Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Gezonde voeding, een kinderspel?!
Het effect van een internetinterventie over gezonde voeding bij de ouders van
lagere schoolkinderen
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting- en bevordering
Door Sara Bertels
Promotor: Dr. Carine Vereecken
i
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Gezonde voeding, een kinderspel?!
Het effect van een internetinterventie over gezonde voeding bij de ouders van lagere
schoolkinderen
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting- en bevordering
Door Sara Bertels
Promotor: Dr. Carine Vereecken
ii
Abstract
Uit onderzoek naar de eetgewoonten bij Vlaamse kinderen blijkt dat hun voedingspatroon
afwijkt van de richtlijnen zoals omschreven in de actieve voedingsdriehoek. Enerzijds eten ze
te weinig groenten en fruit, consumeren ze te weinig melk(producten) en drinken ze te weinig
water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit
onderzoek kon dit geconstateerd worden.
De ouders oefenen een belangrijke invloed uit op het eetgedrag van kinderen. De interventie
in het kader van dit onderzoek heeft dan ook als doel om de relevante determinanten van het
regulerend gedrag van de ouders te beïnvloeden zodat via hen het voedingspatroon van de
kinderen wordt verbeterd. Hiertoe werd voor de interventiegroep gebruik gemaakt van een
voedingsdagboek met gepersonaliseerd advies en zes nieuwsbrieven. De ouders uit de
controlegroep kregen enkel een standaardadvies. Verwacht werd dat er voor de
interventiegroep een groter effect waargenomen zou kunnen worden dan voor de
controlegroep.
Uit de resultaten blijkt dat deze interventie, zowel bij de interventie- als controlegroep, een
significante stijging in de kennis over de voedselaanbevelingen teweeg bracht. Daarnaast
blijkt er een trend tot significantie van de daling in het aantal dagen dat er koeken en
gesuikerde frisdranken mee naar school werden gegeven. Deze effecten verschillen niet
significant tussen beide condities. In de andere determinanten konden geen significante
veranderingen worden waargenomen.
Deze studie kon weinig korte termijn effecten van een tailored online interventie aantonen,
echter werd deze tool goed geëvalueerd. Verder (longitudinaal) onderzoek naar de
determinanten van regulerend gedrag van de ouders en het effect van tailored online
interventies is nodig.
Aantal woorden masterproef: 19 121
iii
Inhoudsopgave
Abstract ...................................................................................................................................... ii�
Inhoudsopgave .......................................................................................................................... iii�
Woord vooraf ........................................................................................................................... vii�
1.� Inleiding ............................................................................................................................. 1�
2.� Theoretisch kader ............................................................................................................... 3�
2.1.� Belang van gezonde voeding voor lagere schoolkinderen .......................................... 3�
2.2.� Huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen ......................................................................... 4�
2.3.� Huidig eetgedrag .......................................................................................................... 6�
2.4.� Determinanten van het eetgedrag ................................................................................ 7�
2.4.1.� Persoonlijke determinanten .................................................................................. 9�
2.4.2.� Omgevings(f)actoren .......................................................................................... 11�
2.4.3.� Sociaal-economische status ................................................................................ 19�
2.5.� Interventies rond gezonde voeding bij kinderen ........................................................ 21�
2.5.1.� Schoolinterventies .............................................................................................. 21�
2.5.2.� Online tailored interventies ................................................................................ 23�
3.� Methodologie ................................................................................................................... 26�
iv
3.1.� De interventie: Gezonde voeding, een kinderspel?! .................................................. 26�
3.1.1.� Het voedingsdagboek ......................................................................................... 26�
3.1.2.� De nieuwsbrieven ............................................................................................... 29�
3.2.� Vragenlijsten .............................................................................................................. 38�
3.2.1.� Vragenlijst effectevaluatie .................................................................................. 38�
3.2.2.� Vragenlijst procesevaluatie ................................................................................ 40�
3.3.� Procedure ................................................................................................................... 41�
3.3.1.� Implementatie van de interventie ....................................................................... 41�
3.3.2.� Steekproef ........................................................................................................... 42�
4.� Resultaten ......................................................................................................................... 44�
4.1.� Statistische analyse .................................................................................................... 45�
4.2.� Beschrijving steekproef ............................................................................................. 45�
4.3.� Consumptiepatroon kinderen ..................................................................................... 46�
4.4.� Effectevaluatie ........................................................................................................... 48�
4.4.1.� Belang gezonde voeding .................................................................................... 48�
4.4.2.� Aanmoediging .................................................................................................... 48�
4.4.3.� Eigen-effectiviteit ............................................................................................... 48�
4.4.4.� Reguleren ........................................................................................................... 52�
v
4.4.5.� Meegeven naar school ........................................................................................ 53�
4.4.6.� Kennisitems ........................................................................................................ 54�
4.4.7.� Opletten .............................................................................................................. 55�
4.5.� Procesevaluatie .......................................................................................................... 56�
5.� Discussie ........................................................................................................................... 60�
6.� Conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek ...................................................... 65�
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 68�
Bijlagen .................................................................................................................................... 79�
Lijst met figuren, tabellen en grafieken
Figuur 1: De actieve voedingsdriehoek (bron: www.vigez.be).................................................. 5�
Figuur 2: Ecologische model ter verklaring van het voedingsgedrag van kinderen op basis van
de PRO-children studie .............................................................................................................. 8�
Figuur 3: Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura ................................................................. 30�
Figuur 4: Flowchart steekproef ................................................................................................ 44�
Tabel 1: Overzicht performance en change objectives ............................................................ 31�
Tabel 2: Overzicht wetenschappelijke basis inhoud nieuwsbrieven ........................................ 36�
Tabel 3: Overzicht planning implementatie interventie ........................................................... 41�
Tabel 4: Overzicht inname (n=270) en perceptie inname (n=308) .......................................... 46�
vi
Tabel 5: Overzicht resultaten ................................................................................................... 49�
Tabel 6: Resultaten factoranalyse............................................................................................. 52�
Grafiek 1: Mate waarin ouder extra op voeding kind let tijdens interventie in absolute
aantallen ................................................................................................................................... 55�
Grafiek 2: Mate waarin respondenten (absolute aantallen) het advies lazen ........................... 56�
Grafiek 3: Evaluatie gepersonaliseerd en standaardadvies (in absolute aantallen) .................. 57�
Grafiek 4: Evaluatie inhoud nieuwsbrieven in absolute aantallen ........................................... 58�
Grafiek 5: Aantal gebruikers verschillende componenten nieuwsbrief en beoordeling door
kind in absolute aantallen ......................................................................................................... 58�
Grafiek 6: Beoordeling nut componenten nieuwsbrief in absolute aantallen .......................... 59�
vii
Woord vooraf
Het schrijven van een masterproef en het voeren van bijhorend onderzoek binnen het
tijdsbestek van zes maanden was niet mogelijk geweest zonder de onmisbare hulp en steun
van mijn omgeving. Graag zou ik mijn ouders en mijn vriend bedanken voor het nalezen en
de onvoorwaardelijke steun en mijn vrienden voor het verlenen van technische hulp bij het
maken van de nieuwsbrieven. Uiteraard wil ik ook mijn promotor, Carine Vereecken,
bedanken voor de intensieve begeleiding gedurende het hele proces. Verder wil ik alle
scholen en ouders bedanken die hun medewerking aan dit onderzoek hebben verleend. Zonder
hen was dit alles niet mogelijk geweest.
1
1. Inleiding
Het belang van gezonde voeding voor kinderen wordt vandaag steeds meer erkend.
Overheden verbieden de verkoop van frisdranken in scholen, stimuleren wetenschappelijk
onderzoek en financieren campagnes over gezonde voeding. De media rapporteren steeds
vaker over gevolgen van een ongezond voedingspatroon, ook bij kinderen. Een toenemend
aantal (longitudinale) studies wijzen erop dat ook vanuit wetenschappelijke hoek het
probleem van obesitas wordt erkend. De oorzaak van deze aandoening is een combinatie van
genetische en gedragsgerelateerde factoren waarin deze laatste het grootste aandeel hebben.
Onderzoek toont aan dat het eetpatroon op jonge leeftijd mogelijk gevolgen heeft voor
eetgewoonten op latere leeftijd waardoor wetenschappers aanraden om interventies rond
gezonde voeding op kinderen te richten (Reilly & Kelly, 2011). Studies wijzen uit dat er nog
een lange weg te gaan is; het eetpatroon van (Vlaamse) kinderen sluit bijvoorbeeld niet aan bij
de aanbevelingen zoals omschreven in de actieve voedingsdriehoek. De voornaamste
pijnpunten zijn de lage inname van water, melkproducten, fruit en groenten en de te hoge
consumptie uit de restgroep (Verraes, 2010).
De huidige interventies die naar kinderen gericht zijn vinden veelal plaats in de schoolcontext.
Dit kader biedt immers uitgesproken kansen om kinderen bij het thema gezonde voeding te
betrekken en hen hierover te informeren. De school kan een invloed uitoefenen door het
opleggen van regels, aanbieden van gezonde maaltijden en/of tussendoortjes en educatie.
Voor de educatieve component wordt in verschillende interventies gebruik gemaakt van het
internet. Een steeds meer gebruikte online applicatie zijn de zogenaamde getailorde
feedbackprogramma’s. Deze interventies voorzien de respondent van een op maat gemaakt
advies op basis van ingevoerde gegevens. Uit de meta-analyse van Krebs, Prochaska en Rossi
(2010) blijkt dat deze interventies effectief zijn in het stimuleren van een gezonder eetgedrag.
Het is echter van belang om ook de ouders te betrekken, zij oefenen immers een belangrijke
invloed uit op het eetgedrag van het kind (Benton, 2004). Zij beslissen welk voedsel er op
tafel komt, welke producten in huis gehaald worden en welke regels er gelden. Maar ze
kunnen het kind ook aanmoedigen om gezond te eten en zelf het goede voorbeeld stellen.
Huidige interventies die naar kinderen gericht zijn beperken zich tot het betrekken van de
ouders door bijvoorbeeld een informatiefolder. In de vakliteratuur zijn tot dusver geen
2
publicaties verschenen waarbij interventies, die via een getailored advies dat naar de ouders
gericht is, het eetgedrag van de kinderen trachten te verbeteren. De interventie in het kader
van dit onderzoek heeft als doel de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders te
beïnvloeden. Deze studie vormt eveneens een pilootstudie naar verschillende aanvullende
elementen verwerkt in een aantal nieuwsbrieven.
De interventie bestaat uit twee componenten, namelijk het voedingsdagboek en zes
nieuwsbrieven. Het voedingsdagboek werd in het kader van een longitudinaal onderzoek naar
het voedingsgedrag van Vlaamse kleuters ontwikkeld. Het bevat zo’n 800 voedingsitems
waaruit de respondent de ingenomen producten kan selecteren. Op basis van de ingevoerde
gegevens wordt een persoonlijk advies gegenereerd. In het kader van dit onderzoek werden de
respondenten in twee condities onderverdeeld: de controle- en de interventiegroep. De
respondenten uit de controlegroep kregen tijdens de eerste meting enkel het standaardadvies
te zien, na de tweede meting kregen zij ook een gepersonaliseerd advies. De respondenten uit
de interventiegroep kregen twee maal een gepersonaliseerd advies en in tussentijd zes
nieuwsbrieven. Deze nieuwsbrieven werden ontwikkeld op basis van het Intervention
Mapping protocol. De ontwikkelaar dient zes stappen te volgen waarin steeds uitgegaan wordt
van empirische gegevens en/of theorie. Hierdoor zijn interventies die op basis van dit protocol
werken veelal evidence based wat positieve gevolgen voor hun effectiviteit impliceert.
De effectiviteit van het programma werd nagegaan aan de hand van een vragenlijst die voor
en na de interventie werd afgenomen. Vanuit de beschikbare literatuur kan verwacht worden
dat het effect van de interventie verschilt afhankelijk van de conditie.
In deze masterproef wordt allereerst het belang van gezonde voeding voor lagere
schoolkinderen geschetst, omschreven welke de huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen zijn en
beschreven hoe het met het eetgedrag van de Vlaamse kinderen gesteld is. Daarna worden de
verschillende relevante determinanten van het eetgedrag van het kind geïdentificeerd, alsook
de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders daar zij een belangrijke invloed
blijken uit te oefenen. Vervolgens wordt kort geschetst welke interventies rond gezonde
voeding bij kinderen reeds zijn gevoerd (of welke nog lopen). In de methodensectie worden
de gebruikte materialen en methoden beschreven, alsook de steekproef. Daarna volgen de
analyse, de discussie en de conclusie.
3
2. Theoretisch kader
2.1. Belang van gezonde voeding voor lagere schoolkinderen
Een gezond eetpatroon bij kinderen is van belang omdat het aandoeningen zoals
ondervoeding en groeiachterstand helpt voorkomen (Nicklas & Hayes, 2008). Eén van de
meest besproken negatieve gevolgen van een ongezond eetpatroon bij kinderen (in de
Westerse wereld) is een verhoogde kans op overgewicht en obesitas (Berenson, 2012). Naast
fysieke klachten brengt obesitas mogelijk ook schade toe aan de psychologische gezondheid.
Kinderen en jongeren met obesitas worden vaker uitgesloten, ervaren meer psychosociale
stress en hebben een lager zelfbeeld (Janssen, Craig, Boyce & Pickett, 2004). Deze factoren
hebben tot gevolg dat obese kinderen hun algemene gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit
slechter beoordelen dan kinderen met een ‘normaal’ gewicht (Ottova, Erhart, Rajmil,
Dettenborn-betz, & Ravens-Sieberer, 2012; Hughes, Farewell, Harris & Reilly, 2007;
Robertson, Thorogood, Inglis, Grainger & Stewart-Brown, 2011).
Obesitas is een groeiend probleem en werd door de WHO erkend als epidemie
(www.who.int). Ook het aandeel kinderen met obesitas stijgt. Cijfers uit het onderzoek van Jo
van Assche (onderzoeker in de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde) tonen aan dat
in 2007 één op vijf Vlaamse kinderen tussen vier en veertien jaar aan overgewicht lijden. De
resultaten uit de gezondheidsenquête van 2008 bevestigen dit. Uit de cijfers blijkt dat achttien
procent van de jongeren van twee tot zeventien jaar overgewicht heeft. In de leeftijdsgroep
van vijf tot negen jaar loopt dit percentage op tot 22 procent (www.belgium.be).
Obesitas is een multifactoriële aandoening. Steeds meer onderzoek toont aan dat er genetische
factoren aan de basis liggen (Berenson, 2012). De voornaamste oorzaak is echter een slechte
energiebalans. Er worden teveel calorieën ingenomen en er wordt te weinig energie verbruikt
in de vorm van lichaamsbeweging (Dietz & Gotmaker, 2001). Die verhoogde calorie-inname
is mogelijk te wijten aan veranderende eetgewoonten. Er wordt meer en anders gegeten dan
vroeger, gezinnen houden zich minder aan de vaste maaltijden, eten minder samen met het
hele gezin, eten meer ongezonde tussendoortjes en meer fastfood (NVGP-B, 2005-2010; Van
Mol, 2004). Dit heeft bijvoorbeeld een lagere inname van fruit en groenten tot gevolg (Gable,
Chang & Krull, 2007; Rasmussen, Krølner, Klepp, Lytle, Brug, Bere, et al., 2006).
4
In wetenschappelijk onderzoek wordt aangeraden om interventies over gezonde voeding op
kinderen te richten. Er bestaat immers een verband tussen overgewicht op jonge en latere
leeftijd (Reilly & Kelly, 2011; Shumei & Chumlea, 1999). Een derde van de obese
volwassenen was als kind reeds te zwaar. Daarnaast blijkt dat hoe jonger het kind is wanneer
het gewicht sneller toeneemt dan de lengte, hoe groter ook de kans dat het overgewicht
blijvend is. Obesitas is daarnaast moeilijker te behandelen dan te voorkomen dus tijdig
opsporen en behandelen is belangrijk (Muls et al., n.d). Tevens heeft het eetgedrag op jonge
leeftijd een invloed op later eetgedrag waardoor het aan te raden is om van jongs af aan goede
eetgewoonten aan te leren (Birch & Fischer, 1998; Resnicow, Smith, Baranowski,
Baranowski, Vaughan & Davis, 1998). Interventies op kinderleeftijd blijken bovendien betere
resultaten te genereren op lange termijn dan interventies op volwassen leeftijd. Hoe jonger het
kind is, hoe groter de kans dat het blijvend goede gewoontes aanleert (Muls et al., n.d).
2.2. Huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen
Uit de vorige paragraaf werd duidelijk dat het van belang is om gezonde voeding bij kinderen
te promoten. De concrete richtlijnen omtrent gezonde voeding variëren naargelang de
geraadpleegde bron. In België worden de richtlijnen van de Hoge Gezondheidsraad en de
Europese Health-Enhacing physical activity gevolgd (www.vigez.be). Voedingsrichtlijnen
worden omschreven op twee niveau’s, namelijk op het niveau van de nutriënten en op het
niveau van voedingsmiddelen. Voor communicatie op populatieniveau wordt veelal de variant
op het niveau van de voedingsmiddelen gehanteerd omdat deze concreet omschrijft hoeveel
van welke producten geconsumeerd mag worden. Dit is eenvoudiger te begrijpen dan een
advies dat werkt met nutriënten. In Vlaanderen gebruikt men meestal de actieve
voedingsdriehoek. De driehoek bestaat uit negen groepen, waarvan zeven voedinggroepen die
elk hun bijdrage leveren aan een gezonde, gevarieerde en evenwichtige voeding, een
bewegingsgroep en een restgroep. De zeven voedinggroepen worden telkens onderverdeeld in
drie categorieën namelijk, de voedingsmiddelen die bij voorkeur, best met mate of enkel bij
gelegenheid geconsumeerd worden. De aanbevolen hoeveelheden zijn afhankelijk van de
leeftijd.
5
Figuur 1: De actieve voedingsdriehoek (bron: www.vigez.be)
Voor zes tot twaalf jarigen gelden volgende aanbevelingen.
Aan de basis staat beweging, aan kinderen wordt aangeraden om elke dag minstens 60
minuten te bewegen, het betreft hier zowel sport als meer laagdrempelige vormen van
beweging zoals wandelen. Verder bestaat de actieve voedingsdriehoek uit zes lagen. De
tweede laag bevat de groep van water waartoe ook thee en koffie behoren. Kinderen vanaf zes
jaar drinken best anderhalve liter of zeven grote glazen water per dag. Water geniet binnen
deze groep de absolute voorkeur. Ook graanproducten en aardappelen behoren tot de basis
van een gezond voedingspatroon. Kinderen consumeren best vijf tot negen sneden brood (of
een vervangproduct) en drie tot vier aardappelen per dag. Tot de voorkeursgroep behoren
aardappelen die bereid zijn zonder vetstof, volkoren pasta, rijst en brood. De vierde laag bevat
de groep van groenten en die van fruit. Deze worden niet in één groep geplaatst omdat ze
andere nutriënten leveren. Er wordt aangeraden om twee tot drie stukken fruit en 300 gram
groenten te eten. Alle verse varianten genieten de voorkeur. Verder drinken kinderen best drie
tot vier glazen melk en eten ze één of twee sneetjes kaas. Halfvolle melk en calciumverrijkte
sojadrinks behoren tot de voorkeursgroep. In de aanbevelingen voor vlees, vis en
vleesvervangers wordt aangeraden om 75 tot 100 gram van deze producten per dag op te
nemen. Men kiest best voor magere vleessoorten en onbereide vervangproducten. Met
bereidingsvetten is men best zuinig, één eetlepel per persoon en een mespuntje smeerproduct
per dag volstaan. Plantaardige oliën, minarine en margarine krijgen de voorkeur. De
6
producten uit de restgroep, zoals snoep, koeken, frisdranken en chips, zijn strikt genomen niet
nodig in een evenwichtige en gezonde voeding. Ze leveren namelijk vooral energie uit vet en
suiker, zonder veel andere voedingsstoffen zoals vezels en mineralen aan te brengen, ze
worden best zo weinig mogelijk geconsumeerd. Ook sauzen behoren tot deze groep
(www.vigez.be).
2.3. Huidig eetgedrag
Zoals eerder aangegeven zijn het voedingsgedrag en een tekort aan beweging belangrijke
oorzaken van obesitas (bij kinderen). In deze paragraaf wordt nagegaan hoe de situatie in
België is.
Uit het scriptieonderzoek van Verraes (2010) bij 482 Vlaamse kinderen tussen zes en twaalf
jaar blijkt dat minder dan de helft van de kinderen voldoende melk en zuivelproducten
consumeert. Slechts de helft eet voldoende graan- en aardappelproducten. Uit de HBSC studie
van de World Health Organisation (2012) blijkt dat van de elf tot twaalf jarigen slechts 49
procent van de jongens en 50 procent van de meisjes rapporteert dat hij/zij dagelijks een
portie fruit per dag eet. Van de ondervraagde meisjes eet slechts veertien procent meerdere
keren per dag groenten. Bij de jongens is dit vijftien procent. De dagelijkse consumptie van
groenten en fruit daalt nog verder naarmate de leeftijd stijgt (WHO, 2012; www.jongeren-en-
gezondheid.be).
Onderzoek bij Vlaamse kleuters blijkt indicatief voor de bevindingen die op latere leeftijd
worden gedaan. Ze drinken gemiddeld slechts 650 ml vocht per dag. Suikerrijke dranken
blijken populair, 52 procent van de kleuters consumeert dagelijks 200 ml suikerrijke dranken
(frisdranken en fruitsap). De inname van aardappelen blijkt wel te voldoen aan de richtlijnen
maar die van broodproducten niet. De gemiddelde fruitinname bedraagt 110 gram, één op de
vijf kleuters eet minder dan 50 gram per dag. Vooral de inname van groenten blijkt
problematisch met een gemiddelde van 80 gram per dag, zes op tien kinderen eet minder dan
100g per dag. Ook de aanbevolen hoeveelheden uit de zuivelgroep worden niet bereikt. De
consumptie uit de groep van het vlees was wel voldoende. Uit de restgroep, voornamelijk
snoep en koeken, wordt dan weer teveel geconsumeerd (Matthys, Huybrechts, Bellemans, De
Maeyer & De Henauw, 2003).
7
2.4. Determinanten van het eetgedrag
Het eetgedrag van (lagere school) kinderen wordt bepaald door verschillende (f)actoren,
zowel persoonlijke als omgevings(f)actoren zijn van belang. Het merendeel van het
determinantenonderzoek (bij kinderen) is voedingsspecifiek. Vooral omtrent de determinanten
van de inname van groenten en fruit, gebruik van vetrijke producten en het drinken van
frisdranken is er onderzoek gedaan.
Om het eetgedrag van kinderen te verklaren gebruiken we een ecologisch model van
gedragsverandering (Klepp, Rodrigo, De Bourdeaudhuij, Due, Elmadfa, Haraldsdóttir et al.,
2005). Dit model is toepasbaar op verschillende gezondheidsgedragingen (Bartholomew,
Parcel, Kok, Gottlieb & Fernandez, 2011). Het model, grafisch voorgesteld in figuur twee,
stelt dat zowel culturele, fysieke als sociale factoren een invloed hebben op het
consumptiegedrag. Via deze distale factoren (deze factoren liggen verder af van het individu
en zijn bijgevolg niet of beperkt beïnvloedbaar) wordt invloed uitgeoefend op meer proximale
factoren die zich op het individueel niveau bevinden. Dit model is relevant om het eetgedrag
van kinderen te verklaren omdat zij vaak over minder autonomie beschikken en de omgeving
een belangrijke invloed heeft. Door de juiste omgeving te creëren kan er dus een invloed op
het eetgedrag uitgeoefend worden (Klepp, et al., 2005). Dit model is niet exhaustief, zo kan er
ook een impact zijn van geslacht, leeftijd, etniciteit enzovoort.
8
CULTURELE OMGEVING FYSIEKE OMGEVING SOCIALE OMGEVING PERSOONLIJKE
FACTOREN
Distaal
Proximaal
Figuur 2: Ecologische model ter verklaring van het voedingsgedrag van kinderen op basis van de PRO-
children studie
Dit model omvat een groot aantal determinanten. Deze worden besproken in de volgende
paragrafen. Eerst gaan we dieper in op de persoonlijke en omgevingsdeterminanten van het
eetgedrag van het kind. Daarna komen ook de determinanten van de ouders aan bod daar de
focus van dit onderzoek op hen gelegd wordt.
SES Nationaal
Belgische
richtlijnen
Schoolbeleid
Gemeenschap
Lokaal beleid
Lokale toegang tot
gezonde voeding
School
Schoolbeleid
Gemeenschap
Media
School
Gedrag
medeleerlingen
Peers
Subjectieve
norm
Familie
Voedingsspecifieke
factoren
Kennis
Voorkeur
Uitkomstverwachtingen
Eigen-effectiviteit
Voedingsgedrag
9
2.4.1. Persoonlijke determinanten
Achtereenvolgens wordt de invloed van kennis, voorkeur, uitkomstverwachtingen en de
eigen-effectiviteit op het eetgedrag van de kinderen besproken. Deze lijst is niet exhaustief
maar de focus ligt op veranderbare factoren.
2.4.1.1. Kennis
Er is geen consensus over de invloed van voedingskennis van het kind op de
voedingsconsumptie. Algemeen wordt kennis omschreven als een noodzakelijke factor voor
gedragsverandering maar de rechtstreekse invloed op het gedrag lijkt beperkt (Bartholomew
et al., 2011). Sommige onderzoekers vinden geen invloed van kennis van kinderen op
bijvoorbeeld de fruit- en groenteconsumptie (Gibson, Wardle &Watts, 1998; Wind, Bobelijn,
De Bourdeaudhuij, Klepp & Brug, 2005). Wardle (1995) stelt in haar review dat kinderen wel
een idee hebben van wat gezonde voeding is maar dat ze niet meer gezonde voeding zullen
innemen omdat ze weten dat het gezond is. Ander onderzoek geeft aan dat kennis over de
voedingsrichtlijnen wel een mogelijk beïnvloedende factor is voor de consumptie van
groenten en fruit (De Bourdeaudhuij, te Velde, Brug, Due, Wind, Sandvik et al., 2008;
Reynolds, Bishop, Chou, Xie, Nebeling & Perry, 2004; Reynolds, Hinton, Schewchuk &
Hickey, 1999). Daarnaast heeft algemene kennis over groenten en fruit mogelijk een
mediërende invloed op het effect van een schoolprogramma (Reynolds, Maloy & Franklin,
2002). Tenslotte blijkt er een positieve associatie tussen het stijgen van de voedingskennis en
veranderende voedselvoorkeuren (Baskale & Bahar, 2011). Daar voorkeur bepalend is voor
de consumptie (zie infra) is voedingskennis van belang.
De variatie in resultaten is mogelijk te verklaren door verschillen in de operationalisatie van
het concept kennis en de grote variëteit aan soorten kennis (bijvoorbeeld kennis over
voedselsamenstelling, over aanbevelingen, over de voedselfuncties enzovoort) met betrekking
tot voeding (Gibson et al., 1998).
2.4.1.2. Voorkeur
De voorkeur van het kind is in sterke mate bepalend voor het consumptiegedrag (Cooke,
2007; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Grimm, Harnack & Story, 2004; Rasmussen, et al.,
2006; Reynolds et al., 1999; Scaglioni, Salvioni & Galimberti, 2008; Wardle, 1995; Wind et
10
al., 2005). De voorkeur van kinderen wordt vooral bepaald door de smaak, de textuur en de
geur en minder door de gezondheidscomponent. Ze kunnen dus zowel gezond als ongezond
voedsel goed vinden maar bijvoorbeeld groenten hebben van nature vaak een bittere smaak
waardoor ze er minder de voorkeur aan zullen geven. Tevens hebben kinderen van nature uit
een voorkeur voor zoete producten en producten die ze kennen (neofobie); sturing van de
ouders is dus nodig. Onderzoek toont aan dat herhaalde blootstelling (exposure) soms
voldoende kan zijn om de attitude positief te beïnvloeden (Birch, 1999; Cooke, 2007; Wardle,
Herrera, Cooke & Gibson, 2003; Patrick & Nicklas, 2005). Een mogelijke verklaring is dat
het kind door herhaalde blootstelling vertrouwd geraakt met het nieuwe product (Wardle et
al., 2003).
2.4.1.3. Uitkomstverwachtingen
De uitkomstverwachtingen zijn de waargenomen voor- en nadelen en de inschatting van de
gevolgen van de inname van bepaalde voedingsproducten (Bandura, 1977). Hieromtrent zijn
in de literatuur gemengde resultaten te vinden. Volgens sommige onderzoekers is er geen
invloed van de uitkomstverwachtingen van kinderen op de consumptie van fruit en groenten
(Cullen, Baranowski, Owens, Marsh, Rittenberry & de Moor, 2003; Resnicow, Hearn, Smith,
Baranowski, Lin, Baranowski et al., 1997). Andere auteurs vinden wel een positief effect
(Reynolds et al., 1999; Reynolds et al., 2002). Het concept “uitkomstverwachtingen” loopt
parallel met het begrip “attitudes” van Fishbein en Ajzen (1975). Wind et al. (2005) tonen aan
dat een positieve attitude van het kind tegenover het eten van fruit en groenten een belangrijke
determinant is voor de consumptie ervan.
2.4.1.4. Eigen-effectiviteit
De eigen-effectiviteit staat voor de verwachtingen die mensen hebben over hun eigen
vermogen om een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren (Bandura, 1986). Onderzoek toont aan
dat een hoge eigen-effectiviteit bij kinderen de consumptie van groenten en fruit bevordert
(De Bourdeaudhuij et al., 2008; Reynolds et al., 1999; Reynolds et al., 2002). Volgens
Reynolds et al. (1999) bestaat de eigen-effectiviteit van kinderen met betrekking tot voeding
uit twee componenten. Het durven vragen (en weten hoe te vragen) van gezonde voeding,
waardoor de beschikbaarheid vergroot, enerzijds en het kunnen klaarmaken anderzijds.
11
Volgens Resnicow et al. (1997) en Domel, Baranowski, Thompson, Davis, Leonard en
Baranowski (1996) is de eigen-effectiviteit echter niet van belang voor het eetgedrag van
kinderen doordat het voedingspatroon in hoge mate buiten de controle van het kind ligt (zie
infra).
Over de invloed van persoonlijke factoren bestaat dus nog geen consensus en onderzoek toont
aan dat deze factoren maar negen tot dertien procent van de variantie verklaren (Domel et al.,
1996; Resnicow et al., 1997). In de studie van Reynolds et al. (1999) bij 414 kinderen tussen
negen en tien jaar oud verklaart kennis maar zeven procent van de consumptie van fruit en
groenten. Ook andere factoren, met name de omgevingsfactoren die in het ecologisch model
aangehaald worden, zijn dus van belang.
2.4.2. Omgevings(f)actoren
Op het omgevingsniveau wordt onderscheid gemaakt tussen het interpersoonlijk,
organisatorisch, gemeenschaps- en het samenlevingsniveau. In deze masterproef wordt de
focus gelegd op de interpersoonlijke factoren, namelijk de interactie met de ouders, peers en
leerkrachten, waarna ook een belangrijke factor op samenlevingsniveau even wordt
toegelicht. Maar eerst wordt even stil gestaan bij de invloed van beschikbaarheid op het
voedingsgedrag van kinderen.
2.4.2.1. Beschikbaarheid
Ten eerste is het van belang dat gezonde voeding en water voldoende beschikbaar is
(Blanchette & Brug, 2005; Cullen, Baranowski, Rittenberry, Cosart, Hebert & de Moor, 2001;
Cullen et al., 2003; Haerens, De Bourdeaudhuij, Barba, Eiben, Fernandez, Hebestreit, et al.,
2009). Beschikbaarheid heeft een directe invloed op zowel de motivatie om gezond te eten als
de consumptie van gezonde voeding (Reynolds et al., 1999). Voor kinderen is vooral de
beschikbaarheid thuis en op school van belang (en minder de beschikbaarheid op een ruimer
niveau zoals in de supermarkt). In een studie vinden De Bourdeaudhuij et al. (2008) geen
significante impact van de beschikbaarheid van groenten en fruit op school maar wel van de
beschikbaarheid thuis, tevens blijkt het van belang te zijn dat ouders hun kinderen fruit
meegeven naar school.
12
Haerens et al. (2009) onderscheiden drie categorieën in verband met de algemene
beschikbaarheid thuis. Ten eerste zijn er ouders die enkel kopen wat thuis geconsumeerd mag
worden. Ten tweede is er een groep van ouders die enkel ongezonde snacks en frisdranken
kopen bij speciale gelegenheden. En ten derde een groep van ouders die alles kopen omdat ze
hun kinderen niets willen ontnemen. De manier waarop de beschikbaarheid gefaciliteerd
wordt heeft dus mogelijk een impact.
De beschikbaarheid kan ook andere determinanten beïnvloeden. Zo is er een mogelijke
invloed op de voorkeur. Kinderen eten immers het liefst wat ze het meest voorgeschoteld
krijgen en hebben een voorkeur voor wat thuis beschikbaar is. Als er bijvoorbeeld weinig fruit
beschikbaar is, zal de blootstelling aan dit voedsel laag zijn, dit zorgt mogelijk voor een
beperkte voorkeur voor dat fruit (Birch, 1999).
2.4.2.2. Ouders
Ouders hebben een zeer belangrijke impact op het eetgedrag van kinderen (Benton, 2004;
Knai, Pomerleau, Lock & McKee, 2006; Scaglioni, et al., 2008). Ze kunnen zowel via
bewuste als onbewuste processen een invloed uitoefenen. Kinderen maken andere
voedselkeuzes in het bijzijn van peers als in het bijzijn van hun ouders (Salvy, Elmo, Nitecki,
Kluczynski & Roemmich, 2011), maar ook processen waar de ouders meer controle over
hebben zijn van invloed.
a) Opvoedingsstijlen
De opvoedingsstijlen en –praktijken (feeding practices) beïnvloeden het eetgedrag van het
kind. Algemeen worden er drie opvoedingsstijlen onderscheiden namelijk autoritair,
permissief en autoritatief (Baumrind, 1972). De opvoedingsstijl manifesteert zich mogelijk in
de opvoedingspraktijk (Hughes, Power, Fisher, Mueller, & Nicklas, 2005). Autoritaire ouders
trachten zoveel mogelijk eenzijdige controle over hun kind te hebben en beperken de
autonomie. Er is geen discussie mogelijk en de opvoeding wordt gekenmerkt door
verplichtingen. In de opvoedingspraktijk uit zich dat bijvoorbeeld door de verplichting om het
bord leeg te eten. Permissieve ouders daarentegen leggen hun kind weinig regels op en geven
hun kind veel verantwoordelijkheid. Dit uit zich door het kind de eigen keuze te geven
betreffende hun voedselkeuze. Ze zullen wel adviseren om voor gezonde voeding te kiezen
13
maar zullen hun kind niet dwingen. Autoritatieve ouders leggen wel regels op maar in
tegenstelling tot autoritaire ouders verantwoorden ze die regels. Het is voor hen van belang
dat hun kind luistert maar tegelijkertijd moedigen ze hun kind aan om een eigen mening te
ontwikkelen. Dit uit zich doordat autoritatieve ouders bepalen welk eten op tafel komt en ze
hun kind laten kiezen hoeveel hij/zij eet (De Geeter, 2006). Verder onderzoek om de link
tussen de algemene opvoedingsstijl en de opvoedingspraktijk aan te tonen is echter nodig,
Brann en Skinner (2005) betwisten immers dat algemene opvoedingsstijlen gerelateerd zijn
aan opvoedingspraktijken.
De autoritatieve stijl wordt door sommige auteurs als de meest geschikte methode beschouwd
om gezonde voeding bij het kind te stimuleren (Patrick, Nicklas, Hughes & Morales, 2005).
Andere auteurs vonden geen verband tussen de algemene opvoedingsstijl en het eetgedrag van
kinderen (De Bourdeaudhuij, Te Velde, Maes, Perez-Rodrigo, de Almeida & Brug, 2009;
Vereecken, Legiest, De Bourdeaudhuij & Maes, 2009a). Dit is mogelijk te verklaren doordat
het concept opvoedingsstijl te algemeen is geformuleerd of doordat ouders verschillende
opvoedingsstijlen combineren (Vereecken, et al., 2009a).
Over de opvoedingspraktijk zijn eveneens verschillen in de resultaten te vinden. Onderzoek
toont aan dat een strikte methode mogelijk een omgekeerd effect op het eetgedrag heeft
(Birch, 1999; Birch & Fischer, 2000; Vereecken et al., 2009a). Een hoger gewicht en een
voorkeur voor het voedsel waarvoor restricties gelden zijn hiervan voorbeelden (Brown &
Ogden, 2004; Birch & Fischer, 1998; Clark, Goyder, Blissell, Blank, & Peters, 2007). Een
mogelijke verklaring voor het effect op het gewicht is dat het aangeboren verzadigingsgevoel
van het kind ondermijnd wordt doordat het kind gedwongen wordt om het bord leeg te eten
waardoor hij/zij meer voedsel inneemt dan nodig (Birch, Fisher, & Davison, 2003). Andere
onderzoekers besluiten echter dat het stellen van eisen mogelijk een positieve invloed heeft op
de consumptie van groenten of fruit (De Bourdeaudhuij et al., 2008). Als kinderen zelf mogen
kiezen wanneer en wat ze eten resulteert dit in een hogere inname van frisdrank en ongezonde
snacks, een lagere inname van fruit en meer overslaan van het ontbijt (Vereecken et al.,
2009a). Daarnaast blijkt het aanmoedigen van het kind een positief effect teweeg te brengen.
Deze verschillen in de resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door verschillen in
methodologie (Vereecken, Rovner & Maes, 2010b).
14
Wel is men het erover eens dat voedsel best niet instrumenteel gebruikt wordt. Als een kind
bijvoorbeeld beloond wordt voor het eten van iets dat niet zijn/haar voorkeur krijgt met iets
lekkers, verhoogt de voorkeur voor wat ze al lekker vinden (Newman & Taylor, 1992).
Beloning kan op korte termijn positieve effecten teweegbrengen (doordat het kind het voedsel
wel eet) terwijl deze strategie op lange termijn mogelijk resulteert in een minder evenwichtig
voedingspatroon doordat de voorkeur voor de voeding waarmee men beloont stijgt (Birch,
1999). Als het kind echter niet met voedsel beloond wordt maar met bijvoorbeeld een gadget
of een verbale aanmoediging stijgt mogelijk de consumptie van fruit en groenten (Horne,
Tapper, Lowe, Hardman, Jackson & Woolner, 2004).
Haerens et al. (2009) concluderen dat er een grote verscheidenheid aan opvoedkundige regels
mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn het vragen van toestemming, een limiet op ongezonde
voeding en drank, de verplichting om deel te nemen aan familiemaaltijden, het verbod op
snacks voor de maaltijd, het verbod op tv kijken tijdens het eten, verplichten om alles
proeven, enzovoort. Of en welke regels er opgelegd worden is echter sterk afhankelijk van de
karakteristieken van het kind (ouders zijn bijvoorbeeld minder streng voor een slechte eter).
Tevens is er vaak enige flexibiliteit met betrekking tot de regels, zoals frisdrank enkel toelaten
tijdens feestjes. Er is dus een grote variëteit aan regels en categoriseren is moeilijk (Carnell,
Cooke, Cheng, Robbins & Wardle, 2011). De redenen dat er regels worden opgelegd zijn
voornamelijk van praktische aard (bijvoorbeeld tijdsdruk), omdat de ouders hun kind gezond
willen leren/doen eten (dit gaat vaak gepaard met een restrictie van het eten van ongezonde
snacks) en slechts in tien procent van de gevallen omwille van gewichtsgerelateerde redenen
(Carnell et al., 2011).
b) Modelling
Modelling is het aanleren van gedrag door middel van imitatie. Deze vorm van leren wordt als
één van de belangrijkste beïnvloedende omgevingsfactoren beschouwd. Onderzoek toont aan
dat wanneer ouders ongezond eten, kinderen ook ongezond eten en vice versa (Brown &
Ogden, 2004; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Gibson, et al., 1998; Grimm, et al., 2004;
Pearson, Timporio, Salmon, Crawford & Biddle, 2009; Reynolds et al., 2002). Een mogelijke
mediërende factor is beschikbaarheid. De invloed van de inname van fruit en groenten door de
ouders blijkt groter wanneer er ook een grote beschikbaarheid is (Rasmussen et al., 2006).
15
c) Determinanten van de ouders
Ouders hebben op verschillende manieren een invloed op het eetgedrag van hun kinderen, het
is dus van belang om hen in interventies te betrekken (Blanchette & Brug, 2005). Hiertoe
dienen de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders geïdentificeerd te worden.
Dit is van cruciaal belang binnen dit onderzoek daar er getracht wordt om via de relevante
determinanten de ouders aan te zetten tot het reguleren van het eetgedrag van hun kind. De
literatuur hierover is echter beperkt.
Ten eerste zijn de gepercipieerde barrières van belang. Ouders halen volgende voorbeelden
aan: geen regels op school, slechte maaltijden op school, beschikbaarheid van snacks en
frisdrank op school, dure schoolmaaltijden, moeilijk om fruit mee naar school te nemen en het
kind is nog te jong om het zelf te bereiden, tijdstekort om te koken, andere familieleden die
regels doorbreken, ongezonde voorkeuren van partner, financiële redenen, moeilijk om
voedsellabels te begrijpen, lage beschikbaarheid van gezonde producten, niet kunnen
controleren wat kinderen eten, kinderen hebben ongezonde voorkeuren en ze willen de strijd
met het kind niet aangaan. (Haerens et al., 2009). Ook uit onderzoek van Turner, Kelly en
McKenna (2006), bij 143 ouders van lagere schoolkinderen, blijkt dat sommige ouders
ongezonde voeding voor hun kind kopen om conflict te vermijden. Met deze barrières dient
rekening gehouden te worden bij het ontwikkelen van een interventie (Haerens et al, 2009).
De verschillende gepercipieerde barrières beïnvloeden mogelijk de attitude, wat mogelijk
implicaties heeft voor het voedingspatroon van het kind. Vereecken en Maes (2010b)
suggereren dat als het klaarmaken van gezonde voeding als een extra werklast wordt
beschouwd, ouders minder zelf maaltijden bereiden. Een andere component van attitude is het
gepercipieerde belang van gezonde voeding. Volgens onderzoek van Turner et al. (2006) weet
de meerderheid van de ouders dat gezonde voeding van belang is.
Ten tweede blijkt de eigen-effectiviteit van ouders een rol te spelen. Als ouders een hogere
eigen-effectiviteit hebben met betrekking tot plannen en aanmoedigen van het eten van fruit
en groenten, heeft dit een hogere consumptie van deze voedingsmiddelen tot gevolg (Cullen,
Rittenberry, Olvera & Baranowski, 2000). Verder is onderzoek naar de eigen-effectiviteit
schaars. Wel blijkt uit een studie van Campbell, Hesketh, Silverii en Abbott, bij 159 moeders
van peuters en kleuters, dat wanneer de moeder zich niet in staat acht om de inname van het
kind te beïnvloeden een vijfjarig kind minder water drinkt en het minder fruit en groenten eet.
16
Tevens blijkt de eigen-effectiviteit van de moeder af te nemen naarmate het kind ouder wordt,
mogelijk door de stijgende autonomie van het kind.
Ten derde is ook de kennis van de ouders van belang. Onderzoek van Gibson et al. (1998), bij
84 ouders van kinderen tussen negen en elf jaar, toont aan dat wanneer de kennis van de
moeder hoger is, de consumptie van groenten en fruit door het kind hoger is. Ook de kennis
over de functie van voedsel blijkt van belang. Erb en Jenkins (2001) besluiten dat ouders die
denken dat volle melk meer calcium en vitaminen bevat dan halfvolle melk, dat volle melk
gezonder is voor kinderen en die zelf nooit halfvolle melk probeerden hun kinderen
significant vaker volle melk geven. Tevens blijkt dat wanneer de moeder over minder kennis
betreffende gezonde voeding beschikt, dit mogelijk een invloed heeft op het voedsel dat het
kind consumeert (Vereecken & Maes, 2010b). In een onderzoek van Alderson en Ogden
(1999) gaven moeders van kinderen tussen vijf en elf jaar aan dat ze bij het kopen van
voeding voor hun kind vooral rekening houden met de gezondheidseffecten op lange termijn
terwijl ze voor zichzelf praktische en gewichtsgerelateerde redenen laten primeren. Dit uit
zich echter niet in de gerapporteerde consumptie, de voeding van de kinderen was doorgaans
ongezonder dan die van de moeder. Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de
intentie en het gedrag is onvoldoende kennis. Kennis bevat ook een tweede component,
namelijk inzichten over de juiste opvoedingspraktijken in verband met gezonde voeding, dit
heeft immers een impact op het eetgedrag van kinderen (Clark et al., 2007; Scaglioni, et al.,
2008; Vereecken et al., 2009a).
Ten vierde is ook een sociale component van belang. Ouders geven aan dat ze het merendeel
van de informatie vergaren door overdracht via hun ouders, maar ook conversaties met andere
ouders en vrienden fungeren als informatiebron (Haerens et al., 2009).
Verder is ook de voorkeur van de ouders een mogelijke determinant. Ook ouders laten zich in
hun keuze leiden door hun voorkeur (Scaglioni, et al., 2008).
Tenslotte is ook gewoonte een determinant van het (regulerend) gedrag van de ouders. Uit de
review van Van’t Riet, Sijtsema, Dagevos en De Bruijn (2011) blijkt dat gewoonte een
invloed heeft op de inname van verschillende voedingsmiddelen (zoals groenten en fruit,
snack, frisdrank, vlees en vis) alsook op de inname van vetrijke voeding (Verheijden, van der
Veen, van Zadelhoff, Bakx, Koelen, van den Hoogen et al., 2003). Het is belangrijk om
gewoonten op te nemen in de interventie daar dit de effectiviteit ervan verhoogt (Van’t Riet et
17
al., 2011). In de literatuur wordt er niet gesproken over de specifieke invloed van gewoonten
van ouders op het eetgedrag van kinderen en ook bijvoorbeeld de impact van zelfcontrole in
deze context is niet onderzocht. Verder onderzoek op dit terrein is derhalve noodzakelijk
(Van’t Riet, et al., 2011; Verheijden, et al., 2003).
In algemeen onderzoek naar de invloed van gewoonten op het eetgedrag wordt gesuggereerd
dat het voedingsgedrag vaak eerder een gewoonte vormt met als gevolg dat er geen bewuste
intentie wordt gesteld. Intenties worden over het algemeen als belangrijke determinant van
gedrag, alsook gedragsverandering, beschouwd. Als mensen de intentie tot
gedragsverandering uiten, zouden zij ook meer geneigd zijn om hun gedrag effectief aan te
passen (Ajzen & Madden, 1986). Gewoontegedrag is echter gedrag dat bestaat uit
“aangeleerde opeenvolgende gedragingen die geactiveerd worden door de omgeving en die
grotendeels onbewust gebeuren” (Van’t Riet, et al., 2011).
Als eetgedrag een gewoontegedrag is, heeft dit verschillende gevolgen. Allereerst is de
intentie hier mogelijk minder van belang omdat gewoontegedrag plaatsvindt zonder dat de
intentie geuit wordt (Brug, Kremers, van Lenthe, Ball & Crawford, 2008; Van’t Riet et al.,
2011). Daarnaast is het mogelijk dat de intentie het gedrag enkel voorspelt indien het “zwakke
gewoontes” zijn maar niet wanneer het diepgewortelde gewoontes betreft. Verder kunnen
gewoonten invloed uitoefenen op het eetgedrag doordat mensen met bepaalde gewoonten
minder geneigd zijn om extra informatie over het product op te nemen wat impliceert dat
gewoontegedrag minder goed veranderbaar is door het geven van informatie. Tenslotte is het
automatisch gesteld eetgedrag mogelijk getriggerd door een situationele of sociale cue. Dit
impliceert dat het eenvoudiger zal zijn om gewoontes te doorbreken als ook de context
verandert (Van’t Riet et al., 2011).
2.4.2.3. Peers
Sommige auteurs vinden geen invloed van peers op het eetgedrag (Resnicow et al., 1997;
Reynolds et al., 2002). In de onderzoeken die wel een invloed van peers vonden is een
verscheidenheid aan resultaten waargenomen. Het effect kan zowel positief als negatief zijn
en kan zich uiten op de voorkeuren of op het eetgedrag (Cullen et al., 2001; Haerens et al.,
2009; Kelly, Turner & McKenna, 2006; Rasmussen et al., 2006). In het Amerikaanse
onderzoek bij 240 kinderen van negen tot twaalf jaar oud door Cullen et al. (2000) worden
18
deze resultaten wel genuanceerd. Kinderen geven aan dat ze minder fruit en voedsel met een
laag vetgehalte eten door de negatieve commentaar van hun vrienden maar dat ze nog wel
fruit en groeten eten waarvoor ze een voorkeur hebben, ondanks de negatieve commentaar, de
opmerkingen hebben dus een beperkte impact. Andere auteurs zien een indirecte invloed van
peers, door anderen ongezonde snacks te zien eten zou het kind meer zin in het product
krijgen (Wind et al., 2005). Niet alle auteurs zijn het er echter over eens dat de invloed van
peers reeds op de lagere schoolleeftijd begint. Harper, Dewar en Diack (2003) stellen dat er
een verhoogde invloed is van peers vanaf de lagere school (op de aankoop van kleding) maar
sommige auteurs beweren dat met betrekking tot voeding voor de ouders nog een zeer
belangrijke rol is weggelegd en dat de invloed van peers vooral vanaf de adolescentie van
belang is (Patrick & Nicklas, 2005). De invloed van peers werd in verschillende onderzoeken
anders gemeten (bijvoorbeeld modelling van peers, de gepercipieerde inname, gepercipieerde
subjectieve norm) wat het gebrek aan consensus mogelijk verklaart (Lowe, Horne, Tapper,
Bowdery & Egerton, 2004).
2.4.2.4. School
Ouders schrijven een belangrijke rol toe aan de school voor de promotie van een gezonde
levensstijl (Haerens et al., 2009). Uit de literatuur blijkt inderdaad dat er een belangrijke
invloed van de school mogelijk is. Ten eerste is er een impact door het aanbod. Verschillende
onderzoekers tonen aan dat er een mogelijke positieve invloed is op de fruitconsumptie als het
voorzien wordt op school (Lowe et al., 2004). Om de consumptie significant te doen stijgen
blijkt het wel van belang dat het fruit gratis wordt aangeboden (Bere, Veierød, Skare &
Klepp, 2007). Ook de aanwezigheid van automaten kan een invloed uitoefenen, Blanchette en
Brug (2005) stellen in hun review vast dat er een negatieve correlatie bestaat tussen het aantal
automaten en de inname van fruit en groenten. Tevens bevatten automaten vaak ongezonde
snacks en gesuikerde frisdranken. In scholen waar meer vet- en calorierijke producten
verkocht worden, eten de leerlingen ook minder gezond (Cullen et al., 2000; Vereecken,
Bobelijn & Maes, 2005). Sinds 2007 is het in België dan ook verboden om suikerhoudende
frisdranken in automaten op lagere en secundaire scholen te verkopen (Vlaamse Overheid
Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, 2005).
Ook de regels die in een school gelden zijn van belang. Wanneer er restricties gelden op de
19
consumptie van ongezonde snacks worden er minder chips gegeten en minder frisdrank
gedronken (Vereecken et al., 2005).
Tevens is er mogelijk een invloed van de interventies die via de school verspreid worden.
Deze zijn bijvoorbeeld mogelijk succesvol in het stimuleren van het eten van groenten en fruit
(Blanchette & Brug, 2005), al wordt de impact van dergelijke programma’s op het
voedingsgedrag ook genuanceerd (Van Cauwenberghe, Maes, Spittaels, van Lenthe, Brug,
Oppert, et al., 2010).
2.4.2.5. Media
Een andere beïnvloedende factor zijn de media (Blanchette & Brug, 2005; Cullen et al.,
2000).
Via reclame kunnen producenten invloed uitoefenen op het consumptiegedrag van kinderen.
Reclame doet niet alleen de inname van het getoonde product stijgen (problematisch is dat er
vooral reclame wordt gemaakt voor cornflakes, snoep, snacks en frisdrank) maar ook de
algemene inname van voedingsmiddelen stijgt. Vaak is deze reclame specifiek naar kinderen
gericht waarmee de producenten klantentrouw beogen vanaf jonge leeftijd (Buijzen,
Schuurmanb & Bomhof, 2008). Daar vooral ongezonde snacks, cornflakes en frisdranken
worden afgebeeld in reclame vragen kinderen in de supermarkt mogelijk naar dergelijke
producten en ouders kunnen de neiging hebben om hieraan toe te geven om conflict te
vermijden (Turner, et al., 2006).
Niet enkel reclame is een beïnvloedende factor, ook het televisie kijken an sich heeft mogelijk
een negatieve invloed op het eetpatroon. Onderzoek wijst uit dat er een correlatie is tussen het
aantal uren televisie kijken en het aantal producten dat door het kind gevraagd wordt (Taras,
Sallis, Patterson, Nader & Nelson, 1989). Coon, Goldberg, Rogers en Tucker (2001)
besluiten, op basis van hun onderzoek bij 91 Amerikaanse lagere schoolkinderen en hun
ouders, dat kinderen die op regelmatige basis naar televisie kijken minder fruit en groenten,
meer pizza en meer ongezonde snacks eten, alsook meer frisdrank drinken.
2.4.3. Sociaal-economische status
De sociaal-economische status (SES) is een distale factor en kan bijgevolg niet beïnvloed
worden via een interventie. Deze factor wordt hier toch kort aangehaald wegens de
belangrijke invloed op het voedingsgedrag van kinderen.
20
Er worden verschillende variabelen gebruikt om de sociaal-economische status te bepalen,
waarbij het inkomen, het opleidingsniveau en/of de beroepsstatus de meest voorkomende zijn
(Vereecken, Keukelier & Maes, 2004).
De sociaal-economische status (SES) heeft een invloed op verschillende belangrijke
domeinen alsook op het voedingspatroon. Een lage SES wordt bijvoorbeeld geassocieerd met
een lagere inname van fruit en groenten (Rasmussen et al., 2006) of de consumptie van
groenten en fruit van mindere kwaliteit en het frequenter bereiden van kant-en-klare
maaltijden (Campbell, Crawford, Jackson, Cashel, Worsley, Gibbons, et al., 2002). Dit heeft
verschillende mogelijke oorzaken.
Ten eerste is het inkomen van belang. Nelson (2000) concludeert dat mensen met een lager
inkomen (minder dan 140 pond per week) minder (vers) fruit, groenten, bruin brood en vis
consumeren. Ook Crawford, Obarzanek, Schreiber, Barrier, Goldman, Frederick et al. (1995)
besluiten, uit een onderzoek bij 2419 Amerikaanse meisjes tussen negen en tien jaar en haar
moeder of vader, dat meisjes uit een gezin met een hoog inkomen (meer dan 50 000 dollar per
jaar) meer vitaminen c en minder dierlijk vet innemen maar ook minder calcium en ijzer in
vergelijking met mensen met een laag inkomen (minder dan 20 000 dollar per jaar). Uit
kwalitatief onderzoek van Haerens et al. (2009) bij 189 ouders met kinderen tussen twee en
acht jaar blijkt dat mensen met een lage SES (op basis van het opleidingsniveau) tijdens het
winkelen vooral rekening houden met factoren zoals de prijs en wat de kinderen lekker vinden
want het is voor hen geldverspilling als het kind het voedsel niet opeet. Tevens houden ze
meer rekening met promoties en seizoensveranderingen. Mensen met een hoge SES hechten
vooral belang aan de prijs-kwaliteitverhouding.
Ten tweede blijkt ook het opleidingsniveau van belang. Onderzoek toont aan dat kinderen van
hoogopgeleide moeders vaker een consumptiepatroon hebben dat in lijn ligt met de
aanbevelingen. Zo geven ze hun kind meer volkorenbrood en fruit en minder chocolade, chips
en wit brood (Rogers & Emmett, 2003). Vereecken et al. (2004) tonen aan dat een lager
opleidingsniveau van de moeder resulteert in lagere consumptie van groenten en fruit en
hogere inname van frisdranken bij kleuters. Er bleek geen significante invloed te zijn op het
gebruik van zoetigheden.
Ten derde hebben mensen met een lage SES (op basis van het opleidingsniveau) vaker minder
vaardigheden betreffende het zelf klaarmaken van maaltijden (Maes, 1999). Ook zouden ze
21
minder zelf maaltijden klaarmaken en meer gebruik maken van kant-en-klare voeding
omwille van tijdsgebrek (Inglis, Ball & Crawford, 2005).
Tenslotte kijken ze frequenter naar de televisie tijdens de maaltijd, wat zoals eerder
aangegeven een negatieve invloed heeft op het voedingsgedrag (Campbell et al., 2002).
2.5. Interventies rond gezonde voeding bij kinderen
2.5.1. Schoolinterventies
Uit de literatuur blijkt dat het van belang is om kinderen aan te leren wat een gezond
voedingspatroon is en hen hierin te begeleiden. Hiertoe werden verschillende interventies
opgezet, met wisselende effectiviteit. Interventies rond gezonde voeding bij kinderen worden
vaak via scholen verspreid en geïmplementeerd. Dit kader biedt immers uitgelezen kansen om
het eetgedrag van jonge kinderen te beïnvloeden door educatie, het opleggen van regels en het
creëren van een gevarieerd en gezond aanbod (Pérez-Rodrigo, Klepp, Yngve, Sjöström,
Stockley & Aranceta, 2001). In hun review van Europese effectstudies besluiten Van
Cauwenberghe et al. (2010) dat interventies binnen een schoolcontext het meeste effect
generen als ze multi-componentieel zijn, dat houdt in dat ze een educatieve component
combineren met een omgevingsgericht element (bijvoorbeeld het uitdelen van fruit).
In Vlaanderen is Tutti Frutti een voorbeeld van een schoolproject. Dit project heeft als doel de
fruitconsumptie bij kinderen op school te doen toenemen, alsook de attitudes, sociale norm en
kennis ten aanzien van fruit positief te beïnvloeden en bij te dragen tot een (verdere)
uitwerking van een voedingsbeleid op school. De deelnemende school kiest een vaste dag in
de week waarop alle leerlingen samen een stuk fruit of groente eten als tussendoortje. De
scholen krijgen een informatiemap die als begeleidend materiaal dient. Tevens staat er
educatief materiaal op de website ter beschikking (www.fruitopschool.be). Deze interventie
werd geëvalueerd op de verandering in de algemene fruitconsumptie bij leerlingen, de
attitudes en sociale ten aanzien van fruit en de kennis over fruit. Hiervoor werden leerlingen
ingedeeld in drie condities: een controlegroep, die nooit aan het programma deelnam, een
groep die al één jaar heeft deelgenomen aan het project en een groep die al minstens twee jaar
heeft deelgenomen. Er werd een vragenlijst afgenomen bij 2671 kinderen. De resultaten tonen
aan dat leerlingen die minstens twee jaar aan het project blootgesteld waren significant meer
22
fruit op school aten dan leerlingen die slechts één jaar met Tutti Frutti in aanraking kwamen.
Na twee jaar wordt er tevens significant meer fruit en significant minder ongezonde
tussendoortjes meegenomen naar school in vergelijking met de controlegroep. Wel
ondervinden jongere kinderen nog meer nadelen aan het meenemen van fruit zoals “wordt
plakkerig in mijn boekentas”. Het aantal negatieve attitudes daalt naarmate men langer aan
het project deelneemt en de positieve invloed van de sociale norm is significant groter in de
experimentele versus de controlegroep. Er werd geen significante stijging in de kennis over
fruit vastgesteld, dit is mogelijk te wijten aan het feit dat het project vaak beperkt blijft tot het
uitdelen van fruit zonder er ook een educatieve component aan te koppelen. Uit deze analyse
kon geconcludeerd worden dat een schoolproject rond fruit zich niet mag beperken tot het
uitdelen ervan maar kinderen ook de vaardigheden moet bijbrengen om te leren omgaan met
barrières en via educatieve lessen informatie moet verschaffen (Moens, Stevens,Tambuyzer,
Van Hoecke & Voorspoels, 2007).
Een tweede Vlaamse voorbeeld op schoolniveau is “Kies keurig”. In dit project ligt de focus
op het maken van de juiste keuze inzake tussendoortjes en dranken. Het project bestaat uit een
informatiebrochure en een interactief meetinstrument waarmee de scholen de eigen situatie
kunnen analyseren. Het doel van deze interventie is om het aanbod aan dranken en
tussendoortjes in de school te laten overeenstemmen met de gezondheidsaanbevelingen,
gezondheidseducatie te promoten en scholen te stimuleren om regels omtrent frisdranken en
ongezonde tussendoortjes in het schoolbeleid op te nemen. Dit project richt zich zowel op de
lagere als secundaire school, er wordt in de brochure een duidelijk onderscheid gemaakt. De
scholen worden aangezet om de ouders te betrekken door hen in te lichten over het project en
indien mogelijk hen ook actief te betrekken door hen bijvoorbeeld een activiteit te laten
organiseren. Tot zover de kennis van de auteur reikt werd deze interventie nog niet
geëvalueerd.
Een derde voorbeeld is “Het land van calcimus”. Via de website van het project
(www.calcimus.be) wordt lesmateriaal over verschillende gezondheidsthema’s voor
leerkrachten van het eerste tot zesde leerjaar (per leerjaar is er lesmateriaal over de
verschillende onderwerpen beschikbaar) aangeboden. Deze campagne beoogt een bevordering
van gezonde voeding in het algemeen met een nadruk op het gebruik van melkproducten.
Thema’s die aan bod komen zijn bijvoorbeeld de actieve voedingsdriehoek, het belang van
23
een goed voedingspatroon, het belang van het ontbijt enzovoort. Via de website wordt tevens
extra informatie over gezonde voeding voor de leerkrachten ter beschikking gesteld en krijgen
ze tips over leuke klasactiviteiten die ze kunnen organiseren. Ook de kinderen vinden hier
allerlei informatie terug en kunnen aan de hand van een quiz hun kennis over de verschillende
onderwerpen nagaan, alsook gezondheidstesten doen.
Ook op Europese schaal worden schoolinterventies ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is het
ProChildren project dat als doel heeft de consumptie van fruit en groenten bij jongeren van elf
tot dertien jaar te bevorderen. In deze campagne krijgen de kinderen twee maal per week
gratis een stuk groente of fruit aangeboden, lessen over groenten en fruit (hiervoor kregen de
leerkrachten gedurende één dag een opleiding) en een persoonlijk advies over de huidige
consumptie. De ouders worden zoveel mogelijk betrokken door middel van het huiswerk dat
kinderen mee naar huis krijgen, nieuwsbrieven en een persoonlijke feedback met betrekking
tot hun eigen consumptie. Na één jaar consumeerden kinderen die lessen kregen over gezonde
voeding 57 gram groenten en fruit meer. Daar deze interventie meerdere componenten omvat
is het echter moeilijk te bepalen welke factor invloed heeft. Wel is duidelijk dat de impact op
de consumptie afhankelijk is van de evaluatie van het programma, hoe positiever de evaluatie
hoe groter de impact. Het sterkste effect kon waargenomen worden bij jongeren die het
volledige programma doorliepen. Ook de betrokkenheid van de ouders is een mediërende
factor; hoe hoger de betrokkenheid, hoe groter de invloed op het consumptiegedrag (te Velde,
Brug, Wind, Hildonen, Bjelland, Pérez-Rodrigo et al, 2008).
2.5.2. Online tailored interventies
Verschillende van bovenstaande interventies maken gebruik van een website en ook
getailorde online interventies worden steeds vaker gehanteerd om het voedingsgedrag van
kinderen te verbeteren. Het gebruik van het internet kent immers verschillende voordelen;
geografische grenzen worden overschreden, interventies kunnen via deze weg relatief
goedkoop verspreid worden, de participatie van de respondent wordt verhoogd en er is een
vertrouwdheid met het medium, zeker bij kinderen. Een nadeel is dat de informatie niet
(volledig) controleerbaar is (Brug, Oenema, Kroeze & Raat, 2005).
Een eerste mogelijkheid van dit medium bestaat erin om via een website informatie over
gezonde voeding ter beschikking te stellen. Door de geografische overschrijding wordt het
mogelijk om websites van bronnen over de hele wereld te raadplegen (bijvoorbeeld van de
24
Wereld Gezondheidsorganisatie). Ook in België zijn er verschillende websites waarop
betrouwbare informatie over gezonde voeding terug te vinden is. Voorbeelden hiervan zijn
www.vigez.be, www.nice-info.be en www.oivo-crioc.org.
Een relatief recente ontwikkeling in de internetinterventies zijn de gepersonaliseerde
(getailorde) online interventies. Deze interventies voorzien de respondent van een op maat
gemaakt advies op basis van ingevoerde gegevens. Uit de literatuur blijkt dat dit een positief
effect heeft op de motivatie tot gedragsverandering, de consumptie van groenten en fruit en de
vetinname (Alexander, McClure, Calvi,, Divine, Stopponi, Rolnick et al., 2010; Brug,
Steenhuis, Van Assema, & De Vries, 1996; De Bourdeaudhuij & Brug, 2000; De
Bourdeaudhuij, Stevens, Vandelanotte & Brug, 2007; Kroeze, Werkman & Brug, 2006;
Oenema, Tan & Brug, 2005; Smeets, Kremers, de Vries & Brug, 2007). Extra informatie
genereert volgens sommige onderzoekers een bijkomend effect (Brug, Glanz, Van Assema,
Kok, & van Breukelen, 1998). In een recente meta-analyse van Krebs et al. (2010) werden 26
studies die erop gericht waren om de vetinname te doen dalen en 25 studies die de fruit- en
groentenconsumptie trachtten te bevorderen geanalyseerd. De gemiddelde effectgrootte was
g= 0, 22 bij de studies rond vetinname en g=0,15 bij de studies rond de consumptie van fruit
en groenten. De onderzoekers besluiten dat deze methode potentieel heeft in het aanzetten tot
gedragsverandering. Een vaak aangehaalde verklaring is dat tailored advies meer gelezen en
besproken wordt, beter onthouden wordt, minder overbodige informatie bevat en beter
geëvalueerd wordt in vergelijking met een standaardadvies (Brug et al., 1998; De
Bourdeaudhuij & Brug, 2000). Tevens voldoet deze methode aan de drie voorwaarden voor
effectieve voedingsprogramma’s zoals omschreven door Contento, Balch, Bronner, Lytle,
Maloney, Olson et al. (1995), namelijk aangepast aan persoonlijk relevante determinanten,
gepersonaliseerde feedback en mogelijkheid tot participatie. Het voordeel van
computergestuurde getailorde feedback is dat op een relatief goedkope manier een groot
aantal respondenten in persoonlijk advies voorzien kan worden.
Dergelijke programma’s worden meestal in het kader van wetenschappelijk onderzoek
ontworpen en getest. Tot op heden richten deze programma’s zich voornamelijk op
volwassenen. Een voorbeeld van dergelijk programma is het “Vetadvies op maat” dat
ontwikkeld werd aan de Universiteit Gent. De respondent dient in te geven wat hij/zij die dag
gegeten heeft en het programma genereert op basis van de ingevoerde gegevens een advies
25
over het vetgebruik. Ook in het eerder aangehaalde ProChildren project wordt dit instrument
gebruikt, zowel bij de kinderen als de ouders.
Vanuit wetenschappelijke hoek worden er dus verschillende initiatieven genomen om
gezonde voeding bij kinderen te stimuleren. Tot zover de kennis van de auteur reikt zijn er tot
op heden geen interventies die zich hiervoor richten tot de ouders. We trachten in eerste plaats
de relevante determinanten van de ouders te beïnvloeden.
26
3. Methodologie
3.1. De interventie: Gezonde voeding, een kinderspel?!
De interventie bestaat uit twee hoofdcomponenten namelijk het voedingsdagboek en de
nieuwsbrieven. Het voedingsdagboek werd in het kader van ander onderzoek ontworpen en
getest. De nieuwsbrieven worden als extra element toegevoegd. Deze zijn ontwikkeld op basis
van het Intervention Mapping protocol (zie infra). Deze studie is een pilootstudie waarbij
verschillende elementen, met als doel om de determinanten van het regulerend gedrag van de
ouders te beïnvloeden, geëvalueerd zullen worden. Dit onderzoek kreeg de goedkeuring van
het Ethisch Comité van de Universiteit Gent (zie CD-rom: Andere documenten).
3.1.1. Het voedingsdagboek
Het dagboek (Children’s and Adolescents’ Nutrition Assessment and Advice on the Web of
CANAA-W) is gebaseerd op Young Adolescents’ Nutrition Assessment on Computer (YANA-
C) dat ontwikkeld werd om het voedingsgedrag van adolescenten in kaart te brengen
(Vereecken, Covents, Matthys & Maes, 2005). Later werd het dagboek aangepast in het kader
van een longitudinale studie naar het voedingsgedrag van kleuters en kreeg het de naam:
Young Children’s Nutrition Assessment on the Web, YCNA-W (Vereecken, Covents, Maes &
Moyson, provisionally accepted).
De versie die in deze studie wordt gebruikt (CANAA-W) werd reeds getest en positief
geëvalueerd door de deelnemende ouders (Vereecken, Covents, Maes & Moyson,
provisionally accepted). Aan deze versie werd een getailorde feedback component toegevoegd
(zie infra).
Vóór het ingeven van de voedingsitems wordt de respondenten gevraagd het geslacht, de
leeftijd, de lengte, het gewicht en de mate van fysieke activiteit van het kind in te vullen, deze
gegevens zijn van belang voor de getailorde feedback.
Het dagboek bevat zo’n 800 voedingsitems die zijn onderverdeeld in 25 groepen, is ingedeeld
in zeven eetmomenten (voor het ontbijt, ontbijt, in de loop van de voormiddag, middagmaal,
in de loop van de namiddag, avondmaal, in de loop van de avond) en is 24 uur beschikbaar.
Een zoekfunctie werd toegevoegd om het terugvinden van producten voor de respondenten te
27
vergemakkelijken.
Telkens er een keuze gemaakt wordt binnen één van de groepen wordt de keuzemogelijkheid
meer specifiek, vervolgens is de precieze ingenomen hoeveelheid van het voedingsitem
gekend. De hoeveelheden kunnen worden ingegeven op drie manieren. Ten eerste kan het
aantal gram, eenheden of eetlepels ingegeven worden, ook bestaat de mogelijkheid om
“meer” of “minder” aan te klikken (bijlage 1.1). Een derde optie bestaat erin de juiste
afgebeelde hoeveelheid aan te duiden (bijlage 1.2).
Een groot aantal items wordt ook afgebeeld. Wanneer de hoeveelheid aangepast wordt,
verandert ook de afgebeelde hoeveelheid.
Verder worden de respondenten herinnerd aan mogelijke vergeten items aan de hand van een
pop-up scherm (bijvoorbeeld: “opgelet: saus apart invoeren!”). Een voorbeeld van het
invoerscherm vindt u in bijlage 1.1.
Als alle voedingsmiddelen voor de geselecteerde dag werden ingevuld krijgt de respondent
een overzicht van de ingevoerde items alsook de mogelijkheid om nog aanpassingen door te
voeren indien nodig (zie bijlage 1.3). Wanneer het programma bepaalde abnormaliteiten
detecteert krijgt de respondent hier bericht van (bijvoorbeeld: “er werden bij deze maaltijden
geen dranken geselecteerd. Gelieve dit aan te passen indien toch iets werd gedronken”).
Na het invullen van het voedingsdagboek gedurende drie dagen kregen de ouders uit de
controlegroep een standaardadvies waarin de algemene aanbevelingen, zoals omschreven in
de actieve voedingsdriehoek, beschreven worden (zie bijlage 2). De ouders uit de
interventiegroep kregen een gepersonaliseerd advies dat bestaat uit verschillende
componenten. Allereerst krijgt de respondent een gepersonaliseerde voedingsdriehoek te zien
die weergeeft hoeveel het kind uit welke groep heeft geconsumeerd. Daarnaast zijn twee
cirkeldiagrammen te zien die aangeven hoeveel voedingsmiddelen er uit de voorkeursgroep,
hoeveel uit de groep “ met mate” en “enkel bij gelegenheden” werd ingenomen. Om dit aan te
duiden wordt gebruik gemaakt van de kleuren van een verkeerslicht. De producten binnen het
groene gedeelte behoren tot de voorkeursgroep, de producten in het oranje gedeelte worden
best met mate geconsumeerd en de producten in het rode deel worden best enkel bij
gelegenheden ingenomen. Ten derde wordt in een tabel weergegeven hoeveel de ingenomen
en aanbevolen hoeveelheid energie (calorieën) in de vorm van vetten, eiwitten en
koolhydraten bedraagt, alsook een korte evaluatie (bijvoorbeeld, prima, teveel, te weinig…)
28
van het aantal ingenomen toegevoegde suikers, vezels, vitaminen c, calcium en ijzer (voor een
voorbeeld van deze elementen zie bijlage 1.4). De berekeningen zijn gebaseerd op nutriënten
informatie uit de Belgische (Nubel, 2004) en Nederlandse (Nevo, 2001) tabellen over
voedingssamenstelling.
Vanuit elk van deze drie onderdelen kan meer gedetailleerde informatie verkregen worden.
Wanneer op één van de groepen van de voedingsdriehoek geklikt wordt krijgt de respondent
een beschrijving van de groep alsook een persoonlijk advies waarin beschreven staat hoeveel
best gegeten wordt, hoeveel ingenomen werd en de evaluatie van de inname van het kind. De
kleur van de tekst geeft aan of het een positieve of negatieve boodschap betreft. Ook de
begeleidende pictogrammen krijgen afhankelijk van de evaluatie een blij of droevig gezicht.
Verder krijgen de ouders een overzicht van alle ingenomen producten (over de verschillende
dagen heen) en tot welke groep deze behoren. Ook wordt een tabel weergegeven waar
algemene voorbeelden van producten in staan en tot welke groep ze behoren (zie bijlage 1.5).
Tevens wordt er in dit onderdeel van het advies ook aandacht besteed aan de relevante
determinanten van het eetgedrag en bijhorende methoden. Zo wordt er bijvoorbeeld
aangeraden aan ouders om zelf het goede voorbeeld te geven (modelling) en worden er
groentekalenders aangeboden (monitoring). Als doorgeklikt wordt op het cirkeldiagram volgt
een overzicht van welke producten van de ingevulde dag tot welke groep behoren (zie bijlage
1.6). Indien de tabel nader bekeken wordt krijgt de respondent een overzicht per nutriënt.
Hierin staat beschreven hoeveel er per dag van elke voedingsstof werd ingenomen en in welke
producten uit het dagboek deze stof voornamelijk terug te vinden is (zie bijlage 1.7)
(Vereecken, Covents, Maes, Moyson, provisionally accepted).
De gegevens die tijdens de eerste meting in het dagboek werden ingevuld, worden in de
resultaten beschreven. Voor elke persoon, die minimum één volledige dag had ingevuld, werd
de gemiddelde dagelijkse consumptie fruit, groente, vlees, brood, water, enzovoort berekend.
Dagen waarin de respondent abnormaal weinig items invulde (gemiddeld minder dan tien
items maar ook het aantal items op andere dagen diende als referentie) werden buiten
beschouwing gelaten.
29
3.1.2. De nieuwsbrieven
De nieuwsbrieven (zie bijlage 3) hebben als doel om, naast het getailored voedingsadvies, de
algemene voedingsrichtlijnen nog eens te herhalen en op een aantal uit de literatuur komende
determinanten in te spelen. Deze brieven werden enkel verzonden naar de ouders uit de
interventiegroep, de ouders uit de controlegroep kregen enkel het standaardadvies te zien.
Om de nieuwsbrieven te ontwikkelen werd gebruik gemaakt van het Intervention Mapping
(IM) protocol. Dit protocol werd ontwikkeld ter bevordering van op bewijs gebaseerde
interventies. De ontwikkelaar dient zes stappen te volgen waarin steeds uitgegaan wordt van
empirische gegevens en/of theorie. Hierdoor zijn interventies die op basis van dit protocol
werken veelal evidence based wat positieve gevolgen voor hun effectiviteit impliceert. De zes
stappen zijn: het uitvoeren van een needs assessment, het bepalen van programmaobjectieven,
het selecteren van methoden en strategieën, het programma ontwerpen, de implementatie
plannen en het programma evalueren (Bartholomew et al., 2011).
3.1.2.1. Needs assessment
De needs assessment werd in de literatuurstudie uitgewerkt. Uit deze gegevens werd duidelijk
dat het van belang is om gezonde voeding bij kinderen te stimuleren en dat ouders hier een
cruciale rol in spelen.
3.1.2.2. Programmaobjectieven
Het hoofddoel van deze interventie is om een aantal determinanten die van belang bleken
voor het regulerend gedrag van de ouders te beïnvloeden. Om de doelen van deze interventie
te specificeren worden, conform met het Intervention Mapping protocol, performance
objectives (PO) omschreven, deze beschrijven wat de doelgroep moet doen opdat de
gezondheidsdoelen bereikt zouden worden (Bartholomew et al., 2011). De performance
objectives worden uitgeschreven aan de hand van het transtheoretisch model (Prochaska &
Diclemente, 1983). Gedragsverandering is immers een geleidelijk proces dus er moet
voldoende rekening gehouden worden met sub- en voorbereidende gedragingen.
30
PO1: Ouders stellen voldoende gezonde voeding en dranken ter beschikking.
PO2: Ouders maken gezonde voeding klaar.
PO3: Ouders moeding hun kind aan om gezond te eten en drinken.
PO4: Ouders geven hun kind gezonde tussendoortjes en dranken mee naar school.
PO5: Ouders laten hun kind niet zelf beslissen wanneer ze tussendoortjes en gesuikerde
dranken consumeren.
In de literatuurstudie worden de determinanten die van belang zijn voor het gedrag van de
ouders reeds beschreven. Om deze te beïnvloeden wordt vertrokken vanuit de Sociaal
Cognitieve Theorie van Bandura (1977) omdat deze toepasbaar is op complexe gedragingen
die een zekere mate van eigen-effectiviteit vereisen (Barthomlomew et al., 2011). Het
voedingsgedrag is hier een voorbeeld van (Brug, van Assema, Kok, Lenderink & Glanz,
1994). Deze theorie wordt grafisch weergegeven in figuur drie.
Figuur 3: Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura
De eigen-effectiviteit bestaat volgens deze theorie uit de opvattingen van het individu over de
eigen capaciteit om controle uit te oefenen over uitdagende taken en het eigen functioneren.
Deze kunnen gebaseerd zijn op persoonlijke ervaringen, vicarious experience (als iemand
anders erin slaagt om het gedrag te stellen), verbale overtuiging (als iemand anders zijn/haar
geloof in het individu verbaal uitdrukt) en emotionele opwinding (de emoties die men ervaart
geven feedback over de inschatting van het eigen kunnen). De eigen-effectiviteit is
rechtstreeks verbonden aan het gedrag maar heeft ook een indirecte invloed via emoties en via
andere cognities en selectieprocessen.
31
De socio-structurele factoren zijn de barrières en facilatoren die in de literatuurstudie aan bod
kwamen. Deze werden in acht genomen bij het ontwikkelen van de interventie.
Een factor die van belang is binnen dit model maar die in deze interventie niet werd
opgenomen zijn de uitkomstverwachtingen. We kunnen er vanuit gaan dat de meerderheid
van de ouders weet dat gezonde voeding van belang is (Turner et al., 2006).
Ook de factor “doelen” wordt niet opgenomen, deze staan immers gelijk aan intenties. Daar
eetgedrag mogelijk gewoontegedrag is opteerden we ervoor deze factor niet te integreren (zie
supra). We selecteerden dit model omdat er rekening wordt gehouden met de interacties
tussen de verschillende determinanten, alsook de sociale interacties die mogelijk de
determinanten en/of het gedrag beïnvloeden. Ouders geven immers aan dat verschillende
aspecten van de kennis en het eetgedrag overgenomen zijn van hun ouders,
socialisatieprocessen moeten dus in acht genomen worden. Ook andere sociale factoren, zoals
vrienden, zijn van invloed (Haerens et al., 2009). In sommige andere modellen worden deze
factoren over het hoofd gezien.
We beperken ons echter niet tot deze determinanten. Ook trachten we de kennis te verhogen
daar dit een noodzakelijke voorwaarde is tot gedragsverandering (Bartholomew et al., 2011).
Tevens nemen we de factor “gewoontegedrag” op in onze interventie.
Door de PO’s te combineren met de geselecteerde determinanten worden de Change
Objectives (CO’s) gevormd. De CO’s expliciteren wat bereikt moet worden opdat de PO’s
bereikt zullen worden (Bartholomew et al., 2011).
Tabel 1: Overzicht performance en change objectives
Determinanten
Kennis Eigen-effectiviteit Gewoonten
PO1: Ouders
stellen voldoende
gezonde voeding
CO1: Ouders kennen de
voedingsrichtlijnen
zoals omschreven in de
CO10: Ouders
doorbreken slechte
gewoonte in het
32
en dranken ter
beschikking.
actieve
voedingsdriehoek.
CO2: Ouders weten
welke producten de
voorkeur genieten,
welke beste met mate
en welke enkel bij
gelegenheden worden
geconsumeerd.
consumptiegedrag van
zichzelf (zodat ze het
goede voorbeeld geven)
en van hun kind.
PO2: Ouders
maken gezonde
voeding klaar.
CO3: Ouders weten hoe
ze gezonde voeding
kunnen klaarmaken.
CO7: Ouders achten
zich in staat om
gezonde voeding
klaar te maken.
PO3: Ouders
moedigen hun
kind aan om
gezond te eten en
drinken.
CO4: Ouders weten dat
het van belang is om
hun kind te stimuleren
om gezond te eten en
drinken.
CO8: Ouders achten
zich in staat om
gezond eetgedrag bij
hun kind aan te
moedigen.
PO4: Ouders
geven hun kind
gezonde
tussendoortjes en
dranken mee naar
school.
CO5: Ouders weten dat
het van belang is om
gezonde tussendoortjes
en dranken mee te
geven naar school.
CO11: Ouders
doorbreken de
gewoonte om
ongezonde
tussendoortjes en
gesuikerde dranken aan
te kopen en mee te
geven naar school.
33
PO5: Ouders
laten hun kind
niet zelf beslissen
wanneer ze
tussendoortjes en
gesuikerde
dranken
consumeren.
CO6: Ouders weten dat
het van belang is het
consumptiegedrag van
hun kind te reguleren.
CO9: Ouders achten
zich in staat om het
consumptiegedrag
van hun kind te
reguleren.
CO12: Ouders
doorbreken de
gewoonte om hun kind
de vrije keuze te laten
inzake de consumptie
van ongezonde
tussendoortjes en
gesuikerde dranken.
3.1.2.3. Methoden en strategieën
De volgende stap in het Intervention Mapping protocol bestaat eruit om geschikte methoden
en strategieën voor de relevante determinanten te selecteren. De benamingen voor deze
methoden verschillen naargelang de auteur. Voor deze interventie werd gebruik gemaakt van
de benamingen zoals omschreven in het handboek Planning Health Promotion Programs van
Bartholomew et al. (2011). De methoden en strategieën worden per determinant beschreven.
Van belang is dat er steeds rekening wordt gehouden met de parameters waaraan voldaan
moet worden vooraleer de methodiek toepasbaar is, ook hiervoor baseren we ons op het
handboek van Bartholomew et al. (2011).
a) Kennis
Om de kennis te verhogen wordt gebruik gemaakt van consciousness raising, dit is het
verhogen van het bewustzijn rond gezonde voeding. Dit is van belang omdat er bijvoorbeeld
een laag bewustzijn is over de vetinname (Glanz, Brug, Van Assema, 1997). Het bewustzijn
wordt in de eerste plaats gestimuleerd door het persoonlijk voedingsadvies die de
respondenten ontvangen na het invullen van het voedingsdagboek. Dit advies kan voor
sommige ouders vrij confronterend zijn indien zij niet op de hoogte waren van bepaalde
“problemen” in het eetgedrag van hun kind. Het is dan ook van belang om kort na de
feedback de eigen-effectiviteit te verhogen (parameter bij consciousness raising). Dit trachten
we te bereiken door in elke nieuwsbrief zoveel mogelijk relevante en nieuwe informatie te
34
verwerken. Deze informatie bestaat uit voedingsspecifieke informatie alsook bevindingen uit
de wetenschappelijke literatuur betreffende effectieve technieken om gezond voedselgedrag
van het kind te stimuleren (voor een overzicht, zie infra bij het ontwerp van de interventie).
Verder stimuleren we een verhoogd bewustzijn door sociale vergelijking toe te laten. In elke
nieuwsbrief verwerken we de gemiddelde hoeveelheden die binnen dit onderzoek in een
bepaalde voedingsgroep geconsumeerd werden1. Hierdoor trachten we de persoonlijke
relevantie van de nieuwsbrieven te verhogen waardoor de aandacht stijgt en de gegeven
informatie via de centrale route van het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo
(1986), idealiter wordt de informatie dan grondiger verwerkt.
b) Eigen-effectiviteit
Om de eigen-effectiviteit te verhogen maken we gebruik van een methodiek die binnen zelf-
regulatietheorieën gebruikt wordt, namelijk het monitoren van gedrag.
Monitoring vereist dat het een specifiek gedrag betreft. Het is dus van belang dat monitoring
in deze interventie gebruikt wordt voor één specifieke component van het voedingsgedrag.
Deze techniek komt aan bod in de eerste en de vierde nieuwsbrief door het gebruik van de
water – en melkkalender.
Uit de literatuurstudie blijkt dat de eigen-effectiviteit van ouders mogelijk ondermijnd wordt
doordat hun kind aanhoudend om bepaalde producten vraagt. Het is dus belangrijk om ook de
kinderen te betrekken zodat ook zij het belang van gezonde voeding inzien. De gebruikte
methodiek is active learning. Op het einde van elke nieuwsbrief trachten we de kinderen iets
bij te leren aan de hand van een spelletje, receptje, kruiswoordraadsel of quiz.
c) Gewoonte
De methoden die gebruikt worden om gewoonten te veranderen zijn stimulus control,
consciousness raising en het formuleren van doelen (goal setting).
Via stimulus control willen we de ouders vooral helpen om nieuwe gewoontes aan te leren.
Uit onderzoek blijkt immers dat deze techniek vooral geschikt is om nieuwe gewoontes aan te
leren eerder dan oude af te leren (Van’t Riet et al., 2011). In de eerste en de laatste
1 In de eerste twee nieuwsbrieven gebeurde dit nog niet omdat er nog niet voldoende dagboeken werden ingevuld. Wel werden deze cijfers in latere nieuwsbrieven verwerkt (zo werd de geconsumeerde hoeveelheid water in de bijlage van nieuwsbrief vijf vermeld).
35
nieuwsbrief raden we de ouders aan om vooral water en gezonde tussendoortjes te voorzien
en deze ook zichtbaar te maken voor hun kind zodat frisdranken en ongezonde tussendoortjes
minder zichtbaar/bereikbaar worden, dit komt een gezonde voedingsconsumptie ten goede
(Van Osch, Beenackers, Reusbaet, Lechner, Candel & de Vries, 2009).
Via consciousness raising trachten we de ouders bewust te maken van bepaalde gedragingen
die op gewoonte berusten maar mogelijk ongezond zijn. Net zoals bij de determinant kennis
trachten we dit in de eerste plaats te bereiken via de feedback die de ouders ontvangen na het
invullen van het voedingsdagboek. Daarnaast trachten we dit te bereiken door voldoende
(nieuwe) informatie aan te reiken.
Tenslotte trachten we gewoontes te veranderen door het formuleren van doelen te stimuleren.
Belangrijk hierbij is dat er een goed evenwicht bestaat tussen de haalbaarheid en de
moeilijkheid. Doelen die te gemakkelijk zijn, worden als weinig uitdagend ervaren en worden
niet nagestreefd. Doelen die te moeilijk zijn, leiden vaak tot faalervaringen wat een negatief
effect heeft op de motivatie en eigen-effectiviteit (Locke & Latham, 2002). Deze methodiek
kan gebruikt worden op voorwaarde dat er een positieve intentie te bestaan. Zoals eerder in de
literatuurstudie aangegeven blijken de meeste ouders een positieve attitude te hebben
tegenover gezonde voeding en is de gezondheid van hun kind een belangrijke drijfveer bij het
aankopen van voedsel (Turner et al., 2006). Deze methodiek van goal setting wordt in de
laatste nieuwsbrief toegepast. De ouders worden gestimuleerd om samen met hun kind doelen
op te stellen in verband met het beperken van de inname uit de restgroep. Idealiter worden er
implementatie-intenties uitgeschreven (Gollwitzer & Sheeran, 2006). Deze bestaan uit een
“als” en een “dan” component. Bijvoorbeeld “als ik morgen naar de supermarkt ga, dan koop
ik geen ongezonde tussendoortjes”. Het lijkt ons echter moeilijk om dit via een nieuwsbrief te
verwezenlijken omdat dit redelijk complex is. We hebben er daarom voor geopteerd om de
respondenten aan te zetten om na te denken over hoe men de doelen concreet zal realiseren,
eerder dan dit te vragen in de vorm van implementatie-intenties.
3.1.2.4. Programma-ontwerp
Zoals eerder aangegeven worden deze methodieken concreet toegepast in de nieuwsbrieven
die naar de ouders uit de interventiegroep worden verstuurd (beschrijving steekproef zie 4.2).
Er werden zes nieuwsbrieven ontworpen, één per voedingsgroep (de nieuwsbrieven over fruit
36
en groenten en over smeer-en bereidingsvetten en de restgroep werden samen genomen), elke
anderhalve week. Bij de vijfde nieuwsbrief werd een extra bijlage toegevoegd die meer
informatie gaf over de update van de actieve voedingsdriehoek (zie bijlage 3 De nieuwe
actieve voedingsdriehoek). De nieuwsbrieven werden opgesteld volgens een vast stramien,
namelijk het omschrijven van de richtlijnen, wist u dat en tips.
De titel van het programma luidt: “Gezonde voeding, een kinderspel!?”. Dit refereert naar het
feit dat de principes uit de actieve voedingsdriehoek vrij eenvoudig zijn maar dat het
toepassen ervan minder vanzelfsprekend blijkt. In de eerste en de laatste nieuwsbrief wordt
hiernaar verwezen.
De inhoud van de nieuwsbrieven werd zoveel mogelijk op een “niet-dwingende” (non-
coercive) manier verwoord overeenkomstig de zelf-determinatietheorie (Ryan & Deci, 2000).
Bijvoorbeeld: “u kan een scheutje vers geperst appelsiensap…” in nieuwsbrief één en “Je kan
je kind betrekken door hem/haar te laten helpen bij het koken” in nieuwsbrief twee.
De voedselgerelateerde informatie die in de nieuwsbrieven verwerkt wordt is afkomstig van
de beschikbare documenten op de website van het Vlaams Instituut voor
Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (www.vigez.be) en van het Nutrition Information
Centre (www.nice-info.be). Voor de opvoedingsgerelateerde informatie baseerden we ons op
de bevindingen uit wetenschappelijke artikels. In deze tabel volgt een overzicht met de
bronnen die, naast de documenten op de website van het Vigez en NICE beschikbaar zijn,
voor de nieuwsbrief gebruikt werden.
Tabel 2: Overzicht wetenschappelijke basis inhoud nieuwsbrieven
Nieuwsbrief 1: water
Informatie water Patel & Hampton, 2011
Modelling: zelf voldoende water
drinken.
Lowe et al., 2004
Beschikbaarheid: voldoende water
beschikbaar stellen.
Haerens et al., 2009
37
Nieuwsbrief 2:
graanproducten en
aardappelen
Leuk voorstellen van voedsel
(recepten).
De Moura, 2007
Nieuwsbrief 3: groenten en
fruit
Herhaaldelijk aanbieden van
voedsel (exposure).
Birch, 1999; Lowe et al.,
2004; Patrick & Nicklas,
2005; Wardle et al., 2003
Modelling: zelf voldoende fruit en
groenten eten.
Vereecken, et al., 2004
Verwerken van eten dat kinderen
niet lusten in ander voedsel.
Spill, Birch, Roe & Rolls,
2011
Leuk voorstellen van voedsel
(recepten).
De Moura, 2007
Nieuwsbrief 5: vlees, vis, ei
en vleesvervangers
Kind aanmoedigen Vereecken et al., 2010b
Kinderen niet dwingen om bord
leeg te eten. Natuurlijk gevoel van
verzadiging respecteren.
Birch et al., 2003
Nieuwsbrief 6: smeer- en
bereidingsvetten en
document restgroep
Modelling Lowe et al., 2004
38
3.2. Vragenlijsten
3.2.1. Vragenlijst effectevaluatie
Om de effectiviteit van de interventie te beoordelen, werd gebruik gemaakt van een
vragenlijst. Er werd geopteerd voor een survey omdat dit ons toelaat met beperkte middelen
een grote populatie te bevragen (Bryman, 2004). De basis voor deze vragenlijst (zie CD-rom:
Masterproef > bijlagen > bijlage 5) is een voedingskennistest die reeds op betrouwbaarheid en
validiteit werd getest in een groep lagere schoolkinderen en hun ouders (Vereecken, De Pauw,
Van Cauwenbergh, & Maes, in press). Deze vragenlijst werd aangevuld met enkele relevante
aspecten van het regulerend gedrag van de ouders en relevante determinanten op basis van
eerder onderzoek van Vereecken et al. (2004), Vereecken en Maes (2010b) en Vereecken,
Haerens, De Bourdeaudhuij en Maes (2009b).
Allereerst werden enkele gegevens (bijvoorbeeld de leeftijd) van het kind bevraagd.
Vervolgens kwam de subjectieve perceptie van de ingenomen hoeveelheid door het kind aan
bod. Ook werd gevraagd in welke mate de ouders gezonde voeding voor hun kind belangrijk
vinden en in welke mate het kind gezonde voeding lekker vindt. Daarnaast werd er gepeild
naar de mate waarin ouders hun kinderen aanmoedigen om gezond te eten. Vervolgens werd
de eigen-effectiviteit van de ouder in kaart gebracht door na te gaan in welke mate zij/hij zich
in staat voelt om het voedingsgedrag van het kind te beïnvloeden. De volgende vraag peilde
naar de mate waarin het kind zelf mag kiezen wanneer hij/zij tussendoortjes en dranken
consumeert. Onderzoek toont immers aan dat teveel autonomie van het kind een negatieve
impact heeft op het voedingspatroon (Vereecken, et al., 2009b). In de volgende vraag werd
nagegaan in welke mate de ouder erop let dat zijn/haar kind voldoende gezonde
tussendoortjes en dranken inneemt en niet teveel ongezonde varianten consumeert.
Tenslotte werd gevraagd hoe vaak hij/zij het kind (on)gezonde tussendoortjes en dranken mee
naar school geeft. Het meegeven van gezonde tussendoortjes zoals fruit blijkt immers een
positieve invloed te hebben op de consumptie ervan (De Bourdeaudhuij et al., 2008).
Daarna kwamen de eigenlijk kennisitems aan bod. Deze werden overgenomen uit de eerder
vernoemde kennisvragenlijst (Vereecken, De Pauw, Van Cauwenbergh, & Maes, in press).
Eerst werd de kennis over de huidige aanbevelingen bevraagd aan de hand van vragen zoals:
“Hoeveel fruit eet een kind van 6 tot 12 jaar best volgens dokters en diëtisten? met als
39
antwoordmogelijkheden “ 1 à 2 stukken fruit per week, 3 à 4 stukken fruit per week, 1 stuk
fruit per dag, 2 à 3 stukken fruit per dag of ik weet het niet”.
Naast kennis over de richtlijnen werden ook andere kennisitems bevraagd. Deze interventie
heeft onder andere als doel om de kennis te verhogen, daarom werden ook de functies en
voedingswaarde van verschillende voedingsmiddelen bevraagd aan de hand bijvoorbeeld deze
vraag: “Waarom zijn de vitaminen in groenten en fruit vooral belangrijk?” met volgende
antwoordmogelijkheden: “ze leveren energie, ze zorgen voor een goede vertering van het
voedsel, ze zorgen voor sterke beenderen en sterke tanden, ze beschermen het lichaam tegen
ziekteverwekkers, ik weet het niet". Ook bevragen we meer algemene kennisitems zoals
bijvoorbeeld: “Wat is het gezondste: een dikke boterham met een dunne snede kaas of een
dunne boterham met een dikke snede kaas”. Een laatste groep van vragen rond kennisitems
betreft de voorkeursgroepen. Verschillende voedingswaren en drankproducten werden
opgesomd, de ouder moest aanduiden of dit product de voorkeur geniet, best met mate of
enkel bij gelegenheden wordt geconsumeerd.
Tenslotte werd de opleiding, het beroep, de leeftijd van de ouders en de familiestructuur
bevraagd.
Aan de antwoorden op de kennisvragen werd een score toegekend. Hiervoor werd gebruikt
gemaakt van een giscorrectie, bij vier antwoordmogelijkheden kreeg men één punt voor een
juist antwoord, een score van nul wanneer er geen antwoord werd gegeven (“ik weet het
niet”) en -0,33 bij een fout antwoord. Wanneer er drie antwoordmogelijkheden waren bedroeg
de score voor een fout antwoord -0,5 enzovoort.
Vooraleer de vragenlijst te verspreiden werd deze door tien personen getest. Aan hen werd
gevraagd om te registreren hoeveel tijd zij nodig hadden om de vragenlijst volledig in te
vullen en opmerkingen werden in acht genomen.
De vragenlijst wordt voor en na de interventie afgenomen. Tijdens de tweede meting werd
nog een extra vraag toegevoegd. Er werd gevraagd in welke mate de respondenten akkoord
gaan met volgende stelling: “Ik heb de laatste 2 maanden meer op de voeding van mijn kind
gelet” op een vier-puntenschaal (niet akkoord tot akkoord).
40
De vragenlijst heeft tot doel volgende hypothesen te testen.
H1: De ouders erkennen het belang gezonde voeding (Hiermee toetsen we de eerder
geformuleerde stelling dat ouders reeds een positieve attitude tegenover gezonde voeding
hebben).
H2: De ouders uit de interventiegroep moedigen hun kind significant vaker aan na de
interventie in vergelijking met de controlegroep.
H3: De ouders uit de interventiegroep drukken significant vaker het vertrouwen uit om het
eetgedrag van hun kind te kunnen beïnvloeden na de interventie in vergelijking met de
controlegroep.
H4: De ouders uit de interventiegroep geven na de interventie significant minder vaak aan hun
kind zelf te laten beslissen wanneer hij/zij ongezonde tussendoortjes en gesuikerde dranken
consumeert in vergelijking met de controlegroep.
H5: De ouders uit de interventiegroep geven na de interventie significant minder vaak
ongezonde tussendoortjes en frisdranken en vaker gezonde tussendoortjes en dranken mee
naar school in vergelijking met de controlegroep.
H6: De ouders uit de interventiegroep scoren significant beter op de vragen over de
voedselaanbevelingen, de algemene kennisitems en de voorkeursgroepen na de interventie in
vergelijking met de ouders uit de controlegroep.
H7: De ouders uit de interventiegroep geven aan tijdens de interventie significant meer op de
voeding van hun kind te hebben gelet dan de ouders uit de controlegroep.
3.2.2. Vragenlijst procesevaluatie
Voor de tweede meting werd een extra component aan de vragenlijst toegevoegd namelijk de
evaluatie van het voedingsadvies en, indien men tot de interventiegroep behoorde, de
nieuwsbrieven (zie CD-rom >Masterproef > Bijlagen > Bijlage 6). Deze vragen laten toe
naast de effectiviteitsanalyse ook een procesevaluatie uit te voeren. De vragenlijst is
gebaseerd op eerder onderzoek van Vandelanotte en De Bourdeaudhuij (2003) en van
Haerens, Deforche, Vandelanotte, Maes en De Bourdeaudhuij (2007). De controlegroep kon
het gestandaardiseerd advies beoordelen aan de hand van negen items (bijvoorbeeld
interessant, geloofwaardig, persoonlijk relevant, bruikbaar, te lang enzovoort) op een vier-
puntenschaal (niet akkoord tot akkoord). De interventiegroep kon het gepersonaliseerd advies
41
beoordelen op basis van dezelfde items en op dezelfde schaal. Indien ze het advies niet
gelezen hadden werd gevraagd wat hiervoor de voornaamste reden was. Daarnaast werd hen
gevraagd de specifieke onderdelen van het voedingsadvies te beoordelen, namelijk de
gepersonaliseerde driehoek, de cirkeldiagrammen, de nutriëntentabel en de uitgeschreven
gedetailleerde informatie. Verder werden de respondenten die één of meerdere nieuwsbrieven
hadden gelezen, gevraagd de nieuwsbrieven te beoordelen. Indien men de nieuwsbrieven niet
las werd hier opnieuw de voornaamste reden voor gevraagd. De ouders konden allereerst de
inhoud van de nieuwsbrieven beoordelen op zeven items (interessant, geloofwaardig, logisch
opgebouwd, begrijpbaar, bruikbaar, te lang, verwarrend) op een vier-puntenschaal (niet
akkoord tot akkoord). Daarna werd gevraagd of ze de lay-out van de nieuwsbrieven mooi
vonden (opnieuw op een vier-puntenschaal). In de volgende vragen konden ze over
verschillende onderdelen (wist u dat, tips, de kalenders, spelletjes, recepten, quizjes, het
kruiswoordraadsel, het doelenformulier en de interactieve voedingsdriehoek) van de
nieuwsbrief oordelen door aan te geven of hun kind het specifieke onderdeel leuk vond en of
ze de onderdelen nuttig vonden (op een vier-puntenschaal). De laatste vraag werd ook aan de
ouders die de nieuwsbrieven niet lazen gesteld zodat zij ook kunnen aangeven of ze de
onderdelen nuttig vinden. Om hen een beeld van elk onderdeel te geven werd telkens een
voorbeeld afgebeeld.
3.3. Procedure
3.3.1. Implementatie van de interventie
Voor de implementatie van de eigenlijke interventie werd volgens volgende planning
gewerkt:
Tabel 3: Overzicht planning implementatie interventie
December 2011 Rekruteren ouders via scholen
Laatste week voor kerstvakantie Ophalen ingevulde brieven
Kerstvakantie Contactlijst aanmaken
Januari 2012 Meting één: invullen vragenlijst en
voedingsdagboek
42
13 februari 2012 Nieuwsbrief 1
22 februari 2012 Nieuwsbrief 2
2 maart 2012 Nieuwsbrief 3
12 maart 2012 Nieuwsbrief 4
21 maart 2012 Nieuwsbrief 5
31 maart 2012 Nieuwsbrief 6
4 april 2012 Start meting 2: vragenlijst en
voedingsdagboek
1 mei 2012 Finale datum dataverzameling
3.3.2. Steekproef
De respondenten werden aangezocht aan de hand van brieven (zie CD-rom: Masterproef >
bijlagen > bijlage 7: 7.2 en 7.3) die verspreid werden in lagere scholen in de omgeving van
Antwerpen. Begin december 2011 werden 31 scholen via een brief (zie CD-rom: Masterproef
> bijlagen > bijlage 7: 7.1) en via telefonisch of persoonlijk contact gecontacteerd. Daarvan
besloten er zestien hun medewerking te verlenen. Zij werden at random toegedeeld tot de
interventie– of controleconditie. Deze manier van toewijzing aan condities bevordert de
representativiteit van de resultaten (Bryman, 2004).
Alle leerlingen uit de deelnemende lagere scholen kregen een brief die gericht was aan de
ouders. Er werden in het totaal 3300 brieven verspreid. Deze werden persoonlijk bij de
scholen bezorgd zodat eventuele (praktische) vragen nog gesteld konden worden. Twee
weken later werden, in overleg met de scholen, de brieven ook persoonlijk terug opgehaald.
Brieven die nog na de deadline werden verzameld, werden via de post opgestuurd. Via deze
brieven gaven de ouders hun toestemming om mee te werken aan de twee metingen in het
onderzoek.
Twee scholen opteerden ervoor om de ouders online toestemming te laten geven. De eerste
school voert immers alle communicatie via e-mail. De tweede school raakte de brieven kwijt
43
en vroeg de ouders via e-mail om zich online terug op te geven voor deelname aan het
onderzoek. Uiteindelijk vulden 367 ouders het consentformulier in.
De verdere communicatie gebeurde via e-mail (voorbeeld zie CD-rom: Masterproef >
Bijlagen > Bijlage 7: 7.4), de e-mailadressen werden verkregen via het consentformulier.
Begin januari 2012 werd aan de respondenten gevraagd om de vragenlijst in te vullen (zie
supra). Elke twee weken werd een herinneringsmail gestuurd indien de respondent de
vragenlijst nog niet had ingevuld. Na het invullen van de vragenlijst werd de respondenten
gevraagd om gedurende drie dagen het voedingsdagboek in te vullen. Er werden twee
weekdagen en één weekenddag voorgesteld om de representativiteit van de gegevens te
verhogen. Het was indien gewenst uiteraard mogelijk en toegestaan om het dagboek op
andere en/of meer dagen in te vullen. Ook diegenen die het dagboek nog geen drie dagen
hadden ingevuld kregen om de twee weken een herinneringsmail (voorbeeld zie CD-rom:
Masterproef > Bijlagen > Bijlage 7: 7.5). Meteen na het invullen van het voedingsdagboek
gedurende drie dagen, werd toegang verleend tot de feedback. Wanneer het merendeel van de
respondenten het dagboek gedurende drie of meer dagen hadden ingevuld werd de eerste
nieuwsbrief verstuurd. Zodoende ontvingen sommige respondenten uit de interventiegroep de
eerste nieuwsbrieven op een later tijdstip omdat zij het dagboek later invulden.
Na het versturen van de laatste nieuwsbrief werden de respondenten die het dagboek hadden
ingevuld, gevraagd om de vragenlijst en het voedingsdagboek een tweede maal in te vullen.
Tevens werd alle respondenten gevraagd om de feedback en de nieuwsbrieven, indien de
respondent tot de interventiegroep behoort, te evalueren. Op het einde van de tweede meting
kregen alle respondenten, die het voedingsdagboek gedurende drie dagen invulden, een
gepersonaliseerde feedback, ook die uit de controlegroep. Voor een overzicht van de
populatie kan u onderstaande flowchart raadplegen.
44
65 controlegroep
1 dag: 26
tweede vragenlijst
voedingsdagboek
vragenlijst
208 interventiegroep
31 scholen gecontacteerd
3300 brieven verspreid
18 deelnemende scholen
367 ouders ontvingen uitnodiging
vragenlijst 159 controlegroep
308 ouders vulden vragenlijst in en
ontvingen uitnodiging dagboek 131 controlegroep
177 interventiegroep
12 dagen: 2
10 dagen: 1
5 dagen: 2
4 dagen: 7
3 dagen: 217
2 dagen: 15
270 ouders vulden dagboek in en
ontvingen uitnodiging tweede vragenlijst
174 ouders vulden tweede vragenlijst in
90 controlegroep
104 deelnemende ouders
84 interventiegroep
Figuur 4: Flowchart steekproef
148 interventiegroep
122 controlegroep
39 interventiegroep
45
4. Resultaten
4.1. Statistische analyse
De gegevens werden geanalyseerd aan de hand van het statistisch programma SPSS, versie
18. Om significante verschillen voor en na de interventie te detecteren werd gebruik gemaakt
van Repeated Measures (M)anova waarbij het tijdseffect de within (met twee levels; de pre-
en de postmeting) en de conditie de between variabele is. Effecten worden statistisch
significant bevonden bij p < 0,050. Er wordt gesproken van een trend tot significantie bij p
<0,100.
4.2. Beschrijving steekproef
De vragenlijst werd in 92% van de gevallen ingevuld door de moeder. De grote meerderheid
van deze moeders is hoogopgeleid (77% heeft een hogeschool of universitaire opleiding
genoten, 17% heeft een diploma ASO of TSO). Ongeveer de helft werkt voltijds (gedefinieerd
als minstens 30 uur per week) en zo’n 40% werkt deeltijds. Ook de vaders zijn veelal
hoogopgeleid (68% heeft een hogeschool of universitair diploma, 21% een diploma ASO of
TSO). Bijna alle vaders (96%) werken voltijds.
De gemiddelde leeftijd van de moeder bedraagt 40 jaar (S.d: 5). De jongste mama is 28 jaar,
de oudste is 54 jaar. De vaders zijn gemiddeld 42 jaar oud (S.d: 5). De jongste papa is 30 jaar
oud, de oudste is 71 jaar oud.
In de meeste deelnemende gezinnen is Nederlands de voertaal (98%). De andere talen die
voorkomen zijn Frans, Engels, Italiaans, Arabisch, Chinees, Bengaals, Russisch, Albanees, en
Turks.
De meeste kinderen wonen bij beide ouders (87%), 8% woont bij de moeder, 3,5% woont bij
de moeder en haar nieuwe partner, 3,5% woont bij de vader. De andere kinderen wonen bij
hun vader en nieuwe partner, familie of pleegouders. De helft van de deelnemende gezinnen
telt twee kinderen, gevolgd door drie kinderen ( 27%) of één kind (14%).
46
4.3. Consumptiepatroon kinderen
Vooraleer de eigenlijke analyse uit te voeren werden de data van de eerste dagboekmeting
geanalyseerd. In tabel vier wordt beschreven hoeveel de kinderen gemiddeld van een bepaalde
categorie van producten innamen tijdens de eerste meting. Daarnaast worden de gemiddelde
scores van de perceptie van de inname zoals aangegeven door de ouders weergegeven. Deze
werden bevraagd aan de hand van volgende vraag: “Vindt u dat uw kind veel of weinig van
volgende voedingsgroepen/dranken eet/drinkt”. Uit de gegevens blijkt dat kinderen in dit
onderzoek minder water drinken, minder groenten en fruit eten en minder melkproducten
consumeren dan wordt aanbevolen in de actieve voedingsdriehoek. De perceptie van de
inname van deze producten is in vergelijking met de werkelijke inname eerder hoog. De
consumptie van producten uit de restgroep is hoger dan aanbevolen wordt in de actieve
voedingsdriehoek, terwijl de perceptie van de inname ervan laag is in vergelijking met de
andere producten. Idealiter werd een vergelijking gemaakt met de perceptie van de
voedselinname en de werkelijke inname tijdens de tweede meting, door de hoge drop-out was
het echter niet mogelijk om een representatieve vergelijking te maken (zie 5. discussie).
Tabel 4: Overzicht inname (n=270) en perceptie inname (n=308)
Voedingsmiddel Ingenomen
hoeveelheid score op vragenlijst eerste
meting
S.d
S.d
Water (in ml)
Fruitsap (in ml)
Koffie (in ml)
517
119
45
295
137
97
3,34
2,28
0,83
0,87
Graan- en broodproducten Brood (in gram)
Ontbijtgranen (in gram)
Aardappelen (in gram)
Pasta (in gram)
113
12
45
25
43
18
41
37
3,38
3,37
0,61
0,54
47
Rijst (in gram) 13 33
Groenten (in gram) 81 74 3,17 0,73
Fruit 150 94 3,14 0,85
Melkproducten
Melk (in ml)
Melkproducten (in gram)
Sojadranken (in ml)
Kaas (in gram)
166
105
11
19
178
79
48
23
3,09
0,82
Vlees en vervangproducten
(verwerkt) vlees (in gram)
Gevogelte (in gram)
Vis (in gram)
Vervangproducten
54
17
16
2
136
28
27
9
3,05
0,70
Restgroep
Koeken (in gram)
Snoep (in gram)
Desserten op basis van melk (in
ml)
Chocolade
Kant-en-klaar (in gram)
Sauzen (in ml)
Frisdrank (in ml)
49
3
22
16
61
24
89
25
6
38
18
67
29
136
2,85
2,30
1,52
0,76
0,91
0,77
48
4.4. Effectevaluatie
4.4.1. Belang gezonde voeding
De eerste hypothese, die stelt dat ouders reeds het belang van gezonde voeding herkennen,
wordt bevestigd. Bij de eerste meting vond 34% van de respondenten gezonde voeding eerder
belangrijk en 65% heel belangrijk. Niemand vond gezonde voeding onbelangrijk. Ook tijdens
de tweede meting erkenden de ouders het belang van gezonde voeding (41% eerder
belangrijk, 59% heel belangrijk). Gegeven de zeer scheve verdeling van deze variabelen werd
een non-parametrische test uitgevoerd. De Friedman test geeft geen significante verschillen
tussen beide metingen aan (p=0,961).
4.4.2. Aanmoediging
De gemiddelde score op de mate van aanmoedigen was tijdens de eerste meting reeds 4,30 op
5. Van de deelnemers gaf 60% aan zijn/haar kind vaak aan te moedigen, 35% doet dat heel
vaak. De tweede hypothesen namelijk “De ouders uit de interventiegroep moedigen hun kind
significant vaker aan na de interventie in vergelijking met de controlegroep” kan niet worden
bevestigd daar het interactie-effect niet significant is. In tabel vijf is zichtbaar dat ook de
hoofdeffecten van de tijd en van conditie niet significant zijn.
4.4.3. Eigen-effectiviteit
De deelnemende ouders scoorden hun eigen-effectiviteit 3,52 op 5 tijdens de eerste meting.
Van de deelnemende ouders geeft 42% aan het niet lastig te vinden om zijn/haar kind gezond
te doen eten, 11% vindt het helemaal niet lastig. De derde hypothese kon niet bevestigd
worden. De ouders uit de interventiegroep drukken niet significant vaker het vertrouwen uit
om het eetgedrag van hun kind te kunnen beïnvloeden na de interventie in vergelijking met de
controlegroep. Noch het hoofdeffect van de tijd, noch dat van conditie zijn significant.
49
Tabel 5: Overzicht resultaten
Interventie Controle Tijd*conditie Hoofdeffect tijd Hoofdeffect
conditie
N S.d N S.d F p F p F p
Belang gezonde
voeding
T1 158 4,69 0,46 115 4,61 0,49 n.v.t2 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
T2 82 4,60 0,52 83 4,55 0,50
Aanmoediging T1 81 4,33 0,52 79 4,20 0,63 1,40 0,239 0,83 0,363 0,96 0,330
T2 4,23 0,58 4,22 0,55
Eigen-
effectiviteit
T1 81 3,40 1,05 79 3,62 0,71 2,59 0,110 1,34 0,248 1,24 0,266
T2 3,42 1,07 3,49 0,82
Reguleren T1 keuze 79 2,98 1,41 78 2,91 1,32 1,63 0,218 2,70 0,102 1,05 0,306
T2 keuze 2,94 1,33 2,64 1,18
T1 opletten 79 8,71 1,13 78 8,64 1,03 1,89 0,170 0,14 0,711 1,44 0,232
T2 opletten 8,79 1,07 8,49 1,28
2 Deze hypothese werd nagegaan aan de hand van een non-parametrische test.
50
Meegeven naar
school
T1 water 81 4,40 2,20 79 4,73 2,08 0,01 0,918 0,32 0,583 1,06 0,305
T2 water 4,47 2,20 4,78 2,05
T1 koeken 4,67 1,48 4,18 1,52 0,35 0,556 3,36 0,069 3,63 0,058
T2 koeken 4,47 1,66 4,08 1,54
T1 fruit 4,16 1,76 3,95 1,79 0,39 0,530 0,09 0,758 0,92 0,338
T2 fruit 4,23 1,69 3,92 1,51
T1 frisdrank 1,53 1,41 1,70 1,51 0,73 0,394 3,31 0,070 1,29 0,258
T2 frisdrank 1,32 1,13 1,62 1,46
Kennisitems T1 porties 80 0,30 0,18 84 0,28 0,21 0,95 0,330 22,33 0,000 1,91 0,169
T2 porties 0,40 0,23 0,34 0,25
T1 algemeen 77 0,73 0,19 82 0,68 0,23 0,18 0,670 0,81 0,368 2,44 0,120
T2 algemeen 0,74 0,19 0,70 0,23
T1 Voorkeur
a) Algemeen b) Voeding c) Drank
80
2,01 1,88 2,25
0,18 0,20 0,21
78
1,99 1,87 2,22
0,16 0,20 0,18
0,49 0,30 0,31
0,485 0,582 0,580
0,68 0,12 1,5
0,410 0,729 0,221
1,14 0,54 1,69
0,288 0,462 0,195
51
T2 Voorkeur
a) Algemeen b) Voeding c) Drank
2,03 1,89 2,28
0,16 0,18 0,19
1,99 1,86 2,35
0,17 0,21 0,20
52
4.4.4. Reguleren
De mate waarin de ouders het eetgedrag van hun kind reguleren werd bevraagd door na te
gaan in welke mate het kind zelf mag kiezen wanneer hij/zij fruit neemt, frisdrank neemt en
koeken/snoep of chocolade neemt. Tevens werd getoetst in welke mate de ouders erop letten
dat hun kind voldoende fruit en groenten eet, niet teveel ongezonde snacks eet, voldoende
water drinkt en niet teveel frisdrank drinkt. In de analyse werden enkel de items over
ongezonde producten opgenomen. De ouders geven aan hun kind weinig te laten beslissen
wanneer hij/zij frisdrank neemt. De gemiddelde score op dit items bedraagt 1,50 op 5. Van de
ouders zegt 87% zijn/haar kind niet zelf te laten beslissen wanneer hij/zij frisdrank neemt.
Ook laat 88% van de ouders het kind niet zelf beslissen wanneer hij/zij koeken neemt. De
gemiddelde score op dit item tijdens de eerste meting bedraagt 1,54 op 5. Daarnaast geeft
94% van de ouders aan erop te letten dat hun kind niet teveel ongezonde snacks neemt
(gemiddelde score: 4,31 op 5). Ook let 91% op de frisdrankinname (gemiddelde score: 4,31
op 5).
Om na te gaan welke items samengenomen kunnen worden werd een factoranalyse
uitgevoerd. Er kunnen twee factoren worden onderscheiden; het kind de keuze laten (keuze)
en het reguleren van het eetgedrag (opletten). Deze factoren verklaren 82% van de variantie.
De Cronbach Alpha voor keuze is 0,80 voor de eerste en 0,88 voor de tweede meting, die van
opletten 0,73 voor de eerste en 0,65 voor de tweede meting. Bijgevolg werden twee nieuwe
variabelen gecreëerd.
Tabel 6: Resultaten factoranalyse
Lading op factor
1
Lading op factor
2
Uw kind mag zelf kiezen wanneer hij/zij frisdrank
neemt.
0,90
Uw kind mag zelf kiezen wanneer hij/zij snoep of
koeken neemt.
0,91
53
Ik let erop dat mijn kind niet teveel ongezonde snacks
neemt.
0,90
Ik let erop dat mijn kind niet teveel frisdrank drinkt. 0,86
Percentage verklaarde variantie 42,11 39,48
Multivariaat is er geen interactie-effect, noch een hoofdeffect van de tijd op te merken. Uit de
gegevens van tabel vijf blijkt dat er univariaat noch voor keuze, noch voor opletten een
significant interactie-effect is. Ook de univariate hoofdeffecten van tijd en conditie zijn voor
geen van beide variabelen significant.
4.4.5. Meegeven naar school
De vijfde hypothese stelt dat de ouders uit de interventiegroep hun kind na de interventie
significant vaker gezonde tussendoortjes en dranken en minder ongezonde tussendoortjes en
gesuikerde dranken mee naar school geven. Deze stelling werd nagegaan aan de hand van vier
vragen. De factoranalyse levert geen eenduidige resultaten op, de antwoorden op deze vier
vragen worden dus afzonderlijk geanalyseerd. Multivariaat is er geen significant interactie-
effect en geen significant hoofdeffect van de tijd. Univariaat is er een trend tot significantie
van het hoofdeffect van de tijd voor het reguleren van de inname van koeken (Sphericity
Assumed: F= 3,36 met p= 0,069) en van frisdrank (F=3,31 met p=0,070). Ouders gaven hun
kinderen tijdens de eerste meting gemiddeld 4,42 dagen per week koeken mee naar school, de
tweede meting daalde dit gemiddelde tot 4,28. Het meegeven van frisdranken naar school
daalde van gemiddeld 1,61 dagen per week tijdens de eerste meting naar 1,47 dagen per week
tijdens de tweede meting. Daarnaast is er een trend tot significantie van het hoofdeffect van de
conditie op het meegeven van koeken (F=3,63 met p=0,058). Er is dus een verschil tussen
beide groepen, onafhankelijk van het tijdseffect. De beschrijvende resultaten tonen aan dat in
de interventiegroep (meting één: 4,58 dagen; meting twee:4,45 dagen) gemiddeld meer dagen
koeken worden meegegeven naar school dan in de controlegroep (meting één en twee: 4,13
dagen).
54
4.4.6. Kennisitems
Deze items worden beoordeeld aan de hand van de score die toebedeeld werden aan de
antwoorden op de vragen over de kennis van de aanbevelingen, voedingswaarde en
voorkeursgroepen (zie supra). De resultaten (percentage van de respondenten dat een
bepaalde antwoordmogelijkheid selecteerde) van deze drie onderdelen zijn terug te vinden in
bijlage vier. Bij de vragen over de voedingsrichtlijnen bleek de kennis omtrent de
aanbevelingen over water, melk, brood en groenten laag. De vragen over de aanbevelingen in
verband met de inname van vis, het gebruik van vetstoffen, het snackpatroon en de
samenstelling van de maaltijd werden het best beantwoord. Al deze items werden samen
genomen in één score. Er kon een significante stijging in de kennis over de
voedselaanbevelingen over de tijd worden vastgesteld (Wilk’s Lambda: F=22,33 met
p=0,000). Er vond een stijging in de gemiddelde score van 0,28 op 1 naar 0,37 op 1 plaats.
Deze stijging is echter niet afhankelijk van de conditie. Ook het hoofdeffect van conditie is
niet significant.
Bij de algemene kennisitems werden de vragen over de voedingswaarde van pasta en melk het
vaakst correct beantwoord. De vragen over de energetische waarde van cola en de
hoeveelheid suiker in fruitsap werden gemiddeld het slechts beantwoord. Er was geen
significante toename van de kennis over de algemene kennisitems afhankelijk van de conditie.
Verder zijn noch het hoofdeffect van tijd, noch dat van conditie significant.
In de vragen over de voorkeursgroepen werden de respondenten gevraagd voor verschillende
producten aan te geven of deze met voorkeur, met mate of enkel bij gelegenheden
geconsumeerd mogen worden. De kennis over de voorkeur van cola light, light kaas, biefstuk
en fishsticks werden het minst vaak correct beantwoord. De voorkeurswaarde van bruin
brood, water, cola en iced tea zijn het best gekend. Tenslotte wordt ook de evolutie in de
kennis over de voorkeursgroepen nagegaan. Allereerst werd een somscore gemaakt van alle
verschillende voorkeursitems uit de vragenlijst. Er is geen significante verandering doorheen
de tijd in de kennis over de voorkeursgroepen binnen de condities. Ook het hoofdeffect van de
tijd en van conditie zijn niet significant. De algemene somscore bevat echter een groot aantal
items over zowel voeding- als drankproducten. Er werd ook een somscore gemaakt van de
etenswaren en dranken afzonderlijk. Dit genereert echter geen significante resultaten, noch
voor voeding, noch voor drank.
55
4.4.7. Opletten
Tenslotte werd tijdens de tweede meting nagegaan of de ouders meer op de voeding van hun
kind letten na het lezen van het eerste advies en of dit significant verschilt tussen beide
condities. De Mann-Withney U test geeft aan dat er geen significant verschil is tussen beide
condities in de mate waarin de respondenten extra op de voeding van hun kind letten tijdens
de interventie (p=0,345). In de aantallen in grafiek één is te zien dat het enige opmerkelijke
verschil tussen beide groepen is dat niemand van de respondenten aangeeft akkoord te zijn
met de stellingen, bij de interventiegroep is 10% akkoord.
Grafiek 1: Mate waarin ouder extra op voeding kind let tijdens interventie in absolute aantallen
56
4.5. Procesevaluatie
De vragenlijst ter evaluatie van de interventie werd door 105 respondenten ingevuld, 59
deelnemers uit de interventiegroep en 50 uit de controleconditie. Binnen de interventiegroep
lazen 20 respondenten het advies volledig, 31 lazen het oppervlakkig en acht lazen het niet.
Binnen de controlegroep lazen 13 respondenten het advies volledig, 19 lazen het oppervlakkig
en 18 lazen het niet. De Mann Whitney U test genereert geen significant verschil tussen beide
condities (p= 0,104). Als er een reden voor het niet lezen werd opgegeven was dit
voornamelijk tijdsgebrek, een gebrek aan motivatie of, in een beperkt aantal gevallen, zich
niet bewust zijn van het bestaan van het gepersonaliseerd advies. Binnen de controlegroep
wisten sommige respondenten niet dat het advies reeds beschikbaar was.
Grafiek 2: Mate waarin respondenten (absolute aantallen) het advies lazen
In tegenstelling tot de bevindingen in ander onderzoek werd het persoonlijk advies in deze
interventie niet beter geëvalueerd dan het standaardadvies (items met_c), dit is zichtbaar in
grafiek drie. In beide groepen werd het advies gepercipieerd als interessant, persoonlijk
relevant, logisch opgebouwd, bruikbaar en volledig. Weinig respondenten vonden het advies
te lang of verwarrend. Als de opmerkingen van de deelnemers erop nagegaan worden gaf
slechts één respondent aan dat hij/zij het standaardadvies te algemeen vond. Verder waren de
opmerkingen vooral gericht naar de inhoud van de voedingsrichtlijnen (zie infra: discussie).
De Kruskal-Wallis test geeft aan dat enkel voor geloofwaardigheid (p=0,030) en
57
begrijpbaarheid (p=0,046) een significant effect gevonden kan worden. Beide variabelen
genereren een betere score voor het standaardadvies.
Grafiek 3: Evaluatie gepersonaliseerd en standaardadvies (in absolute aantallen)
De respondenten uit de interventiegroep evalueerden ook de nieuwsbrieven. Er werden 54
respondenten bereid gevonden om ook de evaluatie van de nieuwsbrieven in te vullen, vijf
van hen lazen geen enkele nieuwsbrief, achttien deelnemers lazen ze allemaal, zeventien lazen
de meeste, vijf de helft en negen slechts enkele. De voornaamste reden die aangehaald werd
voor het niet lezen is tijdsgebrek. De inhoud van de nieuwsbrieven (wist u dat en tips) werd
algemeen goed beoordeeld, de meerderheid van de respondenten vond de nieuwsbrieven
interessant, geloofwaardig, logisch opgebouwd, begrijpbaar en bruikbaar. Ook de lay-out
werd algemeen goed beoordeeld, de totale gemiddelde score bedraagt 3,32 op 5.
58
Grafiek 4: Evaluatie inhoud nieuwsbrieven in absolute aantallen
Verder werden de respondenten gevraagd om ook de specifieke onderdelen van de
nieuwsbrieven te beoordelen. Wat opviel aan deze resultaten is dat een groot deel van de
respondenten deze componenten niet gebruikt heeft. Op het kruiswoordraadsel en de
interactieve voedingsdriehoek werd een teller geplaatst. Het kruiswoordraadsel werd
beoordeeld door 12 mensen terwijl de teller maar één deelnemer rapporteerde. Daarnaast
gaven 19 respondenten hun mening over de interactieve voedingsdriehoek terwijl de teller
zeven gebruikers registreerde. De deelnemers die zegden gebruik te hebben gemaakt van de
componenten beoordeelden de spelletjes, recepten en de quiz als het leukst voor hun kind.
Grafiek 5: Aantal gebruikers verschillende componenten nieuwsbrief en beoordeling door kind in
absolute aantallen
59
Daarna werden de respondenten, onafhankelijk van het feit of men het advies al dan niet
gelezen heeft, gevraagd om over het nut van de verschillende nieuwsbrieven voor soortgelijke
nieuwsbrieven te oordelen. De informatieve onderdelen worden als het meest nuttig
beschouwd. Over het nut van de elementen die vooral naar de kinderen gericht zijn is minder
eensgezindheid, doch beoordeeld de meerderheid van de respondenten de onderdelen als
(eerder) nuttig.
Grafiek 6: Beoordeling nut componenten nieuwsbrief in absolute aantallen
60
5. Discussie
“Gezonde voeding, een kinderspel?!” is een veelomvattende interventie die zich richt op
verschillende determinanten, waardoor het moeilijk wordt om effecten vast te stellen. Uit de
analyse blijkt dat enkel de kennis van de ouders betreffende de voedselaanbevelingen
significant werd verbeterd. Noch in de algemene kennisitems (voedingswaarde en nut van
verschillende producten), noch in de kennis over de voorkeursgroepen kon een significante
verandering waargenomen worden. Dit is mogelijk te verklaren omdat de aanbevolen
hoeveelheden duidelijk en eenduidig gecommuniceerd kunnen worden. De kennis over
algemene kennisitems verhogen is echter complexer. Het is onmogelijk om in een interventie,
die op korte termijn wordt gevoerd en verschillende componenten bevat, de voedingswaarde
en het nut van een verscheidenheid aan producten te bespreken. Ook de vragen over de
voorkeursgroepen riepen mogelijk twijfel op. Vaak behoort een product tot een andere
categorie afhankelijk van bijvoorbeeld de bereidingswijze. Tevens is er vooral in het
gepersonaliseerd advies informatie over de voorkeursgroepen terug te vinden. Daar de meeste
respondenten dit advies oppervlakkig lazen, heeft een groot deel van de respondenten deze
informatie mogelijk niet gelezen.
In de determinanten die geuit worden in concreet gedrag konden geen significante
veranderingen waargenomen worden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat voornamelijk
reeds gemotiveerde respondenten aan dit onderzoek deelnamen waardoor er sprake is van
plafondeffecten. Uit de beschrijving van de variabelen bleek namelijk dat de beginscores op
de mate van aanmoediging en eigen-effectiviteit reeds bij de eerste meting hoog waren. Ook
gaven de ouders aan reeds op het snackpatroon van hun kind te letten en hen niet zelf de
keuze te laten om ongezonde snacks en frisdranken te consumeren.
Tevens is het voorzien van het gepersonaliseerd advies en versturen van nieuwsbrieven
mogelijk niet voldoende om gedragsveranderingen teweeg te brengen. Het bevorderen van de
eigen-effectiviteit vergt bijvoorbeeld een specifieke campagne eerder dan dat het deel uit
maakt van een veelomvattende interventie zoals deze (Bartholomew et al., 2011).
Het ontbreken van effecten kan ook verklaard worden vanuit de Persuasion-communication
theorie (McGuire, 1985). Deze stelt dat om verandering te kunnen bewerkstelligen er aan
enkele voorwaarden moet voldaan worden. De respondenten moeten effectief blootgesteld
worden aan de informatie, de bron moet als geloofwaardig gepercipieerd worden, de
61
aangereikte argumenten moeten overtuigend zijn en de respondenten moeten de informatie
effectief hebben gelezen. Uit de procesevaluatie blijkt echter dat slechts 20 van de 59
respondenten uit de interventiegroep het gepersonaliseerd advies volledig lazen. Binnen de
controlegroep lazen maar 13 van de 50 respondenten het volledige standaardadvies. De
interventie, zoals die ontworpen werd, bereikte een beperkt aantal respondenten waardoor
weinig effecten kunnen verwacht worden. Wel werden beide adviezen beoordeeld als
geloofwaardig (zie procesevaluatie) wat impliceert dat de bron als geloofwaardig werd
gepercipieerd.
Een andere mogelijke verklaring is dat de verkeerde determinanten van het regulerend gedrag
van de ouders zijn geselecteerd. Het onderzoek naar de determinanten van de ouders om het
eetgedrag van hun kind te verbeteren/beïnvloeden is beperkt. Tevens is er nog maar weinig
consensus over welke determinanten van het eetgedrag de belangrijksten zijn en zijn nog niet
alle determinanten voldoende onderzocht (Rasmussen et al., 2006).
Uit de procesevaluatie bleek, in tegenstelling tot de resultaten in ander onderzoek (De
Bourdeaudhuij & Brug, 2000), dat het gepersonaliseerd advies niet beter geëvalueerd wordt
dan het standaardadvies. Er dient echter opgemerkt te worden dat de ouders uit de
controlegroep die ook de tweede dagboekmeting vervolledigden, en die feedback gaven over
het advies, zeer positief waren en het gepersonaliseerd advies verkozen boven het
standaardadvies. Het significante verschil tussen beide adviezen in geloofwaardigheid kan
mogelijk verklaard worden doordat het gepersonaliseerd advies voor sommige ouders
confronterend kan zijn (Vereecken, Covents, Maes & Moyson, unpublished), waardoor ze
mogelijk het advies meer in twijfel trekken. De verschillen in begrijpbaarheid kunnen
verklaard worden doordat het standaardadvies enkel basisinformatie bevat en het
gepersonaliseerd advies meer gecompliceerd is en meer uitleg en inspanningen vraagt. Tevens
blijkt dat slechts een beperkt aantal respondenten het advies daadwerkelijk grondig las
waardoor er mogelijk vertekening optreedt in de resultaten van de procesevaluatie.
Vervolgens dienen enkele sterktes en zwaktes van dit onderzoek overlopen te worden.
Een eerste sterkte van dit onderzoek is dat het dagboek en het bijhorend advies de gehele
voedingsconsumptie betreft. De inname uit de ene voedingsgroep beïnvloedt immers de
andere. Zo heeft het drinken van volle of halfvolle melk een invloed op de totale vetinname.
62
Met zulke verbanden wordt in het advies rekening gehouden. Ten tweede werd er gebruik
gemaakt van instrumenten die reeds in eerder onderzoek werden getest. Ten derde werden de
nieuwsbrieven ontworpen op basis van het Intervention Mapping protocol wat impliceert dat
deze evidence based zijn.
Dit onderzoek kent ook enkele minpunten. Ten eerste is er, zoals in ander onderzoek omtrent
dit onderwerp (Vereecken, Covents, Maes, Moyson, provisionally accepted), een lage
responsgraad. Er werden 3300 brieven verspreid maar slechts 367 ingevulde brieven werden
ingeleverd, wat een responsgraad van negen procent genereert. Dit is mogelijk te wijten aan
de inspanningen die van de ouders gevraagd werden, namelijk twee maal een vragenlijst en
een voedingsdagboek gedurende minstens drie dagen invullen. Deze vragenlijst is ook relatief
lang, wat bijna onvermijdelijk is als er onderzoek wordt gedaan naar de invloed van een
interventie op verschillende determinanten. Deze relatief hoge belasting zorgde ook voor een
hoge drop-out. Slechts 174 respondenten vulden de tweede vragenlijst in. De voornaamste
reden die werd gegeven was tijdsgebrek. Ook de procesevaluatie werd maar door 105
respondenten ingevuld waardoor niet gecontroleerd kon worden voor de invloed van het al
dan niet gelezen hebben van het advies. De hoge drop-out verhinderde ons om een
representatieve vergelijking te maken tussen de dagboekgegevens van de eerste en tweede
meting. Tijdens de tweede meting vulde nog niet de helft van de respondenten uit de eerste
meting het dagboek gedurende drie dagen in (N= 104).
Een tweede minpunt betreft de representativiteit van de samenstelling van de steekproef. Net
zoals in ander onderzoek (Brug, Oenema & Campbell, 2003) namen voornamelijk
hoogopgeleide vrouwen deel aan deze studie. Hierdoor kon de mogelijk storende invloed van
het geslacht van de ouder niet in rekening gebracht worden. In 92% van de gevallen werd de
vragenlijst door de moeder ingevuld waardoor het aantal mannelijke respondenten te laag was
om een goede vergelijking te kunnen maken. Tevens was de grote meerderheid van de
respondenten hoog opgeleid, wat een scheve verdeling van deze variabele met zich
meebrengt. Dit verhinderde de onderzoekers om de effecten te controleren voor de invloed
van het opleidingsniveau van de ouders.
Verder is er mogelijk een vertekening van de gegevens omdat in dit onderzoek gewerkt werd
met zelfrapportage in plaats van gegevensregistratie, sociale wenselijkheid speelt dus
mogelijk een rol. De vragenlijst werd echter vrijwillig ingevuld dus in principe hebben de
63
ouders geen reden om sociaal wenselijk te antwoorden (Vereecken et al., 2004). De gegevens
van de procesevaluatie wijzen echter wel op sociale wenselijke antwoorden. Meer
respondenten beweerden de componenten van de nieuwsbrieven gebruikt te hebben dan er
door de teller werden geregistreerd.
Ten vierde werden enkel de ouders gevraagd om het voedingsdagboek in te vullen. Idealiter
zouden ook de gegevens van de kinderen verzameld moeten worden zodat een vergelijking
gemaakt kan worden. Het is echter mogelijk dat de kinderen betrokken werden bij het
invullen. Één moeder gaf bijvoorbeeld aan er plezier aan te beleven om het dagboek samen in
te vullen.
Ten vijfde kan opgemerkt worden dat”de voedingsconsumptie” een zeer algemeen begrip is
dat verschillende gedragingen omvat en beïnvloed wordt door een groot aantal (f)actoren.
Tevens is er over gezonde voeding een grote verscheidenheid aan informatie beschikbaar.
Welk product de voorkeur dient te krijgen is mede ingegeven door de visie op voeding. Zo
krijgen minarines en margarines de voorkeur in de aanbevelingen van het Vlaams Instituut
voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (Vigez) maar gegeven de chemische processen
die op deze producten worden toegepast is dit bediscussieerbaar. Ook individuele verschillen
maken het thema gecompliceerd, denk maar aan voedselintoleranties of allergieën. Dit alles
maakt het opzetten van een interventie rond gezonde voeding complex. De informatie die naar
de ouders verspreid werd is gebaseerd op de aanbevelingen van het Vigez daar deze het meest
gangbaar zijn in Vlaanderen. Enkele ouders rapporteerden dit als een minpunt van het
onderzoek. Zij vonden de inhoud te klassiek en vonden dat er te weinig rekening werd
gehouden met alternatieven.
Ten zesde kan er meer effect van de interventie verwacht worden indien deze gekaderd wordt
binnen een ruimere campagne rond gezonde voeding, bijvoorbeeld via de school. Er dient
namelijk de voorkeur gegeven te worden aan interventies waarin verschillende actoren
betrokken worden (De Bourdeaudhuij et al, 2008). In deze interventie werden de kinderen
betrokken aan de hand van spelletjes, recepten, quizjes enzovoort maar er kan een groter
effect verwacht worden indien ook de kinderen blootgesteld worden aan een speciaal voor hen
voorziene campagne en het hele gezin mee werkt aan een gezonder eetpatroon. Dit was echter
niet mogelijk binnen dit beperkte onderzoek.
64
Ten zevende moet opgemerkt worden dat de resultaten met voorzichtigheid dienen te
benaderd worden, de meeste variabelen zijn immers niet normaal verdeeld. Er werd gepoogd
dit op te lossen door een log transformatie uit te voeren en te werken met de verschillen tussen
beide metingen. Geen van beide methoden resulteerde echter in een normale verdeling van de
variabelen, daarom werd beslist om toch parametrische testen uit te voeren. Deze niet-
normale verdeling verhinderde de onderzoekers om de analyse ook op itemniveau uit te
voeren. Idealiter werd dit onderzocht omdat de somscores die voor de kennisitems gemaakt
werden een groot aantal items bevatten, mogelijk is er geen significant effect op het geheel
van de factoren maar wel op individuele items.
Ten achtste kan het gebruik van het internet enkele nadelen hebben voor de implementatie.
Het is bijvoorbeeld makkelijker om uitgeprinte informatie grondiger te lezen, al hebben de
respondenten wel de mogelijkheid om dit te doen. Tevens is het gepersonaliseerd advies enkel
beschikbaar via het voedingsdagboek maar kan het voor sommige respondenten wenselijk zijn
om dit ook in hun mailbox te ontvangen (Oenema et al., 2005).
Verder kunnen er enkele minpunten in verband met de nieuwsbrieven geïdentificeerd worden.
Ten eerste werden groenten en fruit in één nieuwsbrief besproken terwijl deze andere functies
vervullen en in de actieve voedingsdriehoek afzonderlijk besproken worden (in het
persoonlijk advies worden deze voedingsgroepen wel individueel behandeld). Dit is echter te
wijten aan tijdsdruk, de interventie moest op korte tijd geïmplementeerd en geëvalueerd
worden. Tevens volgden de nieuwsbrieven kort op elkaar waardoor er op korte tijd veel
informatie werd gegeven en de respondenten minder de kans kregen om de informatie grondig
te verwerken. Zo gaf een respondent ook aan dat de periode van het verspreiden van de
nieuwsbrieven een heel drukke periode voor haar was waardoor ze deze nog niet gelezen had,
maar zij ging daar tijdens een rustigere periode nog wel de tijd voor nemen.
Tenslotte is een mogelijk nadeel aan de componenten die erop gericht zijn de kinderen te
betrekken dat deze opgesteld zijn voor de gehele groep van lagere schoolkinderen. De
moeilijkheidsgraad van de verschillende elementen werd daarom eerder laag gehouden zodat
zeker alle kinderen konden deelnemen. Voor kinderen uit de hogere jaren van het lager
onderwijs kunnen sommige componenten te makkelijk zijn.
65
6. Conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek
Uit de gegevens van de eerste dagboekmeting blijkt dat de voedselinname van de kinderen
van de ouders die deelnamen aan dit onderzoek niet voldoen aan de richtlijnen zoals
omschreven in de actieve voedingsdriehoek. Tevens blijkt dat de perceptie van de ouders niet
overeenstemt met de werkelijkheid. De inname van water, melk(producten), groenten en fruit
liggen onder de aanbevolen hoeveelheden, terwijl de ouders denken dat hun kind hier
voldoende van consumeert. Uit de restgroep wordt dan weer teveel geconsumeerd. De ouders
denken gemiddeld echter dat hun kind weinig van deze producten inneemt.
De deelnemende ouders geven aan dat ze gezonde voeding belangrijk vinden, wat aangeeft
dat voornamelijk gemotiveerde ouders aan dit onderzoek participeerden.
Voor geen van de opgestelde hypothesen kon een significant verschil tussen beide condities
gevonden worden. Het programma voor de interventiegroep had dus geen sterker effect dan
het standaardadvies voor de controlegroep.
Op de verschillende variabelen die de mate van regulerend gedrag maten konden weinig
effecten van de interventie worden vastgesteld. Er werden geen significante veranderingen
gevonden in de mate waarin ouders hun kind aanmoedigen. Tevens reguleren de ouders de
inname van frisdranken en ongezonde snacks niet vaker. Wel was er een trend tot significantie
van de daling in het aantal dagen dat de ouders koeken en frisdrank meegeven naar school.
Verder werden ook de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders geanalyseerd.
In de eigen-effectiviteit van de ouders konden geen significante veranderingen worden
waargenomen.
Binnen de determinant kennis kon een significante evolutie vastgesteld worden in de kennis
over de voedselaanbevelingen, deze was echter niet afhankelijk van conditie. In beide groepen
steeg de kennis over de aanbevolen hoeveelheden. De kennis over de algemene kennisitems
(voedingswaarde en nut van bepaalde producten) en de voorkeursgroepen van bepaalde
producten veranderde niet significant.
Tenslotte werd gepeild naar de mate waarin de ouders na het eerste advies meer op de
voeding van hun kind letten. Via de Mann Withney U test konden geen significante
verschillen tussen beide condities gevonden worden.
66
Naast de effectevaluatie werd ook een procesevaluatie uitgevoerd. Het gepersonaliseerd
advies werd niet beter geëvalueerd dan het standaardadvies, de Kruskal-Wallis test genereerde
enkel significante resultaten voor de geloofwaardigheid en begrijpbaarheid van de adviezen.
Op beide items werd het standaardadvies beter beoordeeld. Van belang is om op te merken
dat meer dan de helft van de respondenten, die de procesevaluatie invulden, het advies slechts
oppervlakkig of niet lazen.
De respondenten uit de interventiegroep beoordeelden ook de nieuwsbrieven en de
verschillende componenten ervan. De inhoudelijke onderdelen (wist u dat en tips) en de lay-
out van de nieuwsbrieven werden goed beoordeeld. Ook werd gevraagd om de componenten
waarmee de kinderen betrokken werden (zoals de spelletjes, recepten, quiz enzovoort) te
beoordelen. Deze werden echter door een beperkt aantal respondenten gebruikt waardoor het
niet mogelijk is om hierover algemene conclusies te formuleren. Vervolgens werd,
onafhankelijk van het feit of men het advies al dan niet gelezen heeft, gevraagd of de
respondenten verschillende componenten nuttig vinden voor dergelijke nieuwsbrieven. Vooral
de informatieve zijde (wist u dat en tips) werd als nuttig beschouwd.
Op basis van deze studie kunnen enkele adviezen worden geformuleerd.
De resultaten van de gegevens uit de eerste dagboekmeting maken duidelijk dat interventies
ter bevordering van gezonde voeding (bij kinderen) een noodzaak zijn. Daar de ouders een
belangrijke rol vervullen dienen er in de toekomst meer interventies opgezet te worden die
zich specifiek naar ouders richten of hen in sterke mate betrekken. Om effectieve interventies
bij ouders op te kunnen zetten dient bijkomend onderzoek gevoerd te worden naar de
relevante determinanten van het regulerend gedrag. Wanneer de relevante determinanten
geïdentificeerd zijn kunnen specifieke interventies opgericht worden om deze te beïnvloeden,
zulke meer toegespitste interventies genereren mogelijk meer effect dan meer algemene
interventies zoals de huidige.
Ook naar het gebruik en het effect van online tailored interventies dient bijkomend onderzoek
gevoerd te worden. Ander, grootschaliger, onderzoek wees reeds op de mogelijk effectiviteit
van deze tool, ook de feedback van de deelnemende ouders wijst op een positieve evaluatie.
Toekomstige interventies die dit instrument combineren met een interventie gesitueerd in de
ruimere omgeving van het kind hebben mogelijk meer effect. Zo kunnen schoolinterventies
67
opgezet worden waarin ook een component op de ouders gericht is. Zulke interventies laten
tevens toe om meer onderscheid te maken in de programma-elementen die worden
aangeboden naargelang de leeftijd van de kinderen.
68
Literatuurlijst
Ajzen, I., & Madden, T.J. (1986). Prediction of goal-directed behavior: attitudes, intentions
and perceived behavioral control. Journal of Experimental Social Psychology, 22, 453-
474.
Alderson, T., & Ogden, J. (1999). What do mothers feed their children and why?. Health
Education Research, 14(6), 717-727.
Alexander, G.L., McClure, J.B., Calvi, H.H., Divine, G.W., Stopponi, M.A., Rolnick, S.J.,
Heimendinger, J.D., Tolsma, D.D., Resnicow, K., Campbell, M.K., Strecher, V.J., &
Johnson, C.J. (2010). A randomized clinical trial evaluating online interventions to
improve fruit and vegetable consumption. American Journal of Public Health, 100(2),
319- 326.
Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. Prentice-Hall, Englewood Cliffs.
Bartholomew, L.K., Parcel, G.S., Kok, G., Gottlieb, N.H., & Fernández, M.E. (2011).
Planning health promotion programs. Wiley Imprint: San Francisco.
Baskale, H., & Bahar, Z. (2011). Outcomes of nutrition knowledge and healthy food choices
in 5 to 6 year old children who received a nutrition intervention based on Piaget’s theory.
Pediatric Nurses, 16, 263-279.
Baumrind, D. (1973). The Development of Instrumental Competence through Socialization.
Minneapolis: University of Minnesota Press.
Benton, D. (2004). Role of parents in the determination of the food preferences of children
and the development of obesity. International Journal of Obesity, 28, 858-869.
Bere, E., Veierød, M.B., Skare, O., & Klepp, K.I. (2007). Free school fruit – sustained effect
three years later. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,
4(5).
Berenson, G.S. (2012). Health consequences of obesity. Pediatric Blood Cancer, 58, 117-121.
Birch, L.L. (1999). Development of food preferences. Annual Review Nutrition, 19, 41-62.
Birch, L.L., & Fisher, J.O. (1998). Development of eating behaviors among children and
adolescents. Pediatrics, 101, 539-549.
Birch, L.L., & Fisher, J.O. (2000). Mothers’ child-feeding practices influence daughters’
eating and weight. American Journal of Clinical Nutrition, 71, 1054-1061.
69
Birch, L.L., Fisher J.O., & Davison, K.O. (2003). Learning to overeat: maternal use of
restrictive feeding practices promotes girls’ eating in the absence of hunger. The
American Journal of Clinical Nutrition, 78, 215-220.
Blanchette, L, & Brug, J. (2005). Determinants of fruit and vegetable consumption among 6-
12- year old children and effective interventions to increase consumption. Human
Nutrition Dietet, 18, 431-443.
Brann, L.S., & Skinner, J.D. (2005). More controlling child-feeding practices are found
among parents of boys with an average Body Mass Index compared with parents of boys
with a high body mass index. Journal of American Dietetic Association, 105(9), 1411-
1416.
Brown, R., & Ogden, J. (2004). Children’s attitudes and behaviour: a study of the modeling
and control theories of parental influence. Health Education Research, 19(3), 261-271.
Brug, J., Glanz, K., Van Assema, P., Kok, G., & van Breukelen, G.J.P.(1998). The impact of
computer-tailored feedback and iterative feedback on fat, fruit and vegetable intake.
Health Education & Behaviour, 25, 517-531.
Brug, J., Kremers, S.P., van Lenthe, F., Ball, K., & Crawford, D. (2008). Environmental
determinants of healthy eating: in need of theory and evidence. Proceedings of the
Nutrition Society, 67, 307–316.
Brug, J., Oenema, A., & Campbell, M. (2003). Past, present and future of computer-tailored
nutrition education. American Journal of Clinical Nutrition, 77, 1028S-1034S.
Brug, J., Oenema, A., Kroeze, W., & Raat, H. (2005). The internet and nutrition education:
challenges and opportunities. European Journal of Clinical Nutrition, 59, 130-139.
Brug, J., Steenhuis, I.H.M., Van Assema, P., & De Vries H. (1996). The impact of a
computer-tailored nutrition intervention. Preventive Medicine, 25, 236-342.
Brug, J., Van Assema, P., Kok, G., Lenderink, T., Glanz, K. (1994). Self-rated dietary fat
intake: associations with objective assessment of fat, psychosocial factors, and intention
to change. Journal of Nutrition Education, 26(5), 218-223.
Bryman, A. (2004). Social research methods (second edition). Oxford: Oxford University Press.
Buijzen, M., Schuurmanb, J., & Bomhof, E. (2008). Associations between children’s
television advertising exposure and their food consumption patterns: A household diary–
survey study. Appetite, 50(2-3), 231-239.
70
Campbell, K., Crawford, D., Jackson, M., Cashel, K., Worsley, A., Gibbons, K., & Birch,
L.L. (2002). Family food environments of 5–6-year-old-children: Does socioeconomic
status make a difference?. Asia Pacific Journal of Clinical Nutrition, 11, 553-561.
Campbell, K., Hesketh, K., Silverii, A., & Abbott, G. (2010). Maternal self-efficacy regarding
children’s eating and sedentary behaviours in the early years: Associations with
children’s food intake and sedentary behaviours. International Journal of Pediatric
Obesity, 5(6), 501-508.
Carnell, S., Cooke, L., Cheng, R., Robbins, A., & Wardle, J. (2011). Parental feeding
behaviours and motivations. A qualitative study in mothers of UK pre-schoolers.
Appetite, 57(3), 665-673.
Clark, H.R., Goyder, E., Blissell, P., Blank, L., & Peters, J. (2007). How do parents’ child-
feeding behaviours influence child weight? Implications for childhood obesity policy.
Journal of Public Health, 29(2), 132-141.
Contento, I., Balch, G.I., Bronner, Y.L., Lytle, L.A., Maloney, S.K., Olson, C.M., &
Swadener, S.S. (1995). The effectiveness of nutrition education and implications for
nutrition education policy, programs, and research: a review of research. Journal of
Nutrition Education, 27(6), 2.
Cooke, L. (2007). The importance of exposure for healthy eating in childhood: a review.
Human Nutrtion Diet, 20, 294-301.
Coon, K.A., Goldberg, J., Rogers, B.L., & Tucker, K.L. (2001). Relationships between use of
television during meals and children’s food consumption paterns. Pediatrics, 107(1), E7.
Crawford, P., Obarzanek, E., Schreiber, G.B., Barrier, P., Goldman, S., Frederick, M.M., &
Sabry, Z.I. (1995). The effects of race, household income, and parental education on
nutrient intakes of 9- and 10-year-old girls. NHLBI Growth and Health Study. Annals
Epidemiology, 5,360–368.
Cullen, K.W., Baranowski, T., Owens, E., Marsh, T., Rittenberry, L., & Moor, C. (2003).
availability, accessibility, and preferences for fruit, 100% fruit juice, and vegetables
influence children’s dietary behavior. Health Education and Behavior, 30(5), 615-626.
Cullen, K.W., Baranowski, T., Rittenberry, L., Cosart, C., Hebert, D., & de Moor, C. (2001).
Child-reported family and peer influences on fruit, juice and vegetable consumption:
reliability and validity measures. Health Education Research, 16(2), 187-200.
71
Cullen K.W., Rittenberry, L., Olvera, N., & Baranowski, T. (2000). Environmental influences
on children’s diets: results from focus groups with African-, Euro-, and Mexican-
American children and their parents. Health Education Research, 15, 581-590.
Currie, C., Zanotti, C., Morgan, A., de Looze, M., Roberts, C., Samdal, O., et al. (2012).
Social determinants of health and well-being among young people. Health behavior in
school-aged children, (HBSC) study: international report from the 2009/2010 survey.
Copenhagen: World Health Organisation. (Health and policy for children and adolescents
No. 6).
De Bourdeaudhuij, I., & Brug, J. (2000). Tailoring dietary feedback to reduce fat intake: an
intervention at the family level. Health Education Research, 15(4), 449-462.
De Bourdeaudhuij, I., Stevens, V., Vandelanotte, C., & Brug, J. (2007). Evaluation of an
interactive computer-tailored nutrition intervention in a real-life setting, Annals of
Behavioral Medicine, 33(1), 39-48.
De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S., Brug, J., Due, P., Wind, M., Sandvik., C., et al. (2008).
Personal, social and environmental predictors of daily fruit and vegetable intake in 11-
year-old children in nine European countries. European Journal of Clinical Nutrition, 62,
834–841.
De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S., Maes, L., Perez-Rodrigo, C., de Almeida, M., & Brug, J.
(2009). General parenting styles are not strongly associated with fruit and vegetable
intake and social-environmental correlates among 11-year-old children in four countries
in Europe. Public Health Nutrition, 12, 259–266.
De Geeter, H. (2006). Kinderen gezond leren eten. Wie, wanneer en hoe?. Nutrinews, 3, 8-13.
De Moura, S.L.(2007). Determinants of food rejection amongst school children. Appetite,
49(3), 716-719.
Dietz, W.H., & Gortmaker, S.L. (2001). Preventing obesity in children and adolescents.
Annual Review Public Health, 22, 337-353.
Domel, S.B., Baranowski, T., Thompson, W.O., Davis, H.C., Leonard, S.B., & Baranowski, J.
(1996). Psychosocial predictors of fruit and vegetable consumption among elementary
school children. Health Education Research, 11 (3), 299-308.
Erb, D., & Jenkins , T.A. (2001). Predictors of dietary milk fat intake by preschool children.
Prevention Medicine, 33, 536–542.
72
Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention and behavior. New York: Wiley.
Gable, S., Chang, Y., & Krull, J.L. (2007). Television watching and frequency of family
meals are predictive of overweight onset and persistence in an national sample of school-
aged children. Journal by the American Dietetic Association, 107(1), 53-61.
Gibson, E.L., Wardle, J., & Watts, C.J. (1998). Fruit and vegetable consumption, nutritional
knowledge and beliefs in mothers and children. Appetite, 31, 205-228.
Glanz, K., Brug, J., & Van Assema, P (1997). Are awareness of fat intake and actual fat
consumption associated? A Dutch-American comparison. European Journal of Clinical
Nutrition, 51,54–47.
Gollwitzer, P.M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement. A
meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38,
69–119.
Grimm, G.C., Harnack, L., & Story, M. (2004). Factors associated with soft drink
consumption in school-aged children. Journal of the American Dietetic Association, 104
(8), 1244-1249.
Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., Barba, G., Eiben, G., Fernandez, J., Hebestreit, A., et al.
(2009). Developing the IDEFICS community-based intervention program to enhance
eating behaviors in 2- to 8-year-old children: findings from focus groups with children
and parents. Health Education Research, 24(3), 381-393.
Haerens, L,. Deforche, B,. Vandelanotte, C., Maes, L., & De Bourdeaudhuij, I. (2007).
Acceptability, feasibility and effectiveness of a computer-tailored physical activity
intervention in adolescents. Patient Education and Counseling, 66, 303-310.
Harper, S.J.A., Dewar, P. & Diack, B. (2003). The purchase of children’s clothing – who has
the upper hand?. Journal of Fashion Marketing and Management, 7 (2), 196-206.
Health Behaviour in School-aged Children. (2010). Opgehaald 15, februari, 2012, via
www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be
Horne, P.J., Tapper, K., Lowe, C.F., Hardman, C.A., Jackson, M.C., & Woolner, J. (2004).
Increasing children's fruit and vegetable consumption: a peer-modelling and rewards-
based intervention. European Journal of Clinical Nutrition, 58, 1649–1660.
Hughes, A.R., Farewell, K., Harris, D., & Reilly, J.J. (2007). Quality of life in a clinical
sample of obese children. International journal of obesity, 31, 39-44.
73
Hughes, S.O., Power, T.G., Fisher, J.O., Mueller, S., & Nicklas, T.A. (2005). Revisiting a
neglected construct: parenting styles in a child-feeding context. Appetite, 44, 83-92.
Inglis, V., Ball, K., Crawford, D. (2005). Why do women of low socioeconomic status have
poorer dietary behaviours than women of higher socioeconomic status? A qualitative
exploration. Appetite, 45, 334-343.
Janssen, I., Craig, W.M., Boyce, W.F., & Pickett W. (2004). Associations between
overweight and obesity with bullying behaviors in school-aged children. Pediatrics, 113,
1187-1194.
Kelly, J., Turner, J.J., & McKenna, K. (2006). What parents think: children and healthy
eating. British Food Journal, 108(5), 413-423.
Klepp, K.I., Rodrigo, C., De Bourdeaudhuij , I., Due, C., Elmadfa, I., Haraldsdóttir, J., König,
J., Sjöström, et al. (2005). Promoting fruit and vegetable consumption among European
schoolchildren: rationale, conceptualization and design of the Pro Children Project.
Annals of Nutrition and Metabolism, 49, 212–220.
Knai, C., Pomerleau, J., Lock, K., & McKee, M. (2006). Getting Children to eat more fruit
and vegetables: A systematic review. Preventive Medicine, 42, 85-95.
Krebs, P., Prochaska, O., Rossi, J.S. (2010). A meta-analysis of computer-tailored
interventions for health behavior change. Preventive Medicine, 51, 214-221.
Kroeze, W., Werkman, A., & Brug, J. (2006). A systematic review of randomized trials on the
effectiveness of computer-tailored education on physical activity and dietary behaviors.
Annals of Behavioral Medicine, 31(3), 205-223.
Locke, E.A., & Latham, G.P. (2002). Building a practically useful theory of goal setting and
task motivation. American Psychologist, 57, 705–717.
Lowe, C.F., Horne, P.J., Tapper, K., Bowdery, M., & Egerton, C. (2004). Effects of a peer
modelling and rewards-based intervention to increase fruit and vegetable consumption in
children. European Journal of Clinical Nutrition, 58, 510–522.
Maes, L.(1999). Voeding en sociaal-economische verschillen. Nutrinews, 5, 1-6.
Matthys, C., Huybrechts, I., Bellemans, M., De Maeyer, M., & De Henauw, S.
(2003).Voedingsprofiel van de Vlaamse kleuter. Nutrinews, 4, 3-8.
McGuire, W.J. (1985). Attitudes and attitude change. In Lindzey, G & Aronson, E (Eds.),
The Handbook of Social Psychology (3rd Edition, 233-246). New York: Random House.
74
Moens, O., Stevens, V., Tambuyzer, J., Van Hoecke, L. & Voorspoels, W. (2007).
Effectevaluatie van het schoolfruitproject Tutti Frutti in Vlaanderen. VIGEZ.
Muls, E., Braet, C., De Backer, G., Hulens, M., Kolanowski, J., Kutnowski, M., Scheen, A.,
Van der Boght, W., et al. (n.d). Obesitas, de consensus van de BASO. Een praktische gids
voor de evaluatie en behandeling van overgewicht en obesitas. Opgehaald 28, februari,
2012, via www.nice-info.be
Nationaal Voedings -en Gezondheidsplan voor België (2005-2010). Opgehaald 21, februari,
2011, via https://portal.health.fgov.be
Newman, J., & Taylor, A. (1992). Effect of a means-end contingency on young children’s
food preferences. Journal of Experimental Child Psychology, 64, 200-216.
Nicklas, T. A., & Hayes, D. (2008). Position of the American Dietetic Association: nutrition
guidance for healthy children ages 2 to 11 years. Journal of the American Dietetic
Association, 108, 1038-1047.
Oenema, A., Tan, F., & Brug, J. (2005). Short-term efficacy of a web-based computer-tailored
nutrition intervention: main effects and mediators. Annals of Behavioral Medicine, 29(1),
54-63.
Ottova, V., Erhart, M., Rajmil, L., Dettenborn-betz, L., & Ravens-Sieberer, U. (2012).
Overweight and its impact on health-related quality of life in children and adolescents:
results from the European kidscreen survey. Quality of life research, 21(1), 56-69.
Patel, A.I., & Hampton, K.E. (2011). Encouraging consumption of water in school and child
care settings: access, challenges, and strategies for improvement. American Journal of
Public Health, 101(8), 1370-1379.
Patrick, H., & Nicklas, T.A. (2005). A review of family and social determinants of children’s
eating patterns and diet quality. Journal of the American College of Nutrition, 24(2), 83–
92.
Patrick, H., Nicklas, T.A., Hughes, S.O., & Morales, M. (2005). The benefits of authoritative
feeding style: caregiver feeding styles and children’s food consumption patterns.
Appetite, 44(2), 243-249.
Pearson, N., Timporio, A., Salmon, J., Crawford, D., & Biddle, S.J.H. (2009). Family
influences on children's physical activity and fruit and vegetable consumption.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 6(34).
75
Pérez-Rodrigo, C., Klepp, K.I., Yngve, A., Sjöström, M., Stockley, L., & Aranceta, J. (2001).
The school setting: an opportunity for the implementation of dietary guidelines. Public
Health Nutrition, 4(2B), 717-724.
Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1986). The Elaboration likelihood model of persuasion.
Advances in Experimental Social Psychology, 19, 124-203.
Prochaska, J.O., & DiClemente, C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking:
Toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology,
51, 390-395.
Rasmussen, M., Krølner, R., Klepp, K-I., Lytle, L., Brug, J., Bere, E., & Due, P. (2006).
Determinants of fruit and vegetable consumption among children and adolescents: review
of the literature. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,
22(3).
Reilly, J.J., & Kelly, J. (2011). Long-term impact of overweight and obesity in childhood and
adolescence on morbidity and premature mortality in adulthood: systematic review.
International Journal of Obesity, 35, 891-989.
Resnicow, K., Hearn, D., Smith, M., Baranowski, T., Lin, L.S., Baranowski, J., et al.(1997).
Social-cognitive predictors of fruit and vegetable intake in children. Health Psychology,
16(3), 272-276.
Resnicow, K., Smith, M., Baranowski, T., Baranowski, J., Vaughan, R., & Davis, M. (1998).
2-year tracking of children’s fruit and vegetable intake. Journal of the American Dietetic
Assocation, 7, 785-789.
Reynolds, K.D., Bishop, D.B., Chou, C.P., Xie, B., Nebeling,L. & Perry, C.L. (2004)
Contrasting mediating variables in two 5-a-day nutrition intervention programs.
Preventive Medicine, 39, 882–893.
Reynolds, K.D., Hinton, A., Shewchuk, R., & Hickey, C.A. (1999). Social cognitive model of
fruit and vegetable consumption in elementary school children. Journal of Nutrition
Education, 31(1), 24-30.
Reynolds, K.D., Maloy, J., & Franklin, F.A. (2002). Testing mediating variables in a school-
based nutrition intervention program. Health Psychology, 23(1), 51-60.
76
Robertson, W., Thorogood, M., Inglis, N., Grainger, C., & Stewart-Brown, S. (2011). Two-
year follow up of the ‘families for health’ programme for the treatment of childhood
obesity. Child: care, health and development, 38(2), 229-236.
Rogers, I., & Emmett, P. (2003). The effect of maternal smoking status, educational level and
age on food and nutrient intakes in preschool children: results from the Avon longitudinal
study of parents and children. European Journal of Clinical Nutrition, 57, 854–864.
Ryan, R.M., & Deci, E.L. (2000). Self-Determination Theory and the facilitation of intrinsic
motivation, social development, and well-Being. American Psychologist, 55 (1), 68–78.
Salvy, S.J., Elmo, A., Nitecki, L.A., Kluczynski, M.A., & Roemmich, J.N. (2011). Influence
of parents and friends on children’s and adolescent’s food intake and food selection.
American Journal of Clinical Nutrition, 93, 87-92.
Scaglioni, S., Salvioni, M., & Galimberti, C. (2008). Influence of parental attitudes in the
development of children eating behavior. British Journal of Nutrition , 99, 22–25.
Shumei, S.G., & Chumlea, W.C. (1999). Tracking of body mass index in children in relation
to overweight in adulthood. The American journal of clinical nutrition, 70, 145-148.
Smeets, T., Kremers, S.P.J., de Vries, H., & Brug, J. (2007). Effects of tailored feedback on
multiple health behaviors. Annual Behavioral Medicine, 33(2), 117-223.
Spill, M.K., Birch, L.L., Roe, L.S., & Rolls, B.J. (2011). Hiding vegetables to reduce energy
density: an effective strategy to increase children’s vegetable intake and reduce energy
intake. The American Journal of Clinical Nutrition, 94(3), 735-741.
Taras, H. L., Sallis, J. F., Patterson, T. L., Nader, P. R., & Nelson, JA. (1989) Television's
influence on children's diet and physical activity. Journal of Developmental and
Behavioral Pediatrics. 10, 176–180.
Te Velde, S.J., Brug, J., Wind, M., Hildonen, C., Bjelland, M., Pérez-Rodrigo, C., & Klepp,
K.I. (2008). Effects of a comprehensive fruit- and vegetable-promoting school-based
intervention in three European countries: the Pro Children Study. British Journal of
Nutrition, 99, 893-903.
Turner, J.J., Kelly, J., & McKenna, K. (2006). Food for thought: parents' perspectives of
child influence. British Food Journal, 108 ( 3), 181 – 191.
Van Cauwenberghe, E., Maes, L., Spittaels, H., van Lenthe, F., Brug, J., Oppert, J.M., De
Boudeaurdhuij, I. (2010). Effectiveness of school-based interventions in Europe to
77
promote healthy nutrition in children and adolescents: systematic review of published and
‘grey’ literature. British Journal of Nutrition, 103, 781-797.
Vandelanotte, C., & De Bourdeaudhuij, I. (2003). Acceptability and feasibility of a computer-
tailored physical activity intervention using stages of change: project FAITH. Health
Education Research, 18(3), 304-317.
Van Mol, E. (2004). Toenemend overgewicht bij kinderen. Nutrinews, 2, 3- 9.
Van Osch, L., Beenackers, M., Reubsaet, A., Lechner, L., Candel, M., & De Vries, H. (2009).
Action planning and as predictor of health protective behavior: an investigation of fruit
and snack consumption. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical
Activity, 6(69).
Van’t Riet, J., Sijtesma, S.J., Dagevos, H., & de Bruijn, G.J. (2011). The importance of habits
in eating behavior. An overview of recommendations for future research. Appetite, 57(3),
585-596.
Vereecken, C., Bobelijn, K., & Maes, L. (2005). School food policy at primary and secondary
schools in Belgium-Flanders: does it influence young people's food habits. European
Journal of Clinical Nutrition, 59(2), 271-277.
Vereecken, C., Covents, M., Maes, L.,& Moyson, T. Formative evaluation of the dietary assessment
component of Children’s and Adolescents’ Nutrition Assessment and Advice on the Web
(CANAA-W). Journal of Human Nutrition and Dietetics, in press.
Vereecken, C., Covents, M., Matthys, C., & Maes, L. (2005) Young adolescents' nutrition
assessment on computer (YANA-C). European Journal of Clinical Nutrition. 59, 658-
667.
Vereecken, C., De Pauw, A., Van cauwenbergh, S., & Maes, L. Development and test retest
reliability of a nutrition knowledge questionnaire for primary school children. Public
Health Nutrition. in press.
Vereecken, C., Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., & Maes, L. (2009b). The relationship
between children’s home food environment and dietary patterns in childhood and
adolescence. Public Health Nutrition, 10, 1729-1735.
Vereecken, C., Keukelier, E., & Maes, L. (2004). Influence of mother’s educational level on
food parenting practices and food habits of young children. Appetite, 43, 93-103.
78
Vereecken, C., Legiest, E., De Bourdeaudhuij, I., & Maes, L. (2009a). Associations between
general parenting styles and specific food-related parenting practices and children's food
consumption. American Journal of Health Promotion, 23(4), 233-240.
Vereecken, C., & Maes, L. (2010a). Young children’s dietary habits and associations with the
mothers’ nutritional knowledge and attitudes. Appetite, 54, 44-51.
Vereecken, C., Rovner, A., & Maes, L. (2010b). Associations of parenting styles, parental
feeding practices and child characteristics with young children’s fruit and vegetable
consumption. Appetite, 55(3), 589-596.
Verheijden, M.W., van der Veen, J.E., van Zadelhoff, M.W., Bakx, C., Koelen, M.A., van den
Hoogen, H.J.M., et al. (2003). Nutrition guidance in Dutch family practice: behavioral
determinants of reduction of fat consumption. American Journal of Clinical Nutrition,
77(4), 1058-1064.
Verraes, C. (2010). Eetgedrag van kinderen in Vlaanderen (afstudeerwerk). Universiteit Gent,
Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen.
Vlaams Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie. Gezonde voeding en
beweging. Opgehaald 20, december, 2011, via www.vigez.be
Vlaamse Overheid Beleidsdomein Onderwijs en Vorming. (2005). Vandenbroucke verbiedt
frisdranken op school. Opgehaald 3, april, 2012 via
http://www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/pdf/FrisdrankenPersartikelen.pdf
Wardle, J. (1995). Parental influences on children’s diets. Proceedings of the Nutrtition
Society, 54, 747-758.
Wardle, J., Herrera, L-J., Cooke, L., & Gibson, E.L. (2003). Modifying children’s food
preference: the effects of exposure and reward on acceptance of unfamiliar vegetable.
European Journal of Clinical Nutrition, 57, 341-348.
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2008). Resultaten Gezondheidsenquête 2008 bij
de Belgische bevolking. Opgehaald 18, december, 2011, van www.belgium.be
Wind, M., Bobelijn, K., De Bourdeaudhuij, I., Klepp, K.I & Brug, J. (2005). A qualitative
exploration of determinants of fruit and vegetable intake among 10- and 11-year-old
schoolchildren in the low countries. Annals of Nutrition and Metabolism, 49, 228-235.
World Health Organization (2011). Obesity. Opgehaald 15, December, 2011, van
www.who.int
79
Bijlagen (Zie afgedrukte versie en CD-rom)
Bijlage 1: Voedingsdagboek en gepersonaliseerd advies
Bijlage 2: Standaardadvies
Bijlage 3: Nieuwsbrieven
Bijlage 4: Resultaten kennisitems
Tabel 1: Resultaten porties (N=273) (%)……………………………………………..1
Tabel 2: Resultaten algemene kennisitems (N=272) (%)...…………………………..3
Tabel 3: Resultaten voorkeursitems (N=272) (%)……………………………………5