Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2008 – 2009
BRUGGE ALS MYTHE
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Taal-
en Letterkunde: Nederlands – Engels
Michèle Van Houtryve
Promotor: Prof. Dr. Freddy Decreus
2
Inhoudsopgave
Voorwoord ................................................................................................................................... 4
0. Inleiding ................................................................................................................................... 5
Deel 1: Mythevorming rond het Brugge van de middeleeuwen ....................................................... 14
1. Inleiding ............................................................................................................................. 14
2. Getuigenissen ...................................................................................................................... 14
3. Vermeldingen in de (internationale) literatuur ........................................................................ 25
4. Mythes ................................................................................................................................ 28
4.1 Het Venetië van het Noorden .......................................................................................... 28
4.2 Brugge verloor glans als haven door de verzanding van het Zwin ...................................... 29
4.3 Brugge als middeleeuwse stad ......................................................................................... 30
4.4. Mythes als verzonnen volksverhalen............................................................................... 31
Deel 2: De middeleeuwen in de negentiende eeuw ........................................................................ 45
1. Inleiding ............................................................................................................................. 45
2. De negentiende-eeuwse bouwkunst in Brugge: de neogotiek .................................................. 49
3. De historische stoeten .......................................................................................................... 52
4. Standbeelden van belangrijke historische figuren ................................................................... 54
4.1 Simon Stevin ................................................................................................................. 55
4.2 Hans Memling ............................................................................................................... 57
4.3 Jan van Eyck .................................................................................................................. 60
4.4 Jan Breidel en Pieter de Coninck ..................................................................................... 62
5. Muurschilderingen in de gotische zaal van het Brugse stadhuis: historische taferelen die
verwijzen naar de grootheid van het verleden ............................................................................ 64
6. De manier waarop met de Vlaamse Primitieven werd omgegaan: herontdekking en herwaardering
.............................................................................................................................................. 65
7. De symbolistische kunst: een andere benadering van het historische verleden .......................... 68
3
8. Gevolg van mystieke sfeer van “dode” Brugge van de 19de
eeuw: veel toeristen aangetrokken tot
Brugge ................................................................................................................................... 73
9. Toerisme: verleden gebruiken om heden te laten opbloeien .................................................... 78
10. De bouw van de haven van Zeebrugge: een nieuw verlangen naar grootheid .......................... 80
3. Conclusie ................................................................................................................................ 83
4. Bibliografie............................................................................................................................. 85
4
Voorwoord
„Home is where the heart belongs‟.
Ik heb altijd in Brugge gewoond. Reeds als kind was ik gefascineerd door de authentieke sfeer
die Brugge uitstraalt. Het is de stad die me blijft boeien en verbazen, maar ook de stad waar ik
me veilig voel. Het is mijn „thuis‟. Na de week in Gent te hebben doorgebracht, ben ik altijd
blij als ik „mijn‟ Brugge terugzie. Ik geef het toe, ik ben een beetje verliefd op Brugge. Het
plan om stadsgids te worden spookt al lang door mijn hoofd. Toen professor Decreus mij
voorstelde om een scriptie over Brugge te schrijven, aarzelde ik geen seconde. Hij voelde
meteen mijn liefde voor de stad en wou me de kans gunnen om een scriptie te schrijven over
een onderwerp dat me heel na aan het hart ligt.
Ik wil dan ook eerst en vooral mijn promotor, professor Decreus, bedanken. Ik wil hem niet
alleen bedanken voor de begeleiding, het aanreiken van belangrijke bronnen en de steun, maar
ook voor het geloof in het onderwerp en om mij deze kans te geven. Het is duidelijk dat ook
hij gefascineerd is door Brugge. Deze liefde deel ik maar al te graag met hem.
Daarnaast wil ik ook mevrouw Nadia Sels bedanken. Zij heeft mij bijzonder nuttige tips
gegeven en bronnen aangereikt, maar zij heeft mij ook gesteund op cruciale momenten.
Verder dank ik ook mijnheer Jean-Pierre Drubbel, hoofd van de toeristische dienst van
Brugge. Het was een heel interessante middag in zijn kantoor in het voormalig Oud Sint-
Jansziekenhuis.
Ik wil ook mijn lieve grootvader en peter, René Van Houtryve, bedanken. Hij heeft mij al heel
veel geleerd in mijn korte leven. Er zijn weinig Bruggelingen die zoveel weten over de stad
als hij. Ik wil hem bedanken voor alle informatie, raad, steun en liefde.
Tot slot mag ook nonkel Peter niet ontbreken in dit dankwoord. Hij is meerdere keren mijn
persoonlijke gids geweest in Brugge. Samen hebben we niet alleen de hele stad doorkruist,
maar hebben we ook belangrijke musea en tentoonstellingen bezocht. Hij heeft mij ook enorm
veel boeken en informatie gegeven.
5
0. Inleiding
De titel van deze masterscriptie is Brugge als mythe. Traditioneel gezien betekent mythe
zoveel als „godenleer‟, maar door de eeuwen heen heeft „mythe‟ nog een andere betekenis
gekregen, namelijk „a ficticious, unproven or illusionary thing‟.1 Deze betekenis komt
ongeveer overeen met Roland Barthes‟2 betekenis van „mythe‟ in zijn bekendste werk,
Mythologies. Het is aan de hand van deze betekenis van „mythe‟ dat deze masterscriptie tot
stand is gekomen.
Voor deze masterscriptie steun ik niet alleen op de theorieën van Roland Barthes. Ik volg
meerdere methodes die toepasbaar zijn op de verschillende en uiteenlopende hoofdstukken in
deze scriptie. Deze manier van werken vind ik veel interessanter dan het slaafs volgen van één
methodologie. Het is trouwens ook zo dat getuigenissen, (fictie)literatuur en volksverhalen in
het kader van deze scriptie een ander karakter hebben en bijgevolg anders moeten worden
benaderd. Door op uiteenlopende hoofdstukken verschillende theorieën toe te passen, probeer
ik aan te tonen dat ik kennis heb van verschillende theorieën in zowel de literatuur- als in de
geschiedwetenschap.
In de middeleeuwen was Brugge één van dé kosmopolitische steden van Europa. De stad was
economisch heel welvarend door de handel met vreemde naties. Ook op cultureel vlak heeft
Brugge zijn impact niet gemist: het was niet alleen de stad van de Vlaamse Primitieven, maar
het was ook een intellectueel centrum, dankzij het (Europese) geestesleven, en een
humanistisch centrum. Ook het muziekleven bloeide er en de stad was ook belangrijk voor de
1 http://seacoast.sunderland.ac.uk/~os0tmc/myth.htm (20 april 2009). Deze site is een bespreking van
Mythologies van Roland Barthes.
2 Zoals uit het vervolg van deze scriptie zal blijken, betekent „mythe‟ voor Roland Barthes ook: „vastgelopen en
zich bovendien als “normaal”, “natuurlijk” gepresenteerde interpretatie van verschijnselen en dingen, een soort
ideologie dus‟. Interpreteren, dat betekent „een betekenis toekennen‟, en, vaker nog, „een nieuwe betekenis
toekennen‟, is iets noodzakelijks. Ieder mens is constant aan het interpreteren. Als men bijvoorbeeld een paraplu
ziet, zal men dit voorwerp niet alleen herkennen als iets dat ons beschermt tegen de regen, maar men zal meteen
daarbij denken dat het regent of zal regenen. Men kan er ook een paar andere dingen bij denken, zoals „ik ben
mijn paraplu vergeten‟ of „dat is een mooie paraplu‟ of „wat moet die regen vervelend zijn voor de toeristen‟ etc.
In Mythologies trekt Barthes ten strijde tegen een aantal vanzelfsprekendheden omdat zij niet als interpretaties,
niet als cultuurgebonden ideeën en niet als ideologie gepresenteerd worden. Barthes analyseert aan de hand van
een aantal sprekende voorbeelden hoe „men‟ – invloedrijke kranten en media – voortdurend bezig zijn met
mythevorming. (Hillenaar, H., Roland Barthes. Existentialisme, semiotiek, psychoanalyse., Van Gorcum, Assen,
1982, p. 8-9)
6
miniatuur- en boekdrukkunst. De internationale roem en aantrekkingskracht van Brugge in de
middeleeuwen, zowel op economisch als op cultureel vlak, kan dus onmogelijk onderschat
worden. Het is onvermijdelijk dat rond een stad als Brugge verhalen, mythes gevormd
werden.
Eerst en vooral werden reeds in de middeleeuwen, de „gouden eeuwen‟ voor Brugge, talrijke
getuigenissen geschreven over de roem, pracht en praal van Brugge. Deze getuigenissen
blijven bestaan en worden door de eeuwen heen nog steeds aangehaald als bewijs voor de
roem die Brugge had verworven in de middeleeuwen. De getuigenissen kunnen gezien
worden als narratieven die in het bewustzijn van de inwoners van Brugge blijven hangen.
Door de verhalen die overgeleverd worden, creëren mensen mythes, beelden. Aan de
getuigenissen is mijns inziens echter een gevaar verbonden: het zijn ego-documenten en
weerspiegelen vooral de waarheid van de auteur, maar die persoonlijke waarheid hoeft niet
noodzakelijk overeen te komen met de realiteit. Ego-documenten worden geschreven door
een auteur die zijn tijdgenoten of mensen uit de toekomst wil overtuigen van zijn of haar
overtuigingen en/of belevenissen. Toch is het deels op basis van deze getuigenissen dat
mensen in latere tijden de middeleeuwen op een hoger platform zullen stellen. De
getuigenissen die in deze masterscriptie opgenomen zijn, willen namelijk vooral duidelijk
maken hoe roem- en glorierijk Brugge in de middeleeuwen was. De laatste jaren is er
gelukkig meer belangstelling rond de ego-documenten gekomen en de humane
wetenschappers hebben, door invloed van het postmodernisme, ingezien dat een tekst op
verschillende manieren en niveaus kan gelezen worden.
Niet alleen in de nabije getuigenissen komt Brugge aan bod als internationaal, welvarend en
roemrijk handelscentrum, maar het kreeg ook al die associaties in de internationale literatuur.
Onder deze literatuur bevinden zich geen ego-documenten, maar betreden we het domein van
de fictie. De verhalen die men onder de noemer „fictie‟ plaatst, hoeven niet noodzakelijk
waarheidsgetrouw te zijn. De fictieve verhalen kunnen dus volledig uit de fantasie van de
auteur ontsproten zijn, maar ook de verhalen die deels op de realiteit berusten, plaatst men
onder de noemer „fictie‟. Deze laatste verhalen kunnen echter ook als „faction‟ aangeduid
worden.
Prof. dr. Marc Boone zegt in Historici en hun métier dat fictie ook een historische bron kan
zijn, al is ze primair niet als dusdanig bedoeld.3 De internationaal bekende verhalen over de
3 Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek, Academia Press, Gent, 2005, p. 7.
7
identiteit van Brugge in de middeleeuwen moeten dus ook als historische bronnen benaderd
worden. Er is mijns inziens een grote kans dat er een afspiegeling van de realiteit in terug te
vinden is. Net de dubieuze staat van de waarheidsgetrouwheid van deze internationale
bronnen, maakt het mythevormingsproces interessant. De mythes, de vaak fictieve verhalen
die rond Brugge ontstaan, kunnen dus reeds aan de bron berusten op foutieve gegevens.
In de laatste tendensen van de nieuwe culturele geschiedenis is, in navolging en uitwerking
van de Annales recepten, door Lawrence Stone in Past and Present van 1979 de „revival of
the narrative‟ vastgesteld. De Groningse geschiedfilosoof Frank Ankersmit stelde in 1983 dat
„als men een goed historicus wil zijn, dan zal men een goed stilist moeten wezen‟4. Sindsdien
heeft hij een onderbouw verleend aan de opvatting dat geschiedenis zich in de tweede helft
van de twintigste eeuw in toenemende mate (opnieuw) op teksten diende te concentreren en
dat naast de feitelijke informatie die in deze historische teksten te vinden is, de tekst op zich
een afspiegeling biedt van de historische samenleving die de tekst heeft voortgebracht. Het
narrativisme is geen poging om literaire kritiek en historische kritiek in elkaar te laten
overgaan, wel een vraag om aandacht te hebben voor het feit dat geschiedenis gemaakt wordt
en dat de maker en de context waarbinnen deze creatieve daad haar beslag krijgt essentieel
een onderdeel van het volledige verhaal zijn. Gestaafd door deze theorieën neem ik dus enkele
internationale vermeldingen van Brugge in de literatuur op, omdat zij enerzijds voortleven in
de hoofden van de Bruggelingen en mee aan de basis lagen van de mythevorming rond
Brugge en anderzijds omdat ook de literaire vermeldingen als afspiegeling van de ware
realiteit kunnen fungeren.
4 Volgens de Franse historicus Charles Seignobos schrijft men geschiedenis op basis van documenten:
„L‟histoire se fait avec des documents‟. Zo is het, maar het is slechts een deel van de waarheid. Voor
geschiedschrijving heb je ook een historicus als mens nodig. Rousseau zei: „Sentir, c‟est penser‟. Voor
geschiedschrijving heb je een historicus nodig, maar het moet een mens zijn, inclusief zijn gevoelens. Ankersmit
vindt dat hoe we ons voelen over het verleden niet minder belangrijk is dan de kennis die we erover hebben. Het
is volgens hem zelfs waarschijnlijk belangrijker. Het gaat ook over de historische ervaring. In dit artikel wordt
het voorbeeld gegeven van Johan Huizinga en zijn Herfsttij der Middeleeuwen. Ankersmit vindt dat Huizinga
sowieso al veel van de middeleeuwen af wist door kennis uit boeken, maar hij slaagde er ook in volledig de geest
van de middeleeuwen op te roepen. Het was pas toen hij de schilderijen van Rogier van der Weijden en Van
Eyck zelf zag, dat hij de ervaring van de Middeleeuwen voelde. Die schilderijen kwamen echt uit het verleden.
(Meester, M. en Meester, F., „Voelen is denken. De sublieme historische ervaring van Frank Ankersmit‟, in:
Bres, nr. 231, 2005, p. 9-13.)
8
Een van de redenen waarom ik focus op narratieve teksten5 is omdat ook een historicus de
realiteit slechts kan benaderen via discursieve, dus talige, voorstellingen. Dit bewijst waarom
men in de negentiende eeuw het Brugge van de middeleeuwen opnieuw wil laten heropleven,
en dit door het opnieuw „uitbeelden‟ van die middeleeuwen. Men had verhalen, beelden en
mythes in het hoofd en deze moesten herleefd worden, bijvoorbeeld in de uitbeelding van
belangrijke gebeurtenissen in historische stoeten of in wandschilderingen in de gotische zaal
van het Brugse stadhuis.6
Hayden White trok in Metahistory. The historical imagination in nineteenth century Europe
(1973) de stelling dat de historicus de realiteit slechts via talige voorstellingen kan benaderen
radicaal door. Dit leidde tot de opvatting dat de geschiedenis een literair genre is en dat ze niet
noodzakelijk een groter waarheidsgehalte heeft dan bijvoorbeeld de roman. Voor de
consequent radicale postmodernist is de realiteit van het verleden slechts een subjectieve
creatie van de historicus.7 Omdat deze visie mijns inziens iets te ver gaat, zal ik ze dan ook
niet verder toepassen op deze masterscriptie.
Als laatste vorm van narratieve elementen neem ik ook enkele van de bekendste Brugse
volksverhalen op in deze masterscriptie. Deze verhalen mogen opnieuw niet gezien worden
als mythes in de zin van „godenverhalen‟, maar als mythes in de zin van fictieve, niet
bewezen verhalen die ontstaan zijn in een welbepaalde cultuur op een bepaald moment waarin
men behoefte had om belangrijke fenomenen te verklaren. Van de volksverhalen gaat een
enorme beeldende kracht uit. De Brugse mythes zijn waarschijnlijk de belangrijkste verhalen
5 Het is niet zo dat ik alle theorieën rond narrativisme als juist beschouw. Zo is er bijvoorbeeld het narrativistisch
tekstualisme, dat mijns inziens een stap te ver gaat. Het narrativistisch tekstualisme impliceert niet alleen dat het
zicht op het verleden door de overvloed aan teksten over het verleden wordt bemoeilijkt, maar ook dat het
verleden zonder deze teksten eenvoudigweg betekenisloos is. Het verleden an sich is onkenbaar. (Tollebeek,J.,
De ekster en de kooi. Nieuwe opstellen over geschiedschrijving, Bert Bakker, Amsterdam, 1996, p160.) Dit wil
mijns inziens zeggen dat er niet langer ruimte is voor het als onmiddellijk ervaren contact met het verleden. Dat
ik de historische sensatie heel belangrijk vind, wordt bewezen door het hele tweede deel van deze scriptie. In dit
tweede deel ligt de nadruk niet meer op de tekstuele ervaring van het verleden, maar op de interpretatie en de
representatie van dat verleden, dat men eventueel heeft leren kennen op basis van enkele overgeleverde teksten,
ego-documenten, verhalen en mythes.
6 Doordat de uitbeelding van belangrijke gebeurtenissen gebaseerd was op overgeleverde verhalen, zowel uit
mythes als uit geschiedkundige bronnen, zal de representatie ervan niet altijd volledig waarheidsgetrouw zijn.
Later zal ook aan bod komen dat deze verhalen vaak overdreven werden om de grootsheid van Brugge in de verf
zetten. Er wordt dus vaak een loopje met de werkelijkheid genomen.
7 Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek, Academia Press, Gent, 2005, p.
189-191.
9
die in het geheugen van de Bruggelingen over hun stad staan gegrift. De verhalen proberen te
verklaren hoe en waarom bepaalde fenomenen in Brugge zijn terecht gekomen. Men kan ze
dus op een bepaalde manier als oorsprongsmythen zien. Tot op vandaag weet men
bijvoorbeeld nog steeds de werkelijke oorsprong van de kant niet, maar de Brugse mythe over
Serena en de kant probeert die oorsprong wel te verklaren. Omdat er een enorm beeldende
kracht van deze mythes uitgaat en omdat ze tot op de dag van vandaag nog in het collectieve
geheugen van de Bruggelingen staan gegrift, licht ik ze graag nader toe. Het zijn mijns inziens
de belangrijkste narratieven in deze scriptie, omdat de onderwerpen die ik zal aanhalen nog
steeds fundamenteel met Brugge verweven zijn en het imago en de identiteit van de stad
intrinsiek bepaald hebben.
In de negentiende eeuw krijgen de Bruggelingen het stigma van „dode stad‟ opgelegd. Men
raakte deze stempel grondig beu. Er zal een nostalgie naar de middeleeuwen op de voorgrond
treden. De Bruggelingen zijn, dankzij de overgeleverde verhalen en beelden, maar ook
dankzij de grote monumenten die nog steeds het stadsbeeld bepalen, niet vergeten wie ze ooit
geweest zijn en willen de roem uit de middeleeuwen laten herleven. In het deel over de
negentiende eeuw wordt beschreven op welke manieren de Bruggelingen erin slagen om die
middeleeuwen te laten heropleven. Men koos bijvoorbeeld voor de neogotische bouwstijl, in
historische stoeten kwam een deel van het rijke verleden opnieuw naar het toenmalige Brugse
stadsbeeld, standbeelden werden opgericht voor de grote figuren die Brugge in de
middeleeuwen bekend hebben gemaakt, dankzij de oprichting van de haven van Zeebrugge
werd de band met de zee hersteld, enzovoort. Op die manier creëert men ook een nieuwe
identiteit.
Omdat de impact van de mythes, de verhalen rond Brugge, niet te onderschatten is, wil ik
onderzoeken in welke mate zij eigenlijk juist zijn. Mythes zijn verhalen die ontstaan om zin te
geven aan het bestaan. Daarom hoeven ze echter nog niet waar te zijn. De verhalen uit de
middeleeuwen leven voort in het bewustzijn en onderbewustzijn van de Bruggelingen. De
verhalen over de roem van Brugge, maar ook de artefacten zoals de schilderijen van de
Vlaamse Primitieven en de majestueuze gebouwen worden vanaf de negentiende eeuw
gebruikt om het imago van „dode provinciestad‟ van zich af te werpen en te vervormen naar
een ander imago. Zo krijgt Brugge eigenlijk ook een andere identiteit. Hoewel de roem van
Brugge zeker niet te ontkennen is, zijn er ook verhalen en mythes gecreëerd om de stad in een
beter daglicht te stellen. Zo is de legende van Boudewijn met de IJzeren arm niet
10
waarheidsgetrouw en moest Marcus Gerards een stadsplan tekenen dat Brugge net iets beter
voorstelde dan het eigenlijk was. Het is echter zo dat ook die verhalen, beelden en mythes
generaties lang doorgegeven worden en op den duur als juist beschouwd worden.
Het is de bedoeling om in deze masterscriptie te onderzoeken welke elementen Brugge tot die
welvarende, kosmopolitische stad gemaakt hebben, maar om ook de verhalen onder de loep te
nemen die Brugge als dusdanig afgeschilderd hebben. Sommige van die getuigenissen,
verhalen en mythes blijven rondspoken in de hoofden van de Bruggelingen. Door die
narratieven, maar ook door de fysieke overblijfselen, herinnert de Bruggeling zich in de
negentiende eeuw de roem die de stad ooit gehad heeft. Hoe de Bruggelingen met dat
verleden in de negentiende eeuw omgingen, wordt beschreven in het tweede deel.
Ik volg Roland Barthes‟ methodologie die hij uiteenzet in Le mythe, aujourd‟hui in
Mythologies in die zin dat de dingen die wij als „natuurlijk‟ aanvaarden eigenlijk onze eigen
creaties zijn. Mythologies is een studie over hoe de massa en de massacultuur, georganiseerd
door „la petite bourgeoisie‟, een mythologische realiteit vormen conform de eigen normen en
waarden. Het Brugge van de negentiende eeuw wordt ook een constructie, georganiseerd door
diegenen die het in de stad voor het zeggen hebben. Rond Brugge bestaan heel wat mythes die
in de negentiende eeuw gebruikt zullen worden om het karakter van de stad bij te stellen en
om terug te gaan naar de vergane glorie. Zo wordt Brugge beschouwd als „het Venetië van het
Noorden‟, maar deze vergelijking is eigenlijk onjuist.8 Toch is het sinds de negentiende eeuw
een middel om toeristen te lokken. Roland Barthes vestigt dus de aandacht op een historisch
discours. In dit discours zitten een reeks vooronderstellingen die de historicus bewust maar
vaker nog onbewust, inlast en die niet van de bestudeerde bronnen afkomstig zijn maar uit de
eigen inzichten. Barthes wijst erop dat de historische beschrijvingen van het verleden niet
(noodzakelijk) handelen over dat verleden, maar enkel weergeven wat de historici zich
voorstellen aangaande dat verleden. Hier is dus sprake van een gespannen relatie tussen de
realiteit en vragen rond de representatie: bestaat het verleden wel buiten het verhaal? In de
negentiende eeuw grijpt men in Brugge terug naar dat roemrijke middeleeuwse verleden, het
verleden maar ook naar de identiteit die ze missen. Maar ze bouwen een nieuwe mythe rond
die middeleeuwen en dit op basis van hun eigen inzichten over de middeleeuwen, inzichten
8 De reden waarom deze vergelijking onjuist is, komt later aan bod.
11
die ze vaak verschaft hebben op basis van (betrouwbare?) getuigenissen en verhalen over de
grote figuren en gebeurtenissen uit het Brugse verleden.
In de negentiende eeuw wil men dus de middeleeuwen laten heropleven. Het was niet alleen
een periode van grote gebeurtenissen in de geschiedenis van Brugge, zoals de internationale
handel die plaats had in Brugge en de verspreiding van Bruggelingen over de rest van Europa,
maar in de negentiende eeuw vereert men ook de grote figuren die Brugge dat „machtige‟
imago hebben bezorgd. Op deze mentaliteit is de theorie van Thomas Carlyle toepasbaar dat
men zich laat verleiden om morele lessen te trekken uit het verleden en om de tijdsgenoten
„voorbeelden‟ of voorbeeldige figuren uit het eigen verleden als na te volgen exempla voor te
houden. Carlyle zegt dat het eigen is aan de mens om helden uit het verleden te vereren en om
ze in het heden als voorbeelden te beschouwen. Daarom worden ook zoveel standbeelden van
grote mannen opgericht en biografieën van belangrijke figuren geschreven. Volgens Carlyle is
een held „a great man, one to whom every man looks up and feels a sense of awe. Hero-
worship is only natural because we recognize that these men embody the greatness all other
men strive for.‟9
Deze theorie is toepasbaar op wat in de negentiende eeuw gebeurt in Brugge, in die zin dat
men dus ook opkijkt naar de grote figuren die iets voor Brugge en de status van Brugge in de
rest van de wereld betekend hebben. Zo worden bijvoorbeeld standbeelden opgericht voor de
grote mannen die de faam van Brugge internationaal hebben helpen verspreiden. In dit geval
gaat het over Breidel en De Coninck, Simon Stevin, Hans Memling en Jan van Eyck.
In de gotische zaal prijken ook enkel muurschilderingen van gebeurtenissen en mannen uit de
middeleeuwen waar men in de negentiende eeuw naar moet opkijken. Men wil dat er opnieuw
zo‟n glorierijke periode voor Brugge zou komen. Men koesterde misschien de hoop dat, als
men het voorbeeld van de grote figuren zou navolgen, zo‟n nieuwe periode zich snel zou
aankondigen.
Het tweede luik van mijn scriptie focust dus voornamelijk op het feit dat er in de negentiende
eeuw in Brugge een ware cultus van nostalgie heerst. Dit deel kan ik ook staven met de
theorieën van Jo Tollebeek. Er is niet alleen de geschiedenis van de realiteiten, maar ook de
geschiedenis van de herinnering aan deze realiteiten, die intussen behoren tot een voorgoed
vervlogen tijd. Jo Tollebeek baseert zich hoofdzakelijk op de Franse historicus Pierre Nora,
9 http://www.victorianweb.org/authors/carlyle/heroes/covert17.html (22 april 2009)
12
die de theorie van „lieux de mémoire‟ promootte. Een geschiedenis moest zich concentreren
op de plaatsen waaraan deze herinneringen zich hadden gehecht, de pleisterplaatsen van het
geheugen. Het ging Nora niet om de geschiedenis van de plaats zelf te beschrijven, maar om
te achterhalen welke associaties zich mettertijd aan die plaats hadden gehecht.10
Brugge in de negentiende eeuw is hiervoor een goed voorbeeld. De Bruggelingen willen zich
een nieuw imago aanmeten en gebruiken daarvoor de rijke geschiedenis, die ze gaan
cultiveren en esthetiseren. In de prachtige gotische zaal van het Brugse stadhuis worden
bijvoorbeeld voornamelijk de belangrijkste gebeurtenissen uit de Brugse geschiedenis
afgebeeld aan de hand van muurschilderingen. Ook de Gouden-Boomstoet is een verwijzing
naar de periode waarin Brugge zijn grootste macht en welvaart kende. Brugge vormt an sich
al een lieu de mémoire.11
Het cultiveren van het verleden kadert natuurlijk ook in de patriottische en romantische geest
die overheerste in de negentiende eeuw. Vooral de figuren die tot de verspreiding van de
nationale faam – in dit geval de verspreiding van de roem van Brugge – hadden bijgedragen,
werden vereerd. Voor Brugge waren dat bijvoorbeeld Breydel en De Coninck, Hans Memling,
Jan van Eyck en Simon Stevin. Voor hen worden bijgevolg standbeelden opgericht op
belangrijke pleinen in het stadscentrum.
In deze tijdsgeest spelen verhalen vanzelfsprekend een grote rol. „De geest waarin deze
verhalen werden gelezen, was vatbaar voor de suggesties die van het verleden konden
uitgaan.‟.12
10
Tollebeek, J., „Inleiding‟, in: Tollebeek, J., Buelens, G. en Deneckere, G. (red), België, een parcours van
herinnering, plaatsen van tweedracht, crisis en nostalgie, Bert Bakker, Amsterdam, 2008, p. 30.
11 Er zijn veel redenen waarom Brugge an sich een lieu de mémoire is. Enkele statige, middeleeuwse
monumenten, zoals bijvoorbeeld het Belfort en de Sint-Salvatorskerk, verwijzen rechtstreeks naar het glorierijke,
middeleeuwse verleden van Brugge. Enkele natiehuizen van vreemde kooplieden hebben de tand des tijds
doorstaan en verwijzen bijgevolg ook naar de economische bloeiperiode van Brugge. In Brugge zijn ook nog
heel wat schilderijen van de bekende Vlaamse Primitieven bewaard gebleven. Vooral van Hans Memling bezit
de stad nog heel wat schilderijen. Naast tastbare objecten verwijzen ook de historische optochten naar het
roemrijke Brugse verleden. De Gouden-Boomstoet is de uitbeelding van het bezoek van Karel de Stoute en
Margaretha van York aan Brugge naar aanleiding van hun huwelijk. De Heilige-Bloedprocessie is de herdenking
van de aankomst van enkele druppels bloed van Christus in Brugge. Uiteraard dient ook hier genuanceerd te
worden. Later zal bijvoorbeeld blijken dat de druppels bloed onmogelijk van Christus afkomstig kunnen zijn.
Hoewel de Bruggelingen en het stadsbestuur dit weten, vinden ze dit geen reden om de stoet af te schaffen. Rond
dat Heilige Bloed is namelijk een mythe gecreëerd en die willen ze levend houden, omdat het Brugge, als plaats
waar druppels bloed van Christus bewaard worden, een mooie allure geeft naar de buitenwereld toe.
12 Tollebeek, J., „Inleiding‟, in: Tollebeek, J., Buelens, G. en Deneckere, G. (red), België, een parcours van
herinnering, plaatsen van tweedracht, crisis en nostalgie, Bert Bakker, Amsterdam, 2008, p. 30.
13
Het doel van deze scriptie is dus te onderzoeken hoe Brugge in de getuigenissen uit de
middeleeuwen naar voren treedt als een roemrijke, kosmopolitische stad waar de handel en
cultuur floreerden. Rond deze stad ontstonden onvermijdelijk ook mythes. Welke mythes
waren dat en hoe gebruikte men in de negentiende eeuw het beeld dat van de roemrijke
middeleeuwen was ontstaan door die verhalen en mythes om het karakter en imago van de
stad te veranderen?
14
Deel 1: Mythevorming rond het Brugge van de
middeleeuwen
1. Inleiding
In de middeleeuwen werd Brugge één van de roemrijkste, kosmopolitische steden van
Europa. Dankzij zijn band met de zee kon Brugge uitgroeien tot een belangrijke handelsstad.
Bijgevolg kwamen vreemde naties zich vestigen in Brugge. Zij hebben hun stempel gedrukt
op het Brugse stadsleven en de taal, maar via de handelscontacten heeft ook Brugge op zijn
beurt een internationale uitstraling kunnen verwerven. Veel Bruggelingen, zowel handelaars
als kunstenaars, zijn uitgeweken naar andere oorden om daar carrière te maken. Ook op
cultureel vlak was Brugge een belangrijke stad. De Vlaamse Primitieven waren er actief, het
was een intellectueel centrum, later een humanistisch centrum en zowel de miniatuur- als de
boekdrukkunst floreerden er. Het is onvermijdelijk dat rond een stad als Brugge mythes zullen
ontstaan. Niet alleen de getuigenissen over Brugge werden bekend, maar ook de mythes en
verhalen die rond Brugge en bekende figuren zullen ontstaan, worden wijdverspreid en leven
voort in de hoofden van de Bruggelingen.
Deze glorierijke middeleeuwen, de „gouden eeuwen‟ voor Brugge, zullen in de negentiende
eeuw aan de basis liggen van een cultus van nostalgie naar de periode toen Brugge nog één
van de grootste kosmopolitische steden van Europa was. In de negentiende eeuw wordt
Brugge namelijk afgeschreven als een doodse, arme stad. Er zouden schijnbaar in de stad
geen elementen meer aanwezig zijn die de inwoners en bezoekers laten herinneren aan
glorierijker tijden. Dit had tot gevolg dat men in de negentiende eeuw belangrijke
middeleeuwse elementen en gebeurtenissen zal cultiveren, omdat men het imago van stille
provinciestad beu was. Dit proces wordt beschreven in het tweede deel van deze scriptie. In
dit hoofdstuk wordt de basis van die „vermythisering‟ gegeven.
2. Getuigenissen
Ik neem hier enkele van de belangrijkste en bekendste middeleeuwse getuigenissen over
Brugge op omdat het o.a. dankzij deze getuigenissen is dat men tot op vandaag een beeld kan
schetsen van hoe het leven in Brugge was in de middeleeuwen. Men kan zich echter afvragen
15
hoe waarheidsgetrouw deze getuigenissen zijn. Het kan gevaarlijk zijn wanneer men deze
getuigenissen letterlijk gaat interpreteren en woord voor woord gaat geloven. In de
getuigenissen wordt namelijk vaak overdreven en wordt niet altijd de realiteit zoals het echt
was, weergegeven. Toch leven de getuigenissen voort als narratieven en zullen ze de
Bruggelingen er later aan herinneren hoe machtig hun stad was. In die zin zijn het dus mythes
in de betekenis van „niet bewezen verhalen‟.
De getuigenissen die hier aan bod zullen komen, klasseer ik onder de „egodocumenten‟.
Hieronder ressorteert men kronieken of traktaten, opgesteld in verhalende of narratieve vorm
om een bepaalde boodschap te laten overkomen.
De motieven om egodocumenten op te stellen kunnen heel uiteenlopend zijn. Men wil
bijvoorbeeld de tijdgenoot of het nageslacht inlichten over de huidige gebeurtenissen via een
min of meer wetenschappelijk traktaat, of men kan hen een visie of opinie willen opdringen.
Soms wil men kronieken opstellen waarin feiten in een bepaalde logica worden gegoten, of
men kan anderen deelgenoot willen maken van eigen juiste inzichten via egodocumenten
zoals een persoonlijke brief of memoires.
De term „egodocumenten‟ is in 1958 bedacht door de Nederlandse historicus Jacques Presser.
Vandaag is de term als neologisme ook internationaal aanvaard. In de definitie van Presser
zelf zijn egodocumenten „die documenten waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk
onthult – of verbergt‟. Het zijn met andere woorden bronnen met een opzettelijk ik- of wij-
perspectief (brieven, memoires, dagboeken, interviews), bewust gecreëerd voor de auteur zelf,
maar meestal ook voor anderen. Eind jaren vijftig werden deze bronnen nog als
onbetrouwbaar afgedaan. Egodocumenten werden toen enkel binnen de ideeën- en
cultuurgeschiedenis benut als bron voor de studie van het proces van toenemende
individualisering, waarvan werd aangenomen dat dit sinds de middeleeuwen op gang was
gebracht.13
Als spiegel van de realiteit zijn deze bronnen inderdaad vaak onbetrouwbaar,
onder andere door het manifest aanwezig eigenbelang, maar dit engagement kan volgens prof.
dr. Marc Boone ook positief worden benut. De „Dichtung‟ is door de auteur van het
egodocument ten dele als „Dichtung‟ ervaren, maar ten dele ook als „Wahrheit‟, weliswaar
13
Het was vroeger een gangbare tendens dat men kritisch of wantrouwend omging met persoonlijke, individuele
herinneringen. De zuivere historicus streeft namelijk het liefst naar objectiviteit. Zijn of haar blik is vaak
gebaseerd op acemische maatstaven. Historici gingen vaak voorbij aan het feit dat elk individu een eigen
waarnemings-, selectie-, en waarderingsmogelijkheid hanteert op basis van normen die voor het individu
relevant zijn.
16
zijn/haar waarheid.14
Deze „Dichtung-Wahrheit‟ is hoe dan ook een historische waarheid,
maar het is een andere soort waarheid dan die van de „harde feiten‟. Onder invloed van het
postmodernisme is trouwens ook bij historici het inzicht gegroeid dat teksten op verschillende
niveaus moeten en kunnen gelezen worden.
Veel egodocumenten geven trouwens meer een beeld van wat de auteur buiten zichzelf heeft
waargenomen dan een onthulling van zichzelf en van de ervaring in strikte zin.15
Kortom, het is voor deze getuigenissen van belang dat we weten dat ze waarschijnlijk wel de
historische realiteit proberen te weerspiegelen, maar we moeten er rekening mee houden dat
het subjectieve bronnen zijn en vooral de waarheid van de auteur zelf weergeven.
Nu wordt overgegaan tot de getuigenissen over het roemrijke middeleeuwse Brugge.16
„Lang vóór het moderne, internationale toerisme zich van het huidige, goed geconserveerde
Brugge meester zou maken, werd de Vlaamse kunst- en handelsstad door de eeuwen heen als
een Europees cultureel en commercieel centrum beschouwd. De stad werd bezocht en
bewonderd.‟17
Valentin Vermeersch wil in Brugge en Europa de belangrijkste geschreven
getuigenissen die in de loop der jaren Brugge als een internationaal handelscentrum hebben
omschreven vermelden. In de eerste plaats moet melding gemaakt worden van Flandria
Illustrata van de vaak geciteerde Vlaamse historicus Antonius Sanderus (1586 – 1664). Over
het kosmopolitische en mercantiele Brugge schreef hij de volgende tekst:
14
De termen „Dichtung‟ en „Wahrheit‟ werden geïntroduceerd door Goethe.
15 Boone, M., Historici en hun métier, een inleiding tot de historische kritiek, Academia Press, Gent, 2005, p. 5-
6.
16 Deze historische getuigenissen hebben een narratieve structuur. Het historisch proces krijgt dus eigenlijk een
verhaalstructuur. Paul Ricoeur formuleert in Temps et récit (1983-1985) enkele gedachten waarmee ik akkoord
ga: „Het is hun narratieve structuur die de historische gebeurtenissen onderscheidt van natuurlijke gebeurtenissen
(die zo‟n structuur missen). Het is doordat historische gebeurtenissen een narratieve structuur bezitten dat
historici gerechtigd zijn om verhalen als geldige representaties van dergelijke gebeurtenissen te beschouwen en
ons dergelijke representaties als verklaringen [van deze gebeurtenissen] te aanvaarden‟. (Geciteerd in: Tollebeek,
J., De ekster en de kooi. Nieuwe opstellen over de geschiedschrijving., uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1996,
p. 155.) De tijd dat historici ook narratieven als eventuele historische bronnen moeten aanvaarden, is
aangebroken.
17 Vermeersch, V., „Brugge, een Europese stad in Vlaanderen‟, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 13.
17
Deze markt is zoo ruim dat zeventien geslachten van zoo veele Koningrycken of
voortreffelyke Volken hier hunne Wooningen en Pakhuizen opgerecht hebben: onder
deeze bevonden zich de Engelschen, Schotten, Françoizen, Kastilianen, Portugeezen,
Arragoneezen, Navareezen, Katalanen, Biskayers, en die van de Hanze steden
(namelyk van Lubek, Hamburg, Wismar, Rostok, Dantzik, Riga, Revel, en zeer veele
andere), alsmede de Venetianen, Florentynen, Genuezen, en die van Luca en Milaan,
die den Hoorn des overvloeds van allerhande Waaren derwaards bragten. Italië
voorzag deze markt van Kamelotten, en Grogreinen, zynde eene stof, gemaakt van
Geitenhaair, ‟t welk in Galatie tot zeer fyne Draaden gesponnen word, en van
Ossehuiden, Zyde- Goud- en Zilverdraad; goude en zilvere Lakens, en zyde Stoffen,
Paarlen, Malvezy, Aluin, Zwavel, Oli, welriekende Kruiden, en Speceryen, Quikzilver,
Rhabarber, Mummie, Kaffie, Zenebladen, enz. Vrankryk voorzag het van Zout,
Linnens uit Bretanje, witten en Rooden Wyn, Olie, en Papier; Engeland van Wol, Tin,
Loot en Bier; Schotland van Schaape- en Konyne- en andere Vellen, en van dikke en
grove Lakens, enz. In tegendeel voerden de Vremdelingen van daar weg zeer schoone
en kloeke Paarden, vette Ossen, zeer lekkere Booter, allerhande Kaas, Haring,
Bokking, en allerhande gezoute Vis, Linne, Wolle Lakens, Tapyten, uitmuntend door
haar maakzel en verscheidenheid, de fraaiste Schilderyen, en, met een woord, al wat
door de Kunst bedacht, en met de handen gemaakt kan worden; en dit alles in
zodanigen overvloed, dat Brugge boven alle de andere Steden van Vlaandre, ja van
geheel Nederland, wegens haren Handel, den Roem gekreegen heeft.18
Deze 17de
-eeuwse omschrijving van het Europese Brugge illustreert duidelijk de samenhang
tussen economie en cultuur. In Brugge is gehandeld en gedistribueerd in materiële en
geestelijke goederen. De aanwezigheid van rijkdom en kapitaal heeft overigens de creativiteit
en de zucht naar verfijning en luxe permanent in de hand gewerkt. Volgens Valentin
Vermeersch hebben diverse Europese auteurs en reizigers nog generaties lang verfijning,
goede smaak en stijl als kenmerken van de Brugse bevolking ervaren en beschreven – ook na
de grote bloeitijd van de stad. Die eigenschappen zouden het gevolg zijn van haar
kosmopolitische karakter.
18
Ibidem
18
Ook de universele schoonheid en de verfijning van de Brugse vrouwen werd in de Europese
reisliteratuur voortdurend bezongen. Een bekend voorbeeld hiervan is de getuigenis van
Johanna van Navarra, de echtgenote van de Franse koning Filips de Schone. In 1301, toen zij
samen met haar man een blijde intrede deed in Brugge, heeft zij vermeld dat de bijzonder
mooi geklede vrouwen van Brugge als „vorstinnen‟ gekleed zijn.19
Ze zou gezegd hebben: „Ik
dacht de enige koningin te zijn, maar ik heb er hier honderden gezien.‟20
Ook de Spaanse reiziger Pero Tafur (ca. 1410-ca. 1487), die in de vijftiende eeuw tijdens een
grote Europareis in Brugge verbleef, heeft een persoonlijke getuigenis geschreven:
In deze streek van het land leven de mensen buitengewoon weelderig. Ze hebben te
eten al hetgeen dat ze wensen en begeven zich aan allerhande vormen van luxe.
Mannen en vrouwen gaan hier samen in bad21
; ze vinden dat zo gewoon als wij samen
naar de kerk gaan. Zonder twijfel heeft de god van de luxe hier grote macht., maar het
is geen plaats voor arme mensen, die er ook onheus worden ontvangen.22
Diezelfde Pero Tafur zou vermoedelijk de eerste geweest zijn die de vergelijking tussen
Brugge en Venetië leven heeft ingeblazen:
Men zegt dat twee steden wereldhandel onder elkaar verdelen: Brugge in Vlaanderen
in het westen en Venetië in het oosten. Het komt mij echter voor, en velen zijn het
hierin met mij eens, dat er meer handelsactiviteit in Brugge is dan in Venetië. Er is
daar een reden voor. In het hele westen bestaat er geen ander groot handelscentrum
19
Het is volgens mij logisch dat de vrouwen in het Brugge van de middeleeuwen beter voor de dag kwamen dan
vrouwen in andere steden. Omdat Brugge in de middeleeuwen dé welvarendste stad van het huidige België was,
was het logisch dat vrouwen zich duurdere kleren en juwelen konden veroorloven. Ook door de aanwezigheid
van vreemde naties in Brugge, maakte men kennis met de producten van elders in Europa. Onder deze producten
bevonden zich ook kleren, juwelen en verzorgingsproducten.
20 http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/brugge_stad_met_vele_gezichten.htm (22 april 2009)
21 Het gebeurde inderdaad dat mannen en vrouwen samen in bad gingen in de veertiende en vijftiende eeuw in
Brugge. De zogenaamde badhuizen of stoven hadden echter meer de reputatie van een bordeel. In die badhuizen
vonden de mannen niet alleen meisjes en seks, maar ook eten en drank, geanimeerde gesprekken en muziek.
(Dupont, G., „Prostitutie in Brugge tijdens de Bourgondische periode‟ in: Ryckaert, M. en Vandewalle, A.,
Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, lannoo nv, Tielt, 1999, p. 53)
22 Idem, p. 14.
19
zoals Brugge, hoewel Engeland ook wel wat handel drijft. Men zegt zelfs dat in
sommige periodes wel zevenhonderd schepen per dag de haven van Brugge verlaten23
.
In Venetië daarentegen, dat natuurlijk ook wel een rijke stad is, zijn alleen de
inwoners van de stad zelf bij de handel betrokken. De stad Brugge ligt in het
graafschap Vlaanderen en is er de hoofdstad van. De stad is dicht bevolkt, heeft mooie
huizen en straten, waar veel werklieden wonen; voorts zijn er mooie kerken en
kloosters en voortreffelijke herbergen … Maar iedereen die geld heeft en het wil
uitgeven, zal alleen in deze stad al wat de wereld voortbrengt vinden. Ik zag er
sinaasappelen en citroenen van Castilië, alsof ze juist van de bomen waren geplukt,
fruit en wijn uit Griekenland, zo overvloedig als in dat land zelf. Ik zag er suikergoed
en specerijen uit Alexandrië en de hele Levant, juist alsof wij daar waren; bont van de
streek van de Zwarte Zee, alsof het in Brugge zelf was geproduceerd. Hier was ook
heel Italië met brokaat en zijde en al wat daar gemaakt wordt en wij vinden inderdaad
geen streek van de wereld, waarvan de producten hier niet in groten getale voorradig
zijn.24
Dat deze vergelijking eigenlijk een mythe geworden is, zal later in deze scriptie beschreven
worden. Tafur beschrijft ook de macht van Brugge op economisch vlak: het was een
prachtige, welvarende handelsstad.
De Zwitserse geneesheer Felix Platter (1536-1614), die op doorreis naar Engeland in 1599
Brugge bezocht, gaf een gelijkaardige getuigenis over de inwoners van Brugge:
Ze zijn beleefder, kunstzinniger en opgewekter dan de andere volkeren van
Vlaanderen. Zij zijn vol goede wil en hebben een bijzondere verfijning in manieren en
veel welwillendheid in het aannemen en overnemen van vreemde gebruiken en ideeën.
Ook hebben ze in hun voeding en kleding een weelderige pracht en zuiverheid. Vooral
de dames zijn keurig en behoorlijk aangekleed. Naar men mij vertelde is de taal van
23
Het is duidelijk dat Pero Tafur overdrijft. Er zullen ongetwijfeld veel schepen de Brugse haven verlaten
hebben, maar zevenhonderd schepen op één dag is een serieuze overdrijving. Het doel van deze overdrijving was
waarschijnlijk om de stad nog iets grootser en machtiger voor te stellen dan het eigenlijk was. Dit bewijst
opnieuw het gevaar van de egodocumenten: ze beschrijven de waarheid van de schrijver of wat de schrijver de
mensen wou laten geloven.
24 Idem, p. 23-24.
20
de Bruggelingen de beste, mooiste en verzorgdste, zodat Brugge bekend is bij de
Nederlanders, die hierheen komen ter wille van de grotere beschaving25
… De meisjes
en vrouwen van deze stad overtreffen alle andere in bekoorlijke gebaren,
vriendelijkheid en schoonheid.26
Valentin Vermeersch wijst erop dat het feit dat zowel de rederijkersbeweging als het Europees
humanisme zich in het 15de
- en 16de
-eeuwse Brugge zo intens konden manifesteren,
grotendeels te danken is aan het kosmopolitische karakter van de stad, wat een uitwisseling
van een internationaal gedachtegoed in de hand werkte.
In de getuigenissen komt ook geregeld de gastvrijheid van de Bruggelingen aan bod. De
Noord-Nederlandse rechtsgeleerde en kanselier Hadrianus Marius (1505-1568) schreef rond
het midden van de 16de
eeuw een klaagzang bij zijn vertrek uit Brugge. De volgende verzen
over Brugge kwamen erin voor:
Ik zou het hebben uitgeschreeuwd: o al te
zuinige lof, o kwade roem;
Die jou nooit zag, Brugge, kent je
ternauwernood.
Jij, goede Barsis, jij doet precies wat ik zeg.
En ook jij, Karel Laurijn, stuk van mijn ziel,
Die aan mijn zijde de gehele stad toonde,
ideale
Gidsen, geleiders in blijvende gehechtheid.
Jullie toonden hoe Brugge om ‟t even welke stad
Te boven gaat: haar kerken van een handvaardig meesterschap,
Haar openbare paleizen, aantrekkend met
vergulde wapenschilden,
25
Als er een liefde van de Nederlanders was voor de Brugse taal, zal ze niet standgehouden hebben tot op het
einde van de negentiende eeuw. Het is zelfs bekend dat de West-Vlamingen een eerder moeilijke band hebben
met de Nederlandse taal. Denk maar aan het taalparticularisme met voorstanders als Guido Gezelle en Albert
Rodenbach. De taalparticularisten ijverden voor een Nederlandse standaardtaal die gebaseerd was op het West-
Vlaams, maar toch heeft deze beweging het niet gehaald: er werd gekozen voor een Nederlandse standaardtaal
op basis van de taal van onze noorderburen.
26 Idem, p. 14-15.
21
En ook haar privéwoningen, met niet
minder geld en trots
Gesmukt. Onvoorstelbaar wat een
kunstwerk: duizend bruggen27
van uit-
Gelezen natuursteen – sommigen zeggen
zelfs dat Brugge daar haar
Naam haalde – én het enorme waterrad op
haar vesten, dat overvloedig
De wateren op- en aanvoert.
Enkele regels verder gaat het zo:
Brugge, laat mij die tijd in je schoot vertoeven,
Midden uitgelezen vrienden als jij, zeer
geleerde
Mark Laurijn, sieraad voor je geslacht,
Door wiens vriendschap jij, allerschitterendst
Brugge,
Mij nu zo bijzonder dierbaar bent.
Hier ook leerde ik Valdaura kennen
En met hem het brood van vrienden delen.
Valdaura zeker, allerzekerst kind van Phoebus
En door je medicinale kruiden én door je
musische lier.
Het was ook hier dat ik Fagellus ontmoette;
In eeuwigheid blijf ik die dag gedenken
Jij die met de boog28
hen kunt verslaan die mij
bekampen;
Door je komst werd ook jij verschalkt.
27
Dit is een overdrijving van Hadrianus Marius. In Brugge konden, zeker in die tijd, geen duizend bruggen
geweest zijn. Het was waarschijnlijk opnieuw de bedoeling om de stad nog machtiger voor stellen dan ze
eigenlijk was.
28 Dit is een verwijzing naar de schuttersgilden die reeds in de middeleeuwen in Brugge aanwezig waren. Zij
zorgden o.a. voor de verdediging van de stad bij vreemde invallen.
22
Ook jou, Florens Groboal, die ik hier trof,
kan ik niet
Verzwijgen: lieveling van Phoebus en van
de Muzen.
Door wiens vriendschap Mechelen mij
blij zag, dat
Ook nu treurig is om je heengaan. Brugge.
De grote behoedster, nam je weg, moeder
van zovele geleerden, in haar schoot bergt ze
schitterende sieraden.
Doch wat mankeert me, wijl ik praat wijkt
de stad, wordt ze geheel aan mijn blik
onttrokken.
Vaarwel Brugge. Vaarwel gezelschap fijn.29
Opvallend in deze getuigenis is de vermelding van Marcus Laurin. Deze figuur heeft een
belangrijke rol gespeeld in het ontvangen van de humanisten te Brugge. Hij was namelijk hun
gastheer en het was in zijn huis dat veel ontmoetingen tussen bekende humanisten als
Erasmus, Vivès en More hebben plaatsgevonden. In het derde kwart van de zestiende eeuw
zou Marcus Laurin de centrale figuur worden van het Brugse humanisme. „Hij legde een
kostbare verzameling oudheden aan en financierde een aantal uitgaven die exemplarisch zijn
voor zijn archeologische en numismatische interesse. Hij nam daartoe in 1558 de uit Venlo
afkomstige graficus en drukker Hubertus Goltzius in dienst. Goltzius reisde gedurende twee
jaar door Duitsland, Zwitserland, Italië en Frankrijk op zoek naar munten, penningen en
andere antieke artefacten. De samenwerking tussen Laurinus en Goltzius resulteerde
uiteindelijk in de oprichting van een uitgeverij, waarvan Goltzius de leiding had. Ze
publiceerden vooral eigen werken, waaronder Julius Caesar (1563), als werk van collega‟s als
Van Meetkerke, Jacob Cruycke, Domenicus Lampsonius en Jan Otho. Laurinus had ook
belangstelling voor de niet-klassieke oudheid. Hij gaf bijvoorbeeld de beroemde cartograaf
Abraham Ortelius aanwijzingen bij de decoratie van een kaart van het oude Egypte.‟30
31
29
Idem, p. 15-16. 30
Martens, M., „Brugge en het Europees humansisme„ in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 263 – 264. 31
Naast Goltzius waren nog enkele andere drukkers, zoals William Caxton, Jan Brito en Colard Mansion, actief
in Brugge.
23
Ook de Zeeuwse humanist Adrianus Barlandus (1486-1538) schreef rond 1527 een beroemde
getuigenis over Brugge. Hij was zo onder de indruk van de pracht en praal van het toenmalige
Brugge, dat hij schreef dat de andere Vlaamse kunststeden, Gent, Antwerpen, Brussel, Leuven
en Mechelen, niets betekenden naast Brugge:
De pracht en de luister van de openbare en privégebouwen in deze stad tarten elke
beschrijving. Om alles te zeggen met weinig woorden: de hele stad is erop berekend
om de geest te voeden en het oog te prikkelen. Gent, Antwerpen, Brussel, Leuven en
Mechelen mogen dan fraaie steden zijn, naast Brugge verzinken ze in het niet.32
Brugge werd, ook in de 16de
eeuw, zelfs boven de grote kunststeden geplaatst in Testament
Retoricael van de bekende rederijker Edward de Dene (1505-ca. 1576):
Roome de groote, Florence de scoone,
Milanen de wel gepeupelde stede,
Venege die draeght des wijsheyds Crone,
Genoa vul der hooveerdichede,
Parijs ooc sonder ‚s gelycken mede,
Keulene heilighe stadt ghepresen,
dit syn al steden kerstenheden,
boven andere plaetsen uytghelesen.
O Brugghe, ghy waert boven al gheresen
want door uw rein wesen net ghepeerelt
pleegt ghy te heetene de goude werelt.33
In de middeleeuwen werd Brugge inderdaad één van de belangrijkste kunststeden van Europa.
Zoals in het hoofdstuk over de negentiende eeuw aan bod zal komen, gebruikte Brugge die
status van kunststad dan ook om toeristen te lokken of om de nadruk op zijn imago als
kunststad te leggen. Brugge is en blijft de stad van de Vlaamse Primitieven. Brugge heeft dan
ook een deel van zijn internationale uitstraling op cultureel vlak te danken aan enkele
32
Vermeersch, V., „Brugge, een Europese stad in Vlaanderen‟, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 16.
33
Ibidem.
24
Vlaamse Primitieven, zoals bijvoorbeeld Jan van Eyck en Hans Memling. Voor hen zullen,
zoals beschreven wordt in het hoofdstuk over de negentiende eeuw, standbeelden opgericht
worden. Zij werden vereerd omdat Brugge een deel van zijn internationale bekendheid aan
hen te danken heeft.
Wie waren nu de bekendste Vlaamse Primitieven die voor die mythische uistraling van
Brugge gezorgd hebben?
De bekendste inwijkelingen die het in de 15de
eeuw gemaakt hebben zijn Petrus Christus,
Hans Memling en Gerard David.
Petrus Christus vestigde zich in 1444 in Brugge als schilder. Het leek er op dat hij zich in
Brugge als de nieuwe Jan Van Eyck wou opstellen. Hij maakte kleine portretten, intieme
tronende madonna‟s en nieuwe versies van Eyckiaanse composities. Ook het trompe-l‟oeil,
het precieuze detailwerk, het licht en de signatuur zijn door Van Eyck geïnspireerd. Dirk De
Vos deelt ons mee dat het mogelijk is dat Petrus Christus in Italië is geweest. Hij is bovendien
de eerste schilder in de Nederlanden die een meetkundig correct perspectief toepaste en zijn
composities zuiver stereometrisch opbouwde. Het vroegste voorbeeld is de Annunciatie,
vervaardigd in 1452, die nu in het Groeningemuseum hangt.34
In 1465, bijna 10 jaar voor de dood van Petrus Christus, laat een zekere Jan van Mimnelinghe,
geboren in Seligenstadt, zich registreren als burger van Brugge. „Het is de beroemde Hans
Memling die, meer nog dan Jan van Eyck, het symbool zal worden van de legendarische glans
van Brugge als de stad waar de zo bewonderde Vlaamse schilderkunst vandaan kwam.
Memlings bekendste werk is misschien wel zijn monumentale triptiek met het Laatste
Oordeel, een opdracht van de Florentijnse bankier Agnolo Tani.
„Voor de Brugse ateliers is Memling de figuur geweest die de beeldformules en de rijzige,
grafisch gestileerde vormgeving van Rogier van der Weyden heeft geïntroduceerd en een
schilderijtype heeft gecreëerd, dat na de Van Eyck-traditie een nieuwe, internationaal
succesrijke Brugse stijlfase heeft belichaamd.‟35
Memling wist een afgerond en evenwichtig schoonheidsideaal te combineren met een
geruststellende en glimlachende religiositeit. „In zijn voorstellingswereld komt er een fysieke
34
De Vos, D., ‚Brugge en de Vlaamse primitieven in Europa„, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 320.
35
Idem, p. 321.
25
versmelting tot stand van het heilige en het menselijke, een christelijke mythologie
vergelijkbaar met die uit de oudheid. Ook zijn glasheldere, open organisatie van de ruimte
moet hebben aangesproken, evenals de perfectionistische kristallisatie van het portret.‟36
Rond 1484 begon Gerard David in Brugge te werken. Hij onderging veel invloeden, ook die
van Memling. In tegenstelling tot Memling nam Gerard David actief deel aan het corporatieve
en stedelijke leven in Brugge. Zijn opdrachtgevers waren vertegenwoordigers van stedelijke
en religieuze instellingen: magistratuur, confrérie en clerus. Er is echter slechts één schilderij
dat met zekerheid aan David kan toegeschreven worden. Het betreft Portret van een
geestelijke, van ca. 1515. Dit is een portret van een stevige monnik met op de achtergrond
twee stoere Brugse kerktorens.
In de categorie van de bekende hofschilders is Jan Van Eyck de belangrijkste. Hij vestigde
zich vanaf 1425 in Brugge. Daarvóór was hij verbonden met het hof van Den Haag. Filips de
Goede, hertog van Bourgondië, nam uiteindelijk Jan Van Eyck aan als hofschilder en
kamermeester. Het oeuvre dat van Jan Van Eyck bewaard is, is beperkt tot zijn privé-
opdrachten die hij in Brugge tijdens de laatste tien jaren van zijn leven uitvoerde, toen hij
geen buitenlandse opdrachten meer aanvaardde en officieel in Brugge gevestigd was.37
3. Vermeldingen in de (internationale) literatuur
Brugge werd ook vermeld in de internationale literatuur. Aangezien schrijvers als Dante en
Chaucer de stad vermeldden, moet Brugge in de middeleeuwen een grote internationale,
mythische uitstraling hebben gehad. Deze vermeldingen van Brugge zijn geen
egodocumenten, maar worden geklasseerd onder de noemer „fictie‟ omdat het niet de
bedoeling van de auteurs van de verhalen was om een realistisch beeld en een eigen waarheid
van de stad weer te geven. Toch kan fictie een historische bron zijn en kunnen we de
internationale verhalen als dusdanig beschouwen. Er is mijns inziens altijd een grote kans dat
fictie gebaseerd is op de realiteit. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw wordt
namelijk, onder impuls van de Groningse geschiedfilosoof Frank Ankersmit, aangenomen dat
de studie van geschiedenis zich in toenemende mate opnieuw op teksten moest concentreren.
36
Idem, p. 322.
37
Idem, p. 322-326.
26
Er is niet alleen feitelijke informatie in narratieve teksten te vinden. De tekst op zich biedt ook
een afspiegeling van de historische samenleving die de tekst heeft voortgebracht. Op die
manier komt men door het lezen van een fictieve tekst toch heel wat te weten over de
historische omstandigheden. De auteur en de context waarbinnen de tekst geschreven is
moeten dus een essentieel onderdeel van het geheel worden.38
In Brugge en Europa kan men lezen dat Brugge in de internationale literatuur vermeld wordt
vanaf de hoge middeleeuwen. Guillaume le Breton, dichter en kroniekschrijver van de Franse
koning Filips August II, brengt in 1220 een overzicht van de rijkdommen die via Damme naar
het toenmalige Brugge werden verscheept in zijn Filipskroniek. Ook Thomas Beckett, de
bekendste aartsbisschop van Canterbury, zou Brugge en het grafelijk slot van Male bezocht
hebben. Brugge werd in de dertiende eeuw vermeld bij de Italiaanse schrijver Dante Alighieri
(1265-1321). Hij citeert Brugge in zijn in ballingschap geschreven Divina Commedia. In de
vijftiende Zang van de „Hellevaart‟ heeft hij een beeld nodig om de enorme randen van de
phlegeton, de helse vlammenzee, visueel voor de geest van zijn lezers te halen. Hij schrijft:
Quale i Fiamminghi tra Guzzante e Bruggia
Temendo „l fiotto in ver lor s‟avventa
Fanno lo schermo, perchè „l mar si fuggia.
De vertaling van deze verzen is : „Gelijk de Vlamingen tussen Witzant (Guzzante) en Brugge,
uit vrees voor de vloed die op hen afkomt, zich een dam, een beschutting bouwen, waardoor
de zee op de vlucht slaat.‟39
Deze verzen vinden de Bruggelingen zeker vermeldenswaardig,
want ze zijn te lezen op de muur van het bekende restaurant De Florentijnen in Brugge. Het
gebouw waarin dit restaurant gevestigd is, was in de middeleeuwen trouwens het natiehuis
van de Florentijnen die in Brugge verbleven.
In de twintigste Zang van de „Louteringsberg‟ citeert Dante Brugge opnieuw, samen met
Dowaai, Gent Rijsel. Dante schreef dat, als deze steden het konden, „er weldra wrake zou
zijn.‟ Brugge speelt in de Divina Commedia geen echte rol, maar de stad wordt in het
38
Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek, Academia Press, Gent, 2005, p. 7.
39Bonneure, F., Brugge beschreven, hoe een stad in teksten verschijnt, Elsevier, Brussel, 1984, p. 17.
27
voorbijgaan genoemd als een literair beeld van macht, grootheid en gezag. Brugge moet toen
dus al genoeg bekend geweest zijn om daarvoor model te staan.40
Een volgende wereldbekende figuur die Brugge heeft vermeld, was Geoffrey Chaucer (ca.
1340-1400). Hij is de auteur van de bekende Canterbury Tales (ca. 1390). In tegenstelling tot
Dante, moest Chaucer regelmatig in Brugge of in de buurt van Brugge zijn voor zijn
diplomatieke missies op het vasteland. Naast schrijver was Chaucer namelijk ook
vrederechter, dienaar van de Engelse koningen en controleur van de invoer in de haven van
Londen. Hij vermeldt Brugge in The Tale of Sir Topaz en in The Shipman‟s Tale. In het
laatste verhaal vertelt hij het volgende over Brugge:
The merchant, as it happened, one fine day,
Began to make arrangements for a stay
Somewhere near Bruges to further his affairs
And buy a fresh consignment of his wares.
...
Day came; the merchant started on his ride
To Flanders with a prentice and a guide
And came at last to Bruges in good condition.
Once there he worked in haste without remission
And did his business, borrowed, and made advances,
And never turned aside for dice or dances,
But purely as a merchant let me say,
He spent his time, and there I let him stay.
Dit stuk uit een verhaal uit de Canterbury Tales is opnieuw een verwijzing naar het belang en
de functie van Brugge in de toenmalige wereldhandel. Chaucer presenteert hier een koopman
die voor zaken naar Brugge komt, waar hij goed zijn brood verdient. Brugge was dus „the
place to be‟ om als koopman aan zaken te doen.
40
Idem, p. 18.
28
4. Mythes
Rond Brugge bestaan een aantal mythes, verhalen die door mensen gevormd zijn en blijven
voortleven in de geesten van Bruggelingen en de bezoekers van de stad. Zo zou Brugge het
Venetië van het Noorden zijn. Volgens talloze reisgidsen is Brugge ook een perfect bewaarde
middeleeuwse stad en is de stad haar functie als metropool kwijt geraakt door de verzanding
van het Zwin.
Dit zijn allemaal voorbeelden van mythes die, hoewel heel betwistbaar, nog erg levend zijn.
Persoonlijk vind ik ze ook belangrijk voor de Bruggelingen, omdat ze voortleven in het
collectieve geheugen van elke Bruggeling en van iedereen die iets leert over de –al dan niet
foute- geschiedenis van Brugge. Het zijn levende verhalen en hoewel ze berusten op foute
gegevens, hebben Bruggelingen vaak nood aan die mythes om zich eraan te herinneren dat ze
toch een machtige, roemrijke stad geweest zijn. Vaak worden de foute verhalen echter door
reisbrochures over de stad „misbruikt‟ om Brugge anders voor te stellen dan het eigenlijk is.
Nu wordt de waarheid achter de mythes, de foutieve verhalen achterhaald.
4.1 Het Venetië van het Noorden
De eerste keer dat Brugge met Venetië werd vergeleken, was, zoals hierboven reeds vermeld,
waarschijnlijk door Pero Tafur in de vijftiende eeuw. De vergelijking werd een mythe die
bleef standhouden. Ook in 1883 werd Brugge nogmaals vergeleken met Venetië, ditmaal door
de kanunnik Adolf Duclos in zijn gidsboek Bruges en trois jours, waarvan de ondertitel luidde
Promenades dans la Venise du Nord. Er zijn wel degelijk een paar overeenkomsten tussen
beide steden. Zo waren zowel Brugge als Venetië in het verleden belangrijker dan vandaag, ze
hadden allebei een belangrijke relatie met de zee en er zijn misschien enkele uiterlijke
overeenkomsten, maar toch zijn de verschillen tussen beide steden groter. In Venetië is de
stad uit het water gegroeid, in Brugge niet. De reien werden waarschijnlijk aangelegd in de
bedding van natuurlijke waterlopen, maar ze werden uitgegraven in het zand en in de klei.
Venetië is welvarend geworden door de invoer van Oosterse waren terwijl Brugge een eigen
textielindustrie in het Vlaamse achterland had. Venetië had een eigen koloniaal imperium
terwijl Brugge nauwelijks zijn eigen voorhavens controleerde.
Ook op politiek vlak waren beide steden heel verschillend. Venetië kon uitgroeien tot een
stadsrepubliek waar de politiek ondergeschikt was aan de economische belangen. Brugge
werd echter nooit een stadsrepubliek – geen enkele stad in Vlaanderen trouwens – en de
29
economie in Brugge moest vaak de gevolgen van de politieke strijd tussen koning en graaf
ondergaan.
Eigenlijk is Brugge niet het Venetië van het Noorden, maar het Firenze van het Noorden.
„Door de banden met het achterland, het belang van de textielindustrie, de politieke evolutie
naar een erfelijke dynastie, de rol van die dynastie als kunstmecenas en de uitstraling van de
stad als humanistisch centrum heeft Brugge meer gemeen met de Toscaanse stad dan met
Venetië.‟41
4.2 Brugge verloor glans als haven door de verzanding van het Zwin
Een tweede mythe in verband met Brugge die vaak verteld wordt, is dat Brugge zijn plaats als
belangrijkste stad van Vlaanderen moest afgeven aan Antwerpen door de verzanding van het
Zwin. De verzanding van het Zwin is echter niet de enige reden waarom Brugge zijn machtige
positie verloor. Er speelden namelijk ook politieke factoren een rol.
Er waren inderdaad problemen doordat het Zwin begon te verzanden, maar de Bruggelingen
dachten het probleem alsnog te kunnen oplossen. Korte tijd voor het stadsbestuur aan Marcus
Gerards had gevraagd om zijn beroemde plan te tekenen, en dit in 1561, hadden ze hetzelfde
gevraagd aan de Antwerpse drukker Willem Silvius. In de opdracht werd uitdrukkelijk gezegd
dat hij de waterwegen tussen de stad en de zee breder moest voorstellen dan ze in
werkelijkheid waren „ten fine dat men mercken mach de goede navigatie‟42
. Het is dus
duidelijk dat de toegankelijkheid van de Brugse haven wél een probleem vormde, anders had
het stadsbestuur niet uitdrukkelijk gevraagd om de waterwegen breder voor te stellen dan ze
waren.
Het was zo dat de laatmiddeleeuwse stedelijke economie een beroep moest doen op een sterke
lokale koopkracht en op een verfijnd netwerk van kooplieden, makelaars en bankiers met
internationale contacten over heel Europa. Daarvoor was politieke stabiliteit rond het
plaatselijk hof van de Bourgondische hertogen een noodzaak. Deze politieke stabiliteit
41
Jacobs, R. en Vernieuwe, J., Brugge, een stad in de geschiedenis, Uitgeverij Marc van de Wiele, Brugge,
1997, p. 11.
42 Idem, p. 12.
30
verdween echter voor meer dan tien jaar na de dood van hertogin Maria van Bourgondië in
1482. Door de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk, de weduwnaar van Maria van
Bourgondië, stortte de Brugse economie in en verdween de welvaart. Er kwam een moeilijke
periode van politieke instabiliteit, oorlogen en internationaal isolement. Maximiliaan van
Oostenrijk had namelijk de vreemde kooplieden die in Brugge verbleven, bevolen om zich te
verplaatsen naar het welvarende Antwerpen. Hij wou zich wreken op de Bruggelingen voor
hun opstandigheid en het feit dat ze hem hadden gevangen genomen en veel van zijn
volgelingen hadden vermoord. Met de vreemde kooplieden vertrok ook het Bourgondische
hof voorgoed uit Brugge.
Na 1492 keerden de meeste vreemde naties weliswaar naar Brugge terug, maar de opkomst
van Antwerpen als de internationale metropool tot circa 1585 was toen reeds een feit. In 1494
was Brugge arm en het bevolkingsaantal daalde. In de zestiende eeuw zou Brugge opnieuw
een relatieve welvaart kennen, maar de gouden jaren waren definitief voorbij.43
4.3 Brugge als middeleeuwse stad
De toeristische reisliteratuur maakt geregeld misbruik van het feit dat de mythe nog steeds
bestaat dat Brugge een perfect bewaarde middeleeuwse stad zou zijn. Roel Jacobs geeft in
Brugge, een stad in de geschiedenis een aantal voorbeelden van dergelijke flaters. Hierop
wordt dieper ingegaan in het tweede deel van deze scriptie.
Het is dus een mythe dat Brugge nog steeds zijn middeleeuws uitzicht zou bewaard hebben.
In de middeleeuwen waren de huizen voornamelijk in hout gebouwd. Vandaag zijn er slechts
twee oorspronkelijke houten gevels bewaard gebleven, in Genthof 7 (vijftiende eeuw) en
Vlamingstraat 90 (tweede helft van de zestiende eeuw). Toch zijn beide gebouwen
voorbeelden van de overgang van houtbouw naar steenbouw. Het nadeel van de houtbouw
bestond erin dat er een groter brandgevaar heerste. Daarom heeft het stadsbestuur besloten om
over te schakelen op steenbouw.
Normaal gezien waren de daken in stro, maar ook dat materiaal was niet brandveilig. Reeds in
de eerste helft van de dertiende eeuw werd een verbod uitgevaardigd op het dekken met stro.
Men moest uiteindelijk overschakelen op daktegels of tichels. Deze hebben de rechthoekige
43
Geirnaert, N. en Vandamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Stichting Kunstboek, Brugge, 1996, p.
45.
31
vorm van een leisteen, maar zijn zoals de Romeinse dakpannen vervaardigd uit gebakken
aarde.
Veel Bruggelingen en toeristen zijn gefascineerd door het oude karakter van de stad. Men wil
zich dan ook graag laten fotograferen op plaatsen als het bonifaciusbrugje en de
Rozenhoedkaai met de halletoren die oprijst achter de houten reiegevels van het
„Bourgondisch Hof‟. Dit zijn twee van de bekendste stadsgezichten van Brugge.
In werkelijkheid ligt het bonifaciusbrugje er pas sinds 1910. De houten gevels werden pas
gebouwd in 1932.44
Toch blijft men graag geloven in de mythe dat Brugge nog een authentiek bewaarde
middeleeuwse stad is. Koppeltjes die een foto laten nemen op één van de zogenaamde
„middeleeuwse‟ plaatsen zien het als een meerwaarde, omdat de plaats „zo oud‟ is. Het
stadsbestuur is zich erg bewust van deze mythes, maar men gaat ze niet meteen in de kiem
smoren, omdat ze die mythes, de mystieke, „middeleeuwse‟ sfeer die in Brugge sluimert, niet
willen doorbreken. In de negentiende eeuw wou men af van de stempel „Bruges-la-Morte‟,
alsof er na de middeleeuwen niets veranderd is, maar vandaag gaat men die middeleeuwse
sfeer graag uitbuiten. Het blijft een voorbeeld van hoe mensen maar al te graag in verhalen
blijven geloven. De mythe van Brugge als middeleeuwse stad bepaalt in sterke mate het
huidige karakter van Brugge in die zin dat Brugge nog steeds geassocieerd wordt met zijn
middeleeuws karakter. Men kan zich Brugge herinneren als de ooit roemrijke middeleeuwse
stad, maar dat spreekt mijns inziens de onjuistheden die vandaag heersen niet goed.
4.4. Mythes als verzonnen volksverhalen
Rond Brugge bestaan ook heel wat legendes. Vaak bestaat er een historische verklaring voor
bepaalde feiten, maar velen verkiezen de verhalen.
In de mens zit altijd een verteller. Vroeger was verhalen vertellen nagenoeg de enige manier
om hetgeen gebeurd was in het collectief geheugen te verankeren, aangezien de meerderheid
van de bevolking niet kon lezen of schrijven. De mondelinge traditie is dus lange tijd de
voornaamste bron van overlevering geweest. Daarnaast probeerde de mens ook zijn
omgeving, de natuurverschijnselen en de geheimen in de wereld te verklaren. Zo ontstaan
44
Jacobs, R., Brugge, een stad in de geschiedenis, p. 12.
32
mythes: men zoekt een antwoord op fundamentele levensvragen en men creëert daar verhalen
rond. Dit was de manier waarop men zin gaf aan het bestaan. Uiteraard is het onmogelijk dat
deze mythes volledig beantwoorden aan de realiteit. Cees Noteboom verwoordde het als
volgt: „In een mythe wordt een onmogelijk antwoord gegeven op onbeantwoorde vragen.‟
Toch blijven mythes ook vandaag de dag fascineren, ook al weet men dat ze niet volledig de
waarheid vertellen. Men poogde het onverklaarbare te verklaren.
Ook in Brugge ontstonden mythes. Het is het bewijs dat mensen in een bepaalde periode nood
hebben aan verhalen over hun stad, om fenomenen te duiden. Veel van deze mythes kunnen
gelabeld worden als „volksverhalen‟. Het is niet ondenkbaar dat voor Brugge het opkomend
toerisme van het einde van de negentiende eeuw ook een rol kan hebben gespeeld in de snelle
verspreiding van een aantal gekende Brugse legenden.
Gidsen beseffen dat het heropnemen van volksverhalen vandaag de dag opnieuw populair is.
Daarvan getuigt het enorme succes van mondelinge geschiedenis in de erfgoedsector. Gidsen
proberen dus vaak de teloorgaande mondelinge traditie opnieuw op te pikken. Ze doen dat
door zoveel mogelijk verhalen te vertellen aan de bezoekers van Brugge en aan de
stadsgenoten zelf. De stad Brugge is heel rijk aan allerlei volksverhalen die verankerd zijn in
de lokaliteit. Een aantal van die verhalen proberen een verklaring te geven van allerlei typisch
Brugse fenomenen zoals de Brugse zwanen, de Brugse kant, de godshuisjes, … maar ook
enkele niet meer na te trekken historische gegevens zoals het ontstaan van de stad of de
oorsprong van het begijnhof, kennen hun weerslag in verhalen. Toch moet opgemerkt worden
dat niet al deze verhalen ontstaan zijn in de middeleeuwen, maar dat ze vaak het gevolg zijn
van de romantische zielen van de negentiende eeuw. Het verhaal dat het meest bijgedragen
heeft tot de mythevorming van Brugge is natuurlijk Bruges-la-Morte van Georges
Rodenbach. Dit verhaal en hoe het geleid heeft tot mythevorming wordt echter uitvoerig
beschreven in het tweede deel van deze scriptie omdat het ook een voorbeeld is van hoe de
middeleeuwen doorschemeren in de negentiende eeuw.
Een opmerking die zeker moet gemaakt worden alvorens enkele Brugse mythen aan te halen,
is het feit dat het hier om meer gaat dan om het doorvertellen van verhalen. De beeldvorming
van de stad Brugge bij de inwoners en toeristen wordt door die mythen zelfs mee bepaald.
Wat stellen de meeste mensen zich dan ook voor als ze Brugge met iets moeten associëren?
De middeleeuwen, gezellige kleine straatjes, kanaaltjes met bruggen, koetsen, bootjes, …
maar ook zwanen, begijntjes, kantwerk, Vlaamse Primitieven, het Minnewater. Dit zijn
33
allemaal producten die aan bod gekomen zijn in volkstradities. Die mythes zijn eigenlijk ook
een exponent van het archetypische Brugge dat vaak stereotiep wordt benaderd.
Beeldvorming is iets zeer complex en persoonsgebonden, maar toch is er ergens een grootste
gemene deler. Het is bijgevolg interessant dat er in die beeldvorming heel wat
aanknopingspunten zijn met de mythes rond Brugge.
Hier volgen enkele van Brugges bekendste mythes. Ik heb deze mythes geselecteerd, omdat ik
vind dat ze het best aansluiten bij wat men associeert met Brugge. Het zijn bijgevolg de
bekendste Brugse mythes.
4.4.1 Het beertje van de Loge
Deze mythe is belangrijk voor Brugge, omdat het Beertje van de Loge tot op de dag van
vandaag één van Brugges belangrijkste symbolen is. Deze mythe staat in het geheugen van
veel Bruggelingen en toeristen die de stad bezoeken gekerfd.
Aan de Poortersloge prijkt het beeld van de oudste burger van Brugge: „het Beertje van de
Loge‟. De poortersloge was de vergaderplaats van de rijke Brugse poorters en de zetel van het
edele gild van de kampvechters genaamd: „Gheselscip van den Bere‟, een vereniging die zou
teruggaan tot de eerste Forestiers of Woudgraven van de Flandrensisgouw.
Liederic, de Forestier wiens invloed zeer groot was aan het koninklijk hof van Karel de Kale,
had twee zonen: Audakar, de oudste, had een zacht karakter en was bestemd om zijn vader op
te volgen. De jongste zoon, Boudewijn, daarentegen, was krijgshaftig en erg belust op
avontuur. Als kind oefende hij al regelmatig in het hanteren van speer en degen, ondanks het
verbod van zijn vader, die zijn avontuurlijke belevenissen niet erg op prijs stelde.
Audakar stierf echter zeer vroeg, nog vóór de dood van zijn eigen vader. Bijgevolg werd de
jonge Boudewijn als opvolger van zijn vader aangesteld. Niet lang daarna vertrok hij naar
Parijs om de koning de gebruikelijke leenhulde te bewijzen. Het was bij deze gelegenheid dat
hij kennis maakte met Judith, de dochter van de koning. Hij werd halsoverkop verliefd op
haar. Judith werd echter door de koning zoveel mogelijk in afzondering gehouden op het
kasteel van Senlis. Zij was namelijk een bruikbare pion op zijn politiek schaakbord.
34
Boudewijn kon haar echter met de hulp van haar broer, Lodewijk, ontvoeren uit het kasteel
van Senlis. Hij vluchtte met haar en met zijn gevolg naar Vlaanderen. De tocht liep dwars
door dichte wouden en langs verraderlijke moerassen. Ze stopten enkel ‟s nachts om te slapen.
Bij het eerste ochtendgloren trokken ze opnieuw verder. Bijna naderden ze Vlaanderen, tot
men plots doorheen het dichte struikgewas drie onheilspellende gedaanten zag naderen. Drie
beren kwamen dreigend en grommend op het gezelschap af …
Enkelen uit het gevolg vluchtten, maar Boudewijn greep naar zijn wapen en ging de
gevaarlijke dieren te lijf. De wapenlieden waren onder de indruk van hun meester en
spoedden snel te hulp. Boudewijn had ondertussen met zijn „IJzeren Arm‟ één van de beren
onschadelijk gemaakt. Deze werd als trofee meegenomen naar Vlaanderen.
De herinnering aan dit feit is blijven voortleven in de naam van het dorp Beernem
(Berenheim) waar de ontmoeting plaats had. Boudewijn en Judith werden hartelijk ontvangen
binnen de muren van de Burg in Brugge. Korte tijd nadien werd, ter gelegenheid van een
groots tornooi, het „Gheselscip van de Bere‟ plechtig en officieel ingesteld. De beer houdt het
officiële wapenschild van Brugge vast, zoals wij het nu nog altijd kunnen zien. Samen met de
leeuw is de Brugse beer nog steeds de fiere schildhouder.45
46
4.4.2. Hans Memling, de ‘Angelico van het Noorden’
De reden waarom deze mythe opgenomen wordt in deze scriptie is omdat Hans Memling een
belangrijke rol gespeeld heeft voor Brugge. Hij was een Vlaamse Primitief en heeft
bijgedragen tot de internationale uistraling van Brugge. Rond hem doen dan ook veel verhalen
de ronde. Zoals in het tweede deel van deze scriptie beschreven staat, werd hij in de
negentiende eeuw geëerd voor zijn bijdrage tot de Brugse geschiedenis, onder de vorm van
een standbeeld. Hier volgt één van de mythes rond Hans Memling …
45
Ballegeer, J., 100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdote, spook- en heksenverhalen, De Windroos
p.v.b.a., Beernem, 1984, p. 11 en p. 33.
46 Uiteraard is dit verhaal niet helemaal waar, maar ergens zit toch ook een deel werkelijkheid in de mythe. Het
kan best zijn dat Boudewijn in de contreien van Brugge beren kan hebben gezien. Bij de opgravingen van de
Sint-Donaaskerk werd er trouwens een berenkop gevonden.
35
Hoewel de naam van Hans Memling voor altijd verbonden zal blijven aan de stad Brugge,
blijft hij toch een inwijkeling afkomstig uit Duitsland. Na lange omzwervingen is hij
uiteindelijk in Vlaanderen, en meerbepaald in Brugge, terecht gekomen. Maar hoe is hij hier
eigenlijk verzeild?
In de winter van 1477 sneuvelde Karel de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van
Vlaanderen, voor de poorten van Nancy in Lotharingen. Hij werd verslagen en gedood door
de verzamelde legers van Zwitsers en Loreinen. Zijn bevroren lijk werd pas dagen later
teruggevonden onder de sneeuw, bedolven en half opgevreten door de wolven. Het was een
zware nederlaag voor het Bourgondische rijk, waar ook Vlaanderen toe behoorde. Er was een
grote onzekerheid over de toekomst.
In de huurlegers waren steeds avonturiers en zwervers op zoek naar voedsel en onderdak. Eén
van hen was een Duitse huursoldaat die na het uiteendrijven van het Bourgondische leger in
Brugge was beland. Uitgeput klopte hij aan bij de portier van het Sint-Janshospitaal, waar ook
zieke en behoeftige pelgrims voor één of meerdere nachten een onderkomen konden krijgen.
De man was gewond en helemaal uitgeput. De broeders en zusters van het hospitaal namen
hem liefdevol op en verzorgden zijn wonden. Toen hij aan de betere hand was, vroeg hij aan
de zorgzame zusters verf en panelen om zich tijdens die lange dagen van herstel te kunnen
bezighouden. Iedereen had bewondering voor de prachtige taferelen die hij in warme en volle
kleuren op het paneel toverde.
Een tijdje later mocht hij het hospitaal verlaten. Om zijn dankbaarheid te uiten voor de goede
zorgen die hij had genoten, schilderde Hans Memling nog voor hij afscheid nam het
schitterende schrijn voor de relieken van Sint-Ursula, die vereerd werd in het hospitaal. Tot
op vandaag staan de vele duizenden bezoekers van het Memlingmuseum in grote
bewondering voor dit kunstwerk.47
Het gebeurt nog steeds dat deze mythe voor waar wordt aangenomen. In werkelijkheid ging
het echter anders. Hans Memling was een kunstenaar die geboren werd in Seligenstad bij
47
Deze legende staat te lezen in het onuitgegeven werkje Brugse legendewandeling van de Brugse stadsgids
Reinoud Van Acker. Het enige wat raadpleegbaar is, is een worddocument.
36
Frankfurt am Main. Eerst ging hij in de leer bij Stefan Lochner in Keulen en daarna bij Rogier
Van der Weyden in Brussel. Na de dood van deze laatste ging Memling zijn geluk beproeven
in Brugge, waar veel rijke opdrachtgevers waren. Zo was het Sint-Janshospitaal één van zijn
opdrachtgevers van retabels en van het Ursulaschrijn. Memling heeft dus nooit in het
hospitaal zelf gelegen en is nooit verzorgd door de goede zusters.48
4.4.3. Vrouwe Bryggia
De naam „Brugge‟ is afkomstig van het Scandinavische „bryggia‟, wat „haven‟ of
„aanlegplaats‟ betekent. Hieruit kan men reeds de Europese roeping van Brugge afleiden,
maar die roeping vindt men ook in de historische omstandigheden waarin de stad tot stand is
gekomen. Aanvankelijk was Brugge een Gallo-Romeinse nederzetting nabij de Noordzee. In
het begin van de middeleeuwen diende de stad als verdedigingsplaats tegen de Noormannen.
De zee heeft een heel belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van Brugge. Deze stad wordt
dan ook „een geschenk van de Noordzee‟ genoemd. De relatie met de zee loopt als een rode
draad door de hele geschiedenis van Bryggia en heeft vanzelfsprekend de contacten met de
rest van Europa gedetermineerd. Rond het jaar 1000 ontwikkelde de eenvoudige aanleg- en
verdedigingsplaats tot een volwassen stad. Brugge lag toen echter niet meer aan de kust
doordat de zee zich had teruggetrokken. Tegenwoordig moet Zeebrugge als een nieuwe
wereldhaven fungeren.49
Deze geschiedkundige uitweiding maakt duidelijk dat de band tussen Brugge en de zee erg
belangrijk was en dat de naam „Brugge‟ afkomstig is van het Scandinavische „Bryggia‟. Ook
hierover bestaat een bekende Brugse mythe.
De geschiedenis van Brugge is altijd sterk verbonden geweest met de zee. De kustlijn was in
vroegere tijden echter zeer veranderlijk en de zee was zeer grillig en onbetrouwbaar.
Regelmatig overstroomden grote stukken polderland, ontstonden kreken en waddengebieden
en werden eilanden verzwolgen onder huizenhoge golven. Ook veel zeelieden en vissers uit
Brugge en het land errond vonden hun graf in het donkere, koude zeewater. Zo gebeurde het
48
Martens, M.P.J. (red), Brugge en de renaissance : van Memling tot Pourbus, Stichting Kunstboek, Brugge,
1998, p. 66-67.
49 Vermeersch, V., „Brugge, een Europese stad in Vlaanderen‟, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 20.
37
dat bij een stormvloed het eiland Wulpen voor de Brugse kust volledig onder water kwam en
alle bewoners ervan verdronken …
Nu de mythe zelf. Er wordt verteld dat Vrouwe Bryggia, een zieneres uit lang vervlogen
tijden, één keer per jaar de zielen van alle mensen die verdronken waren naar Brugge bracht.
Bryggia was een grote vrouw met diepliggende ogen en loshangend haar. De zielen vormden
een hele tros van kleinere en grotere vlammen en volgden haar als gehoorzame kinderen. Zij
kwamen van de monding van het Zwin, trokken langs Damme, waar zij een ommegang langs
het stadhuis deden en volgden de Reie tot op de Markt.
Van de Markt trokken ze naar de Burg en daar verspreidden ze zich in een wijde cirkel om de
basiliek van het Heilige Bloed. Er was een levende stilte over het hele plein. Na een tijdje
sprongen de vlammen op en verspreidden zich over de ganse stad. Iedere vlam had een kleed
van heel kleine vlammetjes mee gekregen, dat leek op blauwe zeebloemetjes: dit waren de
onvervulde verlangens die deze mensen gekoesterd hadden tijdens hun leven, maar door hun
onverwachte dood konden die dus niet vervuld worden.
Vervolgens zochten de zielen de huizen op waar ze eertijds hadden gewoond en waar ze met
hun geliefden op de dorpel hadden gezeten. Daar lieten ze de blauwe zeebloemetjes van het
onvervulde verlangen achter en die bleven daar liggen tot aan het ochtendgloren. Daarna
keerde Bruggia met haar zielen terug naar de zee.50
50
Deze legende staat te lezen in het onuitgegeven werkje Brugse legendewandeling van de Brugse stadsgids
Reinoud Van Acker. Het enige wat raadpleegbaar is, is een worddocument.
38
4.4.4. De Brugse Zwanen
51
Deze mythe is erg bekend onder de Bruggelingen. De zwanen zijn reeds lang een symbool
voor Brugge geworden. Ook hierrond zijn mythes ontstaan. Dit is het verhaal van hoe de
zwanen zogezegd in Brugge zijn terecht gekomen.
Maria van Bourgondië was een heel geliefde vorstin in Brugge en Vlaanderen. Helaas is zij
op heel jonge leeftijd overleden aan de gevolgen van een jachtongeval. Zij was gehuwd met
Maximiliaan van Oostenrijk, die na haar dood het bewind volledig in handen nam. Hij was
echter helemaal niet zo geliefd als zijn overleden echtgenote. Hij legde bijkomende
belastingen op en negeerde de aloude stedelijke voorrechten en keuren. Het duurde dan ook
niet lang of hij had de ganse bevolking tegen hem.
Vooral in Brugge was het ongenoegen tegen de eigen vorst groot. In 1488 kwam het tot een
opstand en Maximiliaan werd bij een bezoek aan Brugge prompt gevangen gezet in het huis
Craenenburg op de Markt. Er ontketende zich een ware razzia tegen vertrouwelingen en de
medewerkers van de keizer. De kwade menigte had zich meester gemaakt van onder andere
Pieter Lanchals, Maximiliaans raadsman en schatbewaarder. Hij zou ook geprofiteerd hebben
51
Deze foto werd genomen door Piet De Busscher.
39
van het geld van de Brugse belastingen. Pieter Lanchals werd gefolterd en onthoofd op de
Markt, voor de ogen van Maximiliaan. De keizer werd immers verplicht de terechtstelling bij
te wonen.
Enkele weken later beslisten de Vlaamse Steden echter om Maximiliaan opnieuw vrij te laten.
Dit was uiteraard sterk tegen de zin van Brugge. De vorst had gezworen de moord op Pieter
Lanchals te wreken en de opstandige stad te straffen. Brugge werd veroordeeld om als
blijvende herinnering voor het nageslacht „ten eeuwigen dage langhalzen of zwanen op zijn
wateren te onderhouden‟.
Pieter Lanchals zelf werd begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Op zijn grafmonument
prijkt zijn wapenschild waarin een sierlijke zwaan met een lange hals afgebeeld staat.52
Ondertussen zien we de zwanen overal in het Brugse stadsbeeld. Men kan zich Brugge niet
meer inbeelden zonder zijn sierlijke witte vogels.53
4.4.5. Het Minnewater
Het Minnewater is ongetwijfeld één van Brugges mooiste en bekendste plekjes. Bruggelingen
vertoeven er maar al te graag, maar ook door toeristen is het een gegeerde plek, niet alleen
omdat het Minnewater een prachtig meer is, maar ook omdat er mooie kiekjes te maken zijn.
Velen kennen ook de ontroerende mythe rond het Minnewater. Deze mythe geeft deze plaats
een extra cachet.
52
Deze legende staat te lezen in het onuitgegeven werkje Brugse legendewandeling van de Brugse stadsgids
Reinoud Van Acker. Het enige wat raadpleegbaar is, is een worddocument.
53 Of deze mythe enige vorm van waarheid bevat, is tot op vandaag niet geweten. Het is wel een feit dat de
zwanen reeds sinds de middeleeuwen op de Brugse reien glijden. Toen kocht Brugge namelijk het recht tot het
houden van zwanen af van de Graaf van Vlaanderen. Als eigendomsteken droegen de zwanen toen mooi
versierde koperen halsbanden. De oudste vermelding van zwanen op de Brugse wateren vinden we terug in
stadsrekeningen van 1403. In die periode vertoefden de zwanen vooral op de vesten, die ze verkozen boven de
druk bevaren reien. De zwanen zijn de Brugse wateren dus altijd trouw gebleven.
(http://books.google.be/books?id=eDSXBjtZGMC&pg=PA10&lpg=PA10&dq=hoe+de+zwanen+in+brugge+ko
men&source=bl&ots=Z7MKYtKxCD&sig=JXLZUT3i0S72YOHrYget6dGFfrQ&hl=nl&ei=SPT-SfemMoXX
Abz7IWZAg&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=6#PPA15,M1 (4 mei 2009) )
40
Het Minnewater is een plek die sterk tot de verbeelding spreekt van menig bezoeker.
Nochtans was het hier lang geleden niet zo‟n lieflijk oord, maar was dit een dunbevolkt
gebied met woeste gronden en onvruchtbare moerassen met hier en daar een dorp. Dit was
ook nog zo in de Keltische periode, de tijd waarin Minna leefde.
Toen Minna nog heel jong was, had ze reeds haar moeder verloren. Ze leefde alleen met haar
oude vader, een visser, die met het ouder worden een plan had gevonden om zijn jonge en
mooie dochter uit te huwelijken aan een ruwe zeeman, een vriend des huizes. Dit stemde
Minna echter allesbehalve gelukkig, want ze had reeds haar hart verpand aan Stromberg, een
knappe jonge krijger. Hij werd echter opgeroepen om te gaan strijden tegen de legioenen van
Julius Caesar. Vóór zijn vertrek hadden ze elkaar trouw gezworen, maar Minna‟s vader wou
zijn zinnen niet veranderen, ondanks haar tranen van verdriet.
Ten einde raad besloot Minna het ouderlijk huis te verlaten om aan een opgedrongen en
ongewenst huwelijk te ontsnappen. Ze begon haar zwerftocht door bossen, kreken en
moerassen. Uiteindelijk kwam ze aan bij de oever van een rivier die zich had verbreed tot een
klein meertje. Hier stierf Minna van uitputting en verdriet.
Nadat Stromberg een heldhaftige strijd had geleverd tegen de Romeinen keerde hij
huiswaarts, maar hij vond er zijn geliefde niet. Hij zocht haar overal en vond uiteindelijk haar
spoor. Hij vond haar bij het water, waar ze nog net in zijn armen stierf. Nadat hij de rivier
tijdelijk afgedamd had, begroef Stromberg haar in de bedding van de Reie en in een steen
grifte hij haar naam: Minna. Toen liet hij de dam opnieuw open gaan zodat het water over
haar graf spoelde. Het natuurlijk gevormde meertje kreeg voor altijd de naam Minna-water.54
4.4.6. De Brugse Zotten
Er zijn enkele steden in Vlaanderen waarvan de bewoners een spotnaam gekregen hebben.
Meestal kan die spotnaam verbonden worden met een legende of volksverhaal. Zo kennen we
de Gentenaars als stropdragers, de Mechelaars als maneblussers, de Antwerpenaars als
Sinjoren en de Brusselaars als kiekenfretters.
54
Ballegeer, J., 100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdote, spook- en heksenverhalen, De Windroos
p.v.b.a., Beernem, 1984, p. 128-129.
41
De Bruggeling staat bekend als de Brugse Zot. Aan die spotnaam is ook een mythe
verbonden. Van deze mythe zijn echter geen bewijzen of ze waar of niet waar is. Het verhaal
speelt zich af ten tijde van Keizer Karel, hoewel andere versies wel eens durven spreken van
Maximiliaan van Oostenrijk. De vorst was op bezoek in Brugge toen de Heilige-
Bloedprocessie uitging. In die ommegang stappen elk jaar de geestelijkheid, de wethouders,
de voornaamste burgers, de scholen, de ambachten en de gilden mee.
Ook de bestuurders van het krankzinnigengesticht hoorden daarbij, gevolgd door de
ongelukkige kostgangers van het gesticht. Brugge bezat reeds in de veertiende eeuw
dergelijke instellingen en de geesteszieken werden toen niet „zotten‟ maar „dulle lieden‟
genoemd. Het gebeurde trouwens ook dat narren en zotskappen de processie voorafgingen om
de wachtende toeschouwers wat te entertainen. De „dulle lieden‟ stoorden meer dan eens de
processie door hun zonderlinge gedrag.
De burgemeester van Brugge, die naast de keizer zat op de ereplaatsen voor de processie, zag
zijn kans schoon en vroeg de keizer extra centen om het Brugse zothuis uit te breiden en her
in te richten. Toen de keizer de narren en dulle lieden zag passeren in de optocht had hij snel
een antwoord klaar: de Bruggelingen hoeven maar hun stadspoorten te sluiten en de stad was
één groot zothuis, want het liep er hier vol van.
Uit Brugse stadsrekeningen uit de Bourgondische tijd is bekend dat tal van uitgaven staan
genoteerd voor de hofnarren van de hertog, vernoemd als „den zot van minen heren‟ of „den
zot van ons gheduchts heren‟. De narren maakten vast deel uit van de hertogelijke hofhouding
en volgden hun meester overal te lande. De zotskappen uit het Brugse Prinsenhof waren soms
ongewenste gasten, maar ze werden toch rijkelijk betaald.
Zo is de spotnaam van de Bruggelingen tot op heden blijven voortbestaan als een getuigenis
aan de luisterrijke Bourgondische periode en ook wel als symbool van de Brugse,
relativerende volksaard.55
55
Ballegeer, J., 100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdote, spook- en heksenverhalen, De Windroos
p.v.b.a., Beernem, 1984, p. 21-22.
42
Niet onbelangrijk is dat er een bier bestaat met de naam „Brugse Zot‟. Bruggelingen
beschouwen dit blonde bier met een rijke schuimkraag en een fruitig aroma als hun
stadsbier.56
4.4.7. Serena en de kant
De Brugse kant is opnieuw een belangrijk symbool voor Brugge. Het is weer één van de
clichés waarmee Brugge vaak wordt geassocieerd. Veel toeristen nemen dan ook kantwerkjes
mee naar het thuisfront als aandenken aan Brugge.
Het is verleidelijk om de oorsprong van de kantnijverheid in Brugge te plaatsen, maar elke
bewijsgrond daartoe ontbreekt. Over de vroegste geschiedenis van de kant is nauwelijks iets
bekend. Het is wel zeker dat Brugse hoge heren in de late zestiende eeuw chique, met kant
bezette huishoudlinnen gebruikten. Zo beschikte Jacob de Heere, kanunnik van Sint-Donaas,
in 1578 over een aantal „snuutdoecken met spellewerk‟57
. Het gebruik van de kant in de kledij
van de zestiende-eeuwse, Brugse hoge kringen is trouwens ook op de schilderijen van Pieter
Pourbus te zien. Kant is altijd een luxeproduct gebleven. Het werd ook gebruikt in deftige
priestergewaden en kerklinnen en in pronkerig huishoudlinnen. Het elitaire gebruik van de
kant staat echter in schril contrast met de ellendige werkomstandigheden waarin kant in de
Brugse achterbuurten werd gemaakt. De kantnijverheid is al in de Brugge sinds de zestiende
eeuw en sedertdien is het intens verbonden met de stad.58
De mythe verteld over Brugse kant is echter een speciaal geval in het rijtje van Brugse
mythes. Het is namelijk een oorsprongsmythe omdat het vertelt waar de Brugse kant vandaan
komt.
Lang geleden woonde aan de oever van de Reie een arme weduwe met drie kinderen. De
oudste dochter, Serena, moest helpen om in het onderhoud te kunnen voorzien. Van ‟s
morgens vroeg tot ‟s avonds laat zat Serena over haar spinnewiel gebogen, maar ze verdiende
56
http://www.halvemaan.be/n/bieren.htm (21 april 2009)
57 In Brugge bestaat er een synoniem voor kant, namelijk „spellewerk‟. Dit verwijst naar de spelden waarmee het
weefsel op een kussen wordt vastgezet.
58 Geirnaert, N. en Vadamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Stichting Kunstboek, Brugge, 1996, p.
116-117.
43
er helaas niet veel aan. De opbrengst was zeker niet groot genoeg om het ganse gezin te
kunnen voeden.
Serena was een heel vroom meisje en ging elke dag bidden bij het Onze-Lieve-Vrouwebeeldje
aan de waterkant. Op een avond was zij zo wanhopig dat zij aan Onze-Lieve-Vrouw beloofde
om haar eigen persoonlijk geluk op te geven als ze een middel vond om haar familie uit de
nood te helpen.
Serena was verloofd met Herman, een jonge beeldsnijder die in de buurt woonde, maar van
een huwelijk kon geen sprake zijn zolang Serena‟s gezin zich in een dergelijke situatie
bevond. Door de belofte die Serena net had gemaakt aan Onze-Lieve-Vrouw, was een
huwelijk helemaal uitgesloten.
Toen Serena op een zekere dag opnieuw zat te bidden bij Onze-Lieve-Vrouw, viel er plots een
web van fijne witte draden op haar zwarte voorschoot. Zij bewonderde de tekening van
vernuftig geweven motieven en kreeg een ingeving. Zij zou het fijne geweven spinnenweb
kunnen nabootsen met de draden die zij reeds had gesponnen.
Toen Serena eenmaal thuis was, begon ze onmiddellijk aan het werk. Op een kussen begon ze
de draden die ze zelf had gesponnen door elkaar te weven en te knopen. Ze hield het geheel
met spelden op zijn plaats. Herman, haar verloofde, kwam Serena opzoeken en zag hoe ze te
werk ging. Toen de vele draden in elkaar verstrengeld raakten, zag Herman een oplossing: hij
wond elke draad op een klein stukje hout vast. Op die manier was de kloskant geboren.
Na vele dagen van oefenen was een eerste kantwerkje klaar. Er was meteen belangstelling van
enkele rijke Brugse koopmansvrouwen. Het nieuws verspreidde zich snel in de stad en de
bestellingen volgden elkaar in tempo op. Men was zelfs bereid om rijkelijk te betalen voor
deze fijne soort textiel. Serena moest haar zussen het kantwerk aanleren om de opdrachten aan
te kunnen. Het duurde dan ook niet lang of het gezin kon rijkelijk leven van deze inkomsten.
Herman zag dat het gezin van Serena rijk geworden was en waagde zijn kans om Serena ten
huwelijk te vragen. Zij was echter heel vroom en bleef trouw aan haar gelofte aan Onze-
Lieve-Vrouw. Op een zachte zomeravond bij de dagelijkse bidstonde aan de waterkant vielen
er opnieuw witte draden op haar schoot, ditmaal met het duidelijk herkenbare motief van een
44
bruidsboeket van rozen en oranjebloemen. Het was een teken van Onze-Lieve-Vrouw dat
Serena haar gelofte mocht doorbreken en dat ze mocht trouwen met Herman. En zo
geschiedde. Serena leerde de kunst van het „spellewerk‟ aan haar eigen kinderen en
kleinkinderen. Het is een kunst die nog heel lang heeft doorgeleefd in de handige vingers van
de Brugse kantwerksters.59
59
Ballegeer, J., 100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdote, spook- en heksenverhalen, De Windroos
p.v.b.a., Beernem, 1984, p. 196-197.
45
Deel 2: De middeleeuwen in de negentiende eeuw
Mijn Brugge
Ik heb u lief, mijn Brugge, als werd ik hier geboren,
En „k voel me beter in uw stralend schoonheidslicht!
Al acht ik ‟t heden groot, het kan me min bekoren,
Als ik uw vroegre grootheid schouw in ‟t vergezicht.
Hier leef ik in ‟t genot dier schoonheid, die blijft gloren
In alles wat de tijd geheiligd heeft en zwicht!
Hier leef ik in de hoop, dat g‟eenmaal, als te voren,
Uw toekomst naar het doel van uw verleden richt!
‟t Is of de gloriezon van ‟t vroegre wonderleven
Hier aan den minsten steen een ziel had ingegeven,
Die in de schijndood waakt, tot zij den machtroep hoort!
En mij bezielt uw slaap in ‟t Bosch van doorn en rozen.
En „k zucht, als ik u, dood, toch levensfrisch zie blozen: -
Waar blijft de tooverprins en ‟t wekkend liefdewoord?
Julius Sabbe60
(24 september 1893)
1. Inleiding
Bruges-la-Morte. Wie kent het verhaal niet van de ontredderde Hugues in het dode Brugge,
het Brugge van de 19de
eeuw. Brugge wordt beschreven als een verlaten, bijna lugubere plek,
die symbool staat voor het zielsleven van de protagonist. Hughues Viane is een gebroken
man, die wegkwijnt van verdriet en hij ziet Brugge als een goed decor voor het uiten van zijn
emoties. Tegelijkertijd is er nog steeds dat verlangen naar de heropleving van zijn overleden
vrouw. Hij vond deze heropleving in de figuur van Jane, maar het bleek een pijnlijke
vergissing te zijn.
60
Sabbe, J., „Mijn Brugge‟ in: Bonneure, F., Brugge beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Elsevier,
Brussel, 1984, p. 219.
46
Eén van de gevolgen van deze roman was dat Brugge nog meer dan voordien benaderd werd
als de dode stad bij uitstek. Het was alsof er in Brugge werkelijk niets te beleven viel. Men
kon er enkel die melancholische sfeer van verdroomde grootheid waarnemen.
Toch wordt ook in Bruges-la-Morte herhaaldelijk verwezen naar het glorierijke middeleeuwse
verleden van de stad, al is het misschien niet rechtstreeks, maar via beelden van de stad die
toch symbool staan voor het verleden dat verloren is gegaan. Op het einde van de 19de
eeuw
werd Brugge een stad die bewonderd werd zowel voor haar verleden als voor haar verval:
“Bruges became a destination, treasured for its antiquity and decay”. 61
Het paradoxale is dat deze roman, die de stad beschrijft als verlaten, net voor een stijging van
bezoekers zal leiden, waardoor de stad niet meer verlaten zal zijn. Deze bezoekers kwamen
uit de meest verschillende klassen van de bevolking, maar het waren vooral de symbolistische
kunstenaars die aangetrokken werden door Brugge, die ooit roemrijke en kosmopolitische
stad, ooit één van de belangrijkste centra van Europa.
Maar was Brugge in de 19de
eeuw werkelijk zo verlaten als Rodenbach beschreef? Hadden de
inwoners de rijke middeleeuwen, het gouden tijdperk voor Brugge, voorgoed achter zich
gelaten en hadden ze er vrede mee genomen dat zo‟n tijd nooit meer zou terugkomen? Het
antwoord is negatief.
Uit Aleid Hemerycks onderzoek blijkt dat de 19de
eeuw net de eeuw was waarin Brugge
gemaakt werd tot wat het vandaag is: „een mythische stad, maar nog veel meer. Brugge werd
er gevormd tot een toeristische stad, een kosmopolitische havenplaats, een neogotisch
heiligdom, de stad van de „Vlaamse Primitieven‟ en de historische stoet, de omgeving van
standbeelden en pantheons. De 19de
eeuw leek cruciaal te zijn voor het uitzicht en karakter
van het huidige Brugge.‟62
In dit hoofdstuk wil ik bewijzen dat de Bruggelingen in de tweede helft van de negentiende
eeuw een duidelijke nostalgie voelden naar hun roemrijke en grootse verleden. Tegen het
einde van de middeleeuwen moest Brugge aanvaarden dat Antwerpen het nieuwe
economische en culturele centrum werd. Velen trokken weg, vooral de vreemde naties die zo
61
Hollinghurst, A., ‚Introduction‟ in: Rodenbach, G., Bruges-la-Morte, Dedalus ltd, Cambridgeshire, 2005, p.
11.
62 Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
KUL, Leuven, 2000, p. 15.
47
lang in Brugge aanwezig waren geweest en de identiteit van Brugge in de middeleeuwen mee
vorm hebben gegeven.
In de negentiende eeuw was men de identiteit van “dode” provinciestad beu. Men ging in het
roemrijke verleden, de middeleeuwen dus, zoeken naar sporen die dat verleden konden laten
heropleven. De getuigenissen, verhalen en mythes uit het vorige hoofdstuk leven voort in het
bewust- en onderbewustzijn van de Bruggelingen. Men moet er echter rekening mee houden
dat veel verhalen een foutief beeld geven van hoe het leven er in het middeleeuwse Brugge
aan toe ging, maar dat kan velen niet schelen. Het doel was om Brugge te laten heropleven en
men heeft dit gedaan aan de hand van de beelden die men meedroeg. Men wil door middel
van verschillende elementen die verhalen over het prachtige en machtige Brugge laten
heropleven en hierdoor een nieuwe identiteit en aanzien creëren. Men gaat dus in de
negentiende eeuw de oude mythes/verhalen opnieuw oprakelen om op die manier een nieuw
verhaal, een nieuwe mythe te doen ontstaan.
Het gaat echter niet alleen om een cultus van nostalgie naar die middeleeuwen, maar het gaat
ook over hoe de Bruggelingen van de negentiende eeuw met die middeleeuwen specifiek
omgingen.63
Roland Barthes zei dat de dingen die wij als „natuurlijk‟ ervaren, eigenlijk onze
eigen creaties zijn. Zo creëerden de Bruggelingen van de negentiende eeuw eigenlijk hun
„eigen‟ middeleeuwen. De mythes zijn verhalen die door de eeuwen heen, weliswaar vaak in
een aangepaste vorm, zijn blijven bestaan. Men gaat de beelden, die de mythes teweeg
brengen, zelf uiten in allerhande voorstellingen van de middeleeuwen. De massa, geleid door
enkele prominente figuren uit het toenmalige Brugse stadsbestuur, creëert een cultus van
nostalgie naar de middeleeuwen en uit dit in verschillende dingen. Elke uiting van nostalgie
naar een roemrijkere periode wordt in dit hoofdstuk besproken.
63
Ik ben van mening dat de geschiedenis grotendeels mensenwerk is en bijgevolg door de mensen zelf gecreëerd
is. Ook de perceptie van de geschiedenis is door de mens zelf gecreëerd. De persoonlijke betekenis van de
geschiedenis is lange tijd verwaarloosd geweest als legitiem onderwerp van studie, zowel onder historici als
psychologen. Beide disciplines waren (zijn?) geneigd om de geschiedenis in de eerste plaats te zien als iets dat
buiten de persoon staat, als een opeenvolging van historische gebeurtenissen en op elkaar inwerkende
maatschappelijke ontwikkelingen die welsiswaar bepalend zijn voor de wereld waarin we leven, maar het
handelingsbereik van afzonderlijke individuen ver te boven gaat. (Deze theorie is gebaseerd op een essay van
Cor van Halen en Martine van Empel. Van Halen, C en Van Empel, M., „Het verleden eigen gemaakt. De
historische basis van identiteitsvorming‟ in: Klep, P., Hoetink, C. en Emons, T. (red), Persoonlijk Verleden.
Over geschiedenis, individu en identiteit, Askrant, Amsterdam, 2005, p. 45-57.)
48
Veel inzichten over dat middeleeuwse verleden zijn afkomstig uit de historische bronnen en
worden beschouwd als „harde feiten‟, maar veel andere inzichten zijn afkomstig vanuit de
eigen inzichten. Het is opnieuw Roland Barthes die de aandacht wil vestigen op die eigen
inzichten, op de beelden die men zelf creëert en hoe men in een bepaalde periode nood heeft
aan nieuwe verhalen, die vaak gecreëerd worden op basis van reeds bestaande mythes.
Heel belangrijk bij die reconstructie van het verleden is de theorie van Thomas Carlyle die
zegt dat men altijd nood heeft aan het creëren van helden (cfr. inleiding tot deze
masterscriptie). In de negentiende eeuw gaat men ook zoeken naar de helden van Brugge die
het in de middeleeuwen gemaakt hebben en gezorgd hebben voor de internationale, mythische
uitstraling van Brugge. Voor hen worden bijvoorbeeld standbeelden opgericht of men verwijst
naar de grootste figuren en gebeurtenissen in de muurschilderingen van de gotische zaal van
het stadhuis of in bijvoorbeeld historische stoeten, waar de realiteit uit de middeleeuwen even
terugkomt in het Brugse straatbeeld.
Bij het opwekken van een verleden komen ongetwijfeld heel wat gevoelens aan te pas. De
gedachtegang die ontstond bij de aanraking met het verleden mag zeker niet genegeerd
worden. Naar het einde van de negentiende eeuw toe worden de Bruggelingen bewuster van
hun historisch bewustzijn en dit wordt ook innerlijk beleefd. Ze weten opnieuw wie ze ooit
geweest zijn. Daardoor ontstaat een cultus van nostalgie en een behoefte aan nieuwe
identiteitsvorming aan de hand van de overgeleverde verhalen over het rijke verleden. Mijns
inziens spelen bepaalde figuren en historische gegevens uit de middeleeuwen zeker een
hoofdrol bij de omgang met dat verleden en het creëren van nieuwe mythes.
Jo Tollebeek, die zich baseert op de Franse historicus Pierre Nora en zijn theorie over de
„lieux de mémoire‟, zegt dat er niet alleen een geschiedenis van de realiteiten is, maar ook een
geschiedenis aan de herinnering van deze realiteiten. In het geval van dit deel van deze
masterscriptie, gaat het dus over de herinnering aan deze realiteiten en hoe men op basis van
vroegere mythes en verhalen nieuwe herinneringen creëert en hoe men deze herinneringen
uiteindelijk uitvoert. De Bruggelingen zullen dus de herinnering aan hun geschiedenis
cultiveren en esthetiseren op allerlei manieren.
Ten slotte mag men niet uit het oog verliezen dat deze nieuwe beelden ontstaan in de
patriottische geest van de negentiende eeuw. België bestond nog niet zo lang toen men in
Brugge het verleden begon te cultiveren. Het was dus ook een kwestie van de geschiedenis zo
49
groots mogelijk af te beelden om te bewijzen dat de Belgen wel degelijk een eigen land waard
zijn.
Laten we kijken welke elementen uit de middeleeuwen Brugge in de negentiende eeuw zal
gebruiken om zichzelf opnieuw die grootheid te laten uitstralen, en zo een nieuwe “mythe” te
vormen.
2. De negentiende-eeuwse bouwkunst in Brugge: de neogotiek
„Het vertelt tegelijk de oorspronkelijke geschiedenis van de late middeleeuwen en de passie
van de negentiende eeuw voor die geschiedenis.‟64
Vanaf 1875 kwamen na de liberalen, die de vrijheid van individu voorop stelden en het
straatbeeld wilden vernieuwen, de katholieken weer aan de macht in Brugge. De katholieken
waren voorstander van een neogotische bouwstijl, die herinnerde aan de macht van de Kerk in
de middeleeuwen. Die neogotische bouwstijl vormde de basis voor de mythe dat Brugge nog
een authentieke middeleeuwse stad is. De realiteit is echter dat veel minder gebouwen dan
verwacht nog echt middeleeuws zijn. De eerste schuldigen voor deze mythe zijn de
toeristische reisgidsen. Een Amerikaanse reisgids zegt bijvoorbeeld: „Bruges is a medieval
city, perfectly preserved (…) and yet today almost unaltered in its former splendour.‟65
Aan de andere kant is het niet zo dat na 1480, toen het economisch bergaf ging met Brugge,
niet meer gesloopt of gebouwd werd. Brugge was, in tegenstelling tot wat velen beweren,
geen spookstad geworden waar eeuwenlang volstrekt niets meer gebeurd is.
De vraag rijst of Brugge nu eigenlijk echt of vals middeleeuws is. Marc Ryckaert doet een
poging tot het formuleren van een antwoord in zijn essay „Brugge: echt of vals
middeleeuws?‟66
Uit Ryckaerts essay is eerst en vooral af te leiden dat het grondplan sedert de
middeleeuwen niet spectaculair veranderd is. In de 14de
en 15de
eeuw woonden in Brugge
ruim veertigduizend mensen. Toen de glorietijd van Brugge voorbij was, stagneerde of daalde
64
Jacobs, R., „Een passie voor geschiedenis‟, in: Brugge, een stad in de geschiedenis, Uitgeverij Marc van de
Wiele, Brugge, 1997, p 25.
65 Frommer, A., A masterpiece called Belgium, S.l., 1984, p. 141.
66 Ryckaert, M., „Brugge: echt of vals middeleeuws?‟, in: De Middeleeuwsen in twintigste eeuw. Middeleeuwse
sporen in de hedendaagse cultuur, onder redactie van Harp, R., Mantingh, E., Rappoldt, M., Uitgeverij Verloren,
Hilversum, 1990.
50
dit bevolkingscijfer. In de negentiende eeuw steeg dit bevolkingscijfer lichtjes, maar de
economische situatie was niet goed. De industriële revolutie is nagenoeg geheel aan Brugge
voorbij gegaan en de zeldzame bedrijfjes die er toch waren, werden meegesleurd in de
economische crisis van 1874. Net in die sombere periode verscheen de roman Bruges-la-
Morte van Georges Rodenbach. Naar de eeuwwisseling toe kwam er wel wat beterschap,
vooral met de aanbouw van de haven van Zeebrugge. Er zijn uiteraard wel enkele ingrepen
geweest. Zo zijn veel straten verbreed en moesten een aantal straten wijken voor de bouw van
de stadsschouwburg, maar grote ingrijpende veranderingen hebben nooit plaatsgevonden.
De plattegronden van de middeleeuwen blijken dus nog steeds grotendeels overeen te komen
met de huidige plannen.67
Maar zijn er nu nog echt middeleeuwse gebouwen aanwezig in de binnenstad, of is het
bewaarde middeleeuwse Brugge een mythe?
Ten eerste kunnen weinig middeleeuwse huizen perfect bewaard zijn, aangezien de huizen in
de middeleeuwen houten gevels hadden. Er zijn slechts twee zo‟n huizen bewaard gebleven,
één in het Genthof en één in de Korte Winkel.68
Houten gevels hielden namelijk een groter
brandgevaar in dan bakstenen gevels.
Ten tweede heeft Brugge na de vijftiende eeuw niet opgehouden met leven. Er werd nog
steeds gebouwd en verbouwd. Interieurs en gevels werden steeds aangepast aan de smaak van
de tijd.
Toch zijn er nog andere gebouwen dan gewone huizen: enkele monumentale gebouwen, die
wel nog volledig middeleeuws zijn: de Romaanse benedenkerk van de Heilige-Bloedbasiliek,
de gotische kerken van Onze-Lieve-Vrouw, de Sint-Salvatorskerk, Sint-Jacob en Sint-Gilis,
de Jeruzalemkerk, het gotische stadhuis, het belfort, de ziekenzalen van het oude Sint-
Janshospitaal, …69
67
De bekendste plattegrond is ongetwijfeld die van Marcus Gerards. In 1561 gaf de stadsmagistraat van Brugge
de opdracht aan schilder en graveur Marcus Gerards een plan van de stad te vervaardigen. De bedoeling was
eigenlijk om vooral de pracht en praal van Brugge te beklemtonen en de scheepvaartverbindingen tussen de stad
en de zee zo gunstig mogelijk voor te stellen. Zoals Ryckaert zelf zegt: „de cartografie als instrument van
bedrieglijke reclame voor een stad waarvan de economische slagkracht al geruime tijd aan het tanen was.‟
[Ryckaert, (1990), 69] Toch zegt Ryckaert dat het plan, ondanks enkele vertekeningen van de werkelijkheid, een
erg betrouwbaar document is.
68 Devliegher, L., De huizen te Brugge, Lannoo, Tielt, 1975, p. 93-94 en 172-173.
69 Ryckaert, M., „Brugge: echt of vals middeleeuws?‟, p. 75.
51
Rond het einde van de negentiende eeuw is echter een merkwaardige bouwstijl waar te
nemen: de neogotiek. Brugge wordt in de geesten van zijn inwoners opnieuw in verband
gebracht met de middeleeuwen. Hier klinkt de „hoop door van een verpauperde stad die
smacht naar een terugkeer van welvaart van weleer. Een nieuwe welvaart die, behalve door de
aanleg van een zeehaven, ook door het toerisme kan gebracht worden. En dat toerisme kan
slechts gestimuleerd worden door Brugge zo aantrekkelijk mogelijk, dus zo middeleeuws
mogelijk, te maken. Want zijn het niet in de eerste plaats de talrijke versteende sporen van
Brugges vergane middeleeuwse bloei die de vreemdelingen aanspreken?‟70
Het is dus duidelijk dat men de neogotische stijl hanteerde om het rijke verleden weer naar de
oppervlakte te brengen. Het is een middel dat door mensen gebruikt wordt om opnieuw
mythes te creëren, noodzakelijke “verhalen” in de herinnering van de Brugse inwoners om
hen een nieuwe identiteit te geven, om hen te herinneren aan wie ze zijn.
La Plume, een blad dat verslag deed over het kunstleven en de kunstpolitiek in Brugge, zei in
het nummer van 11 augustus 1872: „L‟art doit faire revivre l‟esprit. La réintroduction du style
gothique doit donc être saluée avec plaisir par tous les amis de l‟art; elle est de bonne augure.
Bruges a été aux temps jadis un centre artistique ; elle doit le redevenir.‟
Er was één persoon heel erg belangrijk voor de heropleving van de middeleeuwen in Brugge:
Adolf Duclos. Duclos, geboren in 1841, was priester. Hij was erg Vlaamsgezind en nauw
daarmee verbonden was zijn taalparticularisme, waarvan de bekendste voorvechter misschien
wel Guido Gezelle was. De taalparticularisten wilden van het West-Vlaaams een echte
cultuurtaal maken.
Voor deze scriptie is Duclos zeker vermeldenswaardig, omdat hij ook pleitte voor de
neogotiek als bouwstijl in Brugge, niet alleen omdat deze stijl naar de rijke middeleeuwen
verwees, maar ook omdat zij bekend stond als een christelijke bouwstijl. Verder wou Duclos
van Brugge ook een toeristische stad maken. Zijn toeristische stadsgidsen zijn daar het bewijs
van. Hij bleef zich trouwens ook richten op de studie van het Brugse middeleeuwse verleden
en daarbij stond voor hem de Guldensporenslag centraal. Mijns inziens was Duclos een man
die bezeten was van middeleeuwse nostalgie.
70
Idem, p. 79.
52
De neogotiek is naast een bouwstijl ook een levenshouding, een terugkeer naar de oude,
middeleeuwse waarden. In de kunsten kwam die levenshouding vaak tot uiting, en dan vooral
bij de West-Vlaamse priester en dichter Guido Gezelle. Gezelle was een grote voorstander
van de heropleving van de gotiek, een bouwkunst die ook geassocieerd werd met het
uitdragen van christelijke vroomheid. „Deze heropstanding van middeleeuwse kunsten was
voor Gezelle ook verbonden met zijn liefde voor de Vlaamse volkstaal […] Tegelijk waren
het taalgebruik en schrijverstalent van Gezelle verbonden met de poging van de Kerk om in
de negentiende eeuw haar belangrijke maatschappelijke positie uit de middeleeuwen te
heroveren.‟71
De neogotische bouwstijl is dus de verwezenlijking in het straatbeeld van de nostalgie naar de
middeleeuwen. Mensen hebben in hun hoofd een herinnering aan een bepaalde realiteit, hoe
het straatbeeld er in de middeleeuwen moet uitgezien hebben. De realiteit die ze in de
negentiende eeuw proberen te reconstrueren, is, zoals Barthes zegt, hun eigen geconstrueerde
realiteit. De nieuwe gebouwen zijn dus eigen, niet waarheidsgetrouwe constructies, ontsproten
aan de nostalgie naar de middeleeuwen.
3. De historische stoeten
In de negentiende eeuw ontstaat een cultus van historische stoeten. De stoeten die in Brugge
plaatsvonden herinnerden de inwoners en bezoekers aan het grootse verleden. Stoeten worden
namelijk ingericht om een deel van de geschiedenis, dat belangrijk was voor Brugge, te laten
heropleven en zich weer te prenten in het geheugen van de toeschouwers. Men richt dus
eigenlijk een openbaar feest in om te tonen hoe groots het verleden was.
Door het zien van de uitgebeelde taferelen worden de verhalen, die zin geven aan het bestaan
van de Bruggelingen door hen eraan te herinneren welke grote natie ze geweest zijn, opnieuw
in hun netvlies en geheugen geprent.
Stoeten wekken eveneens de illusie dat het verleden niet zo ver weg is, dat het opnieuw kan
worden beleefd.
71
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 149.
53
Het idee om stoeten in te richten, haalde men bij de blijde inkomsten uit de Bourgondische en
Habsburgse tijd. Wanneer belangrijke figuren toen een stad bezochten, werd het traject dat ze
moesten afleggen volledig versierd met triomfbogen, stellingen, figuranten die de grootse
geschiedenis uitbeeldden, …
De twee meest bekende processies van Brugge zijn de Heilige-Bloedprocessie en de Gouden-
Boomstoet. Beide rondgangen beelden taferelen uit die heel belangrijk waren voor de
geschiedenis van Brugge. Men kiest dus om deze gebeurtenissen te herinneren aan de hand
van de uitbeelding van wat zich afgespeeld heeft in tijden waarin Brugge tot de welvarendste
steden van Europa behoorde. Het is dus niet toevallig dat gekozen wordt voor gebeurtenissen
die zich in de middeleeuwen hebben afgespeeld.72
Dankzij de overgeleverde verhalen en de geschiedenis kan men zich de prachtige
gebeurtenissen nog herinneren. De processies zijn de uitbeelding van de verbeelding van de
Bruggelingen. Het zijn opnieuw eigen creaties, die misschien niet eens op waarheidsgetrouwe
gebeurtenissen gebaseerd zijn, maar die een terugkeer naar het verleden bewerkstelligen.
Hier wordt enkel de Heilige-Bloedprocessie besproken, omdat de Gouden-Boomstoet een
creatie is van de twintigste eeuw. Niettemin gelden uiteraard alle vorige elementen ook voor
de Gouden-Boomstoet.
De Heilige-Bloedprocessie herinnert aan het feit dat Diederik van den Elzas (1128-1168),
graaf van Vlaanderen, in 1150, na de tweede kruistocht, een relikwie van het bloed van Jezus
Christus uit Jeruzalem naar Brugge heeft overgebracht. Men beschouwde dit bloed als een
uiterst kostbare schat en sedertdien werd het bewaard in de grafelijke kapel op de Burg. Deze
kapel werd eveneens door graaf Diederik van den Elzas opgericht.73
Over de authenticiteit van de Heilig-Bloedrelikwie bestaat toch ernstige twijfel.
Tegenwoordig wordt beweerd dat de relikwie afkomstig zou zijn uit Constantinopel en pas in
de dertiende eeuw in Brugge belandde. Men twijfelt ook sterk aan het feit of het bloed wel dat
72
Dit impliceert dat ook taferelen worden uitgebeeld die slechts indirect met de middeleeuwen te maken hebben.
Zo roept het vergieten van het Heilig Bloed meteen een stuk Romeinse en zelfs Bijbelse taferelen op. Deze
zullen bijgevolg ook uitgebeeld worden in de processie. Diederik van den Elzas, die het Bloed naar Brugge
bracht, is dan weer volledig middeleeuws.
73 Rotsaert, K., De Heilige-Bloedprocessie, een eeuwenoude traditie, Uitgaven West-Vlaamse Gidsenking v.z.w.,
Brugge, 1982, p. 9.
54
van Christus is. Dit hindert de Bruggelingen echter niet. In hun verbeelding is het Christus‟
bloed en men vindt dit het waard om er een processie voor in te richten. De Bruggelingen
gebruiken het Heilig Bloed om te bewijzen dat Brugge in de middeleeuwen een machtige stad
was. In die zin is Brugge ook een „lieu de mémoire‟, omdat Brugge de plaats is waar het
Heilig Bloed bewaard wordt. Brugge is de plaats waaraan de herinnering aan het Heilig Bloed
vast hangt. Er is dus geen betere plaats om de schenking van het Heilig Bloed aan Brugge te
herinneren in de vorm van de uitbeelding van de historische gebeurtenis. De hele mythe die
errond hangt moet in Brugge herleefd worden.
4. Standbeelden van belangrijke historische figuren
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw was Brugge gefascineerd door het oprichten
van standbeelden. Het ging telkens om standbeelden van figuren die belangrijk waren voor de
geschiedenis van Brugge. In de middeleeuwen hebben die figuren namelijk meegeholpen aan
de verspreiding van de internationale uitstraling van Brugge (cfr. hoofdstuk over de
middeleeuwen).
Deze standbeelden kaderen in de „heroworship‟ van Thomas Carlyle. De mensen waarvoor
standbeelden werden opgericht, worden beschouwd als helden voor de stad Brugge.74
Bijgevolg verdienen ze een standbeeld en dienen ze als voorbeeld voor de toenmalige
generatie Bruggelingen. Carlyle zegt dat het in de persoonlijke aard van de mens ligt om
helden te vereren. Bij het aanschouwen van de standbeelden van de grote figuren uit de
middeleeuwen, worden de Bruggelingen instant herinnerd aan het grootse verleden. De
bedoeling is dus dat men een voorbeeld neemt aan deze grote mannen en dat de Bruggelingen
van de negentiende eeuw zelf zouden overgaan tot grote daden of tot de verspreiding van de
74
Als we de redenering van Carlyle doortrekken, is een held een projectie van de onbereikbare idealen van de
mens. De personen voor wie in de negentiende eeuw standbeelden worden opgericht, zijn dus zeker niet lukraak
gekozen. Ze moeten kaderen in een welbepaalde identiteit die de Bruggeling zichzelf wil toekennen. Welke grote
identiteitswaarden vertolken die grote mannen dan? Het standbeeld van Breidel en de Coninck staat ongetwijfeld
voor de vrijheidsdrang van de Bruggeling. Men kijkt in de negentiende eeuw dus op naar de vrijheidsstrijders uit
de middeleeuwen die ons van onder het juk van de Fransen wilden bevrijden. Verder wordt via Van Eyck en
Memling de rechter hersenhelft geadoreerd. Zij waren heel belangrijk voor de kunst. Hun picturale krachten
dienden ook als voorbeeld op het einde van de negentiende eeuw. Met Simon Stevin wil men zich associëren met
de linker hersenhelft, de wetenschappelijke, wiskundige hersenhelft. Dit zijn dus een aantal motieven die door de
Bruggelingen heel erg geapprecieerd worden en ze willen dat deze eigenschappen opnieuw deel uitmaken van
hun huidige identiteit. Die drang uit zich in het oprichten van standbeelden om te grote mannen te vereren.
55
Brugse faam op een internationaal niveau. Op die manier zouden de middeleeuwen pas echt
her-leefd worden en niet alleen her-be-leefd.
In januari 1841 werd voor het eerst een voorstel ingediend om een standbeeld te bouwen voor
de wiskundige Simon Stevin, iets wat niet vlekkeloos verlopen is. „Het vereeuwigen van de
grote namen, deze „statuomanie‟, was een nationaal fenomeen dat door de verschillende
overheden, zowel op nationaal, provinciaal als op stedelijk niveau, sterk werd gestimuleerd.‟75
4.1 Simon Stevin
76
75
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 33.
76 Deze foto werd genomen door Piet De Busscher.
56
Trouwe Vlaming, Simon Stevin,
Geus op ‟t voetstuk van graniet
In de branding pal gebleven,
Waar is de tijd u hulde biedt.
Brugge‟s volk vergeet het niet,
Hoe ‟t u vierde, wat een leven
‟t Was, gelijk men ‟t nooit meer ziet,
Toen uw beeld daar werd verheven!
„k Groet, bij nacht, u lijk een baak,
Die haar licht weer aan zal steken,
Als lazaar zijn zerk zal breken.
Wakker voor zijn nieuwe taak ;-
En dan zult gij ‟t woord weer spreken:
„Vrij van ziel en Vlaamsch van spraak‟!
Julius Sabbe, 22 juli 189577
Zoals reeds vermeld was het eerste standbeeld dat werd opgericht dat van Simon Stevin. Dit
heeft voor veel discussies gezorgd en niet iedereen was er voorstander van. Stevin werd door
sommigen gezien als een „ketter‟ en een „landverrader‟, omdat de Rooms-katholiek
opgevoede wetenschapper zijn godsdienst zou hebben afgezworen opdat hij in dienst zou
kunnen treden bij de Prins van Oranje. Hierdoor zou hij zich dus tegen zijn vaderland keren78
.
Toch vond het gemeentebestuur Stevin verdienstelijk genoeg. Hij was in Brugge geboren en
was één van de eersten om wetenschappelijk onderwijs in de landstaal te organiseren. Simon
Stevins‟ standbeeld werd ingehuldigd in 1846. Toen was het bronzen beeld echter nog niet af
en werd een gipsen alternatief in de plaats gezet. Het echte standbeeld kwam er op 8
september 1848.
77
Dit is een gedicht van Julius Sabbe, geschreven naar aanleiding van de oprichting van het standbeeld van
Simon Stevin. Het gedicht is geschreven in 1895. Het is verschenen in: Vanhoutryve, A., Brugse stand- en
borstbeelden, Schoonbaert, Brugge, 1989, p. 16.
57
4.2 Hans Memling
79
Bleeke droomer, Duitsche Hans,
In uw ziele leefde een hemel!
En gij gaaft dien hemel gansch
In een spel van kleurengewemel!
Frischheid van den leliekrans,
Maagdenbloei in ‟t lihtgeschemel
Engelenvreugde in morgenglans …
Al wat leefde in ‟t vroom gefemel!
‟t Leek een droom, een liefdezang,
Wat gij uit het hart hier dichttet
79
Deze foto werd genomen door Piet De Busscher
58
En met zielegloor verlichttet!
En men vraagt, in ‟t driftgedrang,
Of uw naam niet dient herlezen,
En soms Hemelling moet wezen!
Julius Sabbe, datum onbekend.80
Ook voor Hans Memling werd een standbeeld opgericht. Ook hier liep de realisatie niet van
een leien dakje. In 1465 liet een zekere Jan van Mimnelinghe, geboren in Seligenstadt, zich
registreren als burger van Brugge. „Het is de beroemde Hans Memling die, meer nog dan Jan
van Eyck, het symbool zal worden van de legendarische glans van Brugge als de stad waar de
zo bewonderde Vlaamse schilderkunst vandaan kwam. Memlings bekendste werk is
misschien wel zijn monumentale triptiek met het Laatste Oordeel, een opdracht van de
Florentijnse bankier Agnolo Tani.
Voor de Brugse ateliers is Memling de figuur geweest die de beeldformules en de rijzige,
grafisch gestileerde vormgeving van Rogier van der Weyden heeft geïntroduceerd en een
schilderijtype heeft gecreëerd, dat na de Van Eyck-traditie een nieuwe, internationaal
succesrijke Brugse stijlfase heeft belichaamd.‟81
Memling wist een afgerond en evenwichtig schoonheidsideaal te combineren met een
geruststellende en glimlachende religiositeit. „In zijn voorstellingswereld komt er een fysieke
versmelting tot stand van het heilige en het menselijke, een christelijke mythologie
vergelijkbaar met die uit de oudheid. Ook zijn glasheldere, open organisatie van de ruimte
moet hebben aangesproken, evenals de perfectionistische kristallisatie van het portret.‟82
In de negentiende eeuw wordt Memling, samen met de rest van de „Brugse schilderschool‟
helemaal herontdekt. Verscheidene buitenlandse figuren, vooral kunstenaars, kwamen zijn
80
Dit gedicht is geschreven door Julius Sabbe. Sabbe maakt in dit gedicht duidelijk dat Hans Memling voor hem
meer een gezant uit de hemel moet zijn. Hij is dus meer dan een schilder die Brugge wereldberoemd maakte met
zijn werken. Dit gedicht is verschenen in: Vanhoutryve, A., Brugse stand- en borstbeelden, Schoonbaert,
Brugge, 1989, p. 132.
81 De Vos, D., ‚Brugge en de Vlaamse primitieven in Europa„, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992,p. 321.
82 Idem, p. 322.
59
schilderijen in Brugge bewonderen. De voorstanders van de oprichting van een standbeeld
van Memling vonden het goed dat ze op die manier konden tonen hoe belangrijk Memling
wel was geweest voor hun stad. Dezelfde situatie geldt voor het standbeeld van Van Eyck,
want er lagen namelijk nog andere kapers op de kust, zoals Gent, voor wie Van Eyck ook een
belangrijke rol heeft gespeeld. „Doorheen de vele discussies kwamen ook de motivaties voor
het standbeeld naar boven. Er werd sterk de nadruk gelegd op het belang van Memling in en
voor de geschiedenis van Brugge: Memling had in dé glorierijke periode van Brugge geleefd
en hij had tegelijk bijgedragen tot die grootsheid. Het was bijgevolg in die stad, die door haar
specifieke pleinen en gebouwen duidelijk naar dat verleden verwees, dat een blijvende
herinnering aan een dergelijke historische figuur moest komen.83
Devaux wou de nadruk op de groep kunstenaars van de Brugse School leggen, maar het was
vooral hij die ijverde voor de standbeelden: „Une ville se caractérise par deux ou trois
monuments et deux ou trois places publiques. Bruges a son beffroi, son hôtel de ville et son
parc. Le beffroi a été complété, achevé par la restauration du carillon, l‟hôtel de ville par ses
statues resitués aux niches, le parc doit l‟être en y introduisant les statues et les bustes des
peintres de l‟école brugeois ; un panthéon de ce genre n‟existe en aucune ville, il caractérisait
le nôtre.‟84
Het standbeeld is ingehuldigd op 3 september 1871.
83
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 41-43.
84 Brugge, Stadsarchief: Notulen gemeenteraad 1867, zitting 15 juni 1867.
60
4.3 Jan van Eyck
85
Als ick kan
„Als ick kan‟ zei Jan van Eyck!
En hij doopte zijn penseelen
In een gloed, die, warm en rijk,
‟t Leven stortte op zijn paneelen!
„Als ick kan‟ en goddelijk
Kan u ‟t landschap d‟oogen streelen!
Mensch, natuur, een hemelrijk
Tooverden zijn tafereelen!
85
Deze foto werd genomen door Piet De Busscher
61
Scheppend rees zijn grootsch genie,
Als de zon van Brugge‟s weelde,
Die met hem den luister deelde!
Waar men over d‟aarde ook zie,
Wie wijst naar een glans terugge,
Als uw roem, o Jan van Brugge?
Julius Sabbe, 13 maart 190586
De Bruggelingen vonden dat Jan van Eyck voor hun stad belangrijk was, aangezien „Van
Eyck heeft uytgevonden in deze stad de konst om in olie te konnen schilderen‟.87
Zoals in het
eerste deel van deze masterscriptie werd vermeld was Jan van Eyck één van de belangrijkste
hofschilders van Europa. Hij vestigde zich vanaf 1425 in Brugge en daarvoor was hij
verbonden met het hof van Den Haag. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, nam
uiteindelijk Jan Van Eyck aan als hofschilder en kamermeester. Het oeuvre dat van Jan Van
Eyck bewaard is, is beperkt tot zijn privé-opdrachten die hij in Brugge tijdens de laatste tien
jaren van zijn leefde uitvoerde, toen hij geen buitenlandse opdrachten meer aanvaardde en
officieel in Brugge gevestigd was.88
Het was de eerste keer dat iedereen eensgezind was over de oprichting van een standbeeld.
Het gemeentebestuur van Brugge wou dat een Brugse kunstenaar het beeld zou maken.
Brussel wou echter een wedstrijd om te bepalen wie de uitvoering van het beeld op zich zou
nemen. De kans zat er dus in dat de beeldhouwer geen Bruggeling zou zijn. Toch wou Brugge
absoluut de Brugse Pickery als beeldhouwer voor het standbeeld.
Aleid Hemeryck maakt in haar scriptie terecht de opmerking dat deze kwestie verder gaat dan
een lokaal patriottisme van Brugse zijde. Een onderliggende motivatie voor de reactie van de
86
Dit gedicht is geschreven door Julius Sabbe in 1905. Sabbe heeft duidelijk een grote bewondering voor Jan
van Eyck en zijn schilderkunst. Hij is vooral trots op het feit dat van Eyck zogenaamd „Bruggeling‟ was en dat
hij Brugge door zijn schilderstalent op de wereldkaart heeft geplaatst. Dit gedicht is verschenen in: Vanhoutryve,
A., Brugse stand- en borstbeelden, Schoonbaert, Brugge, 1989, p. 88.
87 Schouteet, A., 250 jaar Académie voor schone kunsten te Brugge, 1717-1967, Koninklijke Gidsenbond,
Brugge, 1970.
88 De Vos, D., ‚Brugge en de Vlaamse primitieven in Europa„, in: Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 325-326.
62
Bruggelingen zou het verbinden van het verleden met het heden kunnen zijn. Als een Brugse
kunstenaar een groots beeld voor een beroemde Brugse schilder kon maken, verwees dat naar
de nog steeds geldende artistieke capaciteit van de inwoners van de stad. Het standbeeld zou
dan bewijzen dat in het heden, net als in het verleden, de stad Brugge grote kunstenaars kon
voortbrengen.89
Uiteindelijk werd toch Pickery aangewezen als beeldhouwer voor het standbeeld.
Voor de inhuldiging van het standbeeld werd een hele week gefeest, van 18 tot 25 augustus
1878.
4.4 Jan Breidel en Pieter de Coninck
90
89
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 48.
90 Deze afbeelding heb ik gevonden op het internet:
http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.freefoto.com/images/03/02/03_02_89---Statue-of-Jan-
Breydel-and-Pieter-de-Coninck
Bruges_web.jpg%3F%26k%3DStatue%2Bof%2BJan%2BBreydel%2Band%2BPieter%2Bde%2BConinck%252
C%2BBruges&imgrefurl=http://www.freefoto.com/preview/03-02-89%3Fffid%3D03-02-
63
Het standbeeld van Breidel en de Coninck, dat zich op de Grote Markt bevindt, is misschien
wel Brugges bekendste standbeeld. Zij waren volgens de Bruggelingen dé volkshelden van
Brugge en ze zouden de leiders geweest zijn van de Brugse Metten en de Guldensporenslag,
twee bijzonder belangrijke momenten uit het verleden van de stad. Voor hen moest wel een
standbeeld opgericht worden!
De realisatie van het standbeeld verliep opnieuw niet zonder problemen.
Hun historische rol in de gebeurtenissen van 1302 verdient toch om nog wat nader toegelicht
te worden. De Brugse slager Jan Breidel (1264-tussen 1328 en 1331) spreekt het meest tot de
verbeelding. In 1301 werd hij samen met Pieter de Coninck en 24 andere leiders van het
verzet door de Fransen gevangen genomen en kort daarna bevrijd. Op 1 mei 1302 leidde hij
samen met enkele anderen een geslaagde aanval op het Franse garnizoen van Male. Hij was
ook één van de aanvoerders van de actie op 18 mei die als de „Brugse Metten‟ de geschiedenis
is ingegaan. Voor de veldtocht naar Kortrijk leverde hij aan het leger van Willem van Gulik
vlees, paarden en haver. Na de Guldensporenslag kon hij zich de vroegere woning van een
Fransgezinde toe-eigenen. Hij kreeg een aantal winstgevende ambten en hij was actief in de
stedelijke politiek, maar hij trad niet al te sterk op de voorgrond. Hij was wel enkele keren
betrokken bij gewelddadige incidenten. Uit verscheidene documenten blijkt dat hij tot de
meest vermogende burgers van de stad behoorde.
Pieter de Coninck (tussen 1250 en 1260 -1332 of 1333) was een wever van geringe afkomst.
Hoewel hij een kleine gestalte had, kon hij dat compenseren door zijn talent als spreker en
door zijn intelligentie. In 1301 leidde hij het verzet tegen het Fransgezinde stadsbestuur.
Samen met 25 anderen werd hij ook gevangen gezet en kort daarna bevrijd. Hij was duidelijk
een aanvoerder van de opstand en hij werd ook als zodanig erkend door de zoons van graaf
Gwijde van Dampierre. Na de „Brugse Metten‟ leidde hij samen met de grafelijke familie de
opstand tegen de Fransen. Onmiddellijk na de Guldensporenslag, nog op 11 juli 1302, werd
hij tot ridder geslagen. Ook hij nam zijn intrek in de vroegere woning van een Fransgezinde.
89%26k%3DStatue%2Bof%2BJan%2BBreydel%2Band%2BPieter%2Bde%2BConinck%252C%2BBruges&usg
=__ee1_JLBZJePBD_6x5EVBS-
NNkQk=&h=600&w=400&sz=51&hl=nl&start=6&um=1&tbnid=dqfFNhCjV8717M:&tbnh=135&tbnw=90&pr
ev=/images%3Fq%3Dbreydel%2Ben%2Bde%2Bconinck%26hl%3Dnl%26sa%3DN%26um%3D1 (22 april
2009)
64
Hoewel hij geen enkel ambt uitoefende, had hij als radicale volksleider nog een grote invloed
op het beleid.91
Brugge had de oprichting van deze standbeelden nodig om zijn hunkering en nostalgie naar
het grootse verleden een plaats te kunnen geven. Deze standbeelden waren nodig in het kader
van zingeving en het (terug)vinden van een (verloren) identiteit.
„Zij symboliseerden het glansrijke verleden van een stad, de geschiedenis van een volk met
een eigen identiteit en een rijke traditie. Zij moesten de Bruggeling en de Belg dankbaar en
fier stemmen dat zij van zo‟n gemeenschap deel mochten uitmaken. Hun opmerkelijke
aanwezigheid op voorname plaatsen in de stad moest van hen een inspiratiebron maken voor
de huidige en komende generaties. Hun bestaan hoorde bovendien naar het aanzien van de
actuele stad te verwijzen. Aan die stad kwam immers alle eer toe, want zij maakte het
mogelijk haar helden onsterfelijk te maken. De monumenten verwezen naar een stad die het
financiële en artistieke vermogen bezat om haar zo rijke verleden op een even gewichtige
manier in stand te houden. De standbeelden stonden voor een stad die zich bewust was van
haar verleden, die daar blijvend aan wilde herinneren en ook vandaag nog geschiedenis kon
schrijven.‟92
5. Muurschilderingen in de gotische zaal van het Brugse stadhuis: historische taferelen
die verwijzen naar de grootheid van het verleden
Tussen 1890 en 1905 werd de gotische zaal van het Brugse stadhuis gerestaureerd. De zaal
moest sowieso verbouwd worden, maar er werden ook muurschilderingen met historische
taferelen aangebracht. Albert De Vriendt, een in die tijd heel respectabele kunstenaar, kreeg
deze laatste taak toegewezen. Als thema had hij gekozen voor de verheerlijking van de Brugse
geschiedenis, met onder andere de terugkeer van de Guldensporenslag. Hij kreeg echter veel
kritiek op zijn gekozen thema‟s omdat ze niet altijd rechtstreeks verwezen naar het glorierijke
Brugge van de middeleeuwen en omdat ze niet bij iedereen in het collectieve geheugen lagen.
Uiteindelijk werd gekozen voor de uitbeelding van figuren en taferelen die belangrijk waren
91
Geirnaert, N., en Vandamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Stichting Kunstboek, Brugge, 1996, p.
38-39.
92 Hemeryck, A, Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914, p.
56.
65
voor Brugge vanaf het ontstaan van de stad tot 1450. Het is opmerkelijk dat voor deze periode
gekozen wordt. Het bewijst dat de Bruggelingen hun rijke verleden opnieuw in de verf wilden
zitten. Men mag niet vergeten wie hun voorvaderen waren en hoe belangrijk de stad was
vanaf haar ontstaan tot in de late middeleeuwen. In de geesten van de Bruggelingen zitten nog
steeds die verhalen over hun roemrijke verleden. Ze beslissen die narratieven in kunstwerken
uit te beelden en zo zin te geven aan hun “existentiële crisis”, namelijk: het opnieuw willen
vormen van een identiteit die bewijst dat Brugge en de Bruggelingen niet dood zijn, zoals in
Bruges-la-Morte.
De muurschilderingen beeldden de volgende taferelen uit: Diederik van den Elzas brengt het
Heilig bloed naar Brugge, de tafel der armen, de gemeente Brugge krijgt haar keure onder
Filips van de Elzas, de Bruggelingen keren zegevierend terug van de Guldensporenslag, de
magistraten bezoeken het atelier van Jan van Eyck, Jacob van Maerlant schrijft zijn Spieghel
Historiael, Lodewijk van Male legt de eerste steen voor de bouw van het stadhuis, het eerste
kapittel van het Gulden Vlies, de vrije jaarmarkt te Brugge en de inhuldiging van de nieuwe
vaart Het Swin in 1404.93
6. De manier waarop met de Vlaamse Primitieven werd omgegaan: herontdekking en
herwaardering
De Engelsman James Weale heeft tientallen jaren van zijn leven in Brugge doorgebracht en
heeft op veel gebieden van het Brugse leven zijn stempel kunnen drukken. Hij was o.a.
medestichter van het tijdschrift Rond den Heerd, een belangrijk protagonist van de neogotiek,
auteur van verschillende reisgidsen over Brugge, maar bovenal was hij historicus en
wetenschappelijk onderzoeker. Zijn stokpaardje was de Vlaamse Primitieven, soms ook de
„Oudnederlandse schilders‟ genoemd. Vooral naar de figuur van Memling had hij al veel
wetenschappelijk onderzoek verricht. Rond het midden van de negentiende eeuw werden de
Oudnederlandse schilders namelijk herontdekt en geherwaardeerd. Toch was het met de
wetenschappelijke kennis rond deze kunst nog niet goed gesteld: de historische overlevering
van gegevens over de schilders en hun werken was uiterst summier en fragmentarisch.94
93
Brugge, Stadsarchief: Notulen gemeenteraad 1888, zitting 24 maart 1888.
94 Ridderbos, B., „Van Waagen tot Friedländer: het kunsthistorisch onderzoek naar de Oudnederlandse
schilderkunst gedurende de negentiende en het begin van de twintigste eeuw‟, in: Ridderbos ed., „Om iets te
66
Aanvankelijk steunde men dan ook enkel op oude literatuur; het aanwezige archief in Brugge
was nauwelijks geraadpleegd. Uiteindelijk was het James Weale die een belangrijke plaats
innam op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek naar de Oudnederlandse
schilderkunst in de negentiende eeuw.
In Brugge was Weale echter niet altijd een even graag geziene persoon. Dit kwam vooral door
het feit dat hij vaak kritiek had op Charles Carton en zijn uitingen. Toch had Weale
belangrijke wegen geopend voor het wetenschappelijk onderzoek.
In 1867 wou Weale een tentoonstelling rond de werken van Memling houden. Het werd
echter een meer algemene tentoonstelling met als titel „Tableaux de l‟ancienne école
néerlandaise‟.95
Deze tentoonstelling was de eerste in België waar Oudnederlandse
schilderkunst te bewonderen was. Het was een enorm succes en bijgevolg heeft het
evenement veel bijgedragen tot de creatie van Brugge als kunststad. Door het succes kon ook
Weale zijn eer redden en kreeg hij bekendheid als kenner van de Oudnederlandse
schilderkunst.
In het kader van deze scriptie is de belangrijkste Vlaamse Primitief misschien wel Memling
omdat hij een belangrijke band had met Brugge. Dit was namelijk de stad waar hij de meeste
van zijn schilderijen had gerealiseerd, maar het is ook de stad waar tien van zijn
meesterwerken bewaard bleven. Ze zijn altijd al te bewonderen geweest in het museum van
het vroegere Sint-Janshospitaal, een ideale omgeving om de mythe van Memling te
bevorderen. De stemming van het mysterieuze hospitaal leent zich perfect om het verleden tot
zich door te laten dringen. Brugge en Memling werden dus altijd al onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Memling slaagde er trouwens in om de vergane glorie aan Brugge weer te geven.
In Brugge bestond als het ware een Memlingcultus, waardoor buitenlanders ook tot Brugge
aangetrokken werden. Memling werd een legende. Doordat zijn schilderijen in het
mysterieuze Sint-Janshospitaal, waar in de negentiende eeuw de zusters nog steeds aanwezig
waren, bewaard werden, gaf dit de legende nog een extra cachet.96
weten van de oude meesters‟: De Vlaamse Primitieven: herontdekking, waardering en onderzoek, SUN,
Nijmegen, 1995, p. 189.
95 Idem, p. 214-216.
96 Van den Abeele, A., Het negentiende-eeuwse Sint-Jan: een monument, Brugge, 1981.
67
Bruggelingen zijn trots op de band van hun stad met Memling en het helpt hen om hun
verhaal over hun ware identiteit, hun mythe over wat ze eigenlijk waren te helpen vormen.
Door de toestroom van buitenlanders wordt Brugge opnieuw een aantrekkingspool, een
kunststad waar de Bruggelingen fier op zijn.
De belangrijkste tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven had echter plaats in het begin
van de twintigste eeuw, in 1902, en was getiteld Les Primitifs flamands. Voor Brugge was
deze tentoonstelling nogmaals een unieke gelegenheid om het label van „kunststad‟ te
bevestigen. De glorierijke middeleeuwen zouden nogmaals herleven. Henry Kervyn de
Lettenhove speelde een belangrijke rol in de organisatie van deze tentoonstelling. Hij wou
„faire revivre cette époque si glorieuse‟. Daarom wou hij niet alleen focussen op de
schilderkunst, maar ook op miniatuurkunst, meubelwerk, muntstukken en zegels,
edelsmeedkunst en wandtapijten. Door ook andere artefacten tentoon te stellen, wou Brugge
bewijzen dat het in de middeleeuwen niet alleen een belangrijk centrum was voor de
schilderkunst, maar ook voor tal van andere kunstvormen (cfr vorig hoofdstuk).
De tentoonstelling had plaats in het Provinciaal Hof op de Grote Markt. Men kon zich geen
betere locatie inbeelden: „Puis, n‟était-ce pas dans un palais place au pied de ce beffroi qui
avait sonné toutes les heures de sa gloire, sur cette Grand‟Place où s‟étaient déroulés les plus
grands événements de son histoire, sur ce forum encore illuminé de la grandeur du passé, que
Bruges devait donner l‟hospitalité aux œuvres nombreuses et précieuses de ses plus illustres
enfants ?‟97
De tentoonstelling werd op 15 juni 1902 geopend door Leopold II en was een succes. Brugge
bewees nogmaals zijn belangrijke rol op kunst- en cultuurhistorisch vlak.
Het inrichten van tentoonstellingen met werken van de Vlaamse Primitieven heeft een grotere
betekenis dan men op het eerste gezicht zou denken: de herontdekking en de herwaardering
van de Oudnederlandse schilderkunst herinnerden Brugge namelijk aan de glorierijke eeuw
van de Bourgondische hertogen. Deze periode werd vereeuwigd in de laatmiddeleeuwse
97
Kervyn de Lettenhove, H., l'exposition des Primitifs à Bruges en 1902, Vandecasteele-Werbrouck, Brugge,
1906, p. 21.
68
schilderkunst. In veel schilderijen is die wereld van pracht en rijkdom rechtstreeks waar te
nemen.98
7. De symbolistische kunst: een andere benadering van het historische verleden
Er was op het einde van de negentiende eeuw ook een nostalgische manier om terug te kijken
naar het verleden. Deze beweging is typerend voor de schilderijen, romans en gedichten van
de symbolistische kunstenaars.
„De literaire en schilderkundige werken over Brugge [de symbolistische werken] waren een
heel persoonlijke uiting van een diep innerlijk gevoel van de kunstenaar. Die kunst was geen
getrouwe weergave van de werkelijkheid, maar wel de artistieke expressie van een innerlijk
gevoel. Vaak drukten de kunstenaars een Brugse herinnering uit, vermengd met persoonlijke
emoties. Het ging daarbij om een wisselwerking van aantrekking en beïnvloeding tussen stad
en kunstenaar. Er waren de individuele gevoelens van melancholie, mystiek en decadentie,
vage dromerige emoties van verdriet en pessimisme, de verlangens van vlucht uit de moderne
en industriële beschaving op zoek naar het Ware, het Mooie en het Ideale, de typische fin-de-
siècle-gedachten. […] Maar bovenal was er in Brugge de onbevattelijke aanwezigheid van het
verleden. De geschiedenis was er in de versteende gebouwen, in de geur van de kerken, in het
klokkengelui van de beiaard, in de sfeer van de herinnering en het was dat wat de kunstenaars
zozeer aansprak.‟99
Het bekendste symbolistische kunstwerk is Bruges-la-Morte (1892) van Georges Rodenbach.
Rodenbach voelde de behoefte om de stad op een menselijke manier af te beelden. Ook hij
had een verhaal, een narratief nodig om zin te geven aan hoe hij tegenover de stad stond.
Uiteraard is het mogelijk dat de stad door anderen anders wordt ervaren dan door Rodenbach.
Rodenbach moet vooral bekoord geweest zijn door het herfstige Brugge, want er is alleen
98
Geirnaert, N., „Cultuur, kerk en geestesleven in de Middeleeuwen‟, in: M. Ryckaert, A. Vandewalle, J.
D‟Hondt, N. Geirnaert en L. Vandamme ed., Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Lannoo, Tielt,
1999, 89-111.
99 Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 255.
69
stilte, grijsheid, vochtigheid, mist, getemperd licht, en zelfs de lucht die men er inademt, lijkt
tot voorbije eeuwen te behoren.100
De stad Brugge stond model voor de gemoedstoestand van haar inwoners. Het is alsof de stad
zelf een personage is, vol van weemoed naar vervlogen tijden. Hughues, het hoofdpersonage,
zag zijn karakter weerspiegeld in het eenzame Brugge.101
Men kan zich afvragen of
Rodenbach Brugge werkelijk als doods heeft ervaren of als hij het eerder als een literaire
aangelegenheid heeft beschouwd. In zijn woord vooraf kan men duidelijk lezen dat hij Brugge
een menselijke dimensie wou toekennen. De stad zelf was eigenlijk een personage “associé
aux états d‟âme, qui conseille, dissuade, détermine à agir ». De stad moest even doods
overkomen als de hele sfeer die deze roman ademde. Het lijkt alsof de schrijver Rodenbach
zelf een gekwetste en getormenteerde ziel was. De zin “O ville, toi ma soeur, à qui je suis
pareil”, is zeer gekend en geeft uiting aan deze droevigheid. In werkelijkheid was Rodenbach
erg neerslachtig door de dood van zijn twee zussen. Hij transporteerde zijn gevoelens naar een
levende materie, naar Brugge.
Toch moet de Brugse werkelijkheid sporen hebben nagelaten in de geest van Rodenbach.
Waarom zou anders net Brugge moeten optreden in de rol van de doodse stad? Georges
Rodenbach kende Brugge uit zijn jeugdjaren en hij heeft de stad vaak bezocht. Hij moet het
dus zelf als kil en doods ervaren hebben. Toch was Brugge in 1892 niet specifiek doodser dan
honderd jaar vroeger. Het was ook niet doodser dan vele andere Vlaamse steden die om
diverse redenen hun middeleeuwse roem hadden verloren. Het verschil is dat Brugge een heel
bekende stad was – men kan nu eenmaal niet zomaar het grootse middeleeuwse verleden
vergeten – en er werd een enorme propaganda voor de stad gemaakt.102
Het is dus heel duidelijk dat de geschiedenis erg aanwezig is in Bruges-la-Morte. Hugues‟
leven draait ook alleen om de herinnering aan zijn overleden vrouw. Hugues vindt zingeving
in de eenzame Brugse straatjes, omdat hij enkel zingeving kan vinden door de herinnering aan
zijn vrouw zo levend mogelijk te houden. Dit is ook de reden waarom hij geen afstand kan 100
Bonneure, F., „Georges Rodenbach en zijn Brugse romans‟ in: Bonneure, F., Van Houtryve, M., Puype, K,
Het Stille Brugge, 100 jaar Bruges-la-Morte, Stichting Kunstboek, Brugge, 1992, p. 23.
101 Er is m.a.w. sprake van een „lokale kleur‟. Met deze term wordt aangeduid hoe de innerlijke beleving van een
personage overeen komt met de uiterlijke wereld waarin het zich begeeft. Zo komt het doodse, verstilde Brugge
overeen met de weemoedigheid en het verdriet dat Hughues Viane doorleeft.
102 Michiels, G., Uit de wereld der Brugse mensen, Uitgaven West-Vlaamse Gidsenkring vzw, Brugge, 1978, p.
124.
70
nemen van de spullen van zijn vrouw. Rodenbach maakt van Brugge een stad waar het heden
niet telt, maar enkel de herinnering. „Troosteloos en verlaten vertelden elke steeg en kade,
elke afbrokkelende baksteen en schim van een begijn, al het stilstaande water hoe nu enkel
nog van de droom te leven viel: „Mélancholie de ce gris des rues de Bruges où tous les jours
ont l‟air de la Toussaint! […] Mystère de ce gris, d‟un demi-deuil éternel!‟‟103
Volgens Guillaume Michiels was de invloed die Bruges-la-Morte uitoefende enorm groot.
Niet alleen zou dit boek talrijke toeristen naar Brugge gelokt hebben (of nog steeds lokken?),
ook kunstenaars wilden de sfeer die de roman uitstraalde aan den lijve ondervinden.
Kunstschilders kwamen in grote getale naar Brugge. Vooral de Franse impressionisten waren
onmiddellijk verknocht aan de dromerige charme van de schilderachtige Brugse hoekjes. Zo
kwam bijvoorbeeld Henri le Sidaner in 1897, op aanraden van Camille Mauclair, zelf als één
van de eerste bezoekers na het verschijnen van de roman naar Brugge. Aanvankelijk zou le
Sidaner slechts 8 dagen blijven, maar hij was zo in de ban van Brugge dat hij besloot om er
een jaar te blijven. Ook Camille Pisarro bezocht Brugge, in 1903. Hij creëerde er tal van
impressionistische schilderijen, in een lumineus pointillisme. Vervolgens werd Brugge
overspoeld door ontelbare kunstenaars, maar ook door groepen bezoekers, die ter plaatse de
vreemde en onbekende sfeer wilden ondergaan.104
Naast de Fransen werden ook andere nationaliteiten tot Brugge aangetrokken. Zo kwam de
Engelse beeldhouwer Alfred Gilbert, geboren te Londen op 12 augustus 1854, met zijn vrouw
en zoon Georges naar Brugge. Isabel Mc Allister schrijft in haar boek: “He arrived at Ostend
with his wife and proceeded to „Bruges la Morte‟”.
Een niet onbelangrijk feit is dat de stad Brugge een standbeeld voor Georges Rodenbach heeft
geweigerd. Veel Bruggelingen beschouwden Bruges-la-Morte als een belediging voor de stad.
Rond de periode dat de roman verscheen, had de stad Brugge namelijk het idee om Brugge
opnieuw met de zee te verbinden en een zeehaven uit te bouwen. Men wou dus net af van die
stempel „dode stad‟. De Bruggelingen verweten Rodenbach dat hij Brugge door een
„dofkleurig glas‟ had bekeken en daardoor een vals beeld van de stad had gegeven.
103
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914, p. 226.
104 Idem, p. 125.
71
Toen enkele vrienden van Rodenbach, kort na zijn overlijden, op initiatief van Emile
Verhaeren voorstelden om een gedenkteken voor Rodenbach op te richten in Brugge, liefst in
de buurt van het begijnhof, werd dit door de Bruggelingen absoluut niet goed ontvangen. Niet
alleen was Rodenbach Franstalig, maar de roman gaf daarbovenop ook – in de ogen van de
Bruggelingen – een volledig verkeerd beeld van de stad. Uiteindelijk werd er toch een
standbeeld voor Rodenbach opgericht, niet in Brugge, maar in Gent.105
Er is echter nog één symbolistische kunstenaar die hier absoluut vermeld moet worden, en dat
is Fernand Khnopff.
Khnopff (1858-1921) heeft zijn kindertijd in Brugge doorgebracht en bleef gedurende de rest
van zijn leven gehecht aan de stad. Zijn gezin verliet de stad echter al in 1864, toen Fernand
Khnopff slechts 6 jaar oud was. Hij was gepassioneerd door de literatuur. Zijn vriendschap
met Georges Rodenbach had ongetwijfeld een diepgaande invloed op zijn oeuvre en
thematiek. De verwantschap tussen Fernand Khnopff en Georges Rodenbach moet heel groot
geweest zijn. Bij allebei is “la ville morte”, de dode stad, aanwezig. De stilte is voor zowel
Khnopff als voor Rodenbach noodzakelijk en gewild. Ook in enkele fundamentele
dwanggedachten komt de affiniteit tussen de dichter en de kunstenaar tot uiting: de identiteit
van de uitverkoren vrouwen, de droefheid van de steden en de zielen die aan hun ondergang
overgeleverd zijn, de heimwee naar wat onbereikbaar is.
Omstreeks 1904 kwamen verscheidene door Brugge geïnspireerde werken tot stand die
Khnopff ongetwijfeld helemaal vanuit zijn geheugen heeft gerealiseerd en op basis van
herinneringen die door zijn verbeelding waren herschapen. Hij heeft immers Brugge nooit
willen terugzien. Als hij er noodgedwongen toch heen moest, dan nam hij de trein en bij het
station een taxi, zo vertelde hij zelf, en zette hij de hele tijd een zwarte bril op om niet te zien
wat er van zijn stad geworden was. De werken met Brugge als thema gaan voor een groot deel
rechtstreeks terug op de simili-gravures die de roman van Georges Rodenbach Bruges-la-
Morte illustreerden. In de tekening Herinneringen aan Vlaanderen. Een stadsgracht heeft
Khnopff de gebouwen bewust “onthoofd” –zoals hij overigens ook wel met het voorhoofd van
105
Bonneure, F., „Georges Rodenbach en zijn Brugse romans‟ in: Bonneure, F., Van Houtryve, M., Puype, K,
Het Stille Brugge, 100 jaar Bruges-la-Morte, Stichting Kunstboek, Brugge, 1992, p. 42-61.
72
zijn modellen deed- om, door het uitwissen van daken en lucht, meer belang toe te kennen aan
het water en aan de weerkaatsing van de gevels in de stadsgracht.106
Uit al Khnopffs schilderijen van of over Brugge spreekt een nostalgie naar een vaag verleden.
Hij maakte ook de frontispice voor Bruges-la-Morte. Het stelt een dode, jonge vrouw voor die
op haar doodsbed ligt. Zij is bijgevolg de overleden vrouw van Hughues Viane. De tekening
stelt echter meer voor dan de dode vrouw alleen. Zij is een allegorie voor de stad Brugge die
hoopt zijn oude glorie opnieuw te beleven, zoals Hugues hoopte dat hij de heropleving van
zijn vrouw zou vinden in Jane.
107
106
Stevens, M. and Hoozee, R., Impressionisme en symbolisme. De Belgische avant-garde 1880-1900,
Antwerpen / Londen, Pandora / Royal Academy of Arts, 1994.
107 Deze afbeelding heb ik van het internet kunnen halen:
http://images.google.be/imgres?imgurl=http://k43.pbase.com/o6/93/602393/1/70384342.cCso4yxA.331_BR_IM
G_7920FK1002.jpg&imgrefurl=http://www.pbase.com/jcliehn/image/70384342&usg=__SedZSpcUQ5IZXPaN
_Dql7szwiFc=&h=533&w=800&sz=637&hl=nl&start=6&um=1&tbnid=pAjOI4N6U2y7LM:&tbnh=95&tbnw=
143&prev=/images%3Fq%3Dbruges%2Bla%2Bmorte%26hl%3Dnl%26sa%3DN%26um%3D1 (10 april 2009)
73
8. Gevolg van de mystieke sfeer van het ‘dode’ Brugge van de 19de
eeuw: veel toeristen
aangetrokken tot Brugge
In de negentiende eeuw werd de uitstraling van Brugge op niet-Bruggelingen groter. Bruges-
la-Morte werd een bestseller en de symbolistische schilderijen werden bekend. Vooral de
Engelsen bewonderden Brugge vooral voor de oude schilderkunst, maar ze vielen ook voor
het typische karakter van Brugge: het kunstzinnige en “middeleeuwse”, de pittoreske pleintjes
en smalle straten, de rustige sfeer aan bijvoorbeeld het Begijnhof, … Uiteindelijk kwam een
Engelse kolonie zich vestigen in Brugge, waardoor de aantrekkingskracht op andere Engelsen
vergrootte, want in Brugge kwam er ook een anglicaanse kerk, een school, weeshuis, football-
en tennisclub, eigen Engelse winkeltjes en tearooms. In de negentiende eeuw was er in
Brugge zelfs een English Philological Society (1814) en er waren ook Engelse bibliotheken
met leeszalen. Tot in 1873 was er in Brugge een Seminarium Anglo-Belgicum, waar Guido
Gezelle nog les heeft gegeven en vice-rector was. Er kwamen ook veel bekende Engelsen naar
Brugge, wat ook de uitstraling van de stad naar Engeland toe bevorderde. Zo hebben in 1834
koningin Victoria en prins Albert een bezoek gebracht aan Brugge.108
Talrijke Britse letterkundigen bezongen Brugge in hun verzen. Zelfs de bekende schilder
Gabriel Dante Rossetti schreef een paar gedichten over de stad en over de befaamde
schilderijen van Memling in het Sint-Janshospitaal. In 1849 had hij immers Brugge bezocht
met zijn collega-schilder William Holman Hunt, die op zijn beurt de invloed onderging van de
Vlaamse primitieven. Ook William Wordsworth, Arnold Bennett, Lord Byron, Gilbert Keith
Chesterton, Henry Wadsworth Longfellow en nog veel anderen hebben Brugge bezocht. Ook
kunstenaars uit andere takken zoals beeldhouwers en architecten bezochten Brugge.109
Het is duidelijk dat de meeste van die letterkundigen die Brugge in de negentiende eeuw
bezochten vooral gecharmeerd waren door de mystieke sfeer die er sluimerde. Ze beeldden
zich in hoe het in de glorierijke middeleeuwen moet geweest zijn. De grote middeleeuwse
monumenten zoals het Belfort en de grootste kerken zijn nog steeds prominent aanwezig en
domineren het stadsbeeld. Het is bijgevolg moeilijk om niet te gaan dromen en verhalen te
verzinnen over hoe het ooit moet geweest zijn.
108
Bonneure, F., Brugge beschreven, p. 55.
109 Marechal, D., „De Brugse schilderkunst en Europa van maniërisme tot symbolisme‟, in: Vermeersch, V.,
Brugge en Europa, Mercatorfonds, Antwerpen, 1992, p. 376.
74
Het zou zonde zijn om niet het gedicht van Longfellow op te nemen, dat verwijst naar die
belangrijke monumenten en/of het grootse middeleeuwse verleden, waar men nu vol nostalgie
naar terugblikt.
The Belfry of Bruges - Henry Wadsworth Longfellow110
111
110
http://www.online-literature.com/henry_longfellow/943/ (9 april 2009)
111 Deze foto werd genomen door Piet De Busscher.
75
In the market-place of Bruges stands the belfry old and brown;
Thrice consumed and thrice rebuilded, still it watches o'er the
town.
As the summer morn was breaking, on that lofty tower I stood,
And the world threw off the darkness, like the weeds of
widowhood.
Thick with towns and hamlets studded, and with streams and vapors
gray,
Like a shield embossed with silver, round and vast the landscape
lay.
At my feet the city slumbered. From its chimneys, here and
there,
Wreaths of snow-white smoke, ascending, vanished, ghost-like,
into air.
Not a sound rose from the city at that early morning hour,
But I heard a heart of iron beating in the ancient tower.
From their nests beneath the rafters sang the swallows wild and
high;
And the world, beneath me sleeping, seemed more distant than the
sky.
Then most musical and solemn, bringing back the olden times,
With their strange, unearthly changes rang the melancholy chimes,
Like the psalms from some old cloister, when the nuns sing in the
choir;
And the great bell tolled among them, like the chanting of a
friar.
Visions of the days departed, shadowy phantoms filled my brain;
They who live in history only seemed to walk the earth again;
All the Foresters of Flanders,--mighty Baldwin Bras de Fer,
Lyderick du Bucq and Cressy Philip, Guy de Dampierre.
I beheld the pageants splendid that adorned those days of old;
Stately dames, like queens attended, knights who bore the Fleece
of Gold
76
Lombard and Venetian merchants with deep-laden argosies;
Ministers from twenty nations; more than royal pomp and ease.
I beheld proud Maximilian, kneeling humbly on the ground;
I beheld the gentle Mary, hunting with her hawk and hound;
And her lighted bridal-chamber, where a duke slept with the
queen,
And the armed guard around them, and the sword unsheathed
between.
I beheld the Flemish weavers, with Namur and Juliers bold,
Marching homeward from the bloody battle of the Spurs of Gold;
Saw the light at Minnewater, saw the White Hoods moving west,
Saw great Artevelde victorious scale the Golden Dragon's nest.
And again the whiskered Spaniard all the land with terror smote;
And again the wild alarum sounded from the tocsin's throat;
Till the bell of Ghent responded o'er lagoon and dike of sand,
"I am Roland! I am Roland! there is victory in the land!"
Then the sound of drums aroused me. The awakened city's roar
Chased the phantoms I had summoned back into their graves once
more.
Hours had passed away like minutes; and, before I was aware,
Lo! the shadow of the belfry crossed the sun-illumined square.
Dit gedicht van Longfellow ademt werkelijk een sfeer van heimwee naar de vroegere tijden,
alsof het in de middeleeuwen allemaal beter was. Er zijn talrijke verwijzingen naar de
middeleeuwen als roemrijke periode. Hij vermeldt eerst en vooral het oude, statige belfort. Er
komt ook een „old cloister‟ aan te pas. De echte verwijzingen naar de middeleeuwen als
prachtige periode komen pas later aan bod. Verschillende graven van Vlaanderen worden
vermeld, zoals Boudewijn met de IJzeren arm, Gwijde van Dampierre, maar ook Maximiliaan
van Oostenrijk en Maria van Bourgondië. Ook de vreemde naties, die Brugge internationaal
bekend maakten maar ook het stadsbeeld grondig bepaald hebben, worden vermeld. Het is
alsof alles en iedereen uit die periode weer heropleeft: „They who live in history seemed to
walk the earth again‟. Gedichten als deze hebben een belangrijke rol in het proces van de
77
herinneringen, in het niet vergeten wie we ooit waren, wie we eigenlijk opnieuw willen zijn.
Dit gedicht heeft een sterk beeldende kracht en is een voorbeeld van hoe de oude verhalen en
mythes altijd blijven voortleven in het geheugen van de mens. Soms worden die beelden geuit
op een esthetisch verantwoorde manier, zoals in dit gedicht.
Niet onbelangrijk zijn de woorden van de zus van William Wordsworth, Dorothy: „Brugge
laat een onvergetelijke indruk op je na. Het geslacht van groten en machtigen, die deze grote
gebouwen lieten bouwen, is nu uitgestorven. Maar de kledij, de bewegingen en de houding
van de huidige Bruggelingen stemmen volkomen overeen met de statige luister van vroeger
eeuwen.112
In deze passage wordt opnieuw de band tussen heden en verleden vermeld. De
middeleeuwen zijn wel voorbij, maar ze leven voort in de gedragingen van de mensen van de
negentiende eeuw. Ze zijn zich bewust van hun grootheid en mogen dat tentoon spreiden.
Zoals reeds beschreven werd in het eerste deel van deze masterscriptie, zijn nog heel wat
andere meldingen gemaakt van de schoonheid van de Brugse vrouwen en de waardigheid van
de Bruggelingen, alsof ze nog steeds behoren tot de inwoners van één van de belangrijkste
steden boven de Alpen.
„De vele neergeschreven impressies hebben anderen opnieuw aangezet om de stad te
ontdekken en er eventueel op hun beurt een beschrijving van te maken. Op deze manier werd
een Brugse mythe opgebouwd en de door Brugge opgewekte gevoelens werden overgeleverd
van de ene persoon op de andere. En steeds opnieuw werd het duidelijk hoe onbegrijpelijk,
ambigu en geheimzinnig Brugge zich toonde. In 1906 bezocht Rainer Maria Rilke Brugge.
Wat hij over de stad neerschreef, symboliseerde de vele complexe emoties die Brugge opriep.
Rilke was zich ten volle bewust van de raadselachtigheid en het contrastrijk beeld van de stad.
Hij besefte dat Brugge allesbehalve gemakkelijk toegankelijk was en dat zijn wezen slechts
moeilijk kon worden ontdekt.‟113
112
Geciteerd in Bonneure, F., Brugge beschreven, p. 59.
113 Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 196.
78
9. Toerisme: verleden gebruiken om heden te laten opbloeien
Toeristische verenigingen als „Brugge-Voorwaarts‟ en „Die Roya‟ waren alles behalve
opgezet met de roman Bruges-la-Morte van Georges Rodenbach, waarin Brugge als een dode
stad werd voorgesteld.
De voornaamste reactie kwam van „Brugge-Voorwaarts‟, een vereniging met liberale
strekking. In de schoot van deze vereniging werd in 1909 een onderafdeling gesticht, een
soort syndicaat voor vreemdelingenverkeer: „Verblijf te Brugge – Bruges Villegiature‟, dat
beheerd werd door 6 leden van „Brugge-Voorwaarts‟. „Verblijf te Brugge‟ was de eerste
vereniging die tot doel had om toeristen in Brugge op te vangen en hen in de stad te
begeleiden. Speciaal daarvoor werden 10000 exemplaren van een reclamekaart gedrukt, met
gezichten van Brugge en adressen van handelaars. Er werd ook een bureau ingericht in café
“La Civière d‟or” op de Grote Markt. Op die plaats konden toeristen gratis inlichtingen
krijgen. Dit werd dus eigenlijk het eerste bureau voor toerisme.
Er werden folders verspreid in binnen- en buitenlandse reisagentschappen, pakketboten en
treinen. Ook geïllustreerde reclameartikels werden geplaatst in de meest verspreide vreemde
dagbladen. “Brugge-Voorwaarts” was duidelijk niet opgezet met de roman Bruges-la-Morte.
Het was bovendien geen goede reclame voor Brugge, want weinig mensen willen een “dode”
stad bezoeken. “Brugge-Voorwaarts” wou dat Brugge herleefde. De leden hebben nostalgie
naar het roemrijke Brugse middeleeuwse verleden, toen Brugge nog één van de belangrijkste
kosmopolitische handelssteden van Europa was. In een tweetalige propagandabrochure
schreef “Brugge-Voorwaarts”: „Toen de dichter Rodenbach Bruges-la-Morte schreef, waren
wij er niet al te veel mee ingenomen. Dit werk droeg er veel toe bij om onze stad in den
vreemde te doen kennen; nochtans “Bruges-la-Morte”, dit was voor onze stad eene onjuiste
bepaling; “morte” daar wilden wij volstrekt niet van! Welnu: wilt gij dat een andere dichter
eensdags hetzelfde deuntje niet herhale, komt bij ons, naar het voorbeeld der Naamsche
handelaars, om door uw zedelijke en geldelijke ondersteuning en door uwe onophoudende
propaganda, ons toe te laten Brugge te vervormen in een levende handeldrijvende stad, een
midden van aantrekkelijkheden, een “Verblijf te Brugge”. Laat de spreuk van onzen kring
“Voorwaarts!” voor u altijd een onweerstaanbare aanwakkering blijven!”114
114
Bruges-Villégiature. Syndicat d‟initiative créé par le Cercle “Bruges en Avant” – Industrie du Tourisme –
Verblijf te Brugge. Syndicaat uit eigen vinding tot stand gebracht door de kring « Brugge-Voorwaarts » -
Nijverheid der Speelreizen, z.p., z.p., blz. 15.
79
Niet alleen Bruggelingen reageerden op de roman. Zelfs koning Leopold II bemoeide zich
met de zaak. Toen de koning in de Comédie Française één van de eerste voorstellingen van
Rodenbachs eenakter “Le Voile” bijwoonde, liet hij Rodenbach bij zich roepen en feliciteerde
hem met zijn werk. Daarbij merkte hij echter op: „Je suis heureux de votre beau succès,
auquel j‟applaudis de tout cœur. Et, d‟ailleurs, je sais que vous êtes l‟auteur d‟un très beau
livre, Bruges-la-Morte. Eh ! bien, soyez tranquille, ce ne sera pas longtemps Bruges-la-
Morte : nous allons mettre des tramways et de la vie là dedans …‟
Zelfs Rodenbach moest toegeven dat er in Brugge stilaan een andere wind begon te waaien.
Nadat op 17 juni 1894 de beslissing was gevallen voor het bouwen van een Brugge-Zeehaven,
wou hij de invloed daarvan op de Bruggelingen ter plaatse ondervinden. In “Le Figaro” van
13 oktober 1894 schreef Rodenbach: „Hélas! Nous avons rencontré en cette saison d‟été, une
Bruges changée, presque aninimée, avec du monde dans les rues, de la musique dans ses
kiosques, Bruges n‟était plus elle.‟
Het toerisme in Brugge was geboren. Naast de vereniging “Brugge-Voorwaarts” bestond er
nog een andere, ook katholiek geïnspireerde vereniging, Die Roya. De gemeenteraad was Die
Roya echter gunstiger gezind dan “Brugge-Voorwaarts”. Hun intenties vielen wel grotendeels
samen met “Brugge-Voortwaarts”. Veel van de projecten van “Brugge-Voorwaarts” werden
dan ook door Die Roya overgenomen, maar de gemeenteraad stond veel meer achter Die
Roya. Die Roya‟s betekenis was ook groter in het toeristische bewustwordingsproces: „De
initiatieven van Die Roya getuigden van een praktische ingesteldheid en brachten voor het
eerst de cliënt, “de toerist” zelf in de kijker.‟115
„Het was dus vooral de stempel „Bruges-la-Morte‟ die de toeristische verenigingen en het
stadsbestuur niet wilden aanvaarden. […] Door het toerisme te stimuleren wilden de
verenigingen en de gemeenteraad ingaan tegen die bepaling. Zij wilden Brugge revitaliseren,
de stad heropwekken. Het middel dat zij daarvoor gingen gebruiken was precies het
belangrijke Brugse verleden, de mythische gedachte. Door de binding met het heden te
versterken beoogde men het heden te doen herleven. Elke vereniging stelde zich namelijk tot
doel om toeristen naar de stad te lokken, om de handel te begunstigen, om door het
organiseren van diverse activiteiten van Brugge opnieuw een levendige stad te maken. Brugge
115
Welvaert, F., „Toeristische verenigingen in Brugge omstreeks de eeuwwisseling (1882-1914)‟, in: Brugs
Ommeland, nummer 1, Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge, 1983, p. 22.
80
leek daar ook behoorlijk in te slagen. Het ombouwen van de benoeming dode stad naar de titel
van de belangrijkste toeristische stad in België aan de hand van het historisch- en
kunstpatrimonium zou de jaloezie wekken van andere Belgische steden, zoals Gent. […] Het
verleden werd gebruikt om het heden te laten opbloeien, om Brugge opnieuw even belangrijk
als vroeger te maken. Het verleden was dus een bron van rijkdom. Door de grootse
geschiedenis van Brugge kon de stad in de negentiende en twintigste eeuw een aanzienlijke
toeristische stad worden116
. De overblijfselen uit het verleden werden het omvangrijkste
onderdeel van het toeristisch product Brugge.‟117
10. De bouw van de haven van Zeebrugge: een nieuw verlangen naar grootheid
De inhuldiging van de Brugse zeehaven is het hoogtepunt van een jarenlange strijd voor de
terugkeer van de verbinding van zee naar Brugge. Onderliggend heerst nog steeds die
nostalgie en de drang om de vroegere identiteit terug te krijgen. Men bouwt nieuwe
constructies om oude mythes te laten herleven.
„Arm Brugge”?
Er heerst een traditioneel beeld dat Brugge in de negentiende eeuw een arme stad was, waar
de industriële revolutie nooit is doorgedrongen. Op economisch vlak ging het Brugge in de
negentiende eeuw inderdaad niet voor de wind. De industriële en commerciële opgang verliep
niet vlot. Zo raakte de stad in een vicieuze cirkel van armoede en werkloosheid.
In 1850 was één op twee inwoners behoeftig. Naar de eeuwwisseling toe constateerde men
nochtans, ondanks een constante bevolkingsaangroei, een dalend cijfer van behoeftigen. Dit
was een gevolg van het feit dat veel werklozen naar andere steden verhuisden, waar ze wel
een job in de industriële sector konden bemachtigen.118
116
Tegenwoordig is er wel het gevaar dat Brugge een soort disneyland-allure krijgt. Velen willen Brugge
profileren als een openluchtmuseum waar ook vanalles te beleven is. Persoonlijk vind ik het goed dat het
stadsbestuur en de toeristische organisaties verschillende activiteiten inrichten om de stad zo levendig mogelijk
te maken, maar volgens mij hoeft men hier niet in te overdrijven. Ik vind dat Brugge ook op de gepaste tijen zijn
serene karakter moet kunnen bewaren.
117 Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 210.
118 Michiels, G., „Het Brugs proletariaat‟, in: Idem ed., Uit de wereld der Brugse mensen, Uitgaven West-
Vlaamse Gidsenkring vzw, Brugge, 1978, p. 150.
81
Noël Geirnaert en Ludo Vandamme zeggen in Brugge, een verhaal van 2000 jaar echter dat
het cliché dat Brugge tegen het midden van de negentiende eeuw één van de armste steden
van België was, moet worden genuanceerd. In Kortrijk werden bijvoorbeeld in 1848 48% van
de armen ondersteund, in Gent was dat 38%. Als men Brugge in die tijd vergeleek met Gent,
was Brugge inderdaad een industrieloze stad, maar Gent was dan ook de koning van de
industriesteden. Brugge was eigenlijk een „arme stad in een arm Vlaanderen‟.119
Vanaf 1850 probeerde men Brugge op commercieel en industrieel vlak te laten heropleven.
Enkele figuren die hierin een belangrijke rol speelden waren de liberale burgemeester Jules
Boyaval en de bankier Felix Dujardin. Er werden tevens verschillende textielbedrijven
opgebouwd en ook het aantal stoommachines in de stad nam toe tussen 1851 en 1856. In 1874
gebeurde echter een ramp: de bank Dujardin ging failliet. De jaren na het faillissement waren
moeilijk, maar vanaf 1895 viel er ook in Brugge een positieve economische ontwikkeling op
te merken: Brugge maakte de tweede industriële revolutie mee. In Brugge kwam er een
gistfabriek. Er kwamen ook enkele bedrijven uit de metaalsector, een industrie die instond
voor de verwerking van landbouwproducten zoals brouwerijen, stokerijen en maalderijen.
Tenslotte was er ook nog de aanwezigheid van de kunstnijverheid.120
De grootste ommekeer kwam er met de aanleg van de Brugse zeehaven. De organisatie en de
ontwerpen van de haven stamden reeds uit de tweede helft van de negentiende eeuw, maar de
haven werd pas officieel ingehuldigd in 1907. Dit project zou voor een enorme vooruitgang
zorgen voor de Brugse handel en economie. Het was een droom die werkelijkheid werd, want
de Bruggelingen hoopten reeds lange tijd om hun band met het roemrijke verleden terug te
krijgen. In de middeleeuwen was de zee namelijk de belangrijkste factor voor Brugges
welvaart. Nu ze die zee terugkregen, kon de identiteit van Brugge veranderen in de
kosmopolitische stad van weleer. De bouw en inhuldiging van de zeehaven betekende dus dat
de nostalgische Bruggelingen opnieuw een vorm van zingeving aan hun “arm bestaan”
konden geven.
119
Geirnaert, N. en Vandamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Stichting Kunstboek, Brugge, 1996, p.
132.
120 D‟Hondt, J., „Brugge op de drempel van de twintigste eeuw, in: Geirnaert, N., ed., Brugge door de lens, 1900-
1918, Uitgeverij Marc Van de Wiele, Brugge, 1993, p. 9-19.
82
Toen de ultieme beslissing over de aanleg van Brugge-Zeehaven was gevallen, barstte een
enorme vreugde uit in Brugge: „Bij de ontvangst van de telegrammen barstte de Brugse
bevolking in een onvoorstelbare vreugderoes los.‟121
„Overal in de stad, die toen reeds kleurrijk was versierd, klonk de zegeklok. In geen tijd
verzamelde zich een zee van volk op de Grote Markt en in de straten daarrond. Het
Ontwakingslied, geschreven door Sabbe, werd uit volle borst gezongen. Enkele uren later
werden burgemeester Visart de Bocarmé en De Maere, die rechtstreeks uit Brussel kwamen,
in stoet aan het station afgehaald. De sfeer was euforisch, als in een roes. In de stadshallen
volgden hartstochtelijke redevoeringen en na een fakkeltocht waar de voornaamste
maatschappijen van de stad aan deelnamen, werd de hele nacht door gefeest en getoast. „Leve
Brugge-Zeehaven‟, „Le réveil de Bruges‟, „Bruges la vivante‟, „Victoire, Triomphe‟: in de
Brugse pers werd triomfantelijk en bezield gereageerd op dit nieuws. De argumenten die voor
dit enthousiasme werden gegeven, waren glashelder en klonken eensgezind: dit was een
herleven van het oude, welvarende Brugge dankzij de zee. De band die hier tussen heden en
verleden werd gesmeed was ijzersterk.
De glorie van de middeleeuwen zat dus nog steeds in het geheugen van de negentiende-
eeuwse Bruggeling. De historische beelden die in hun hoofden zaten, moesten uitgewerkt
worden.122
Één van de grootste voorstanders van de zeehaven van Brugge was Julius Sabbe. Het was
Sabbe‟s droom dat Brugge opnieuw een belangrijke koopstad zou worden, van wie de
vergane luister van de kerken en de patriciërshuizen in verval nog getuigen. Hij wou ook dat
Brugge een kunstmetropool werd in Europa.
Het ziet ernaar uit dat Brugge-Zeehaven een veelbelovende realiteit is geworden!
121
Van Eenoo, „Het ontstaan van Brugge-Zeehaven‟ in: Vermeersch, V. ed, Brugge en de zee, van Bruggia tot
Zeebrugge, Mercatorfonds, Antweroen, 1982, p. 218.
122 Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch besef 1870-1914,
p. 313.
83
3. Conclusie
Brugge werd in de middeleeuwen één van de machtigste, welvarendste en roemrijkste steden
van Noord-Europa. Bijgevolg was het onvermijdelijk dat er rond een stad als deze mythes
gecreëerd werden. In deze zin is een mythe, zoals Roland Barthes in Mythologies zei, een
eigen creatie. Op een bepaald moment en op een bepaalde plaats heeft men nood aan grote
verhalen om het eigen leven zin te geven. Voor Barthes moeten mythes dus cultuurgebonden
ideeën zijn. Men kan op veel manieren aan mythevorming doen. Barthes beschrijft in
Mythologies hoe de invloedrijksten – zoals vooraanstaande kranten en media – mythes
kunnen creëren. Ze hebben veel aanzien en het gewone volk neemt bijgevolg wat zij zeggen
voor waar aan. In deze scriptie heb ik beschreven hoe verhalen zelf - al dan niet geschreven
door invloedrijke personen – het mythevormingsproces in de hand kunnen werken. De
getuigenissen, de internationale (fictie)literatuur en de volksverhalen hebben zich in het
collectieve geheugen van de Bruggelingen en de mensen die Brugge bestuderen geprent en
worden later op een hoger plan geplaatst. Het probleem is dat deze verhalen niet altijd
waarheidsgetrouw zijn. Men zal dus vaak een verkeerd beeld krijgen van hoe het leven in
Brugge in de middeleeuwen eigenlijk echt was. Toch zijn de verhalen, ook al geven ze een
vertekend of foutief beeld, heel belangrijk. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw gaat
de geschiedwetenschap op een andere manier om met teksten, zowel met egodocumenten als
met fictie en volksverhalen. Men laat de verschillende disciplines steeds meer in elkaar
overvloeien. Men beseft ook dat er rekening moet worden gehouden met de persoonlijke
waarheid van de auteurs van de teksten en dat een tekst altijd een product is van de auteur en
de context waarin het geschreven is. De mythes die over Brugge gaan mogen dus niet zomaar
genegeerd worden. Bovendien kan de geschiedenis slechts achterhaald worden aan de hand
van talige teksten, talige voorstellingen die in de hoofden van tal van mensen voortleven.
In de tweede helft van de negentiende eeuw gebeurde er iets merkwaardigs in het bewustzijn
van de Bruggelingen. Brugge stond toen bekend als de doodse, verstilde stad bij uitstek (cfr.
Bruges-la-Morte van Georges Rodenbach). In hun collectieve herinnering hadden de
Bruggelingen hadden echter nog steeds die verhalen over hoe machtig de stad ooit geweest is.
De eeuwenlange overlevering van die verhalen en mythes heeft ervoor gezorgd dat de
Bruggelingen hun nostalgie naar die grootsheid van hun stad op verschillende manieren
hebben geuit. Het is met andere woorden dankzij de kracht van de taal en de beelden in de
84
overleveringen dat men een beeld kon scheppen van hoe Brugge in de middeleeuwen moet
geweest zijn. Zoals Barthes reeds duidelijk had gemaakt, zijn die beelden natuurlijk wel onze
eigen creaties. De overgeleverde verhalen zijn bovendien niet altijd honderd procent waar.
Het ging in het tweede deel van deze scriptie echter niet over hoe juist of fout de beelden en
overleveringen zijn, maar het ging om wat men er in de negentiende eeuw mee heeft gedaan.
Barthes zei al dat hetgene dat wij als natuurlijk ervaren, eigenlijk onze creaties zijn. In de
negentiende eeuw hebben degenen die in Brugge aan de macht waren ook voor de rest van de
inwoners van de stad beslist hoe men met het verleden moest omgaan. Men besliste ook hoe
men met die gevoelens van nostalgie moest omgaan en hoe de behoefte aan een nieuwe
identiteit, gebaseerd op de vroegere grootsheid, moest worden geuit. Dit gebeurde dan
bijvoorbeeld in historische stoeten, de neogotische bouwstijl, het oprichten van standbeelden
voor grote figuren, het inrichten van tentoonstellingen van werken van de Vlaamse
Primitieven, etc. Het is wel belangrijk om te weten dat de historische uitbeeldingen niet
noodzakelijk de realiteit zo goed mogelijk moesten weergeven, maar dat het ging over wat de
Bruggelingen van de negentiende eeuw zich bij dat verleden voorstelden.
Omdat Brugge in de negentiende eeuw niet zoveel betekende, keek men bijgevolg op naar de
grote figuren die Brugge in de middeleeuwen zo bekend hebben gemaakt. Die verering van
grote mannen kadert in Thomas Carlyle‟s theorie van heroworship. De figuren waarvoor
standbeelden werden opgericht, beschikten over kwaliteiten die de Bruggelingen van de
negentiende eeuw zich ook eigen wilden maken. Zo kon men als het ware een nieuwe
identiteit creëren. De grote mannen dienden dus als exempla die moesten nagevolgd worden
en hun eigenschappen moesten best zoveel mogelijk overgenomen worden.
Heel belangrijk voor deze scriptie was niet alleen de geschiedenis van de realiteiten, maar ook
de herinnering aan deze realiteiten. Jo Tollebeek baseerde deze theorie op de Franse historicus
Pierre Nora en zijn theorie over „lieux de mémoire‟. In dat opzicht vormt Brugge op zich een
„lieu de mémoire‟. Men cultiveerde en esthetiseerde bijvoorbeeld bepaalde plaatsen die
gekerfd staan in het collectieve geheugen van de Bruggeling. De historische stoeten en
muurschilderingen in de gotische zaal van het stadhuis beelden bijvoorbeeld belangrijke
gebeurtenissen in de geschiedenis van Brugge uit. Er is trouwens steeds een terugkoppeling
met de mythes mogelijk. Alle uitingen van nostalgie naar het verleden zijn gebaseerd op talige
voorstellingen van verhalen en beelden die in de geesten van de Bruggelingen van de
negentiende eeuw voortleefden.
85
4. Bibliografie
Baes, W., Norro, K. en Willems, T., De Praalstoet van de Gouden Boom, Uitgeverij Jempie
Herrebout pvba, Brugge, 1985.
Ballegeer, J., 100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdoten, spook- en heksenverhalen,
Raaklijn, Brugge, 1984.
Barthes, R., Mythologies, Éditions du Seuil, Parijs, 1957.
Beernaert, B., Constandt, L., Esther, J.P., Struye, M. en Van Vlaenderen, P., Brugse
gevelgids, Uitgeverij Marc Van de Wiele met medewerking van de West-Vlaamse
Gidsenkring Brugge, Brugge, 1982.
Bonneure, F., Brugge beschreven, hoe een stad in teksten verschijnt, Elsevier, Brussel, 1984.
Bonneure, F. en Berten, J., Brugge letterlijk, een literaire stadswandeling, Stichting
Kunstboek, Brugge, 2000.
Bonneure, F., Van Houtryve, M., Puype, K, Het Stille Brugge, 100 jaar Bruges-la-Morte,
Stichting Kunstboek, Brugge, 1992.
Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek, Academia Press,
Gent, 2005.
Breeur, R. en Burms, A., Ik/Zelf. Essays over Identiteit en Zelfbewustzijn, Peeters, Leuven,
2000.
Bruggeman, M., Brugge & Kant, Een historisch overzicht, Uitgeverij Marc Van de Wiele,
Brugge, 1985.
Campbell, J., Mens, mythe en metafoor, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1991.
Deneweth, H., D‟Hondt, J., en Leenders, K., Een huis in Brugge. Vademecum voor de
historische studie van woningen, eigenaars en bewoners, Moeyaert nv, Zedelgem, 2001.
Detienne, M., L‟invention de la mythologie, Gallimard, s.l., 1981.
Doty, W.G., Mythography. The Study of Myths and Rituals, The University of Alabama Press,
Tuscaloosa en London, 2000.
86
Devliegher, L., De huizen te Brugge, Lannoo, Tielt, 1975
Dubois, S. En Janssens, J., De Belgische vertoning 1830-2005, symbolen-rituelen-mythen,
Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2005.
Geirnaert, N. en Vandamme, L., Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Stichting Kunstboek,
Brugge, 1996.
Geirnaert, N. en Vandebroek, M., Een privilege voor iedereen. Verzamelde studies van dr.
André Vandewalle over Brugse geschiedenis, archief en heraldiek, Vlaamse vereniging voor
Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen vzw, Berchem, 2008.
Harp, R., Mantingh, E., Rappoldt, M., De Middeleeuwsen in twintigste eeuw. Middeleeuwse
sporen in de hedendaagse cultuur, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1990.
Hemeryck, A., Het verleden in Brugge. Een bijdrage tot de geschiedenis van het historisch
besef 1870-1914 (licentiaatsverhandeling), Universiteit Leuven, 1999-2000.
Hillenaar, H., Roland Barthes. Existentialisme, semiotiek, psychoanalyse., Van Gorcum,
Assen, 1982.
Hillewaert, B. en Van Besien, E. (red), Het Prinsenhof in Brugge, Uitgeverij van de Wiele,
Brugge, 2007.
Jacobs, R. en Vernieuwe, J., Brugge, een stad in de geschiedenis, Uitgeverij Marc van de
Wiele, Brugge, 1997.
Kervyn de Lettenhove, H., l'exposition des Primitifs à Bruges en 1902, Vandecasteele-
Werbrouck, Brugge, 1906.
Klep, P., Hoetink, C. en Emons, T. (red), Persoonlijk Verleden. Over geschiedenis, individu
en identiteit, Askant, Amsterdam, 2005.
Marechal, D., Rykaert, M. en Esther, J., Kunst- en cultuurgids Brugge, Brepols, Brugge,
1997.
Martens, M.P.J. (red), Brugge en de renaissance : van Memling tot Pourbus, Stichting
Kunstboek, Brugge, 1998.
87
Meester, M. en Meester, F., „Voelen is denken. De sublieme historische ervaring van Frank
Ankersmit‟, in: Bres, nr. 231, 2005, p. 9-13.
Meulemeester, J.L., Jacob van Oost de Oudere en het zeventiende-eeuwse Brugge, Uitgaven
West-Vlaamse Gidsenkring vzw, Brugge, 1984.
Michiels, G., Uit de wereld der Brugse mensen, de fotografie en het leven te Brugge 1839-
1918, Uitgaven West-Vlaamse Gidsenkring v.z.w., Brugge, 1978.
Müller, M., Mythologie comparée, éditions Robert Raffort, Paris, 2002.
Murray, A. (red), Myth and Mythmaking, Beacon Press, Boston, 1968.
Rau, J.A., Brugse stadsgezichten, 19de en 20ste-eeuwse kunstenaars, Uitgeverij Marc van de
Wiele, Brugge, 1996.
Rau, J. A., Een eeuw Brugge 1801-1900 deel 1, Uitgeverij Van de Wiele, Brugge, 2001.
Rau, J. A., Een eeuw Brugge 1901-2000 deel 2, Uitgeverij Van de Wiele, Brugge, 2002.
Rodenbach, G., Bruges-la-Morte, Dedalus ltd, Cambridgeshire, 2005.
Rotsaert, K., De Heilige-Bloedprocessie, een eeuwenoude traditie, Uitgaven West-Vlaamse
Gidsenking v.z.w., Brugge, 1982.
Ruys, C., Brugge, portret van een stad 1847/1918, Ludion, Gent-Amsterdam, 2002.
Ryckaert, M. en Vandewalle, A., Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, lannoo nv,
Tielt, 1999.
Schepens, E. en Pareyn, L. (red), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Liberaal Archief,
Gent, 1996.
Schouteet, A., Marcus Gerards, Gidsenbond Brugge en West-Vlaanderen, Brugge, 1985.
Stafford, A., Roland Barthes, Phenomenon and Myth. An intellectual biography, Edinburgh
University Press, Edinburgh, 1998.
Stalpaert, H., Volkskunde van Brugge, Drukkerij E. Vercruysse en Zoon PVBA, Brugge (Sint-
Andries), 1974.
88
Stevens, M. and Hoozee, R., Impressionisme en symbolisme. De Belgische avant-garde 1880-
1900, Antwerpen / Londen, Pandora / Royal Academy of Arts, 1994.
Tollebeek, J., De ekster en de kooi. Nieuwe opstellen over de geschiedschrijving., Bert
Bakker, Amsterdam, 1996.
Tollebeek, J., Buelens, G. en Deneckere, G. (red), België, een parcours van herinnering,
plaatsen van tweedracht, crisis en nostalgie, Bert Bakker, Amsterdam, 2008.
Vandewalle, A., Brugge, wisselmarkt van Europese culturen, Stichting Kunstboek,
Oostkamp, 2002.
Vanhoutryve, A., Brugse stand- en borstbeelden, Schoonbaert, Brugge, 1989.
Vermeersch, V. (red), Brugge, Mercatorfonds, Antwerpen, 2002.
Vermeersch, V., Brugge: duizend jaar kunst: van Karolingisch tot Neogotisch 875-1875,
Mercatorfonds, Antwerpen, 1981.
Vermeersch, V. (red), Brugge en Europa, Mercatorfonds, Antwerpen, 1992.
Vermeersch, V. ed, Brugge en de zee, van Bruggia tot Zeebrugge, Mercatorfonds, Antweroen,
1982
Verschaffel, T., Beeld en geschiedenis: het Belgische en Vlaamse verleden in de romantische
boekillustraties, Brepols, Turnhout, 1987.
Websites:
http://seacoast.sunderland.ac.uk/~os0tmc/myth.htm (20 april 2009)
http://www.victorianweb.org/authors/carlyle/heroes/covert17.html (22 april 2009)
http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/brugge_stad_met_vele_gezichten.htm
(22 april 2009)
http://books.google.be/books?id=eDSXBjtZGMC&pg=PA10&lpg=PA10&dq=hoe+de+zwan
en+in+brugge+komen&source=bl&ots=Z7MKYtKxCD&sig=JXLZUT3i0S72YOHrYget6dG
89
FfrQ&hl=nl&ei=SPT-SfemMoXX
Abz7IWZAg&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=6#PPA15,M1 (4 mei 2009)
http://www.halvemaan.be/n/bieren.htm (21 april 2009)
http://www.online-literature.com/henry_longfellow/943/ (9 april 2009)