Ik denk dat mijn interesse voor
vluchtelingenkinderen en de problematiek daarrond toen een grote boost heeft
gekregen. Op dat moment is het idee gegroeid om rond dit onderwerp verder te
werken; een thesis schrijven leek mij de manier om er voldoening uit te halen.
Een thesis schrijven doe je echter niet alleen. Ik wil daarom de volgende mensen
heel erg bedanken.
Eerst en vooral wil ik de personen van Minor-Ndako vzw, Juna vzw, Fedasil, het Rode
Kruis Vlaanderen, Medimmigrant vzw, Pharos, Centrum ‘45, het
Psychotraumacentrum Zuid in Den Bosch bedanken voor hun bereidwillige
mederwerking aan mijn onderzoek. Ook de minderjarige anderstalige nieuwkomers
uit de onthaalklassen die meegewerkt hebben aan mijn kwantitatief onderzoek wil ik
heel erg bedanken. Het is immers niet altijd gemakkelijk terug te kijken op een vaak
pijnlijk verleden.
Daarnaast wil ik mijn promotor bedanken voor de begeleiding van mijn thesis.
Tenslotte ben ik eveneens mijn familie en vrienden dankbaar voor hun steun tijdens
de thesistijd. Daarbij gaat een speciaal dankwoord naar mijn ouders toe die me
aanmoedigden wanneer nodig, me goede raad gaven en me hielpen waar kon. Ook
mijn vriend ben ik zeer dankbaar voor de steeds opbeurende woorden, voor het
geduld en de hulp bij het uitschrijven van de interviews.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts VI
Inleiding
Meer dan twaalf miljoen mensen zijn (on)vrijwillig op de vlucht (United Nations High
Commissioner for Refugees (UNHCR), 2006 in Crowley, 2009), waarvan de helft
kinderen zijn (Fazel & Stein, 2002 in Crowley, 2009). Plysier (1999) noemt deze
kinderen, die in het ene land geboren worden, maar in een ander land moeten
opgroeien de ‘1.5 generatie’. Deze kinderen maken voor, tijdens en/of na hun vlucht
heel wat mee en vaak zijn deze ervaringen traumatisch. Daarnaast zijn
minderjarigen voor deze ervaringen vatbaarder dan volwassenen en maken ze meer
kans op sociaal-emotionele problemen, omdat ze niet alleen deze ervaringen moeten
verwerken, maar ze ook in hun ontwikkelings- en identiteitsfase zitten (Gelauff-
Hanzon, 1995). Daarbovenop komt nog dat ze een abrupte overgang van de ene
socio-culturele omgeving naar de andere moeten doorstaan (Plysier, 1999). Ilse
Derluyn (2007) toont aan dat (on)vrijwillig gevluchte kinderen en adolescenten door
de traumatische ervaringen voor of tijdens de vlucht, de enorme verliezen die ermee
gepaard kunnen gaan en het adaptatieproces in het nieuwe gastland, kampen met
verschillende emotionele- en gedragsproblemen. Kinderen hebben dus nood aan een
specifieke sociaal-emotionele begeleiding. Met deze scriptie wil ik nagaan hoe deze
opvang er in België en Nederland uitziet.
Dit doe ik aan de hand van de volgende vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk van mijn onderzoek ga ik door middel van een
literatuurstudie na de minderjarige anderstalige nieuwkomer is, welke sociaal-
emotionele problemen deze doelgroep kan meemaken en of hulpverlening hierbij
noodzakelijk is. Voor de doelgroepbepaling beschrijf ik heel kort wanneer men
spreekt van een minderjarige anderstalige nieuwkomer en dat zowel voor België als
voor Nederland. Tenslotte zoek ik een antwoord op wat goede hulpverlening is.
In het tweede hoofdstuk leg ik uit voor welke soort onderzoek ik gekozen heb, de
reden ervan en op welke manier ik ze uitvoer. Dit doe ik zowel voor mijn kwantitatief
als kwalitatief onderzoek, want ik heb mijn onderzoek verdeeld in twee luiken. Dat
achtte ik immers nodig om volledig te kunnen antwoorden op mijn
onderzoeksvragen, namelijk welke sociaal-emotionele problemen er zijn en in welke
mate ze voorkomen bij minderjarige anderstalige nieuwkomers, en hoe de sociaal-
emotionele begeleiding eruit ziet in België en Nederland.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts VII
De resultaten van mijn onderzoek zijn dan terug te vinden in het derde hoofdstuk,
ook hier verdeeld in twee luiken. In het vierde en laatste hoofdstuk maak ik een
conclusie en geef ik enkele beperkingen en aanbevelingen van mijn onderzoek aan.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 8
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 9
Literatuurstudie
1 Doelgroepafbakening In het eerste deel van mijn literatuurstudie heb ik het over de doelgroep van mijn
onderzoek: de minderjarige anderstalige nieuwkomer. Omdat ik een vergelijkende
studie maak tussen België en Nederland, wil ik de doelgroep dan ook in beide landen
nagaan. Daarnaast bespreek ik ook het onthaalonderwijs, omdat mijn kwantitatief
onderzoek in deze omgeving doorgaat. De minderjarige anderstalige nieuwkomer
brengt immers een groot deel van zijn tijd in dergelijke klassen door.
1.1 Minderjarige anderstalige nieuwkomers in België
1.1.1 Doelgroep
Als doelgroep van mijn onderzoek heb ik ervoor gekozen het te hebben over de
minderjarige anderstalige nieuwkomer. Ik wil immers niet enkel aandacht hebben
voor vluchtelingenkinderen, of asielzoekerskinderen, maar ook bijvoorbeeld voor
kinderen in precaire levenswijze, migrantenkinderen, slachtoffers van mensenhandel
en kinderen die in verband met gezinsvorming en gezinshereniging naar België
komen (Interculturaliseren, 21 maart 2009). We kunnen dus zeggen dat de kinderen
die in een nieuw land terecht komen een zeer heterogene doelgroep vormen. Als we
de groep echter samenvatten onder één noemer, gaat het om de ‘minderjarige
anderstalige nieuwkomer’.
Anderstalige nieuwkomers zijn personen die zich onlangs in België gevestigd hebben.
Het is een van de groepen inburgeraars die zich langdurig in Vlaanderen of Brussel
willen komen vestigen (Vlaamse Overheid, 31 mei 2009). Zij kennen het Nederlands
en onze Vlaamse samenleving niet of nauwelijks, maar het is de bedoeling dat zij
hiermee snel kennis maken.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 10
Men spreekt van minderjarige anderstalige nieuwkomers als het gaat om personen
die jonger zijn dan 18 jaar zijn (Derluyn, 2008). Zoals eerder gezegd is het een zeer
heterogene groep, maar ook door de verschillende leeftijden, de
scholingsachtergrond, de socio-economische, de culturele achtergrond, de
taalvaardigheid, godsdiensten en leervaardigheden (Vluchtelingenzorg, 21 maart
2009).
Van de term ‘minderjarige anderstalige nieuwkomers’ als grote doelgroep wordt
gesproken in het onthaalonderwijs. In de literatuur en de praktijk gaat het echter
voornamelijk over migranten-, asielzoekers-, vluchtelingenkinderen en niet-begeleide
buitenlandse minderjarigen. Deze laatsten vormen een zeer kwetsbare groep omdat
zij zonder ouders, familieleden of voogd zijn gevlucht en toegekomen in het gastland
(Cloet, 2007).
1.1.2 Het onthaalonderwijs
Ook minderjarige anderstalige nieuwkomers, zelfs kinderen zonder wettige
verblijfsdocumenten, zijn vanaf de leeftijd van vijf jaar leerplichtig (Centrum voor
taal en onderwijs, 31 mei 2009). Dankzij een onthaalbureau krijgen ze sinds 1991 de
kans eerst Nederlands te leren vooraleer ze geïntegreerd worden in het reguliere
onderwijs. Dat gebeurt, net zoals het aanleren van de waarden, normen en
cultuurgewoonten van het gastland, in het onthaalonderwijs.
Onthaalklassen bieden onderwijs dat de taalvaardigheid en de sociale integratie van
de anderstalige nieuwkomer bevordert (Onderwijs Vlaanderen, 05 mei 2009). Het
grootste doel is de anderstalige nieuwkomer voor te bereiden op de instroom in het
gewoon onderwijs en dat onder andere door het intensief aanleren van de
Nederlandse taal. De voorwaarden om toegelaten te worden in het OKAN- onderwijs
zijn: geen Nederlands kennen of onvoldoende beheersing van Nederlands als
onderwijstaal, ouder dan 5 jaar en jonger dan 18 jaar, maximaal 9 maanden
ingeschreven zijn in een school met het Nederlands als onderwijstaal (juli en
augustus niet meegerekend) en maximum een jaar ononderbroken in België
verblijven (Van Neste, 2007). Een anderstalige nieuwkomer kan op elk moment
starten in een OKAN-klas. (Onderwijs Vlaanderen, 05 mei 2009).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 11
Oorspronkelijk richtte het onthaalonderwijs zich op kinderen die via het stelsel van
gezinshereniging nieuw in ons land binnenkwamen, maar meer en meer
ondervonden ze dat minderjarige anderstalige nieuwkomers in het onthaalonderwijs
ook vaak kinderen van vluchtelingen en asielzoekers waren of kinderen die zelf
gevlucht waren (Tuk B. & de la Rive Box A.).
Er is echter een verschil tussen het onthaalonderwijs in het basisonderwijs en in het
secundair. In het basisonderwijs volgen de minderjarige anderstalige nieuwkomers
deels afzonderlijk les en deels samen met andere kinderen in een reguliere klas. In
het secundair onderwijs volgen ze gedurende een jaar een Nederlands taalbad om
pas daarna naar het regulier onderwijs over te stappen (Vluchtelingenzorg, 21 maart
2009).
Een OKAN-klas heeft zijn eigen leerplan, met veel ruimte voor differentiëring.
Vakken zoals wiskunde en aardrijkskunde worden niet expliciet aangeleerd, maar via
intensieve oefening in het praktisch Nederlands taalgebruik. Het is immers de
bedoeling dat de leerlingen het Nederlands na één jaar begrijpen en kunnen
hanteren. Als kinderen sneller vorderen kunnen ze wel vier uur per week een
specifiek vak krijgen. Toch wordt vaker gezien dat één schooljaar onvoldoende blijkt
te zijn. Daarom wordt er vanaf 2006-2007 extra ondersteuning voorzien in het
volgjaar na het onthaalonderwijs. Na het eerste jaar volgt een gesprek met het CLB,
de leerling en zijn of haar ouders en de school en wordt er gekeken naar een
geschikte vervolgopleiding. De toegang tot het reguliere onderwijs wordt bepaald op
grond van leeftijd, de gevolgde studies in het land van herkomst en de vlotheid
waarmee de leerling zich het Nederlands heeft eigen kunnen maken (Wikipedia, 31
mei 2009).
Minderjarige anderstalige nieuwkomers brengen dus heel wat tijd door op de
schoolbanken. Het lijkt me daarom ook niet verwonderlijk dat leerkrachten te maken
krijgen met eventuele sociaal-emotionele problemen van deze doelgroep. Tuk & van
der Veen (1998) beamen dit. Ook Tuk (2000) zegt dat leerkrachten leer- en
gedragsproblemen signaleren, maar dat ze zich vooral zorgen maken over de
thuissituatie van de jongeren en de invloed ervan op de schoolprestaties.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 12
1.2 Minderjarige anderstalige nieuwkomers in Nederland
Omdat ik in mijn onderzoek ook de Nederlandse situatie over de sociaal-emotionele
begeleiding betrek, ga ik ook in het kort na hoe de doelgroep en het
onthaalonderwijs in Nederland genoemd wordt.
1.2.1 Doelgroep
Minderjarige anderstalige nieuwkomers in Nederland zijn jongeren tussen twaalf en
achttien jaar die nog geen vier jaar in Nederland verblijven (Tuk B. & de la Rive Box
A., 2000). Men spreekt hier van kinderen die familie volgden in het kader van
gezinshereniging, of migranten- en vluchtelingenkinderen.
1.2.2 Het onthaalonderwijs
Het onthaalonderwijs wordt in Nederland een internationale schakelklas (ISK)
genoemd. Dit is een vorm van onderwijs die bedoeld is om een brug te slaan tussen
twee verschillende onderwijssystemen en wordt gebruikt om kinderen die uit een
andere cultuur komen in twee jaar tijd Nederlands te leren en voor te bereiden op
het reguliere onderwijs. Het is bedoeld voor de leeftijdsgroep 12 tot en met 18 jaar,
mogelijk ook voor jongere en oudere leerlingen, en kan georganiseerd worden in 3
vormen. In de voltijdse schakelklas volgt de student een heel jaar in een aparte klas
les. Daarnaast geeft men als leerkracht in een deeltijdsklas de student minimum 8
uur in een aparte klas les, waarbij hij de overige tijd in het reguliere onderwijs zit.
Tenslotte heeft men ook nog de verlengde schooldag, waarop het onderwijs na de
reguliere schooluren plaatsvindt, en dat voor minimum 100 uur. (Schakel-klassen,
28 juli 2009).
In sommige regio’s in Nederland bestaat er ook een grootschaligere vorm van een
schakelklas, een taalklas genaamd. Deze is meer gericht op zelfstudie en werkt met
behulp van hoofdtelefoon, casettebandjes en multimedia (o.a. internet) om
leerlingen zo te laten oefenen via luister- en spreekvaardigheden (Wikipedia, 31 mei
2009).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 13
2 Het sociaal-emotionele welzijn van de minderjarige
anderstalige nieuwkomer
In dit tweede deel van mijn onderzoek heb ik het over het sociaal- emotioneel
welzijn van de minderjarige anderstalige nieuwkomer. Kinderen en jongeren die
(on)vrijwillig vluchten kunnen op dit vlak heel wat problemen ervaren. Ik g in dit
hoofdstuk na wat ze zoal meemaken en welke invloed dit heeft op zijn of haar
sociaal-emotioneel welzijn. Deze ervaringen worden immers gezien als oorzaak en
tevens aandachtspunt voor de hulpverlening (van der Veer, 1998)
2.1 Beïnvloedende factoren op het sociaal- emotioneel welzijn
Het is voor minderjarige anderstalige nieuwkomers een grote uitdaging om weg te
gaan uit hun vertrouwde omgeving en zich te vestigen in een nieuw, onbekend land;
de eventuele traumatische ervaringen in het land van herkomst die ze met zich
meedragen (meestal niet bij migrantengezinnen en -kinderen), de vlucht, de
aankomst, de onzekerheid en het zich aanpassen aan nieuwe normen en wetten,
mogelijke discriminatie... Het zijn maar enkele factoren die het welzijn van deze
doelgroep kunnen beïnvloeden. Ook op sociaal vlak verliezen ze vrienden,
familieleden, kennissen, kortom belangrijke personen. Hun leven is en zal door deze
ervaringen en verliezen nooit meer zijn zoals voorheen. Omdat deze ervaringen zo’n
ingrijpende invloed hebben op slachtoffers, spreekt men vaak van traumatische
ervaringen (van Asperen & Baan, 1998). Berman (2001) bijvoorbeeld zegt dat
jongeren die voor, tijdens of na de vlucht het slachtoffer zijn van traumatiserende
ervaringen vaak kunnen lijden aan langdurige fysieke en emotionele problemen.
Niet-begeleide buitenlandse minderjarigen die vluchten, hebben het daarbij extra
moeilijk, omdat ze het allemaal alleen moeten doorstaan. In wat volgt wil ik dus
dieper ingaan op mogelijke factoren die het sociaal- emotioneel welzijn van
minderjarige anderstalige nieuwkomers kunnen beïnvloeden. Ik stel me de vraag
welke bedreigende factoren meespelen waardoor de vlucht traumatiserend kan zijn
en wat de beschermende factoren zijn waardoor vluchtelingen ‘overlevers’ kunnen
genoemd worden. Dit doe ik aan de hand van de informatie die ik vind in de
literatuur. Om het overzichtelijk te houden, werk ik met de verschillende fasen die
het vluchtverhaal van een persoon kenmerken; de fase van structureel geweld en
ontwrichting, de vlucht, de aankomst, de acculturatiefase en het verblijf met zijn
onzekerheid (de Vries, 2000).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 14
Elk van deze fase kenmerkt zich immers door specifieke en algemene ervaringen die
het sociaal- emotioneel welzijn van een minderjarige anderstalige nieuwkomer
kunnen beïnvloeden. Daarnaast is ook elke persoon anders en is het sociaal-
emotioneel welzijn van persoonsgebonden kenmerken. Ook deze zal ik dus in wat
volgt bespreken.
2.1.1 Factoren tijdens de vluchtfasen
2.1.1.1 Fase van ontwrichting en structureel geweld
Minderjarige anderstalige nieuwkomers die vluchten, doen dat om traumatiserende
ervaringen die ze meemaken of meegemaakt hebben. Meestal gebeurt het weggaan
uit het herkomstland ook op een abrupte en ongewilde manier (Vlor, 2000). Heel wat
auteurs geven ervaringen die minderjarige anderstalige nieuwkomers kunnen
meemaken en die ervoor zorgen dat ze vluchten. Zo kunnen ze getuige zijn van
invallen in eigen huis of dat van vrienden, maken ze een moord, arrestatie of
verwonding van familieleden, onwillekeurig oorlogsgeweld zoals bombardementen,
zelfmoordaanslagen, traangasaanvallen mee, of worden ze gedwongen het land of de
stad te verlaten (Hjern et al., 1991; Thabet & Vostanis, 1999; Ahmad et al., 2000;
Papageorgiou et al. 2000; Allwood et al., 2002; Crescenzi et al., 2002, Berthold,
1999; Lie, 2002). Daarenboven zijn minderjarige anderstalige nieuwkomers extra
kwetsbaar voor het eventuele verlies van ouders of andere familieleden, misbruik en
verwaarlozing in de huiselijke sfeer of de afwezigheid van kansen op het gebied van
onderwijs en werk, waardoor ook deze vaak vernoemde redenen zijn voor
minderjarige anderstalige nieuwkomers om te vluchten (Ruxton, 2000; Smit, 1998).
Dit zijn echter allemaal gewelddadige ervaringen, maar Allwood et al. (2002) spreekt
hiernaast ook van niet-gewelddadige ervaringen. Blootstelling aan slechte
weersomstandigheden, honger, geen medische bijstand en barre
leefomstandigheden zijn hier enkele voorbeelden van.
Toch vluchten minderjarige anderstalige nieuwkomers niet altijd om barre
omstandigheden. Zo heb je bijvoorbeeld migrantenkinderen die met of zonder hun
gezin op zoek zijn naar een betere toekomst inzake medische bijstand, scholing of
andere persoonlijke redenen en er dus zelf voor kiezen naar een ander land te
vertrekken (Tuk & de la Rive Box, 2000).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 15
In elk geval betekent weggaan uit een land, of het nu gaat om een vlucht omwille
van barre omstandigheden of omwille van het zoeken naar een betere toekomst,
voor de minderjarige anderstalige nieuwkomer altijd afscheid nemen van hun land,
de streek waar ze woonden, het dorp, de stad, het huis, de school, de mensen
(familieleden, vrienden, …) en dieren waarmee ze zich omringden en het verlies van
hun persoonlijke geschiedenis. Derluyn et al. (2005) en Welfing & Tuk (2004)
spreken hier van het concept ‘meervoudige breuken’, omdat minderjarige
anderstalige nieuwkomers meermaals te maken krijgen met verliezen.
2.1.1.2 De vluchtfase
Ook tijdens de vlucht kunnen minderjarige anderstalige nieuwkomers traumatische
ervaringen meemaken (Derluyn et al., 2005). Zo zijn deze jongeren soms weken- tot
maandenlang onderweg en reizen ze in weinig comfortabele en veilige
omstandigheden in een vrachtwagen, boot, te voet, … De gedachte van wat er hen
allemaal nog kan overkomen, waar ze zullen terecht komen en hoelang de tocht kan
duren, speelt voortdurend in hun hoofd (Derluyn et al., 2005). Vaak worden ze
slachtoffer van geweld of misbruik van mensenhandelaars. Ze kunnen ook nog
steeds getuige, slachtoffer of dader worden van beschietingen, bombardementen,
vernietiging van huis, verkrachting, of een gewelddadige dood van familieleden (Tuk
& de la Rive Box, 2000).
2.1.1.3 De aankomst in het gastenland en de acculturatiefase
De aankomst in een nieuw land betekent in het begin opluchting en euforie, maar al
snel verandert dit; herinneringen komen naar boven en nieuwe dienen zich aan (van
Asperen & Baan, 1998). Toekomen in een nieuw land betekent immers gedeeltelijk
opnieuw beginnen; een minderjarige anderstalige nieuwkomer heeft zijn vertrouwde
omgeving moeten achterlaten om in een nieuwe, niet-vertrouwde omgeving terecht
te komen, vaak zelfs voor onbepaalde duur. Daar moeten ze een nieuwe taal leren,
nieuwe cultuur, nieuwe gewoontes, taken en rollen en nieuwe sociale codes in de
omgang (Tuk & de la Rive Box, 2000). Vele minderjarige anderstalige nieuwkomers
krijgen hier te maken met psychische belasting door ervaringen zoals: heimwee, het
afgesneden zijn van familieleden, de verliezen die ze geleden hebben, het zich niet
thuis voelen in de nieuwe, onbekende en onvertrouwde omgeving … Van der Veer
(1998) gebruikt hiervoor de term ‘ontworteling’. De Vries (2000) neemt het woord
‘ontheemding’ in de mond; vluchtelingen zijn met hun lichaam in het gastland, maar
met hun gedachten in het land van herkomst.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 16
Daarnaast kunnen minderjarige anderstalige nieuwkomers ook in het nieuwe
gastland geconfronteerd worden met beleven van traumatische ervaringen. Ze
kunnen hierdoor elk vertrouwen in volwassenen verliezen, wat een belangrijke
impact kan hebben op hun relatie met begeleiders en opvoedingsfiguren na
aankomst in het gastland. Daarnaast kan het op lange termijn ook impact hebben op
hun beleving van relaties en voor hun identiteitsontwikkeling in het algemeen
(Derluyn, 2005).
Minderjarige anderstalige nieuwkomers die toekomen in een land, staan voor de
uitdaging een nieuwe cultuur met zijn betekenissen, waarden en gedragingen eigen
aan die maatschappij te leren kennen (Mezzich e.a., 1993 in Rohlof & Haans, 2005).
Daarbij moeten ze een eigen plaats proberen te vinden, met een eigen rol en positie
(Derluyn e.a., 2005). Dit proces noemt men ook wel de acculturatiefase (Mezzich
e.a., 1993 in Rohlof & Haans, 2005). Acculturatieprocessen kunnen voor stress
zorgen bij minderjarige anderstalige nieuwkomers, die het psychologisch en het
sociaal welzijn beïnvloedt (Berry et al., 1987) en resulteert in onrust, depressie,
vervreemding, psychosomatische klachten en identiteitsproblemen (Williams & Berry,
1991 in Smit, 1998). De cultuur en het beleid van het gastland spelen een
belangrijke rol in het acculturatieproces. Staat het gastland bijvoorbeeld open voor
vreemdelingen en vluchtelingen? Als minderjarige anderstalige nieuwkomers
bijvoorbeeld te maken krijgen met racistische opmerkingen of daden gericht naar
vreemdelingen, zullen ze zich onveilig, onaanvaard en depressief kunnen voelen
(Smit, 1998; Davies & Webb, 2000). Daarnaast doen op beleidsvlak de vorm van
opvangstructuur, de economische en culturele situatie, en de aanbiedingen in
verband met opvang (onderwijs, psychosociale begeleiding, toewijzing van voogd,
mogelijkheid tot veilige en aangepaste omgeving) er toe (Adriani & Smit, 1998;
Williams & Berry, 1991). Ook Derluyn et al (2005), de Vries (2000) en Stichting
Pharos (2002) zeggen dat dit proces een grote uitdaging vormt, die gepaard kan
gaan met veel onzekerheden (Fazel & Stein, 2002) en stress (Plysier, 1999).
Toekomen in een nieuw land brengt ook bijvoorbeeld met zich mee dat de
minderjarige anderstalige nieuwkomers met een nieuwe taal in contact komt. Vaak
worden ze bijgevolg niet begrepen, kunnen ze niet zeggen wat ze bedoelen, moeten
ze deze nieuwe taal leren spreken, lezen en schrijven. Dit bevordert het
zelfvertrouwen van de kinderen en de adolescent niet (van der Horst et al., 2000).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 17
Het geeft de minderjarige anderstalige nieuwkomer ook het gevoel dat hij de
controle over gebeurtenissen en dingen verliest, met een mogelijke aangeleerde
hulpeloosheid als gevolg (Derluyn et al., 2005).
Als laatste punt is er nog iets te vertellen over de verwachtingen van de minderjarige
anderstalige nieuwkomer. Zij vluchten (on)vrijwillig, en hopen op een betere situatie
en leven in een nieuw land. Daartegenover worden ze ook geconfronteerd met
verwachtingen van hun familieleden en het nieuwe land. De verschillende
verwachtingen komen vaak niet overeen, wat kan zorgen voor psychosociale
problemen (Williams & Berry, 1991). Daarenboven leeft men als minderjarige
anderstalige nieuwkomer in angst en onzekerheid om terug te moeten naar het land
van herkomst en gaat het wachten op een beslissing over hun verblijfsstatuut
gepaard met spanning en moeilijk functioneren (Sourander, 1998). Het steeds
verhuizen, het verlies van een thuis, en in een residentiële setting verblijven, zorgt
voor meer kans op psychische problemen (Adjukovic & Adjukovic, 1993; Bean et al.,
2004). Kinderen die jaren in onzekerheid wachten of ze mogen blijven of weer
moeten vertrekken, krijgen immers problemen met hun ontwikkeling (Kalverboer,
2009).
De Vries (2000) zegt dat elke minderjarige anderstalige nieuwkomer op een bepaald
moment een crisis meemaakt. Deze is persoonsafhankelijk, maar de kern ervan is
het zich realiseren wat de gevolgen van de (on)vrijwillige migratie inhoudt.
2.1.2 Persoonsgebonden factoren
Omdat het sociaal- emotioneel welzijn ook afhankelijk is van de persoon zelf, wil ik
tevens deze factoren even bekijken.
2.1.2.1 Geslacht
Heel wat auteurs (Allwood et al. 2002, Diler et al. 2003 in Derluyn et al., 2007;
Verhulst et al., 2003) hebben onderzocht wat het geslacht als effect heeft op sociaal-
emotionele problemen. Zo vonden ze dat meisjes meer angstsymptomen, depressie-
symptomen, emotionele problemen en symptomen van vermijding vertonen.
Jongens daarentegen vertonen meer problemen met sociaal gedrag. Zowel in het
onderzoek van Garbarino & Kostelny (1996) als in dat van Rutter (1983) echter werd
er besloten dat jongens in het algemeen kwetsbaarder zijn dan meisjes.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 18
2.1.2.2 Leeftijd
Gerritsen et al. (2006) zeggen dat oudere kinderen een meer arme algemene
gezondheid hebben en kampen met meer posttraumatische stress. Toch zijn er
andere onderzoekers die zeggen dat jongere kinderen kwetsbaarder zijn en aan
meer psychologische stress lijden (Garbarino & Kostelny, 1996; Groves et al., 1993).
Davidson & Smith (1990) zeggen zelfs dat kinderen drie keer meer kans maken op
een posttraumatische stressstoornis dan adolescenten. Garbarino & Kostelny (1996)
geven hier enkele redenen voor, namelijk dat kinderen minder neurologische
bronnen en effectieve, cognitieve strategieën hebben in het weerbaar zijn tegen
stress en minder begrijpen wat er allemaal gebeurd.
2.1.2.3 Coping
Coping skills (Rutter, 1983) zijn een repertoire van houdingen en gedragingen die
een persoon ter beschikking heeft als hij in problematische omstandigheden verzeild
raakt (van der Veer, 1998). Eigenschappen als veerkracht, humor, intelligentie en
probleemoplossend vermogen spelen een belangrijke beschermende rol (Bala,
1995), maar ook inzicht in de oorzaak van het vluchten (Plysier, 1999) en de
capaciteit om erover te praten (Tuk & van der Veen, 1998), een positief zelfbeeld en
zelfvertrouwen (Garmezy, 1983). Een belangrijk risicofactor volgens Almqvist et al.
(1999) is de individuele kwetsbaarheid (zoals langdurige ziekte) voor de blootstelling
aan traumatische stress.
2.1.2.4 Sociale steun
Sociale steun (Cloet, 2007) is ook een factor bij het sociaal- emotioneel welzijn. Het
wordt gedefinieerd als hulpbronnen van anderen die (de dreiging van) het verloren
gaan van de eigen hulpbronnen verminderen of de verloren hulpbronnen vervangen,
die het mogelijk maken hulpbronnen te leren gebruiken of nieuwe aan te boren (de
Vries, 2000, p90). Het is belangrijk en zowel noodzakelijk voor de verwerking van
het verleden als voor het werken aan een nieuwe toekomst. Men kan sociale steun
vinden in de gemeenschap (bijvoorbeeld leerkrachten, vertrouwde volwassenen),
maar ook in peerrelaties (Becker et al., 1999). Minderjarige anderstalige
nieuwkomers zoeken vaak steun bij jongeren op basis van gedeelde ervaringen in
het verleden, en in mindere mate ook op basis van nationaliteit (Ressler et al.,
1988). Ze ervaren hierdoor het gevoel dat ze geaccepteerd worden en daarbovenop
helpt sociale steun bij het oplossen van dagelijkse, praktische problemen en het
creëren van een nieuw leven (de Vries, 2000).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 19
Peerrelaties zijn echter wel afhankelijk van hoe ze ervaren worden door de
minderjarige anderstalige nieuwkomers. Negatieve relaties kunnen bijvoorbeeld een
laag zelfbeeld en moeilijke sociale aanpassing tot gevolg hebben (Almqvist &
Broberg, 1999).
2.1.2.5 (Niet )begeleid
In vele onderzoeken zegt men dat de familie een belangrijke rol speelt bij emotionele
ondersteuning, zowel voor, tijdens als na de vlucht. Zo zorgen een adequate
verzorging, een ondersteunende en flexibele structuur, continuïteit en stabiliteit,
emotionele en affectieve steun en activiteiten voor bescherming. Masser (1992 in
Sourander, 1998) en Melville & Lykes (1992 in Sourander, 1998) bijvoorbeeld
zeggen hierbij dat vluchtelingenkinderen die vergezeld zijn van ouders of snel
worden herenigd, minder emotionele stress vertonen en zich beter kunnen
aanpassen dan kinderen die de vlucht alleen doorstaan. Ook Derluyn et al. (2004 in
Derluyn et al., 2007) en Sourander (1998) besluiten dat een ouder in het bijzijn
hebben een protectieve factor is voor minderjarige anderstalige nieuwkomers. Niet-
begeleide vluchtelingenkinderen en –adolescenten vertonen bijvoorbeeld meer
emotionele problemen en symptomen van angst, depressie en post-traumatische
stress. Ook Loughry en Flouri (2001) konden uit hun onderzoek halen dat het herstel
van enig contact met familieleden traumatische stress en psychosociale problemen
doet afnemen en coping en aanpassing stimuleert, terwijl het ontbreken van contact
deze symptomen in de hand werkt. Kortom, het gezin heeft de capaciteit om het
kind te steunen en een gevoel van veiligheid mee te geven. Deze eigenschap speelt
een grote rol bij de ontwikkeling en het functioneren van het kind (Plysier, 1999).
Toch zijn er ook negatieve effecten als gevolg van het samenzijn met de ouders. Het
stressniveau van de jongeren is afhankelijk van de manier waarop de moeder
omgaat met de vluchtsituatie. Wanneer de ouders moeite hebben met de
aanpassing, is er ook meer stress te bespeuren bij het kind (Adjukovic & Adjukovic,
1993; Miller, 1996; Plysier, 1999; Almqvist & Broberg, 1999; Hjern & Angel, 2000).
Het is op die momenten ook moeilijk voor de ouders om te fungeren als
identificatiemodel, waardoor de jonge vluchtelingen niet tot observatieleren komen
(van der Veer, 1998).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 20
Ouders hebben hun eigen problemen met angst, onzekerheid en terugkerende
emoties (Howard & Hodes, 2000). Deze kunnen tot gevolg hebben dat ouders niet
adequaat kunnen begeleiden en opvoeden, dat het gezag van de ouders vervaagt, de
gezinsstructuur uiteenvalt (van Keulen, 1997) en dat het invloed heeft op de
copingvaardigheden die het kind zal gebruiken (Almqvist & Broberg, 1999; Ajdukovic
& Ajdukovic, 1993).
2.1.2.6 Adolescentiefase
Minderjarige anderstalige nieuwkomers die in hun adolescentiefase zitten, hebben
een extra belastende factor als het gaat om hun sociaal-emotioneel welzijn. Naast
ervaringen waarmee ze te maken krijgen voor, tijdens en na hun vlucht, zitten ze
ook in de fase waarbij ze een eigen identiteit moeten vormen (Gelauff-Hanzon,
1995). De adolescentie is een levensfase van psychische ontwikkeling waarin
jongeren zich een visie over hun toekomst vormen, zich oriënteren, zichzelf en de
wereld kritisch beschouwen, experimenteren, eigen mogelijkheden en beperkingen
ontdekken en leren accepteren (Derluyn, 2005, p25). Maar traumatische of
verlieservaringen interfereren met de ontwikkelingsproblematiek die hoort bij de
adolescentiefase, waardoor minderjarige anderstalige nieuwkomers in deze fase een
verhoogd risico hebben om psychische problemen te ontwikkelen (Tuk & van der
Veen, 1998). Een (on)vrijwillige vlucht, immers, brengt zo vervreemding met zich
mee en beïnvloedt het zelfbeeld, de kijk op mensen, het leven en op de eigen cultuur
(de Vries, 2000).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 21
3 Hulpverlening
Dit is het derde luik van mijn literatuurstudie. Hierin ga ik na of minderjarige
anderstalige nieuwkomers recht hebben op hulpverlening in België, wanneer zij nood
hebben aan hulpverlening en wat goede hulpverlening is. Deze informatie kan ik dan
gebruiken als basis voor mijn kwalitatief onderzoek, namelijk een zoektocht in het
hulpverlenersaanbod aan minderjarige anderstalige nieuwkomers in België en
Nederland.
3.1 Recht op hulpverlening
Door ervaringen uit het verleden, ervaringen in het huidige bestaan en verschillende
stressfactoren, kunnen minderjarige anderstalige nieuwkomers te maken krijgen met
een scala aan moeilijkheden die ook door elkaar kunnen lopen en/of cumulatief
kunnen werken. Het is een complexe situatie, waarbij er grote onderlinge verschillen
zijn in de doelgroep en deze bijgevolg niet homogeen te benoemen is (Rohlof &
Haans (red.), 2005). Elke minderjarige anderstalige nieuwkomer heeft een eigen
geschiedenis met zijn/haar ervaringen, heeft een eigen context met uiteenlopende
nationaliteiten, etnische en culturele achtergronden en unieke persoonsgebonden
kenmerken (Sproet, 2002) en zal dan ook anders reageren op stresservaringen en
hoe ze deze zullen verwerken. Sommigen ontwikkelen daarbij emotionele en/of
gedragsproblemen, maar dat is niet het geval voor elke minderjarige anderstalige
nieuwkomer. Niet iedere jongere heeft dus nood aan extra hulpverlening.
Toch kunnen we zeggen dat minderjarige anderstalige nieuwkomers recht hebben op
extra bescherming. Het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind zegt zo bijvoorbeeld
dat de staten passende bescherming en humanitaire bijstand moeten verlenen aan
kinderen die de vluchtelingenstatus willen verkrijgen of die in overeenstemming met
het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als
vluchteling worden beschouwd (Kinderrechtenverdrag, 1989).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 22
Echter, niet elke minderjarige anderstalige nieuwkomer is gevlucht uit zijn land. Dan
gaat het bijvoorbeeld over de migrantenkinderen. Toch hebben ook zij recht op
bescherming. Artikel 3.2 immers zegt dat elk kind verzekerd moet worden van
bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met
de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die
wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn (Kinderrechtenverdrag, 1989, p 3).
Van daaruit kunnen we besluiten dat minderjarige anderstalige nieuwkomers die
nood hebben aan hulpverlening, daar ook recht en mogelijkheden toe moeten
krijgen.
3.2 Mogelijke klachten na (on)vrijwillige vluchtervaringen
Het is van belang dat we gepast op de gedragingen van het kind reageren. Hiervoor
moeten we kunnen zien welke gedragingen het gevolg zijn van traumatische
ervaringen. Op korte termijn zijn een toenemende afhankelijkheid van de ouders of
begeleiders, symptomen van scheidingsangst, verlies van recent geleerde
ontwikkelingsvaardigheden, angst voor het opnieuw gebeuren van het trauma en
schuldgevoelens ten opzichte van gestorven verwanten (Plysier, 1999), onzekerheid,
wantrouwen, boosheid, wraak en verdriet (van Asperen & Baan, 1998) belangrijke
symptomen van stress. Daarnaast kunnen minderjarige anderstalige nieuwkomers
ook slaapproblemen, paniekaanvallen, teruggetrokken gedrag, lusteloosheid,
nachtmerries, uiteenlopende ontwikkelingsproblemen, hoofdpijn, hyperactief gedrag,
depressie, doorgedreven passiviteit, concentratiestoornissen, angstsymptomen,
eenzaamheid, scheidingsangsten, lage zelfwaarde, spijsverteringsstoonrissen en
eetproblemen, agressief gedrag, drug- en alcoholmisbruik... (zie onder andere
Adjukvoic & Adjukovic, 1993; Geltman et al., 2000; Hodes, 2000; Sack et al., 1996;
Weine et al., 1995) vertonen. Op langere termijn kunnen ze delinquent gedrag
vertonen, een gebrek aan vertrouwen, zich kwetsbaar voelen en een gebrekkige,
pessimistische kijk hebben op de toekomst (Plysier, 1999). Ze ontwikkelen een
gedrag dat in de voor hen specifieke omstandigheden het meest functioneel was,
bijvoorbeeld verdringen, vermijden, troost zoeken of agressieve dominantie (Sproet,
2002). Wanneer klachten, zoals hierboven beschreven, zich in een bepaalde
intensiteit en over een langere periode voordoen, kan er sprake zijn van een
depressie of een posttraumatische stressstoornis.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 23
3.3 Posttraumatische stressstoornis
Meestal doven reacties op een trauma uit, maar als de lichamelijke en emotionele
reacties het leven blijven beheersen en chronisch worden, is er sprake van een
posttraumatische stressstoornis (PTSS) (Lely et al., 2002). Deze stoornis is terug te
vinden in de Diagnostic and Statistical Manual, vierde editie (DSM-IV) onder de
angststoornis (zie hiervoor bijlage nr1). Bij PTSS gaat het om het onvrijwillig en
voortdurend herbeleven van het gebeurde, het hardnekkig vermijden van alle
prikkels die met het gebeurde in verband staan en een sterk verhoogde
prikkelbaarheid (Lely et al., 2002). Men spreekt daarbij van drie grote
symptoomcategorieën:
- intrusiesymptomen: symptomen waarbij de jongere zich (meestal
onverwachte) elementen van de traumatische gebeurtenis herinnert, bv door
nachtmerries en flash-backs.
- Vermijdingssymptomen zijn die gedragingen bij de jongere waarmee hij
herinneringen aan of confrontaties met het vroegere trauma wil vermijden, bv
niet over de traumatische ervaringen willen spreken of er niet willen aan
denken en plaatsen of mensen vermijden die hiermee gerelateerd zijn
- Hyper-arousal-symptomen zijn symptomen van verhoogde waakzaamheid
zoals bv prikkelbaarheid, steeds op de hoede zijn, concentratieproblemen,...
(Lely et al., 2002, p103)
3.4 Prevalentie van het PTSS
Vele onderzoeken hebben ook het voorkomen van het posttraumatische
stresssyndroom onderzocht. Realmuto et al. (, 1992 in Montgomery & Foldspang,
2006); Almqvist and Brandell-Forsberg (, 1997 in Montgomery & Foldspang, 2006);
Servan-Schreiber et al.(, 1998 in Montgomery & Foldspang, 2006) en Abdalla and
Elklit (, 2001 in Montgomery & Foldspang, 2006) hebben aangetoond dat het
voorkomen van het syndroom, afhankelijk van het herkomstland, ervaringen met
traumatische gebeurtenissen, de cultuur, normen, waarden en veerkracht, ligt van 3
tot 37%. Flectcher (1996, in Montgomery & Foldspang, 2006) daarnaast zegt zelfs
dat meer dan 2/3 van de kinderen, blootgesteld aan acute, van niet- tot chronisch
misbruikende stressoren, zouden kunnen voldoen aan criteria van het
posttraumatische stresssyndroom. Onderzoeken in Nederland tonen een range van 4
tot 70% voor PTSS-symptomen, (Gerritsen et al., 2004).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 24
Allwood (2006) zegt dat het vooral het cumulatieve aspect van trauma’s een grote
invloed heeft op het welbevinden van de minderjarigen. Berman (2001) sluit hierbij
aan door te zeggen dat ook de duur van de blootstelling aan een trauma de kans op
PTSS beïnvloedt. Hoe langer het kind blootgesteld is aan een traumatische ervaring,
hoe groter de kans op PTSS. Macksoud & Aber (1996) echter vonden in hun
onderzoek bij Libanese oorlogskinderen naar het verband tussen het aantal en het
type van ervaren trauma’s enerzijds en hun psychosociale ontwikkeling anderzijds,
dat het aantal trauma’s niet zozeer effect hebben op het psychosociaal welzijn, maar
wel het soort trauma waaraan men was blootgesteld. Zij vonden dat voornamelijk
kinderen die gescheiden werden van de ouders, en oorlog en conflicten meemaakten
waarbij de fysieke gezondheid van de kinderen wordt aangetast, een toename van
depressieve symptomen vertoonden en een negatief psychosociaal welzijn.
3.5 Goede hulpverlening
Voorgaande cijfers tonen aan dat er nood is aan een goede sociaal-emotionele
begeleiding. Zowel op school als in de hulpverlening kan je deze terugvinden. In wat
volgt bespreek ik beide begeleidingen.
3.5.1 Sociaal-emotionele begeleiding op school
Minderjarige anderstalige nieuwkomers kunnen, als ze schoolgaan, het ‘normale’
leven weer opnemen en tegelijkertijd een oriëntatie zoeken in functie van hun
toekomst. Het leidt hen af van hun verleden en structureert hun leven weer (Tuk &
de la Rive, 2000). Daarnaast komen de minderjarige anderstalige nieuwkomers op
school in contact met leeftijdsgenoten en leren ze vaardigheden waarmee zij zich in
de nieuwe samenleving kunnen redden (Tuk, 1997). Op school kunnen leerkrachten
sociaal-emotionele begeleiding geven, tijdig problemen signaleren en eventueel
doorverwijzen naar externe hulpverleningsinstanties (Cloete, 2007). Daarbij is van
belang dat leerkrachten een identificatiemodel zijn voor de minderjarigen (Tuk,
1997). Dat kunnen ze doen door een sfeer op te bouwen van vertrouwen en
veiligheid, positief gedrag te tonen, het openlijk uiten van waardering voor elkaar te
stimuleren en continuïteit te bieden (Tuk B. & van der Veer, 1998). Leerkrachten
moeten ook een manier vinden om jongeren te laten praten, waarbij aandacht
gevestigd kan worden bij wat steunend en helend is. Zich uiten en ervaringen delen
met lotgenoten heeft een positieve werking; ze worden zich bewust van wat zij
hebben meegemaakt en realiseren zich hoe dat alles van invloed is op hun huidige
situatie, waardoor ze meer vat op hun bestaan krijgen (Tuk, 1997).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 25
3.5.2 Sociaal-emotionele begeleiding in de hulpverlening
Als minderjarige anderstalige nieuwkomers niet geholpen kunnen worden op school
of het natuurlijk netwerk, is het nodig dat ze met hun sociaal-emotionele problemen
terecht kunnen in een externe hulpverleningsinstantie. In de literatuur vind je tips
terug hoe deze idealiter eruit zouden moeten zien. Zo zegt Derluyn et al. (2005) dat
men in de hulpverlening niet moet ‘zorgen voor’ of ‘leiden en sturen’, maar dat men
moet begeleiden, of mee op weg gaan met de jongere. Het gaat dan om af en toe
‘richtingaanwijzers’ te zetten op gevaarlijke knooppunten, maar vooral naast en
achter de jongere lopen, mee op weg zijn (Derluyn et al., 2005,p32). Het is daarbij
belangrijk dat de jongere zijn verantwoordelijkheid terugkrijgt, de controle kan
behouden en uit de verlammende afhankelijkheidspositie kan stappen.
Competenties, sterktes en krachten van de jongere staan dan centraal. Lely et al.
(2002) zegt dat de hulpverlening aan getraumatiseerden in grote lijnen drie fasen
kent: stabilisering van het emotioneel en fysiek functioneren, de cognitieve en
emotionele verwerking van de ervaringen en het herstel van de verbondenheid. Men
moet hierbij rekening houden met basiselementen zoals veiligheid, steun, structuur
en aandacht hebben voor het persoonlijke traumaverhaal van de minderjarige
anderstalige nieuwkomer. Young (2009) zegt dat het ook belangrijk is om het begrip
‘kwaliteit van leven’ centraal te stellen in de hulpverlening en dus ook te kijken in
welke mate de minderjarige anderstalige nieuwkomer tevreden is over zijn leven.
Een sociaal netwerk uitbouwen en het opkrikken van het zelfvertrouwen, zijn
noodzakelijke dingen om aan te werken.
Daarnaast biedt het boek ‘psychosociale hulpverlening en vluchtelingen’ van Sjef de
Vries een mooie handleiding voor een goede sociaal-emotionele begeleiding. Hij
geeft onder andere tips over obstakels in de hulpverlening, cultuurverschillen en
effecten op de hulpverlener.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 26
4 Probleemstelling en onderzoeksvragen
In wat volgt geef ik aan wat mijn probleemstelling en onderzoeksvragen zijn. Daarbij
leg ik uit vanuit welk idee ik vertrek en wat ik met mijn onderzoek wil bereiken. Ook
verduidelijk ik uit wat de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ervan
inhoudt.
4.1 Probleemstelling
Uit mijn literatuurstudie komt naar voor wie de minderjarige anderstalige
nieuwkomer is en met welke problemen en/of ervaringen hij kan te maken krijgen
wanneer hij in een vreemd land terechtkomt. Vluchtelingenkinderen en -
adolescenten bijvoorbeeld zijn uit hun land weggegaan omwille van barre
omstandigheden en zijn, samen of zonder een gezinslid, op zoek naar een betere
toekomst met meer veiligheid, rust, vrijheid en een betere status. Deze
verwachtingen vallen vaak tegen; ze krijgen te maken met racisme en discriminatie,
dalen in hun status, hebben angst om uitgewezen te worden en kunnen de situatie in
hun land van herkomst niet vergeten (Tuk, 2000). Migrantenkinderen zijn niet
gevlucht omwille van barre omstandigheden, maar verhuizen wel op zoek naar een
betere toekomst. De reisperiode en aankomst in een nieuw land kan echter tevens
moeilijk lopen, net zoals bij vluchtelingen. Al deze ervaringen, die traumatisch
kunnen zijn, brengen met zich mee dat kinderen en adolescenten te maken krijgen
met emotionele- en gedragsproblemen. Als de situatie problematisch wordt, is
psychologische hulp en ondersteuning vereist. Dit heeft me er toe aangezet te
onderzoeken hoe het sociaal-emotionele hulpaanbod voor minderjarige anderstalige
nieuwkomers er in België uitziet.
4.2 Onderzoeksvragen
Om een goed antwoord te zoeken op mijn probleemstelling, heb ik mijn onderzoek in
twee fases ingedeeld.
Fase 1 In het eerste deel van mijn onderzoek wil ik nagaan wat de omvang is van de
sociaal-emotionele problematiek in België. Dit doe ik aan de hand van volgende
onderzoeksvragen:
- Hoe is het gesteld met het emotioneel welzijn van minderjarige anderstalige
nieuwkomers? Is er nood aan opvang voor deze doelgroep?
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 27
- Wat zijn vaak voorkomende ingrijpende gebeurtenissen die minderjarige
anderstalige nieuwkomers meemaken?
Fase 2 In deel twee van mijn onderzoek wil ik het sociaal-emotionele hulpaanbod voor
minderjarige anderstalige nieuwkomers bekijken. Volgende onderzoeksvragen staan
hierbij centraal:
- Hoe wordt sociaal-emotionele begeleiding geboden in België? Waar kan de
minderjarige anderstalige nieuwkomer hiervoor terecht?
- Hoe is de situatie in Nederland? Staan zij even ver/minder ver/ verder in de
sociaal-emotionele begeleiding?
- Is het mogelijk om samen te werken met ons buurland Nederland, om
bijvoorbeeld expertise en ervaringen met elkaar uit te wisselen? Staan beide
landen hiervoor open?
4.3 Doelstellingen
Met mijn onderzoek wil ik zowel bijdragen tot de wetenschappelijke kennis over het
onderwerp alsook tot de praktijk. Door middel van cijfergegevens wil ik immers
een kort wetenschappelijk onderzoek doen over het sociaal- emotioneel welzijn
van minderjarige anderstalige nieuwkomers. Er is daar immers nog maar weinig
over onderzocht (Derluyn & Broekaert, 2008). Met deze cijfergegevens wil ik
aantonen dat sociaal-emotionele begeleiding voor de minderjarige anderstalige
nieuwkomers nodig is. Daarnaast wil ik bijdragen tot de praktijk; namelijk de
sociaal-emotionele begeleiding zelf. Immers, door een beeld te creëren over hoe
de sociaal-emotionele begeleiding in de praktijk vorm krijgt in België en
Nederland, wil ik hieraan aandacht schenken, alsook positieve en negatieve
punten ervan belichten. Het zou mooi zijn om mijn onderzoek als basis te zien
voor verder onderzoek naar een betere sociaal-emotionele begeleiding en dat
eventueel in samenwerking met Nederland.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 28
Hoofdstuk 2: Methodologie
In dit hoofdstuk schets ik het onderzoeksopzet. Ik doe dit aan de hand van twee
delen, een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek. In elke fase start ik met het
algemeen kader waarbinnen mijn onderzoek zich situeert, namelijk de reden van dit
onderzoek. Daarna geef ik een beeld over de respondenten, de onderzoekssetting en
–procedure en leg ik ook telkens de onderzoeksmethode, verwerking en analyse van
het onderzoek uit. Tenslotte bekijk ik ook de kwaliteitscriteria van mijn onderzoek.
1. Fase 1: Kwantitatief onderzoek naar het sociaal-
emotioneel welzijn van minderjarige anderstalige
nieuwkomers
Door middel van een kwantitatief onderzoek zoek ik antwoorden op mijn
onderzoeksvragen uit fase 1. Mijn bedoeling van het kwantitatief onderzoek
verwoordt ook Maso (1989), namelijk een algemene oriëntatie verkrijgen in het
werkveld. Mijn kwantitatief onderzoek is immers een vooronderzoek waarin ik een
beeld wil krijgen over het sociaal- emotioneel welzijn van minderjarige anderstalige
nieuwkomers.
Kwantitatief onderzoek biedt cijfermatig inzicht en geeft veelal antwoorden op
vragen die in termen van hoeveelheid kunnen worden uitgedrukt (Maso, 1987). Er
wordt gebruik gemaakt van enquêtes, waarbij de resultaten worden weergegeven in
grafieken, percentages en tabellen. Deze manier van handelen vind ik
gebruiksvriendelijk, want het is een duidelijke, overzichtelijke manier om na te gaan
wat de problematiek is van mijn doelgroep.
2.1 De onderzoekssetting, –groep en procedure
De setting van het onderzoek naar het voorkomen van psychische problemen bij
minderjarige anderstalige nieuwkomers waren onthaalklassen voor anderstalige
nieuwkomers in het secundair onderwijs. Gedurende het tweede semester van het
schooljaar 2007-2008, namelijk van maart tot en met juni, werden minderjarige
anderstalige nieuwkomers tijdens de lesuren en in klassikaal verband gevraagd mee
te werken aan het onderzoek. Het onderzoek zelf maakte deel uit van een taak in de
lessen ‘Interculturalisering en Migratie’.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 29
Studenten die voor dit onderdeel van het vak ‘Pedagogische Research’ hadden
gekozen, kregen de opdracht in groepjes van ongeveer drie studenten, met de
vragenlijsten naar een onthaalklas te gaan. Daar werd eerst de opzet, de oorsprong
en het concrete verloop van het onderzoek uitgelegd door de studenten die het
onderzoek kwamen leiden. Zo werd er verteld dat het onderzoek bestond uit drie
vragenlijsten die de leerlingen zelf mochten invullen, maar waarvoor ze steeds uitleg
mochten vragen aan een aanwezige onderzoeksmedewerker. Er werd hen uitgelegd
dat ze ook op elk moment mochten beslissen niet meer mee te doen aan het
onderzoek. Wanneer de minderjarige anderstalige nieuwkomer wilde participeren
werd een ‘informed consent’ ingevuld (zie bijlage nr2). Daarin stond het opzet van
het onderzoek, wie de onderzoekster is, dat het onderzoek anoniem is en dat de
gegevens enkel gebruikt zullen worden voor het onderzoek zelf. Deze moesten ze
terug afgeven aan de studenten. Daarna kregen ze allemaal de vragenlijsten die
zoveel mogelijk in de eigen moedertaal van de jongere was opgesteld en konden ze
deze in eigen tempo invullen. Aangezien we toch minimaal met twee, maximaal met
vier studenten naar een onthaalklassen gingen, konden jongeren waar nodig
individuele ondersteuning vragen. Wanneer de vragenlijsten niet aanwezig waren in
de taal dat de minderjarige anderstalige nieuwkomer sprak en verstond, fungeerde
een medeklasgenoot waar het kon als tolk. Het onderzoek nam per klas ongeveer
twee uur in beslag.
2.2 De onderzoeksmethode
We maakten in het onderzoek gebruik van drie genormeerde
screeningsinstrumenten, gericht naar de minderjarige anderstalige nieuwkomer.
Daarnaast was er een algemene vragenlijst om informatie in te winnen zoals de
leeftijd, leefsituatie voor de vlucht en na de vlucht, herkomstland en gastland, en
dergelijke meer. (Zie bjilage 3 tot 6 voor de screeningsinstrumenten.)
De Hopkins Symptom Checklist-37 for Adolescents (HSCL-37A) (Bean et al.,
2004a) is een vragenlijst dat zowel de geïnternaliseerde problemen zoals angst- en
depressiestoornissen als externe gedragsproblemen meet. Deze vragenlijst bestaat
uit 37 items, met elk keuzemogelijkheid van 4 antwoorden; 1= nooit, 2= soms, 3=
vaak, 4= altijd. De subschalen bevatten respectievelijk 25 vragen die samen een
angst- en depressiecluster vormen en 12 vragen betreffende het meten van
externaliserende problemen.
Hiervan houden 8 vragen verband met gedragsproblemen en 2 met oppositionele
gedragsstoornis, zoals de DSM-IV deze definieert (Bean et al., 2004b).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 30
De HSCL-37A is eigenlijk een afgeleide van de HSCL-25 (Mollica et al., 1987). Deze
laatste test werd ontworpen in 1954 in de Verenigde Staten met als doel het meten
van veranderingen in depressie en angststoornissen bij patiënten in de
psychotherapie (Hollifield et al., 2002). Toch werd het voor de eerste keer door
Mollica et al. (1987) gebruikt bij Cambodjaanse vluchtelingen. Bean et al. (2004a)
vereenvoudigde de HSCL-25 tot een adolescentvriendelijke en multiculturele versie
en voegde er 12 items die peilen naar externaliserend gedrag (agressie en
middelenmisbruik), aan toe. Er zijn momenteel 19 verschillende taalversies van de
HSCL-37A beschikbaar.
Men heeft de betrouwbaarheid en de validiteit van de test bewezen door het gebruik
ervan in verschillende crossculturele onderzoeken te gebruiken. (Mollica et al, 1987;
McKelvey et al., 1993). Ook Bean et al. (2004) vonden een goede interne
betrouwbaarheid en redelijke stabiliteit van het instrument.
Daarnaast kan men aantonen dat de vragenlijst beschikt over hoge scores omtrent
de interne consistentie (van O,69 voor de externaliserende tot 0.92 voor de
internaliserende subschaal; voor alle items samen wordt een betrouwbaarheid van
0.91 gevonden) en dat de resultaten stabiel bleven over tijd. Ook dit toont aan dat
de HSCL-37A een hoge mate van betrouwbaarheid in zich heeft.
Bean et al. (2004) bewezen ook een goede inhoud-, construct en criteriumvaliditeit
van de test. De items komen zo bijvoorbeeld overeen met de DSM-IV criteria voor
depressie, angst- en gedragsstoornissen, wat ideaal is voor een goede
inhoudsvaliditeit. Daarnaast werd de constructvaliditeit nagegaan door de test te
vergelijken met de SDQ (Goodman, 2000) en de RATS (Bean et al., 2004). De
criteriumvaliditeit tenslotte werd bewezen door het feit dat de HSCL-37A een goed,
consistent en significant onderscheid kan maken tussen vluchtelingenadolescenten
die wel een behoefte aan psychosociale zorg hebben en deze zonder hulpbehoefte
(Bean et al., 2004a).
De Stressful Life Events checklist (SLE) (Bean et al., 2004b) wordt gebruikt om
het aantal en de aard van stressvolle en traumatische ervaringen na te gaan. Ook
deze vragenlijst is adolescentvriendelijk en multicultureel opgesteld. Het is een
instrument dat bestaat uit 12 ja/nee-vragen en één open vraag over het verschijnen
van stressvolle levenservaringen en hun relevantie voor minderjarige anderstalige
nieuwkomers. Een traumatische ervaring meegemaakt hebben is de eerste criteria in
cluster A1 van de DSM-IV in verband met PTSS (Spinhoven, Bean, and Eurelings-
Bontekoe, 2006).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 31
De vragenlijst maakt een onderscheid tussen ingrijpende gebeurtenissen in het gezin
of in de familie- en kennissenkring; ervaringen met ziekte, ongelukken en
natuurgeweld; oorlog, lichamelijke en seksuele mishandeling; een aantal
gebeurtenissen, dat onder de noemer ‘overige’ worden gecategoriseerd. De
respondent moet enkel aanduiden of hij de betreffende gebeurtenis heeft
meegemaakt of niet. Dit maakt het scoren zeer eenvoudig. Ook het onderzoek naar
het aantal ingrijpende gebeurtenissen kan belangrijk zijn. Zo hebben verschillende
auteurs gevonden uit onderzoek bij vluchtelingenkinderen en –adolescenten dat dit
de belangrijkste voorspeller was voor psychopathologie (Almqvist & Brandell-
Forsberg, 1997; Macksoud & aber, 1996; Paardekooper et al., 1999; Sack et al.,
1996).
Het screeningsinstrument Reactions of Adolescents to Traumatic Stress (RATS)
(Bean et al., 2004c) is een vragenlijst die nagaat of er posttraumatische stress-
reacties en -stoornissen, zoals beschreven in de DSM-IV voorkomen bij minderjarige
anderstalige nieuwkomers tussen 12 en 18 jaar (Bean et al., 2004). Toch is het
aangewezen de RATS in samenhang met de SLE af te nemen om een mogelijke PTSS
in kaart te brengen. De 22 items van de RATS staan per DSM-IV cluster gerangschikt
en bevatten elk vier antwoordmogelijkheden. De DSM-IV clusters bevatten de
intrusiecluster, de vermijdingscluster of afstompingscluster en de
hyperarousalcluster.
De RATS is ontwikkeld door Bean (2000). Vermits er toen nog geen gevalideerde
PTSS-vragenlijsten beschikbaar waren, ontwierp zij dit instrument voor een cultureel
diverse adolescentenpopulatie en dat in het kader van een scriptieonderzoek. Deze
vragenlijst houdt rekening met cultuurverschillen tussen jongeren en bestaan steeds
uit twee talen: Nederlands en de taal die de jongere spreekt. Voor dit laatste heeft
men keuze tussen 19 talen, maar sommige items werden voorzien van een korte
uitleg tussen haakjes om deze zo begrijpelijk mogelijk te maken.
De kwaliteitscriteria van de RATS werden door Bean et al. (2004c) onderzocht. Zo
stelden ze bijvoorbeeld een goede betrouwbaarheid vast, door de test-hertest
betrouwbaarheid en de stabiliteit over tijd. Er is ook een redelijke interne
consistentie voor de vermijding-/afstompingschaal en de hyperarousalschaal tot
goede interne consistentie voor de intrusieschaal en de totale schaal (interne
consistenties van 0.69 tot 0.88). Het instrument is ook valide als het gaat om de
inhouds-, de construct- en de criteriumvaliditeit.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 32
Zo werd de RATS vergeleken met andere bestaande en valide bevonden
vragenlijsten voor PTSS en werd hij gebaseerd op de criteria voor PTSS uit de DSM-
IV. De samenhang met andere instrumenten die dezelfde constructen meten, bewijst
een goede constructvaliditeit. Ook de criteriumvaliditeit, bepaald op basis van de
zorgbehoefte van jongeren, werd goed bevonden.
2.3 Verwerking
Om de gegevens van het kwantitatief onderzoek te bespreken, gebruikte ik het SPSS
16.0- programma. Met behulp hiervan konden beschrijvende statistische resultaten,
zoals gemiddelde, breedte, percentages, en aantal jongeren die zich in het normale,
grens of klinisch gebied bevinden, berekend worden.
Met behulp van het programma maakte ik een aparte analyse van elke checklist. Zo
wilde ik een beeld krijgen over de minderjarige anderstalige nieuwkomers die
meegedaan hebben aan het onderzoek en kon ik berekenen wat de resultaten waren
van de verschillende screeningsinstrumenten.
2 Fase 2: Kwalitatief onderzoek naar de sociaal-
emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige
nieuwkomers
In het tweede onderdeel van mijn onderzoek kom ik tot een antwoord op de
onderzoeksvragen die ik opstelde in het hoofdstuk ‘probleemstelling’, onder fase 2.
Dit doe ik door na te gaan hoe het sociaal- emotioneel hulpaanbod er in België en
Nederland uitziet, of en welke voorzieningen er bestaan en of de mogelijkheid
bestaat tot samenwerking tussen België en Nederland. Kwalitatief onderzoek bood
me een oplossing voor deze vragen, daar het een methode is waarbij men interviews
gebruikt met vraagstelling (Maso, 1987). De doelstelling van het kwalitatief interview
is een beeld krijgen van waarden, motivaties, attitudes omtrent een onderwerp,
maar niet te komen tot een objectieve waarheid (Maso, 1987). Ik wil met dit deel
van mijn onderzoek niet generaliseren, maar streven naar bruikbare kennis die kan
leiden tot verbetering van situaties.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 33
2.1 De onderzoekssetting, –groep en procedure
Om een beeld te krijgen over de sociaal-emotionele opvang en begeleiding in België
en Nederland ging ik op zoek naar beleidsorganen en organisaties die opkomen voor
de belangen van vluchtelingen en asielzoekers. Ik heb hiervoor gekozen omdat ik
onder andere, dankzij de informatie van beleidsorganen, meer te weten zou kunnen
komen over overkoepelende organisaties die allen te maken krijgen met
‘nieuwkomers’, alsook dus de doelgroep ‘minderjarige anderstalige nieuwkomers’.
Daarnaast hoopte ik via hun een beeld te creëren over welke hulpverleningsdiensten
er bestaan voor deze jongeren en wat zij vinden van de sociaal-emotionele
begeleiding in het desbetreffende land. Ook stapte ik naar organisaties die zelf
hulpverlening bieden om te onderzoeken hoe de sociaal-emotionele begeleiding in de
praktijk in zijn werk gaat; wat dit bijvoorbeeld inhoudt en wie de verschillende
factoren daarbij zijn. Ik maakte een selectie van organisaties aan de hand van mijn
literatuurstudie, doorverwijzing, de sociale kaart en het internet in het algemeen.
Met elke organisatie die ik vond, nam ik ofwel telefonisch ofwel via mail contact en
vroeg ik of ik, in kader van een thesisonderzoek, een afspraak kon maken om een
interview af te nemen over de sociaal-emotionele opvang in het desbetreffende land.
Ik legde daarbij al in het kort uit wat het doel van mijn onderzoek is, wat ik
verwachtte van hen en gaf de nodige informatie op vragen.
Sommige voorzieningen kozen ervoor om de vragenlijst op voorhand via mail te
ontvangen. Een enkel stuurde me deze ingevuld terug. Bij mijn bezoek aan de
andere organisatie, legde ik ook tijdens dit moment eerst en vooral de inhoud en
opzet van mijn thesis en onderzoek uit, deze keer uitvoeriger dan aan de telefoon.
Daarna legde ik hen uit hoe het interview eruit zou zien. Als ze dan nog steeds
besloten mee te werken, vroeg ik hen een informed consent te tekenen en of ze
akkoord gingen dat ik het gesprek opnam op tape. Ook in deze informed consent
stond de opzet van mijn onderzoek uitgelegd, wie ik ben en dat de gegevens enkel
zullen gebruikt worden voor het onderzoek (zie bijlage nr8). Pas na dit alles startte ik
met mijn vragenlijst. Ik liet hen voldoende ruimte na te denken, hun verhaal te
vertellen en stelde de nodige bijvragen op het moment zelf. Na het interview gaf ik
de geïnterviewde ook nog de kans om dingen aan te vullen en zei hen steeds dat ik
hen op de hoogte zou houden van mijn resultaten. Ik bedankte hen ook altijd
hartelijk voor de medewerking die ik kreeg van hen.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 34
2.2 De onderzoeksmethode
Voor het onderzoek naar de sociaal-emotionele begeleiding van minderjarige
anderstalige nieuwkomers gebruikte ik een zelf opgestelde vragenlijst (zie bijlage).
Ik heb ervoor gekozen te werken met een semi-gestructureerd interview, waarin de
vragen nog niet geheel vast lagen. Dit maakte het mezelf gemakkelijker omdat ik
mijn vragenlijsten aan de organisatie zelf, die elk zijn eigen manier van werken
heeft, andere doelstellingen, eventueel ander doelpubliek heeft, moest aanpassen.
Daarnaast kon ik zo ook extra vragen stellen, of doorvragen op bepaalde
onderwerpen die er aangekaart werden. De interviews gingen ook steeds door in een
aparte ruimte waar we niet gestoord konden worden.
2.3 Verwerking
Na elk interview typte ik dit zo snel en zo volledig mogelijk uit, zodat ik een letterlijk
beeld had van wat er gezegd was. Ik bekeek ook wat de resultaten waren en
reflecteerde steeds of ik geen informatie ontbrak. Opmerkingen zou ik dan snel
kunnen meenemen naar de volgende interviews. Aan de hand van het
softwareprogramma WinMAX ’98 stelde ik een boomstructuur op. Dit is op basis van
topics van het interview. Zo kon ik de kwalitatieve gegevens coderen en analyseren.
Ik haalde er dan uit wat belangrijk was om te kunnen antwoorden op mijn
onderzoeksvragen en vergeleek de antwoorden van de vragenlijsten met elkaar.
3. Kwaliteitscriteria van het onderzoek
Methodologische kwaliteit heeft betrekking op de argumentatieve overtuigingskracht
van de onderzoeksconclusies (Maso & Smaling, 1998). Ik bespreek in wat volgt de
verschillende criteria die de methodologische kwaliteit van een onderzoek verhogen
en hoe ik deze heb toegepast in mijn onderzoek.
3.1 Betrouwbaarheid
Janssens (1985) zegt dat betrouwbaarheid staat voor de mate waarin een onderzoek
kan herhaald worden met dezelfde gegevens als resultaat. Wat je verkrijgt moet dus
onafhankelijk zijn van de technische uitvoering van een onderzoek. Externe
betrouwbaarheid is de mate waarin onderzoekers dezelfde conclusies zouden trekken
uit het onderzoek (Wester, 2000). Interne betrouwbaarheid daarnaast houdt in dat
de mate waarin de gegevensverzameling, de data-analyse en de conclusies binnen
het onderzoek zelf consistent zijn.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 35
Toch is een onderzoek niet altijd voor herhaling vatbaar; De situaties zijn vaak zo
uniek en afhankelijk van het moment dat het moeilijk is een onderzoek exact
opnieuw te herhalen. Daarom is het belangrijk dat het onderzochte erg
controleerbaar is. Janssens (1985) geeft hiervoor enkele tips. Zo kan de
betrouwbaarheid vergroot worden door het beschrijven van de theoretische
inzichten, onderzochte personen, situaties, condities en methodisch-technische
informatie. Daarnaast is het ook noodzakelijk alle gevolgde en gebruikte methoden
en technieken vooraf te expliciteren. Dit heb ik allemaal gedaan in mijn hoofdstuk
over de methodologie. Ook heb ik gevolg genomen aan de tip om te werken met een
team van onderzoekers, aangezien verschillende studenten de
screeningsinstrumenten afgenomen hebben, wat de interne betrouwbaarheid
vergroot. Mijn kwalitatief onderzoek heb ik kunnen uitbreiden met empirische
voorbeelden uit mijn kwantitatief onderzoek. Mijn gegevens heb ik verwerkt met het
kwantitatief programma SPSS en het kwalitatief computerprogramma winMAX ’98.
Dat zorgt voor transparantere en systematischere data. Tenslotte heb ik zoveel
mogelijk getracht de data op verschillende momenten, in verschillende situaties en
van verschillende personen te verzamelen. Een datatriangulatie is immers een
voorwaarde voor een goede interne betrouwbaarheid.
3.2 Validiteit
Validiteit is de mate waarin er overeenstemming is tussen de empirische gegevens
en (relaties tussen) theoretische begrippen: ‘de mate waarin de gegevens en de
resultaten van onderzoek de bestudeerde werkelijkheid weergeven’ (Janssens,
1985). Ook validiteit is te verdelen in twee soorten, namelijk interne en externe
validiteit. Het eerste staat gelijk aan de mate waarin de resultaten een authentieke
weergave zijn van de sociale werkelijkheid (Janssens, 1985). Ze moeten met andere
woorden zoveel mogelijk vrij zijn van systematische vertekeningen (Maso & Smaling,
1998). Externe validiteit betekent dan dat de resultaten generaliseerbaar zijn naar
vergelijkbare onderzoeksgebieden toe (Maso & Smaling, 1998). Enkele gebruikte
voorwaarden van interne validiteit spreken in mijn voordeel. Zo bijvoorbeeld ging
mijn onderzoek door in een natuurlijke setting; in het kwantitatieve luik op een
plaats waar minderjarige anderstalige nieuwkomers een groot deel van hun tijd
doorbrengen, namelijk de onthaalklas en in het kwalitatieve luik zocht ik de
geïnterviewden op in hun bureau, de plaats waar ze werken.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 36
Tijdens het onderzoek maakte ik ook steeds gebruik van een dagboek waarin ik alles
bijhield, zette ik alles op dictafoon en gebruikte veldnotities en aantekeningen. Zo
kon ik niets vergeten, waardoor vertekening vermeden kon worden. Daarnaast heb
ik, door het kwantitatief onderzoek in 41 verschillende scholen te laten doorgaan,
een representatief deel van de minderjarige anderstalige nieuwkomers kunnen
bereiken. Mijn kwalitatieve onderzoek heb ik steeds afgewisseld door na elk
interview te analyseren, zodat ik meteen kon zien welke gegevens nog ontbraken. In
beide delen van mijn onderzoek heb ik goed geobserveerd naar storende effecten,
zoals de omgeving, de reacties van partijen en dergelijke meer. Tenslotte heb ik er
rekening mee gehouden dat ik me niet ging identificeren met het perspectief van de
geïnterviewde. Dit noemt men ook wel het zogenaamde ‘going native’ (Janssens,
1985): het perspectief van de ander zodanig overnemen dat men niet meer neutraal
kan zijn. Dit is een vorm van ‘onderzoeksblindheid’ waardoor men ook niets nieuws
meer kan genereren.
Externe validiteit daarnaast was niet de bedoeling van mijn onderzoek.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 37
Hoofdstuk 3: Resultaten
Ook dit hoofdstuk verdeel ik in twee delen, namelijk het kwantitatief en het
kwalitatief onderzoek. In de eerste fase geef ik eerst belangrijke eigenschappen van
de onderzoeksgroep weer om daarna per screeningsinstrument de resultaten aan te
geven. Ook in de tweede fase leg ik uit welke organisaties meegewerkt hebben aan
mijn onderzoek en wat de resultaten zijn uit de interviews.
1 Fase 1: het kwantitatief onderzoek
1.1 Algemene eigenschappen van de onderzoeksgroep
In het totaal heeft het onderzoek 1018 respondenten, waaronder 536 jongens en
458 meisjes. In bijlage is een tabel terug te vinden (zie bijlage nr9) met de
algemene eigenschappen van de groep. Ik bespreek de resultaten echter in wat
volgt.
24 respondenten hebben niet ingevuld tot welk geslacht ze behoren. Het valt op dat
Bulgarije, Marokko en Afghanistan de meest voorkomende herkomstlanden zijn.
Daarna komen Ghana, Tsjetsjenië en Rusland in de rij van veel voorkomend. Ook
hier hebben 30 respondenten niet geantwoord op de vraag. Deze resultaten komen
neer, als we kijken naar de continenten, op 371 respondenten die afkomstig zijn uit
Azië (36.44%), 288 uit Europa (28.29%, bestaande uit 202 of 19.42% Oost-
Europeanen en 86 of 8.45% West-Europeanen), 270 respondenten uit Afrika
(26.52%), 50 uit Midden & Zuid- Amerika (4.91%) en 6 of 0.59% uit de Verenigde
Staten en Japan.
Aangezien ik uit mijn literatuurstudie heb kunnen besluiten dat het begeleid zijn
tijdens de vlucht en bij aankomst in gastland een belangrijke factor is in het sociaal-
emotioneel welzijn van de doelgroep, wil ik eens nagaan welke respondenten in het
onderzoek samen met iemand zijn toegekomen in België. Men spreekt van een niet-
begeleide buitenlandse minderjarigen als de minderjarige anderstalige nieuwkomers
jonger zijn dan 18 jaar en niet begeleid zijn door een persoon die het ouderlijk gezag
of de voogdij over hem. (Dienst Vreemdelingenzaken, 28 juli 2009). Verschillende
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 38
onderzoekers noemen deze groep de “meest kwetsbare van allemaal” (Halvorsen,
2002 in Bean, Eurelings-Bontekoe, Mooijaart & Spinhoven, 2006).
Vooraleer we het aantal niet-begeleide buitenlandse minderjarigen bekijken, wil ik
echter eerst en vooral een voetnoot plaatsen: als een minderjarige anderstalige
nieuwkomer zowel gevlucht is met zijn ouders (of een van beide) alsook met een
ander familielid, codeerden we enkel dat hij of zij gevlucht is met zijn ouders (of een
van beide).
12 (1,1%) minderjarige anderstalige nieuwkomers hebben niet geantwoord op de
vraag of ze alleen of in gezelschap zijn toegekomen in België. Daarnaast merken we
uit het onderzoek op dat de meeste van de ondervraagden begeleid waren bij
aankomst in België. We kunnen namelijk besluiten dat 861 minderjarige anderstalige
nieuwkomers of 84,6% zijn gevlucht met een of beide ouders. We kunnen echter niet
rechtstreeks uit het onderzoek halen hoeveel buitenlandse minderjarigen niet-
begeleid toekomen in België, aangezien het onderzoek niet laat blijken wanneer er
sprake is van een wettelijke voogd. Minderjarigen hebben bijvoorbeeld bij de vraag
‘met wie kwam je toe in België?’ geantwoord dat ze met hun grootouders kwamen,
of met iemand anders, maar deze persoon kan zowel niet als wel de wettelijke
voogdij van de minderjarige op zich hebben. Ook weten we niet steeds wie de
minderjarige anderstalige nieuwkomer bedoelde met ‘andere’. Soms werd daar tante
of oom ingevuld, maar veelal werd het opengelaten en kunnen we het dus niet meer
nagaan. Toch kunnen we duidelijk aangeven dat 60 minderjarige anderstalige
nieuwkomers of 5,89% helemaal alleen zijn gevlucht. Als we daar ook de
respondenten aan toevoegen die in België toekwamen met hun broer en/of zus, of
een vriend, zijn we al zeker van 89 of 8,74% niet-begeleide buitenlandse
minderjarigen.
1.2 The Hopkins Symptom Checklist- 37 for Adolescents
(HSCL-37A)
Voor het beoordelen van de totaalscores en de subschalen in de Hopkins Symptom
Checklist- 37 for Adolescents kijken we naar het voorstel van Bean et al. (2004a). Zij
raadden de volgende indeling aan:
Zeer hoog: Een ruwe score gelijk aan of boven het 70e percentiel
Hoog: Een ruwe score gelijk aan of boven het 60e percentiel tot aan het 70e
percentiel
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 39
Gemiddeld: Een ruwe score gelijk aan of boven het 20e percentiel tot aan het 60e
percentiel
Laag: Een ruwe score boven het percentiel tot aan het 20e percentiel
Een aantal onderzoeken (Bean et al., 2004a) zeggen immers dat de behoefte aan
psychosociale hulp bij alleenstaande minderjarige asielzoekers overeen komt met
een score vanaf ongeveer het 60e percentiel.
Bean et al. (2004a) stellen dus voorgaande indeling voor, met uitzondering voor de
externaliserende schaal. Bij deze laatste geldt een hoge schore vanaf het 80e
percentiel en een zeer hoge score vanaf het percentiel 90.
Mean Range Sd Jongeren met hoge
score
Jongeren met zeer hoge
score
Angst 17.3674 7-77 24.52754 17 19
Depressie 28.0402 11-135 6.86823 31 31
Internaliserend 45.5701 18-225 11.74696 45 49
Externaliserend 16.861 6-108 18.25427 16 17
Totaalscore 62.3859 24-333 24.52754 62 66
Tabel 1: resultaten van de HSCL-37A.
Wanneer we kijken naar het gemiddelde van de totaalscore en de subschalen zien
we een hoog gemiddelde voor de totaalscore en de subschaal ‘internaliserend’. Ook
de depressie schaal is hoger dan de angst en de externaliserende schaal. 94
jongeren hebben minstens een hoge score op de subschaal ‘internaliserend’. Dit
komt overeen met ongeveer 9,5% van de ondervraagden. 59 jongeren of ongeveer
5,8% scoren minstens hoog op de subschaal ‘depressie’.
De totaalscore geeft aan dat er 128 jongeren minstens een hoge score hebben. Dit
komt ongeveer overeen met 12,57%. Dit resultaat wil zeggen dat er 128 jongeren in
het onderzoek nood hebben aan psychosociale hulp.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 40
1.3 Stressful Life Events (SLE)
Soort ingrijpende
gebeurtenis
Mannelijk Percentage Vrouwelijk Percentage Totaal Percentage
Gezinsveranderingen 204 38.10% 165 36% 378 37.10%
Gescheiden familie 84 15.70% 48 10.50% 135 13.30%
Overlijden 287 53.50% 230 50.20% 525 51.60%
Ziekte 82 15.30% 66 14.40% 152 14.90%
Ongeluk 106 19.80% 47 10.30% 156 15.30%
Ramp 107 20.00% 66 14.40% 175 17.20%
Oorlog 138 25.70% 94 20.50% 239 23.50%
Lichamelijke
mishandeling
116 21.60% 92 20.10% 217 21.30%
Mishandeling gezin 244 45.50% 166 36.20% 419 41.20%
Seksuele mishandeling 28 5.20% 28 6.10% 57 5.60%
Zelf in gevaar 180 33.60% 105 82.90% 294 28.90%
Ander in gevaar 180 33.60% 134 29.30% 320 31.40%
Andere 45 8.40% 34 7.40% 80 7.90%
Ingevuld 530 98.90% 451 98.50% 1003 98.50%
Tabel 2: resultaten uit de SLE. De verschillen tussen het totaal en de optelsom van mannelijke en
vrouwelijke minderjarigen in het onderzoek komt doordat het geslacht niet altijd ingevuld was.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 41
Uit de resultaten van de Stressful life events- vragenlijst halen we de conclusie dat
het totaal aantal traumatische ervaringen bij minderjarige anderstalige nieuwkomers
in het onderzoek varieert van 0 tot 12, met een gemiddelde van 3.11 ervaringen
(standaard deviatie: 2.50245).
Daarnaast zijn er enkele opvallende conclusies te trekken. De mannelijke
minderjarige anderstalige nieuwkomers scoren zo bij elke ingrijpende gebeurtenis
hoger dan de meisjes. Vooral bij veranderingen in de gezinssituatie, een overlijden
van iemand dierbaar, het betrokken zijn bij een ongeluk, het meemaken van een
ramp, mishandeling van gezinsleden, situaties waarin de jongere zelf in gevaar zijn
en waarbij andere in gevaar zijn is het verschil opmerkzaam (=/>50 verschil). Als
we kijken naar het totale aantal, zijn de meest ingrijpende gebeurtenissen deze van
veranderingen in het gezin, een overlijden van iemand dierbaar, de mishandeling
van iemand in het gezin en situaties waarin de jongere of een ander in gevaar zijn.
1.4 Reacties van Adolescenten op Traumatische Stress (RATS)
Ook voor deze vragenlijst worden aangepaste klassenintervallen gebruikt,
voorgesteld door Bean et al., 2004c).
zeer hoog: een ruwe score gelijk aan of boven het 90e percentiel
hoog: een ruwe score gelijk aan of boven het 80e percentiel tot aan het 90e
percentiel
gemiddeld: een ruwe score gelijk aan of boven het 30e percentiel tot aan het 80e
percentiel
laag: een ruwe score gelijk aan of boven het 20e percentiel tot aan het 30e
percentiel
zeer laag: een ruwe score gelijk tot aan 20e percentiel
De volgende tabel geeft de resultaten aan van het onderzoek bij 1018 jongeren.
Mean Range Sd Jongeren met hoge
score
Jongeren met zeer hoge
score
Totaalscore 44.4663 0-198 31.32293 51 61
Intrusie 11.6747 0-54 8.88614 14 18
Vermijding 18.7696 0-81 13.44248 22 27
Hyperarousel 14.0138 0-63 10.30958 16 20
Tabel 3: De resultaten van de RATS-checklist.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 42
De gemiddelden van de subschalen ligt vrij laag bij elk. 49 jongeren scoren minstens
hoog op de subschaal ‘vermijding’, 36 jongeren op de schaal ‘hyperarousal’ en 32
jongeren op de subschaal ‘intrusie’. De totaalscore geeft een gemiddelde aan van
44,4663 en 112 jongeren met een minstens hoge score. Deze laatste wil zeggen dat
er ongeveer 11% nood heeft aan psychosociale hulp.
2. Fase 2: het kwalitatief onderzoek
2.1 Algemene beschrijving van de geïnterviewden
2.1.1 Belgische voorzieningen en organisaties
In België kon ik naar Minor-Ndako vzw, Juna vzw, Fedasil, Rode Kruis Vlaanderen en
Medimmigrant vzw gaan. Minor-Ndako vzw en Juna vzw zijn twee voorzieningen die
voor opvang en begeleiding zorgen. Juna vzw richt zich daarbij tot 20 niet-begeleide
buitenlandse minderjarigen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand. Er wordt daarbij
gewerkt met 2 leefgroepen, Juna Primo, die 15 kinderen en jongeren residentieel
opvangt en Juna Secundo, waarin 5 jongeren naar hun zelfstandigheid werken. Dat
laatste is een begeleid zelfstandig wonen-project. Ook Minor-Ndako vzw bestaat uit
verschillende leefgroepen en staat onder de Bijzondere Jeugdbijstand. Ze vangen 20
niet-begeleide buitenlandse minderjarigen op, 16 jongeren in kader van begeleid
zelfstandig wonen en 10 begeleide buitenlandse minderjarigen. Fedasil en het Rode
Kruis zijn twee overkoepelende organen, omdat zij zowel zorgen voor opvang van
anderstalige nieuwkomers en ook het opvangbeleid coördineren. Zo zorgt Fedasil,
het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers, voor materiële hulp aan
anderstalige nieuwkomers en zorgen zij voor observatie en oriëntatie van
minderjarigen, vooral niet-begeleide buitenlandse minderjarigen. Daarnaast
organiseren zij verschillende activiteiten ter integratie in de gemeenten. Het Rode
Kruis Vlaanderen heeft een gelijkaardige werking en vangt eveneens anderstalige
nieuwkomers op in hun basisbehoeften zoals onderdak, maaltijden, veiligheid en
algemeen welzijn. Medimmigrant vzw is een organisatie die zorgt voor individuele
ondersteuning en opvolging aan mensen zonder wettig verblijf of met een precair
verblijfsstatuut met medische noden. Daarnaast geeft de organisatie vormingen,
schrijft beleidsaanbevelingen en maakt deel uit van diverse werkgroepen.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 43
2.1.2 Nederlandse voorzieningen en organisaties
In Nederland interviewde ik Stichting Pharos, Stichting Centrum ‘45 en het
Psychotraumacentrum Den Bosch in Zuid-Nederland. Stichting Pharos is een
organisatie die de deskundigheid van professionals en voorzieningen in zorg- en
dienstverlening aan vluchtelingen en nieuwkomers vergroot. Hiermee wil men de
gezondheid van de vluchtelingen en nieuwkomers verbeteren en de toegankelijkheid,
aansluiting en kwaliteit van organisaties en zorg vergroten. Stichting Centrum ‘45 is
een organisatie die zorgt voor specialistische diagnostiek en behandeling van
psychotraumaklachten ten gevolge van vervolging, oorlog en geweld.
Het gaat daarbij voornamelijk over complexe psychotraumaklachten die een gevolg
zijn van vervolging, oorlog en geweld. Psychotraumacentrum Den Bosch in Zuid-
Nederland is een onderzoeks-, behandel- en kenniscentrum voor asielzoekers,
vluchtelingen en veteranen (slachtoffers van oorlog, trauma en politiek geweld).
Hierbij gaat het om kinderen, adolescenten en volwassenen, die vanwege
traumatische ervaringen gevlucht zijn uit het land van herkomst en/of ernstige
oorlogservaringen hebben opgedaan. Het centrum biedt diverse behandelvormen aan
voor klachten die het gevolg kunnen zijn van een posttraumatisch stressstoornis.
De antwoorden van de Nederlandse interviews waren beduidend korter en werden
voornamelijk via mail verstuurd.
2.2 Resultaten van de interviews
a. Doelgroep
Omdat de term ‘minderjarige anderstalige nieuwkomer’ vooral in het
onthaalonderwijs wordt gebruikt en het in de praktijk voornamelijk over
vluchtelingen-, asiel-, migrantenkinderen en niet-begeleide buitenlandse
minderjarigen gaat, is het niet verwonderlijk dat de voorzieningen een andere term
gebruiken. Daarnaast had ik ondervonden dat de voorzieningen vaak een specifieke
doelgroep hadden. Dit waren redenen genoeg om mijn interview te starten met de
vraag wie er in hun voorzieningen terecht kan.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 44
In het algemeen kenden de verschillende organisaties en voorzieningen het begrip
‘minderjarige anderstalige nieuwkomers’. Toch wordt de term niet veel gebruikt. Het
viel op dat het in de interviews voornamelijk ging over de niet-begeleide
buitenlandse minderjarigen, dus diegenen die zonder ouder(s) of voogd zijn
toegekomen in België of Nederland. Medimmigrant vzw noemt haar doelgroep de
niet-begeleide minderjarige vreemdeling en de begeleide minderjarige zonder wettig
verblijf. In Nederland worden ze jeugdige nieuwkomers genoemd.
b. Nood aan sociaal-emotionele begeleiding?
Uit mijn literatuurstudie komt naar voor dat niet elke minderjarige anderstalige
nieuwkomer die toekomt in een gastland nood heeft aan hulpverlener. Elke persoon
is immers anders, heeft minder of meer traumatische ervaringen meegemaakt en
heeft een unieke combinatie van persoonlijke karakteristieken en coping skills. Ik
stelde daarom vrij snel ook de vraag of de geïnterviewde dacht dat er veel
minderjarige anderstalige nieuwkomers nood hadden aan sociaal-emotionele
begeleiding.
Dit was een vraag waar iedereen het erover eens was: ‘Ja, minderjarige anderstalige
nieuwkomers hebben nood aan sociaal-emotionele begeleiding. Zij dragen zo vaak
een hele rugzak met zich mee, vol traumatische ervaringen en gevoelens, dat ze er
niet altijd alleen uit geraken.’ Ook de hulpvragen, het aantal en de soort, en de
wachtlijsten bij de voorzieningen tonen de grote nood aan. Toch nuanceert Minor-
Ndako vzw dit door te zeggen dat niet elke minderjarige anderstalige nieuwkomer
die toekomt in België extra sociaal-emotionele ondersteuning nodig heeft. Het is
echter wel een aandachtspunt, want Minor- Ndako vzw beseft ook dat hij jongeren
bij zich krijgt die al langer in het land zijn, waardoor hij het gevoel krijgt dat de
sociaal-emotionele problematiek niet zo zwaar meer doorweegt bij die jongeren.
Minor-Ndako is er zich dus van bewust dat hij een vertekend beeld kan hebben.
c.Voorzieningen die sociaal- emotionele begeleiding bieden
Ik vroeg de voorziening of ze de organisaties die sociaal-emotionele begeleiding
bieden, kenden, welke deze zijn en tot welke doelgroep ze zich richten. Aan de hand
van deze vragen, zou ik immers kunnen nagaan of de verschillende organisaties
bekend zijn en zou ik iets kunnen zeggen over het aantal ervan.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 45
Juna vzw en Minor-Ndako vzw gaven aan te weten welke voorzieningen er
bestonden, maar toen ik vroeg welke dat waren, gaven ze elkaar aan. Juna vzw
sprak daarbij over een derde gelijkaardige voorziening die in juni 2009 opgestart is,
namelijk De Oever vzw. Minor-Ndako wist ook van Joba vzw. Toen ik vroeg waar
begeleide minderjarige anderstalige nieuwkomers terecht kunnen, duidden ze
voornamelijk de centra geestelijke gezondheidszorg aan en de opvangcentra voor
asielzoekers.
Fedasil en het Rode Kruis Vlaanderen konden me een beter beeld geven over
bestaande voorzieningen in België. Zo konden ze me inderdaad zeggen dat de
opvangcentra voor asielzoekers in de mate van het mogelijke sociaal- emotionele
opvang bieden, alsook Minor-Ndako vzw, Juna vzw, Joba vzw en vzw De Oever. Zo
werken bijna alle centra met psychologen die instaan voor deze begeleiding. Ze
gaven echter ook aan dat minderjarige anderstalige nieuwkomers vaak meer nodig
hebben dan de begeleiding geboden in opvangcentra bijvoorbeeld. Dan is er de
mogelijkheid om deze jongeren voor een bepaalde tijd onder te brengen in een
andere voorziening, niet specifiek voor deze doelgroep, maar in staat de
minderjarige rust en structuur te bieden.
Solentra vzw, Synergie Quatorze en het Observatie, Onthaal en Opvangcentrum van
Steenokkerzeel zijn genoemde voorzieningen. Solentra vzw is daarbij een kleine
dienst die afhangt van het UZ Brussel en biedt diagnostische en therapeutische zorg
aan kinderen en jongeren (en hun gezin) die slachtoffer zijn van traumatische
gebeurtenissen, met bijzondere aandacht voor kinderen uit andere culturen. Als het
gaat om begeleide minderjarige anderstalige nieuwkomers kan de jongere
doorverwezen worden, zoals Minor-Ndako vzw en Juna vzw al zeiden, naar de centra
voor geestelijke gezondheidszorg.
Fedasil maakte bij de vraag welke voorzieningen er bestaan de volgende opmerking:
‘Het is goed dat er veel voorzieningen bestaan, ook als het gaat om minderjarige
anderstalige nieuwkomers, zo wordt er voor iedereen gezorgd, soms zelfs op 20
verschillende manieren, maar door al die bomen is het moeilijk het bos nog te zien.’
Daarbovenop komt nog dat er in België een verschil bestaat tussen het
gemeenschaps- en het federaal niveau, wat een echte handicap is, zegt Fedasil.
Concreet betekent het dat voorzieningen onder federale niveau, zoals Fedasil, niet
over dezelfde middelen beschikken als organisaties in de Vlaams Gemeenschap.
Deze laatste hebben kleine leefgroepen en voldoende personeel en ook de sociaal-
emotionele opvang is er al meer uitgebouwd dan op federaal niveau.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 46
Nederland kent zijn voorzieningen heel erg goed. Zij kunnen heel gemakkelijk de
doelbewuste organisaties aanduiden en werken hier ook nauw mee samen. Enkele
voorbeelden van andere organisaties die werden opgesomd zijn: Cogis, Instituut
voor Pyschotrauma, De Basis, Stichting Pelita en Vluchtelingenwerk Nederland.
d. Doorverwijzing en wachtlijsten
Nadat ik een beeld had gekregen over welke voorzieningen die sociaal-emotionele
begeleiding bieden er in België en Nederland bestonden, wilde ik ook wel eens
nagaan of er genoeg voorzieningen voorhanden waren. Ik vroeg me, met andere
woorden, af of België ook in deze sector te maken kreeg met wachtlijsten. België is
daar immers gekend voor. Daarnaast vroeg ik mij af hoe de doorverwijzing naar de
voorziening gebeurt, hoe jongere terecht komen in de voorziening en wat men doet
of kan doen als men merkt dat de jongere daar niet op zijn plaats is of op de
eventuele wachtlijst komt te staan.
Minor-Ndako vzw en Juna vzw werken allebei in de Bijzondere Jeugdbijstand,
waardoor de toeleiding ook steeds via deze weg, namelijk via het Comité Bijzondere
Jeugdzorg en de Jeugdrechtbank, gebeurt. Wanneer een begeleider in Juna vzw
merkt dat een jongere nood heeft aan extra begeleiding, stellen ze hem voor om een
afspraak te maken met een psycholoog intern in de voorziening. Het is dan aan de
jongere zelf te beslissen of ze hierop ingaan.
Fedasil en het Rode Kruis Vlaanderen zijn overkoepelende organisaties die de
jongere naar en van opvangcentra verwijzen en hen ook toeleiden naar gepaste
sociaal-emotionele opvang. Regelmatig stoten ze hierbij op wachtlijsten, waardoor
de sociaal-emotionele begeleiding vaak later dan gevraagd kan starten.
Medimmigrant vzw zegt hierbij niet veel ervaring te hebben. Ze gaven echter aan te
weten dat het niet altijd eenvoudig is om een plaats te vinden voor de minderjarige
o.a. omdat elke vorm van hulpverlening gebonden is aan gesubsidieerde projecten.
Zo heeft elk project zijn specifieke doelgroep (erkende vluchteling, asielzoekers,
minderjarige moeders,…) waar andere minderjarigen dan niet in passen en bijgevolg
geen kans maken op hulpverlening. Niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, zegt
Medimmigrant vzw, komen bij aankomst in een gastland meestal terecht in een
opvangcentrum of ander opvanginitiatief waardoor er vaak sneller moeilijkheden
gedetecteerd kunnen worden en de verwijzing naar de hulpverlening vlotter verloopt.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 47
Bijna alle voorzieningen zijn ervan overtuigd dat er in België te weinig sociaal-
emotionele begeleiding is, waardoor de wachtlijsten lang zijn. Fedasil maakte de
opmerking: ‘Als we in opvangcentra geconfronteerd worden met een toestand
waarbij er meteen moet ingegrepen worden, dan lukt dat bijna nooit.
Begeleiders en psychologen van centra moeten daardoor hun plan trekken door de
schade zoveel mogelijk te beperken.’ Vele geïnterviewden zeiden dan ook dat
Nederland vóór staat op vlak van sociaal-emotioneel welzijn van minderjarige
anderstalige nieuwkomers. Stichting Pharos bijvoorbeeld komt niet rechtstreeks in
contact met nieuwkomers en verwijzen dus ook niet door, maar zij zijn een databank
en kenniscentrum in functie van de organisaties die sociaal-emotionele begeleiding
bieden. Bij Stichting Centrum ‘45 hebben ze een speciale afdeling die zorgt voor
doorverwijzing, namelijk het Bureau Aanmelding en Informatie. Wanneer mogelijke
cliënten aangemeld worden, steeds door een huisarts of andere hulpverlener, wordt
er afspraak gemaakt voor een tweetal intake- gesprekken en een psychodiagnostisch
onderzoek. Met behulp daarvan wordt gekeken of Stichting Centrum ‘45 gepaste
hulp kan bieden, of er doorverwezen moet worden naar andere diensten of
organisaties.
Bij het Psychotraumacentrum Den Bosch kan je terecht via een doorverwijzing van
de huisarts, de school, het Bureau Jeugdzorg, het Bureau Medische Opvang
Asielzoekers en maatschappelijk werkenden. Nederland kent een hele resem aan
instanties die zelf sociaal-emotionele begeleiding bieden, zodat de wachtlijsten
beduidend korter zijn.
e. Samenwerking tussen de voorzieningen
Het is vaak beter om te kunnen samenwerken met andere voorzieningen. Dan denk
ik in het kader van doorverwijzing, maar ook om ervaringen uit te delen en van
elkaar te leren. Daarom vroeg ik of er samenwerking is en hoe deze loopt. Ik wilde
hieruit ook afleiden of de voorzieningen voldoende kennis hadden van de werking
van andere, soms gelijkaardige voorzieningen.
Uit de interviews kan ik besluiten dat er heel weinig wordt samengewerkt tussen
voorzieningen. Minor-Ndako vzw en Juna vzw komen af en toe samen op
intervisiemomenten, organiseren jaarlijks samen een studiedag, maar hebben
daarnaast elk hun eigen werking.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 48
Ook Fedasil zegt af en toe samen te werken met Minor-Ndako vzw en Juna vzw,
alsook andere voorzieningen zoals Lokale Opvanginitiatieven en centra voor
geestelijke gezondheid. Dit gaat dan voornamelijk rond praktische zaken zoals het
vragen of een jongere daar even terecht kan.
Toch gebeurt samenwerking niet vaak. Bijgevolg geven de voorzieningen aan een
gemis te hebben aan bijvoorbeeld inter- en supervisiemomenten waarop ervaringen
kunnen gedeeld worden en van elkaar geleerd kunnen worden. Fedasil doet dit nu al
en zegt er de vruchten van te plukken.
Ook werkt Fedasil samen op beleidsniveau. Dan gaat het over overlegmomenten met
andere diensten, bijvoorbeeld een maandelijks overleg met de dienst voogdij of een
regelmatig overleg met het nationaal centrum voor de rechten van het kind. Deze
laatste is dan een grote vergadering waar alle mogelijke betrokkenen die te maken
krijgen met minderjarigen, worden uitgenodigd. Het doel ervan is het welzijn van de
minderjarigen te verbeteren. Fedasil zegt dat dit zeer zinvol is, vooral om netwerken
uit te bouwen en de werkingsgebieden gelijk te stemmen, maar dat ‘het zeer moeilijk
is om daar op een vlotte manier een tempo in te krijgen’, waarmee hij wil zeggen dat
het allemaal nog in zijn kinderschoenen staat.
De Nederlandse organisaties lieten me weten samenwerking erg belangrijk te vinden
en hebben dan ook op regelmatige tijdstippen contact met andere instanties. Dit
gebeurt om ervaringen uit te wisselen, cliënten door te verwijzen en samen
onderzoeksprogramma’s op te zetten en uit te voeren. Het gaat dan om
samenwerking met Stichting Pharos of Stichting Centrum ’45, Cogis,
Vluchtelingenwerk Nederland, verschillende fora, en dergelijke meer.
f. De sociaal-emotionele begeleiding
Een heel belangrijke vraag gedurende heel mijn onderzoek en in de opzet ervan was
hoe de sociaal-emotionele begeleiding nu echt in zijn werk gaat. Ik vroeg me af of er
bepaalde draaiboeken of methodieken bestaan die hulpverleners of begeleiders
kunnen volgen of gebruiken, vanwaar de kennis wordt gehaald, waarop zoal gelet
wordt, of de begeleiding goed loopt, of er een verschil in begeleiding is naar de
verschillende subgroepen toe, en hoe men omgaat met de verschillen in cultuur, taal
en gewoonten.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 49
Medimmigrant vzw geeft toe dat cultuurgevoelige hulpverlening nog in zijn
kinderschoenen staat. Niet-gespecialiseerde diensten die niet gewend zijn te werken
met kinderen en jongeren die een andere taal spreken of uit een andere cultuur
komen, staan eerder weigerachtig om aan deze doelgroep hulpverlening te bieden.
Wanneer instanties er toch voor kiezen met minderjarige anderstalige nieuwkomers
die sociaal-emotionele problemen hebben, te werken is het vaak een individuele
zoektocht naar de gepaste begeleiding. Deze laatste hangt immers af van de unieke
hulpverlener en unieke hulpvrager. Rode Kruis Vlaanderen voegt hieraan toe dat het
een voortdurende zoektocht is naar de gepaste hulp, met vallen en opstaan.
Sommige begeleidingen zullen hierbij gemakkelijker gaan dan andere. Ook Juna vzw
zegt dat de sociaal-emotionele begeleiding bij de ene persoon al gemakkelijker en
sneller zal gaan dan bij de ander, maar ze kunnen wel besluiten dat de jongeren tot
rust kunnen komen in hun voorziening, wat zij toch een van de belangrijkste pijlers
vinden om het evenwicht in het welzijn terug te vinden.
Bij Juna vzw krijgt elke minderjarige anderstalige nieuwkomer ook een individuele
begeleider. De spreektaal is altijd Nederlands, maar de eerste gesprekken gebeuren
wel steeds met een tolk. Begeleiders kunnen daarbij beroep doen op een
(telefonische) tolk of indien mogelijk, een jongere vanuit het centrum die beide talen
kent.
Rust bieden is, zoals eerder gezegd, een van de belangrijkste aandachtspunten in de
sociaal-emotionele begeleiding, maar daarnaast is het ook goed samen met de
jongere een route uit te stippelen. Dat is niet altijd even gemakkelijk door de
verschillende cultuurverschillen; zo is een Afrikaans meisje die volgens onze cultuur
roept, misschien gewoon een gesprek aan het voeren. Non-verbale communicatie is
dus ook erg belangrijk om rekening mee te houden. De begeleiding is eigenlijk
steeds een zoeken naar de beste mogelijke manier, een constant schiften en
bijwerken.
Elke minderjarige anderstalige nieuwkomer die in Juna vzw terecht komt, kan ook
terecht bij een psychotherapeut in de werking. De jongeren worden echter niet
verplicht; na enkele verkenningsgesprekken beslissen de partijen of ermee
doorgegaan wordt. Vaak schrikt het woord ‘psychotherapeut’ af, maar Juna vzw ziet
wel dat de meeste jongeren voor therapie kiezen. Daarnaast werkt Juna vzw samen
met een school waar de jongeren OKAN-onderwijs volgen. Ook daar is er immers
sociaal-emotionele begeleiding mogelijk.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 50
Net als bij Juna vzw moeten de jongeren bij Minor-Ndako vzw zelf open staan voor
extra sociaal-emotionele begeleiding; ze krijgen de keuze hun problemen zelf op te
lossen of daarbij hulp krijgen. Als de minderjarige anderstalige nieuwkomer vraagt
naar een psycholoog wordt er een afspraak gemaakt. Een eerste gewone
begeleidingsgesprek zorgt ervoor dat duidelijk wordt wat een psycholoog doet en wat
de jongere nodig heeft.
Soms is de stap echter te groot om naar een psycholoog te gaan. Dan geeft de
psycholoog tijdens teamvergaderingen tips aan de begeleiders hoe ze onderwerpen
kunnen bespreekbaar maken en hoe ze het probleem kunnen aanpakken.
Fedasil echter zegt dat zijn sociaal-emotionele begeleiding echter vrij ‘basaal’ is; niet
in elk opvangcentrum werken psychologen of pedagogen, waardoor de begeleiding
die geboden wordt, vaak onvoldoende is. Ook hebben ze enkele richtlijnen
uitgewerkt om bijvoorbeeld te weten hoe te reageren op bepaalde omstandigheden,
of om een handelingsplan op te kunnen stellen, maar je kan deze manier niet voor
elke minderjarige gebruiken. Fedasil zegt dat een op maat gemaakt project nodig is,
maar dat de begeleiding ook vooral een hier en nu- zaak is die te weinig gericht is op
lange termijn. Om dit alles te compenseren wordt er meer en meer beroep gedaan
op bestaande externe voorzieningen, bijvoorbeeld met Solentra vzw. Ook vanuit de
Dienst Voogdij worden inspanningen geleverd om mogelijke voogden van
minderjarige anderstalige nieuwkomers op te leiden. Zo moeten ze, los van centra,
de jongeren op een adequate manier kunnen begeleiden, ook op sociaal-emotioneel
vlak. Er kan ook contact opgenomen worden met het Comité van Bijzondere
Jeugdzorg , soms ook via de jeugdrechtbank. Dit kan wanneer men in een gezin
merkt dat het om een problematische opvoedingssituatie gaat en men er met de
voorziening niet aan uit geraakt.
Fedasil besloot na zijn verhaal dat de opvang die ze bieden voldoet aan een
minimum kwaliteit, maar dat het helaas niet in elk geval toereikend is. Kleinere
leefgroepen en aangepast personeel zouden, volgens hen, de kwaliteit van opvang
grondig verbeteren.
Dankzij het voortdurende onderzoekswerk van Stichting Pharos kunnen
voorzieningen in Nederland regelmatig reflecteren op hun werking en verbeteren
waar nodig. Dat geeft hen een goed gevoel bij de behandelvormen die zij hebben.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 51
Het Psychotraumacentrum Den Bosch in Zuid-Nederland bijvoorbeeld heeft drie
methodieken in haar behandeling; individuele gesprekken, Eye Movement
Desensitization and Reprocessing (EMDR) en leren omgaan met klachten van een
traumatische ervaring. Deze hebben tot doel dat personen ingrijpende traumatische
ervaringen kunnen verwerken en herstructureren, met het herstellen of kunnen
aanbrengen van een dagelijkse structuur en de integratie in de maatschappij als
gevolg. Men kan in het Psychotraumacentrum Den Bosch in Zuid-Nederland ook
terugvallen op een resem behandelaars: kinder/jeugdarts, psychiaters, sociaal
psychiatrisch verpleegkundigen, psychologen, psychotherapeuten, systeem-
therapeuten, maatschappelijk werkers, verpleegkundigen, sociotherapeuten,
muziektherapeuten, psychomotore en beeldende therapeuten, die dankzij hun
specialisatie elk heel veel kunnen inbrengen in de behandeling.
Stichting Centrum ’45 legt een grote nadruk op de unieke persoon. Ieder
behandelplan is zo opgesteld op grond van de persoonlijke mogelijkheden, noden en
behoeften van de cliënt. De behandeling gebeurt in drie fasen. In de eerste fase ligt
de nadruk op het herstel van rust, stabilteit en het hervinden van controle over de
klachten. In de tweede fase worden, indien dit nodig en mogelijk is, de traumatische
ervaringen verwerkt. De derde fase richt zich dan op hoe iemand zijn traumatische
ervaringen en de consequenties daarvan een plaats geeft in het (hedendaagse)
leven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van behandelvormen zoals psychotherapie,
non-verbale therapie, sociotherapie en behandeling met medicatie.
g. Een goede hulpverlener/hulpverlening
Tijdens het onderzoek vroeg ik aan de geïnterviewden wat zij zagen als
eigenschappen van een goede hulpverlener en hulpverlening. Daarnaast was ik ook
nieuwsgierig naar hun visie over de opleiding en of die tegemoetkomt aan de noden
van een goede hulpverlener. Tenslotte wilde ik weten of hulpverleners worden
ondersteund in de (sociaal-emotionele) begeleiding aan minderjarige anderstalige
nieuwkomers. Ik geef hieronder het verhaal van Juna vzw, Minor-Ndako vzw,
Fedasil, Stichting Pharos, Stichting Centrum ‘45 en het Psychotraumacentrum Zuid
Nederland. Het Rode Kruis Vlaanderen antwoordde hier kort op dat zij daar niet
voldoende van af wisten en dat de eigenschappen afhangen van persoon tot persoon.
Ook Medimmigrant vzw kon hier niet goed op antwoorden.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 52
Juna vzw vertelde me dat een goede hulpverlener een gezond evenwicht vindt en
behoudt tussen afstand en nabijheid en dat hij grenzen kan stellen in de begeleiding
en voor zichzelf. Daarnaast is het belangrijk dat een hulpverlener de jongere een
plaats geeft waar ze tot rust kunnen komen, dat hij/zij de jongere perspectieven
biedt op een goed en zelfstandig leven en helpt bij het uittekenen van trajecten, ook
als dat eventueel het terugkeren naar het thuisland is. Daarbij is veel geduld en
communicatief iets in je mars hebben een noodzaak. Leren doen de hulpverleners via
ervaring en de uitwisseling met collega’s. Er is geen startpakket zoals een specifieke
opleiding, maar men volgt wel regelmatig vormingen, bijvoorbeeld over het
onderwerp ‘contextuele hulpverlener’ of ‘agressie’, en men kan soms ook zelf
thema’s of workshops voorstellen. Enerzijds is het wel een gemis, een specifieke
opleiding, want ‘als je begint in je job als begeleider van minderjarige anderstalige
nieuwkomers, weet je er nog maar weinig van’. Je hebt dan vragen zoals: ‘wie is dat
nu, de minderjarige anderstalige nieuwkomers?’ en ‘wat maken deze personen zoal
mee?’. De doelgroep en de ermee gepaard gaande prolematiek zijn ruime pakketten.
Anderzijds kunnen begeleiders in Juna vzw steeds terecht bij de psycholoog en leren
ze heel wat bij van deze persoon.
Fedasil is ervan overtuigd dat het personeel een opleiding moet gevolgd hebben in
de sociale richting. Zo is een opleiding ‘humane wetenschappen’ of ‘pedagogie’ een
minimum. De kunst is echter ook om de bestaande ‘know how’ te implementeren in
de praktijk. Zo is er op een bepaald moment een voorstel geweest om de begeleiders
en hulpverleners bij te scholen, maar kwam de opmerking dat de theorie niet nieuw
was. Het is echter gewoon moeilijk deze om te zetten in de praktijk. Men wil daarom
meer en meer overgaan tot inter- en supervisiemomenten waarop ervaringen en
casussen kunnen verdeeld worden.
Minor-Ndako vzw vindt het belangrijk dat een begeleider/ hulpverlener een gezond
evenwicht kan behouden tussen het hulp willen bieden en de minderjarige
anderstalige nieuwkomers niet als slachtoffer zien. Een gevoeligheid voor de noden
van de jongere, waarbij je de minderjarige zelfstandig laat optreden, maar hen ook
niet te snel alles alleen laat doen, is ook een eigenschap van een goede hulpverlener.
Een goede opleiding is er volgens hen nog niet. Etno- psychiaters of een opleiding in
de interculturele psychologie zijn momenteel het aanbod, maar het zijn heel westers
getinte lessen, waardoor het de behoefte nog niet dekt.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 53
Stichting Pharos is een kenniscentrum die mensen opleidt en vormingen geeft. Zij
vinden het dus belangrijk dat mensen die werken met minderjarige anderstalige
nieuwkomers zich steeds bijscholen, maar ze geven daar, dankzij hun cursussen en
onderzoekswerk, ook de mogelijkheid toe. Zo kan men bijvoorbeeld gemakkelijk een
of meerdere modulen volgen, zoals interculturele gespreksvoering, ziektebeleving en
presentatie, behandeling van asielzoekers en vluchtelingen, … .
Volgens Stichting Centrum ’45 is een goede hulpverlener iemand die enthousiast en
breed georiënteerd is. Hij of zij moet een affiniteit hebben met het gehele
psychotrauma werkveld en in het bijzonder met dat van getraumatiseerde
vluchtelingen. Daarnaast moet hij of zij innovatief en doelgericht kunnen werken,
met aandacht voor effectiviteit en evaluatief onderzoek. Ook het diagnostisch werk
moet hem niet onbekend zijn.
h. Beperkingen in de sociaal-emotionele opvang
Helaas vroeg ik enkel aan Fedasil, en Minor-Ndako vzw de vraag of ze me ongeveer
drie dingen konden opnoemen die ontbreken om een goede sociaal-emotionele
begeleiding te kunnen bieden. Het belangrijkste punt, vonden ze, is het wegwerken
van de wachtlijsten door meer opvang te bieden en meer bedden in elke voorziening.
Daarnaast is het belangrijk dat de opvang gespecialiseerd wordt, waarbij een goede,
specifieke opleiding baat kan hebben. Fedasil krijgt immers heel wat te maken met
personeel die tips willen in het begeleiden van minderjarige anderstalige
nieuwkomers. Minor-Ndako wil meer bekendheid in het sociaal- emotioneel
hulpaanbod. Ze vinden dat niet elke voorziening van elkaar afweet, waardoor je nog
in het ongewisse blijft waar je terecht kan als de minderjarige anderstalige
nieuwkomer bijkomende hulpverlening nodig heeft.
i. Bereidheid tot samenwerking met buurland
Een van mijn doelstellingen uit het interview was om de situatie inzake sociaal-
emotionele begeleiding in België en Nederland te vergelijken. Ik was ervan overtuigd
dat het bijna vanzelfsprekend zou zijn dat er een van beide landen voor stond op het
andere, daarom wilde ik wel eens weten of elk land open stond voor inbreng,
ervaringen, kennis en dergelijke van het andere land.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 54
De geïnterviewden uit België waren het erover eens: een samenwerkingsverband
met Nederland moet kunnen. De sociaal-emotionele begeleiding van minderjarige
anderstalige nieuwkomers gebeurt momenteel vooral vanuit het buikgevoel en
wetenschappelijke kennis of theorieën worden vooral gehaald uit het
documentatiecentrum Pharos uit Nederland. België heeft geen databank en dat wordt
toch wel gezien als een gemis. Minor-Ndako vzw zegt dat België ‘achterop hinkt’.
Fedasil gaf een voorbeeld waarbij Nederland verder staat dan België; Nederland zet
immers allochtonen in bij de aanpak van psycho-sociale problemen. Het gaat immers
steeds om andere culturen, waar Belgen of Nederlanders de gewoontes niet altijd
van kennen. Ook de andere taal en nuances daarin zijn vaak struikelblokken in de
begeleiding. Daarom is het betrekken van allochtonen een goed idee. De
Nederlanders zijn veel sneller en consequenter met betrekking tot vooruitgang, zie
Fedasil nog.
Ook Nederland wil zich gedienstig opstellen om samenwerking mogelijk te maken.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 55
Conclusie en discussie
In het laatste hoofdstuk van mijn thesis wil ik de belangrijkste besluiten weergeven
uit de resultaten van de screeningsinstrumenten en de interviews. Daarnaast wil ik
enkele beperkingen van mijn eigen onderzoek belichten en aanbevelingen doen naar
de toekomst toe.
1. Implicaties van het onderzoek
De Hopkins Symptom Checklist-37 voor Adolescenten toont aan dat 128 jongeren uit
mijn onderzoek nood hebben aan gespecialiseerde psychosociale hulp. Als we kijken
naar het percentage ervan, 12.57%, lijkt dit niet zoveel. Maar toch is dit getal
voldoende om er aandacht aan te besteden. Dit geldt evenzo voor de scores uit de
test ‘Reacties van Adolescenten op Stress’. Deze toont in mijn onderzoek aan dat er
112 jongeren nood hebben aan psychosociale hulp. Dit komt overeen met een
percentage van 11%. Het is dus duidelijk dat toch niet iedereen nood heeft aan extra
ondersteuning of hulp op sociaal-emotioneel vlak, zoals Veer (1998) al aankondigde.
Dat heeft dan te maken met hoe de minderjarige anderstalige nieuwkomer is als
persoon en hoe hij gebruikt maakt van zijn coping skills en veerkracht. Uit ander
onderzoek blijkt tevens een percentage van minderjarige anderstalige nieuwkomers
die nood hebben aan sociaal-emotionele hulp. Onderzoek in België toont een
percentage aan van 3 tot 37 % (Montgomery & Foldspang, 2006), in Nederland loopt
het van 4 tot 40 % (Gerritsen et al., 2004).
De Stressful life events geeft aan dat er toch een groot aantal van de minderjarige
anderstalige nieuwkomers een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt.
Veranderingen in het gezin, een overlijden van iemand dierbaar, de mishandeling
van iemand in het gezin en situaties waarin de jongere of een ander in gevaar zijn,
scoorden hoog in mijn onderzoek en zijn dus de meest voorkomende ingrijpende
gebeurtenissen. Het toont aan dat wie weg gaat uit zijn land van herkomst, dit
meestal doet met een vluchtreden, zoals een traumatische ervaring.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 56
Maar een traumatische ervaring beleefd hebben, wil niet zeggen dat de minderjarige
anderstalige nieuwkomer meteen kampt met psychologische stress. Deze kan nog
jaren na de vlucht gevoeld worden, of zelfs dan pas de kop op steken (Sack et al.
1999 in Bean, et al. 2006; Steel et al. 2004 in Bean et al. 2006). Daarom kan
besloten worden dat sociaal-emotionele begeleiding op elk moment na de vlucht
nodig kan blijken.
Ook de geïnterviewden gaven dit aan. Meermaals werd er gezegd dat minderjarige
anderstalige nieuwkomers die (on)vrijwillig vluchten een rugzak met zich
meedragen, waarin verschillende ervaringen en emoties zitten. Ze hebben al heel
wat meegemaakt en zijn vaak te jong om het zelf allemaal te verwerken. Men weet
ook dat niet elke minderjarige anderstalige nieuwkomer sociaal- emotionele
hulpverlening nodig heeft. Toch is extra aandacht ervoor, zodat risico’s en klachten
vroegtijdig worden opgespoord, wel van belang.
Als we dan kijken naar de opvangmogelijkheden zelf, kunnen we het volgende
besluiten, namelijk dat er heel wat aandacht wordt geschonken aan de niet-
begeleide buitenlandse minderjarige, de kwetsbaarste groep, maar dat de andere
subgroepen enkel terecht kunnen bij hulpverleningsinstanties niet specifiek voor de
doelgroep. België voorziet 4 voorzieningen, Juna vzw, Minor-Ndako vzw, Joba vzw,
De Oever vzw (waarvan de laatste recent in juni is opgestart) die niet-begeleide
buitenlandse minderjarigen opvang en sociaal-emotionele begeleiding bieden. Zij
staan onder de bijzondere jeugdbijstand. Andere minderjarige anderstalige
nieuwkomers kunnen terecht bij opvang-, onthaal en observatie-centra, de
geestelijke gezondheidszorg en de reguliere zorg. In de praktijk gaat het dan
voornamelijk over psychologen en psychiaters. Vaak hebben de geïnterviewde
voorzieningen wel een beeld over organisaties die met dezelfde doelgroep werken en
kennen ze de naam van koepelorganisaties, maar is er van samenwerking met
andere diensten niet echt sprake. Dat komt door moeilijkheden zoals een andere
werking, doelgroep, of de korte periode die minderjarige anderstalige nieuwkomers
in België of de voorziening verblijven. Toch zouden super- en intervisiemomenten,
waarop men ervaringen en kennis kan delen, een interessant startpunt zijn van
waaruit men de sociaal- emotionele begeleiding aan minderjarige anderstalige
nieuwkomers kan verbeteren. Fedasil, als overkoepelende organisatie, heeft hier al
positieve ervaring mee gehad en vindt het raadzaam voor elke voorziening.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 57
De sociaal- emotionele begeleiding zelf staat nog in zijn kinderschoenen in België.
Men kan niet terugvallen op draaiboeken of methodieken, maar het is steeds een
zoeken naar de gepaste begeleiding bij elke minderjarige anderstalige nieuwkomer.
Het is een zoektocht met vallen en opstaan, waarbij het begeleiden bij de een al
gemakkelijker zal gaan dan bij de ander. Men heeft echter al ondervonden dat het
vooral belangrijk is de minderjarige anderstalige nieuwkomer rust en structuur aan
te bieden, zodat het leven weer vorm krijgt voor hen. Daarnaast kan steeds terug
gevallen worden op begeleiding van de psycholoog, maar enkel als de minderjarige
anderstalige nieuwkomer het ook zelf wil.
Ook de wachtlijsten die de voorzieningen kennen, zijn een groot probleem. Vaak
heeft dit tot gevolg dat minderjarige anderstalige nieuwkomers die nood hebben aan
sociaal- emotionele begeleiding, hier niet meteen ergens voor terecht kunnen. Het is
dan zelf proberen er het beste van te maken.
Toen ik vroeg aan de ondervraagden wat zij zagen als eigenschappen van een goede
hulpverlener kreeg ik verschillende meningen. Zo is het belangrijk veel geduld te
hebben en een gezond evenwicht te kunnen behouden tussen afstand en nabijheid
en grenzen in de begeleiding en voor zichzelf. Ook rust en structuur kunnen geven,
perspectieven geven en gevoelig zijn voor de noden van de jongeren zijn
eigenschappen van een goede hulpverlener. In hun boeken geven Van Asperen &
Baan (1998) en Tuk & van der Veer (1998) eigenschappen voor een goede leerkracht
in het onthaalonderwijs en geven zij ongeveer dezelfde kenmerken.
Geïnterviewden daarnaast geven aan dat er geen ‘starterspakket’ of specifieke
vorming bestaat die hen leert wat een goede sociaal-emotionele begeleiding voor
minderjarige anderstalige nieuwkomers is. Er bestaat niet echt ondersteuning, dus
moeten hulpverleners het leren uit de praktijk en uit hulp van psychologen en
orthopedagogen uit de voorziening. Ruimer bekeken is er wel mogelijkheid om
cursussen te volgen over ‘agressie’ en andere contextuele zaken. Van op federaal
niveau krijgen organisaties de mogelijkheid zelf voorstellen te doen voor workshops
en dergelijke, maar toch ervaren ze het ontbreken van een specifieke vorming als
een gemis. Je krijgt immers heel wat te maken met problemen specifiek aan de
doelgroep, bijvoorbeeld de verschillende talen, culturen en gewoontes. Zo vinden ze
bijvoorbeeld dat een samenwerking met Nederland wel moet kunnen, aangezien
uitwisseling van ervaringen op elk niveau kan bijdragen tot een verbetering van de
begeleiding.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 58
Pharos komt vaak als voorbeeld naar boven, doordat zij al heel wat projecten,
boeken, en methodieken hebben ontwikkeld.
Nederland komt veel rooskleuriger uit het onderzoek, althans dat komt toch uit hun
antwoorden naar voor. Zo hebben zij al een uitgebouwde sociaal- emotionele
begeleiding en gebruiken zij daarbij verschillende methodieken, zoals individuele
gesprekken, Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en leren
omgaan met klachten van een traumatische ervaring. Zij hebben hiervoor een talrijk
team met verschillende behandelaars die elk hun specifieke kenmerken en
behandelmethoden hebben in de begeleiding. Ze leggen daarbij een grote nadruk op
de unieke persoon, waarbij gekeken wordt naar de persoonlijke mogelijkheden,
noden en behoeften. Een goede hulpverlener is iemand die enthousiast en breed
georiënteerd is en moet affiniteit hebben met het gehele psychotrauma werkveld.
Nederland vindt het ook belangrijk dat mensen die werken met minderjarige
anderstalige nieuwkomers zich bijscholen. Pharos heeft hiervoor al regelmatig
vormingen en cursussen aangeboden en doet dit nu nog steeds.
2. Beperkingen van het onderzoek
2.1 Beperkingen van het kwantitatief onderzoek
Doordat niet alle talen van de tests beschikbaar waren, was het voor sommige
leerlingen echt wel moeilijk de screeningsinstrumenten in te vullen. Als onkundigen
in hun spreektaal, was het zelfs voor ons, als onderzoekers, soms niet gemakkelijk
hierop in te spelen. Veelal werd er echter hulp geboden door medestudenten, maar
dit helpt de betrouwbaarheid van het invullen dan weer niet. Je weet immers niet
hoe hij/zij de vraag vertaalt en hoe de tolk het gebeuren beïnvloedt. Ook het feit dat
de leerlingen allemaal naast elkaar zaten, af en toe eens giechelden en niet altijd in
het Nederlands praatten, maakt het soms onduidelijk welke invloed dit had op het
invullen van de screeningsinstrumenten.
Daarnaast werd enkel de opinie van de student zelf gevraagd, maar ontbreekt het
aan een tweede mening van bijvoorbeeld leerkrachten of familieleden. Om de
betrouwbaarheid van een onderzoek te vergroten is het beter verschillende bronnen
aan te spreken. Daarnaast kan de opinie van de student opvallend verschillend zijn
van deze van bijvoorbeeld de leerkracht. Zo signaleren leerkrachten op beperkte
schaal ‘dagdromen, concentratieproblemen, moeilijk toegankelijk zijn, geringe
resultaten en aandacht vragen’, terwijl de jongeren zelf op grote schaal klachten als
angst, eenzaamheid en slaapproblemen benoemen (Tuk & van der Veen, 1998).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 59
Vervolgens heb je ook het feit dat personen die een vragenlijst of dergelijke moeten
invullen, soms ‘gewenste’ antwoorden geven. Daarbij kijken ze naar de onderzoeker
en antwoorden ze in functie van hoe ze denken dat geantwoord moet worden.
In het kwantitatief onderzoek is er ook geen onderscheid gemaakt tussen
verschillende subgroepen die de doelgroep ‘minderjarige anderstalige nieuwkomer’
kent. Zoals in mijn literatuurstudie gezegd werd, kan dit gaan om verschillende
‘vreemdelingen’, zoals migrantenkinderen, asiel- en vluchtelingenkinderen, niet-
begeleide buitenlandse minderjarigen, … In het onderzoek is er hierin geen verschil
gemaakt.
2.2 Beperkingen van het kwalitatief onderzoek
Voor mijn kwalitatief onderzoek heb ik ervoor gekozen mij te concentreren op een
beperkt aantal voorzieningen, namelijk twee specifieke voorzieningen in België, een
algemeen en twee koepelorganisaties. In Nederland heb ik beslist Pharos en Centrum
’45 onder de loep te nemen; het zijn de twee grootste en bekendste organisaties uit
dat land. De derde voorziening zou me dan weer wat meer specifieke informatie over
de sociaal-emotionele begeleiding kunnen bieden. Het zijn dus niet echt dezelfde
ondervraagde voorzieningen in België en Nederland, maar net daarom zou ik heel
wat verschillende informatie kunnen verkrijgen. Een gevolg daarvan was echter dat
ik niet steeds één en dezelfde vragenlijst kon gebruiken, maar dat ik hem steeds
moest aanpassen aan de doelgroep en inhoud van de voorziening. Niet iedereen kon
immers dezelfde vragen beantwoorden. Door maar enkele voorzieningen te
bevragen, kon ik echter wel dieper ingaan op bepaalde onderwerpen. Een beperking
van het kleine aantal geïnterviewden was dat ik waarschijnlijk belangrijke
voorzieningen en daarbij dan ook informatie heb gemist om te verwerken. Om een
totaalbeeld van het hulpaanbod te kunnen creëren, is meer nodig dan dit.
3. Aanbevelingen van het onderzoek
Ik zie mijn onderzoek echter als een start om verder op te bouwen in de toekomst,
het is een inleiding op nog meer interessant onderzoek. Zo is er nog maar weinig
onderzoek gedaan naar het emotioneel welzijn van minderjarige anderstalige
nieuwkomers (Derluyn & Broekaert, 2008).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 60
Aangezien deze doelgroep uit verschillende subgroepen bestaat, is het een goed idee
om verder onderzoek te doen naar het sociaal-emotioneel welzijn waarin er
bijvoorbeeld een onderscheid wordt gemaakt tussen jongeren die vrijwillig gevlucht
zijn en zij die onvrijwillig moesten vluchten. Daaruit kan men afleiden welke groep
meer sociaal- emotionele problemen heeft en/ of meer hulpverlening nodig heeft.
Uit het onderzoek kan daarnaast ook besloten worden dat er nood is aan
duidelijkheid in het sociaal- emotionele hulpverlenersaanbod. Vaak kwam immers de
opmerking dat men niet altijd weet heeft van de hulpverleningsinstanties en werden
er steeds dezelfde opgesomd. Ook de werking en doelgroep van de verschillende
voorzieningen is niet altijd duidelijk. Het lijkt dus een goed idee om een sociale
kaart, specifiek voor de sociaal- emotionele hulpverlening op te stellen en deze
kenbaar te maken aan alle instanties die werken met minderjarige anderstalige
nieuwkomers.
Om na te gaan wat een goede opleiding is voor hulpverleners die minderjarige
anderstalige nieuwkomers willen helpen in hun sociaal- emotioneel welzijn, is ook
hier verder onderzoek aangewezen. Het is daarbij interessant dieper in te gaan en te
achterhalen wat de noden zijn van begeleiders en hulpverleners en wat haalbaar is in
België. Ook het uitwerken van inter- en supervisiemomenten en een mogelijkheid tot
bijscholing kan de sociaal- emotionele begeleiding verbeteren.
Omtrent de sociaal- emotionele begeleiding zelf lijkt het een goed idee verder
onderzoek te doen naar hoe deze vorm krijgt in de praktijk. Vragen als ‘Wat ervaren
de begeleiders als goed/ niet goed?’ en ‘Hoe ervaren de minderjarige anderstalige
nieuwkomers de sociaal- emotionele begeleiding?’ kunnen hierbij start-
onderzoeksvragen zijn.
Tenslotte kunnen we nog veel leren van ons buurland Nederland. Dankzij hun
voortdurend onderzoekswerk en hun kenniscentrum Pharos staan zij al verder in de
begeleiding. Nederland heeft ook een uitgebreid samenwerkingsverband met
verschillende voorzieningen. Daarnaast hebben zij al talrijke methodieken, zoals ‘F.C.
de Wereld’ en ‘Welkom op school’, in het leven geroepen. Onderzoek zou kunnen
nagaan of deze methodieken ook in België aanvaard en gebruikt kunnen worden. De
zinvolheid ervan kan dan getest worden in België.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 61
Bibliografie
Aarts P.G.H. & Visser W. D. (2007), Trauma: diagnostiek en behandeling, Bohn
Stafleu van Loghum.
Adriani P. & Smit M. (1998), Verlies, geweld en acculturatie in het leven van jeugdige
vluchtelingen. Comenius, 18, 219-236.
Ahmad a., Sofi M.A., Sudelin-Walsten, V. & von Knorring A.-L. (2000). Posttraumatic
stress Disorder in Children after the Military Operation “Anfal” in Iraqi Kurdistan.
European Child and Adolescent Psychiatry, 9, 235-243.
Ahmad A., Sundelin-Wahlsten V., Sofi MA, et al. (2000), Reliability and validity of a
child-specific cross-cultural instruments for assessing posttraumatic stress disorder,
European Child & Adolescent Psychiatry, p 285-294.
Ajdukovic, M. & Adjukovic D. (1993). Psychological Well-Being of Refugee Children.
Child Abuse a Neglect, 17, 843-854.
Allwood M.A., Bell-Dolan D & Husain S.A. (2002), Children’s trauma and adjustment
reactions to violent and nonviolent war experiences, Journal of the American
Academy of Child and Adolescent Psychiatry, p450-457.
Almqvist, K. & Broberg, A.G. (1999), Mental Health and social Adjustment in Young
Refugee children 3 ½ Years After their Arrival in Sweden. Journal of the American
Child and Adolescent Psychiatry, 38(6), 723-730.
Anderstalige nieuwkomers, geraadpleegd op 31 mei 2009, op
http://www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&pagename=Infol
Anderstalige nieuwkomers, geraadpleegd op 31 mei 2009, op
http://cteno.be/nav=3?nav=9,4
Bala, J. (1995). The interactive context of stress, adjustment, and support of refugee
families and children. Ouder- en kindzorg voor migranten en vluchtelingen, 3-8.
Bean T., Eurelings-Bontekoe L & Spinhoven Ph. (2004) Alleenstaande minderjarige
asielzoekers (AMA’s) en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Eindverslag. Deel 2:
De hulpvraag van AMA’s, het hulpaanbod van de GGZ aan AMA’s, de omvang van de
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 62
psychosociale problematiek bij ama’s en de onderlinge relatie tussen deze
elementen.
Bean T., Eurelings-Bontekoe L, Derluyn, I. & Spinhoven Ph. (2004a), Hopkins
Symptom Checklist-37A (HSCL-37A), Handleiding. Oestgeest: Stichting Centrum
’45.
Bean T., Eurelings-Bontekoe L., Derluyn, I. & Spinhoven Ph. (2004b). Stressful Life
Events (SLE). Handleiding. Oestgeest: Stichting Centrum ’45.
Bean T., Eurelings-Bontekoe L., Derluyn, I. & Spinhoven Ph. (2004c). Reacties van
Adolescenten op Traumatische Stress vragenlijst (RATS). Handleiding. Oestgeest:
Stichting Centrum ’45.
Bean T., Spinhoven P., & Eurelings-Bontekoe L., (2006), Inconsistencies in the self-
report of traumatic experiences by unaccompanied refugee minors, Journal of
traumatic stress, 19(5), 663-673.
Bean T., Derluyn I., Eurelings-Bontekoe E., et al. (2007), Validation of the multiple
language versions of the Hopkins Symptom Checklist-37 for refugee adolescents,
Adolescence, p 51-71.
Becker D., Weine, S.M., Vojvoda, .D & McGlashan, T.H. (1999), Case series: PTSD
symptoms in adolescent survivors of ethnic cleansing. Results from a 1-year follop-
up study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38,
775- 781.
Berman, H. (2001), Children and War: Current Understandings and Future
Directions. Public Health Nursing, 18 (4) 243-252.
Berry, J.W., Kim, U., Minde, T. & Mok, D. (1987). Comparative studies of
acculturative stress. International Migration Review, 21(3), 491-511. Special Issue:
Migration and Health.
Berthold S.M. (1999), The effects of exposure to community violence on Khmer
refugee adolescents, Journal of traumatic stress, p 455-471.
Burnett, A., & Peel, M., (2001), Asylum Seekers and Refugees in Britain: Health
Needs of Asylum Seekers and Refugees, Britisch Medical Journal, 322, 544-547.
Cloet M. (2007), Voldongen feit? Opvang en begeleiding van buitenlandse, niet-
begeleide minderjarigen, Garant.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 63
Crescenzi, A., Ketzer, E., Van Ommeren, M., Phuntsok, K., Komproe, I. & de Jong, J.
(2002), Effect of Political Imprisonment and Trauma History on Recent Tibetan
Refugees in India, Journal of Traumatic Stress, 15(5) 369-375.
Crowley C., (2009), The mental health needs of refugee children: a review of
literature and implications for nurse practitioners, Journal of the American Academy
of Nurse Practitioners, 21, 322-331.
Davidson, J., & Smith, R. (1990). Traumatic experiences in psychiatric outpatients. Journal of Traumatic Stress Studies, 3, 459-475. Davies, M. & Webb, E. (2000). Promoting the psychological Well-Being of Refugee
Children. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 5(4), 541-554.
Derluyn I. & Broekaert E. (2005), On the way to a better future: Belgium as transit
country for trafficking and smuggling unaccompanied minors, International
Migration, p31-56.
Derluyn I & Broekaert E. (2007), Different perspectives on emotional and
behavioural problems in unaccompanied refugee children and adolescents, Ethnicity
& Health, p 141-162.
Derluyn I. & Broekaert E. (2008), Unaccompanied refugee children and adolescents:
the glaring contrast between a legal and a psychological perspective, International
journal of law and psychiatry, p 319-330.
de Vries, J. (2000), Psychosociale hulpverlening en vluchtelingen, Stichting Pharoos,
Veldhuis, Raalte.
Fazel, M. & Stein, A. (2002). The mental health of refugee children. Archives of
disease in Childhood, 87(5), 366-370.
Garbarino J. & Kostelny (1996), The effects of political violence on Palestinian
children’s behavior problems: a risk accumulation model, Child Development, 67, 33-
45.
Garmezy, N. (1983). Stressors of childhood. In: Garmez, N. & Rutter, M. (eds.),
Stress, Coping & Development. McGraw-Hill book Company (pp.43-83).
Gelauff- Hanzon C. (1995), Nadenken over nieuwkomers van 12 tot 18 jaar; verslag
expertmeeting 10 maart 1995, Rijksuniversiteit Leiden.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 64
Geltman, P.L., Augustyn, M., Barnett, E.D., Klass, P.E. & Groves, B.M. (2000), War
trauma experience and behavioural screening of Bosnian refugee children resettled in
Massachusetts, Journal of Developmental and Behavioural Pediatrics, vol 38, 581-
586.
Gerritsen A.A.M., Bramsen I., Deville W., et al. (2004), Health and health care
utilisation among asylum seekers and refugees in the Nederlands: design of study,
BMC Public Health, 4, 439-461.
Groves, B., Zuekerman, B., Marans, S., & Cohen, D. (1993). Silent victims: Children who witness violence. Journal of the American Medical Association, 269, 262-264.
Hjern, A., Angel, B. & Höjer, B. (1991). Persecution and Behavior: A report of Refugee children from Chile. Child Abuse & Neglect, 15, 239-248.
Hodes, M. (2000), Psychologically distressed refugee children in the United Kingdom, Child Psychology and Psychiatry Review, 5, 57- 66.
Howard M. & Hobes, M. (2000). Psychopathology, adversity and service utilization of
Young refugees. Journal of the American Academy of child & Adolescent Psychiatry,
39, 368-377.
Janssens, F.J.G. (1985). Betrouwbaarheid en validiteit in interpretatief onderzoek.
Pedagogisch Tijdschrift, 10(3), 149-161.
Kalverboer M.E., Zijlstra A.E., Knorth, E.J. (2009), The developmental consequences
for asylum-seeking children living with the prospect for five years or more of
enforced return to their home country, European Journal of Migration and Law, 11,
41-67.
Lie B. (2002), A 3-year follow-up study of psychosocial functioning and general
symptoms in settled refugees, Acta Psychiatrica Scandinavica, p415-425.
Loughry, M. & Flouri, E. (2001), The behavioral and emotional problems of former
unaccompanied refugee children 3-4 years after their return to Vietnam. Child Abuse
& Neglect, 25, 249-263.
Lutsig, S.L., Kia-Keating, M., Knight, G., Geltman, P., Ellis H., Kinzie, D.J., Keane, T.,
Saxe, G.N. (2004). Review of Child and Adolescent Refugee Mental Health. Journal of
the American Academy of child and Adolescent Psychiatry, 43(1), 24-36
Macksoud M.S. & Aber, J.L. (1996). The war experiences and Psychosocial
development of children in Lebanon. Child Development, 67, 70-88.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 65
Maso, I. & Smaling, A., (1998), Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie.
Amsterdam, Boom.
Maso, I. (1989), Kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom.
Minderjarige anderstalige nieuwkomers, geraadpleegd op 21 maart 2009 op
http://www.interculturaliseren.be/index.php?id=25#M
Minderjarige anderstalige nieuwkomers, geraadpleegd op 21 maart 2009 op
http://www.vluchtelingenzorg.be/index.php/wie-zijn-we/voor-wie
Miller, K.E. (1996). The effects of state terrorism and exile on indigenous
Guatemalan refugee children: a mental health assessment and an analysis of
children’s narratives. Child Development, 67, 89-106.
Montgomery E. & Foldspang A., (2006), Validity of PTSD in a sample of refugee
children: can a separate diagnostic entity be justified?, International journal of
methods in psychiatric research, 15(2), 64-74.
Onthaalonderwijs, geraadpleegd op 05 mei 2009, op
http://www.ond.vlaanderen.be/onthaalonderwijs/
Onthaalklassen, geraadpleegd op 31 mei 2009, op
http://nl.wikipedia.org/wiki/Onthaalklas_voor_anderstalige_nieuwkomers
Papageorigiou, V., Frangou-Garunovic, A., Iordanidou, A., Yule, W., Smith, P. &
Vostanis, P. (2000), War Trauma and Psychopathology in Bosnian Refugee Children.
European Child and Adolescent Psychiatry, 9, 84-90.
Plysier, S. (1999). Sociaal-emotionele problemen bij vluchtelingenkinderen.
Caleidoscoop, 11(4), 22-26.
Ressler, E.M. Boothby, N., & Steinbock, D.J. (1988). Unaccompanied children. Care
and protection in wars, natural disasters and refugee movements. New York: Oxford
University press.
Rohlof H. & Haans T. (red.) (2005), Groepstherapie met vluchtelingen. Transculturele
praktijk. Bohn Stafleu van Loghum.
Rutter, M. (1983). Stress, coping and development in children. In: Garmezy, N &
Rutter, M. (eds)., Stress, coping & Deveopment. McGraw-Hill book company (pp.1-
41).
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 66
Ruxton, S. (2000). Separated children seeking asylum in Europe: a programme for
action. Stockholm: Save the children.
Thabet A.A.M. & Vostanis P. (1999), Post-traumatic stress reactions in children of
war. Journal of child psychology and psychiatry and allied disciplines, p385-391.
Sack, W.H., Him, C. & Dickason, D. (1999). Twelve-year follow-up study of Khmer
Youths who suffered massive war trauma as children. Journal of American child and
adolescent psychiatry, 38(9), 1173-1179.
Schakelklassen, geraadpleegd op 28 juli 2009, op http://www.schakel-klassen.nl/.
Smit, M. (1998). De ontwikkeling en de integratie van alleenstaande minderjarige
asielzoekers. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 37, 67-76.
Sourander A. (1998). Behavior problems and traumatic events of unaccompanied
refugee minors. Child Abuse & Neglect, 22, 719-727.
Sproet, M. (2002), Vitamine C: preventiemethode met creatieve werkvormen,
Pharos.
Thabet, A.A. & Vostanis, P. (1999). Post Traumatic stress disorder reactions in
children of war. Journal of child psychology and psychiatry, 40, 385-391.
Tuk, B. (1997), De vluchtelingenles; een project voor vluchtelingen in het voortgezet
onderwijs, Pharos.
Tuk, B. (2000). Alleenstaande minderjarigen. In: Rohlof, H Groenenberg, M. & Blom,
C (eds.), Vluchtelingen in de GGZ. Handboek voor de hulpverlening. Utrecht:
Stichting Pharos (pp. 154-162).
Tuk B. & de la Rive Box A. (2000), Welkom op school: mentormethode voor
nieuwkomers in het voortgezet onderwijs, Stichting Pharos- Steunpunt
Gezondheidszorg Vluchtelingen.
Tuk B. (Pharos) & van der Veen O.-S. (Riagg) (1998), Vluchtelingenjongeren op
school: handleiding voor trainers van docenten, Stichting Pharos- Steunpunt
Gezondheidszorg Vluchtelingen.
van Asperen, E. & Baan, J. (1998), F.C. de Wereld; Vluchtelingen in het
basisonderwijs, Pharos.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 67
van der Horst, A., Langerveld, G., Gordijn, R. & Haccou, R. (2000). Opvang
vluchtelingen in het voortgezet onderwijs. Amsterdam etc., vier Grote Gemeenten.
van der Veer G. (1998), Gevluchte adolescenten: ontwikkeling, begeleiding en
hulpverlening, Pharos, Uitgeverij Intro.
Van Neste, G. (2007), Anderstalige minderjarige nieuwkomers in het onthaalbureau.
Onthaal van nieuwkomers: een verhaal van alle tijden?, Welwijs, 18 (1), 23- 25.
Verdrag van de Rechten van het Kind, geraadpleegd op 31 juni 2009, op
http://www.kinderrechten.be/IUSR/documents/documenten/kinderrechtenverdrag.
Verhulst, F.C., Achenbach, T.M., van der Ende, J;, Erol, N, Lambert, M.C., Leung,
P.W.L., Silva, M.A., Zilbeer, N., Zubrick, S.R. (2003), Comparison of problems
reported by youths from seven countries, American Journal of Psychiatry, vol. 160,
1479- 1485.
VLOR, (2000), Vluchtelingen in de klas. Vademecum Socio- emotionele opvang van
vluchtelingenkinderen. Leuven/Apeldoorn: Garant.
Weine, S.M., Becker, D.F., McGlashan, T.H. & Laub, F. (1995), The psychiatric
consequences of “ethnic cleansing”, clinical assessments and trauma testimonies of
newly resettled Bosnian refugees, American journal of Psychiatry, vol 152, 536- 542.
Wester, F., Smaling, A. & Mulder, L. (2002), Praktijkgericht kwalitatief onderzoek,
Coutinho.
Williams C.L. & Berry J.W. (1991), Primary prevention of acculturative stress among
refugees; application of psychological theory and practice, American Psychologist,
46(6), 632-641.
Young, M. Y. (2001), Moderators of stress in Salvadoran refugees: the role of social
and personal resources, International Migration Review, 35(3), 840-869.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 68
Bijlage
Bijlage 1: DSM-IV-TR criteria for PTSD
Bijlage 2: Informed consent (kwantitatief onderzoek)
Bijlage 3: Algemene vragenlijst
Bijlage 4: Hopkins Symptom Checklist-37 for Adolescenten
Bijlage 5: Stressful Life Events Checklist
Bijlage 6: Reacties van Adolescenten op Traumatische Stress Checklist
Bijlage 7: Informed Consent (kwalitatief onderzoek)
Bijlage 8: Interview
Bijlage 9: Tabel algemene eigenschappen van de onderzoeksgroep
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 69
Bijlage 1: DSM-IV-TR criteria for PTSD
In 2000, the American Psychiatric Association revised the PTSD diagnostic criteria in the fourth edition of its Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR). The diagnostic criteria (Criterion A-F) are specified below.
Diagnostic criteria for PTSD include a history of exposure to a traumatic event meeting two criteria and symptoms from each of three symptom clusters: intrusive recollections, avoidant/numbing symptoms, and hyper-arousal symptoms. A fifth criterion concerns duration of symptoms and a sixth assesses functioning.
Criterion A: stressor
The person has been exposed to a traumatic event in which both of the following have been present:
1. The person has experienced, witnessed, or been confronted with an event or events that involve actual or threatened death or serious injury, or a threat to the physical integrity of oneself or others.
2. The person's response involved intense fear, helplessness, or horror. Note: in children, it may be expressed instead by disorganized or agitated behavior.
Criterion B: intrusive recollection
The traumatic event is persistently re-experienced in at least one of the following ways:
1. Recurrent and intrusive distressing recollections of the event, including images, thoughts, or perceptions. Note: in young children, repetitive play may occur in which themes or aspects of the trauma are expressed.
2. Recurrent distressing dreams of the event. Note: in children, there may be frightening dreams without recognizable content
3. Acting or feeling as if the traumatic event were recurring (includes a sense of reliving the experience, illusions, hallucinations, and dissociative flashback episodes, including those that occur upon awakening or when intoxicated). Note: in children, trauma-specific reenactment may occur.
4. Intense psychological distress at exposure to internal or external cues that symbolize or resemble an aspect of the traumatic event.
5. Physiologic reactivity upon exposure to internal or external cues that symbolize or resemble an aspect of the traumatic event
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 70
Criterion C: avoidant/numbing
Persistent avoidance of stimuli associated with the trauma and numbing of general responsiveness (not present before the trauma), as indicated by at least three of the following:
1. Efforts to avoid thoughts, feelings, or conversations associated with the trauma
2. Efforts to avoid activities, places, or people that arouse recollections of the trauma
3. Inability to recall an important aspect of the trauma
4. Markedly diminished interest or participation in significant activities
5. Feeling of detachment or estrangement from others
6. Restricted range of affect (e.g., unable to have loving feelings)
7. Sense of foreshortened future (e.g., does not expect to have a career, marriage, children, or a normal life span)
Criterion D: hyper-arousal
Persistent symptoms of increasing arousal (not present before the trauma), indicated by at least two of the following:
1. Difficulty falling or staying asleep
2. Irritability or outbursts of anger
3. Difficulty concentrating
4. Hyper-vigilance
5. Exaggerated startle response
Criterion E: duration
Duration of the disturbance (symptoms in B, C, and D) is more than one month.
Criterion F: functional significance
The disturbance causes clinically significant distress or impairment in social, occupational, or other important areas of functioning.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 71
Specify if:
Acute: if duration of symptoms is less than three months
Chronic: if duration of symptoms is three months or more
Specify if:
With or Without delay onset: Onset of symptoms at least six months after the stressor
References
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders DSM-IV-TR ( Fourth ed.). Washington D.C.: American Psychiatric Association.
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 72
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 73
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 74
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 75
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 76
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 77
Bijlage 7
Informed Consent
Ondergetekende ……………………………
Verklaart hierbij mee te willen werken aan het onderzoek van Joke Huybrechts rond
de sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers in
België en Nederland. Ze is een studente in de richting orthopedagogiek op de
universiteit van Gent en zoekt in haar thesisonderzoek een antwoord op volgende
vragen: (1) hoe ziet het hulpverlenersaanbod er uit voor minderjarige anderstalige
nieuwkomers die problemen hebben op vlak van hun sociaal- emotioneel welzijn, (2)
wat zijn de positieve punten van de sociaal- emotionele begeleiding en wat
ontbreekt, en (3) kunnen we leren van de werking in Nederland?
Het onderzoek zal gebeuren via een interview dat ongeveer een half uur in beslag
neemt, en zal, als u het goed vindt, opgenomen worden op een dictafoon. De
gegevens zullen enkel gebruikt worden voor het onderzoek. Ze zullen aan niemand
worden doorgegeven.
De geïnterviewde De onderzoekster
(datum en handtekening) (datum en handtekening)
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 78
Bijlage 8: Interview
- Wat is uw taak, als organisatie, binnen het vluchtelingenbeleid?
- In het onthaalonderwijs wordt gesproken over het concept ‘minderjarige
anderstalige nieuwkomers’, dit zijn o.a. vluchtelingenkinderen, migranten,
niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, … . Hoe omschrijven jullie, als
overkoepelende organisatie voor vluchtelingen, deze doelgroep?
- Hebben minderjarige anderstalige nieuwkomers die gevlucht zijn uit hun land
van herkomst, volgens u nood aan sociaal-emotionele begeleiding?
- Heeft u een beeld over welke voorzieningen of organisaties in België sociaal-
emotionele begeleiding bieden?
- Zijn dit voorzieningen waar zowel minderjarigen als meerderjarigen terecht
kunnen? Zijn er voorzieningen die zich enkel richten tot de minderjarige
doelgroep? Welke?
- Hoe verloopt de toegang en/of doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp?
- Is er voldoende gespecialiseerde sociaal-emotionele opvang in België, vindt u?
- Vindt u dat er voldoende samenwerking is tussen voorzieningen die sociaal-
emotionele opvang bieden?
- Hoe verloopt deze sociaal-emotionele begeleiding?
- Verloopt de sociaal-emotionele begeleiding goed op dit moment? Minder goed?
Waarom?
- Welke methodieken worden er gebruikt?
- Welke kennis hebben we over de sociaal-emotionele begeleiding en waar
kunnen we deze halen?
- Bestaan er ‘draaiboeken’ die gevolgd worden, of hangt de begeleiding van de
werking van de voorziening of hulpverlener af?
- Hoe gaat men om met deze doelgroep, gezien het verschil in cultuur,
achtergrond, taal, …?
- Is er een verschil in begeleiding naar minderjarige vluchtelingen die alleen
toekomen of toegekomen zijn in België en deze die in het gezelschap zijn van
voogd of ouder(s)?
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 79
- Bieden ook scholen sociaal-emotionele begeleiding aan hun minderjarige
anderstalige nieuwkomers? Op welk niveau (leerkracht, pedagoog,
overkoepelend orgaan, …) en hoe wordt dit gezien?
- Hoe worden hulpverleners ondersteund in de begeleiding? Krijgen zij een
opleiding rond de specifieke problematiek van de doelgroep? En rond
onderwerpen zoals de andere cultuur, taal, herkomst, …
- Zo nee, wordt dit gezien als een gemis?
- Wat, vindt u, zijn de belangrijkste kenmerken van een hulpverlening gericht
naar minderjarige anderstalige nieuwkomers? En van een hulpverlener?
- Is België bereidt, denkt u, samen te werken met buurlanden inzake de
sociaal-emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers?
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 80
Bijlage 9: Algemene eigenschappen van de
onderzoeksgroep
Gegeven aantal percentage
Geslacht Mannelijk: 536
Vrouwelijk: 458
Niet ingevuld: 24
52.70%
45%
2.40%
Leeftijd Gemiddelde leeftijd: 15.2219
Standaard afw: 5.4817
Land van herkomst Marokko: 77
Ghana: 40
Turkije: 71
Roemenië: 26
Tsjetsjenië: 34
China: 24
Polen: 30
Afghanistan: 58
Rusland: 28
Congo: 24
Pakistan: 20
Bulgarije: 79
Duitsland: 20
Portugal: 30
Overige landen: 457
Niet-ingevuld: 30
7.60%
3.90%
7.00%
2.60%
3.30%
2.40%
2.90%
5.70%
2.80%
2.40%
2.00%
7.80%
2.00%
2.90%
44.89%
2.90%
De sociaal- emotionele begeleiding van minderjarige anderstalige nieuwkomers Joke Huybrechts 0
Al dan niet begeleid Beide ouders: 507
Vader: 91
Moeder: 261
Alleen: 60
broer en/of zus: 28
grootfamilie: 35
vriend: 1
andere: 21
niet-ingevuld: 12
50.00%
8.90%
25.60%
5.90%
2.80%
3.40%
0.10%
2.10%
1.20%
Recommended