86
KRONIEK VAN RECENTE NIETZSCHE-LITERATUUR IV Nietzsche Research Group (Nijmegen) 1 1. Inleiding Dat deze kroniek later verschijnt dan aanvankelijk gepland (het was de bedoeling elke vijf jaar een overzicht van de literatuur te maken, maar de vorige dateert van 1999 2 ), is niet omdat er niet voldoende publicaties over Nietzsche waren. Wel integendeel! De explosie aan Nietzsche- literatuur sinds de jaren 1970 is nog altijd gaande en lijkt in omvang exponentieel toe te nemen. We kunnen de ontwikkeling tot nu toe kort als volgt resumeren. 3 De eerste sterke receptie van Nietzsche aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werd gesmoord in de nazistische toeëigening van zijn denken. Walter Kaufmann probeerde Nietzsche daarvan weer te bevrijden met zijn in 1950 verschenen en nog steeds lezenswaardige Nietzsche: Philosopher, Psychologist, Antichrist , maar veel belangrijker (ook belangrijker dan de eerder in Duitsland verschenen Nietzsche-boeken van K. Löwith in 1935, K. Jaspers in 1936 en E. Fink in 1960) werd de publicatie van Heideggers colleges over Nietzsche in 1961. Hoewel die colleges werden gegeven tussen 1936 en 1940, en hoewel Heidegger ook de eerder genoemde auteurs al meer of minder sterk had beïnvloed in hun Nietzsche-lectuur, 1 De leden van de Nietzsche Research Group proberen zoveel mogelijk elkaar te informeren over nieuw verschenen literatuur. De uitgebreide besprekingen die zij daartoe maken vormen de basis van deze kroniek, en zijn te raadplegen op: www.nietzsche.nl (N-seminar – NS bookreviews) of: http://www.ru.nl/pracphil/nietzsche/NS_bookreviews.html . In volgorde van de omvang van hun bijdrage zijn de volgende personen co-auteur van deze kroniek: Paul VAN TONGEREN, Gerd SCHANK, Max NOORDHOEK, Philippe LEPERS, Janske HERMENS, Andre VAN DER BRAAK, Alexander ZIBIS, Ciano AYDIN, Isabelle WIENAND, Dick VAN DAM, Jan DE BRUIJN, Ben DE KONING, Martine PRANGE, Koenraadt HEMELSOET, Rob COMPAIJEN, Paul CARLS, Niels HELSOOT, Gaila PANDER, Dirk JOHNSON, Petra PHILIPSEN, Louise MABILLE, Florian HÄUBI, Peter MURRAY, Haroon SHEIKH, Herman SIEMENS, Jelle BOERSMA, Kamiel VERWER en Wolter HARTOG. 2 Kroniek van recente Nietzsche-literatuur III, in: Tijdschrift voor Filosofie 61(1999)97-137. 3 Zie verder § 10 waarin literatuur over de Nietzsche-receptie wordt beschreven. 1

KRONIEK VAN RECENTE NIETZSCHE-LITERATUUR

Embed Size (px)

Citation preview

KRONIEK VAN RECENTE NIETZSCHE-LITERATUUR IV

Nietzsche Research Group (Nijmegen)1

1. InleidingDat deze kroniek later verschijnt dan aanvankelijk gepland(het was de bedoeling elke vijf jaar een overzicht van de literatuur te maken, maar de vorige dateert van 19992), isniet omdat er niet voldoende publicaties over Nietzsche waren. Wel integendeel! De explosie aan Nietzsche-literatuur sinds de jaren 1970 is nog altijd gaande en lijkt in omvang exponentieel toe te nemen. We kunnen de ontwikkeling tot nu toe kort als volgt resumeren.3 De eerste sterke receptie van Nietzsche aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigsteeeuw werd gesmoord in de nazistische toeëigening van zijn denken. Walter Kaufmann probeerde Nietzsche daarvan weer te bevrijden met zijn in 1950 verschenen en nog steeds lezenswaardige Nietzsche: Philosopher, Psychologist, Antichrist, maar veel belangrijker (ook belangrijker dan de eerder in Duitsland verschenen Nietzsche-boeken van K. Löwith in 1935, K. Jaspers in 1936 en E. Fink in 1960) werd de publicatie van Heideggers colleges over Nietzsche in 1961.Hoewel die colleges werden gegeven tussen 1936 en 1940, enhoewel Heidegger ook de eerder genoemde auteurs al meer ofminder sterk had beïnvloed in hun Nietzsche-lectuur,

1 De leden van de Nietzsche Research Group proberen zoveel mogelijk elkaar te informeren over nieuw verschenen literatuur. De uitgebreide besprekingen die zij daartoe maken vormen de basis van deze kroniek, en zijn te raadplegen op: www.nietzsche.nl (N-seminar – NS bookreviews) of: http://www.ru.nl/pracphil/nietzsche/NS_bookreviews.html . In volgorde van de omvang van hun bijdrage zijn de volgende personen co-auteur vandeze kroniek: Paul VAN TONGEREN, Gerd SCHANK, Max NOORDHOEK, Philippe LEPERS, Janske HERMENS, Andre VAN DER BRAAK, Alexander ZIBIS, Ciano AYDIN, Isabelle WIENAND, Dick VAN DAM, Jan DE BRUIJN, Ben DE KONING, Martine PRANGE, Koenraadt HEMELSOET, Rob COMPAIJEN, Paul CARLS, Niels HELSOOT, Gaila PANDER, Dirk JOHNSON, Petra PHILIPSEN, Louise MABILLE, Florian HÄUBI, Peter MURRAY, Haroon SHEIKH, Herman SIEMENS, Jelle BOERSMA, Kamiel VERWER en Wolter HARTOG.2 Kroniek van recente Nietzsche-literatuur III, in: Tijdschrift voor Filosofie61(1999)97-137.3 Zie verder § 10 waarin literatuur over de Nietzsche-receptie wordt beschreven.

1

kregen zijn colleges over Nietzsche vooral na hun publicatie in 1961 een enorme doorwerking.4

Kaufmann probeerde Nietzsche weer in te voeren in de respectabele traditie van de Westerse cultuur, Heidegger presenteerde hem als de voltooiing van de Westerse meta-fysica. Even later introduceerde A. Danto, in een boek waarvan onlangs een nieuwe en uitgebreide editie verscheen,5 Nietzsche op een manier die hem ook voor analytisch georienteerde filosofen interessant maakte. In alle gevallen werd Nietzsche dus gerehabiliteerd door hem te plaatsen in een bredere ontwikkeling of een ruimere context. Steeds stonden daarbij de zogenoemde grote thema’s of ‘inhouden’ van zijn denken centraal, (Heideggerspreekt van ‘Leitworte’ en ‘Grundstellungen’) ook al kwamen verschillende daarvan (‘ewige Wiederkehr’, ‘Übermensch’, ‘Nihilismus’, ‘Umwertung aller Werthe’) in het gepubliceerde werk nauwelijks voor. Afgezien van de existentialistische receptie, maar evenals deze weer sterkschatplichtig aan Heidegger, waren het vervolgens vooral de Franse Nietzsche-interpretaties van (en in het spoor van) Deleuze, Foucault en Derrida, die een nieuwe Nietzsche ontdekten, die hem zijn ‘eigen’ plaats gaven en hem weer meer ‘op z’n woord namen’: zowel in de zin dat zij probeerden hem vanuit zijn eigen epochale pretenties

4 Inmiddels zijn in Heideggers Gesamtausgabe nog meer banden verschenenmet teksten van zijn onderwijs over Nietzsche, waarvan vooral het seminar uit het Wintersemester 1938/39 over Nietzsches tweede Unzeitgemäße Betrachtung van grote betekenis is: Martin HEIDEGGER, Zur Auslegung von Nietzsches II. Unzeitgemässer Betrachtung ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’. (Gesamtausgabe II. Abteilung, Bd. 46) Frankfurt/M: Klostermann, 2003 (xii + 381 p); Martin HEIDEGGER, Nietzsche. Seminare 1937 und 1944. (Gesamtausgabe IV. Abteilung, Band 87) Frankfurt/M: Klostermann, 2004 (xxi + 323 p). Eerder verschenen in Abteilung II: als Band 43, 44 en 47 de Vorlesungen uit 1936/37, 1937 en 1939, die door Heidegger zelf werden bewerkt tot Band I van zijn Nietzscheboek uit 1961, en als Band 48 en 50 de Vorlesungen uit 1940 en de niet gehouden Vorlesung uit 1941/42, die werden opgenomen in Band II van dat Nietzscheboek. Dat boek zelf verscheen in de Gesamtausgabe als Band 6.1 en 6.2 van Abteilung I in resp. 1996 en 1997. In het jaarboek Nietzscheforschung 11 (2004), p. 299-304 wordt – opoverigens nogal impressionistische wijze – aandacht besteed aan Heideggers Seminar over Nietzsches tweede Unzeitgemäße Betrachtung.5 A. DANTO, Nietzsche as Philosopher. An Original Study. New York/London: Columbia University Press, 1965; new expanded edition (met 5 toegevoegde opstellen) 2005 (336 p).

2

te verstaan, alsook dat ze zijn woorden zelf (de stijl en retoriek van zijn taal) meer serieus namen dan voordien gebeurd was. Die aandacht voor de tekst stond ook centraal in de sterk filologisch georienteerde Italiaanse Nietzsche-receptie sinds de tweede helft van de vorige eeuw, waarbinnen ook de publicatie van de eerste kritische editie van Nietzsches geschriften door G. Colli en M. Montinari past.Wolfgang Müller-Lauter (die in augustus 2001 overleed) heeft vervolgens, zowel door zijn eigen Nietzsche-interpretatie waarmee hij de ban van Heidegger doorbrak, alsook door zijn betrokkenheid bij de editie van de werken, bij de Nietzsche-Studien en bij de Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung en niet in de laatste plaats door de vele studenten die hij opleidde, een belangrijke nieuwe impuls gegeven aan de internationale Nietzsche-studie.6 Degenoemde ontwikkelingen hebben vervolgens in alle taalgebieden een enorme groei van het Nietzsche-onderzoek veroorzaakt, een ontwikkeling die mede te danken is aan het feit dat inmiddels een na-oorlogse generatie van academici op het toneel was verschenen. In deze kroniek proberen we in grote lijnen aan te geven wat de eenentwintigste eeuw tot nu toe aan deze ontwikkeling heeft toegevoegd. De hoeveelheid literatuur is zo groot – er verschijnen over Nietzsche in de grote taalgebieden samen gemiddeld circa 1000 publicaties per jaar – dat de ordening ervan en het schetsen van grote lijnen de enige mogelijkheid lijkt. Daarbij zal helaas de rijke Spaanse en Italiaanse Nietzsche-literatuur vrijwel helemaal onbesproken blijven. Voor uitgebreidere versies van de meeste van de hier geresumeerde besprekingen verwijzen we naar de websites vermeld in noot 1.Een algemeen kenmerk van de nieuw verschijnende Nietzsche-literatuur is een direkt gevolg van de enorme toename

6 Voor zijn dood heeft Müller-Lauter nog zijn verspreide opstellen over Nietzsche kunnen verzamelen, bewerken en opnieuw uitgeven in driemooie banden, die een monument vormen voor de betekenis die hij heeft voor het Nietzsche-onderzoek: Über Werden und Wille zur Macht. Nietzsche-Interpretationen I Berlin/New York: W. de Gruyter, 1999 (xiv+398 p); Über Freiheit und Chaos. Nietzsche-Interpretationen II Berlin/New York: W. de Gruyter, 1999 (xv+435 p); Heidegger und Nietzsche. Nietzsche-Interpretationen III Berlin/New York: W. de Gruyter, 2000 (xvii+386 p). Deze boeken werden uitgebreid besproken door C. AYDIN in: TvF 64(2002)4, p.743-764.

3

ervan: in de meeste boeken vindt men slechts zeer selectieve kennis van en discussie met de andere publicaties op hetzelfde gebied. Ook blijken de taalgebieden nog steeds voor een belangrijk deel van elkaar afgesloten te zijn. Van een wereldwijde discussie tussen Nietzsche-specialisten is daarom te weinig sprake. Gelukkig is deze situatie in sommige van de later te bespreken tijdschriften en jaarboeken beter.

2. Edities en vertalingen De uitgave van de kritische editie van Nietzsches werken, in 1967 begonnen door de Italianen G. Colli en M. Montinari, nadert zijn voltooiing.7 Er zijn reeds 42 banden uit, onderverdeeld in negen Abteilungen. Sinds 2001 verschijnen de delen van afdeling IX8: een ‘nieuwe editie’van de late nalatenschap. Nadat de ‘aantekeningen uit de tachtiger jaren’ (zoals ze nog heetten in de eerste van verdachte invloeden gezuiverde uitgave, die K. Schlechta verzorgde in 1954), reeds waren uitgegeven in afdeling VIIen VIII van de Colli & Montinari-editie, heeft men besloten dat voor wat betreft de notities vanaf 1885 (d.w.z. vanaf dat wat al verschenen was in Band VII.3) opnieuw en vollediger te doen in afdeling IX. Nu publiceert men alles, zonder onderscheid (J. Derrida was de eerste die, in zijn tekst over Nietzsches aantekening ‘”ich habe meinen Regenschirm vergessen”’,9 het problematische onderscheid tussen wat wel of niet filosofisch relevant is aan de orde stelde)10 en wel in een7 Friedrich NIETZSCHE, Werke. Kritische Gesamtausgabe. Begr. von Giorgio Colli & Mazzino Montinari. Fortgef. von V. Gerhardt, N. Miller, W. Müller-Lauter & K. Pestalozzi. Berlin/New York: W. de Gruyter, 1967vv. (KGW).8 Friedrich NIETZSCHE, Werke. Kritische Gesamtausgabe. Abteilung IX: Der handschriftliche Nachlaß ab Frühjahr 1885 in differenzierter Transkription. Herausgegeben von Marie-Luise Haase und Michael Kohlenbach. Berlin/NewYork: W. de Gruyter. De banden IX.1-3 verschenen in 2001, IX.4 in 2004, IX.5 in 2005, IX.6 in 2006 en IX.7 in 2008. 9 Fr. NIETZSCHE Sämtliche Werke. Kritische Studienausgabe in 15 Bänden. München/Berlin: DTV/W. de Gruyter 1980 (KSA), Bd. 9, p. 587 (aantekening 12[62]). 10 Jacques DERRIDA, Éperons. Les styles de Nietzsche. Parijs 1977. Recent verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling met een goede inleiding en vele zeer verhelderende annotaties door Ger GROOT: Sporen. De stijlen van Nietzsche. Amsterdam (SUN) 2005 (183 p).

4

‘topografische’ of ‘topologische’ uitgave: de bladzijden van de uitgaven tonen de getranscribeerde (en dus ontcij-ferde – en over de juistheid daarvan blijft discussie)11 bladzijden van Nietzsches aantekenschriftjes en -blaadjes.De notities staan erop in de kleuren en op de plaatsen, zoals ze ooit neergepend zijn. Er zijn inmiddels zeven banden verschenen; vanaf Band IX.4 op groot formaat om ookin dat opzicht een getrouwe weergave van het origineel te kunnen bieden. Er zijn in totaal dertien banden in deze afdeling gepland. Er wordt een CD-rom meegeleverd waarop de manuscripten in facsimile te zien zijn.Behalve de teksten, biedt de KGW-editie, in aparte banden Nachberichte: een biografische kroniek van de betreffende periode, een beschrijving van de manuscripten, kritisch apparaat, facsimiles, toelichtingen met kruisverwijzingen en identificatie van citaten of zinspelingen, correcties m.b.t. de geëditeerde tekst en een naamindex. Van deze Nachberichte zijn inmiddels die welke behoren bij de afdelingen III tot en met VII verschenen. De Nachberichte bij afdeling VIII zullen niet verschijnen, aangezien die afdeling vervangen wordt door de nieuwe afdeling IX. De Nachberichte bij afdeling I (vroege aantekeningen tot 1869) en II (filologische geschriften en college-aantekeningen) zijn nog niet verschenen. Aan de band met Nachberichte bij de Morgenröthe12 is meer dan tien jaar gewerkt; wat doet vermoeden dat het nog wel even zal duren voordat ook de laatste twee banden met Nachberichte verschenen zullen zijn.Daarom is het goed dat voor wat betreft de nagelaten aantekeningen uit de tachtiger jaren, het reeds beschikbare apparaat en commentaar in voorlopige versie opCD-rom wordt uitgegeven.13 Daarop vinden we niet meer de

11 Voor een kijkje in de keuken van degenen die het handschrift ontcijferen en voor enkele opzienbarende voorbeelden van verkeerde ontcijferingen door Montinari, zie de bijdragen van Beat RÖLLIN & René STOCKMAR en van Marie-Luise HAASE in: Nietzsche-Studien 36(2007), p.22-40 en 41-47.12 Marie-Louise HAASE & Michael KOHLENBACH, Nachbericht zum ersten Band der fünften Abteilung: Morgenröthe. Unter Mitarbeit von Marco Brusotti, Frank Götz, Urs Marti, Thomas Riebe, Jorg Salaquarda. Erläuterungen von Marco Brusotti und Frank Götz. KGW Band V.3. Berlin/New York: W. de Gruyter, 2003.13 Van deze CD-rom verschijnt met elke band van Abteilung IX een nieuwe (cumulatieve) versie. De bij Band IX.7 geleverde versie bevat

5

(nogal interpreterende) reconstructie van de genese van een tekst in Vorstufen etc., maar wel een beschrijving vande manucripten, kruisverwijzingen, toelichtingen en correcties, en een naamindex. Bijzonder nuttig is de daarop ook te vinden concordantie met andere edities van de nagelaten aantekeningen, zodat men bij twijfel aan de in een of ander boek geciteerde tekst, de oorspronkelijke notitie kan raadplegen.De Studienausgabe van de Colli & Montinari-editie (KSA), diefeitelijk de standaard geworden is in de wetenschappelijkewereld, bestond al sinds 1994 op CD-rom. Inmiddels is die sterk achterhaald; niet alleen omdat er bij het inscannen van de teksten duizenden (!) foutjes blijken te zijn ingeslopen, maar ook omdat talrijke belangrijke correcties, zoals die uit het onderzoek van de uitgevers van de nalatenschap voortkomen, en zoals die worden gepubliceerd in de Nachbericht-banden, hierin ontbreken. Hetwordt tijd voor een nieuwe en betrouwbare elektronische versie van de teksten. Paolo D’Iorio heeft aangekondigd dat die in de loop van 2009 zal verschijnen op de vrij toegankelijke website: http://www.hypernietzsche.org/demo/work_edition/index.php?siglum=colli-montinariInmiddels verscheen ook de verouderde uitgave van Karl Schlechta op cd-rom.14 De waarde daarvan ligt vooral in hetfeit dat hier ook Nietzsches vroege autobiografische geschriften (1856-1869), een selectie van zijn brieven en de biografie van C.P. Janz in elektronische versie beschikbaar gesteld worden.De kritische editie van de briefwisseling (KGB) is inmiddels afgesloten. In drie Abteilungen zijn in totaal in 24 banden alle bewaarde brieven en briefontwerpen van en aan Nietzsche gepubliceerd. Ook van deze uitgave bestaat een betaalbare kritische Studienausgabe (KSB) in acht banden.15

dus de Nachberichte bij Abt. IX,1-7.14 Friedrich NIETZSCHE, Werke. Hrsg. von Karl Schlechta. Mit der Biographie von Curt Paul Janz (Digitale Bibliothek Band 31) Berlin: Directmedia Publishing, 2000.15 Friedrich NIETZSCHE, Sämtliche Briefe. Kritische Studienausgabe. Hrsg. v. Giorgio COLLI & Mazzino MONTINARI, Berlin/New York: W. de Gruyter, 2. unveränd. Aufl. 2003. 8 Bde (3536 p).

6

Hier moet ook vermeld worden de mooie uitgave van de briefwisseling tussen Nietzsche en zijn meest trouwe en continue vriend Franz Overbeck en diens vrouw.16 De tekstenwaren allemaal reeds bekend: ze zijn opgenomen in de KGB. Voordeel van deze separate uitgave is dat men alleen de briefwisseling van deze twee (drie) personen leest, terwijl in de kritische editie alle brieven van en aan Nietzsche in chronologische ordening zijn afgedrukt. Door een uitgave als deze wordt de lezer meer deelgenoot van dezich ontwikkelende verhouding tussen de beide mannen: van een die getekend wordt door gelijkheid (zelfbewuste en elkaar in spotternij overtreffende jonge intellectuelen die elkaar al na de eerste paar brieven tutoyeren, zelfstandige denkers die elkaar hun gedachten en vragen voorleggen), naar een die in zekere zin zeer ongelijk is (de universiteitsprofessor en de zwervende denker, de geleerde en de vrije denker, de zakelijk zorgende en de voortdurend lijdende en klagende, de verstandig gelijkmoedige en de hypomane); maar ook in die ongelijke verhouding blijven ze aan elkaar gehecht en aan elkaar gewaagd. Hier kan men waarlijk van echte vrienden spreken.(Overigens komt er niets van een plan waarmee Nietzsche reageert op een opmerking van Overbeck dat hij wat notities over ‘christelijke vriendschap’ heeft gemaakt, namelijk dat zij samen ‘das überreiche Philosophieren des Altherthums über Freundschaft zusammenfasse[n] und wiedererwecke[n]: es muss einen Klang wie von hundert verschiedenen Glocken geben.’ p. 85). Deze uitgave bevat wel alle (bewaarde) brieven van de correspondenten, maar niet de ontwerpen die nooit bij de ander zijn aangekomen. Van de niet bewaard gebleven brieven wordt wel een opsomming gegeven in een bijlage.Met name in Duitsland verschijnen steeds weer nieuwe verzamelingen met teksten van Nietzsche.17 Deze tonen

16 Katrin MEYER & Barbara von REIBNITZ (Hrsg.), Friedrich Nietzsche / Franz und Ida Overbeck Briefwechsel. Stuttgart/Weimar: J.B. Metzler, 2000 (xxxii +535 p).17 Vgl. bv. Friedrich NIETZSCHE, Philosophie für den Alltag Ausgewählt von Hans Joachim HOOF, mit einem Vorwort von Wolfgang ZÄHLE. Waltrop/Leipzig: Manuscriptum, 1998 (494 p); W.J. SIEDLER jr. (Hrsg.),Nietzsche für Freunde München: BTB Taschenbücher, 2000 (384 p); L. LÜTKEHAUS (Hrsg.), Nietzsche zum Vergnügen, ‘Stehlen ist seliger als nehmen’ Stuttgart: Reclam 2000 (165 p); H.-J. SIMM (Hrsg.), Formel meines Glücks.

7

weliswaar de nog steeds brede belangstelling voor deze denker, maar hebben geen wetenschappelijke waarde.In alle talen worden nog voortdurend nieuwe vertalingen van Nietzsches werken uitgegeven, ook van boeken die reedsin meerdere vertaalde versies beschikbaar zijn;18 soms overigens ook van werken die hij nooit geschreven heeft. Zo verscheen in 2007 weer een nieuwe editie van het voor het eerst in 1951 verschenen ‘My sister and I’,19 een boek dat Nietzsche geschreven zou hebben in de inrichting in Jena waarin hij in 1889 werd opgenomen, en dat naast een aantal quasi Nietzscheaanse aforismen vooral tekstjes bevat die op – veelal verzonnen – gebeurtenissen uit zijn leven betrekking hebben, met name op de incestueuze verhouding die zijn zus met hem zou hebben gehad. Het beroemdste boek dat Nietzsche nooit schreef is Der Wille zur Macht. Langzamerhand weet iedereen wel dat het de titelis van een door Nietzsches zus, na zijn dood, samengestelde, geordende (hier en daar zelfs geschreven) en uitgegeven verzameling teksten uit de nagelaten aantekeningen. Colli en Montinari hebben eindelijk een einde gemaakt aan de – mede door Heidegger in leven gehouden – illusie dat hierin Nietzsches hoofdwerk te vinden zou zijn. Dat neemt niet weg dat de duizenden pagina’s nagelaten aantekeningen zeer veel interessante teksten bevatten, die geen enkele interpreet ongelezen zalwillen laten. Het is een schande dat vooral Engelstalige auteurs nog steeds citeren uit The Will to Power, omdat er geen Engelse vertaling van de hele nalatenschap bestaat enmen blijkbaar geen Duits leest. De Engelse vertaling van een selectie uit de nagelaten aantekeningen, uitgegeven door R. Bittner kan die lacune geenszins vullen.20 Niet

Aus Friedrich Nietzsches Werken und Nachlass München: Insel, 2001 (634 p); Friedrich NIETZSCHE, Von Wille und Macht Hrsg. von Stephan GÜNZEL, mit einem Geleitwort von Gianni VATTIMO. Frankfurt: Insel, 2004 (250 p).18 Zo verscheen een nieuwe Engelse vertaling van Friedrich NIETZSCHE, The Gay Science (edited by Bernard WILLIAMS, translated by Josefine NAUCKHOFF & Adrian DEL CARO (poems) Cambridge: Cambridge University Press, 2001) met voetnoten waarin namen, verwijzingen en citaten worden verklaard.19 F. NIETZSCHE, My Sister and I Los Angeles: Amok Books, 1999 (330 p).20 Friedrich NIETZSCHE, Writings from the Late Notebooks (edited by R. BITTNER, transl. by Kate STURGE) (Cambridge Texts in the History of Philosophy) Cambridge: CUP 2003 (332 p).

8

alleen is het opnieuw een selectie, maar bovendien wordt die geleid door een interpretatie die vooral toont dat de redacteur niets ziet in Nietzsches these en belangrijke aspecten ervan ook totaal niet heeft begrepen. De zeven delen met nagelaten aantekeningen in de KSA zijn sinds 2007 wel in een heel mooie Nederlandse vertaling en zeer goed verzorgde uitgave beschikbaar. Het is een belangrijke prestatie van de vertalers en een prijzenswaardig project van de uitgever.21 Het gepubliceerde werk van Nietzsche is al langere tijd volledig in Nederlandse vertaling beschikbaar: elf delen, verzameld in de Nietzsche-Bibliotheek, uitgegeven door de Arbeiderspers. Van verschillende daarvan, en van enkele losse vertalingen, verschenen recentelijk nieuwe drukken.22

3. Lexica, tijdschriften, reeksen en websites3.1 Lexica en andere naslagwerkenIn de beschreven periode verschenen er verschillende naslagwerken op het gebied van het Nietzsche-onderzoek. Deverschillen in aard en kwaliteit maken vooral duidelijk hoe moeilijk het is om grondig en betrouwbare informatie te geven bij het werk van deze veelzijdige denker.Een volledige bibliografie van alle door Nietzsche gepubliceerde (56) en verdere door hem voor publicatie gereedgemaakte teksten (5), plus een uitgebreide beschrijving van plannen voor, correspondentie in verband

21 Friedrich NIETZSCHE, Nagelaten fragmenten. Deel 1-7. Amsterdam: SUN (4320 p).22 Friedrich NIETZSCHE, Oneigentijdse beschouwingen (vertaald door Thomas GRAFTDIJK, herzien door Paul BEERS, geannoteerd en van een nawoord voorzien door Hans DRIESSEN), en IDEM, Menselijk, al te menselijk. Een boek voor vrije geesten (vertaald door Thomas GRAFTDIJK, herzien, geannoteerd en van een nawoord voorzien door Hans DRIESSEN), beide: Amsterdam: Arbeiderspers, 20082. Ook verscheen een vierde, (lichtelijk) herziene druk van de bloemlezing van een aantal heel belangrijkse vroege teksten van Nietzsche in Nederlandse vertaling: Friedrich NIETZSCHE, Waarheid en cultuur (vertaling Tine AUSMA, inleiding, keuze en aantekeningen Pieter MOSTERT) Amsterdam: Boom, 2003 (19831) (199 p). Van de Nederlandse vertaling van Nietzsches tweede Unzeitgemäße Betrachtung verscheen in 2006 een derde verbeterde druk, waarin weer een nieuw nawoord (nu door Luuk VAN MIDDELAAR) is toegevoegd aan de nawoorden bij de eerdere drukken: Friedrich NIETZSCHE, Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven. Tweede traktaat tegen de keer. Groningen: Historische Uitgeverij, 2006 (200 p).

9

met, en oplagen van die publicaties, die al beschikbaar was in het Engels, is nu ook in het Duits vertaald.23 Hij is echter overbodig geworden door de in boekvorm in vijf delen verschenen Weimarer Nietzsche Bibliographie (van primaire en secundaire literatuur): een schitterende aanwinst, zeker nu deze ook gratis via het internet beschikbaar is en goed bijgehouden wordt.24 Hoewel niet absoluut volledig (deels vanwege het principe van autopsie dat de samenstellers hanteren), vindt men hier de overgrote hoeveelheid van zowel uitgaven (en vertalingen) van Nietzsches werk, alsook van boeken en tijdschriftartikelenover zijn denken, in principe in alle talen. Men kan zoeken op de titels van Nietzsches werken, op zaakwoorden en op auteursnaam. Een onmisbaar instrument voor het Nietzsche onderzoek.Er verschenen enkele kleine, handzame maar zeer beperkte lexica. Carol DIETHE stelde een Historical Dictionary of Nietzscheanism samen.25 Tussen een lange inleiding waarin vooral de Nietzsche-receptie in Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Groot Brittannië, de Verenigde Staten, Rusland, Japan en China wordt beschreven en een biblio-grafie in vier delen (werken, biografie, filosofische interpretatie en receptie) worden ruim 500 lemmata beschreven in een kleine 200 pagina’s. In de keuze van de lemmata ligt de nadruk op namen van auteurs die op een of andere manier door Nietzsche beïnvloed zijn, maar ook auteurs die hem beïnvloedden, sleuteltermen uit zijn werk,titels van boeken en edities, namen van tijdschriften waarin over hem werd gepubliceerd, en allerlei andere zaken zijn opgenomen. Van heel wat lemmata is de betekenis23 William H. SCHABERG, Nietzsches Werke. Eine Publikationsgeschichte und kommentierte Bibliographie (Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd. 4) Basel: Schwabe, 2002 (327 p). Vertaling uit het Amerikaans (The Nietzsche Canon Chicago, 1995).24 Stiftung Weimarer Klassik, Herzogin Anna Amalia Bibliothek, WeimarerNietzsche-Bliographie. Bearbeitet von Susanne JUNG, Frank SIMON-RITZ, Clemens WAHLE, Erdmann VON WILAMOWITZ-MOELLENDORF, Wolfram WOJTECKI. Stuttgart/Weimar: Metzler, 2000 (Bd. 1) en 2002 (Bd. 2-5). De boekpublicatie verzamelt titels tussen 1867 en 1998. In elektronische versie wordt de bibliografie voortdurend bijgewerkt; deze is te raadplegen op: http://ora-web.swkk.de/swkdb/niebiblio/index.html25 Carol DIETHE, Historical Dictionary of Nietzscheanism (Historical Dictionaries of Religions, Philosophies and Movements No. 21) Lanham/London: Scarecrow 1999 (xvii + 265 p).

10

voor Nietzsche en de Nietzsche-receptie minimaal. De informatie die wordt gegeven is uiterst beknopt en lijkt doorgaans overgenomen uit andere lexica en overzichten. Deselectie van de lemmata, de beschrijvingen ervan en de bibliografie – ze wekken allemaal de indruk van grote willekeur. Datzelfde geldt ook voor het Nietzsche-ABC dat Bernhard Taureck publiceerde.26 Het bevat een kleine tweehonderd lemmata, waarin begrippen uit Nietzsches denken of zaken die daar volgens de auteur mee te maken hebben, even helder als eigenzinnig worden beschreven. In dit geval is, anders dan bij Diethe, de informatie niet samengevat uit andere naslagwerken, maar duidelijk van de hand van de auteur zelf. Dat verhoogt de leesbaarheid en geeft soms interessante opmerkingen, maar maakt het boekjewel erg idiosynkratisch. Opnieuw maakt de willekeur van delemmata en de daarover verstrekte informatie het boek tot iets anders dan wat men van een lexicon verwacht. Wie zou bijvoorbeeld woorden of uitdrukkingen als ‘Globalisierung’, ‘Glück im Gesicht’, ‘Nietzsche langweilig’ of ‘Wie wahnsinnig war Nietzsche zwischen 1889und 1900?’ in een lexicon opzoeken? Het lijkt erop dat de auteur al zijn gedachten over en inzichten in Nietzsches werk verzameld heeft onder steekwoorden. Omdat hij een kenner van dat werk is, levert dat soms interessante in-formatie op. Bijvoorbeeld wanneer hij de structuur van Nietzsches aforisme vergelijkt met de emblemata uit de 16de

en 17de eeuw, of wanneer hij de keuze van de Zarathustra-figuur terugvoert op Nietzsches Emerson-lectuur. Maar wie zijn eerdere publicaties over Nietzsche kent, zal in dit boekje niet veel nieuws aantreffen en verwijzingen naar Nietzsches teksten of naar andere literatuur worden niet gegeven. Een heel ander soort van lexicon is het Nietzsche-Wörterbuch,27 waarvan de eerste band verscheen in 2004. Hierworden slechts weinig woorden beschreven (band 1 heeft 67 lemmata), maar wel in zeer grondige en uitgebreide artikelen, op basis van een volledige documentatie van Nietzsches gebruik van de betreffende term en een

26 Bernhard H.F. TAURECK, Nietzsche-ABC Leipzig: Reclam 1999 (256 p). 27 P. VAN TONGEREN, G. SCHANK, H. SIEMENS (Hrsg.), Nietzsche-Wörterbuch. Band 1: Abbreviatur-einfach. Berlin: W. de Gruyter, 2004 (xxxii + 763 p).

11

verreikende discussie met de secundaire literatuur terzake. De eerste band werd eerder uitvoerig besproken indit tijdschrift.28 Band II zal eind 2008 verschijnen. De hele uitgave zal waarschijnlijk zeven banden omvatten. In tegenstelling tot de andere genoemde publicaties gaat het hier wel om een belangrijk naslagwerk voor het Nietzsche-onderzoek.Voor wie iets zoekt tussen de beide extremen, is er het Nietzsche-Handbuch.29 In vijf afdelingen worden artikelen verzameld over respectievelijk: (1) Nietzsches leven, (2) de verschillende periodes waarin zijn werk kan worden ingedeeld, (3) ruim honderd van de belangrijkste begrippenuit zijn denken, (4) een groot aantal auteurs, stromingen en disciplines waarin hij zich meer of minder verdiepte enwaarvan de invloeden in zijn werk zijn terug te vinden, en(5) de receptie van zijn denken in verschillende dis-ciplines en taalgebieden. Alle bijdragen zijn geschreven door specialisten en geven verwijzingen naar belangrijke teksten van Nietzsche terzake en naar relevante secundaireliteratuur. Het gevaar van elk lexicon, namelijk dat het de suggestie wekt een vaststaand domein van kennis te documenteren terwijl het in feite om een voortdurende discussie van interpretaties gaat, geldt in geval van de Nietzsche-studie nog sterker dan anders. Maar met die aantekening is dit boek (mede door zijn heldere opbouw en goede registers) een uitstekend hulpmiddel voor het Nietzsche-onderzoek en onmisbaar voor studenten en anderendie zich daarin willen oriënteren.Alle verwanten van Nietzsche, zijn kennissen en vrienden en degenen die brieven aan hem geschreven hebben, aan wie hij brieven geschreven heeft of die in zijn brieven wordenvermeld, zouden zijn verzameld in het Nietzsche-Zeitgenossenlexikon.30 Het blijkt echter nogal onvolledige en hier en daar onjuiste of gebrekkige informatie te bieden.

28 Tijdschrift voor Filosofie 68(2006)1, p.178-181.29 Henning OTTMANN (Hrsg.), Nietzsche-Handbuch. Leben – Werk – Wirkung. Stuttgart/Weimar: Metzler, 2000 (xiii + 561 p).30 Hauke REICH, Nietzsche-Zeitgenossenlexikon. Verwandte und Vorfahren, Freunde und Feinde, Verehrer und Kritiker von Friedrich Nietzsche (Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd. 7) Basel: Schwabe 2004 (248 p). Het boek bevat een genealogisch schema van Nietzsches afstamming en van het familienetwerk tijdens zijn leven.

12

3.2 TijdschriftenIn de vorige kroniek schreven we met de nodige aarzelingenover het destijds nieuwe jaarboek Nietzscheforschung (het eerste deel verscheen in 1994). Inmiddels heeft het jaarboek zich ontwikkeld tot een stabiel en serieus mediumvoor de publicatie van Nietzsche-onderzoek. Sinds Band 5/6(2000) is het volgens de ondertitel het Jahrbuch der Nietzsche-Gesellschaft, en staat het onder redactie van Volker Gerhardten Renate Reschke.31 Het grootste deel van elke editie bestaat uit voordrachten voor de jaarlijkse congressen vande Nietzsche-Gesellschaft (doorgaans in augustus gehouden in Naumburg), het Dortmunder Nietzsche-Kolloquium (jaarlijks in juli of augustus) en de Nietzsche-Werkstatt (steeds in september in Schulpforta). Organisatoren dragen teksten voor, maar de redactie beoordeelt en beslist. Daarnaast iser een rubriek ‘Aufsätze’ waarin zowel artikelen verschijnen die op uitnodiging zijn geschreven als ook bijdragen die aan het tijdschrift worden toegestuurd. Zowel met betrekking tot de congresbijdragen als tot de artikelen valt op dat de meeste auteurs afkomstig zijn uitDuitsland en Oostenrijk, en dat relatief veel van hen (nog) geen bekenden zijn in de wereld van het Nietzsche-onderzoek. Tot slot is er een rubriek met steeds een of twee, tamelijk uitgebreide recensies, en worden zowel de laudatio voor degene die de (om de twee of drie jaar verleende) ‘Nietzsche-Preis’ van het land Sachsen-Anhalt krijgt, als de dank-lezing door de laureaat in dit jaarboek gepubliceerd. Het belangrijkste en meest internationale tijdschrift blijft nog altijd de Nietzsche-Studien.32 Naast een keur aan artikelen (in het Frans, Duits en Engels) van specialistenvan over de hele wereld, biedt het jaarboek regelmatig kroniek-achtige bijdragen, en steeds een ruime rubriek ‘Beiträge zur Quellenforschung’, waarin achtergronden van Nietzsche-teksten worden ontraadseld; voorts biedt het jaarboek veel uitgebreide boekbesprekingen. Sinds enkele

31 Nietzscheforschung. Jahrbuch der Nietzsche-Gesellschaft. Herausgegeben von Volker GERHARDT und Renate RESCHKE. Berlin: Akademie Verlag, 1994 (Bd.1); de laatst verschenen band is nr. 15 2008. 32 Nietzsche-Studien. Internationales Jahrbuch für die Nietzsche-Forschung Hrsg. von G. Abel, J. Simon & W. Stegmaier. Berlin/New York: W. de Gruyter; laatst verschenen nummer: 37(2008) (xviii+537 p).

13

jaren worden die gegroepeerd rond thema’s of teksten van Nietzsche; een belangrijk initiatief van redactievoorzitter W. Stegmaier, dat zeer nuttige dienstenverleent.The Journal of Nietzsche Studies is vanouds verbonden met de (Britse) Friedrich Nietzsche Society, maar wordt al sinds 2001 uitgegeven door The Pennsylvania State University Press. Het verschijnt in twee afleveringen per jaar, geeft vooraleen goed beeld van de continentaal-angelsaksische Nietzsche-interpretatie, maar publiceert ook bijdragen uitandere taalgebieden. Naast verspreide artikelen vindt men er regelmatig thematische secties (over Nietzsches taalgebruik in nr. 22, over de agon in nr. 24, over Nietzsche en oosterse filosofie in nr. 28, de Übermensch in nr. 30, Nietzsches relevantie voor hedendaagse politiekin nr. 35/36) en recensies. Het tijdschrift heeft zich ontwikkeld tot een van de belangrijke tijdschriften op hetgebied van het Nietzsche-onderzoek.New Nietzsche Studies is een onregelmatig (ongeveer eens per anderhalf jaar in dubbelnummers) verschijnend tijdschrift,dat sterk het stempel draagt van zijn hoofdredacteur: Babette Babich. De nummers bevatten doorgaans de papers die gepresenteerd worden in de Nietzsche-sectie van het jaarlijkse SPEP-congres van ‘continental philosophers’ in de Verenigde Staten. De andere artikelen worden veelal in thematische secties verzameld. Twee keer werd daarbij een sectie gewijd aan een relatie tussen Nietzsche en de ecologie en natuur- of milieufilosofie.33 Het laatst verschenen nummer is in zijn geheel gewijd aan ‘Nietzsche and the Jews’.34

3.3 ReeksenDavid Marc HOFFMANN startte bij de Baselse uitgever Schwabe & Co een nieuwe reeks: Beiträge zu Friedrich Nietzsche.35 33 ‘Nietzsche’s Ecology’ met 6 bijdragen, in New Nietzsche Studies 5, 1/2 (Spring/Summer 2002) (p. 1-94), en ‘Ecology, Dynamics, Chaos, Nature’ met 4 bijdragen in New Nietzsche Studies 5, 3/4 & 6, 1/2 (Winter 2003/Spring 2004) (p. 1-70).34 New Nietzsche Studies 7, 3&4 (Fall 2007 & Winter 2008) (p. 1-124). Vgl. voor de andere nummers: http://www.fordham.edu/gsas/phil/nns_journal_description.html.35 Beiträge zu Friedrich Nietzsche. Quellen, Studien und Texte zu Leben, Werk und Wirkung Friedrich Nietzsches. Hrsg. von David Marc HOFFMANN.

14

Tot nu toe verschenen er (tussen 1999 en 2005) negen banden, die hoewel meestal interessant en mooi uitgegeven,zo verschillend zijn (oorspronkelijke studies, biografische documenten, reprints, vertalingen) dat ze geen profiel van de reeks geven noch tot abonnering erop aanmoedigen. Verschillende ervan zullen hieronder nog vermeld worden.De Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung staan onder dezelfde redactie die ook de Nietzsche-Studien uitgeeft.36 Bijna alle boeken die in deze reeks verschijnen behoren tot de belangrijkste publicaties op het gebied. Verschillende ervan zullen in deze kroniek aan de orde komen. In de eveneens door W. de Gruyter uitgegeven reeks Supplementa Nietzscheana worden materialen uitgegeven die meerof minder van belang kunnen zijn voor het Nietzsche-onderzoek. Na een onderbreking sinds 1998 verschenen in deze eeuw: een kataloog van Nietzsches persoonlijke bibliotheek (met vermelding van eventuele lees-sporen in de boeken)37 en de Gesammelte Werke van Paul RÉE.38

De International Nietzsche Studies staan onder redactie van RichardSchacht en vormen een zeer gevarieerde reeks met werk van en over Nietzsche, vertalingen en oorspronkelijke werken, nieuw onderzoek en herdrukken van klassieke werken. 39 Er zijn sinds 1991 veertien, niet genummerde, delen verschenen. Sommige zullen in deze kroniek ter sprake komen.

3.4 WebsitesHet internet wordt ook voor het Nietzsche-onderzoek een steeds belangrijker instrument. Paolo D’IORIO was een van de eersten die hiervan gebruik maakte. Zijn project HyperNietzsche was een poging om een geïntegreerde digitale versie van werken van en over Nietzsche en een genetische 36 Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung. Begründet von M. Montinari, W. Müller-Lauter, H. Wenzel, herausgegeben von G. Abel, J. Simon, W. Stegmaier. Berlin/New York: W. de Gruyter; inmiddels zijn ca. 60 banden verschenen.37 G. CAMPIONI et. al. (Hrsg.), Nietzsches persönliche Bibliothek (Supplementa Nietzscheana Bd. 6) Berlin/New York: W. de Gruyter 2003 (737 p).38 Paul RÉE, Gesammelte Werke 1875-1885. Hrsg., eingeleitet und erläutert von Hubert TREIBER. (Supplementa Nietzscheana Bd. 7) Berlin/New York: W. de Gruyter 2004 (xv+819 p).39 International Nietzsche Studies. Urbana/Chicago: Univ. of Illinois Press.

15

reconstructie van Nietzsches teksten te produceren. Kort geleden werd aangekondigd dat wat onvoltooid bleef in HyperNietzsche vanaf begin 2009 zal worden opgenomen en afgemaakt in een nieuw web-project, nl. NietzscheSource.40 Inmiddels is uit het voormalige HyperNietzsche wel de beste site voor nieuws op het gebied van het Nietzsche-onderzoekontstaan.41 Daar vindt men, naast publicaties, conferenties, ‘events’ en ander Nietzsche-nieuws, ook de meest uitgebreide verzameling links naar andere Nietzsche-sites, waarvan er inmiddels heel wat zijn: met teksten vanen over Nietzsche, door hem gecomponeerde muziek, en allerlei varia. Een heel actieve site is ook die van de inNew York zetelende Nietzsche Cricle.42 Deze herbergt ook twee electronische tijdschriften met Nietzsche-gerelateerde publicaties: The Agonist en Hyperion.

4. Algemene inleidingen en verzamelbundelsGoed nieuws is, dat enkele ‘klassieke’ Duitse monografieënover Nietzsche in het Engels werden vertaald. Zowel E. Finks boek uit 1960, als W. Müller-Lauters boek uit 1971 kwamen in vertaling uit, zodat ze nu ook een rol kunnen gaan spelen in het Engelstalige Nietzsche-onderzoek, waar zeer velen – paradoxalerwijze – nog altijd geen Duits lijken te lezen.43

Er verschenen in deze periode geen grote nieuwe monografieën waarvan verwacht zou kunnen worden dat ze de discussie langere tijd zullen bepalen.44 Dat neemt niet weg40 http://www.hypernietzsche.org/demo/work_edition/index.php?siglum=colli-montinari. Voor een kritische bespreking van de talloze sites waarop Nietzsche figureert, zie het artikel van D’IORIO dat we vermelden in § 10.1 (opgenomen in de bundel van S. BARBERA et al., vermeld in noot 261).41 http://www.hypernietzsche.org/nnc/index.php?page=/nnc/home42 http://nietzschecircle.com/43 Eugen FINK, Nietzsche’s Philosophy. (vertaling van Nietzsches Philosophie Stuttgart: Kohlhammer, 1960, verbesserte Aufl. 19733) London (Continuum) 2002 (256 p); Wolfgang MÜLLER-LAUTER, Nietzsche. His Philosophy ofContradictions and the Contradictions of His Philosophy (vertaling van Nietzsche. Seine Philosophie der Gegensätze und die Gegensätze seiner Philosophie Berlin/New York: W.de Gruyter, 1971) (International Nietzsche Studies) Urbana/Chicago: Univ. of Illinois Press, 1999 (xviii + 246 p).44 Dat is ook de strekking van de verzamelbespreking van vijftien ‘neue Gesamtdarstellungen und Einführungen’ die A. SOMMER publiceerde in Nietzsche-Studien 33 (2004) p.374-387. Behalve de daar en de hieronder

16

dat er enkele interessante studies verschenen waarin Nietzsches denken wordt gepresenteerd op een originele manier. Stephan GÜNZEL schreef een boek over Nietzsches ‘Geofilosofie’.45 Hij verzamelt alles wat in Nietzsche met aards en aarde te maken heeft en komt op die manier tot een ‘geofilosofische structuur’ in zijn denken. Dat is nogal in strijd met een traditionele historisch diachrone interpretatie. Vandaar dat de auteur uitdrukkelijk ingaat op Nietzsches teksten over geschiedenis (met name de tweede Unzeitgemäße Betrachtung) die hij synchroon ruimtelijk weet te herinterpreteren. Een inspirerend boek! Aldo LANFRANCONI schreef zijn Habilitationsschrift over een vande manieren waarop Nietzsche zelf de methode van zijn denken aanduidt, namelijk als ‘historisch filosoferen’.46 Met grote aandacht voor de verbinding hiervan met ‘psychologie’ en ‘fysiologie’ en in een nauwgezette reconstructie van de ontwikkeling van dit historisch filosoferen tussen 1876 en de later gemunte term ‘genealogie’, werkt de auteur zijn these uit aan de hand van grondige analyses van enkele teksten (met name uit heteerste hoofdstuk van Menschliches, Allzumenschliches) waarin Nietzsche de methode beschrijft èn in praktijk brengt. W. RIES publiceerde een nuttig overzicht van Nietzsches denken via een chronologische gang door zijn werken, en combineert daarbij erkenning voor de grote betekenis van Nietzsche voor het hedendaagse zelfverstaan met een kritsche afstand tot veel van zijn denken.47 Dezelfde auteur schreef een paar jaar eerder een inleiding tot ‘eenandere’ Nietzsche aan de hand van een chronologisch geordende reeks teksten die werden geselecteerd met als

besproken boeken vermelden we nog: Claude PAVUR, Nietzsche Humanist Milwaukee: Marquette UP, 1998 (214 p) met de these dat Nietzsches kritiek op het humanisme vanuit een diepe affiniteit ermee voortkomt; G. ROHRMOSER, Nietzsche als Diagnostiker der Gegenwart (Hrsg. von M. Grimminger) München: Olzog Verlag, 2000 (422 p), waarin een aantal collegereeksen van Rohrmoser door een bewonderaar zijn uitgebracht.45 Stephan GÜNZEL, Geophilosophie, Nietzsches philosophische Geographie Berlin: Akademie Verlag, 2001 (337 p).46 Aldo LANFRANCONI, Nietzsches historische Philosophie (Quaestiones, Themen undGestalten der Philosophie Bd. 7) Stuttgart: Frommann-Holzboog, 2001 (186 p).47 Wiebrecht RIES: Nietzsches Werke. Die grossen Texte im Überblick, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2008 (160 p).

17

leidraad de thematiek van eenzaamheid, zwaarmoedigheid en dood.48 De ‘andere’ Nietzsche is degene wiens denken eerderde filosofisch-literaire enscenering is van een existentieel drama dan de uitwerking van een metafysische theorie. Beatrix HIMMELMANN benadrukt in haar inleiding tot Nietzsche het antagonistisch karakter van zijn denken.49 Ruth ABBEY concentreert zich in haar boek op wat sinds Lou Salomé wordt aangeduid als de midden-periode vanNietzsches denken, en dus op Menschliches, Allzumenschliches, Morgenröthe en de eerste vier boeken van Die fröhliche Wissenschaft.50 Nietzsche wordt vooral geportretteerd als psycholoog en uitvoerig wordt ingegaan op zijn behandelingvan ijdelheid, medelijden, vriendschap en liefde: thema’s waarin Nietzsches aandacht voor intersubjectiviteit tot uitdrukking zou komen. In de inleiding tot Nietzsches denken door Paul VAN TONGEREN staat vooral Jenseits von Gut undBöse centraal, en wordt aan de hand van teksten ingegaan opde verbinding tussen leven en denken bij Nietzsche, op de wijze van schrijven van Nietzsche en de manier waarop zijnteksten gelezen moeten worden, en op de drie grote domeinen van zijn cultuurkritiek: wetenschap, moraal en religie.51

Edith DÜSING schreef een veelomvattende monografie over Nietzsches filosofie waarin zij een duiding van diens helewerk geeft vanuit twee hoofdlijnen daarin.52 Dat is ten eerste Nietzsches kritiek van het theisme en met name het christendom en ten tweede diens fascinatie voor de natuurwetenschap, met name de biologie en bovenal Darwins hypothesen. Beide lijnen worden door Düsing al aangewezen in de eerste van Nietzsches Unzeitgemäße Betrachtungen, de polemiek met D.F. Strauss (1873), en van daaruit gevolgd tot in zijn laatste geschriften. Haar stelling komt – heel48 Friedrich NIETZSCHE, Die Glücklichen sind neugierig. Begegnungen mit dem anderenNietzsche. Herausgegeben, kommentiert und mit einem Nachwort versehen von Wiebrecht RIES. München: DTV, 2000 (163 p).49 Beatrix HIMMELMANN, Nietzsche Leipzig: Reclam, 2006 (133 p).50 Ruth ABBEY, Nietzsche’s Middle Period Oxford/New York: Oxford University Press, 2000 (208 p).51 Paul J.M. VAN TONGEREN, Reinterpreting Modern Culture. An Introduction to Friedrich Nietzsche’s Philosophy. West Lafayette: Purdue University Press, 2000(xiv+322 p).52 Edith DÜSING, Nietzsches Denkweg. Theologie – Darwinismus – Nihilismus. München:Wilhelm Fink Verlag, 2006 (601 pp).

18

kort gezegd – hierop neer: Nietzsche, die in zijn jeugd zeer sterk was ingebed in de christelijke traditie, heeft in het spoor van de historisch-kritische exegese zijn geloof verloren en ontwikkelde zich tot een verklaard atheist, mede onder invloed van de schok die het Darwinisme en de daarin vervatte kritiek van enige telologie in de natuur voor hem betekende. De these van dewil tot macht is Nietzsches eigen uitwerking van een ‘anti-‘ of ‘dys-teleologisch’ natuurbegrip waarin zijn immoralisme en afwijzing van elke theodicee hun plaats vinden. De consequentie daarvan is het nihilisme, dat doorNietzsche niet slechts voorzien, maar volgens de auteur ook gerealiseerd wordt. De ‘vrije geest’ zou zich opnieuw op het absolute betrekken, maar in de steeds demonischer wordende gedaante van een afwezige, of dode God. Op deze manier toont Nietzsches werk het dramatisch karakter van de ‘Verlust des Ewigen’ die ook onze tijd kenmerkt, maar zonder dat het schokkende daarvan nog ervaren wordt.Horst HUTTER53 presenteert (geïnspireerd door Pierre Hadot)Nietzsches denken als een niet-propositionele vorm van filosofie die vergeleken kan worden met de filosofie van scholen uit de Oudheid. Hutter suggereert dat Nietzsche zo’n school wilde stichten, en dat dat een mix zou zijn van enerzijds Plato’s academie met een expliciet politiekebedoeling (de genezing van de Europese mens en cultuur door een nieuwe orde op te leggen aan de veelheid) en anderzijds Epicurus’ tuin, waarin degenen die zich voorbereiden op die politieke taak zich terugtrekken en zich vormen door allerlei ‘ascetische’ technieken. De auteur beschrijft vijf vormen of domeinen van een derge-lijke Nietzscheaanse ascese: eenzaamheid, vriendschap, lezen en schrijven, voeding en dans. De gekozen opzet werkt overtuigend, mede door de manier waarop Hutter de relevantie van Nietzsches denken ook weet te vertalen naaronze eigen tijd. Het boek vormt daardoor een prima inleiding tot Nietzsches denken, met de beperking dat het noch met bestaande secundaire literatuur, noch met Nietzsche zelf op kritische wijze in discussie treedt. Alenka ZUPANCIC verzet zich tegen de (volgens haar) postmoderne toeëigening die meent dat Nietzsches voor ons

53 Horst HUTTER, Shaping the Future. Nietzsche’s New Regime of the Soul and Its Ascetic Practices. Lanham etc.: Rowman & Littlefield, 2006 (xvii+222 p).

19

niet langer ‘oneigentijds’ zou zijn.54 Na een interpretatievan de dood van God en het nihilisme, die aangeeft hoezeerook onze tijd nog valt onder Nietzsches kritiek, werkt ze Nietzsches beeld van de ‘middag’ uit. Dat op dat moment dekortste schaduw valt, betekent niet een samenvallen van dedingen met zichzelf, maar juist hun onherleidbare differentie.

Er verschijnen steeds weer dissertaties waarin auteurs proberen een nieuw licht op het geheel van Nietzsches denken te werpen. Hoe zeer deze vaak ook getuigen van de grondige arbeid waarmee de auteurs zich dat denken hebben eigen gemaakt, ze leiden zelden tot belangrijke doorbrakenin het onderzoek. S. BAEK systematiseert Nietzsches denkenover mens, kennis en werkelijkheid in een theorie van de interpretatie die bovendien alle bekende concepten en ‘slagwoorden’ opneemt.55 Pavel KOUBA probeert te laten ziendat de twee lijnen die Nietzsche volgens Müller-Lauter niet echt wist te verenigen (‘Übermensch’ en ‘ewige Wiederkehr’) wel degelijk te verzoenen zijn als twee gedaanten waaronder de affirmatie van het leven gerealiseerd kan worden.56 Jürgen HOFBAUER stelt in zijn dissertatie dat Nietzsches denken niet benaderd moet worden via de (al of niet ‘groot’ genoemde) thema’s van zijn denken, maar vanuit de ‘praxis van zijn interpretatieve filosoferen’, de denkbewegingen die ‘Nietzsche als methode’ zichtbaar maken.57 Vasile PăDUREAN werkt de begrippen ‘spel’, ‘kunst’ en ‘schijn’ uit als de belangrijkste pijlers waarop Nietzsches denken zich ontwikkelt.58 Hij zou deze begrippen voor het eerst in de filosofie hebben binnengebracht en daarom, en vanwege zijnteruggrijpen op de pre-sokraten, een ‘oorspronkelijk’ 54 Alenka ZUPANCIC, The Shortest Shadow. Nietzsche’s Philosophy of the Two. (Short Circuits) Cambridge etc.: The MIT Press, 2003 (viii+193 p). 55 S.Y. BAEK, Interpretation bei Friedrich Nietzsche: eine Analyse Würzburg: Königshausen & Neumann, 1999 (255 p).56 Pavel KOUBA: Die Welt nach Nietzsche: Eine philosophische Interpretation München: Wilhelm Fink, 2001 (238 p).57 Jürgen HOFBAUER, How to do things with Nietzsche. Nietzsche als Methode – eine Versuchsanordnung mit drei Opern Richard Wagners. München: Fink, 2007 (192 p).58 Vasile PăDUREAN, Spiel – Kunst – Schein. Nietzsche als ursprünglicher Denker. (Ursprünge des Philosophierens Bd. 18) Stuttgart: Kohlhammer, 2008 (248 p).

20

denker genoemd moeten worden in de zin waarin Heidegger die term gebruikt.

En dan zijn er nog de verzamelbundels en Nietzsche-themanummers van tijdschriften, die zeker in het Nietzsche-jaar 2000 overvloedig waren.59 De belangrijkste is zonder twijfel de: Blackwell Companion to Nietzsche: ruim 30 meerendeels erkende specialisten (vooral, maar niet uitsluitend uit het Engelse taalgebied) schreven oorspronkelijke bijdragen, verdeeld over negen afdelingen,waarin alle grote gebieden en thema’s van Nietzsches denken aan bod komen. Ook zijn er onverwachte secties zoals die over ‘philosophy of mind’ en blijkt de interpretatie van Nietzsches naturalisme steeds weer terugte keren bij verschillende auteurs. Het boek biedt een goede blik op de huidige toestand van het Nietzsche-onderzoek.60 Verder is er een grote variëteit aan verzamelingen. Aardigis de bundel waarin bekende personen uit kunst (bijv. Karlheinz Stockhausen), politiek en wetenschap (o.a.: H.-G. Gadamer, Jean-Luc Nancy, Richard Rorty en Hans Küng) beschrijven wat Nietzsche voor hen betekent.61 J. RICHARDSON en B. LEITER stelden een bloemlezing samen van

59 Behalve de hieronder kort besproken bundels vermelden we nog: CahiersPhilosophiques (Montrouge: CNDP) no. 90 mars 2002 (144 p); Renate RESCHKE, Zeitenwende – Wertewende (Nietzscheforschung Sonderband 1) Berlin: Akademie Verlag, 2001 (376 p), waarin de interessante maar zeer diverse voordrachten van het congres van de Nietzsche-Gesellschaft in Naumburg 2000 zijn verzameld; Djavid SALEHI & Rudiger SCHMIDT (Hrsg.). Nietzsche. Text Kontext. Weimar: Weimar Universitätsverlag,2000 (145 p); E. KISS & U. NUSSBAUMER-BENZ (Hrsg.), Nietzsche, Postmoderne– und danach? Cuxhaven/Dartford: Traude Junghans Verlag 2000 (242 p); G.SCHWEPPENHAUSER & J. GLEITER (Hrsg.), Nietzsches Labyrinthe. Perspektiven zur Ästhetik, Ethik und Kulturphilosophie. Weimar: Bauhaus-Universität, 2001 (152 p).Een duidelijke herdenkingspublicatie was ook: Peter SLOTERDIJK, Über die Verbesserung der guten Nachricht. Nietzsches fünftes Evangelium. Rede zum 100. Todestag von Friedrich Nietzsche, gehalten in Weimar am 25. August 2000. Frankfurt/M: Suhrkamp, 2001 (70 p). Vanuit een beschouwing over Nietzsches taalgebruik zet de auteur hierin zijn zicht op de epochale maar omineuze betekenis van Nietzsche uiteen. Als algemene monografieën die geen verdere vermelding verdienen noemen we nog: Harvey SARLES, Nietzsche's Prophecy, the crisis in meaning New York: Humanity Books, 2001 (232 p).60 Keith ANSELL-PEARSON, A Companion to Nietzsche. Malden etc.: Blackwell, 2006 (xxii+600 p).

21

dertien belangrijke artikelen uit de recente analytische Nietzsche-receptie.62 Richardson bespreekt in zijn inleiding de overeenkomsten en de verschillen tussen Nietzsches denken en de analytische stijl van filosoferen.Daarna volgen hoofdstukken over epistemologie, moraalkritiek, methode en belangrijke thema’s in Nietzsches denken. Van M. Clark, A. Nehamas, en de beide reacteuren werden meerdere teksten opgenomen. Aan het eindverschijnt, als contrapunt in deze analytische bundel, de tekst van M. Foucault over genealogie. Hubert CANCIK en zijn vrouw verzamelden hun opstellen over Nietzsche in eenbundel, waarin de nadruk ligt op Nietzsches verhouding totGriekendom, jodendom en christendom, en waarin vooral de reconstructie van de nooit voltooide ‘Unzeitgemäße Betrachtung’ ‘Wir Philologen’ interessant is.63 G.-G. GRAU heeft zijn voordrachten en artikelen over Nietzsche van een aantal jaren verzameld in een bundel waarin hij eroverklaagt dat zijn gedachten over de betekenis van het concept ‘Selbstaufhebung’ voor Nietzsche nog niet zijn doorgedrongen, maar waarin hij zelf geen blijk geeft het werk van collega’s te hebben gelezen.64 Manfred RIEDEL bundelde de bijdragen aan een conferentie waar vooral mensen uit de hermeneutische traditie spraken over de relatie tussen filosofie en filologie bij Nietzsche.65 J.-Cl. WOLF verzamelde tien van zijn grotendeels al eerder verspreid verschenen artikelen over allerlei thema’s in Nietzsche in een bundel, waarin opmerkelijk is dat hij nogal wat gelijkenissen opmerkt tussen J.St. Mill en

61 G. SEUBOLD & P. BAUM (Hrsg.), Was mir Nietzsche bedeutet. Prominente aus Kunst, Politik und Philosophie antworten (NietzscheDenken Bd.1) Bonn: DenkMal Verlag, 2001 (143 p).62 John RICHARDSON & Brian LEITER (eds), Nietzsche (Oxford Readings in Philosophy) Oxford: OUP, 2001 (379 p).63 Hubert Cancik & Hildegard Cancik-Lindemaier, Philolog und Kultfigur. Friedrich Nietzsche und seine Antike in Deutschland Stuttgart/Weimar: J.B. Metzler,1999 (289 p).64 Gerd-Günther GRAU, Die ‘Selbstaufhebung aller großen Dinge’. Philosophieren mit Nietzsche Würzburg: Königshausen & Neumann, 2004 (181 p).65 M. RIEDEL (Hrsg.), ‘Jedes Wort ist ein Vorurteil’. Philologie und Philosophie in Nietzsches Denken (Collegium Hermeneuticum Bd 1) Köln etc.:Böhlau Verlag,1999 (263 p).

22

Nietzsche en waarin hij voorts afstand neemt van wat hij noemt Nietzsches ‘ethische en elitaire perfectionisme’.66

5. BiografieMeer dan bij andere filosofen, vindt men in de Nietzsche-literatuur steeds ook veel aandacht voor de biografie – begrijpelijk omdat nu eenmaal voor hem, zowel biografisch als filosofisch, leven en denken sterk verbonden waren. R.SAFRANSKI gaf daarom aan zijn boek over Nietzsche de zeer passende titel: Biographie eines Denkens.67 Maar het boek zelf is eigenlijk ‘gewoon’ een chronologische presentatie van Nietzsches denken, hier en daar ingelijst of onderbroken door een passage uit zijn leven. De Stiftung Weimarer Klassik gaf een bundel uit met opstellen over leven en werk van Nietzsche, maar afgezien van enkele bijdragen waarin de verweving van beide tot haar recht komt, zijn demeeste artikelen of biografisch of eerder filosofisch van aard.68 Het is dan ook niet gemakkelijk: schrijven over hoeeen leven denkt en hoe een denken leeft. Een andere pogingdaartoe vinden we in twee dure en schitterend uitgegeven boeken: Nietzsche. Der gute Europäer. Die Landschaften seines Lebens en Nietzsche. Süden.69 Behalve een verzameling prachtige foto’s van de plaatsen die Nietzsche bezocht, bevat het eerste boek een biografie en een verzameling fragmenten uit teksten en brieven van Nietzsche zelf. Het tweede boek bevat teksten van bekende Nietzsche-onderzoekers over Sils-Maria, Venetië, Genua, Turijn en Sorrento en de betekenis die die plaatsen voor Nietzsche hadden. In de biografische beschrijvingen van zijn reis erheen of zijn

66 Jean-Claude WOLF, Zarathustras Schatten. Studien zu Nietzsche (Ethik und politische Philosophie Bd. 10) Fribourg: Paulusverlag, 2004 (223 p).67 Rüdiger SAFRANSKI, Nietzsche. Biographie seines Denkens. München: Hanser, 2000 (379 p). Nederlandse vertaling door Mark Wildschut: Nietzsche. Een biografie van zijn denken. Amsterdam/Antwerpen: Atlas 2000 (380 p).68 Andreas SCHIRMER & Rüdiger SCHMIDT, Stiftung Weimarer Klassik, Entdecken und Verraten. Zu Leben und Werk Friedrich Nietzsches Weimar: Hermann Böhlaus Nachfolger, 1999 (412 p).69 David Farrell KRELL & Donald L. BATES, Nietzsche. Der gute Europäer. Die Landschaften seines Lebens. Eine Biographie in Bildern und Selbstzeugnissen München: Knesebeck, 2000 (256 p.). Oorspronkelijke editie in het Engels: The Good European Chicago: University of Chicago Press, 1997 (280 p); A.T. SCHAEFER & Stiftung Nietzsche-Haus in Sils Maria, Nietzsche. Süden Innsbruck: Haymon, 2000 (112 p).

23

verblijf aldaar, wordt duidelijk hoe die plaatsen en ‘het Zuiden’ waarvan ze deel uitmaken, voor Nietzsche een verwijzing vormen naar gezondheid, overwinning van decadentie, terugkeer van Griekse vrolijkheid, enzovoort. ‘Gezondheid’ is ook zo’n thema waarin biografie en filosofie samenkomen, zoals blijkt in een bundel die D. RAYMOND samenstelde: het eerste deel met bijdragen over Nietzsches gezondheidstoestand, het tweede over de betekenis van ziekte en gezondheid in zijn denken.70 Veel nieuws is er overigens niet in te vinden. Diepgaander komtdie betekenis van ziekte en gezondheid voor het denken totuitdrukking in het boek van P. MONTEBELLO.71 Nietzsches opvatting van kennis (als ‘Einverleibung’) en van de werkelijkheid als ‘Wille zur Macht’ zouden van hieruit moeten worden begrepen.Hoezeer Nietzsche ook roemde over het Zuiden, hij kwam uithet Noorden, precieser: uit het midden van Duitsland, uit Thüringen, het gebied waar Luthers reformatie begon en waar Thomas Mann het Kaiseraschern situeert waarin hij Adrian Leverkühn (dr. Faustus) laat opgroeien. Nietzsches verbinding met dit stuk van Duitsland staat centraal in een kleine biografie (met veel plaatjes), die zijn titel ontleent aan de roman van Thomas Mann, en waarin we juist alleen maar lezen over wat Nietzsche deed en meemaakte tenNoorden van Basel.72 De drie keer dat hij in Jena verbleef zijn gedocumenteerd in een apart boekje dat verscheen naaraanleiding van een tentoonstelling in het Jenaer Romantikerhaus.73 Waar hij in Basel woonde en wat hij er deed in de tien jaren dat hij er verbleef, is beschreven en gedocumenteerd in twee delen van de in Basel uitgegevenreeks Beiträge zu Friedrich Nietzsche.74 Zijn verblijf en vooral

70 Didier RAYMOND (ed.), Nietzsche ou la grande santé. (Collection: L'Ouverture Philosophique) Paris/Montréal: L'Harmattan, 1999 (305 p).71 P. MONTEBELLO, Vie et maladie chez Nietzsche Paris: Ellipses, 2001 (140 p).72 Jens-Fietje DWARS & Kai AGTHE, Wo liegt Kaiseraschern? Friedrich Nietzsches mitteldeutsche Herkunft und Heimholung (Mitteldeutsche Miniaturen Bd. 5) Bucha: Quartus, 2000 (144 p).73 Jens-Fietje DWARS & Kai AGTHE, ‘Ich suchte meine schwerste Last, da fand ich mich.’ Nietzsche in Jena. Bucha: Quartus, 2000 (72 p).74 Andrea BOLLINGER & Franziska TRENKLE, Nietzsche in Basel. (Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd. 3) Basel: Schwabe, 2000 (99 p). Eduard HIS, Friedrich Nietzsches Heimatlosigkeit & Hans GUTZWILLER, Friedrich Nietzsches Lehrtätigkeit am Basler Pädagogium 1869-1876 Reprint aus der Basler

24

zijn wandelingen in en rond Sils Maria zijn door Paul RAABE beschreven op zo’n manier dat de wandelaar letterlijk in Nietzsches sporen kan gaan.75

Biografisch is ook de studie van D. BORCHMEYER over de relatie tussen Nietzsche en Richard en Cosima Wagner.76 Peter CLAESSENS publiceerde een uitgebreidere versie van een al eerder verschenen, zeer toegankelijke Nederlandstalige biografie, met een korte beschrijving vande belangrijkste geschriften en de belangrijkste composities uit zijn nalatenschap is.77 Bij biografische studies ligt het gevaar van een psychologiserende interpretatie van het denken altijd om de hoek, zoals weer blijkt in de psychoanalytische psychobiografie van Nietzsche door Eugene WOLFENSTEIN78, evenals in het eerste deel van de uitgebreide studie van Ch. NIEMEYER.79 Het tweede deel van zijn boek gaat vooral in op Nietzsches eigen psychologische analyses.Het belangrijkste boek in deze kategorie is ongetwijfeld de kroniek in beelden en teksten die werd samengesteld door Raymond BENDERS en Stephan OETTERMANN.80 Het boek is opgebouwd als een kalender, die bij elke dag waarbij dat mogelijk is informatie geeft over het leven van Nietzsche.In de eerste jaren is dat uiteraard nog weinig, maar reedsvanaf 1850 wordt het steeds meer, en vanaf 1860 wordt Nietzsches leven bijna van dag tot dag gedocumenteerd. Vrijwel alle gebeurtenissen in zijn leven worden vermeld, veelal via citaten uit brieven van Nietzsche zelf, soms Zeitschrift für Geschichte und Altertumskunde (Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd. 5) Basel: Schwabe, 2002 (120 p).75 Paul RAABE, Spaziergänge durch Nietzsches Sils-Maria. Zürich/Hamburg: Arche. Het boekje heeft sinds 1994 al zes drukken beleefd; laatste druk: 2005(158 p).76 Dieter BORCHMEYER, Nietzsche, Cosima, Wagner. Porträt einer Freundschaft. Frankfurt/Leipzig: Insel, 2008 (215 p).77 Peter CLAESSENS, Alle lust wil eeuwigheid. Het magistrale levensscenario van Friedrich Nietzsche. Amsterdam/Antwerpen: Arbeiderspers, 2008 (147 p).78 Eugene Victor WOLFENSTEIN, Inside/Outside Nietzsche. Psychoanalytic Explorations Ithaca/London: Cornell Univ. Press, 2000 (267 p).79 Ch. NIEMEYER, Nietzsches andere Vernunft. Psychologische Aspekte in Biographie und Werk. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1998 (xxiii & 437 p).80 Stiftung Weimarer Klassik (Hrsg.), Friedrich Nietzsche. Chronik in Bildern und Texten zusammegestellt von Raymond J. BENDERS, Stephan OETTERMANN u.A.,München: Hanser & DTV, 2000 (855 p. in 2 kolommen).

25

uit brieven of dagboeken van tijdgenoten die hem kenden enuit bestaande biografieën. Zijn reizen, zijn ontmoetingenmet meer of minder bekende figuren, de boeken die hij bestelde bij uitgevers of bij de bibliotheek, alles wordt gedocumenteerd in geschrift en – wat bijzonder is – veelalook in beeld: het boek biedt vele honderden foto’s van de mensen die Nietzsche ontmoette, van de titelpagina’s van zijn boeken, van zijn eigen tekeningen, maar ook van de plaasten waar hij was, van trein-tijdtabellen die hij moethebben gebruikt, gastenboeken die hij tekende, affiches van voorstellingen die hij bezocht, aankondigingen van zijn colleges, enzovoort. Het boek kan gelezen worden als een biografie van Nietzsche, samengesteld uit aantekeningen van hemzelf en tijdgenoten. Zo kan men bijvoorbeeld van dag tot dag meemaken hoe Nietzsche zich verheugt op de uitgave van een nieuw boek en hoe hij de reacties erop noteert, via citaten uit de brieven waarin hij daarover met zijn uitgever en met vrienden correspondeert. Maar men kan het boek ook zeer goed als naslagwerk gebruiken, om vast te stellen waar hij op een bepaalde dag was, wat hij deed, enz. Die functie wordt nogvergoot door de indices: één vermeldt alle door Nietzsche zelf gereedgemaakte publicaties, twee andere vermelden, resp. alfabetisch en chronologisch, alle plaatsen waar hijverbleef; daarnaast is er een volledig namenregister van alle vermelde en/of afgebeelde personen, en natuurlijk eenvermelding van alle gebruikte bronnen. De vriendschappelijke relatie tussen Nietzsche en Meta vonSalis, een adelijke dame die studeerde in Zürich en een voorvechter was van de vrouwenemancipatie, wordt goed gedocumenteerd in een schitterend uitgegeven studie door Brigitta KLAAS MEILIER.81 Nietzsche had met heel wat vrouwen vriendschappelijke betrekkingen; ze worden allemaal verzameld in een boekje door Mario LEIS.82 Twee belangrijke vrouwen in zijn leven, zijn zus Elisabeth en waarschijnlijk de enige vrouw op wie hij ooit verliefd was, Lou Salomé, worden geportretteerd in een dubbel-biografie van Dirk SCHAEFER.83

81 Brigitta KLAAS MEILIER, Hochsaison in Sils-Maria. Meta von Salis und Friedrich Nietzsche. Zur Geschichte ihrer Begegnung Basel: Schwabe, 2005 (439 p).82 Mario LEIS, Frauen um Nietzsche Reinbek: Rowohlt 2000 (155 p).

26

Hoewel een dodenmasker nauwelijks nog tot het leven van een persoon gerekend kan worden, vermelden we hier ook de reconstructie van de geschiedenis van de verschillende dodenmaskers die van Nietzsche bestaan (één daarvan dook pas 50 jaar na zijn dood op!). 84 De eveneens beschreven werkingsgeschiedenis die die maskers gehad hebben in de beeldende kunst zou echter eerder in § 10 over de receptiegeschiedenis horen. Datzelfde geldt misschien voorde gedocumenteerde geschiedschrijving van het Nietzsche-Archiv in de periode 1897 tot 1945.85

C.W. MARIS publiceerde in 2004 een fictieve dramatische dialoog tussen Nietzsche en de Russische danser Nijinsky, waarin hij, o.m. gebruik makend van Nietzsches vermeende Poolse afkomst, suggereert dat de Poolse voorvader Niëzky de oorspronkelijke Übermensch was waaruit de denker Nietzsche en de danser Nijinsky voortkwamen. Zij illustreren daarmee het (kritisch) schizoïsme dat de auteur aanhangt.86

Sommige mensen krijgen een biografie, niet zozeer vanwege zichzelf, maar eerder vanwege hun verwantschap met anderen. Dat geldt waarschijnlijk ook voor Paul Rée. L. LÜTKEHAUS vertelt diens levensverhaal voortdurend vanuit het perspectief van Nietzsche, die volgens Lou Salomé minder waarachtig en meer conformistisch was dan Rée. 87 Rée had over Nietzsche overigens wel een scherpzinnig oordeel: hij noemt hem: ‘eben nicht Ein Mensch, sondern einKonglomerat von Menschen’ (p. 22). Ook de brieven van 83 Dirk SCHAEFER, Im Namen Nietzsches. Elisabeth Förster-Nietzsche und Lou Andreas-Salomé Frankfurt: Fischer, 2001 (287 p).84 Michael HERTL, Der Mythos Friedrich Nietzsche und seine Totenmasken. Optische Manifeste seines Kults und Bildzitate in der Kunst Würzburg: Königshausen & Neumann,2007 (121 p).85 Ursula SIGISMUND, Denken im Zwiespalt. Das Nietzsche-Archiv in Selbstzeugnissen 1897-1945. (Philosophie Band 40) München etc.: LIT Verlag, 2001 (324 p).86 C.W. MARIS van Sandelingenambacht, Nietzsche – Niëzky – Nijinsky: De dans van Zarathustra. Amsterdam: Duizend & Een, 2004 (57 p). Twee jaar later schreef de auteur in zijn oratie als hoogleraar algemene rechtsleer inAmsterdam (UvA) een soort nagekomen inleiding tot de eerdere tekst: Dedans van Zarathustra (I). Nietzsche en de vrolijke rechtswetenschap. Amsterdam: Vossiuspers, 2006 (42 p).87 Ludger LÜTKEHAUS, Ein heiliger Immoralist. Paul Rée (1849-1901). Biographischer Essay. Marburg an der Lahn: Basilisken Presse, 2001 (46 p). Vergelijk voor de verhouding Nietzsche – Rée ook: SMALL (noot 90).

27

Malwida von Meysenbug aan Paul Rée zijn inmiddels uitgegeven.88

6. ContextualiseringenEen deel van de literatuur bespreekt (een bepaald aspect van) Nietzsches denken en plaatst dat in een ruimere context. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Naastuitwerking van bepaalde invloeden op Nietzsches denken, zijn er pogingen om het te situeren in een grotere stroming of historische lijn.

6.1 Invloeden op NietzscheHet tijdschrift ESQ wijdde een vierdubbel themanummer aan de betekenis van Emerson voor Nietzsche. Tien goede bijdragen worden gewijd aan deze zeer belangrijke invloed.89 Robin SMALL bespreekt de verhouding tussen Nietzsche en Paul Rée, die een belangrijke invloed had op Nietzsches interesse in de Franse moralisten en in de zogenaamde ‘Engelse psychologen’ (een bont gezelschap dat zowel utilitaristen, sensualisten als Darwinisten omvat), en op zijn eigen overgang naar een aforistische manier vanschrijven.90 Naast een genuanceerde biografische beschrijving van de ontwikkeling van de verhouding tussen beide mannen, geeft Small vooral een zeer grondige filosofische en ideeën-historische analyse van de wijze waarop ze elkaar beïnvloedden, de verschillen in hun denkbeelden en de manier waarop die verweven waren met de contemporaine discussies. Een goed geschreven en zeer goedgedocumenteerd boek, dat voorlopig het standaardwerk met betrekking tot deze verhouding mag heten. Een zeer volledige documentatie van de invloeden van Britse en Amerikaanse auteurs op Nietzsche is verzorgd door Thomas BROBJER.91 Emerson was een van Nietzsches favorieten, maar ook Bentham, Mill en Spencer spelen een rol. J. 88 R. STUMMANN-BOWERT, Malwida von Meysenbug-Paul Rée, Briefe an einen Freund Würzburg: Königshausen & Neumann 1998 (311 p).89 Michael LOPEZ (ed.) Emerson/Nietzsche. ESQ. A Journal of the American Renaissance43(1997)1-4. Washington: Pullman, 1998 (xii+335 p).90 Robin SMALL, Nietzsche and Rée. A Star Friendship. Oxford (Oxford University Press) 2005 (217 p). Vergelijk voor de verhouding Nietzsche – Rée ook:LÜTKEHAUS (noot 87).91 Thomas H. BROBJER, Nietzsche and the ‘English’. The Influence of British and American Thinking on His Philosophy. Amherst: Prometheus, 2008 (352 p).

28

RICHARDSON baseert zich in zijn studie op Nietzsches verhouding tot Darwin, Spencer en het sociaal darwinisme helaas vrijwel uitsluitend op Engelstalige bronnen, zodat hij de betekenis van het contemporaine Duitse sociaal-darwinisme mist.92 Eerder had G. MOORE al een beter overzicht gegeven van Nietzsches lectuur van contemporainemedische, biologische en fysiologische literatuur.93 Hij maakt duidelijk dat Nietzsches gedachten veelal zeer goed aansluiten bij heersende opvattingen van zijn tijd, alleenradikaler doorgetrokken worden zodat ze zich vaak weer tegen zijn tijdgenoten keren. Ignace HAAZ onderzocht de invloed op Nietzsche van zijn lectuur van de Revue philosophique de la France et de l’étranger en de oprichter daarvan, Théodule Ribot. Hij en andere auteurs in het tijdschrift (onder wie W. Roux) waren van belang voor Nietzsches kennis van de contemporaine fysiologie en psychologie.94 Heel wat elementen van Nietzsches verhouding tot de wetenschappen van zijn tijd komen ook aan de orde in de bundel Nietzsche and Science.95Behalve door denkers, wetenschappers en schrijvers, is Nietzsche natuurlijk ook sterk beïnvloed door muziek en componisten. De opera Carmen van Bizet, die hij tussen 1881 en 1888 – steeds in het mediterrane gebied – wel twintig keer hoorde, was voor hem een toonbeeld van zuidelijke gezondheid, tegengesteld aan de Duitse decadentie van Wagners muziek. De musicus en muziekwetenschapper Martin LORENZ meent zelfs Nietzsches filosofie te kunnen presenteren aan de hand van figuren, aria’s en motieven uit Bizets opera.96 Een meer omvattende

92 J. RICHARDSON, Nietzsche's New Darwinism. Oxford: OUP, 2004 (xii & 288 p).93 G. MOORE, Nietzsche, Biology and Metaphor. Cambridge: CUP, 2002 (viii+228 p).94 Ignace HAAZ, Les conceptions du corps chez Ribot et Nietzsche. À partir des Fragments posthumes de Nietzsche, de la Revue philosophique de la France et de l’étranger et de la Recherche-Nietzsche Paris: l’Harmattan, 2002 (196 p).95 G. MOORE & Th. BROBJER (eds.), Nietzsche and Science Aldershot: Ashgate,2004 (xii + 233 p).96 M. LORENZ, Metaphysik-Kritik in Nietzsches Carmen-Rezeption Würzburg: Königshausen & Neumann, 2005 (113 p). Dezelfde auteur publiceerde in 2008 een nieuwe studie, waarin hij Nietzsches muziek en muziekopvatting uitwerkt naar hun epistemologische consequenties, en dit toepast in een interpretatie van Also sprach Zarathustra: M. LORENZ,

29

studie op dit gebied is de muzikologische dissertatie van Wen-Tsien HONG over de invloed van Nietzsches muzikale ervaringen en waarnemingen op zijn denken.97 Eerst beschrijft en waardeert de auteur Nietzsches eigen composities (met name invloed van Schumann, Schubert en Wagner), het muzikale milieu waarin hij verkeerde en de concerten die hij bezocht. Vervolgens besteedt ze aandachtaan de verweving van muziek, mythe en genie-cultus bij Nietzsche en diens negentiende eeuw. In het derde hoofdstuk analyseert zij de structuur van Nietzsches Zarathustra als een muzikale compositie en de ambivalente houding tegenover Wagner die in dat boek naar voren komt. Een tekst over de invloed van Nietzsche op Mahler en een muzikale biografie van Nietzsche completeren dit helder geschreven, degelijke en informatieve boek.

6.2 SitueringenDe Duitse Nietzsche-Gesellschaft congresseerde in 2003 over het thema Nietzsche en de romantiek; de voordrachten zijn gepubliceerd in band 11 van het jaarboek Nietzscheforschung.98

Dezelfde vereniging organiseerde, ook in 2003, samen met de Kant-Forschungsstelle in Mainz en met de Stiftung Weimarer Klassik een congres over Nietzsches dubbelzinnigeverhouding tot de verlichting. Renate RESCHKE gaf de teksten uit in een ‘Sonderband’ bij het jaarboek Nietzscheforschung.99 Een grote verzameling, veelal zeer degelijke en interessante uiteenzettingen over Nietzsche als verlichter en tegen-verlichter. De verschillende relaties tussen Nietzsche en de Duitse traditie zijn uitgegeven in een congresband van de Fr. Nietzsche

Musik und Nihilismus. Zur Relation von Kunst und Erkennen in der Philosophie Nietzsches Würzburg: Königshausen & Neumann, 2008 (271 p).97 Wen-Tsien HONG, Friedrich Nietzsche und die Musik im Spiegel der Kompositions- und Geistesgeschichte des 19. Jahrhunderts: Komposition, Philosophie, Rezeption. (Europäische Hochschulschriften, Musikwissenschaft Bd. 238) Frankfurt/M etc: Peter Lang, 2004 (279 p).98 Nietzscheforschung. Jahrbuch der Nietzsche-Gesellschaft. Herausgegeben von Volker GERHARDT und Renate RESCHKE. Berlin: Akademie Verlag, Bd. 11, 2004 (314 p).99 Renate RESCHKE, Nietzsche, Radikalaufklärer oder radikaler Gegenaufklärer (Nietzscheforschung Sonderband 2) Berlin: Akademie Verlag, 2004 (376 p).

30

Society.100 Zijn verhouding tot het Duitse classicisme was het thema van een congres van diezelfde club in 2002, en vormt een (beperkt) onderdeel van een bundel die voor het grootste deel echter over zijn verhouding tot de Oudheid handelt.101 In deze rubriek kunnen ook twee recent verschenen boeken over Eduard von Hartmann worden vermeld.102 Dat deze metafysicus, die probeerde het speculatief idealisme van Hegel en Schelling via Schopenhauer met Darwins evolutieleer te verbinden, nog niet helemaal vergeten is, is voor een belangrijk deel te danken aan Nietzsches vaak polemische kritiek op deze tijdgenoot. Het is ook daarom aardig om het in een van deze publicaties opgenomen essay van Von Hartmann over Nietzsche te lezen. Daarin pre-tendeert de auteur Nietzsche beter te begrijpen dan hij zichzelf verstond, bekritiseert hij diens ‘feuilleton-stijl’, voorspelt hij dat zijn populariteit snel voorbij zal zijn, maar waarschuwt niettemin voor de verwoestende werking die de dwaalleren van deze ‘onduitse’ geest kunnenveroorzaken bij de jeugd.

6.3 Historische lijnenEen ander voorbeeld van contextualisering vinden we in studies die bepaalde aspecten van Nietzsches denken verbinden met vergelijkbare kenmerken bij andere denkers. Hier staat niet de vraag naar beïnvloeding of situering centraal, maar worden lijnen getrokken in de geschiedenis van het denken, die een verhelderend licht kunnen werpen op elk van de punten die door zo’n lijn worden verbonden. Zo schetst K. LIESSMANN de geschiedenis van ‘het verboden weten’, dat wil zeggen van het besef dat onwaarheid, lelijkheid en kwaad niet slechts het tegendeel van waarheid, schoonheid en goedheid zijn, maar hun verborgen grond.103 Nietzsche, bij wie die drie vormen van het

100 Nicholas MARTIN (ed.), Nietzsche and the German Tradition. Oxford, etc.: Peter Lang, 2003 (xviii+314 p).101 P. BISHOP, zie noot 113.102 Jean-Claude WOLF (Hrsg.), Eduard von Hartmann. Zeitgenosse und Gegenspieler Nietzsches. Würzburg (K&N) 2006 (173 p); Jean-Claude WOLF, Eduard von Hartmann. Ein Philosoph der Gründerzeit. Würzburg (K&N) 2006 (236 p).103 Konrad Paul LIESSMANN, Philosophie des verbotenen Wissens. Friedrich Nietzsche und die schwarzen Seiten des Denkens Wien: Paul Zsolnay Verlag, 2000 (380 p).

31

verborgen weten beschreven worden als leugen, walging en wreedheid, speelt in zijn geschiedenis een centrale rol.W. SCHRÖDER trekt een lijn van wat hij noemt ‘radikale moraalkritiek’ (kritiek vanuit een extern standpunt, op defundamenten of op de minimumeisen van een moraal, te wetenhet verbod op schaden en op willekeurige ongelijke behandeling, en gericht op haar destructie) van Nietzsche via Kierkegaard, Marx, Engels en de Sade naar de sofisten van de Oudheid.104 Aan het eind van zijn boek bespreekt hijde vraag wat deze radikale kritiek (vooral niet) gemeen heeft met hedendaagse ethiek-kritieken van mensen als B. Williams, M. Slote, M. Baron en S. Wolf. Het boek hoort indit overzicht thuis omdat Nietzsche niet alleen het vertrekpunt, maar ook het blijvende referentiepunt van de studie is. Daarbij is duidelijk dat Schröders begrip van moraal een positieve waardering van Nietzsches kritiek (‘die Monstrosität seiner Thesen und Ideologeme’ p. 60) inde weg staat, en wordt regelmatig duidelijk dat zijn afkeer van Nietzsche een adequate interpretatie van diens denken hindert. Nietzsche is voor hem een irrationalistische en immoralistische elitarist. Nietteminis het boek, door de context waarin het die kritiek plaatst en door de zeer vele nuttige referenties in de voetnoten, de moeite waard. Dat geldt in veel mindere matevoor het boek waarin M. EVERS de esthetische revolutie in Duitsland tussen 1750 en 1950 beschrijft.105 Wat hierin wordt gezegd over Nietzsche, die van de auteur een sleutelpositie in de beschreven geschiedenis krijgt, is zeer gebrekkig of betwistbaar. Nog problematischer is de bespreking van Nietzsche door R. NOLA in diens geschiedenis van wat hij noemt de ‘sociology of scientific“knowledge”’.106 Nietzsche is volgens hem een van die gevaarlijke ‘contemporary sophists’ die de rationele wetenschappelijke methode betwisten.

104 Winfried SCHRÖDER, Moralischer Nihilismus. Typen radikaler Moralkritik von den Sophisten bis Nietzsche. (Quaestiones. Themen und Gestalten der Philosophie Bd. 15), Stuttgart: Frommann-Holzboog 2002 (283 p).105 Meindert EVERS, De esthetische revolutie in Duitsland 1750-1950. Revolutionaire schoonheid voor en na Nietzsche Budel: Damon, 2004 (348 p).106 Robert NOLA, Rescuing Reason, A Critique of Anti-Rationalist Views of Science and Knowledge (Boston Studies in the Philosophy of Science Vol. 230) Dordrecht/Boston/London: Kluwer Academic Publishers, 2003 (559 p).

32

Paola CORIANDO schreef een studie waarin de vraag naar individuatie en individualiteit (wat is een individueel ding, is het te kennen, wat constitueert de individualiteit van de mens?) wordt besproken aan de hand van Nietzsche, Leibniz en Aristoteles: in deze volgorde, omdat we ons via Nietzsche een toegang kunnen verwerven tot de vroegere geschiedenis.107 De openheid of potentialiteit die hoort bij het individuele wordt sterk benadrukt in dit overigens sterk Heideggeriaans gekleurde boek. Matthew RAY trekt een lijn van Kant, via Schopenhauer naar Nietzsche met betrekking tot hun houdingten opzicht van het bestaan van God en de mogelijkheid om daarvan kennis te hebben. 108 Ray kritiseert hun agnosticisme en atheisme als argumentatief onbevredigend. Zijn eigen boek is dat echter ook.Ook vanuit andere disciplines worden dit soort lijnen geschetst, bijvoorbeeld in de literatuurwetenschappelijke studie over het ‘epigonalisme’ in de negentiende eeuw: eenfiguur die zich geleidelijk ontwikkelt tot een ironisch-affirmatieve esthetica. Nietzsche speelt in die ontwikkeling (van Scheffel, via Immermann en Keller tot Stifter) een belangrijke rol.109

6.4 Nietzsche en de OudheidTen vierde bespreken we hier studies die de relatie tussenNietzsche en de Oudheid betreffen.110 Deze relatie staat tussen contextualisering en confrontatie in. Enerzijds is Nietzsches denken sterk beïnvloed door zijn opleiding en academische loopbaan als klassiek filoloog en door zijn grondige kennis van de Oudheid, anderzijds is zijn interpretatie daarvan vaak eigenzinnig en ziet hij zijn eigen filosofisch project ook als een confrontatie met en

107 Paola-Ludovika CORIANDO, Individuation und Einzelnsein: Nietzsche, Leibniz, Aristoteles Frankfurt/M: Klostermann, 2003 (ix. + 318 p). Het boek is grondiger dan het thematisch verwante, maar nogal essayistische en oppervlakkige boek van C. COLERA, Individualité et subjectivité chez Nietzsche Paris: L’Harmattan 2004 (138 p).108 Matthew Alun RAY, Subjectivity and Irreligion. Atheism and Agnosticism in Kant, Schopenhauer and Nietzsche, Aldershot: Ashgate, 2003 (xi+121 p).109 Burkhard MEYER-SICKENDIEK, Die Ästhetik der Epigonalität. Theorie und Praxis wiederholenden Schreibens im 19. Jahrhundert: Immermann - Keller - Stifter - Nietzsche Tübingen/Basel: Francke 2001 (352 p).110 Vgl. hiervoor ook de in § 9.1 vermelde rede van LATACZ (noot 228).

33

zelfs een overwinning van de Grieken (‘Das Griechenthum durch die That zu überwinden wäre die Aufgabe. Aber dazu müßte man es erst kennen!’111). Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze thematiek al sinds lang en nog steeds veel aandacht krijgt in de secundaire literatuur.De belangrijkste nieuwe uitgave op dit gebied is het boek van Enrico MÜLLER.112 Hij bespreekt op zeer grondige wijze Nietzsches ‘nieuwe ontsluiting’ van de Griekse cultuur (deGriekse tragedie, de nadruk op de vreemdheid van de Grieken bij hem en bij Burckhardt), de ontwikkeling van zijn eigen denken in spanningsvolle dialoog met de vroege Griekse denkers (Herakleitos, Parmenides, en de bloemlezing door Diogenes Laërtius), en zijn gevecht met de Sokratisch-Platoonse filosofie. In de reeds genoemde band 11 van het jaarboek Nietzscheforschung113 vinden we ook deresultaten van de 2003-versie van de jaarlijks in Schulpforta gehouden ‘Nietzsche-Werkstatt’, die gewijd wasaan het thema Nietzsche en de Grieken. Ook de Britse Friedrich Nietzsche Society wijdde een van haar jaarlijkse congressen (2002) aan het thema. Of beter: hoewel het thema was ‘Nietzsche and the Classical Tradition’ bleken verreweg de meeste sprekers dat te hebben opgevat als ‘Nietzsche and Antiquity’, zoals nu de titel van de proceedings luidt.114 Er zijn (onder meer) bijdragen over (Nietzsche en) figuren uit de Oudheid, zoals Homerus, Demokritos, Herakleitos, Pindaros, Pythagoras, Sokrates, Plato, Aristoteles; antieke stromingen, zoals skepticisme,cynisme, stoicisme; Griekse religiositeit, orfische religie en polytheïsme; en over latere auteurs die over deOudheid schrijven, zoals Winckelmann, Goethe, Burckhardt en Rohde. Mede door de zeer uitgebreide index een interessante bundel.Kim KI-SUN schreef een proefschrift over de spanning in Nietzsche tussen de klassieke filologie en het engagement met de eigen tijd, en waarom dat laatste geen willekeur

111 Fr. NIETZSCHE, KSA Bd. 8.88v, aantekening NL 5[167].112 Enrico MÜLLER, Die Griechen im Denken Nietzsches (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 50) Berlin/New York: W. de Gruyter, 2005 (ix+292 p).113 Zie noot 98.114 Paul BISHOP (ed.), Nietzsche and Antiquity. His Reaction and Response to the Classical Tradition Rochester: Camden House, 2004 (520 p).

34

inzake het eerste inhoudt.115 De spanning is immers juist een van de kernthema’s in (Nietzsches beeld van) de oudheid: zowel bij Hesiodos als in de tragedie.Hoewel niet ‘over’ Nietzsche en de oudheid, vermelden we hier ook de zeer interessante dissertatie van Christian Benne over Nietzsche und die historisch-kritische Philologie.116 De auteuronderzoekt de filologische context waarbinnen de vroege Nietzsche zich ontwikkelt, en laat de blijvende betekenis daarvan zien voor zijn latere cultuurkritiek en filosofie tot in zijn laatste teksten. De hiermee geïmpliceerde kritiek van een deconstructieve omgang met Nietzsche wordtniet verheimelijkt. Een belangrijk boek met een behartigenswaardig pleidooi voor een filologisch onderbouwde lectuur!

7. ConfrontatiesVervolgens vermelden we studies die Nietzsches denken in verband brengen met dat van een andere auteur, om door dievergelijking beider denken scherper te kunnen begrijpen. Hoewel er soms ook van beïnvloeding sprake kan zijn in deze relaties, staat nu eerder de confrontatie centraal.

7.1 Nietzsche en andere filosofenKevin HILL publiceerde een systematische studie van de Kant-lectuur van Nietzsche, en de invloed daarvan op zijn denken, evenals van de invloed die Kant op Nietzsche had via andere auteurs, zoals A. Schopenhauer, F.A. Lange en K. Fischer.117 Het is bekend dat de vroege Nietzsche Kants derde kritiek las (hij plande zelfs een studie over het probleem van de teleologie sinds Kant) maar volgens Hill

115 Kim KI-SUN, Mythos und Tragödie (Traditionserkenntnis und Zeitkritik. Philosophische Korrekturen Bd. 7) Würzburg: Königshausen & Neumann 1999 (366 p).116 Christian BENNE, Nietzsche und die historisch-kritische Philologie (Monographienund Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 49) Berlin/New York: W. de Gruyter, 2005 (xii + 428 p).117 Kevin R. HILL, Nietzsche's Critiques, The Kantian Foundations of his Thought. Oxford: Oxford University Press, 2003 (242 p). Een zeer uitgebreide discussie van dit en van een ander boek over de relatie Nietzsche-Kant(Michael Steven GREEN, Nietzsche and the Transcendental Tradition Urbana/Chicago: Univ. of Illinois Press, 2002 (xiii+201 p)) werd geschreven door Tom BAILY: ‘After Kant: Green and Hill on Nietzsche’s Kantianism’ in: Nietzsche-Studien 35(2006) p. 228-262.

35

is Nietzsches vroege werk daardoor meer beïnvloed dan algemeen wordt aangenomen. Het begrip van het tragische inDie Geburt der Tragödie zou bijvoorbeeld sterk gevormd zijn door de notie van het sublieme bij Kant. Ook zou Nietzsches metafysiek-kritiek reeds vroeg – direct of indirect, daarover houdt Hill twijfels – beïnvloed zijn door Kants eerste kritiek. Hij stelt dat ook de latere Nietzsche Kant gelezen heeft, en dat de drie hoofdstukken van diens Zur Genealogie der Moral parallel geconstrueerd zijn aan de drie pijlers waarop Kants tweede kritiek rust (Deleuze suggereerde eerder dat Nietzsches Genealogie een herneming van Kants eerste Kritik zou zijn118). Ook de dissertatie van Magnus STRIET kan hier vermeld worden.119 Deze wordt weliswaar gepresenteerd als een studie over Nietzsches these dat het ik een fictie is, maar die wordt uitgewerkt in een uitgebreide en degelijke confrontatie met de filosofische wending naar het subject bij Kant (en Fichte). Beatrix HIMMELMANN redigeerde de bijdragen aan een congres over ‘Kant und Nietzsche im Widerstreit’ tot een bundel, waarvan overigens niet alle bijdragen daadwerkelijk over deze confrontatie gaan.120 Verder zijn er natuurlijk verspreide opstellen over deze twee denkers verschenen.121

Het is opmerkelijk dat ten aanzien van de confrontatie vanNietzsche en Kierkegaard, deze twee negentiende eeuwers die zo tegengesteld en tegelijk zo verwant zijn, in het verleden nog relatief weinig onderzoek was gedaan. Maar ook dat begint te veranderen.122 Nietzsche werd door Georg Brandes gewezen op het werk van Kierkegaard en nam zich inhet najaar van 1888 voor de Deen te gaan lezen. Hij nam een boek van hem mee op zijn reis naar Turijn – de laatste

118 G. DELEUZE, Nietzsche et la philosophie Paris: PUF 1973, p. 100.119 Magnus STRIET, Das Ich im Sturz der Realität. Philosophisch-theologische Studien zu einer Theorie des Subjekts in Auseinandersetzung mit der Spätphilosophie Friedrich Nietzsches. Regensburg: Verlag Friedrich Pustet, 1998 (ix. + 318 p).120 Beatrix HIMMELMANN (Hrsg.), Kant und Nietzsche im Widerstreit Berlin/New York: W. de Gruyter, 2005 (xii + 403 p).121 Vgl. bijvoorbeeld het mooie opstel van J. SIMON ‘Moral bei Kant und Nietzsche’ in Nietzsche-Studien 29(2000) 178-198.122 Behalve de hieronder besproken titels worden vijf andere publicaties over deze confrontatie besproken door Wenche Marit QUIST, ‘Nietzsche and Kierkegaard – Tracing Common Themes’ in: Nietzsche-Studien34(2005) p. 474-485.

36

reis voordat hij begin januari in waanzin verzonk. Er zijngeen tekenen dat hij het boek inderdaad gelezen heeft. Hetboek over beide denkers dat Tom ANGIER publiceerde in 2006maakt zelfs in de titel al duidelijk wie van beide het leidende perspectief biedt.123 Dit is niet de gewenste opvulling van de lacune inzake het onderzoek naar hun verhouding. Angier, komend vanuit de analytische traditie,kan niets met Nietzsches perspectivisme en geeft de voorkeur aan Kierkegaards subjectieve waarheid, zonder overigens adequate aandacht op te brengen voor de eigen retorische karakteristieken van beider teksten. Hij concentreert zich vooral op de ethiek en betoogt dat Nietzsches souvereine individu thuishoort in Kierkegaards esthetische stadium en zal lijden aan de daarbij horende vorm van twijfeling. Daniel SCHIFFER doet bijna het omgekeerde, als hij in een uitdagende studie Kierkegaards these dat we ons zouden moeten ontwikkelen van de esthetische, via de ethische naar de religieuze existentieconfronteert met Nietzsches suggestie dat alleen in het esthetische de religie overwonnen kan worden.124

Will DUDLEY schreef een studie over Hegel en Nietzsche, omin die confrontatie een adequaat begrip van vrijheid te ontwikkelen.125 De twee auteurs vinden elkaar volgens de auteur op de stelling dat vrijheid zich moet verwerkelijken en dat dat gebeurt in een filosofische activiteit.Een onverwachte ontmoeting is die tussen Albert Schweitzeren Nietzsche. Volgens G. MEURER zijn zij ‘Brüder einer undderselben Familie’, namelijk een mystieke traditie, en ontwikkelen ze beiden een zelfvervolmakingsethiek.126

123 T.P.S. ANGIER, Either Kierkegaard/Or Nietzsche. Moral Philosophy in a New Key (Intersections: Continental and analytic philosophy) Aldershot: Ashgate, 2006 (159 p).124 Daniel Salvatore SCHIFFER, Philosophie du dandysme. Paris: PUF 2008 (280p).125 W. DUDLEY, Hegel, Nietzsche and Philosophy. Thinking Freedom. (Modern EuropeanPhilosophy) Cambridge: Cambridge Universitary Press, 2002 (xvii + 326 p). Voor andere publicaties over de confrontaties tussen Nietzsche en Hegel verwijzen we naar de bespreking van vier titels hierover door Patric WOTLING, ‘Nietzsche et Hegel. Quatre tentatives pour faire dialoguer deux frères ennemis’ in: Nietzsche-Studien 34(2005) p.458-473.126 Gabriele MEURER, Die Ethik Albert Schweitzers vor dem Hintergrund der Nietzscheschen Moralkritik. Frankfurt/Main: Peter Lang, 2004 (335 p).

37

Schweitzer heeft veel Nietzsche gelezen, en hoewel hij hemscherp bekritiseerde heeft hij ook altijd bewondering voorhem behouden. Zijn werk zou daarom tegen de achtergrond van Nietzsches denken gelezen moeten worden, zoals de auteur in haar interessante proefschrift, dat vooral over Schweitzer gaat, goed aantoont.Stijn DEMARÉ confronteert Nietzsche en Girard met betrekking tot hun opvatting van de tragedie en de betekenis daarvan voor onze tijd en de daarin bestaande spanning tussen massa en individu.127 Girard krijgt daarbijde meeste aandacht en sympathie. Zowel hier als in het eerder samen met VANHEESWYCK uitgegeven boek over deze confrontatie, is van een meer dan oppervlakkige confrontatie geen sprake; eerder gaat het om een kritiek vanuit Girard op een door misverstanden getekende interpretatie van Nietzsche.128

Patricia DIXON publiceerde een boek over affiniteiten in het denken van Nietzsche en C.G. Jung, maar blijkt belangrijke publicaties over die verhouding niet te kennen.129 In het boek van G. SOUCHON gaat het weliswaar primair om de plaats en betekenis van het individu in Nietzsches denken, maar daarbij staat de confrontatie met Max Stirner steeds op de achtergrond en soms op de voorgrond.130 Het onderscheid dat de auteur formuleert tussen soorten van egoïsme en van individualisme is kenmerkend voor het heldere en toegankelijke karakter van het boek. Het tweede Heidegger-Jahrbuch is gewijd aan de relatie van Heidegger met Nietzsche.131 Daarin vinden we aantekeningen van Heidegger over Nietzsche zoals aangetroffen in zijn nalatenschap, brieven van Heidegger in verband met het Nietzsche-Archiv en met de uitgave van zijn Nietzsche-boek, een concordantie van Nietzsche-citaten in Heideggers publicaties, twaalf bijdragen waarin127 Stijn DEMARÉ, Goden, helden en de massa. Hedendaagse tragedie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2007 (142 p).128 S. LATRÉ & G. VANHEESWIJCK, Dionysus of de gekruisigde. Friedrich Nietzsche versus René Girard over de kern van het christendom Kapellen: Pelckmans, 2001 (128 p).129 Patricia DIXON, Nietzsche and Jung. Sailing a Deeper Night. (Contemporary Existentialism, Bd. 3) New York: Peter Lang, 1999 (459 p).130 G. SOUCHON, Nietzsche: généalogie de l’individu, Paris: L’Harmattan, 2003 (150 p).131 Alfred DENKER et al. (Hrsg.), Heidegger und Nietzsche. Heidegger Jahrbuch 2. Freiburg/München: Alber, 2005 (393 p).

38

aspecten van de relatie tussen Heidegger en Nietzsche worden belicht, en vijf berichten over de receptie van Heideggers Nietzsche-interpretaties in verschillende taalgebieden.

7.2 Nietzsche en andere kunstenaarsDe vergelijking van Nietzsche met Mahler is eigenlijk ondergeschikt aan datgene wat met betrekking tot beider werk wordt aangetoond in de dissertatie van Albrecht DAMMEYER, namelijk dat hun werk receptie-esthetisch begrepen moet worden.132 Het gaat erom de lezer of toehoorder in de toestand te brengen waarvan de mededelingzelf uitdrukking is. Daartoe wordt eerst Nietzsches muziekopvatting uiteengezet, wordt die vervolgens toegepast op de Zarathustra en wordt dat tot slot herhaald aan de hand van Mahlers werk.De reeds door Georg Brandes genoemde verwantschap tussen Nietzsche en Ibsen wordt op interessante wijze uitgewerkt door Matthias STRÄßNER.133 Zowel de overeenkomsten tussen beiden als de feitelijke beïnvloeding van Ibsen door Nietzsche, als ook de receptiegeschiedenis van de relatie komen aan bod.Duncan LARGE publiceerde zijn proefschrift over Nietzsche en Proust.134 Hij biedt daarin op indrukwekkende wijze een Nietzscheaanse lectuur van Proust, een beschrijving van deNietzsche die Proust meende te kennen (maar vooral op basis van secundaire literatuur), en vooral een confrontatie van beider gevecht met de tijd.

8. Deelterreinen en thema’sHoewel de onderverdeling in termen van de traditionele wijsgerige subdisciplines bij elke grote auteur, en zeker bij Nietzsche geforceerd is, levert ze toch een eerste

132 Albrecht DAMMEYER, Pathos - Parodie - Provokation. Authentizität versus Medienskepsis bei Friedrich Nietzsche und Gustav Mahler Würzburg: Königshausen & Neumann, 2005 (407 p). In § 8.6 zullen we nog veel meer musicologischestudies over Nietzsche vermelden.133 Matthias STRÄßNER, Flöte und Pistole. Anmerkungen zum Verhältnis von Nietzsche und Ibsen. Mit einem Anhang. Würzburg: Königshausen & Neumann (Nietzsche inder Diskussion) 2003 (154 p).134 Duncan LARGE, Nietzsche and Proust. A Comparative Study. (Series: Oxford Modern Languages and Literature Monographs) Oxford: Clarendon Press, 2001. (xi + 298 p).

39

ordening op. Duidelijk zal zijn dat publicaties op het eneterrein ook doorwerken op het andere. Waar zonder duidelijke concentratie op een van deze deelgebieden, de traditionele ‘slagwoorden’ of andere thema’s in Nietzschesdenken centraal staan, verzamelen we de publicaties in de laatste deelparagraaf van deze sectie.

8.1 Metafysica en epistemologieIn 1999 verscheen de handelseditie van het proefschrift van S. SORGNER, die een systematische reconstructie geeft van wat volgens hem Nietzsches metafysica van de wil tot macht is.135 Tegen relativistische en sceptische interpretaties of posities (m.n. uit analytische hoek) diemenen dat Nietzsche zijn eigen theoretische pretenties ondergraaft door zijn weerspreking van de mogelijkheid vancorrespondentie-waarheid, wil Sorgner aantonen dat Nietzsches perspectivisme een logisch consistente conclusie is uit diens metafysiek, die sterk met wetenschappelijke inzichten van zijn tijd is verweven. EenFrans-continentale tegenhanger van dit boek vinden we in het zeer goede, nu ook als handelseditie verschenen, proefschrift van Edwin CLERCKX.136 Ook hij wil laten zien dat het mogelijk is Nietzsche serieus te nemen en toch in de traditie van de filosofie en het denken te blijven. Maar hij hanteert daarbij een veel ruimer begrip van argumentatie, waarin de retorica een belangrijke rol speelt en dat beter lijkt te passen bij Nietzsche. De voornaamste gesprekspartners zijn nu Deleuze, Derrida, Vattimo en Heidegger. Ciano AYDIN publiceerde met zijn dissertatie ook een belangrijk boek over Nietzsches metafysica.137 Hij concentreert zich op het substantie-begrip, en laat de eigen metafysica van de wil tot macht van Nietzsche zien vanuit de confrontatie met Plato, Aristoteles, Descartes en Leibniz. De beschrijving van Nietzsches eigen metafysica wordt bovendien voorbereid

135 Stefan Lorenz SORGNER, Metaphysics without Truth. On the Importance of Consistency within Nietzsche’s Philosophy. München: UTZ, 1999 (164 p). 136 Edwin CLERCKX, Langage et Affirmation. Le problème de l’argumentation dans la philosophie de Nietzsche. Paris: l’Harmattan, 2006 (328 p).137 Ciano AYDIN, Zijn en Worden. Nietzsches omduiding van het substantiebegrip Maastricht: Shaker, 2003 (209 p). Het boek werd reeds uitvoeriger besproken in TvF 67(2005)1, p. 164-166.

40

vanuit Schopenhauer en vanuit Nietzsches lectuur van Boscovich, Vogt, Caspari, Lange en Mayer, en geconfronteerd met de interpretaties van Heidegger, Deleuze en Müller-Lauter. Een zeer grondige studie, van fundamentele betekenis voor ieder die in Nietzsches metafysica is geïnteresseerd.Als er sprake is van een metafysica bij Nietzsche, dan zullen de door Heidegger als ‘slagwoorden’ aangeduide thema’s van ‘eeuwige terugkeer’, ‘nihilisme’ en ‘wil tot macht’ daarin een belangrijke rol spelen. Nuno NABAIS schreef een belangrijk boek dat vooral over deze thema’s handelt.138 Hij laat zien dat Nietzsche vanaf het begin de vraag stelt naar de betekenis van het tragische, dat hij die vraag eerst probeert te beantwoorden met behulp van Kant en Schopenhauer, maar vervolgens aan de hand van zijn‘eigen’ begrippen van ‘eeuwige terugkeer’, ‘nihilisme’ en ‘wil tot macht’. De auteur ziet een ontwikkeling langs de lijn van deze begrippen: een ontwikkeling die via het beroemde Lenzer Heide fragment over het Europees nihilisme(gedateerd 10 juni 1887; een tekst die door Nabais uitgebreid wordt geanalyseerd) de gedachte van de eeuwige terugkeer en het amor fati laat vallen en vervangt door een metafysiek van de wil tot macht. Het begrip ‘leven’ is hetcentrale aandachtspunt in de dissertatie waarin A. HOGH probeert Nietzsches denken te vatten.139 De reconstructie van dat begrip stelt hem in staat zowel de grondlijnen vanNietzsches denken over de werkelijkheid, als ook de inzet van zijn kritiek te duiden. Dit gaat echter ten koste van een adequaat begrip van het onderscheid tussen het organische en het anorganische. M. ZICHY schreef een boekje over het conflict tussen Nietzsches twee opvattingen van waarheid in de middenperiode van zijn

138 Nuno NABAIS, Nietzsche and the Metaphysics of the Tragic. (vertaald uit het Portugees) London: Continuum 2006 (XIV + 204 p).139 A. HOGH, Nietzsches Lebensbegriff. Versuch einer Rekonstruktion. Suttgart/Weimar: J.B. Metzler, 2000 (205 p). Vgl. over Nietzsches levensbegrip ook de Habiliationsschrift van J.M. WERLE, Nietzsches Projekt ‘Philosoph des Lebens’ (Trierer Studien zur Kulturphilosophie. Bd 9) Würzburg: Königshausen & Neumann, 2003 (191 p) dat echter nauwelijks de wijsgerige relevantie toont van de verzamelde brieffragmenten waarin het woord ‘Leben’ voorkomt; en voorts het later te bespreken boek van KLEFFMANN (noot 273).

41

oeuvre: waarheid als illusie, en wetenschappelijke waarheid.140

Babette BABICH en Robert COHEN gaven een indrukwekkend tweebandig werk uit, waarin zeer veel aspecten van de status en betekenis van Nietzsches denken voor epis-temologie en wetenschapsfilosofie worden uitgewerkt.141 Eengrote keur aan bekende Nietzsche-specialisten uit verschillende taalgebieden, zowel uit de continentale als ook uit de analytische traditie, behandelt: Nietzsches verhouding tot de epistemologische traditie (atomisme, fenomenalisme, Descartes, Leibniz, Kant en het neo-kantianisme, Heidegger, de Wiener Kreis), zijn gedachten over taal, grammatica, retorica en interpretatie, zijn kentheoretische positie met betrekking tot waarheid, de aard en de mogelijkheid van kennis, zijn verhouding tot de(m.n. de exacte en levens-) wetenschappen en principes vanwetenschappelijke kennis (bijv. oorzakelijkheid). Een ruime sectie is gewijd aan de discussie over Nietzsches kentheoretische opvattingen en praktijken door en vanuit Habermas en de kritische theorie. De wetenschappen die Nietzsche zelf vooral beoefende (filologie, taalwetenschap, genealogie en andere vormen van ‘ge-schiedschrijving’) komen nauwelijks aan bod, in dit boek waarin het natuurwetenschappelijk paradigma van kennis en wetenschap op de voorgrond staat. Maar met die beperking vindt de lezer hier een zeer waardevolle verzameling bijdragen gebundeld, waarvan de meeste overigens al eerdergepubliceerd waren. De (eind 2008 overleden) Niels HELSLOOT promoveerde in 1999 op een proefschrift waarin hij de ontwikkeling van Nietzsches wetenschapskritiek beschrijft en laat uitlopen op een ideaal van kennen dat weet te lachen om zichzelf en dat tussen vrienden ontwikkeld wordt.142

140 Michael ZICHY, ‘…Aber Die Wahrheit Ist Sehr, Sehr Complizirt’. Der Begriff der Wahrheit im Mittleren Werk Friedrich Nietzsches, Berlin: Verlag für Wissenschaft und Forschung, 2002 (108 p).141 Babette BABICH & Robert S. COHEN (eds.), Nietzsche and the Sciences. Vol. I: Nietzsche, Theories of Knowledge, and Critical Theory. Vol. II: Nietzsche, Epistemology, and Philosophy of Science. (Boston Studies in the Philosophy of Science Vols. 203 & 204) Dordrecht/Boston/London: Kluwer, 1999 (Vol. I: xx + 339 p.;Vol. II: xvii + 371 p).

42

Nietzsches epistemologie is vooral in de belangstelling bij analytisch georienteerde onderzoekers. Een voorbeeld is de studie van Michael GREEN,143 volgens wie Nietzsches denken een combinatie van naturalisme, kantianisme en non-cognitivisme is. De poging om zijn denken in de analytische discussie in te voeren blijft hier een geforceerde indruk maken. Beter gebeurt dat in een boek van Christoph COX, dat angelsaksische en postmodern-continentale interpretaties verbindt.144 Cox verdedigt de these dat Nietzsche een naturalist is en elk beroep op transcendentie verwerpt. Hij geeft daartoe een zorgvuldigebespreking van Nietzsches ontologische en epistemologischekernbegrippen, en slaagt erin een niet reductionistische vorm van naturalisme te presenteren. Problematisch blijft de suggestie dat Nietzsches denken zonder problemen systematisch gereconstrueerd kan worden. Stephen HALES en Rex WELSHON schreven een analytische studie over Nietzsches epistemologie, die opmerkelijk positief is overNietzsches perspectivisme.145

Met Christian EMDEN maken we een overgang naar de volgendeparagraaf. Hij schreef wat hij noemt ‘een antropologie vande kennis’ volgens Nietzsche, op basis van diens gedachtenover taal en fysiologie.146 Fysiologie is zelf een interpretatief proces, en metaforen hebben niet alleen betrekking op taal, maar ook op fysiologische processen. Het is een grondige studie waarin ook recht wordt gedaan aan Nietzsches lectuur van de contemporaine wetenschap.

8.2 Antropologie

142 Niels HELSLOOT, Vrolijke wetenschap. Nietzsche als vriend Baarn: Agora, 1999 (343 p).143 M.S. GREEN, Nietzsche and the Transcendental Tradition. (International Nietzsche Studies Vol. 8). Urbana/Chicago: University of Illinois Press, 2002 (199 p).144 Christoph COX, Nietzsche. Naturalism and Interpretation. Berkeley etc.: University of California Press, 1999 (xvi + 270 p).145 Stephen D. HALES & Rex WELSHON, Nietzsche’s Perspectivism. (International Nietzsche Studies), Urbana/Chicago: Univeristy of Illinois Press, 2000(228 p).146 Christian J. EMDEN, Nietzsche on Language, Consciousness, and the Body. (International Nietzsche Studies) Urbana and Chicago: University of Illinois Press, 2005 (223 p).

43

H. KERGER publiceerde een studie waarin hij Nietzsches psycho-fysische inzichten met die van moderne gedragswetenschappen vergelijkt. In zijn Nietzsche-lectuuroriënteert hij zich sterk op Müller-Lauters interpretatie van de wil tot macht, en vertaalt hij die als het ware in een antropologie.147 Erwin SCHLIMGENs dissertatie over Nietzsches bewustzijnstheorie kan als een standaardwerk worden aangemerkt.148 Een droge, maar zeer degelijke bespreking van Nietzsches kritiek op het bewustzijnsbegripvan Descartes, Leibniz en Kant, zijn kritiek op het metafysisch begrip van het subject als substantie, Nietzsches eigen opvatting van het subject als oligarchische structuur, van de intentionaliteit van het bewustzijn en van de verhouding van bewustzijn en taal, ende relevantie van dit alles voor de grote thema’s uit Nietzsches denken. Het immanente karakter van de studie blijkt wel uit het feit dat er wel aandacht is voor wat Nietzsche schrijft over het onbewuste, maar dat elke discussie met de psychoanalyse achterwege blijft. Er zijn verschillende nieuwe publicaties waarin die discussie juist centraal staat. Ze worden gepresenteerd en besprokenin een overzichtsartikel van G. GÖDDE en Renate MÜLLER-BUCK.149 In Nietzscheforschung band 9 is een selectie gepubliceerd van de bijdragen aan het congres van de Nietzsche-Gesellschaft in Naumburg 2001, over ‘Nietzsches Antropologie’. Karen JOISTEN schetst in een interessante bijdrage Nietzsches (Zarathustra's) poging tot een overwinning van de anthropocentriciteit en zet die af tegen hedendaagse science fiction achtige ontwerpen van post-humane machines of projecten. Hoewel geen monografie over Nietzsche, moet het boek met nagelaten teksten van Bas VAN DER KLEIJ150 hier zeker worden genoemd. Na het eerste deel waarin een geschiedenis147 H. KERGER, Wille als Sprechakt und Entscheidung. Die psycho-physischen Grundlagen des Handelns bei Nietzsche. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2004 (401 p).148 Erwin SCHLIMGEN, Nietzsches Theorie des Bewußtseins. (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 41) Berlin/New York: W. de Gruyter, 1999 (xiii + 253 p).149 Günter GÖDDE, Renate MÜLLER-BUCK, ‘Neue Beiträge zum Freud-Nietzsche-Diskurs’ in: Nietzsche-Studien 34(2005) p. 486-505.150 Bas VAN DER KLEIJ, De levenskunst van het lichaam. Nagelaten teksten van Bas van der Kleij, bezorgd door Frans van Peperstraten en Harrie Regtering. Budel: Damon, 2003 (382 pp).

44

van de anthropologie van Plato tot de psychoanalyse wordt geschetst, volgt een deel met acht teksten over Nietzsche,waarin steeds de antropologie centraal staat. In mooie, heldere teksten bespreekt de ontijdig gestorven auteur Nietzsches mensopvatting aan de hand van thema’s als toneel- en maskerspel, grens en exces, bewustzijn en lichaam, eenheid en veelheid. Het boek toont nog eens dat de auteur een eminent docent was, en door dit boek kan hijdat blijven: zonder hoogdravendheid wordt op grondige wijze Nietzsches antropologie gepresenteerd. Interessant, ook in verband met de vaker onderzochte relaties tussen Nietzsche en Freud of de psychoanalyse, maar beperkt van betekenis door het ontbreken van grondige analyse van Nietzsches teksten, is de studie van Albert VINZENS over de betekenis van de begrippen ‘sublimatie’ en ‘instinkt’ bij Nietzsche.151 Frances OPPEL onderzoekt wel op zeer grondige en degelijke wijze Nietzsches teksten (gepubliceerd werk, Nachlass èn brieven) op de rol van de vrouw in zijn denken.152 Volgens haar is de tegenstelling man-vrouw een van de dualismen die Nietzsche tracht te boven te komen. Zij bekritseert misogyne duidingen van Nietzsche en laat zien hoe hij juist de patriarchale kategorie ‘vrouw’ overwint. Een paar jaar eerder verscheenoverigens een Duitstalige studie over Nietzsches vrouw-beeld, dat door Oppel niet is gebruikt: SMITMANS-VAJDA onderzoekt daarin vooral de vele beelden waarin het thema ‘vrouw’ bij Nietzsche wordt uitgewerkt.153

8.3 Moraal en ethiek154

151 Albert VINZENS, Friedrich Nietzsches Instinktverwandlung Basel: Schwabe (Quellen, Studien und Texte zu Leben, Werk und Wirkung Friedrich Nietzsches, Bd. 1) 1999 (245 p).152 Frances Nesbitt OPPEL, Nietzsche on Gender. Beyond Man and Woman. Charlottesville/London: University of Virginia Press, 2005 (221 p).153 Barbara SMITMANS-VAJDA, Melancholie, Eros, Muse; Das Frauenbild in Nietzsches Philosophie Würzburg: Königshausen & Neumann, 1999 (190 p).154 Behalve de hieronder besproken boeken, werd ook bekeken, maar geenverdere bespreking waard bevonden: Carl JUNGE, Das intellektuelle Gewissen bei Nietzsche. Essen: Die Blaue Eule, 2000 (142 p); Voorts vermelden we dat het jaarboek Nietzscheforschung (zie noot 31) in Band 10 (2003, pp. 37-11) een aantal van de voordrachten publiceert van een congres over ‘Ethik nach Nietzsche’, en in Band 13 (2006, pp. 115-218) van een congres over Nietzsches begrip van het ressentiment.

45

De differentiatie van filosofische subdisciplines blijkt opnieuw problematisch. Niet alleen ethiek en politieke filosofie, maar ook ruimer: praktische filosofie, antropologie, epistemologie en metafysica zijn zeer nauw met elkaar verweven. Dat blijkt bijvoorbeeld in de dissertatie van Dae-Jong YANG over het begrip ‘gerechtigheid’.155 Het begrip speelt niet alleen een rol in het politieke en ethische denken van Nietzsche, maar ook in zijn waarheidsopvatting en in zijn metafysica van de wil tot macht. Het is opmerkelijk dat over dit belangrijke begrip nog weinig is gepubliceerd, en de behandeling ervan door Yang is, hoewel interessant, zeker niet afdoende.Al sinds heel wat jaren is er veel aandacht voor Nietzsches verhouding tot de ethiek, en sinds zeker twee decennia ook – en in toenemende mate – niet enkel voor zijn moraalkritiek, maar ook en vooral voor zijn eigen ‘positieve’ moraalfilosofie. De moraalkritiek is het enigeonderwerp in de reeds genoemde studie van W. SCHRÖDER.156 Beide kanten komen aan de orde in het boek van Simon MAY,157 die zich vooral baseert op teksten vanaf de fröhliche Wissenschaft. In het eerste deel wordt Nietzsches moraalkri-tiek geplaatst tegenover zijn eigen ethiek van de levens-intensivering. In het tweede deel worden beide kanten uitgewerkt, geïllustreerd en kritisch geëvalueerd in een ‘case study’ over Nietzsches herwaardering van de waarde van de waarheid. De aandacht voor Nietzsches argumentatie toont de verwantschap van de auteur met de analytische Nietzsche-interpretatie, maar hij is daarin niet eenkennig. Juist door zijn brede basis alsook door de heldere opbouw van het boek vormt het een goede inleiding tot het domein. Dat geldt ook voor de studie van R. WITZLER, die de moraal van Nietzsches moraalkritiek plaatst in het kader van diens thematisering van Europa.158

155 Dae-Jong YANG, Die Problematik des Begriffs der Gerechtigkeit in der Philosophie von Friedrich Nietzsche Berlin: Duncker & Humblot, 2005 (174 p).156 Zie noot 104.157 Simon MAY, Nietzsche’s Ethics and his War on ‘Morality’. Oxford: Clarendon Press, 1999 (xi + 212 p).158 Ralf WITZLER, Europa im Denken Nietzsches. (Epistemata, Reihe Philosophie, Bd. 307) Würzburg: Königshausen & Neumann, 2001 (229 p). Voor het thema ‘Nietzsche en Europa’ verwijzen we ook naar de acht bijdragen in: Nietzscheforschung 14 (2007) pp. 33-144.

46

De kwaal waaraan Europa lijdt is het nihilisme, dat zelf teruggaat op ontwikkelingen die met de namen van Sokrates en Plato, en jodendom en christendom worden aangeduid. Hijpresenteert het denken van Nietzsche, die een ‘arts van decultuur’ wilde zijn, met behulp van een aan de geneeskundeontleende vierdeling als een anamnese, diagnose, therapie en prognose van Europa en met name de Europese moraal. Dievierdeling blijkt zeer goed op Nietzsches werk te passen en haalt daarin een eigen ‘systematiek’ naar voren.In dit gebied kan nog onderscheiden worden tussen enerzijds studies die Nietzsches ethiek centraal stellen, in de zin van zijn theorie over wat menselijk handelen en leven is en wat het principe van evaluatie ervan moet zijn, en anderzijds zulke die primair Nietzsches positievemoraal uitwerken, in de zin van een beschrijving van waarin dan wel juistheid van handelen of kwaliteit van leven bestaat. M. STEINMANNs boek over Nietzsches ethiek hoort duidelijk in de eerste kategorie en verdedigt de these dat Nietzsche een begrip van het goede aan de basis legt van een theorie over het gelukte leven, en dat hij aldus – anders dan, maar wel grotendeels analoog aan Plato– een teleologische ethiek van het goede leven ontwikkelt.159 Steinmann stelt zich tot doel Nietzsches begrippen en argumenten voor een dergelijke ethiek in een coherente theorie te reconstrueren. Die systematiek bestaat uit een handelingstheorie als vooronderstelling, een meta-ethische en axiologische theorie als basis, een ethiek van het gelukte leven, en een moraalfilosofie die de consequenties van het voorgaande voor de morel plichtentegeover de ander uitwerkt. De systematiek is indrukwekkend, maar maakt dat de studie zich regelmatig ver van haar onderwerp vervreemdt. Waar bij Nietzsche de concrete figuren centraal staan, worden ze hier slechts tot ‘voorbeelden van de systematische homogeniteit van zijn conceptie’ (p. 179).Peter MURRAYs boek over Nietzsche’ s Affirmative Morality vermeldenwe als voorbeeld van de andere kategorie, de uitwerkingen van Nietzsches positieve moraal.160 Volgens de auteur ontwikkelt Nietzsche op basis van zijn dionysische

159 Michael STEINMANN, Die Ethik Friedrich Nietzsches (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 43) Berlin/New York: W. de Gruyter, 2000 (x + 257 p).

47

wereldbeschouwing een moraal van affirmatie. Opmerkelijk is, dat die affirmatie volgens Murray betrekking heeft op alteriteit: de expansieve wil tot macht reikt steeds naar wat die wil te boven gaat. Murray aarzelt niet te spreken van een relatie met het oneindige en het goddelijke, op voorwaarde dat deze termen niet ‘tegennatuurlijk’ worden verstaan. De weigering van het andere zich aan die interpreterende wil te onderwerpen, wordt geduid als een eis aan het subject: te worden wat hij is. Dat is: zich niet te identificeren met (de geschiedenis van) zijn interpretaties. Een intrigerende studie waaruit de invloedvan Levinas (die overigens slechts een paar keer in de voetnoten opduikt) vruchtbaar geworden is.Craig DOVE probeert beide benaderingen te verbinden in eenboek waarin, opmerkelijk genoeg, vooral de angelsaksische ‘philosophy of mind’ van auteurs als P. Churchland en D. Dennett de leidraad vormt voor een Nietzscheaanse ethiek na het opgeven van de hypothese van de ziel of het subject.161 Gezien de grote hoeveelheid literatuur over Nietzsche en de ethiek is het vooral een kwestie van gebrek aan kennis wanneer Frank CAMERON zijn boek over het thema inleidt metopmerkingen over de uniciteit van zijn onderzoek.162 Zijn literatuurlijst is dan ook zeer beperkt (en bevat niet éénDuitstalig boek). En als hij argumenteert dat ‘no study until now’ gedaan heeft wat hij doet, geeft hij niet meer dan één enkel voorbeeld, een publicatie uit 1995. Ondanks dat (en ondanks de andere gebreken van zijn boek: slordigereferenties, een zeer gebrekkige index) biedt ook hij een interessante bijdrage tot de discussie. Centraal in zijn interpretatie staat het belang van de fysiologie voor de moraal. Fysiologische kwaliteiten vormen de basis voor Nietzsches onderscheid van soorten van moraal en van mensen, en fysiologisch welzijn is de grond van de 160 Peter Durno MURRAY, Nietzsche’s Affirmative Morality. A Revaluation Based in the Dionysion World-View. (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 42) Berlin/New York: W. de Gruyter, 1999 (xvi + 320 p).161 Craig M. DOVE, Nietzsche’s Ethical Theory. Mind, Self and Responsibility (ContinuumStudies in Continental Philosophy) London: Continuum, 2008 (xii+162 p).162 Frank CAMERON, Nietzsche and the ‘Problem’ of Morality. (Studies in theoretical and applied ethics Vol. 9) New York etc.: P. Lang, 2002 (xii + 203 p).

48

affirmatie van het leven, die de kern is van Nietzsches (vlg. Cameron zelfs primair) positieve moraal. De wijze waarop Nietzsche de morele opgave aanduidt: te worden wat men is, betekent dat de fysiologie fundamenteel bepaalt wat iemand kan worden, maar dat binnen dit fatalisme morele groei mogelijk is. Voorbeelden van grote individuen– Nietzsche zou Zarathustra en zichzelf als zodanig presenteren – geven een performatieve rechtvaardiging van dit moreel ideaal. Deze affirmatieve houding is een moreelideaal dat relatief losstaat van Nietzsches ‘politieke perfectionisme’ (gericht op de bloei van een volk of samenleving of cultuur), en dat ook in tijden van decadentie kan worden gerealiseerd.Ook Brian LEITER is in zijn monografie Nietzsche on Morality geneigd de (Duitse) literatuur die hij niet lijkt te kennen, te bekritiseren.163 Zijn eigen verbinding met de analytische Nietzsche-receptie wordt ook duidelijk uit zijn aandacht voor en interpretatie van de argumenten en methode van Nietzsches denken: Nietzsche is een metho-dologisch naturalist; zijn moraalkritische argumenten worden scherp ontleed en onderscheiden naar gelang ze betrekking hebben op de descriptieve of de normatieve com-ponent van ‘MPS’ oftewel ‘morality in the pejorative sense’; de grote slagwoorden van Nietzsches denken (‘Willezur Macht’, ‘Übermensch’ en ‘ewige Wiederkehr’) worden alsfilosofisch onbelangrijk naar de marge verschoven; de performatieve en retorische aspecten van Nietzsches denkenkrijgen wel veel aandacht. De betekenis van Leiters boek ligt vooral de uitgebreide commentaar bij de drie delen van Nietzsches Zur Genealogie der Moral waaruit de tweede helftvan zijn boek bestaat. De andere hoofdstukken maken van die commentaar een inleiding in Nietzsches filosofie van de moraal.Binnen de aandacht voor Nietzsches ‘positieve moraal’ is een opvallende trend van de laatste jaren de poging om hemin te voegen in de (eveneens in een proces van rehabili-tatie verkerende) traditie van de deugdethiek. A. MACINTYRE plaatste Nietzsche en Aristoteles nog tegenover elkaar in een exclusief alternatief: ofwel gaan we de weg van de deugdethiek met Aristoteles, ofwel resteert slechts

163 Brian LEITER, Nietzsche on Morality. (Routledge Philosophy Guidebook) London/New York: Routledge, 2002 (xxii+ 323 p.)

49

de weg van het nihilisme met Nietzsche.164 CAMERON zag weliswaar enkele overeenkomsten tussen beiden, maar benadrukte eveneens de verschillen. Maar voor Robert SOLOMON, collega (en bestrijder) van Brian Leiter aan de University of Texas, zijn omgekeerd de verschillen, die ook hij noemt, geen reden om Nietzsche niet voluit mèt Aristoteles te beschouwen als ‘functionalist, naturalist, teleologist and […] elitist’.165 Het verbaast dan ook niet als Nietzsche door hem als een volwaardige deugdethicus wordt beschouwd, niet zozeer in de zin van een theoreticusvan de deugd, maar – precies overigens als veel andere vertegenwoordigers van die traditie – als een leraar die erop gericht is degenen voor wie hij schrijft of spreekt te helpen zichzelf te perfectioneren. Solomon geeft daartoe opsommigen en beschrijvingen van Nietzsches Aristotelische deugden, van zijn typisch Nietzscheaanse deugden en van zijn zgn. ‘crypto-deugden’ (p.147-173), uitlopend op een ‘kubistisch’, want niet tot één geheel temaken, portret van de Übermensch als Nietzsches variant vande voorbeeldige deugdzame mens. Ondanks de eenzijdigheid en soms wat oppervlakkige vluchtigheid van de interpretatie, schreef Solomon een zeer aantrekkelijk en aanbevelenswaardig boek, niet in de laatste plaats omdat het zijn eigen beperkingen kent en geweldig goed geschreven is. Veel van zijn eerdere artikelen zijn in ditboek verwerkt, maar zonder dat het zijn karakter van een echte monografie aantast. Zowel door zijn stijl als door zijn inzet (Nietzsche te lezen als een provocatief auteur die erop uit is, de wijze waarop zijn lezers hun eigen leven beschouwen en leiden te transformeren) is het een van de weinige boeken over Nietzsche, waarin men het pathosvan Nietzsches eigen teksten herkent. Er zijn, zoals gezegd, heel wat auteurs die Nietzsches denken over moraal interpreteren in termen van een deugdethiek. Marinus SCHOEMAN presenteert zijn denken als een ‘buitenmorele deugdethiek’, waarin de generositeit de

164 A. MACINTYRE, After Virtue. A Study in Moral Theory. In de titel van zowel het middelste als van het laatste hoofdstuk komen we het alternatief tegen: ‘Nietzsche or Aristotle’.165 Rober C. SOLOMON, Living With Nietzsche. What the Great ‘Immoralist’ Has to Teach Us. Oxford: OUP, 2003 (x + 243 p); het citaat staat op p. 129.

50

centrale deugd vormt.166 Deze Nietzscheaanse generositeit vormt volgens Schoeman sterke overeenkomsten met de Aristotelische megalopsychia, waarvan ze overigens volgens Cameron (2002 p. 146vv) juist scherp onderscheiden moet worden. Alexander ZIBIS verdedigt in zijn uitstekende proefschrift de stelling dat de deugd van de moed de voornaamste plaats inneemt in Nietzsches deugdenleer, en dat die zelfs als de kern van Nietzsches filosofie kan worden beschouwd.167 Vooral het tweede deel van zijn boek, over de antieke wortels van Nietzsches deugdbegrip en overde aanwezigheid van het begrip in Nietzsches hele werk en het derde deel waarin de Nietzscheaanse moed wordt uitgewerkt, vormen heel degelijke en belangrijke bijdragenaan het Nietzsche-onderzoek. De auteur combineert grondigekennis van Nietzsches teksten met een stevige discussie met de belangrijkste secundaire literatuur.Van heel andere orde, maar evenzeer een geslaagde manier om de bruikbaarheid van Nietzsches denken voor een hedendaagse ethiek te tonen, is de dissertatie van Martin DRENTHEN.168 Hij werkt op grond van een bespreking van Nietzsches moraalkritiek, die immers voortdurend juist de verhouding van natuur en moraal betreft, de betekenis daarvan uit voor de actuele milieu-ethiek. Tot slot vermelden we twee recente bundels over ethiek en moraal bij Nietzsche, die een goed beeld geven van het huidige onderzoek terzake in de Engelstalige wereld.169

8.4 PolitiekOok de vorige keer meldden we al als kenmerk van de recente ontwikkelingen, dat de aandacht voor Nietzsches praktische filosofie en met name voor de politieke

166 Marinus SCHOEMAN, Generositeit en Lewenskuns. Grondtrekke van ’n post-Nietzscheaanse etiek. Pretoria: Fragmente Uitgewers, 2004 (ix + 222 p). Ditboek werd reeds uitvoeriger besproken in: TvF 67(2005)3, p.596v.167 Alexander ZIBIS, Die Tugend des Mutes. Nietzsches Lehre von der Tapferkeit. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2007 (227 p).168 Martin DRENTHEN, Grenzen aan wildheid. Wildernisverlangen en de betekenis van Nietzsches moraalkritiek voor de actuele milieu-ethiek Budel: Damon, 2003 (320 p).169 Gudrun VON TEVENAR (ed.), Nietzsche and Ethics Bern: Peter Lang, 2007 (318 p) verzamelt een aantal voordrachten van een congres van de Fr. Nietzsche Society over het onderwerp in 2004. Brian LEITER & Neil SINHABABU verzamelen vooral analytische bijdragen in het door hen uitgegeven Nietzsche and Morality Oxford: OUP, 2007 (vii+308 p).

51

betekenis van zijn denken sterk toenam. In de tweede en uitgebreide editie van een van de eerste boeken op dit terrein, H. OTTMANNs, Philosophie und Politik bei Nietzsche, is een essay van 50 pagina’s lang toegevoegd, waarin de auteur greep probeert te krijgen op de ook volgens hem ‘bijna niet meer overzienbare internationale discussie over Nietzsches politieke filosofie’. 170 En ook na het verschijnen van dat boek is die ontwikkeling doorgegaan. Dat geldt met name voor het ‘continentaal’-angelsaksische Nietzsche-onderzoek. De analyticus Brian LEITER (2002, hoofdstuk IX) verzet zich expliciet tegen deze trend, die zich niettemin doorzet en ook in het themanummer van het meest recente nummer van het Journal of Nietzsche Studies (35/36 spring/autumn 2008) weer tot uitdrukking komt: Herman SIEMENS en Gary SHAPIRO zijn de gastredacteuren van het ‘special issue’ over ‘Nietzsche and contemporary Politics’. SIEMENS was ook de organisator van een congres over ‘Nietzsche, Power & Politics’ dat in 2007 werd gehouden in Leiden. Recentelijk verschenen de proceedings van dat congres in een band met veel interessante bijdragen (onder meer van Dan Conway, Keith Ansell-Pearson, Larry Hatab, Bernhard Taureck, Paul Patton, William Connolly, Dana Villa e.a.) en alleen al door de omvang ervan een bewijs van de belangstelling voor dit onderwerp.171 In de nieuw toegevoegde inleiding tot de derde editie van zijn Friedrich Nietzsche and the Politics of Transfiguration expliciteertTracy STRONG nog eens de aard van die politieke betekenis en het verband ervan met de eveneens toenemende aandacht voor Nietzsches eigen schriftuur.172 Nietzsches denken is praktisch in de zin dat het gericht is op een omvorming oftransfiguratie, niet alleen van de individuele lezer, maar

170 Henning OTTMANN, Philosophie und Politik bei Nietzsche. 2. verbesserte und erweiterte Auflage. (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 17) Berlin/New York: W. de Gruyter, 1999 (xiv + 475 p).171 H.W. SIEMENS & Vasti ROODT (eds.), Nietzsche, Power and Politics, Rethinking Nietzsche's Legacy for Political Thought. Berlin/New York: W. de Gruyter, 2008 (700 p).172 Tracy B. STRONG, Friedrich Nietzsche and the Politics of Transfiguration. De eersteeditie is van 1974. De tweede editie van 1988 bevat een nieuwe epiloog. In 2000 verscheen een derde – ‘expanded’ - editie, waarvoor een nieuwe inleiding (pp. xvii-xxxi) werd toegevoegd: Champaign: University of Illinois Press, 2000 (xxxi+392 p).

52

van de samenleving of de cultuur als geheel. Vanaf het begin heeft zijn denken een politiek-pedagogische strekking. Deze wordt gerealiseerd in zijn wijze van schrijven, die niet zozeer een betekenis overdraagt, maar die uitdaagt tot een daadwerkelijke transformatie. En de aard van deze politiek is volgens Strong democratisch (zijhet niet in de zin van Rawls, maar in de zin waarin democratie en moreel perfectionisme kunnen worden verbonden), omdat zij zich richt tot iedereen – ook al zijn er slechts weinigen die op de uitdaging ingaan. Over Nietzsches verhouding tot de democratie is inmiddels een hele reeks publicaties verschenen. Misschien is Lawrence HATABs boek uit 1995 A Nietzschean Defense of Democracy nog steeds het beste en meest afgewogen boek over deze kwestie, die later meer extreme posities heeft uitgelokt, zoals de titels van de publicaties al aanduiden.173 Aan de ene kant vinden we Frederick APPELs Nietzsche contra Democracy,waarin Nietzsches gedachten over politiek worden geduid als een vorm van elitisme die radicaal tegengesteld is aandemocratie, en vooral dienst kan doen om onze aanhankelijkheid aan de democratie tegen hem te verdedigen.174 Aan het andere extreem staat Alan SCHRIFTs Nietzsche for Democracy waarin Nietzsches denken wordt gepresenteerd als niet slechts verzoenbaar met, maar zelfsexemplarisch voor een postmoderne en ‘radicale’ conceptie van democratie.175 Voor een overzicht van deze discussie enhet ruimere veld van Nietzsches politieke filosofie verwijzen we naar een overzichtsartikel van Herman SIEMENSterzake.176

Volgens Tamsin SHAW is Nietzsches een politieke scepticus.177 Maar ondanks het feit dat hij geen politieke theorie presenteert, is hij door zijn kritiek van politieke ideologieën en door de politieke consequenties 173 Lawrence HATAB, A Nietzschean Defense of Democracy. An Experiment in Postmodern Politics Chicago: Open Court, 1995 (325 p).174 Fredrick APPEL, Nietzsche contra Democracy. Ithaca: Cornell University Press 1999 (170 p).175 Alan D. SCHRIFT, ‘Nietzsche for Democracy’ in: Nietzsche-Studien 29 (2000) p. 220-233.176 Herman SIEMENS, ‘Nietzsche's Political Philosophy: A Review of Recent Literature’ in: Nietzsche-Studien 30(2001) 509-526.177 Tamsin SHAW, Nietzsche’s Political Skepticism. Princeton: Princeton University Press, 2007 (152 p).

53

van zijn kritiek van moraal, religie en cultuur, wel degelijk belangrijk voor het politieke denken. Merkwaardigis, dat de auteur veel nadruk legt op het belang dat Nietzsche in verband met politiek toekent aan een ‘nor-mative worldview’, maar nergens ingaat op zijn begrip van ‘grosse Politik’.In ons eigen taalgebied geeft de bundel Links Nietzscheanisme enkele interessante bijdragen over Nietzsches politieke denken, zij het dat die term in ruime zin genomen moet worden, en dat de verbinding met ‘links’ eigenlijk alleen in de inleiding aan de orde is.178 Centraal staan thema’s als diversiteit, agon, voornaamheid en gemeenschap.

8.5 Godsdienst en theologie; Nietzsches christendomkritiek179

De theoloog Peter KÖSTER was lange tijd een van de belangrijkste auteurs op het gebied van Nietzsches christendomkritiek en vooral van de theologische receptie daarvan.180 Hij heeft kort voor zijn dood in 2003 nog een bundeling uitgegeven van eerder verschenen teksten, die nog steeds zeer lezenswaard zijn.181 Men vindt er naast eenbijna 100 pagina’s lang overzichtsartikel over de

178 M. VAN DEN BOSSCHE & M. WEYEMBERGH (red.), Links Nietzscheanisme. Budel: Damon, 2000 (207 p).179 Behalve de hieronder besproken boeken vermelden we ook: H. HÜBNER,Nietzsche und das Neue Testament Tübingen: Mohr Siebeck, 2000 (xii+290 p), dat geen filosofische studie over Nietzsche is, maar een exegetische poging om vanuit Nietzsche het Nieuwe Testament te lezen; Ivan BROISSON, Nietzsche et la vie spirituelle (L’ouverture philosophique) Paris: L’Harmattan, 2003 (200 p), waarin op gebrekkige wijze wordt gezocht naar Nietzsches positieve spiritualiteit; B. VOGEL (Hrsg.), Von der Unmöglichkeit oder Möglichkeit, ein Christ zu sein. Symposion 1996 des Nietzsche-Kreises München. Vorträge aus den Jahren 1996-2001, München: Allitera Verlag, 2001 (347 p), waaruit eigenlijk alleen het artikel van U. Willers (over Nietzsche en Pascal) de moeite waard is; Nietzscheforschung 14 (2007) metzes waardevolle bijdragen uit de Nietzsche-Werkstatt 2006 over ‘Nietzsche und die Religionen’. Vgl. voorts ook een zeer uitgebreide bespreking van tien recente boeken over dit domein: Arne GRØN, ‘Jenseits? Nietzsches Religionskritik revisited. Zum Stand der Forschung in Sachen Nietzsche und die christliche Religion’ in: Nietzsche-Studien 34(2005) p. 375-408.180 Peter KÖSTER, Der verbotene Philosoph. Studien zu den Anfängen der katholischen Nietzsche-Rezeption in Deutschland (1890-1918). (Supplementa Nietzscheana, Bd. 5)Berlin/New York: W. de Gruyter, 1998 (viii+356 p).181 Peter KÖSTER, Kontroversen um Nietzsche. Untersuchungen zur theologischen Rezeption. Zürich: TVZ, 2003 (384 p).

54

theologische Nietzsche-receptie in de twintigste eeuw, bijdragen over de wijze waarop D. Bonhoeffer, M. Scheler, H. Urs von Balthasar en E. Biser Nietzsche hebben gerecipieerd. In grondige presentaties van en discussies met deze en andere auteurs (ook Heidegger is een belangrijke discussiepartner) werkt Köster zijn eigen interpretaties uit van het dionysische, de chaos, de dood van God en andere thema’s. In dezelfde bundel heeft hij ook zijn zeer uitgebreide bespreking van Müller-Lauters belangrijke boek uit 1971 opgenomen. Daarin formuleert hijeen kritiek op diens these van het pluralisme van willen tot macht en de dichotomie van ‘wijsheid’ en ‘kracht’ als de twee onverzoenbare aspecten van de Übermensch.Het wekt verbazing dat de Wissenschaftliche Buchgesellschaft een slordig geschreven en zwak geargumenteerd boek van E. BISER heeft uitgegeven, dat bovendien de indruk maakt gebaseerd te zijn op onderzoek dat al rond 1980 werd afgesloten.182 Daarin wordt gesteld dat Nietzsche niet alleen zich identificeerde met Jezus, maar ook een reconstructie van een oorspronkelijk christendom voor mogelijk gehouden zou hebben. Ook zou Nietzsche het bestaan van God niet hebben willen bestrijden, maar slechts het ontologisch godsbewijs. Interessanter is dan de onvervalst Barthiaans-theologischebenadering van David DEANE.183 Hij stelt dat het christendom en Nietzsche voor een deel eenzelfde anthropologie hanteren. Alleen is deze voor het christendom kenmerkend voor de gevallen natuur die verlangt naar verlossing. Op deze manier kan Deane Nietzsche in het christendom integreren en toch de oppositie tussen beide handhaven. Karl Barths eigen Nietzsche-receptie is het onderwerp van de bijdrage van MOURKOJANNIS aan een mede door hem uitgegeven bundel waarin bekende auteurs vooral hun persoonlijke reflecties geven over de relatie tussen Nietzsche en het christen-dom.184 Naast de bijdrage van de redacteur zijn vooral die

182 E. BISER, Nietzsche – Zerstörer oder Erneuerer des Christentums? Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2002 (178 p).183 David DEANE, Nietzsche and Theology. Nietzschean Thought in Christological Anthropology. Burlington: Ashgate, 2006 (vi + 195 p).184 Daniel MOURKOJANNIS, Rüdiger SCHMIDT-GRÉPÁLY (Hrsg.), Nietzsche im Christentum. Theologische Perspektiven nach Nietzsches Proklamation des Todes Gottes

55

van Andreas Urs SOMMER (over de voorwaarden waaronder men na de Antichrist nog aan theologie kan doen) en WILLERS (met methodische eisen voor een adequate Nietzsche interpretatie op dit punt) interessant.G. FRASER presenteert Nietzsches denken (met extra aandacht voor religie en religieuze thema’s) als een soteriologie, die uiteindelijk mislukt omdat Nietzsche hetmenselijk lijden niet serieus genoeg neemt.185 Nietzsches kritiek op het christendom wordt begrepen als een kritiek van een andere opvatting van verlossing dan die welke Nietzsche zou voorstaan, en die staat in de traditie van wat Girard als het zondebokmechanisme heeft beschreven, enbestaat in een uitbanning van het kwaad en de sacra-lisering van het geweld ertegen. Het zeer goed geschreven boek biedt veel interessante extra’s, zoals bijvoorbeeld de verbinding van Nietzsches denken met het pietistisch-lutheraanse milieu (Luthers ‘Hure Vernunft’ wordt verbonden met Nietzsches ‘Wahrheit als Weib’), de verbinding tussen soteriologie en Nietzsches kritiek van de waarheid en zijn strijd tegen het ressentiment, en veleandere zaken. De kritiek van Fraser op Nietzsche is fel ensoms problematisch (zijn interpretatie van de Übermensch iszeer aanvechtbaar, zijn gebruik van ‘Auschwitz’ is soms stereotyp), maar door de kwaliteit van het grootste deel van zijn boek uitdagend. Dat het soteriologisch karakter van Nietzsches denken ook op een andere manier kan worden uitgewerkt, blijkt uit het interessante proefschrift van Andre VAN DER BRAAK.186 Vanuit een aanloop via Nietzsches scepticistische kenkritiek en zijn immoralistische moraal van de zelfoverwinning, komt hij tot Nietzsches affirmatieve soteriologie, die meer aansluit bij antieke mysteriën en bij het boeddhisme, dan bij het christendom.Het boek van A. KEE waarin Nietzsches gedachte van de doodvan God centraal staat, is een goed inleiding in

(Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd. 8) Basel: Schwabe, 2004, x + 158p.185 Giles FRASER, Redeeming Nietzsche. On the Piety of Unbelief. London/New York: Routledge, 2002 (193 p).186 André VAN DER BRAAK, Hoe men wordt, wat men is. Zelfvervolmaking, zelfoverwinning en zelfvergetelheid bij Nietzsche Budel: Damon, 2004 (269 p). De verbinding met een boeddhistische verlossingsleer wordt veel minder subtiel gelegd door H. THEIERL, Nietzsche – Mystik als Selbstversuch. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2000 (100 p).

56

Nietzsche, met veel aandacht voor zijn kritiek van het christendom en veel interessante contextualiseringen van Nietzsches teksten.187 De publicatie van het proefschrift van Isabelle WIENAND vormt een belangrijke bijdrage tot het Nietzsche-onderzoek op dit punt.188 Zij benadrukt, in haar analyse van Nietzsches christendom-kritiek en zijn these van de dood van God, zoals die tussen Menschliches Allzumenschliches en Also sprach Zarathustra tot uitdrukking komt, het problematische van die gedachte die veelal als te vanzelfsprekend wordt misverstaan. In plaats van een kritiek namens een rationalistische verlichting, is deze gedachte eerder en in toenemende mate element van een kritiek van die verlichting zelf. En in plaats van een vrolijk voorbij aan een vroeger geloof, is ze de analyse van de onmogelijkheid van een dergelijk ‘voorbij’. De doodvan God speelt ook een centrale rol in de gebundelde op-stellen van A.M. HAAS.189 Volgens hem zou die dood volgens Nietzsche een wederopstanding niet uitsluiten.Daniel HAVEMANN schreef een mooi proefschrift over Nietzsches kritiek op de apostel Paulus, waarin hij niet alleen Nietzsches hele ouevre op dit punt doorloopt maar ook de contemporaine exegese erbij betrekt.190 Twee belangrijke boeken leggen de nadruk op de vroege Nietzschevoor een goed begrip van zijn denken over religie. J. YOUNG betoogt dat het belang dat Nietzsche in de Geburt hechtte aan een gemeenschappelijke religie, om daarmee hetnihilisme te overwinnen, een constante is in zijn gehele werk, en het conservatief-communautarisme van het latere werk inleidt.191 Ph. LEPERS heeft in zijn proefschrift beschreven wat de vroege Nietzsche zegt over religie in het algemeen en over christendom in het bijzonder, en dat

187 Alistair KEE, Nietzsche against the Crucified London: SCM Press, 1999 (218 p).188 Isabelle WIENAND, Significations de la Mort de Dieu chez Nietzsche d’Humain, tropHumain à Ainsi parlait Zarathoustra. Bern, etc.: P. Lang 2006 (xvi + 304 p). 189 A.M. HAAS, Nietzsche zwischen Dionysos und Christus. Einblicke in einen Lebenskampf Zürich: Drei Punkt Verlag, 2003 (108 p).190 Daniel HAVEMANN, Der ‘Apostel der Rache’. Nietzsches Paulusdeutung (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 46) Berlin: W. de Gruyter, 2002 (312 p).191 Julian YOUNG, Nietzsche’s Philosophy of Religion. Cambridge: CUP, 2006 (xii+230 p).

57

geplaatst in het kader van zijn kosmodicee en zijn these over het genie die daarin een centrale rol speelt.192 Door die contextualisering heeft hij laten zien dat Nietzsches eerste bekommernis is: de vraag naar een rechtvaardiging van het leven in een absurde wereld, een wereld die dus eigenlijk geen kosmos, maar een chaos is. Die vraag naar een ‘rechtvaardiging’ of ‘zin’ kan volgens hem door de religie en zeker door het christendom niet meer adequaat worden beantwoord, maar nog minder door het eigentijdse quasi-religieuze ongelovige zelfgenoegzame geloof in wetenschappelijke en andere vormen van vooruitgang. Nietzsches kritiek van het christendom verschijnt hier dusals gemotiveerd door hetzelfde verlangen als waaruit volgens hem de religies zelf voortkomen, en is in die zin een religieuze kritiek te noemen. En dus roept zijn filosofie de vraag op of zij wel haar eigen religieuze pretenties kan waarmaken. Die vraag is één van de interessante perspectieven die deze studie opent.Zeer veel aspecten van Nietzsches verhouding tot verschillende religies en religieuze fenomenen komen aan de orde in een waardevolle bundel met een selectie van de papers op een congres van de Britse Friedrich Nietzsche Society gewijd aan het thema ‘Nietzsche and the Divine’.193

Weaver SANTANIELLO publiceerde een bundel met (in merendeel nog niet eerder gepubliceerde) opstellen waarin Nietzsches verhouding tot de godsdienst vanuit veel verschillende perspectieven wordt besproken.194 Zelf duidt de redacteur in haar inleiding Nietzsche als ‘a profound religious thinker’ die zelfs leed aan een ‘god-obsession’.Misschien dat zij daarom ook een interessante tekst van Paul Tillich opnam in haar bundel, volgens wie Nietzsche precies de onmogelijkheid van het atheisme aantoonde. Wie zijn god niet wil vernietigen heeft vlg. Tillich een te gemakkelijke god, en niet de echte. In dezelfde lijn liggen de bijdragen van WYSCHOGROD en HOOD die een

192 Philippe LEPERS, Genie versus God. Religie en christendom in het vroege werk van Friedrich Nietzsche, in de context van zijn ‘kosmodicee’. Maastricht: Shaker, 2004 (253 p).193 J. URPETH & J. LIPPITT, Nietzsche and the Divine. Manchester: Clinamen, 2000 (xxviii+315 p).194 Weaver SANTANIELLO (ed.), Nietzsche and the Gods. Albany: SUNY, 2001 (xix + 235 p).

58

verwantschap zien tussen Nietzsches denken en dat van de zeer religieuze denker Buber, of van MORRISON en van PARKES die Nietzsches nabijheid aan boeddhistische tradities beschrijven. En in zekere zin horen ook HATAB enSALLIS in deze lijn, zij het dat zij Nietzsche verbinden met een Griekse godsdienstigheid. De enige auteur die Nietzsche in zijn atheisme meer op zijn woord neemt is BAYMAN die vanuit het islamitische sufisme schrijft en Nietzsches waanzin evenals de verschrikkingen van de twintigste eeuw als effect van het atheisme ziet. Voorts zijn er enkele meer beschrijvende bijdragen die de ontwikkeling van Nietzsches houding tegenover het christendom (BROBJER) en tegenover het jodendom (MURPHY) documenteren. De redacteur zelf geeft een analyse van de paragraaf in de Zarathustra over ‘de lelijkste mens’, de moordenaar van God, maar volgens haar meer specifiek Sokrates: de moordenaar van de dionysische God.

8.6 Kunst en esthetica195

Opnieuw wreekt zich het onderscheid van filosofische subdisciplines: M. KESSLER schrijft een boek waarin hij aantoont dat de esthetica voor Nietzsche precies in de plaats van de metafysica komt.196 Hij laat zien hoe het artistieke paradigma de leidraad vormt voor Nietzsches bespreking van alle thema’s van de filosofie: werkelijkheid, waarheid, subjectiviteit en moraal. Aldo

195 Behalve de hieronder besproken boeken, werden ook de volgende titels bekeken, die echter geen verdere bespreking verdienen of kunnenkrijgen: Miriam OMMELN, Die Verkörperung von Friedrich Nietzsches Ästhetik im Surrealismus. Frankfurt am Main: Peter Lang, 1999 (295 p); Gerd Franz TRIEBENECKER, ‘Für das Mimetische weiß ich leider nichts mehr anzufügen’. Zur Rekonstruktion der Mimesis im Denken Friedrich Nietzsches. Hannover: Wehrhahn, 2000(224 p) (een volstrekt mislukte ‘studie’ over het mimesis-begrip bij Nietzsche); G. SEUBOLD (Hrsg.), ‘Man ist viel mehr Künstler als man weiß’. Bilder und Bildner: Werk- und Lebenskunst bei Friedrich Nietzsche. (Nietzsche Denken Bd. 2) Bonn: DenkMal Verlag, 2001 (302 p); H. SEUBERT (Hrsg.), Natur und Kunst inNietzsches Denken (Collegium Hermeneuticum Bd. 8) Köln/Weimar/Wien: Böhlau, 2002 (xii+200 p). Een uitgebreide bespreking van een groot aantal nieuwe publicaties over Nietzsches filosofie van de kunst is gepubliceerd door W. STEGMAIER, ‘Nietzsches Philosophie der Kunst und seine Kunst der Philosophie. Zur aktuellen Forschung und Forschungsmethodik.’ in: Nietzsche-Studien 34(2005), p. 348-374.196 Mathieu KESSLER, Nietzsche ou le dépassement esthétique de la métaphysique Paris: PUF, 1999 (301 p).

59

VENTURELLI bespreekt in een bundeling van deels reeds eerder verschenen artikelen de verhouding van kunst en wetenschap bij Nietzsche.197 De wijze waarop die verhoudingvorm krijgt tussen Menschliches, Allzumenschliches en Also sprach Zarathustra wordt in de dissertatie van Roberto BARROS meer in detail uitgewerkt.198 R. GÖRNER schreef een boek waarin hij Nietzsches leven en werk presenteert als een geleefd denkkunstwerk.199 De tekst is literair geschreven (met behulp van een aan Goethe ontleende methode van ‘spiege-ling’), concentreert zich vooral op wat Nietzsche schrijftover kunst en stijl en levenskunst en op zijn schatplichtigheid aan of beschouwingen over schrijvers, componisten en schilders. Een goed boek waarin Nietzsches opvatting van (de betekenis van) kunst in een chronologische gang doorheen zijn werk wordt beschreven isA. RIDLEY’s Nietzsche on Art.200 De auteur stelt dat de (verlossende) rol van de kunst in Die Geburt der Tragödie weliswaar tijdelijk verdwijnt of vervangen wordt door de wetenschap (Menschliches, Allzumenschliches), maar uiteindelijk via de levenskunst (fröhliche Wissenschaft) weer terugkeert in het latere werk (Götzendämmerung).Veel aandacht in de literatuur voor Nietzsche en de muziek.201 R. HÄUSSLING onderzoekt de immanente muzikaliteit van Nietzschs denken en gaat in op het in diens werk overheersende paradigma van het oor (in plaats van dat van het oog, zoals dat in de meeste filosofie overheerst) en de betekenis daarvan voor de creativiteit.202 Via musicologische inzichten geeft hij een verfrissende

197 Aldo VENTURELLI, Kunst, Wissenschaft und Geschichte bei Nietzsche; Quellenkritische Untersuchungen (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 47) Berlin/New York: W. de Gruyter, 2003 (359 p).198 Roberto DE ALMEIDA PEREIRA DE BARROS, Kunst und Wissenschaft bei Nietzsche. Von Menschliches, Allzumenschliches bis Also sprach Zarathustra. Berlin: Parerga, 2007 (265 p).199 R. GÖRNER, Nietzsches Kunst, Annäherung an einen Denkartisten. Frankfurt a.M./Leipzig (Insel) 2000 (363 p).200 A. RIDLEY, Nietzsche on Art (Routledge Philosophy Guidebooks) London/New York: Routledge, 2007 (181 pp.)201 Vgl. ook de beide eerder vermelde studies van LORENZ (noot 96), van Wen-Tsien HONG (noot 97) en van DAMMEYER (noot 132).202 Roger HÄUSLING, Zur Rolle von Kreativität heute. Versuch eines Diskurses zwischen Gegenwartsphilosophie, Nietzsches Denken und aktueller Musik. Würzburg: Königshausen & Neumann, 1999 (217 p).

60

blik op Nietzsches denken. Susanne DIEMINGER doet iets vergelijkbaars: vanuit een interpretatie van Die Geburt der Tragödie probeert ze de betekenis van de muziek voor Nietzsche te bepalen en wijst daarbij op de belangrijke rol aan het horen.203 Het Spaanse tijdschrift Estudios Nietzschewijdde in 2002 een nummer aan het thema ‘Nietzsche en de muziek’.204 Interessante bijdragen worden gewijd aan Nietzsches muziekopvatting, zijn eigen composities, de rolvan muziek in zijn leven en werk, zijn verhouding tot Brahms en zijn invloed op de latere muziekwereld. Voorts is er een lijst van zijn composities en van uitvoeringen ervan. In het jaarboek Nietzscheforschung werden de bijdragengepubliceerd aan een congres over Nietzsche en de muziek.205 De grondige studie van G. LIÉBERT over deze relatie, waarin alles wat Nietzsche ooit over muziek schreef alsook zijn eigen muzikale praktijk aan de orde komt en geduid wordt naar de betekenis ervan voor zijn denken, is inmiddels ook in het Engels vertaald.206 Florence FABRE publiceerde een boek waarin Nietzsches denken wordt geïnterpreteerd vanuit zijn muzikale composities, zonder overigens de technische gebrekkigheid daarvan te verdoezelen.207

Tot slot vermelden we hier twee ongeveer gelijktijdig verschenen studies over Nietzsche en de architectuur. Beide belichten op interessante en onverwachte wijze de betekenis van de bouwkunst in Nietzsches werk, vooral vanaf zijn middenperiode.208 BREITSCHMID verzamelt veel vanwat Nietzsche schrijft over architectuur, wat hij erover las, en wat getuigt van de invloed die hij heeft

203 Susanne DIEMINGER, Musik im Denken Nietzsches (Kleine Arbeiten zur Philosophie Bd. 56) Essen: Die Blaue Eule, 2002. (68 p).204 ESTUDIOS NIETZSCHE. Revista de la Sociedad Española de Estudios sobre Friedrich Nietzsche. Número 2. Año 2002.205 Nietzscheforschung 13 (2006), pp. 11-114.206 Georges LIÉBERT, Nietzsche et la musique. Paris: PUF 1995 (264 p); Engelse vertaling: Nietzsche and Music. Chicago: Univ. of Chicago Press 2004 (x + 287 p).207 Florence FABRE, Nietzsche musicien – La musique et son ombre. Rennes: PressesUniversitaires, 2006 (274 p).208 M. BREITSCHMID, Der bauende Geist. Friedrich Nietzsche und die Architektur (Reihe Bibliotheca) Luzern: Quart Verlag, 2001 (218 p); Fritz NEUMEYER, Der Klang der Steine, Nietzsches Architekturen Berlin: Gebr. Mann Verlag, 2001 (256 p).

61

uitgeoefend op architecten. Nietzsches interesse voor architectuur heeft volgens hem waarschijnlijk te maken metde kracht die de vorm hier heeft. NEUMEYER zet Nietzsches interesse voor de architectuur sterker af tegen de kritiekdie hij ontwikkelt op (Wagners) muziek. Nietzsche zou zelfbeïnvloed zijn door G. Semper, en zou op zijn beurt A. Loos, P. Behrens, Le Corbusier en Mies van der Rohe beïnvloed hebben. Ook geeft de auteur aandacht aan twee door Nietzsche expliciet geprezen gebouwen: het Palazzo Pitti in Florence en de Mole Antonelliana in Turijn.

8.7 CultuurAlleen al omdat Nietzsche zichzelf graag als ‘arts van de cultuur’ beschouwde, nemen we de cultuur nog als een apartdomein, ook al maakten de vorige gebieden natuurlijk al deel uit van die cultuur. Nietzsches cultuurfilosofie betrekt zich immers vooral op de domeinen van het weten (wetenschap en filosofie), het handelen (moraal en politiek), het geloven (religie en theologie) en het scheppen (de kunst). Behalve onderzoek dat zich op een vandeze domeinen richt, vinden we ook studies over Nietzschesdenken over de cultuur als zodanig. Zoals te verwachten isdaarbij veel aandacht voor de betekenis van een (boven-nationalistische) Europese cultuur, en voor de rol die de pluraliteit van culturen daarin speelt. Een van de vele congressen die in het Nietzsche-jaar 2000 werden gehouden,was gewijd aan de vraag naar de betekenis van Nietzsches denken voor een Europese cultuur. De bijdragen zijn inmiddels beschikbaar in een bundel met veel interessante bijdragen.209 Martine PRANGE promoveerde in 2007 op een mooi proefschrift waarvan de conclusie ook betrekking heeft op de Europese cultuur en een pleidooi is voor een esthetisering van die cultuur, en waarin die conclusie wordt voorbereid door een grondige studie van het kosmopolitisme en interculturalisme in Nietzsches betrokkenheid op Europa.210 Deze thema’s worden met name in

209 Georges GOEDERT, Uschi NUSSBAUMER-BENZ (Hrsg.), Nietzsche und die Kultur – ein Beitrag zu Europa? (Europaea memoria: Reihe 1 Bd. 21) Hildesheim/Zürich/New York: Olms, 2002 (306 p).210 M. PRANGE, Nietzsche's ideal Europe: aestheticization and dynamic interculturalism from the birth of tragedy to the gay science (dissertatie Universiteit Groningen; uitgegeven in eigen beheer) 2007 (320 p).

62

een zeer grondige bespreking van (het begin van) de relatie tussen Nietzsche en Wagner uitgewerkt.In haar dissertatie gebruikt T. IWAWAKI-RIEBEL Nietzsches metafoor van de wandelaar zonder vaderland voor een interpretatie van zijn interculturele filosofie.211 Elke WACHENDORFF presenteert Nietzsche als een ‘Denker der Interkulturalität’ in een boekje dat tegelijk een goede inleiding in zijn denken vormt, met veel aandacht voor hetagonale karakter daarvan.212 De Nietzsche-Gesellschaft wijdde haar congres in 2007 aan dit thema; een rijke keur uit de bijdragen is recentelijk gepubliceerd.213 Men vindt er veel belangrijke auteurs en interessante bijdragen verzameld in secties over het begrip ‘cultuur’, over de relaties tussen cultuur en respectievelijk moraal, politiek, kunst en religie, over lichamelijkheid en cultuur, over cultuur als tekst en over wat Nietzsche schrijft over niet-Europese culturen. W. ZACHRIAT schreef zijn dissertatie over Nietzsches gebruik van en verhouding tot het begrip ‘vooruitgang’, dat een centrale rol speelt in zijn cultuurkritiek.214 Hij volgt het begrip ‘Fortschritt’ vanaf het begin van het oeuvre, maar vanaf Menschliches, Allzumenschliches met afnemende grondigheid en helaas niet tot aan het einde. Ook de studie van Johan FIGL, Nietzsche und die Religionen kan hier genoemd worden, omdat daarin vooral de ontwikkeling van Nietzsches kennis van en gedachten over de niet-christelijke religies en culturen het thema vormen.215 Conclusie van deze grondige studie is dat Nietzsches religiekritiek ‘transcultureel’ genoemd kan worden.

211 T. IWAWAKI-RIEBEL, Nietzsches Philosophie des Wanderers. Interkulturelles Verstehenmit der Interpretation des Leibes. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2004 (174 p).212 Elke Angelika WACHENDORFF, Friedrich Nietzsche : Denker der Interkulturalität. (Interkulturelle Bibliothek Bd. 88) Nordhausen: Traugott Bautz, 2006 (147 p).213 Andreas Urs SOMMER (Hrsg.), Nietzsche – Philosoph der Kultur(en)? Berlin/NewYork: W. de Gruyter, 2008 (574 p).214 W. ZACHRIAT, Die Ambivalenz des Fortschritts; Friedrich Nietzsches Kulturkritik Berlin: Akademie Verlag, 2001 (230 p).215 Johan FIGL, Nietzsche und die Religionen. Transkulturelle Perspektiven seines Bildungs- und Denkweges Berlin/New York: Walter de Gruyter, 2007 (ix + 396p).

63

8.8 Taal en retoricaTh. DOUGLAS pretendeert Nietzsche retorisch te lezen, maarschrijft in feite in nogal algemene termen over retorica als anti-platonisme, over hoe de taal ons de werkelijkheidlaat zien en over de betekenis van stijl.216 Maar de lezer mist een gedegen studie van de betekenis en plaats van de retorica in Nietzsches denken, zijn houding tegenover de antieke retoren, of de eigen retoriek van zijn taal. Grondiger is het boek waarin H.G. HÖDL Nietzsches vroege taalkritiek bespreekt.217 Hij concentreert zich daarbij op de vroege tekst Über Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinne enreconstrueert daarvan zowel de voorgeschiedenis en bronnen, alsook de doorwerking ervan in Nietzsches latere werk.De meeste bijdragen aan het congres over Nietzsches taal en taalgebruik, dat onze eigen onderzoeksgroep organiseerde in 2000, zijn gepubliceerd in een themanummervan The Journal of Nietzsche Studies.218 Behalve de inleidende tekstover de principes van het Nietzsche Wörterbuch door de redacteuren daarvan, vindt men er bijdragen over bepaalde woorden van Nietzsche (SHAPIRO over ‘Augenblick’; IJSSELING over Nietzsches affirmatieve vocabulaire; BIEBUYCK over ‘nur’) en over Nietzsches gebruik van metaforen (SCHWITTALLA) en van bijbelse taal (LARGE). D.F.KRELL besluit met een overzicht waarin alle bijdragen worden verzameld.

8.9 Overige thema’sSybe SCHAAP publiceerde twee boeken waarin de begrippen nihilisme en ressentiment centraal staan.219 In het eerste benadrukt hij dat na het passieve nihilisme van het

216 Th. DOUGLAS, Reading Nietzsche Rhetorically New York: The Guilford Press, 1999 (x + 198 p).217 Hans Georg HÖDL, Nietzsches frühe Sprachkritik. Lektüren zu ‘Ueber Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinne’ (1873) Wien: Wiener Universitäts Verlag, 1997(148 p).218 The Journal of Nietzsche Studies. 22(2001) Fall (150 p).219 Sybe SCHAAP, Het onvermogen te vergeten. Nietzsches herwaardering van de waarheidsvraag. Budel: Damon, 2001 (282 p). Het boek verscheen in 2002 ook in Duitse vertaling: Die Unfähigkeit zu vergessen: Nietzsches Umwertung der Wahrheitsfrage. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2002 (316 p); en: Sybe SCHAAP, De mens als maat. Nietzsches worsteling met het ressentiment Budel: Damon, 2003 (190 p).

64

christendom, waarin het ressentiment zich vooral tegen de zwakke mens zelf richtte, het actieve nihilisme van atheistische stromingen zich heeft ontwikkeld. Dat richt zijn ressentiment juist tegen anderen, zoals dat gebeurt in linksradicale politiek en in slachtofferdenken. Daarmeeis meteen aangeduid hoe de auteur zijn lectuur van Nietzsche combineert met een eigen maatschappelijk engagement. In het tweede boek voegt hij daar nog zijn eigen remedie tegen het ressentiment aan toe. Van het belangrijke opstel over het ressentiment door Max SCHELER uit 1912 is recentelijk een mooie Nederlandse vertaling verschenen.220

Annette HORN heeft een helder gestructureerde en goed gedocumenteerde studie geschreven over Nietzsches begrip decadentie, waarin zij – zij het op basis van secundaire literatuur – een goed beeld geeft van de contemporaine bronnen in psychologie, biologie, kunst en literatuur.221

De term wil tot macht komt bij Nietzsche afgezien van twee incidentele vroege vermeldingen (1877 en 1880) eigenlijk pas voor het eerst in het materiaal van Also sprach Zarathustravoor. De term kracht wordt echter veel vaker en vanaf het begin gebruikt. Terwijl veel studies geneigd zijn deze term te duiden in het licht van het latere begrip van de wil tot macht, doet Ingo CHRISTIANS – even eenzijdig – hetomgekeerde.222 Dat levert wel interessante gegevens op, vooral inzake het vroege werk en de rol van het begrip ‘plastische kracht’ daarin, maar blijft gebrekkig, onder meer doordat Nietzsches interesse voor het krachtbegrip inde contemporaine fysica geheel buiten beschouwing blijft.Een onverwachte toegang tot Nietzsches denken, vooral in de periode tussen Menschliches en de Zarathustra, biedt Peter SEDGWICK, die zich concentreert op alle termen die aan de sfeer van de economie ontleend zijn. Nietzsche blijkt duidelijk te reageren op de sociaal-economische

220 Max SCHELER, Het ressentiment in de moraal (vertaling: Willem Visser, meteen nawoord door Hans Ester) Amsterdam: Boom 2008 (157 p).221 Anette Horn, Nietzsches Begriff der décadence. Kritik und Analyse der Moderne. Frankfurt/M. etc.: Peter Lang, 2000 (379 p).222 Ingo CHRISTIANS, Reiz und Sporn des Gegensatzes. Zu Friedrich Nietzsches Konzeption der Kraft. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2002 (398 p).

65

ontwikkelingen van zijn tijd en zich vooral bezig te houden met de verhouding daarvan tot de cultuur.223 De eeuwige wederkeer is het centrale onderwerp van het boek dat Peter DE GRAEVE publiceerde.224 Die gedachte wordt in dit boek uiteindelijk een poging om de wereld als wording lief te hebben in een leven dat getekend wordt door dezelfde, altijd opnieuw herhaalde – want nooit definitiefte realiseren – opgave tot creatieve vormgeving. Elke verwoording is onvermijdelijk een verwording als die wordtvastgehouden. De auteur probeert in de compositie van het boek en de stijl van schrijven aan te sluiten bij wat hij beschrijft. Het is aan de lezer om te beoordelen of dat gelukt is. Volgens L. HATAB vormen de affirmatie van het leven en de eeuwige terugkeer van hetzelfde de kern van Nietzsches denken.225 In zijn interpretatie van de eewige terugkeer benadrukt hij de existentiële interpretatie ervan, en benadrukt hij dat die zo ‘letterlijk’ mogelijk genomen moet worden.

9. Commentaren, tekststudies over Nietzsches boekenWaarschijnlijk is er meer behoefte aan het bescheiden werkvan grondige studies van de primaire teksten, dan aan omvattende interpretaties, die slechts zelden hun preten-ties waarmaken. Gelukkig beginnen er meer van die eerste soort te verschijnen. Het onderscheid tussen thematische studies en tekstcommentaren is niet altijd heel scherp te maken. Maar een aantal boeken kan zeker als tekstcommentaar worden aangemerkt.226

9.1 Die Geburt der Tragödie (GT)

223 Peter SEDGWICK, Nietzsche’s Economy. Modernity, Normativity and Futurity Basingstoke: Palgrave, 2007 (xii+217 p).224 Peter DE GRAEVE, Friedrich Nietzsche: chaos en [ver]wording, Amsterdam: SUN, 2003 (303 p)225 L. HATAB, Nietzsche’s Life Sentence. Coming to Terms with Eternal Recurrence. New York/London: Routledge, 2005 (xix + 191 p).226 Behalve de hieronder besproken boeken vermelden we ook nog de studie van HÖDL over ‘Über Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinne’ (noot 217) en: Karin MEYER, Ästhetik der Historie: Fr. Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’ (Epistemata, Reihe Philosophie Bd. 238) Würzburg:Königshausen & Neumann 1998 (215 p).

66

In de reeks Philosophie für Anfänger verscheen een deeltje overGT.227 Zoals steeds in die reeks vindt men er een inleiding, contextualisering, uitleg van de structuur en parafrase van de inhoud, bespreking van hoofdthema’s en verbinding met de rest van het oeuvre. Voor studenten die het boek zelfstandig willen lezen een nuttige hulp. Joachim LATACZ leest Nietzsches ‘eersteling’ als primair een bijdrage aan het onderzoek naar de Griekse tragedie, en levert interessant materiaal zowel over de graecistische context van het geschrift alsook over de doorwerking ervan in het tragedie-onderzoek op de langere termijn.228 James PORTER publiceerde een uitdagende studie over de Geburt, het boek dat volgens de auteur de centrale leer van Nietzsches hele oeuvre bevat: een metafysica van de schijn volgens welke elke these over de werkelijkheid alleen als theatrale schijn te duiden is.229 Ook CHUNG duidt het hele werk van Nietzsche vanuit diens eerste boek, waaraan alleen het eerste deel van deze, correcte maar weinig verrassende, dissertatie uitdrukkelijk is gewijd.230 Origineel maar niet erg degelijk is de studie van literatuurwetenschapper Paul GORDON over de Geburt.231 De auteur mist vooral kennis van Nietzsches oeuvre en Schopenahauers invloed daarop, en laat zich daarom TE gemakkelijk leiden door associaties met andere auteurs diehij blijkbaar beter kent (Freud, Camus).

9.2 Menschliches. Allzumenschliches (MA), Morgenröthe (M) en Die fröhliche Wissenschaft (FW)Het eerste hoofdstuk van de eerste band van Menschliches. Allzumenschliches (‘Von den ersten und letzten Dingen’) staat centraal in een studie van Ulrich CLAESGES, waarin hij niet zozeer een interpreterende commentaar van die tekst 227 Wiebrecht RIES, Nietzsche für Anfänger. 'Die Geburt der Tragödie'. Eine Lese-Einführung. München: DTV, 1999 (206 p).228 Joachim LATACZ, Fruchtbares Ärgernis: Nietzsches ‘Geburt der Tragödie’ und die gräzistische Tragödienforschung (Basler Universitätsreden 94. Heft) Basel: Helbing & Lichtenhahn, 1998 (42 p).229 James I. PORTER, The invention of Dionysus. An Essay on The Birth of Tragedy Stanford: Stanford University Press, 2000 (xiii + 224 p).230 Nak-Rim CHUNG, Der tragisch-dionysische Gedanke. Eine Interpretation der PhilosophieNietzsches Würzburg: Köningshausen & Neumann, 2004 (221 p).231 Paul GORDON, Tragedy after Nietzsche. Rapturous Superabundance Urbana: Univ. of Illinois Press, 2001 (162 p).

67

geeft, maar nagaat of die tekst gereconstrueerd kan wordenals een filosofische tekst, waarbij de criteria ontleend worden aan Kants metafysiek-kritiek.232 Het kan nauwelijks verbazen dat dat niet lukt. De auteur duidt die mislukkinguitsluitend negatief (gebrek aan consistentie, precisie, verklaring en fundering bij Nietzsche) en veroordeelt de tekst daarom tot ‘literatuur’. De ‘Nietzsche-Werkstatt’ van 2002 handelde ook over MA. Acht voordrachten werden gepubliceerd in Nietzscheforschung Band 10 (pp. 113 – 201). In een interessante bundel met opstellen over MA verzamelden P. D’IORIO en O. PONTON de bijdragen aan een conferentie over dat boek.233 Zowel de genese van het boek als ook de structuur ervan en verschillende thema’s erin worden belicht door een keur aan specialisten.Michael WEBER publiceerde een boek waarin op basis van eenanalyse van beelden enerzijds en van getallen en getalsverhoudingen anderzijds, een structuur wordt be-schreven die in het aforistische werk Morgenröthe verborgenzou liggen.234

Kathleen HIGGINS onderzoekt in een bijzonder interessante studie de komische stijlfiguren, met name de parodie in FW.235 Zij stelt dat Nietzsche met zijn boek de lezers tot lachen wilde brengen en laat dat zien door Nietzsches teksten te bespreken in combinatie met de door hem (volgens haar) geparodieerde auteurs. Tegelijkertijd verschijnt Nietzsches boek als opmaat tot de tragedie van Zarathustra, en zijn de eerdere hoofdstukken het koor dat de toeschouwers/lezers moet voorbereiden op deze tragischeheld die aan het eind van boek IV verschijnt. Martine PRANGE schreef een inhoudelijk rijke studie over FW, die

232 Ulrich CLAESGES, Der maskierte Gedanke. Nietzsches Aphorismenreihe Von den ersten und letzten Dingen. Text und Rekonstruktion. Würzburg: Königshausen &Neumann, 1999 (168 p).233 Paolo D’IORIO & Olivier PONTON (ed.), Nietzsche. Philosophie de l’esprit libre. Études sur la genèse de ‘Choses humaines, trop humaines’. Paris: Presses de l’E.N.S., 2004 (vi + 182 p).234 Michael WEBER, Textura. Nietzsches Morgenröthe – Versuch über ihre Struktur (Heidelberger Beiträge zur deutschen Literatur Bd. 13) Frankfurt/M etc.: Peter Lang, 2003 (x+217 p).235 Kathleen Marie HIGGINS, Comic Relief: Nietzsche’s Gay Science Oxford: OUP 2000 (249 p). Verwant hieraan is het in noot 142 vermelde boek van HELSLOOT, dat echter, ondanks zijn titel, niet uitsluitend over FW handelt.

68

tegelijk uitstekend kan dienen als een inleiding tot het boek of zelfs tot de lectuur van Nietzsches werk in het algemeen.236 Nietzsches biografie (zijn trek naar het Zuiden en vooral zijn verblijf in Genua tussen 1880 en 1882, waar zowel Morgenröte als Die fröhliche Wissenschaft ontstonden) vormt de achtergrond voor een analyse van de hoofdthema’s uit het boek: overwinning van religie, moraal, metafysica en romantiek, en ontdekking van een vrij, aan de kunst gelieerd en door het lichaam geleid weten en een affirmatieve levenshouding. Die analyse vindtplaats door een uitgebreide behandeling van enkele centrale teksten uit het boek: de paragrafen 125 (‘der tolle Mensch’) over de dood van God, 276 (‘Zum neuen Jahre’) over amor fati, 341 (‘Das grösste Schwergewicht’) over de eeuwige terugkeer van het gelijke, en enkele van de ‘Lieder des Prinzen Vogelfrei’ over de band tussen het Zuiden en de gezondheid. De heldere analyses verbinden de teksten goed met verwante aforismen en met (een beperkte selectie van) de secundaire literatuur terzake. Een prima boek om studenten te leren Nietzsches teksten te lezen. Ook de bundel opstellen van J.-P. SCHOBINGER biedt zo’n leeshulp.237 In zes teksten, steeds aan de hand van een fragment uit FW, toont de auteur wat hij noemt ‘een operationele lezing’, dat wil zeggen: een lezing waarin deervaringen van de lezer worden betrokken. Hij geeft daarmee tegelijk een verhelderend inzicht in FW en een voorstel voor een methode van interpretatie. Niet verhelderend is daarentegen het boek waarin G. SCHULTE probeert te laten zien dat het in Morgenröthe en fröhliche Wissenschaft eigenlijk alleen gaat om een bevrijding van de homoseksualiteit.238

9.3 Also sprach Zarathustra (AsZ)239

236 Martine PRANGE, Lof der Méditerranée. Nietzsches vrolijke wetenschap tussen noord enzuid. Kampen: Klement, 2005 (144 p).237 J.-P. SCHOBINGER, Miszellen zu Nietzsche Basel: Schwabe, 1992 (151 p).238 G. SCHULTE, Nietzsches ‘Morgenröthe’ und ‘Fröhliche Wissenschaft’. Text und Interpretation von 50 ausgewälten Aphorismen Würzburg: Königshausen & Neumann, 2002 (196 p).239 Vgl. behalve die hieronder besproken boeken ook: de eerder besproken studies van Wen-Tsien HONG (noot 97) en M. LORENZ (2008; zienoot 96). Voorts vermelden we: Rüdiger SCHMIDT & Cord SPRECKELSEN, Nietzsche für Anfänger. Also sprach Zarathustra. Eine Lese-Einführung München: DTV,

69

Niet een echt commentaar bij de tekst, maar wel een heel belangrijke studie over het boek, vormt de dissertatie vanClaus ZITTEL.240 Het is een zeer consequente doorvoering van de these dat de filosofische inhoud en de literaire vorm van het boek onlosmakelijk vervlochten zijn. Zittel schetst zeer goed het uitgebreide netwerk van beeldrela-ties in het boek. En vooral in voetnoten discussieert hij zeer uitgebreid en grondig met de bestaande secundaire litartuur. In de reeks ‘Klassiker Auslegen’ gaf Volker GERHARDT een mooie bundel uit over AsZ.241 De redacteur heeft gezorgd dat de bundel meer dan een samenraapsel van losse artikelen werd. Veel themavelden komen aan bod en ook is van een zekere opbouw sprake. Na de inleiding volgteen overzichtsartikel van HIMMELMANN, waarin de verhaallijn van Also sprach Zarathustra voor de lezer wordt neergezet. Het boek wordt afgesloten met een stuk van BEHLER, die een samenvatting geeft van de Zarathustra-receptie van het vroegste begin (met veel aandacht voor Lou Salomé) tot aan de interpretaties van Heidegger, Jung, Gadamer en Magnus. Daartussen treffen we een veelheid van artikelen aan, die tezamen de complexiteit van AsZ aantonen en, overeenkomstig de bedoeling van Gerhardt, een goed beeld geven van de invalshoeken die bijeen analyse in ogenschouw moeten worden genomen. Zo wordt aan de compositie door OTTMANN aandacht besteed, uitgaande van analyses die C.P. Janz reeds eerder op basis van getalsverhoudingen in Also sprach Zarathustra maakte. Ook Nietzsches eigen typeringen betreffende de compositie pas-seren de revue. Interessant is vooral zijn analyse van de cyclische bewegingen in het boek die hij verbindt met de gedachte van de eeuwige wederkeer. Een aantal artikelen heeft betrekking hebben op de conceptuele uitgangspunten die aan het boek ten grondslag zouden liggen. Veelvuldig komt de problematische verhouding tussen de leer van de Übermensch en de leer van de ewige Wiederkehr des Gleichen aan deorde. Daarop volgt een aantal artikelen waarin het performatieve karakter van het boek centraal staat. In meerdere

1995 (198 p).240 Claus ZITTEL, Das ästhetische Kalkül von Friedrich Nietzsches ‘Also sprach Zarathustra’ Würzburg: Königshausen & Neumann, 2000 (261 p).241 Volker GERHARDT (Hrsg.), Friedrich Nietzsche, Also sprach Zarathustra (Klassiker Auslegen Bd. 14) Berlin: Akademie Verlag, 2000 (408 p).

70

artikelen wordt aandacht besteed aan de niet vanzelfsprekende verhouding tussen de lezer, de schrijver en de tekst. Ook de verhouding tussen het personage Zarathustra en de auteur Nietzsche komt herhaaldelijk ter sprake. In de artikelen van met name RESCHKE en VIVARELLI wordt, ten dele op basis van close reading, het metaforische karakter van het boek nader toegelicht, waardoor het ‘filigrain’ van de beelden in hun onderlinge verhoudingen en in relatie tot de meer conceptuele thema’s oplicht. Deze bundel geeft een heel goed inzicht in de huidige stand van onderzoek rond AsZ en kan door onderzoekers van het boek niet genegeerd worden.James LUCHTE publiceerde recentelijk een bundel met elf opstellen van erkende specialisten over AsZ.242 In 2001 werdde (jaarlijks in Schulpforta gehouden) ‘Nietzsche-Werkstatt’ gewijd aan de Zarathustra. De belangrijkste bijdragen zijn gepubliceerd in Nietzscheforschung band 9 (2002). Ook een aflevering van de New Nietzsche Studies bevat een sectie met vijf bijdragen over de Zarathustra.243

Dat commentaren bij primaire teksten niet altijd zinvol zijn, toont het boek van Andreas HONNETH over de voorrede van de Zarathustra. Het is niet alleen onleesbaar, maar ook gespeend van serieuze aandacht voor de tekst van Nietzsche.244 Veel nuttiger, zeker voor beginnende Nietzsche-lezers, is de parafraserende commentaar van de Zarathustra door C. NIEMEYER.245 Ruim 60 van de 80 hoofdstukken van Nietzsches boek worden kort geparafraseerd en van uitleg voorzien. Rode lijn in die uitleg vormen de stellingen dat Zarathustra een leraar is die probeert zijn toehoorders te vormen, dat het boek een kritiek van het christendom bevat die in talrijke allusiesop het Nieuwe Testament wordt aangeduid, en dat veel autobiografische gegevens kunnen helpen bij de duiding vanhet boek.242 James LUCHTE (ed.), Nietzsche’s Thus Spoke Zarathustra. Before Sunrise (Continuum Studies in Continental Philosophy) London: Continuum, 2008 (xiv+215 p).243 New Nietzsche Studies 6,3/4 & 7,1/2 (Fall 2005 & Spring 2006), p. 1-79.244 Andreas HONNETH, Das Paradox des Augenblicks. »Zarathustras Vorrede« und Nietzsches Theorem der »ewigen Wiederkunft des Gleichen« Würzburg: Königshausen & Neumann, 2004 (402 p).245 Christian NIEMEYER, Friedrich Nietzsches ‘Also sprach Zarathustra’. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2007 (160 p.).

71

Robert GOODING-WILLIAMS publiceerde een uitgebreide studieover AsZ waarin hij het boek zowel filosofisch als literatuurwetenschappelijk analyseert.246 De hoofdlijn van zijn betoog is de these dat Zarathustra onderzoekt in hoeverre de schepping van nieuwe waarden eigenlijk nog mogelijk is. De conclusie loopt uit op een inleiding tot Nietzsches volgende boek: Jenseits von Gut und Böse, waarmee Nietzsche volgens de auteur probeert de besten van zijn tijdgenoten tot zulke waardenscheppers, of ‘kinderen van Zarathustra’ te maken. Hij bespreekt de hele AsZ, maar naar het eind daarvan helaas wat beknopter – ondanks het feit dat hij (anders dan vele anderen) meent dat het vierde deel het hoogtepunt van Zarathustra’s ontwikkelingsgang voorstelt. In de voetnoten discussieert hij uitgebreid met andere (Engelstalige) interpreten.Van de hand van Weaver SANTANIELLO verscheen een zeer nuttige bijdrage tot een commentaar van het vierde deel van de Zarathustra.247 In acht hoofdstukjes worden de acht hogere mensen (of negen, omdat er twee koningen zijn, zodat ze samen met Zarathustra’s dieren, slang en adelaar,en de ezel, de twaalf gasten vormen voor ‘het laatste avondmaal van Zarathustra’) uit het vierde deel van de Zarathustra geportretteerd. Op basis van een nauwkeurige lectuur van de tekst, maar ook vanuit de rest van AsZ en ander werk van Nietzsche worden ze geïnterpreteerd en in verband gebracht met historische figuren uit Nietzsches omgeving (Heinrich von Stein, Wagner, Liszt, Rohde) en uitde wereldgeschiedenis (Jezus, Sokrates, Mozes). Veel bestaande (engelstalige) literatuur wordt goed verwerkt. Het boek werpt een verhelderend licht op de reden waarom Nietzsche dit vierde deel aanvankelijk niet publiek wilde maken en waarom zus Elisabeth het wilde achterhouden of aanpassen. Mede door de ‘biographical excerpts’ over de personen die worden vermeld, de uitgebreide bibliografie en index, is dit een ook voor onderwijsdoeleinden zeer nuttig boek. R. BRAUN geeft een vijfvoudige lectuur van deZarathustra, volgens vijf genres: de tragedie, het epos, de schelmenroman, de Bildungsroman en het dithyrambische

246 Robert GOODING-WILLIAMS, Zarathustra’s Dionysian Modernism Palo Alto: Stanford University Press, 2001 (420 p).247 Weaver SANTANIELLO, Zarathustra's Last Supper. Nietzsche's Eight Higher Men Aldershot: Ashgate 2005 (viii + 90 pp).

72

gezang.248 Met die vijfvoudige vorm en de polyfone of contrapuntische structuur ervan wordt beslist het inzicht in de structuur van het boek verdiept. T.K. SEUNG249 geeft weliswaar een doorlopend commentaar op de hele Zarathustra, maar ook hij geeft speciale aandacht aan het vierde deel. Hij benadrukt voortdurend de eenheid van het boek en wil in het kader daarvan laten zien dat deel IV niet, zoals velen zeggen, een mislukte toevoeging is; integendeel: de vervulling van de existentiële morele opgave in een daarmee schijnbaar tegensprekelijke deterministische context komt daar pas tot stand. Opmerkelijk is vooral de centrale rol die wordt toegekend aan de invloed van Spinoza en diens pantheisme, en de stelling dat Nietzschesboek een zeer religieuze tekst is. Het boek is een belangrijke aanwinst voor de Zarathustra-studie en reeds door vele andere specialisten terzake als zodanig erkend.

9.4 Jenseits von Gut und Böse (JGB)L. LAMPERT publiceerde een commentaar bij Jenseits waarin hijdat boek aforisme-voor-aforisme uitlegt.250 Hij slaagt erinde coherentie van het boek te laten zien in een uitleg waarbij hij, mede door zijn grote kennis van het hele oeuvre van Nietzsche, verrassend veel uit de tekst weet naar boven te halen. Hij beschouwt het boek als een pogingvan Nietzsche om de geleerden van zijn tijd over te halen tot de grote thesen van Zarathustra’s ‘esoterische’ leer, en zo – als een nieuwe Platoonse filosoof-koning – wetgever te worden voor een nieuw millenium. Het is niet in strijd met een erkenning van de kwaliteit van zijn werk, als we opmerken dat de samenhang die Lampert in Nietzsches boek ziet, een weerspiegeling is van de samenhang in zijn eigen eerdere boeken over Nietzsche, metname zijn Zarathustra-commentaar uit 1986 (Nietzsche’s Teaching),zijn boek over Nietzsche and Modern Times uit 1993 en zijn boek

248 Rüdiger BRAUN, Quellmund der Geschichte. Nietzsches poetische Rede in Also sprach Zarathustra. (Heidelberger Beiträge zur deutschen Literatur Bd.2) Frankfurt/M: Peter Lang, 1998 (358 p).249 T.K. SEUNG, Nietzsche’s Epic of the Soul: Thus spoke Zarathustra Lanham: Lexington, 2005 (398 p).250 Laurence LAMPERT, Nietzsche’s Task: An Interpretation of Beyond Good and Evil New Haven/London: Yale University Press, 2001 (320 p).

73

over Leo Strauss and Nietzsche uit 1996, waarin hij Strauss’ commentaar bij JGB uitvoerig becommentarieert.Nog meer dienstbaar aan de tekst van Nietzsche is de ‘analyse’ van Jenseits von Gut und Böse die Douglas BURNHAM recentelijk publiceerde.251 Elk onderdeel van de tekst, vande titel tot en met het afsluitende gedicht, wordt geparafraseerd. Sommige teksten worden als uitgangspunt genomen voor een korte thematische uiteenzetting (over perspectief en interpretatie, schijn, wil tot macht, slavenopstand, eeuwige wederkeer, natuur, medelijden, vrouwen, politiek en stijl); maar ook die excursen blijvenzeer dicht bij de tekst van Nietzsche, en zien af van enige discussie met de auteur of met secundaire literatuur. Vooral de vele verwijzingen naar andere plaatsen binnen Jenseits, maar ook in ander werk van Nietzsche (met name de fröhliche Wissenschaft, de Zarathustra en de Genealogie, en merkwaardig genoeg niet Menschliches, Allzumensch-liches terwijl Nietzsche ooit JGB begon als een nieuwe berwerking van dat eerdere boek) maken het tot een nuttig instrument.

9.5 Zur Genealogie der Moral252Over Nietzsches Genealogie zijn opvallend veel studies verschenen. In de reeks ‘Klassiker Auslegen’ heeft reeks-directeur O. HÖFFE een deeltje uitgegeven over GM.253 Het is, zoals steeds in deze reeks, geen echt commentaar bij de tekst, maar een verzameling opstellen van verschillendeauteurs uit verschillende taalgebieden, waarin steeds een deel van Nietzsches Genealogie centraal staat. Samen behandelen ze het hele boek, soms in de vorm van een commentaar bij de tekst, soms eerder in de vorm van een essay over de daarin naar voren gebrachte these. Het boekje vormt een uitstekende begeleidende lectuur voor eencursus over Nietzsches Genealogie of voor iedereen die zich in die tekst verdiept.

251 Douglas BURNHAM, Reading Nietzsche. An Analysis of Beyond Good and Evil Stocksfield: Acumen, 2007 (xiii + 247 p).252 Brian LEITERs commentaar bij GM werd al besproken in § 8.3 (noot 163).253 Ottfried HÖFFE (Hrsg.), Zur Genealogie der Moral Berlin (Akademie Verlag) (Klassiker Auslegen Bd. 29) 2004 (vii + 187 p).

74

Terwijl deze Duitse uitgave ook auteurs uit het Franse en Engelse taalgebied opneemt, worden vrijwel alle Engelstalige studies over de Genealogie (zoals algemener de meeste Engelstalige studies over Nietzsche) gekenmerkt door een volstrekte blindheid voor wat in andere talen over hun onderwerp geschreven is – een beschamende voet-noot bij de zogenaamde internationalisering van het onderzoek. Dat geldt zonder uitzondering voor alle vier (!) de recent verschenen commentaren op Nietzsches Genea-logie; geen van de auteurs schijnt zelfs maar te weten dat W. STEGMAIER al in 1994 een uitgebreide commentaar op dat boek publiceerde.254 Hoewel het enerzijds jammer is dat zoveel auteurs hun energie steken in de commentaar van ditene boek van Nietzsche, een van zijn meest discursieve en niet heel moeilijk te duiden teksten, en zich niet wagen aan de meer aforistische werken, geeft deze gelijktijdige publicatie van vier commentaren anderzijds een interessantbeeld van de veelzinnigheid van de tekst. Omwille van de ruimte beperk ik me tot een verwijzing naar nummer 35/36 (2008 autumn, pp. 86-154) van The Journal of Nietzsche Studies, waarin alle vier auteurs hun eigen boek presenteren, in discussie met elkaar en ingeleid door assistant editor R. BAMFORD. De grote aandacht voor Nietzsches Genealogie blijktook uit een bundel waarin Christa DAVIS ACAMPORA twintig ‘critical essays’ over dat boek, van bekende auteurs bijeenbracht.255 Sommige al langer geleden gepubliceerd, andere voor deze uitgave geschreven. De lange inleiding door de samenstelster, de kwaliteit van de andere auteurs en de geannoteerde bibliografie en indices maken het een waardevolle uitgave.

9.6 Der Antichrist (AC) en Ecce Homo (EH)

254 Werner STEGMAIER, Nietzsches ‘Genealogie der Moral’ Darmstadt: WBG, 1994 (xiii+267 p); de vier Engelstalige publicaties over GM zijn: David OWEN, Nietzsche’s Genealogy of Morality Stocksfield: Acumen 2007 (xii + 179 p); Christopher JANAWAY, Beyond Selflessness. Reading Nietzsche’s Genealogy. Oxford: OUP, 2007 (xii + 284 p); Daniel CONWAY, Nietzsche’s On the Genealogy of Morals. A Reader’s Guide London/New York: Continuum, 2008; Lawrence J. HATAB, Nietzsche’s On the Genealogy of Morality. An Introduction Cambridge (CUP) 2008 (296 p).255 Christa DAVIS ACAMPORA, Nietzsche’s On the Genealogy of Morals. Critical Essays (Critical Essays on the Classics) Lanham etc.: Rowman & Littlefield, 2006 (352 p).

75

Andreas Urs SOMMER publiceerde een zeer veel omvattend commentaar op AC.256 Met veel aandacht voor de performativiteit van het boek, voor de contemporaine con-text waarin het tot stand kwam, geeft de auteur een grondige commentaar van de tekst in vijf delen. Hij verliest daarbij zijn kritische distantie niet en maakt duidelijk dat Nietzsche in zijn zelf opgelegde taak tot een ‘Umwertung’ niet slaagt. In plaats van een systematische conclusie eindigt hij zijn studie met 62 vermoedens, onder meer met betrekking tot de verhouding tussen Nietzsche en het auctoriële ik van zijn tekst. Het boek bevat zeer uitvoerige registers en een uitgebreide lijst van bronnen en literatuur.De jaarlijkse ‘Nietzsche-Werkstatt’ in Schulpforta werd in2004 gewijd aan Ecce Homo. Elf bijdragen aan dat colloquium werden gepubliceerd in Nietzscheforschung Band 12 (pp. 125 – 228). Ook over EH bestaat een deeltje in de serie Nietzsche für Anfänger.257

9.7 GedichtenVoor het eerst werd ook serieus aandacht besteed aan Nietzsches gedichten. In een belangrijke germanistische studie geeft Rohit SHARMA een grondige en, hoewel vaak verhelderende, niet altijd overtuigende analyse en interpretatie van de meeste van Nietzsches gedichten.258 Door zijn aandacht zowel voor de thematiek (vooral het thema van de eenzaamheid speelt een belangrijke rol) als voor de stijlkenmerken van de gedichten (met name de aposiopesis) werpt hij bovendien een nieuw licht op de relevantie van die poëzie voor Nietzsches filosofie.

10. ReceptieDeze kroniek eindigt waar hij begon: met de receptie van Nietzsches denken, waarvan ze verslag doet. Al sinds geruime tijd is die receptie en haar geschiedenis immers 256 Andreas Urs SOMMER, Friedrich Nietzsches ‘Der Antichrist’. Ein philosophisch-historischer Kommentar (Beiträge zu Friedrich Nietzsche Bd.2) Basel: Schwabe, 2000 (783 p).257 Rüdiger SCHMIDT & Cord SPRECKELSEN, Nietzsche für Anfänger. Ecce Homo. Eine Lese-Einführung München: DTV, 1999 (173 p).258 Rohit SHARMA, On the Seventh Solitude. Endless Becoming and Eternal Return in the Poetry of Friedrich Nietzsche (North American Studies in 19th Century German Literature vol. 38) Oxford etc.: Peter Lang, 2006 (293 p).

76

ook zelf voorwerp van onderzoek. Dergelijk onderzoek, onmisbaar voor degene die temidden van de explosie van literatuur enig overzicht wil behouden, dreigt inmiddels zelf ook een onoverzienbare omvang aan te nemen. In het volgende onderscheiden we vier deelgebieden in de receptie-studies. De bundel Nietzsche im Exil past in geen van die vier en wordt daarom apart vermeld. 259 Hier vindt men, zowel naar inhoud als kwaliteit, zeer verschillende bijdragen die in merendeel te maken hebben met de Nietzschereceptie door mensen die in ballingschap waren ofdie zich met Nietzsches zelfverkozen ‘ballingschap’ in overdrachtelijke zin verwant voelden.

10.1 GeschiedenisMede op basis van nog niet gepubliceerde materialen van het Nietzsche-Archiv in Weimar, werd een bundel samengesteld waarin de eerste vijftig jaar receptie van Nietzsches denken wordt gedocumenteerd.260 Na Scandinavië, komen vooral aspecten van de receptie in Italië en Duitsland aan bod. Interessante bijdragen tot een geschiedenis van de Nietzschereceptie (voorzover vermengd met of juist gericht tegen een Nietzsche-cultus) en goede illustraties van de variëteit daarvan (er is een joodse eneen ant-semitische, een progressieve en een reactionaire, een feministische en een militaristische Nietzschereceptie, enz.) vindt men in een bundel, die verscheen als eerste deel in een nieuwe reeks ‘Nietzscheana’: Friedrich Nietzsche. Rezeption und Kultus.261 Van de vele interessante bijdragen noemen we slechts enkele voorbeelden: Renate MÜLLER-BUCK schrijft over een zeer vroege periode en toont, aan de hand van nog niet eerder gepubliceerde brieven, dat de literaire fictie van I. Yalom262 een historische basis heeft: de vroege Nietzsche-vereerder S. Lipiner heeft inderdaad pogingen gedaan 259 Rüdiger SCHMIDT-GRÉPÁLY und Steffen DIETZSCH, Nietzsche im Exil. Übergänge in gegenwärtiges Denken Weimar: Stiftung Weimarer Klassik, 2001 (214 p).260 Andres SCHIRMER & Rüdiger SCHMIDT, Stiftung Weimarer Klassik, Widersprüche. Zur frühen Nietzsche-Rezeption Weimar: Hermann Böhlaus Nachfolger, 2000 (515 p).261 Sandro BARBERA, Paolo D’IORIO, Justus H. ULBRICHT (Hrsg.), Friedrich Nietzsche. Rezeption und Kultus (Nietzscheana Saggi 1) Pisa: ETS, 2004 (360 p).

77

Nietzsche naar Wenen te halen en in therapie bij Jozef Breuer te doen gaan. Christian BENNE bespreekt de weerspiegeling van receptie en cultus in parodieën op Nietzsches werken (zoals bijv.: ‘Also sprach Clara Thustra’ uit 1893). Paolo D’IORIO schrijft over een van demanieren waarop ook de huidige Nietzsche-receptie nog steeds een mengsel van wetenschappelijk onderzoek en onwetenschappelijke cultus blijkt te zijn: Nietzsches aanwezigheid op het world wide web. In de massa (meer dan een miljoen ‘hits’) onderscheidt hij wetenschappelijke sites, sites waarin onderzoeksgroepen en organisaties zichzelf enhun werk presenteren, sites waarop amateurs interessante informatie over Nietzsche, zijn leven, zijn werk en zijn muziek publiceren, en amusante cites waar men bijvoorbeeldvoor elke dag en elke stemming een bijpassend Nietzsche-citaat kan vinden. Daarnaast heeft de bundel bijdragen over de receptie bij tijdgenoten (Malwida von Meysenbug, Georg Brandes, August Strindberg, Elisabeth Förster-Nietzsche) en lateren (H. Vaihinger, M. Weber, W. Benjamin).Een belangrijke gebeurtenis in de Nietzsche-receptie was de voordracht die Thomas MANN hield in 1947, en waarin hijzowel liet zien hoe zijn werk (en met name de zojuist afgesloten roman Doktor Faustus door Nietzsche was beïnvloed,als ook zich verzette tegen de nationaal-socialistische toeëigening van Nietzsche en waarin hij tegelijk Nietzschebekritiseerde om de aanleiding die hij tot dat misbruik had gegeven. Deze rede is opnieuw te lezen en ook te beluisteren dankzij een mooie heruitgave en bijgeleverde CD.263

Het boekje waarin de ontstaansgeschiedenis wordt beschreven van de twee schilderijen die Edvard Munch van Nietzsche maakte, kan hier ook vermeld worden.264 Zowel de aard van de afbeeldingen, als de ontstaansgeschiedenis 262 I. YALOM, When Nietzsche wept. A Novel of Obsession New York (HarperCollins)1992; Ned. Vertaling: Nietzsches tranen. Roman van een obsessie Amsterdam: Balans 1995.263 Thomas MANN, Nietzsches Philosophie im Lichte unserer Erfahrung Vortrag am XIV.Kongress des PEN-Clubs in Zürich am 3. Juni 1947. Gedruckter Text und Tonaufnahme auf CD; herausgegeben von David Marc Hoffmann (Beiträge zuNietzsche Bd. 9) Basel: Schwab,e 2005 (43 p).264 D. BRENNECKE, Die Nietzsche-Bildnisse Edvard Munchs (Wahlverwandtschaft Bd.5) Berlin: Verlag Arno Spitz, 2000 (106 p).

78

ervan en het contact tussen Munch en Elisabeth Nietzsche belichten immers een stukje van de receptiegeschiedenis. Tot slot vermelden we een uitgave waarin de thema’s van dejaarlijkse Nietzsche-Kolloquia in Sils Maria tussen 1994 en 2000 zijn verzameld, steeds met een verslag van de bijdragen aan die bijeenkomsten.265

10.2 TaalgebiedenEr zijn nogal wat publicaties over de Nietzsche-receptie in Frankrijk. C. FORTH concentreert zich in zijn historisch-sociologische (methodisch op Bourdieu georienteerde) studie op de receptie tussen 1891 en 1918.266 Een boeiend stuk intellectuele cultuur-geschiedenis, waaruit blijkt dat Nietzsche in het Frankrijk van die eeuwwisseling meer als schrijver en ant-moralist dan als filosoof werd gezien, maar een belangrijke rol speelde in publicaties en discussies. Jacques LE RIDER neemt de hele receptie voor zijn rekening: van het eind van de negentiende tot het eind vande twintigste eeuw.267 Hij onderscheidt drie zwaartepunten:de periode 1890-1914 waarin Gide en Valéry een belangrijkerol spelen, de jaren dertig, waarin door Bataille en Klossowski een niet politiek-ideologische interpretatie wordt uitgewerkt, en tot slot de periode vanaf 1964 waarin, in het spoor van de kritische editie, auteurs als Deleuze, Barthes, Foucault, Derrida, Kofman en anderen op de voorgrond treden. Een grondig en nuttig boek, ook door zijn uitgebreide bibliografie, die een extra beeld geeft van de grote rol die Nietzsche in het Franse intellectueleleven heeft gespeeld. Misschien kan ook het mooie boek vanGer GROOT hier genoemd worden.268 Weliswaar is het geen receptiegeschiedenis in de strikte zin van het woord. Maar

265 Hans-Joachim KOCH (Hrsg.), Millenium-Treffen. Mit Nietzsche durch das Ende des 20. Jahrhunderts in Sils-Maria (1994-2000). Gladenbach: books on demand, 2001 (151 p).266 Christopher E. FORTH, Zarathustra in Paris, the Nietzsche vogue in France 1891-1918 DeKalb: Northern Illinois University Press, 2001 (238 p). 267 Jacques LE RIDER, Nietzsche en France. De la fin du XIXe siècle au temps présent Paris: Presses Universitaires de France, 1999 (279 p). Het boek is eenuitgebreide versie van wat eerder in het Duits verschenen was als: Nietzsche in Frankreich München: Fink 199 (181 p).268 Ger GROOT, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida Amsterdam: SUN, 2003 (541 p).

79

de vier ‘ongemakkelijke filosofen’ die hij grondig en (soms te) uitvoerig bespreekt, zijn behalve Nietzsche zelf, drie Frans schrijvende auteurs die sterk door hem zijn beïnvloed: Cioran, Bataille en Derrida.Alfons RECKERMANN schreef een uitstekend boek waarin hij de Nietzsche-receptie in Frankrijk, Italië en de angelsaksische wereld tussen 1960 en 2000 in kaart brengt.269 Hij constateert terecht dat de meeste Nietzsche-literatuur lijdt aan een gebrek aan aandacht voor wat er reeds geschreven is; en dat geldt te meer tussen de verschillende taalgebieden. Reckermann concentreert zich op literatuur die zich bevindt op de grens van historisch Nietzsche-onderzoek en filosofisch-sytematische Nietzsche-discussie. Hoewel hij onvermijdelijk geen volledigheid bereikt, weet hij wel zeer veel van vooral de Franse en Engelstalige literatuur te verzamelen (m.b.t. de Italiaanse literatuur is zijn studie beperkter) in zeer goed gedocumenteerde overzichten die een heldere structuuraanbrengen in de veelheid. De drie taalgebieden worden in afzonderlijke delen beschreven. Elk deel begint met een inleiding waarin reeds bestaande literatuur over de betreffende receptie wordt vermeld en in onderscheid met de eigen benadering wordt gekarakteriseerd, en waarin de eigen structurering van de te beschrijven literatuur wordtverantwoord. Na de uitwerking van het overzicht wordt elk deel afgesloten met een korte paragraaf waarin de auteur een eigen evaluatie geeft van en discussie voert met wat hij als de belangrijkste trekken van de beschreven receptie beschouwt. Een rode lijn door het gehele boek vormt de aandacht voor het politieke aspect van Nietzschesdenken. In Frankrijk heeft de Nietzsche-receptie een scherp oog voor wat de filosofie in het maatschappelijke leven kan betekenen, maar wordt Nietzsches eigen politiekedenken niet bestudeerd. In het Engels taalgebied is dat daarentegen volgens de auteur een van de belangrijkste resultaten van de grote belangstelling die Nietzsches denken er geniet. De uitstekende registers en bibliografieonderstrepen het belang van dit boek voor het Nietzsche-onderzoek.

269 Alfons RECKERMANN, Lesarten der Philosophie Nietzsches. Ihre Rezeption und Diskussion in Frankreich, Italien und der angelsäksichen Welt 1960-2000. Berlin/New York: W. de Gruyter, 2003 (xvi + 336 p).

80

Ook de Nietzsche-receptie in China is inmiddels beschreven. Lixin SHAO beschrijft in haar proefschrift de acht fasen van die receptie tussen 1902 en heden, die tegelijk verschillende fasen in de culturele, politieke enmaatschappelijke geschiedenis van het laad vormen.270

Oscar LEVY, een Duitse Jood, die van 1892 tot zijn dood in1946 in (deels zelfverkozen) ballingschap in Zwitserland, Frankrijk en Engeland woonde, was de uitgever van de eerste Engelse editie van Nietzsches werken (1909-1913). Hij is een belangrijke figuur voor de vroege Europese Nietzsche-receptie, en iemand die al in de jaren 1930 de nationaal-socialistische toeëigening van Nietzsche bestreed. Zijn nalatenschap werd enkele jaren geleden geschonken aan het Nietzsche-huis in Sils-Maria, en in zijn Gesammelte Schriften, die verschijnen sinds 2005, is bandI gewijd aan teksten over Nietzsche en band IV aan een Nietzscheaanse kritiek van het idealisme.271

10.3 wetenschaps- en cultuurgebiedenEr verscheen een grondige studie over de invloed van Nietzsche op de Duitse en Oostenrijkse sociologie van de late negentiende en vroege twintigste eeuw (M. Weber, Tönnies, Mayreder en A. Weber).272 T. KLEFFMANN schreef eenboek over de receptie van Nietzsche bij een aantal belangrijke vertegenwoordigers van de evangelische theologie.273 Hij concentreert zich daarbij op het begrip ‘leven’ en het in verband daarmee gethematiseerde conflicttussen de onmiddellijkheid van het (be)leven en de ver-dubbeling en afstand van de reflexiviteit. In het verlangen naar een opheffing van dat conflict zouden de

270 Lixin SHAO, Nietzsche in China. (Literature and the Sciences of Man, Vol11). New York, etc.: Peter Lang, 1999 (146 p).271 Oscar LEVY, Gesammelte Schriften Hrsg. von Steffen Dietzsch und Julia Rosenthal. Band 1: Nietzsche verstehen. Essays aus dem Exil 1913-1937 Berlin: Parerga 2005 (354 p); Band 4: Der Idealismus – ein Wahn (1940) Berlin: Parerga 2006 (169 p).272 F. GRAF zu SOLMS-LAUBACH, Nietzsche and Early German and Austrian Sociology (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 52) Berlin: Walterde Gruyter, 2007 (328 pp.).273 T. KLEFFMANN, Nietzsches Begriff des Lebens und die Evangelische Theologie. Eine Interpretation Nietzsches und Untersuchungen zu seiner Rezeption bei Schweitzer, Tillich und Barth (Beiträge zur historischen Theologie Bd. 120) Tübingen: Mohr Siebeck, 2003 (xv + 633 p).

81

theologen en Nietzsche verwant zijn, zij het niet in de oplossing ervoor.Timo HOYER schreef een alle aspecten omvattende monografieover Nietzsche en de pedagogie.274 Het boek bevat Nietzsches biografie betreffende zijn opvoeding en oplei-ding; een geschiedenis van de receptie van Nietzsches opvattingen binnen het vakgebied der pedagogie, inclusief een bibliografie van de Duits- en Engelstalige secundaire literatuur, en een bespreking en analyse van opvoedkundigeuiteenzettingen in Nietzsches gehele werk. Een bundel met opstellen over hetzelfde thema, bevat weliswaar enkele goede bijdragen, maar teveel slordigheden om hem als geheel te kunnen aanbevelen.275

De betekenis van Nietzsche voor het recht en de rechtswetenschap vinden we uitgewerkt in een studie door L. GSCHWEND.276 Behalve de receptie van Nietzsches denken in juridische en criminologische studies, wordt Nietzschesdenken over recht, straf en misdaad gereconstrueerd. Vooral voor de ontsluiting van de vele bronnen inzake de contemporaine rechtswetenschap en de Griekse bronnen voor Nietzsches denken over het recht, is het een waardevol boek. Dat in tegenstelling tot een bundel over Nietzsche and Legal Theory 277 waarin opstellen worden verzameld die op geforceerde manier proberen Nietzsche iets te laten zeggenover juridische kwesties waarover hij niets gezegd heeft (over rechtsprocedures, over eigendomsrecht of gezond-heidsrecht), terwijl vergeten wordt te vragen wat vanuit Nietzsches eigen perspectief zichtbaar wordt in het recht (bijv. over een genealogie van de straf en van het recht in het algemeen). Beter is de bundel Nietzsche and Law waarineerder vooral in rechtstheoretische tijdschriften

274 T. HOYER, Nietzsche und die Pädagogik; Werk, Biografie und Rezeption Würzburg: Königshausen & Neumann, 2002 (693 p).275 M. PETERS, J. MARSHALL & P. SMEYERS (eds.), Nietzsche’s Legacy for Education, Past and Present Values (Critical Studies in Education and Culture Series) Westport/London: Bergin & Garvey, 2001 (xxx + 229 p).276 Lukas GSCHWEND, Nietzsche und die Kriminalwissenschaften. Eine rechtshistorische Untersuchung der strafrechtsphilosophischen und kriminologischen Aspekte in Nietzsches Werk unter besonderer Berücksichtigung der Nietzsche-Rezeption in der deutschen Rechtswissenschaft (Zürcher Studien zur Rechtsgeschichte Bd. 36) Zürich: Schulthess Polygraphischer Verlag, 1999 (LIV+411 p). 277 Peter GOODRICH, Mariana VALVERDE (eds.), Nietzsche and Legal Theory: Half-written Laws. London: Routledge, 2006 (xi + 206 p).

82

verschenen artikelen over Nietzsche in reprografie zijn verzameld.278

Hans ESTER en Meindert EVERS publiceerden een bundel met opstellen over de invloed van Nietzsche op enkele auteurs vooral in het Duitse cultuurgebied tijdens het fin de siècle enhet interbellum (Jünger, Heidegger, Spengler, Th. Mann).279

De meeste van die auteurs verschijnen ook weer in een boekvan Thomas KÖRBER waarin echter vooral de invloed van biografie en werk van Nietzsche op de Duitse literatuur na1945 wordt beschreven, waarbij vooral Dürrenmatt, Müller, Bernard, en Wollschläger aan de orde komen.280

De doorwerking van Nietzsche in de postmoderne kunst was het onderwerp van een tentoonstelling in Berlijn, die leidde tot een rijk geïllustreerde bundel, waarin behalve een aantal opstellen over dat thema ook een verzameling teksten van Nietzsche over kunst en esthetica (door de samenstellers) en een inleiding in zijn denken (door Volker GERHARDT) zijn opgenomen.281 Voor de doorwerking vanNietzsche in de muiek en de architectuur verwijzen we naarde in § 8.6 besproken publicaties terzake. 10.4 Nietzsche in verband met fascisme, nazisme en anti-semitismeEen heel belangrijke periode in de receptiegeschiedenis isnog steeds de anti-semitische, fascistische en nationaal-socialistische toeëigening van dat denken. Bernard TAURECKstelt in zijn, in 2000 opnieuw en flink uitgebreid uitgegeven, boek op open wijze de vraag of bij Nietzsche van protofaschisme gesproken kan worden.282 Zijn boek geeftveel materiaal en argumenten voor een kritische houding eneen antwoord op de gestelde vraag dat slechts ambigu kan

278 F. J. MOOTZ III & P. GOODRICH, Nietzsche and Law Aldershot: Ashgate, 2008 (xvii+437 p).279 Hans ESTER & Meindert EVERS (Hrsg.), Zur Wirkung Nietzsches. Der deutsche Experssionismus. Würzburg: Königshausen & Neumann, 2001 (142 p). Nederlandse vertaling: In de ban van Nietzsche, Budel: Damon, 2003 (181 pag.)280 Thomas KÖRBER, Nietzsche nach 1945. Zu Werk und Biographie Friedrich Nietzsches in der deutschsprachigen Nachkriegsliteratur Würzburg: Königshausen & Neumann, 2006 (168 p).281 Barbara STRAKA & Gudrun GORKA-REIMUS, Artistenmetaphysik – Friedrich Nietzsche in der Kunst der Nachmoderne. Berlin: Jova 2001 (200 p).282 Bernard TAURECK, Nietzsche und der Faschismus. Ein Politikum. Leipzig: Reclam, 2000 (304 p).

83

blijven.Twee docenten aan de Hebrew University in Jerusalem gaven een bundel uit waarin door een keur van historici en filosofen op veelzijdige wijze de vraag wordtgesteld naar Nietzsches verantwoordelijkheid voor de wijzewaarop hij door de nazi’s werd gerecipieerd.283 Hoewel er verschillende posities worden verdedigd (sommige auteurs, zoals B. LANG, M. BRINKER, H. FISCHER, S. CONRGOLD en G. WAITE, houden Nietzsche wel degelijk verantwoordelijk: niet voor het fascisme en de misdadigheid daarvan, maar voor de misinterpretaties van zijn eigen werk), lijken de samenstellers, zowel in hun inleiding als in hun eigen bijdragen aan het boek, zich aan te sluiten bij de conclusie die W. MÜLLER-LAUTER formuleert in zijn – zeer persoonlijke - bijdrage aan de bundel: Nietzsche was eerder de profeet van de waarden-krisis waaruit ook het nazisme ontstond, dan dat hij als de peetvader van die beweging kan worden beschouwd. Andere bijdragen zijn van de hand van A. NEHAMAS, die laat zien hoe hij in Nietzschegeen duidelijke veroordeling vindt van de boosaardige held; Y. YOVEL, die de verschillen toont tussen Nietzsche en Wagner inzake hun al of niet vermeende nabijheid aan het fascisme; D. CONWAY, die Nietzsches heersers-aspiraties onderzoekt en ze diagnosiseert als symptomen van zijn reactieve en retrospectieve politieke denken; R. HOLUB, die beschrijft hoe de frauduleuze legendevorming door Elisabeth, zelf ook weer tot een bedrieglijke legendeis gaan leiden over haar rol; M.SZNAJDER, die de relatie tussen Nietzsches werk en het Italiaans fascisme beschrijft vanuit een studie van D’Annunzio en Mussolini; D. OHANA die schrijft over Ernst Jünger en R. STACKELBERG die het boek besluit met een kritische bijdrage over E. Noltes duiding van Nietzsches rol. Door de veelzijdigheid en kwaliteit van de artikelen is dit boek een belangrijke bijdrage tot het vraagstuk van de relatie tussen Nietzsches werk en het nationaal socialisme. Datzelfde geldt in nog sterkere mate voor het boek waarin de in november 2007 overleden Gerd SCHANK een grondige studie presenteert van een deel van Nietzsches vocabulairedat in de discussie over Nietzsche en het fascisme zo’n

283 Jacob GOLOMB & Robert S. WISTRICH, Nietzsche, Godfather of Fascism?. On the Uses and Abuses of a Philosophy Princeton: Princeton University Press 2002 (xv + 341 p).

84

belangrijke rol speelt: de terminologie van ‘volk’ en ‘ras’ en van de ‘teling’ (‘Züchtung’) van een sterke type mens.284 Op basis van een grondige studie van alle teksten waarin de gewraakte terminologie voorkomt en met behulp van een zeer erudiete beschrijving van zowel de contemporaine als de latere literatuur terzake, worden biologistische interpretaties overtuigend weerlegd. Mede door de nauwkeurige analyses van wat Nietzsche schrijft over alle verschillende volken die hij noemt en over de verschillende mensentypen die hij onderscheidt, evenals door de excursus over ‘Nietzsche en Gobineau’ is dit boek een onmisbare bron voor ieder die zich met het thema bezighoudt.Hoewel het in het interessante boek van Massimo FERRARI ZUMBINI eerder om Nietzsches houding tegenover het contemporaine anti-semitisme gaat, vermelden we het toch hier; ten eerste omdat de aandacht daarvoor zelf teken vande receptie is, en ten tweede omdat een deel van de verzamelde opstellen over Spenglers Nietzsche-receptie gaat, mede in verband met beider houding tegenover de joden.285 De studie van M. AHLSDORF vermelden we hier hoewel deze niet over de receptie van Nietzsches uitlatingen over de joden gaat, maar er eerder deel van uitmaakt.286 De auteur beschrijft Nietzsches beeld van de joden op soms nogal tendentieuze wijze. Nuttig is zijn boek vooral inzover het de bronnen waarop Nietzsche zich baseerde (Wellhausen, Müller, Lüdemann, Bagehot) nauwkeurig in kaart brengt. Ook de studie van MITTMANN over de antisemitische Nietzsche-receptie is belangrijk, omdat hierin tenminste op filologisch-historische wijze goed gedocumenteerd wordt wat er bij hem allemaal te vinden is, en waardoor hij een vruchtbare bodem vormde voor de antisemitische receptie. Maar tot een filosofische

284 Gerd SCHANK, ‘Rasse’ und ‘Züchtung’ bei Nietzsche. (Monographien und Texte zur Nietzsche-Forschung Bd. 44) Berlin: W. de Gruyter, 2000 (x + 480 p). 285 Massimo FERRARI ZUMBINI, Untergänge und Morgenröten. Nietzsche –Spengler – Antisemitismus (Studien zur Literatur- und Kulturgeschichte Bd. 14) Würzburg: Königshausen & Neumann, 1999 (217 p).286 Michael AHLSDORF, Nietzsches Juden. Ein Philosoph formt sich ein Bild Aachen: Shaker, 1997 (226 p).

85

interpretatie van Nietzsches teksten en de contradicties daarbinnen komt de auteur niet.287

Niet belangrijks is het proefschrift waarop Jaap HAGEN promoveerde en dat in alle opzichten (historisch, filosofisch, stilistisch) onder de maat is, en hetzelfde geldt voor het boek waarin L. VACHER probeert Nietzsche als proto-fascist te laten zien.288

287 Th. MITTMANN, Vom ‘Günstling’ zum ‘Urfeind’ der Juden. Die antisemitische Nietzsche-Rezeption in Deutschland bis zum Ende des Nationalsozialismus Würzburg: Königshausen & Neumann 2006 (248 p).288 L.M. VACHER, Le crépuscule d’une idole. Nietzsche et la pensée fasciste. Montréal: Éditions liber, 2004 (112 p); Jaap HAGEN, Nietzsches weerklank in Nazi-Duitsland. Soesterberg: Aspekt, 2003 (286 p). De diskwaliteiten van dit laatste boek worden uitgebreid getoond in een recensie in het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 95(2003)4, 300-304.

86