31
Aantrekkingskracht in CMC 1 Computergemedieerde Communicatie en Aantrekkingskracht: Een Experimentele Toets van Drie Onderliggende Mechanismen Marjolijn L. Antheunis, Alexander P. Schouten, Patti M. Valkenburg en Jochen Peter Universiteit van Amsterdam Wilt u het artikel a.u.b. als volgt citeren: Antheunis, M.L., Schouten, A.P., Valkenburg, P.M., & Peter, J. (2007). Computergemedieerde Communicatie en Aantrekkingskracht: Een Experimentele Toets van Drie Onderliggende Mechanismen. Tijdschrift voor Communicatiewetenschappen, 35, 275-289.

Computergemedieerde communicatie en aantrekkingskracht: Een experimentele toets van drie onderliggende mechanismen / Computer mediated communication and attraction: An experimental

  • Upload
    uva

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Aantrekkingskracht in CMC 1

Computergemedieerde Communicatie en Aantrekkingskracht:

Een Experimentele Toets van Drie Onderliggende Mechanismen

Marjolijn L. Antheunis, Alexander P. Schouten, Patti M. Valkenburg en Jochen Peter

Universiteit van Amsterdam

Wilt u het artikel a.u.b. als volgt citeren:

Antheunis, M.L., Schouten, A.P., Valkenburg, P.M., & Peter, J. (2007).

Computergemedieerde Communicatie en Aantrekkingskracht: Een Experimentele

Toets van Drie Onderliggende Mechanismen. Tijdschrift voor

Communicatiewetenschappen, 35, 275-289.

Aantrekkingskracht in CMC 2

Aantrekkingskracht in CMC 3

In een experiment onder 81 man-vrouw paren is onderzocht welke onderliggende

mechanismen (gelijkheid, vragen stellen en zelf-onthulling) mediëren in de relatie

tussen computergemedieerde communicatie en aantrekkingskracht.

Aantrekkingskracht in CMC 4

Computergemedieerde Communicatie en Aantrekkingskracht:

Een Experimentele Toets van Drie Onderliggende Mechanismen

De mogelijkheden om relaties aan te gaan via het internet zijn de laatste jaren

enorm toegenomen. MSN en profielsites als Hyves zijn in korte tijd populaire

communicatiemiddelen geworden en worden steeds meer gebruikt om mensen te leren

kennen. Verschillende studies beweren dat internet een populair middel is om relaties

aan te gaan omdat aantrekkingskracht tussen mensen sterker is in

computergemedieerde communicatie (CMC; Bargh, McKenna & Fitzsimons, 2002;

Walther, Slovacek & Tidwell, 2001). Aantrekkingskracht is de belangrijkste

voorwaarde voor vriendschapsvorming (Reis & Shaver, 1998). Aantrekkingskracht

wil zeggen dat mensen elkaar leuk en aantrekkelijk vinden en dat ze elkaar nog eens

willen ontmoeten.

Onderzoekers veronderstellen dat de verminderde audiovisuele cues in CMC

verantwoordelijk zijn voor de toegenomen aantrekkingskracht tussen mensen (Cooper

& Sportolari, 1997; Walther, 1996; Walther e.a., 2001). Diverse studies hebben het

effect van deze verminderde audiovisuele cues in CMC op aantrekkingskracht

onderzocht. Sommige studies vonden een positief effect van CMC op

aantrekkingskracht (Bargh e.a., 2002; McKenna, Green & Gleason, 2002; Walther,

1995). Anderen vonden geen effect (Coleman, Paternite & Sherman, 1999; Walther &

Burgoon, 1992), of zelfs een negatief effect (Burgoon et al., 2002; Kiesler, Siegel &

McGuire, 1984; Kiesler, Zubrow, Moses & Geller, 1985; Weisband & Atwater,

1999).

Een belangrijke reden voor deze inconsistente resultaten is dat de meeste

studies niet specificeren hoe CMC gerelateerd is aan aantrekkingskracht. De meeste

studies richten zich uitsluitend op de directe relatie tussen CMC en

Aantrekkingskracht in CMC 5

aantrekkingskracht. Slechts enkele studies bespreken de onderliggende mechanismen

die de relatie tussen CMC en aantrekkingskracht kunnen verklaren, zoals toename in

gelijkheid of meer zelf-onthulling. Deze mediërende invloeden zijn echter nooit

getoetst. Ook heeft tot op heden geen onderzoek de verschillende onderliggende

mechanismen naast elkaar onderzocht.

Het eerste doel van onze studie is om drie mogelijke mediërende variabelen te

onderzoeken die het effect van CMC op aantrekkingskracht kunnen verklaren. Op

basis van deze mediatoren zijn drie hypothesen geformuleerd. Elke hypothese schrijft

het effect van CMC op aantrekkingskracht toe aan een ander onderliggend proces.

Door deze onderliggende mechanismen empirisch te toetsen, hopen we het effect van

CMC op aantrekkingskracht beter te begrijpen en de theorie aan te vullen. Deze

onderliggende mechanismen worden na de volgende paragraaf besproken.

Het tweede doel van dit onderzoek is om twee soorten CMC die de laatste

jaren erg populair zijn met elkaar te vergelijken (Lenhart, Madden & Hitlin, 2005;

Peter, Valkenburg & Schouten, 2007): MSN’en met webcam en MSN’en zonder

webcam. De meeste CMC theorieën, zoals hyperpersonal communication theory

(Walther, 1996) en Social Identity Model of Deindividuation Effects (Lea & Spears,

1992; Spears & Lea, 1992), zijn ontwikkeld in een tijd waarin CMC vooral bestond

uit tekstuele communicatie, zonder beeld. Echter, het wordt steeds makkelijker om

audiovisuele informatie aan CMC toe te voegen door bijvoorbeeld een webcam in

MSN te gebruiken (Lenhart e.a., 2005; Peter e.a., 2007). Onze studie is een eerste stap

om te bekijken in hoeverre deze CMC theorieën toepasbaar zijn op deze nieuwe CMC

technologieën.

Drie Onderliggende Mechanismen

CMC stimuleert gelijkheid. De eerste hypothese veronderstelt dat de

Aantrekkingskracht in CMC 6

verminderde audiovisuele cues in CMC gevoelens van gelijkheid tussen personen

stimuleren en daardoor aantrekkingskracht vergroten. Non-verbale sociale informatie

– zoals kleding, accent en uiterlijke kenmerken – legt vaak interpersoonlijke

verschillen bloot in face-to-face communicatie. Door de verminderde audiovisuele

cues in CMC is deze informatie niet beschikbaar, waardoor de nadruk minder ligt op

deze interpersoonlijke verschillen. Hierdoor kunnen CMC partners het gevoel hebben

meer op elkaar te lijken dan face-to-face partners (Lea & Spears, 1992; Spears & Lea,

1992; Walther, 1996). Bovendien zijn mensen geneigd de minimale cues die

beschikbaar zijn over anderen te overschatten (Walther, 1996), waardoor mensen zich

nog meer gelijk aan elkaar voelen.

De veronderstelling dat in CMC mensen zich gelijk voelen aan elkaar, wordt

empirisch ondersteund (Dubrovsky e.a., 1991). Er is echter nog niet onderzocht of dit

vervolgens leidt tot een toename in aantrekkingskracht. Veel studies hebben echter

aangetoond dat gelijkheid een van de belangrijkste voorwaarden is voor

aantrekkingskracht (bijv., Byrne, 1971; Secord & Backman, 1964; Shaikh & Kanekar,

1994). Daarom verwachten we dat gelijkheid de relatie tussen CMC en

aantrekkingskracht medieert. Hierdoor luidt onze eerste hypothese, gevisualiseerd in

Figuur 1 (pad 1a en 1b):

H1: CMC stimuleert gevoelens van gelijkheid (pad 1a), wat vervolgens zorgt

voor een toename in aantrekkingskracht (pad 1b).

-----------------

Figuur 1

-----------------

CMC stimuleert het stellen van directe vragen. De tweede hypothese is

gebaseerd op ‘uncertainty reduction theory’ van Berger en Calabrese (1975). Deze

Aantrekkingskracht in CMC 7

theorie veronderstelt dat als vreemden elkaar ontmoeten, zij de onzekerheid die ze

hebben over de ander willen verminderen, zodat ze het gedrag en de gedachten van de

ander beter kunnen inschatten. Berger (1979; Berger, Gardner, Parks, Schulman &

Miller, 1976) onderscheidt drie strategieën die mensen gebruiken om onzekerheid te

verminderen: passieve (bijv., sociale vergelijking), actieve (bijv., andere iets vragen

over de betreffende persoon) en interactieve strategieën (bijv., directe vragen stellen

en zelf-onthulling).

Deze hypothese veronderstelt dat CMC aantrekkingskracht stimuleert, omdat

in CMC mensen gedwongen worden meer directe vragen te stellen. Tidwell en

Walther (2002) geven aan dat veel passieve en actieve onzekerheidsreducerende

strategieën die face-to-face wel gebruikt kunnen worden om onzekerheid te

verminderen, niet toe te passen zijn in CMC. Als gevolg daarvan worden CMC

gebruikers gedwongen om interactieve strategieën, zoals directe vragen stellen, te

gebruiken om de onzekerheid te reduceren. Face-to-face is het minder gebruikelijk om

in kennismakingsgesprekken directe vragen te stellen; het kan als onfatsoenlijk gezien

worden. In CMC is dit normaler, omdat weinig andere strategieën beschikbaar zijn

om informatie over de ander te achterhalen. Een mogelijk gevolg hiervan zou kunnen

zijn dat communicatiepartners zich gevleid voelen door deze openhartige interesse die

mensen tonen door het stellen van vragen, waardoor ze zich meer tot de

gesprekspartner voelen aangetrokken. Per slot van rekening, heeft positieve verbale

aandacht in het begin van een relatie een sterk effect op aantrekkingskracht (Albada,

Knapp & Theune, 2002).

Tidwell en Walther (2002) hebben gevonden dat CMC leidt tot meer vragen

stellen, maar ze hebben niet de mediërende relatie tussen CMC, vragen stellen en

aantrekkingskracht onderzocht. Onze tweede hypothese, gevisualiseerd in Figuur 1

Aantrekkingskracht in CMC 8

(pad 2a en 2b) luidt daarom:

H2: CMC leidt tot het meer stellen van directe vragen (pad 2a), wat

vervolgens leidt tot meer aantrekkingskracht (pad 2b).

CMC stimuleert zelf-onthulling. De derde hypothese schrijft de positieve

invloed van CMC op aantrekkingskracht toe aan een toename van zelf-onthulling.

Zelf-onthulling is het uiten van intieme informatie over jezelf (Derlega, Metts,

Petronio & Margulis, 1993). Voor deze hypothese zijn twee gerelateerde

verklaringen. De eerste verklaring is gebaseerd op uncertainty reduction theory. Zoals

besproken in de vorige alinea’s, is zelf-onthulling, net als het stellen van directe

vragen, een interactieve onzekerheidsreducerende strategie (Berger, 1979; Berger e.a.,

1976). Hierdoor is het mogelijk dat, door het gebrek aan andere strategieën, CMC

partners gedwongen worden om meer intieme informatie te uiten dan face-to-face

partners.

De tweede verklaring is gebaseerd op ‘hyperpersonal communication theory’

van Walther (1996). Deze theorie veronderstelt dat doordat CMC over minder

nonverbale cues beschikt dan face-to-face, mensen zich minder geremd voelen om

intieme informatie te uiten dan in face-to-face interacties (Walther, 1996). CMC

interacties zijn te vergelijken met het ‘stranger on the train’ effect (Thibaut & Kelly,

1959), waarbij mensen soms hun meest intieme gevoelens delen met een vreemde

medereiziger in de trein of vliegtuig (McKenna & Bargh, 2000).

CMC stimuleert zelf-onthulling (Bargh e.a., 2002; Coleman e.a., 1999;

Joinson, 2001; Tidwell & Walther, 2002). Bovendien is zelf-onthulling een

belangrijke voorwaarde voor aantrekkingskracht (Bargh e.a., 2002; Collins & Miller,

1994; McKenna e.a., 2002). Daarom kan zelf-onthulling een belangrijke mediërende

variabele zijn, die de relatie tussen CMC en aantrekkingskracht verklaart. Hieruit

Aantrekkingskracht in CMC 9

volgt onze derde hypothese, gevisualiseerd in Figuur 1 (pad 3a en 3b):

H3: CMC stimuleert zelf-onthulling (pad 3a), wat vervolgens leidt tot meer

aantrekkingskracht (pad 3b).

Tekstgebaseerde CMC versus Visuele CMC

Het tweede doel van ons experiment is te onderzoeken of en in welke mate

onze hypothesen op gaan voor tekstgebaseerde CMC en visuele CMC. Verschillende

studies stellen dat de afwezigheid van visuele informatie interpersoonlijke

aantrekkingskracht in CMC kan versterken. Echter, de studies die tekstgebaseerde

CMC met visuele CMC hebben vergeleken (Joinson, 2001; Walther e.a., 2001),

hebben tegengestelde resultaten gevonden. Walther e.a. (2001) vonden dat CMC

partners elkaar aantrekkelijker vonden als zij een foto van elkaar konden zien. Dit

resultaat werd verklaard aan de hand van uncertainty reduction theory: hoe meer je

weet over je gesprekspartner, hoe meer je je tot hem of haar aangetrokken voelt

(Walther e.a., 2001). Joinson (2001) vond echter dat zelf-onthulling, een belangrijke

voorspeller van aantrekkingskracht, hoger was in tekstgebaseerde CMC dan in visuele

CMC. Dit resultaat werd verklaard aan de hand van Walther’s hyperpersonal

communication theory (1996), die veronderstelt dat de visuele anonimiteit in CMC

zelf-onthulling stimuleert en daardoor ook aantrekkingskracht.

Om te onderzoeken in welke mate onze hypothesen opgaan voor

tekstgebaseerde CMC en visuele CMC, hebben we een tekstgebaseerde CMC conditie

vergeleken met zowel een face-to-face conditie als een visuele CMC conditie.

Uncertainty reduction theory voorspelt dat aantrekkingskracht hoger wordt naarmate

meer cues worden toegevoegd aan de interactie, waardoor aantrekkingskracht lager

zal zijn in de tekstgebaseerde CMC conditie dan in de visuele CMC en face-to-face

conditie. Daarentegen voorspelt Walther’s (1996) hyperpersonal communication

Aantrekkingskracht in CMC 10

theory dat de afwezigheid van visuele cues juist zorgen voor meer aantrekkingskracht

vanwege de geïdealiseerde perceptie die interactiepartners van elkaar kunnen hebben

en vanwege het gebruik van meer interactieve onzekerheidsreducerende strategieën.

Eerder onderzoek is te schaars en inconsistent om een hypothese te vormen over de

specifieke effecten van onze drie experimentele condities. Daarom stellen we de

volgende onderzoeksvraag:

RQ1: In welke mate verschilt de tekstgebaseerde CMC conditie van de visuele

CMC conditie en de face-to-face conditie met betrekking tot de effecten op

veronderstelde gelijkheid, het stellen van directe vragen en zelf-onthulling

(mediatoren in Figuur 1) en aantrekkingskracht (afhankelijke variabele in Figuur 1)?

Methode

Steekproef

In totaal namen 168 studenten (84 vrouwen, 84 mannen) deel aan ons

experiment (M = 21,07; SD = 2,61), variërend in leeftijd van 17 tot 31 jaar. Om

ervoor te zorgen dat we steeds man-vrouw paren hadden, vroegen we de deelnemers

zich in te schrijven op een lijst waarop op elk tijdstip slechts plek was voor één man

en één vrouw. We vroegen de deelnemers zich niet in te schrijven met iemand die ze

kenden. Na het experiment gaf geen van de deelnemers aan zijn of haar

gesprekspartner op voorhand te kennen. Drie paren werden uit de steekproef

verwijderd vanwege technische problemen tijdens het experiment. Hierdoor zijn de

analyses gebaseerd op 81 paren. Doordat de scores van de individuele deelnemers niet

onafhankelijk zijn, zijn paren in plaats van het individu de analyse-eenheid (Kenny,

1995, 1996).

Procedure en experimentele manipulatie

Aantrekkingskracht in CMC 11

De 81 paren werden willekeurig toegewezen aan één van de drie

experimentele condities: face-to-face conditie (n = 27 paren), visuele CMC conditie (n

= 27 paren) en tekstgebaseerde CMC conditie (n = 27 paren). In de tekstgebaseerde

CMC conditie communiceerden de deelnemers via Instant Messaging software

speciaal ontwikkeld voor het experiment. In de visuele CMC conditie

communiceerden de deelnemers via dezelfde software, maar zagen zij hun

gesprekspartner in een venster rechtsboven op het computerscherm. Het videobeeld

bevatte alleen beeld en geen geluid. In de face-to-face conditie communiceerden de

deelnemers in een huiskamer met verborgen opnameapparatuur.

Om zeker te zijn dat de gesprekspartners elkaar voor het gesprek niet zagen,

nodigden we één deelnemer uit in het lab en de ander in een kantoor, van waar deze

naar het lab werd gebracht. De deelnemers ontvingen de instructies voor het

experiment apart van elkaar. De deelnemers hadden de opdracht om elkaar zo goed

mogelijk te leren kennen tijdens het gesprek (Frank & Gilovich, 1989). Ze mochten

elk onderwerp bespreken dat ze wilden.

Zoals in andere onderzoeken (Hian, Chuan, Trevor & Detenber, 2004;

Walther, 1996; Walther e.a., 2001) gaven we de deelnemers in de CMC condities

meer tijd om met elkaar te communiceren dan de deelnemers in de face-to-face

conditie. Spreken gaat immers sneller dan typen, hierdoor kunnen de face-to-face

paren in dezelfde tijd meer tegen elkaar zeggen dan de paren in beide CMC condities.

Namelijk, als in een bepaalde conditie de paren veel meer tegen elkaar zeggen, dan

hebben zij ook meer mogelijkheden om intieme informatie uit te wisselen en directe

vragen te stellen. Gevonden resultaten kunnen dan niet meer alleen worden

toegeschreven aan verminderde audiovisuele cues, maar ook aan de hoeveelheid

communicatie. In beide CMC condities, kregen ze 24 minuten de tijd om te

Aantrekkingskracht in CMC 12

communiceren. In de face-to-face conditie was dit 12 minuten. De CMC interacties

werden opgeslagen en de face-to-face gesprekken werden opgenomen. Na de

gesprekken, vulde elke deelnemer afzonderlijk een vragenlijst in over hun eigen

gedrag en dat van hun gesprekspartner. Na afloop kregen ze een debriefing en

ontvingen ze een beloning.

Schalen

Aantrekkingskracht. De drie items voor aantrekkingskracht zijn gebaseerd op

McCroskey en McCain’s Measurement of Interpersonal Attraction (1974). De items

waren: “Ik denk dat mijn gesprekspartner een vriend van me zou kunnen worden”, “Ik

denk dat mijn gesprekspartner aantrekkelijk is” en “Ik zou graag nog eens met mijn

gesprekspartner willen afspreken”. De antwoordcategorieën varieerden van 1 (klopt

helemaal niet) tot 5 (klopt precies). De drie items vormde een schaal met een

Cronbach’s alpha van 0,68.

Gelijkheid. Om gelijkheid te meten hebben we vier items gebruikt van de

Perceived Homophily Measure (McCroskey, Richmond & Daly, 1975): “Mijn

gesprekspartner denkt zoals ik”, “Mijn gesprekspartner gedraagt zich zoals ik”, “Mijn

gesprekspartner is net zoals ik” en “Mijn gesprekspartner lijkt op mij”. De

antwoordcategorieën liepen van 1 (klopt helemaal niet) tot 5 (klopt precies). De items

vormden een schaal met een Cronbach’s alpha van 0,85.

Zelf-onthulling. Zelf-onthulling was gebaseerd op de schalen van Altman en

Taylor (1973) en Jourard (1971). Deelnemers werden gevraagd om aan te geven hoe

veel hun gesprekspartner hen had verteld over vijf relatief intieme zelf-onthullings

onderwerpen, gemeten op een schaal van 1 (niets) tot 7 (alles): “relaties”, “liefde”,

“uiterlijk”, “geheimen” en “uitgaan”.

Aantrekkingskracht in CMC 13

Direct vragen stellen. Deelnemers werden gevraagd om aan te geven hoeveel

vragen hun gesprekspartner had gesteld over de volgende onderwerpen: “uitgaan”,

“relaties”, “geheimen” en “sex”. De exacte vraag was: “Hoeveel heb jij je

gesprekspartner gevraagd over…”. De antwoordcategorieën varieerde van 1 (niets) tot

7 (alles).

Mediatie-analyse

De laatste jaren zijn diverse methodes ontwikkeld om indirecte oftewel

mediërende effecten te onderzoeken (MacKinnon, Lockwood, Hoffman, West &

Sheets, 2002). De meest gebruikte methode is de ‘causal steps approach to mediation’

van Judd en Kenny (1981) en Baron en Kenny (1986). Deze aanpak veronderstelt dat

om mediatie te testen, de onafhankelijke variabele, de afhankelijke variabele en de

mediërende variabele allen met elkaar moeten correleren. Deze aanpak heeft twee

problemen. Ten eerste geeft de aanpak de sterkte van de indirecte effecten niet aan.

Ten tweede hoeven in een mediatieanalyse de onafhankelijke en de afhankelijke

variabele niet noodzakelijk direct gecorreleerd te zijn (MacKinnon, Krull &

Lockwood, 2000; MacKinnon e.a., 2002; Shrout & Bolger, 2002).

Als alternatief voor de causal step approach ontwikkelde MacKinnon e.a.

(2000, 2002) daarom de ‘intervening variable approach’, die in deze studie wordt

toegepast. Om de verschillen te toetsen tussen de tekstgebaseerde CMC conditie en de

andere twee condities in een regressieanalyse, zijn drie dummyvariabelen

aangemaakt. Eén om de verschillen tussen face-to-face communicatie (gecodeerd als

0) en tekstgebaseerde CMC (gecodeerd als 1) te testen; één om het verschil tussen

visuele CMC (gecodeerd als 0) en tekstgebaseerde CMC (gecodeerd als 1) te testen;

en één om het verschil tussen face-to-face communicatie (gecodeerd als 0) en visuele

CMC (gecodeerd als 1) te testen.

Aantrekkingskracht in CMC 14

De sterkte van de indirecte effecten is getoetst door middel van de Sobel test: z

= A*B/SQRT(B2

*SA2 + A

2*SB

2). In deze formule, is A de ongestandaardiseerde

regressiecoëfficiënt voor de relatie tussen de onafhankelijke variabele en de mediator,

SA is de standaardfout van A, B is de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënt voor

de relatie tussen de mediator en de afhankelijke variabele gecontroleerd voor de

onafhankelijke variabele, en SB is de standaardfout van B (Preacher & Leonardelli,

2005).

De Sobel test wordt veel gebruikt (Kenny, 1996, 2006), maar het is gebleken

dat de power van deze test te laag is (Kenny, 2006; MacKinnon et al., 2002). Omdat

de verdeling van A en B niet normaal is verdeeld, geldt de normale z-distributie niet en

moet een correctie worden toegepast. MacKinnon et al., 2002 stellen dat in plaats van

de normale waarde van 1.96 voor p = .05, de z-waarde .97 voor p = .05 is.

Resultaten

Als eerste hebben we gecontroleerd of de hoeveelheid informatie die werd

uitgewisseld in alle condities vergelijkbaar was. We hebben het totale aantal woorden

en het totale aantal ‘conversational turns’ per koppel geteld. Een ‘conversational turn’

is de bijdrage van een partner van het koppel waarop de ander vervolgens reageert.

CMC en face-to-face partners hadden een gelijk aantal ‘conversational turns’, maar

CMC partners gebruikten minder woorden dan face-to-face partners om hun

gevoelens te uiten.

Directe Effecten van Conditie op Aantrekkingskracht

Om de directe effecten te testen van elke conditie op aantrekkingskracht,

hebben we een ANOVA uitgevoerd met de drie experimentele condities

(tekstgebaseerde CMC vs. visuele CMC vs. face-to-face communicatie) als de

onafhankelijke variabele en aantrekkingskracht als de afhankelijke variabele. Er was

Aantrekkingskracht in CMC 15

geen significant direct effect van experimentele condities op aantrekkingskracht, F (1,

78) = .98, p = .37, 2 = .03. De gemiddelden en de standaarddeviaties waren M =

2,86, SD = 0,48 voor tekstgebaseerde CMC, M = 3,03, SD = 0,45 voor visuele CMC,

en M = 2,93, SD = 0,46 voor face-to-face communicatie.

Toetsing van de Hypothesen

In de mediatie-analyses zijn de drie mediatoren apart geanalyseerd. In tabel 1

en 2 staan de resultaten van de regressieanalyses. De drie modellen in tabel 1 geven

de regressieanalyses weer van de onafhankelijke variabelen (OVs) op de mediërende

variabelen (MVs). Het eerste model in tabel 2 geeft de resultaten weer van de drie

regressieanalyses waarin de drie mediërende variabelen (MVs) de afhankelijke

variabele aantrekkingskracht (AV) voorspellen, gecontroleerd voor de

dummyvariabele die gemaakt was om het verschil tussen face-to-face communicatie

en tekstgebaseerde CMC te onderzoeken. Model 2 in tabel 2 geeft de

regressiecoëfficiënten weer van de drie mediërende variabelen die aantrekkingskracht

(AV) voorspellen, gecontroleerd voor de dummyvariabele gemaakt om tussen visuele

CMC en tekstgebaseerde CMC te onderzoeken. Tenslotte, geeft model 3 in tabel 2 de

regressiecoëfficiënten weer van de mediërende variabelen die aantrekkingskracht

(AV) voorspellen, gecontroleerd voor de dummyvariabele gemaakt om de verschillen

tussen face-to-face communicatie en visuele CMC te onderzoeken.

-----------------------------

Tabel 1 en 2 hier

-------------------------------

Onze eerste hypothese stelde dat tekstgebaseerde CMC gevoelens van

gelijkheid stimuleert, wat weer leidt tot een toename in aantrekkingskracht. Deze

hypothese werd niet bevestigd. Er was geen significant effect van de experimentele

Aantrekkingskracht in CMC 16

conditie op gelijkheid (zie model 1 in tabel 1). Er was wel een significant effect van

gelijkheid op aantrekkingskracht. Aangezien de mediatie niet aan de eerste vereiste

voldoet (d.w.z. een significant effect van OV op MV), werd de CMC-gelijkheid

hypothese niet bevestigd.

De tweede hypothese stelde dat CMC leidt tot meer stellen van directe vragen,

wat vervolgens leidt tot meer aantrekkingskracht. Deze hypothese werd alleen

bevestigd bij de vergelijking tussen tekstgebaseerde CMC en face-to-face

communicatie. Model 2 in tabel 1 laat zien dat er een significant effect was van

tekstgebaseerde CMC op het stellen van directe vragen ( = .40, p < .01). Model 1 in

tabel 2 laat zien dat er een significant effect was van het stellen van directe vragen op

aantrekkingskracht wanneer gecontroleerd werd voor de dummyvariabele face-to-face

communicatie versus tekstgebaseerde CMC ( = .32, p < .01). De Sobel test gaf een

z-waarde van 1,81, waardoor de tweede hypothese bevestigd is voor tekstgebaseerde

CMC versus face-to-face communicatie.

De tweede hypothese werd niet bevestigd wanneer we tekstgebaseerde CMC

met visuele CMC vergeleken. Er was geen significant verschil tussen tekstgebaseerde

CMC en visuele CMC op het stellen van directe vragen ( = .07, ns). Een vergelijking

van visuele CMC met face-to-face communicatie liet een significant effect zien van

visuele CMC op het stellen van directe vragen (zie model 2 in tabel 1: = .39, p <

.01). Echter, het stellen van directe vragen voorspelde niet de aantrekkingskracht

wanneer gecontroleerd werd voor de effecten van visuele CMC versus face-to-face

communicatie ( = .11, ns). Daarom werd deze hypothese niet bevestigd voor visuele

CMC versus face-to-face communicatie.

De derde hypothese stelde dat CMC zelf-onthulling stimuleert, wat vervolgens

zorgt voor meer aantrekkingskracht. Deze hypothese werd alleen bevestigd bij de

Aantrekkingskracht in CMC 17

vergelijking tussen tekstgebaseerde CMC en face-to-face communicatie. Model 3 in

tabel 1 laat een significant effect zien van tekstgebaseerde CMC op zelf-onthulling (

= .33, p < .05). Model 1 in tabel 2 laat ook een significant effect zien van zelf-

onthulling op aantrekkingskracht wanneer gecontroleerd voor face-to-face

communicatie versus tekstgebaseerde CMC ( = .33, p < .01). De Sobel test gaf een

z-waarde van 1,70, waardoor de derde hypothese bevestigd is voor tekstgebaseerde

CMC versus face-to-face communicatie.

Er was geen significant effect van de experimentele conditie op zelf-onthulling

wanneer tekstgebaseerde CMC met visuele CMC vergeleken werd ( = .05, ns). Dit

geeft aan dat de mate van zelf-onthulling niet verschilt tussen de tekstgebaseerde en

visuele CMC conditie. Een vergelijking van visuele CMC met face-to-face

communicatie liet een positief significant effect zien van visuele CMC op zelf-

onthulling ( = .30, p < .05). Echter, er was geen significant effect van zelf-onthulling

op aantrekkingskracht wanneer gecontroleerd werd voor visuele CMC versus face-to-

face communicatie ( = .10, ns). Ondanks het feit dat er meer zelf-onthulling is in

visuele CMC dan in face-to-face communicatie, stimuleert de visuele informatie in de

CMC conditie blijkbaar niet de aantrekkingskracht.

Discussie

Het belangrijkste doel van deze studie was om de relatie tussen CMC

aantrekkingskracht beter te begrijpen. Net als eerder onderzoek (Coleman e.a., 1999;

Walther & Burgoon, 1992) vonden we geen direct effect van tekstgebaseerde CMC of

visuele CMC op aantrekkingskracht. Wel werden enkele belangrijke indirecte effecten

gevonden, die het effect van CMC op aantrekkingskracht inzichtelijker maken. In

deze studie werden drie mediërende variabelen geïdentificeerd die mogelijk de

invloed van CMC op aantrekkingskracht verklaren: gelijkheid, het stellen van directe

Aantrekkingskracht in CMC 18

vragen en zelf-onthulling. Gebaseerd op deze drie potentiële mediërende variabelen

hebben we drie hypothesen geformuleerd. Door deze drie hypothesen in een

experiment te toetsen, konden we de meest valide mediator identificeren voor

vervolgonderzoek.

Onze eerste hypothese, die stelde dat CMC het gevoel van gelijkheid

stimuleert en daardoor zorgt voor een toename in aantrekkingskracht, werd niet

bevestigd. Net als eerder onderzoek (bijv., Byrne, 1971; Shaikh & Kanekar, 1994),

hebben we wel gevonden dat gelijkheid sterk samenhing met aantrekkingskracht.

Echter, hebben we geen enkel effect gevonden van CMC op veronderstelde

gelijkheid, in de tekstgebaseerde CMC conditie, noch in de visuele CMC conditie.

Ondanks dat vaak wordt verondersteld dat CMC gevoelens van gelijkheid stimuleert

(Lea & Spears, 1992; Spears & Lea, 1992; Walther, 1996) is dit tot nu toe nog

nauwelijks empirisch onderzocht (Dubrovsky e.a., 1991). Onze studie geeft aan dat

deze mediërende relatie, vaak impliciet verondersteld in theorieën in CMC, empirisch

wellicht onhoudbaar is.

De tweede hypothese stelde dat CMC het stellen van directe vragen stimuleert

wat vervolgens leidt tot meer aantrekkingskracht. Deze hypothese werd bevestigd,

maar alleen voor tekstgebaseerde CMC versus face-to-face. In vergelijking met de

face-to-face conditie, stelden deelnemers in zowel de tekstgebaseerde CMC en de

visuele CMC conditie hun gesprekspartner meer directe vragen. Tevens stimuleerde

het stellen van directe vragen aantrekkingskracht, maar alleen in de tekstgebaseerde

CMC conditie en niet in de visuele CMC conditie. Ondanks dat beide CMC condities

het stellen van directe vragen stimuleerden, verschilden de condities in hun vermogen

om aantrekkingskracht te vergroten via het stellen van directe vragen. In visuele CMC

leidde het stellen van vragen niet tot meer aantrekkingskracht, in tekstgebaseerde

Aantrekkingskracht in CMC 19

CMC wel. Waarschijnlijk wordt het mediërende effect van het stellen van directe

vragen op aantrekkingskracht overschaduwd door de visuele cues die beschikbaar zijn

over het uiterlijk van de partner.

De derde hypothese stelde dat CMC zelf-onthulling stimuleert, wat vervolgens

leidt tot meer aantrekkingskracht. Deze hypothese werd ook alleen bevestigd voor

tekstgebaseerde CMC versus face-to-face. Vergeleken met face-to-face communicatie

nam zowel in tekstgebaseerde als in visuele CMC zelf-onthulling toe. Echter, alleen

de tekstgebaseerde CMC conditie zorgde deze toename van zelf-onthulling voor meer

aantrekkingskracht. Ook deze resultaten geven aan dat het positieve indirecte effect

van CMC op aantrekkingskracht via zelf-onthulling verdwijnt wanneer visuele

informatie over het uiterlijk aanwezig is. Hoewel we geen data hebben over het

uiterlijk van de deelnemers in onze studie, kan de niet significante relatie tussen zelf-

onthulling en het stellen van vragen in de visuele CMC en de face-to-face conditie

betekenen dat aantrekkingskracht toeneemt als de partner knap gevonden word door

de ander, en afneemt als de partner niet knap gevonden wordt. Op deze manier is

uiterlijk een verstorende variabele in de relatie tussen de mediatoren (stellen van

directe vragen en zelf-onthulling) en aantrekkingskracht in de visuele conditie.

Implicaties en Verder Onderzoek

Deze studie heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van uncertainty

reduction theory in CMC-onderzoek. Toevoegen van visuele informatie aan

tekstgebaseerde CMC had een ander effect op de mediërende dan op de afhankelijke

variabele. Het gebruik van interactieve onzekerheidsreducerende strategieën (zoals

het stellen van directe vragen en zelf-onthulling) verschilde niet tussen de

tekstgebaseerde CMC conditie en de visuele CMC conditie. Deze resultaten

bevestigen de veronderstelling van Walther e.a. (2001) dat bepaalde strategieën, die

Aantrekkingskracht in CMC 20

niet gepast zijn in face-to-face settings, wel gepast zijn in CMC settings, los van het

feit of visuele informatie is toegevoegd.

Hoewel tekstgebaseerde en visuele CMC geen verschillende

onzekerheidsreducerende strategieën uitlokten, verschilden beide condities wel in de

mate van aantrekkingskracht. Alleen in de tekstgebaseerde CMC conditie leidde het

stellen van directe vragen en zelf-onthulling immers tot meer aantrekkingskracht. Het

stellen van meer directe vragen en zelf-onthulling leidt dus niet tot meer

aantrekkingskracht als ook visuele informatie aanwezig is. Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat uiterlijk een rol speelde in de aantrekkingskracht tussen de paren in

onze visuele condities. Omdat aantrekkingskracht toeneemt als iemand knap wordt

gevonden, en afneemt als iemand niet knap wordt gevonden, kan dit een verstorende

factor zijn in het onderzoek. Volgend onderzoek zou percepties van het uiterlijk van

de communicatiepartners mee moeten nemen als controlevariabele.

Deze studie heeft ook gevolgen voor Walthers (1996) hyperpersonal

communication theory, die zegt dat visuele anonimiteit in CMC zowel zelf-onthulling

als aantrekkingskracht stimuleert. Onze studie heeft laten zien dat visuele anonimiteit

verschillende effecten heeft op zelf-onthulling en aantrekkingskracht. In

overeenstemming met Walther’s theorie, leidt visuele anonimiteit tot meer zelf-

onthulling en meer aantrekkingskracht, hoewel dat laatste alleen indirect. Echter, in

tegenstelling tot wat hyperpersonal communication theory zou voorspellen, was de

mate van zelf-onthulling in de visuele CMC conditie even hoog als in de

tekstgebaseerde CMC conditie. Met andere woorden, er werd niet minder intieme

informatie geuit wanneer visuele informatie wordt toegevoegd aan CMC. Dit

veronderstelt dat andere factoren dan de visuele anonimiteit verantwoordelijk zijn de

toegenomen zelf-onthulling in CMC. Walther e.a. (2001) geven hiervoor de meest

Aantrekkingskracht in CMC 21

aannemelijke verklaring: tekstgebaseerde CMC gebruikers moeten wel aan zelf-

onthulling doen, omdat ze geen andere strategie kunnen gebruiken om onzekerheid te

verminderen. In CMC is het algemeen geaccepteerd om elkaar directe vragen te

stellen en om veel over elkaar te vertellen (Walther e.a., 2001). Toevoegen van

visuele informatie verandert deze norm niet. Aantrekkingskracht wordt echter wel

beïnvloed door het toevoegen van visuele informatie aan CMC. Het is echter niet

duidelijk welke informatie die beschikbaar is in visuele CMC hiervoor zorgt: non-

verbale communicatie, informatie over het uiterlijk, of andere informatie. Toekomstig

onderzoek moet zich richten op het onderzoeken van visuele cues in CMC, zodat

hyperpersonal communication theory beter gebruikt kan worden om effecten van

nieuwe CMC technologieën te verklaren.

Toekomstig onderzoek moet het concept van verminderde non-verbale cues

beter operationaliseren en onderzoeken. Onze studie laat duidelijk zien dat een

simpele experimentele vergelijking van tekstgebaseerde CMC, visuele CMC en face-

to-face conditie belangrijke verschillen laat zien in sociale effecten van CMC.

Tekstgebaseerde CMC en visuele CMC hebben dezelfde effecten op de mediërende

variabelen, maar een verschillend effect op de afhankelijke variabele. Toekomstig

onderzoek zou niet alleen de hoeveelheid informatie in de verschillende

experimentele condities moet vergelijken, maar ook het soort informatie (bijvoorbeeld

informatie over uiterlijk of sociale status). Nu het gebruik van audiovisuele middelen

steeds meer een keuze wordt in plaats van opgelegd te zijn door het medium – heel

veel jongeren gebruiken bijvoorbeeld vaak een webcam in hun MSN conversaties

(Peter e.a., 2007) – is het een belangrijke stap om deze dichotome “CMC versus face-

to-face” vergelijking uit te breiden.

Aantrekkingskracht in CMC 22

Referenties

Albada, K. F., Knapp, M. L., & Theune, K. E. (2002). Interaction appearance theory:

Changing perceptions of physical attractiveness through social interaction.

Communication Theory, 12, 8-40.

Altman, I., & Taylor, D. A. (1973). Social penetration. The development of

interpersonal relationships. New York: Holt, Rinehart and Winston.

Bargh, J. A., McKenna, K. Y., & Fitzsimons, G. M. (2002). Can you see the real me?

Activation and expression of the "true self" on the Internet. Journal of Social

Issues, 58, 33-48.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in

social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical

considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Berger, C. R. (1979). Beyond initial interaction: Uncertainty, understanding, and the

development of interpersonal relationships. In H. Giles & R. St. Clair (Eds.),

Language and social psychology (pp. 122-144). Oxford, UK: Basil Blackwell.

Berger, C. R., & Calabrese, R. J. (1975). Some explorations in initial interaction and

beyond: Toward a developmental theory of interpersonal communication.

Human Communication Research, 1, 99-112.

Berger, C. R., Gardner, R. R., Parks, M. R., Schulman, L., & Miller, G. R. (1976).

Interpersonal epistemology and interpersonal communication. In G. R. Miller

(Ed.), Explorations in interpersonal communication (pp. 149-171). Beverly

Hills, CA: Sage.

Burgoon, J. K., Bonito, J. A., Ramirez JR, A., Dunbar, N. E., Kam, K., & Fischer, J.

(2002). Testing the interactivity principle: Effects of mediation, propinquity,

Aantrekkingskracht in CMC 23

and verbal and nonverbal modalities in interpersonal interaction. Journal of

Communication, 52(3), 657-677.

Byrne, D. (1971). The attraction paradigm. San Diego, CA: Academic Press.

Coleman, L. H., Paternite, C. E., & Sherman, R. C. (1999). A reexamination of

deindividuation in synchronous computer-mediated communication.

Computers in Human Behavior, 15, 51-65.

Collins, N. L., & Miller, L. C. (1994). Self-disclosure and liking: A meta-analytic

review. Psychological Bulletin, 116, 457-475.

Cooper, A., & Sportolari, L. (1997). Romance in cyberspace: Understanding online

attraction. Journal of Sex Education and Therapy, 22, 7-14.

Dubrovsky, V. J., Kiesler, S., & Sethna, B. N. (1991). The equalization phenomenon:

Status effects in computer-mediated and face-to-face decision-making groups.

Human-computer Interaction, 6, 119-146.

Derlega, V.J., Metts, S., Petronio, S., & Margulis, S.T. (1993). Self-disclosure.

Newbury Park, CA: Sage.

Dindia, K., & Allen, M. (1992). Sex differences in self-disclosure: A meta-analysis.

Psychological Bulletin, 112, 1, 106-124.

Frank, M. G., & Gilovich, T. (1989). Effect of memory perspective on retrospective

causal attributions. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 399-

403.

Hacker, H. M. (1981). Blabbermouths and Clams: Sex differences in self-disclosure

in same-sex and cross-sex friendship dyads. Psychology of Women Quarterly,

5, 3, 385-401.

Hian, L. B., Chuan, S. L., Trevor, T. M. K., & Detenber, B. H. (2004). Getting to

know you: Exploring the development of relational intimacy in computer-

Aantrekkingskracht in CMC 24

mediated communication. Journal of Computer-Mediated Communication, 9.

Retrieved September 19, 2005 from

http://jcmc.indiana.edu/vol9/issue3/detenber.html

Joinson, A. N. (2001). Self-disclosure in computer-mediated communication: The role

of self-awareness and visual anonymity. European Journal of Social

Psychology, 31, 177-192.

Jourard, S. M. (1971). Self-disclosure: An experimental analysis of the transparent

self. New York: Wiley.

Judd, C. M., & Kenny, D. A. (1981). Process analysis: Estimating mediation in

treatment evaluations. Evaluation Review, 5, 602-619.

Kenny, D. A. (1995). The effect of nonindependence on significance testing in dyadic

research. Personal Relationships, 2, 67-75.

Kenny, D. A. (1996). Models of non-independence in dyadic research. Journal of

Social and Personal Relationships, 13, 279-294.

Kenny, D. A. (2006). Mediation. Retrieved March 01, 2006, from

http://www.davidakenny.net/cm/mediate.htm

Kiesler, S., Siegel, J., & McGuire, T. W. (1984). Social psychological aspects of

computer-mediated communication. American Psychologist, 39, 1123-1134.

Kiesler, S., Zubrow, D., Moses, A. M., & Geller, V. (1985). Affect in computer-

mediated communication: An experiment in synchronous terminal-to-terminal

discussion. Human-Computer Interaction, 1, 77-104.

Lea, M., & Spears, R. (1992). Paralanguage and social perception in computer-

mediated communication. Journal of Organizational Computing, 2, 321-341.

Lenhart, A., Madden, M., & Hitlin, P. (2005). Teens and technology. Washington,

DC: Pew Internet & American life project.

Aantrekkingskracht in CMC 25

MacKinnon, D. P., Krull, J. L., & Lockwood, C. M. (2000). Equivalence of the

mediation, confounding, and suppression effect. Prevention Science, 1, 173-

181.

MacKinnon, D. P., Lockwood, C. M., Hoffman, J. M., West, S. G., & Sheets, V.

(2002). A comparison of methods to test mediation and other intervening

variable effects. Psychological Methods, 7, 83-104.

McCroskey, J. C., & McCain, T. A. (1974). The measurement of interpersonal

attraction. Speech Monograph, 41, 261-266.

McCroskey, J. C., Richmond, V. P., & Daly, J. A. (1975). The development of a

measure of perceived homophily in interpersonal communication. Human

Communication Research, 1, 323-332.

McKenna, K. Y., & Bargh, J. A. (2000). Plan 9 from cyberspace: The implications of

the Internet for personality and social psychology. Personality and Social

Psychology Review, 4, 57-75.

McKenna, K. Y., Green, A. S., & Gleason, M. E. (2002). Relationship formation on

the internet: What's the big attraction? Journal of Social Issues, 58, 9-31.

Peter, J., Valkenburg, P.M., & Schouten, A.P. (2007). Precursors of adolescents’ use

of visual and audio devices during online communication. Computers in

Human Behavior,23, 2473-2487.

Preacher, K. J., & Leonardelli, G. J. (2005). Calculation for the Sobel test: An

interactive calculation tool for mediation tests. Retrieved March 01, 2006,

from http://www.unc.edu/~preacher/sobel/sobel.htm

Reis, H. T., & Shaver, P. (1988). Intimacy as an interpersonal process. In S. Duck

(Ed), Handbook of personal relationships (pp. 367-390). New York: Wiley.

Aantrekkingskracht in CMC 26

Secord, P. F., & Backman, C. W. (1964). Interpersonal congruency, perceived

similarity and friendship. Sociometry, 27, 115-127.

Shaikh, T., & Kanekar, S. (1994). Attitudinal similarity and affiliation need as

determinants of interpersonal attraction. Journal of Social Psychology, 134,

257-259.

Shrout, P. E., & Bolger, N. (2002). Mediation in experimental and nonexperimental

studies: new procedures and recommendations. Psychological Methods, 7,

422-445.

Sobel, M. E. (1982). Asymptotic intervals for indirect effects in structural equations

models. In S. Leinhart (Ed.), Sociological methodology (pp. 290-312). San

Francisco: Jossey-Bass.

Spears, R., & Lea, M. (1992). Social influence and the influence of the "social" in

computer-mediated communication. In M. Lea (Ed.), Contexts of computer-

mediated communication (pp. 30-65). Hemel Hempstead: Harvester

Wheatsheaf.

Thibaut, J. W., & Kelly, H. H. (1959). The social psychology of groups. New York:

Wiley.

Tidwell, L. C., & Walther, J. B. (2002). Computer-mediated communication effects

on disclosure, impressions, and interpersonal evaluations: Getting to know one

another a bit at a time. Human Communication Research, 28, 317-348.

Walther, J. B. (1995). Relational aspects of computer-mediated communication:

experimental observations over time. Organization Science, 6, 186-203.

Walther, J. B. (1996). Computer-mediated communication: impersonal, interpersonal,

and hyperpersonal interaction. Communication Research, 23, 3-43.

Aantrekkingskracht in CMC 27

Walther, J. B., & Burgoon, J. K. (1992). Relational communication in computer-

mediated interaction. Human Communication Research, 19, 50-88.

Walther, J. B., Slovacek, C. L., & Tidwell, L. C. (2001). Is a picture worth a thousand

words? Photographic images in long-term and short-term computer-mediated

communication. Communication Research, 28, 105-134.

Weisband, S., & Atwater, L. (1999). Evaluating self and others in electronic and face-

to-face groups. Journal of Applied Psychology, 84, 632-639.

Aantrekkingskracht in CMC 28

Figuur 1

Drie Onderliggende Mechanismen Gevisualiseerd

CMC Gelijkheid Aantrekkings-kracht

CMC Stellen van directe vragen

Aantrekkings-kracht

CMC Zelf-Onthulling Aantrekkings-kracht

pad 1a pad 1b

pad 2a pad 2b

pad 3a pad 3b

CMC stimuleert zelf-onthulling hypothese:

CMC stimuleert gelijkheid hypothese:

CMC stimuleert het stellen van directe vragen hypothese:

Aantrekkingskracht in CMC 29

Tabel 1

Mediatie Analyses I: Effecten van CMC op de Mediatoren

B

SE

Model 1, MV: Gelijkheid

OV: FtF vs. tekst CMC -.97 .12 -.11

OV: visuele CMC vs. tekst CMC .05 .14 .05

OV: FtF vs. visuele CMC -.15 .12 -.17

Model 2, MV: Stellen van directe vragen

OV: FtF vs. tekst CMC .58 .18 .40**

OV: visuele CMC vs. tekst CMC .10 .19 .07

OV: FtF vs. visuele CMC .48 .16 .39**

Model 3, MV: Zelf-onthulling

OV: FtF vs. tekst CMC .48 .19 .33*

OV: visuele CMC vs. tekst CMC .08 .22 .05

OV: FtF vs. visuele CMC .40 .18 .30*

NB. MV = Mediërende Variabele; OV = Onafhankelijke Variabelen gebaseerd op

dummyvariabelen om de drie experimentele condities te vergelijken; FtF = face-to-

face communicatie; tekst CMC = tekstgebaseerde CMC. *p < .05. **p < .01.

Aantrekkingskracht in CMC 30

Tabel 2

Mediatie Analyses II: Effecten van de Mediatoren op Aantrekkingskracht

B

SE

AV: Aantrekkingskracht

Model 1: FtF vs. tekst CMC

MV: Gelijkheid .70 .11 .66***

MV: Stellen van directe vragen .21 .09 .32**

MV: Zelf-onthulling .21 .09 .33**

Model 2: visuele CMC vs. tekst CMC

MV: Gelijkheid .55 .10 .61***

MV: Stellen van directe vragen .11 .09 .16

MV: Zelf-onthulling .14 .08 .25

Model 3: FtF vs. visuele CMC

MV: Gelijkheid .61 .12 .59***

MV: Stellen van directe vragen .08 .11 .11

MV: Zelf-onthulling .07 .10 .10

NB. AV = Afhankelijke Variabele; MV = Mediërende Variabele gebaseerd op

dummyvariabelen om de drie experimentele condities te vergelijken; FtF = face-to-

face communicatie; tekst CMC = tekstgebaseerde CMC. **p < .01. ***p < .001.

Aantrekkingskracht in CMC 31

Abstract

The aim of this study was to investigate the influence of Computer-Mediated

Communication (CMC) on interpersonal attraction, and to examine some underlying

processes in the CMC-interpersonal attraction relationship. We identified three

variables that may mediate the influence of CMC on interpersonal attraction:

similarity, self-disclosure, and direct questioning. Focusing on these potential

mediating variables, we formulated and tested three explanatory hypotheses: the

CMC-induced similarity hypothesis, CMC-induced direct questioning hypothesis, and

CMC-induced self-disclosure hypothesis. Eighty-one cross-sex dyads were randomly

assigned to one of three experimental conditions: text-only CMC, visual CMC, and

face-to-face communication. We did not find a direct effect of CMC on interpersonal

attraction. However, we did find two positive indirect effects of text-only CMC on

interpersonal attraction: Text-only CMC stimulated both self-disclosure and direct

questioning, which in turn both enhanced interpersonal attraction. Results are

discussed in light of uncertainty reduction theory and CMC theories.

Keywords: computer-mediated communication; interpersonal attraction; similarity; direct questioning; self-disclosure.