Upload
circumplaudo
View
225
Download
2
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Literair internettijdschrift
Citation preview
Literair internettijdschriftLiterair internettijdschriftLiterair internettijdschriftLiterair internettijdschrift
C-I-R-C-U-M-P-L-A-U-D-O
nummer 47 | september/oktober 2010 | 5e jaargang
CIRCUMPLAUDO 2
CIRCUMPLAUDO
nummer 47 september/oktober 2010
5e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platform- Ad van der Zwart
Marijke Scholten
Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Eric Peterse Omslagfoto Vormgeving omslag en binnenwerk
© 2010 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen. Voor een optimaal leesgemak van de pdf op de pc adviseren wij om het ‘Beeld’ in Adobe Reader op ‘Twee pagina’s’ in te stellen.
CIRCUMPLAUDO 3
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 18, 29, 30, 56
Oscar J. de Vries - De vergadering 5
Gerard Scharn - Drie briefjes op een tuinhek 19
Gurkje van Dam - Gurkjes die op de trein wachten 23
Seger Weijts - Twee gedichten 27
Marijke W.I. Schölten - De vergetelheid (epiloog) 31
Margaretha van Wijck - Greta oto 35
Rob den Boer - Het einde verdwaald 37
S. Groenhart - Schrijf & plan een boek 57
CIRCUMPLAUDO 4
Argibald
CIRCUMPLAUDO 5
Oscar J. de Vries
De vergadering
De bel.
Ik ren naar beneden. Het kantoor is verlaten en donker. Als ik de
deur open trek, zie ik in het lantaarnlicht een heel oude man voor
mij. Hij staat zwak op zijn benen, zijn hoofd houdt hij gebogen,
hij kijkt twijfelend omhoog, naar mij.
“U komt voor de vergadering?”
De oude man zegt niets, hij schudt voortdurend met zijn hoofd,
het beeft, ik weet niet of hij ‘ja’ of ‘nee’ schudt. Ik laat hem bin-
nen, mompel ‘te vroeg’, ‘binnen een kwartier’ en ‘even wachten’.
Ik laat hem staan in de gang en wil naar boven rennen, naar mijn
kantoor, naar de rust.
De bel.
De broodjes zijn er, godzijdank, net op tijd.
De bel.
Drie mannen die voor de vergadering komen. Ik knip de lichten in
de vergaderzaal aan. De grote tafel staat gedekt voor zestien deel-
nemers. De eersten nemen plaats en storten zich meteen op de
broodjes. Ik voorzie hen van drinken en een bordje waar ze hun
broodkruimels op kunnen laten vallen.
De bel.
De bel.
De bel.
Met een open fles wijn in de hand trek ik de zware deur weer
open. Twee vrouwen, ze kijken ernstig, knikken haastig en ver-
dwijnen zonder iets te zeggen in de vergaderzaal. In de keuken
hou ik een minuut lang de rand van tafel vast. Met handen vol
schalen voeg ik mij wat later bij de gasten.
Als ik mij neerzet en de bediening voor de rest van de avond aan
henzelf overlaat, valt het mij voor het eerst op. De spanning. Ik
kan het haast ruiken. De enkele vrouwen zitten samen aan een
CIRCUMPLAUDO 6
hoek van de lange tafel op fluistertoon te keuvelen, ik hoor niet
wat zij zeggen. De mannen hebben elk hun papieren opengesla-
gen, zij kijken strak voor zich uit.
‘Nu gaat het gebeuren,’ lijken zij te denken.
Wat gaat er gebeuren?
De bel, gelukkig, ik haast mij de zaal uit. Een klein mannetje stapt
voorzichtig in het licht van de gang, hij houdt een fietshelm tegen
zijn borst geklemd. Hij stelt zich voor, stil en nerveus, ik hoor niet
wat hij zegt, maar vraag niet nog eens naar zijn naam en wijs hem
de weg naar de vergaderzaal. Als ik mij neerzet naast mijn bazin,
die alles in goede banen moet leiden, zie ik alle ogen naar de
nieuwkomer kijken. Het zijn geen blikken die een blij weerzien
uitdrukken.
Ik tel de hoofden, veertien, niet voltallig, maar de bazin zegt luid:
“Wel dan.” En we kunnen beginnen. Ik sla mijn schrift open. Ik
weet niet waar de vergadering over zal gaan en wie al deze men-
sen zijn, maar ik hoop het een en het ander gaandeweg af te kun-
nen leiden uit de woorden die zullen vallen.
Onnodig voor iedereen behalve mij, vat de bazin kort samen
waarom wij hier allemaal rond de tafel zitten. Het doel is het red-
den van de zaak. Het is een zaak waar de ene partij - alle gasten
min één - achter staat, een zaak die bedreigd wordt door een initia-
tief van de andere partij, bestaande uit de nerveuze man met de
fietshelm. Zoveel begrijp ik al.
De lijnen zijn getrokken en de ogen gericht op de ene man, die ik
nu bestempel als de aanvallende partij en die ik later de vijand zal
noemen.
Na deze korte inleiding geeft de bazin het woord aan de vijandige
partij zodat hij zijn standpunt kan bepleiten. Het wordt stil, de
spanning weegt. Hij zoekt iets op zijn laptop, iedereen wacht, hij
neemt zijn tijd. Is dit een psychologisch spelletje? Ik weet het niet,
maar wacht net als de anderen machteloos tot hij eindelijk zijn
CIRCUMPLAUDO 7
keel schraapt en ‘goedenavond’ zegt. Hij steekt van wal.
Zijn uiteenzetting duurt twintig minuten. Hij gebruikt een archa-
isch taaltje dat enkel begrepen kan worden door mensen die deze
taal dagelijks en beroepsmatig benutten. Als ik na enkele tellen de
draad kwijt ben, besluit ik mij te focussen op de stilzwijgende
reacties rond de tafel. Ik zie strenge gezichten, nerveuze gezich-
ten, onzekere gezichten en woede ophopende gezichten, later han-
gende gezichten, hoofdschuddende en gefronste gezichten. Een
enkeling, die recht tegenover de vijand zit, maakt woeste notities
in zijn schrift met lederen kaft. Ik bestudeer deze man. Hij lijkt
mij de eerste van de aangevallen partij die een tegenoffensief zal
inzetten. Hij straalt strijd uit. Een man van pensioengerechtigde
leeftijd, maar immer een strijder. Hemd strak om zijn omvangrijk
gespierde borstkas gespannen, enkele knopjes open zodat het zil-
veren borsthaar eruit kruipt, kale knikker, viriele diepe blik en
twee dikke zwarte rupsen boven zijn felblauwe ogen. Hier zit een
man van de oude stempel, een cowboy zelfs, iemand die niet met
zich laat sollen, en die, als hij zijn kans ziet, het lijk van de vijand
zal gebruiken om er de bergwand mee af te sleeën.
Het enige wat ik kan opmaken uit de uiteenzetting van de vijand is
een ondertoon die niet veel goeds belooft. Als hij in zijn kronke-
lende taaltje uitdrukking geeft aan zijn twijfels over de kwalitatie-
ve output van de aangevallen partij, hoor ik achterin de zaal een
potlood kraken. Niemand kijkt om, de ogen blijven strak op de
aanvaller gericht. Ik hou mijn balpen in de aanslag, klaar om de
situatie te beschrijven zodra ik ze begrijp. Maar het moment laat
op zich wachten. De woorden hoor ik wel, maar waarom zij sa-
men in één zin staan, is mij een raadsel.
“De performantie en het draagvlak van de artikels ontberen de
nodige academische draagkracht om door het juridische veld aux
seriéux genomen te worden.”
Ik noteer klanken.
CIRCUMPLAUDO 8
De vijand heeft gesproken. Ik verwacht een onmiddellijke tegen-
aanval. De oude cowboy legt zijn ellebogen op de tafel en wrijft
aan zijn kin, hij neemt een afwachtende houding aan. Ik zie veel
gekruiste armen. De vrouwen fluisteren in elkaars oren. Een man
voor mij gaat half over de tafel hangen om de fles rode wijn te
grijpen. Hij schenkt zichzelf en zijn buurman, die overdreven diep
in een broodje bijt, een royaal glas vol. Die man voor mij, heeft
ook keurige notities bijgehouden tijdens de uiteenzetting van de
vijand, van hem verwacht ik eveneens iets van weerwerk. Ik noem
hem 'de politieker', omdat hij een bondige boodschap hult in on-
noemelijk veel woorden.
De politieker, de oude cowboy en de vijand zullen de voornaamste
actoren worden in de verbale strijd, zo vermoed ik. Eerdere ver-
gaderingen hebben mij geleerd dat je zoveel mensen rond een
tafel mag zetten als je maar wil, meer dan een handvol stemmen
zal je niet horen. Doorgaans heb je twee à drie luidmonden die het
hele laken naar zich toe trekken, de rest zit, knikt ja of schudt nee,
schrijft iets op maar spreekt niets uit, maakt tekeningen of trekt
strepen op papier, drinkt en eet broodjes of staart naar het niets tot
de vergadering is afgelopen.
“Maar...”
Met z'n allen draaien wij de hoofden naar het verste uiteinde van
de lange vergadertafel. De door iedereen vergeten oude man zat
daar het voorbije half uur met zijn potlood strepen te trekken op
zijn kaft, om deze vervolgens traag weer weg te gommen en het
gomsel van de kaft te blazen. Zijn plotse en luide ‘Maar...’ sloeg
mij niet enkel met verstomming, zijn ‘Maar...’maakte mij ook
meteen duidelijk dat deze oude man een groot aanzien geniet bij
iedereen hier aan deze tafel, de vijand incluis.
“Zegt u maar, professor,” dondert de oude cowboy met autoritaire
stem en hij strekt zijn arm om hem ook figuurlijk het woord te
geven. Wij houden onze adem in. Misschien zal de oude professor
zijn grote licht laten schijnen en de klare woorden spreken die mij
CIRCUMPLAUDO 9
eindelijk duidelijk zullen maken waar het hier nu allemaal om
draait.
Ik klik op mijn balpen.
“Maar...” klinkt het weer. De spanning is te snijden. Ik durf wed-
den dat de vijand, die ondanks zijn nerveuze start en het enorme
overwicht aan tegenstanders, op arrogant zelfzekere wijze had
gesproken en klonk als de reeds gekroonde overwinnaar over de
in de touwen geslagen tegenstander, nu bij het horen van deze
tweede “Maar...” van de professor een zweetparel over zijn voor-
hoofd voelt kruipen.
“Maar...” klinkt het voor de derde keer. Ik begin alweer mijn twij-
fels te krijgen.
“...In wiens naam spreekt u eigenlijk, mijnheer?” vraagt de oude
stem eindelijk.
Stilte. Alle hoofden draaien zich weer naar het andere uiterste van
de tafel. De vijand denkt na, wikt woorden en zegt: “Weet goed,
dat ik niet op persoonlijke titel spreek. Ik verwoord enkel beleids-
nota's.”
De oude cowboy kijkt nors en strak en dondert: “Wiens beleids-
nota's, als ik vragen mag?”
De vijand schraapt zijn keel, maar lijkt zich te verslikken, wat hij
zegt klinkt als een kuch, alsof hij het antwoord in zijn hand wil
vangen en het wegblazen zodat het van de baan is.
“De overheid.”
Een donderslag zou perfect geweest zijn als geluidseffect.
Een grote vuist landt niet onzacht op het tafelblad. De oude cow-
boy dondert op uiterst dramatische toon: “Maar dan is het kalf al
verdronken!”
Gefluister en onthutst gezucht overal om mij heen. Even proef ik
de hoop op een vroegtijdig einde van de vergadering. Halfzeven is
het nu. Ik hoopte rond acht uur thuis te zijn. Even voorzie ik nog
meer op tafel landende vuisten, mensen die woest hun stoel ach-
CIRCUMPLAUDO 10
teruit duwen en met veel pompeuze gebaren de vergaderzaal uit-
stormen omdat hun zaak toch hopeloos is verdronken.
Mijn hoop wordt gevloerd door de bazin, ook zij heeft er haar
belang bij dat de zaak blijft voortbestaan, blijkbaar, zij vraagt de
aangevallen partij om in alle rust haar standpunten uiteen te zetten
in de hoop om alsnog tot een vergelijk te komen. Voor het eerst
valt de term die al menig een vergadering tot in de eeuwigheid
deed voortduren: ‘Compromis.’
Op aanwijzen van de bazin, mag de oude cowboy de tegenaanval
inzetten.
Wat volgt is een even emotioneel, woest als bevlogen pleidooi
voor de zaak die hen zo genegen is en waaraan zij allen reeds vele
jaren hun bloed, zweet dan wel tranen hebben geschonken en dit
alles nog belangeloos en onbezoldigd ook. De zaak betekent iets
voor deze mensen, wat de zaak ook mag of mag geweest zijn. Ik
zie vele instemmend knikkende maar ook droeve gezichten rond
de tafel.
“In tijden van verzuring, academisch overwicht en vervaging van
de praktijk, is onze zaak in al die jaren een baken van licht in de
duisternis geweest, ja zelfs hoop, mensen, hoop voor zij die de
zaak meer dan ooit kunnen gebruiken in deze donkere tijden. On-
ze zaak heeft nooit aan integriteit of relevantie ingeboet, nooit, tot
daar een kaper op onze kusten landde en de grond van onder onze
poten groef zonder dat wij het merkten...”
Hij pauzeert voor dramatisch effect en spuugt dan het vuile woord
uit: “Overheid!”
Instemmend gemor en geschuifel van papieren. De vijand tuit zijn
lippen en schudt met zijn hoofd, wat hij lijkt te willen zeggen,
slikt hij weer in: “Nu moet u ook niet overdrijven hoor.”
Ik voorspel een lange, immer in cirkels draaiende discussie die
nog vele uren zal aanslepen.
Dan weerklinkt er uit een donkere hoek van de tafel een schelle
CIRCUMPLAUDO 11
vrouwenstem: “Ligt het aan de rubrieken misschien?” Haar vraag
klinkt oprecht en emotioneel, alsof zij niets minder dan één klaar
en finaal antwoord verwacht. Maar een antwoord volgt niet.
Iedereen kijkt afwisselend naar elkaar en naar de vijand, die de
schouders ophaalt.
Over welke rubrieken heeft zij het, welk belang heeft zij bij deze
rubrieken en wat is het verband met al het voorgaande? Ik ben
klaar om het op te geven. Ik verlies mijn sowieso al magere inte-
resse in deze hele zaak en vooral in het bijwonen van deze verga-
dering.
Maar en helaas, rechtstaan en weglopen is geen verstandige optie.
Dit is mijn werk, mijn rol in dit kantoor is naast mijn bazin zitten,
zwijgen, luisteren en noteren. Dus blijf ik gevangen zitten en stil-
aan vergaan alle stemmen en klanken in gegons dat slechts af en
toe nog wordt doorboord door flarden van een steeds feller wor-
dende discussie rondom mij. Het einde is zoek.
“Jullie de helft en wij de helft. Wat denkt u daarvan?”
“Welke helft?”
“Maar ligt het dan aan de rubrieken?”
“Dit is geen vriendelijke overname, dit is kindermoord!”
“Wat mag ik hieruit concluderen?”
“U onderbreekt mijn vraag met uw vraag. U mag uw vraag stellen
zodra ik een antwoord heb!”
Een verloren half uur later: “Wat was uw vraag?”
“Deze ben ik vergeten, heeft u al een antwoord ondertussen?
“Maar ligt het dan aan de rubrieken?”
Wat als de lichten nu eens uitvallen? Ik zoek in het wilde weg
naar een oplossing. Maar, bedenk ik snel, wachten op een stroom-
panne is als wachten op een conclusie voor deze discussie. Voor
een uitweg uit deze dwaas makende vergadering neem ik zelfs
sabotage in overweging.
Het lijkt o zo makkelijk. Even mezelf excuseren, ik hoef niet te
CIRCUMPLAUDO 12
zeggen dat ik naar het toilet ga, dat hoort niet bij formele bijeen-
komsten als deze. Ik verlaat met een lichte buiging de vergader-
zaal, sla eens hard met de toiletdeur en sluip op kousenvoeten naar
het posthok, waar onze elektriciteitskast hangt. Ik ken de algeme-
ne schakelaar, kortsluitingen genoeg in dit oude kantoor, ik twijfel
niet, ik trek hem naar beneden. Ploef, alles is duisternis.
Geroep uit de vergaderzaal, stoelen worden verschoven, glazen
omgestoten en mensen knallen tegen tafelranden en vloeken. Ik
haast mij weer op kousenvoeten naar de wc en spoel door, want
ook tijdens een panne kan je gewoon doorspoelen. Ik sla nog eens
hard met de deur en zoek mezelf op de tast een weg naar de ver-
gaderzaal, waar verwarring heerst en ze mij niet zien binnen ko-
men en ik roep: “Wat is er gaande?” En iemand anders roept uit
de duisternis: “Een stroompanne!” En ik dan weer: “Wat nu ge-
daan? Zo kan een mens toch niet vergaderen?” En iedereen is het
met mij eens en iedereen gaat naar huis en ik ook.
De bel.
Een nieuwe dramatische wending staat te wachten achter de deur.
Als zij voorbij mij naar binnen schuifelt, ruik ik alcohol en on-
raad. De nieuwkomer neemt berekend plaats in een strategisch
hoekje, de bazin fluistert in mijn oor: “Maar wij hebben haar he-
lemaal niet uitgenodigd.” Het daaropvolgende uur hou ik haar
scherp in de gaten. Zij spreekt niet, zij drinkt het ene glas water na
het andere en beperkt zich tot intens droef voor zich uit staren. Zij
zit op iets te kauwen wat eruit moet.
Het is de oude professor die opnieuw ieders aandacht trekt door
driemaal ‘Maar...’ te zeggen.
“Maar... Wil dit dan zeggen dat wij het met elkaar eens zijn?”
Ik val uit de lucht, maar hopen durf ik al lang niet meer.
“Als u het enkel over dit ene punt hebt, dan zou het kunnen dat
wij het eens zijn met elkaar,” zegt de vijand met vermoeide stem.
“Maar welke parameters zullen wij hanteren om vast te stellen dat
CIRCUMPLAUDO 13
wij het met elkaar eens zijn?”
“Wenst u daar over te discuteren, over de parameters van het ge-
lijk?”
“Tuurlijk! Anders nemen de emoties de overhand, criteria zijn de
enige houvast in tijden van hoogoplopende discussies als deze.”
Ik zucht, weer wil ik rechtstaan, met mijn schrift hard op tafel
slaan, roepen, wegstormen, naar huis. Ik zit, zucht nogmaals, ge-
vangen in de eeuwige vergadering.
Moedeloos kijk ik opzij. Twee stoelen verderop zie ik een jonge
vrouw. Zij is een overtuigd lid van de stille meerderheid. Niet
alleen besteedt zij geen enkele aandacht aan de vergadering, zij
sluit zich ook geestelijk volledig af van alles en iedereen, opge-
slorpt als zij is in het maken van behoorlijk psychedelische en
ietwat verontrustende tekeningen.
Op de door mij opgestelde en achterafgezien volstrekt onbenutte
agenda van de vergadering zie ik kronkelende, in stukken gezaag-
de lichamen zonder hoofden, een halve aardbol, iets wat lijkt op
de romp van een paard en iets wat lijkt op een zelfportret, wat kan
wijzen op een serieus verstoord zelfbeeld of zelfs een geestelijke
stoornis en zo iemand wil je niet naast je hebben tijdens een esca-
lerende vergadering. Wat als er plots iets springt in haar hoofd? Ik
huiver een beetje en voel mij alleen en onbeschermd.
Wie zijn al deze mensen toch, wat doen zij hier, waar gaat dit
naartoe en waarom gaan zij niet gewoon naar huis?
Een snik. Ik weet meteen naar waar ik moet kijken. Een bevende,
uitgestoken vinger.
De vinger wijst recht naar de bazin en bijna naar mij. De naar al-
cohol ruikende vrouw is uitgekauwd en klaar om te spugen. Zij
stort haar gal uit over de bazin, spreekt van broodroof, onheuse
behandeling, zij uit dreigementen die anderen naar adem doen
happen en al die tijd die bevende, beschuldigende wijsvinger.
Mijn bazin kijkt bleek en geschokt naar de nutteloze agenda en zij
CIRCUMPLAUDO 14
kucht en het loopt uit de hand. Deze ene kuch bewijst onze mach-
teloosheid en duwt de vergadering over de afgrond van de rede-
lijkheid. Beschuldigingen vliegen heen en weer over de tafel,
stemmen worden verheven, de formele beleefdheid waait de deur
uit, de cowboy dondert ‘allemaal collectief ontslag!’ Een gebro-
ken stem zegt ‘compromis,’ er klinkt hoongelach, de vijand grijpt
zijn gezicht vast en lost een moegetergde kreun en de bazin pro-
beert de gezonken meubelen te redden met een te onzeker klin-
kend: “Aldus kunnen wij concluderen dat...”
“Maar ligt het dan aan de rubrieken?”
Woest word ik bijna als ik het weer hoor weerklinken uit haar
schelle klanken barende mond. Een antwoord krijgt zij ook deze
keer niet, maar een vrouw naast haar neemt het woord over. Als
zij spreekt, dansen de vingers aan haar opgeheven hand sierlijk in
de lucht. Van wat zij zegt, hoor ik geen woord. Mijn ogen volgen
haar vingers, in gedachten dans ik mee, rustig, heupwiegend op de
maat van een mooie oude plaat. Ik stijg op en verdwijn. Het ge-
gons rond de tafel mix ik traag weg en daar klinkt al een nieuw en
veel beter deuntje. Wat zal ik na dit plaatje draaien? Ik neus door
mijn platenbak, laat mijn vinger over hoesruggen glijden, blaas
stof van mijn vingertop. Ik leg de volgende plaat klaar, luister
even, perfect, dat ik daar nooit eerder aan dacht. Ik kijk op, naar
het ruime oude café dat voor en onder mij ligt, aardig vol, een
gezellig gegons van drinkende zielen op een weekendavond. De
ober komt vragen of ik iets wens te drinken. “Een whisky zonder
ijs en een glas water,” heerlijk. Ik steek een sigaret in mijn mond,
een beloningsmoment, ik proef van de filter. De ober keert terug
met op een schaaltje mijn mooi gevulde glazen. De plaat is bijna
afgelopen, nog één crescendo van schetterende blazers tot de laat-
ste drumslag en de volgende kan starten. Ik leg mijn sigaret in de
asbak en gooi één schuif van het mengpaneel open en de andere
toe. Vanuit een ooghoek zie ik hoe de ober de glazen op het hoge
tafeltje naast mij plaatst en de asbak met brandende sigaret op zijn
CIRCUMPLAUDO 15
schaaltje zet.
“Wacht!” roep ik, de ober duwt mijn sigaret uit en schudt zijn
uitgestoken wijsvinger heen en weer.
“In deze hoek mag niet gerookt worden, meneer,” klinkt het.
“Oh,” zucht ik. Hoofden in de bar draaien zich naar mij, ik kijk
naar beneden, de naald ligt naast de plaat, een dreigend gedreun
en schaamrood op de wangen.
Eén schot. Eén vrouw die gilt. Een harde bonk. De geur van ver-
brand kruit. Een rookwolkje in een hoek van de vergaderzaal, uit
het rookwolkje prikt de loop van een geweer, het geweer rust in de
verbazend vaste handen van de oude professor. Gomsel dwarrelt
naar beneden. Ik volg de richting die de geweerloop mij toont en
eindig bij het hoofd van de vijand, dat stil en bloedend rust op de
vergadertafel.
Een stoel barst door het grote raam aan de straatkant, de gordijnen
worden door de wind naar buiten gezogen. De vrouwen grijpen
elkaar vast en storten zich onder de tafel.
Ik spring in mijn rol en van mijn stoel en op de tafel. De geweer-
loop hangt daar nog steeds onbeweeglijk en het geweer rust vast
in de handen van de oude professor als ik mij over de tafel haast
en spring in zijn armen. De stoel onder hem barst en wij storten
tegen de grond, zijn hoofd landt hard, hij is meteen buiten westen.
Ik trek het pistool uit zijn hand, het is nog warm, ik gooi het weg.
Tumult achter mij, de cowboy zie ik over de tafel naar de vijand
kruipen, de politieker probeert hem aan zijn hemd tegen te hou-
den, het hemd scheurt open, de grijze borstharen hebben vrij spel
als de cowboy het hoofd van de vijand optilt en roept: “Schijt aan
de overheid!” En hij met zijn dikke vuist een mep aan het hoofd
verkoopt, waardoor de dode vijand achterover slaat en ook door
zijn stoel barst en op de koude tegels landt. De cowboy is nog niet
klaar, hij springt van de tafel en landt bovenop de vijand, gaat op
zijn borstkas zitten, tilt nogmaals zijn hoofd bij zijn met bloed
besmeurde haren op en haalt een wonderlijk lang mes uit zijn
CIRCUMPLAUDO 16
broek tevoorschijn.
“Oh god nee!” hoor ik de politieker schreeuwen, “Laat het ons zo
ver niet komen,” huilt hij bijna, en: “Laten we er het hoofd alsje-
blieft bij houden!” en ik denk: ‘Hoe absurd!’ Ik lach, ik lach mij
te pletter, zo hard dat ik er tranen van in mijn ogen krijg, ik lig te
schokken op het lichaam van de oude professor, ik kan niet zien
hoe de cowboy het mes aan de nek van de vijand zet, iedereen
schreeuwt tot alles één dof gegons wordt en ik schrik wakker.
Ik veeg kruimels en gomsel van de tafel. Enkelen kaarten druk na
in een hoek van de vergaderzaal, anderen troosten de vrouw met
de verwijtende vinger die staat te huilen in de gang. Als het aan
mij ligt, schop ik ze allemaal de deur uit en de straat op en zal ik
voorstellen dat ze het daar met vuisten, nagels en aktetassen ver-
der uitvechten. In de keuken, waar niemand mij kan horen, vloek
ik.
Als ik weer de vergaderzaal inwandel, staat de bazin in mijn
schrift te bladeren. Ik wil het schrift van onder haar neus trekken
en ermee wegrennen, maar dan zegt zij: “Kan jij dit zelf lezen?”
wijzend naar mijn snel snel in het geniep gevormde krabbels.
“Als geheugensteuntjes werken deze krabbels prima voor mij,
mevrouw, een beetje zoals steno.” Een goede redding, vind ik
zelf.
In de gang hoor ik de huilende vrouw kermen: “En ze moeten niet
denken dat ik nog het verslag van de vergadering zal schrijven!”
De bazin zucht. “Dat ontbrak er nog aan”, mompelt ze. Ze kijkt
naar mij, ze wijst naar mijn schrift. Ik hoop dat ze het niet zal
zeggen maar zij zegt het toch: “Wil jij het verslag schrijven? Ik
moet eerlijk toegeven dat ik ergens halverwege het overzicht ver-
loor over de strijdlijnen en standpunten. Schrijf jij je notities maar
netjes uit, giet het in mooie lay out met hier en daar een titeltje in
het vet met een lijntje eronder en aan het eind de conclusie en
stuur maar door naar iedereen.”
CIRCUMPLAUDO 17
Ik slik hoorbaar en vraag haar: “Wat was de conclusie?”
En zij zegt: “Wij zijn tot de unanieme conclusie gekomen dat er
geen conclusie is.”
“Daar was iedereen het over eens?”
“Inderdaad, na heel wat discussie.”
“Oké,” zeg ik.
CIRCUMPLAUDO 18
Argibald
CIRCUMPLAUDO 19
Gerard Scharn
Drie briefjes op een tuinhek
eerste briefje
vandaag geen melk melkman
geen boter en geen eieren er
is kaas genoeg en wittebrood
voor weken vrouwlief zoogt de kleine
uit eigen voorraad aangevuld
met donker bier zelf leef ik op
een noodrantsoen mariakaakjes
de tuin is ondermijnd met bermbom
en booby traps voorzichtig dus
bij het betreden van dit perceel
als u de lege flessen mee wilt nemen
CIRCUMPLAUDO 20
tweede briefje
beste doodskistenman dode opa heeft
geen standaardmaat hij is twee meter
maar wel erg mager zijn laatste wens
die wij respecteren is een gepimpte
kist van multiplex van binnen bekleed
met platgeslagen bierblik blik
CIRCUMPLAUDO 21
derde briefje
lieve speelgoedman met knecht loop
maar achterom het kind dat u verwacht
wist dat u niet meer zou komen het
is vannacht van honger omgekomen
strooi wat pepergoed en smeer wat
stroop om de mond van haar die rouwt
het is het laatste kind dat zij heeft koud
gezet in hoop op betere tijden
CIRCUMPLAUDO 22
CIRCUMPLAUDO 23
Gurkje van Dam
Gurkjes die op de trein wachten
Ik heb een nicht die, net als ik, Gurkje heet. Zij is een paar jaar
ouder dan ik. Toen ik nog klein was, paste ze vaak bij ons op. Aan
die oppasdagen bewaar ik één van mijn mooiere leesherinnerin-
gen. Op een zomerse, warme dag had Gurkje een boek bij zich; zij
deed dat vaker als ze kwam oppassen, dan zat zij daar uren in te
lezen en riep zo nu en dan vanachter haar boek een bevel of ver-
bod naar ons, haar kleine neefjes en nichtjes. Overigens luisterden
wij niet heel goed, over het algemeen. Tenzij Gurkje haar boek
neerlegde en tikken begon uit te delen. Zij is van de forse tak van
de familie waar wij wat schrieler waren uitgevallen. Een sprink-
hanenplaag, zo werden wij ook wel genoemd. En zo kwamen die
tikken nogal aan.
Toen mijn nicht het boek uit had, legde ze het op tafel. Ik zat ook
binnen en verveelde me een beetje. Als mijn moeder er niet was,
dan mocht dat. Er stond een mooi plaatje op de voorkant van
Gurkjes boek en ik wou het oppakken. Maar mijn grote nicht ver-
bood me om van Lijs Lorresnor te lezen, daar was ik nog te klein
voor, zo zei zij. Het plaatje op de voorkant leek nog wat mooier.
Vervolgens moest mijn nicht één van mijn broers uit een boom of
uit de dakgoot plukken, of misschien moest ze mijn zusje helpen
met een pleister op een bloedende knie, dat weet ik niet meer zo
precies. Zonder veel na te denken pakte ik het boek en verstopte
het in de kelderkast. De volgende dag heb ik het achter elkaar uit
gelezen, ’s morgens vroeg in mijn bedje, voor de grote mensen
wakker werden. Het was zomerdag en vroeg licht. Het is tot op
heden een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb en ik heb
er nog altijd spijt van dat ik het destijds netjes heb teruggegeven.
Later, toen wij allang geen oppas meer verdroegen, ons eigen geld
verdienden en onszelf al met al als volwassen beschouwden (wat
onze ouders nog lang ontkenden), kwam ik haar wel tegen bij het
uitgaan. Er was daar in de Bollenstreek niet zo heel veel keus in
CIRCUMPLAUDO 24
uitgaansgelegenheden, dus liep je mekaar al gauw tegen het lijf.
Omdat wij wat trekjes gemeen hadden, zoals een voorkeur voor
punkmuziek, een afkeer van priklimonade in het algemeen en cola
in het bijzonder en de neiging te pochen op het feit dat we uit een
zeer uitgebreide, Roomse familie kwamen (hoewel we toen al in
verschillende stadia van geloofsafval verkeerden), zochten we
mekaar soms daadwerkelijk op in de kroegen en jeugdhonken. Er
viel daar verder ook niet zo heel veel te beleven en meestal zat ik
alleen maar te wachten tot ik met goed fatsoen weer naar huis kon.
Als we dan zo bij elkaar zaten, kletsten we wat. Bij een van die
gelegenheden biechtte ik op dat ik ‘Lijs Lorresnor’ destijds ach-
terover had gedrukt om het te kunnen lezen. Gurkje moest erom
lachen, zei dat ze het niet meer had, zo gingen die dingen. Ze had
het eens aan een ander nichtje uitgeleend en die had het nooit te-
rug gebracht. Dat nichtje heette trouwens anders dan wij. Je kunt
niet allemaal Gurkje heten. En van die ene warme, landerige dag
in een zomer van vroeger kwamen we op andere zomerse dagen,
en wat we dan deden, als kind. Nicht Gurkje was wat aangescho-
ten en werd dan een beetje sentimenteel. Dat hebben wel meer
mensen. Ze begon te vertellen over wat ze zoal deed, op die war-
me, eindeloos lome dagen die je als kind wel eens beleefde. Van
die dagen dat je moeder je naar buiten stuurde omdat de zon
scheen en je thuis maar in de weg liep. En wat een geweldige
avonturen je dan kon beleven. En zo vertelde mijn nicht hoe ze als
kind een vriendinnetje had gehad, Ellen, wier vader bollenboer
was. Die had bij zijn land een boot liggen, waar ze vroeger de
bollen mee verplaatsten. Maar die vader had toen al een trekker
dus Ellen en Gurkje mochten de boot vrijelijk en onbeperkt ge-
bruiken. Bijvoorbeeld om mee naar de Kaag te roeien, wat natuur-
lijk niet mocht. Maar als je niks zei, dan kon er een hoop.
Dan gingen er ook andere meisjes mee, er pasten er zo zes of ze-
ven op die boot van Ellen d’r vader. Dan konden ze tenminste om
beurten roeien, want dat was best nog zwaar werk. Ellen en Gurk-
je waren stevige meiden, steviger dan de andere; en niet erg bang
CIRCUMPLAUDO 25
uitgevallen. Ze lieten de boot vaak schommelen om de anderen
schrik aan te jagen. Er viel er dan, volgens nicht Gurkje tijdens dat
sentimentele kroeggesprek van jaren later, wel eens eentje uit de
boot. Gelukkig is dat nooit op de Kaag gebeurd, want in die tijd
kon nog niet iedereen zwemmen. Maar ook al kon je zwemmen,
best was het niet om in het water te vallen. Ook al droogde je je
kleren en je haren nog zo goed, je moeder kwam er toch wel ach-
ter, altijd. En dan kreeg je op je donder.
Soms roeiden Gurkje en Ellen en de rest de andere kant op, naar
het spoorbruggetje vlakbij de Leidse Vaart. Daar legden ze de
boot dan stil, onder de brug. Je kon daar tussen de bielzen door
naar de lucht kijken. Als je dat lang deed, werd je een beetje ake-
lig. Meestal wachtten ze daar tot er een trein kwam. Die hoorde je
al ver van tevoren aankomen. Als zo die trein dan over de brug
denderde, maakte dat een kabaal of de wereld verging. Je hart
ging dan als een razende te keer en achteraf had je het idee dat je
een vreselijk spannend avontuur had beleefd. Spannender dan
fikkie steken of op een bouwterrein rondlopen. Vlak voor de trein
over de brug kwam begon iedereen vast te gillen want als ie een-
maal boven je hoofd reed, kon je je eigen gillen niet meer horen.
Ik kende dat bruggetje wel, ik heb er ook wel eens met een roei-
boot onder gelegen tot de trein kwam; je hoefde daar nooit lang te
wachten, alle treinen van Den Haag naar Amsterdam en terug
kwamen daar langs. De Schiphollijn had je toen nog niet. Later
heb ik wel eens langer op een trein moeten wachten dan daar on-
der dat spoorbruggetje. Het was trouwens een lage brug, je moest
er zowat op de bodem van de boot gaan liggen als je eronder wou.
Ik kwam daar met de roeiboot van Annie d’r vader. Annie zat bij
mij in de klas. En op woensdagmiddagen in de zomer gingen we
soms roeien. Roeien was bewegen, en het was buiten, dus dat
vond je moeder altijd goed. We roeiden met Annies’ zusje en
soms ook met mijn zusje. Annies’ nichtje was er ook wel bij.
Meer dan vijf pasten er niet in. We roeiden dan naar die spoor-
brug, of naar de Kaag, of soms zomaar een eindje. En een enkel
CIRCUMPLAUDO 26
keertje lieten ook wij de boot wiebelen. Maar bij ons is er nooit
iemand overboord gekukeld, wij waren wat braver en bedeesder.
En misschien is er bij mijn nicht ook nooit iemand overboord ge-
gaan. Wij konden trouwens niet onbeperkt over de boot beschik-
ken, we kregen op ons lazer van Annies’ vader als we hem te laat
terug brachten. Hij had hem nodig om de melkbussen van de
melkschuur naar de boerderij te brengen. Daar zette hij ze over in
een karretje dat hij aan de weg zette voor de wagen van de melk-
fabriek.
Later hoefde dat niet meer, toen ging de melk zo van de koeien
door leidingen naar een koeltank.
Het is wel grappig dat mijn nicht als kind zo bijna dezelfde dingen
heeft meegemaakt als ik. Alsof ook ervaringen in de familie zit-
ten, of zelfs wel in de genen. Maar misschien maken alle mensen
wel vergelijkbare dingen mee als kind en praat je er gewoon niet
zo makkelijk over met mensen met wie je niet bent opgegroeid.
8 augustus 2010
CIRCUMPLAUDO 27
Seger Weijts
Twee gedichten
Renaissance
Net toen het plafond van mijn bevatting me
onbeschroomd beval niet langer te hunkeren
naar schuimend lichaamsvocht,
dwarrelde er (heel onvoorzien) een vleugje
olijfkleurige nattemeisjesliefde mijn huis
binnen,
en beminde ik weer belachelijk nederig het
raadsel waarin ik al jaren zat opgesloten.
CIRCUMPLAUDO 28
Suite 16
Terwijl ze met kleine teugjes dronk
van de warmte die ik had opgespaard
uit ijver,
vouwde ze (in ‘t zog van een ransig
genot) een kristalhelder bootje,
en liet het deinen op de golven van
haar onschuld.
CIRCUMPLAUDO 29
Argibald
CIRCUMPLAUDO 30
Argibald
CIRCUMPLAUDO 31
Marijke W.I. Schölten
De vergetelheid (epiloog)
Minister Dönner slenterde door de door de zon geblakerde stad.
Dit keer was het niet Den Haag, de stad waar de gereformeerde
minister van sociale zaken woonde, hoewel ook die stad deze zo-
mer wel door de zon is geblakerd. En niet zo’n beetje ook. Nee,
meneer Dönner liep door een stad in Italië, waar hij zijn vakantie
doorbracht. En dat terwijl de wereld te kampen had met overstro-
mingen, bosbranden, kabinetsformaties en olielekken. Maar dat
zullen wij hem niet euvel duiden, velen hebben afgelopen jaren
wel vakantie gevierd terwijl zich her en der rampen voltrokken.
En noch zijn politieke en overige keuzes noch de futiliteit van het
menselijk bestaan in het algemeen, kon men hem al te zwaar aan-
rekenen omdat meneer Dönner dat zelf al ruimschoots deed, zo
tijdens die vakantie in Italië.
Niet dat meneer Dönner dat aldoor deed, dat vond zijn vrouw be-
zwaarlijk. Maar zo vlak na het middaguur, als het te heet was om
zelfs maar een wenkbrauw op te trekken, dan liet de minister op
reces zijn piekers en twijfels de vrije teugel. Mevrouw Dönner en
vele anderen hielden dan siësta. Maar minister Dönner had aan
weinig uren slaap genoeg en middagdutjes had hij al sinds zijn
zuigelingentijd niet meer gedaan. Zo dwaalde hij dus om die tijd
door de stad en piekerde en somberde hij dat het een aard had. En
omdat het zo vreselijk heet was, zo midden op de dag in Italië, in
de zomer, slenterde hij meer dan dat hij liep. Meneer Dönner
overdacht de afgelopen twaalf maanden. Dat stemde hem dee-
moedig. Met Kerstmis was hij nog vol grootse plannen en ruime
vergezichten geweest. Maar vervolgens had hij verzuimd daar
direct naar te handelen en voor hij het wist hadden de dingen hun
eigen loop genomen. Het kabinet was gevallen, de staatssecretaris
van defensie had openlijk schuins gemarcheerd en de verkiezin-
gen hadden een wonderlijke uitslag gebracht. Al die tijd had de
minister van sociale zaken werkeloos toegekeken en inmiddels
CIRCUMPLAUDO 32
was door de gang van zaken het moment van handelen voor hem
voorbij. Nu nam hij het zichzelf kwalijk dat hij niet gelijk, in ja-
nuari, werk had gemaakt van zijn mooie idealen en visies. Het was
te laat nu, door zijn eigen nalatigheid waren zijn idealen beteke-
nisloos gebleven.
Meneer Dönner nam zichzelf nog wel meer kwalijk; bijvoorbeeld
dat hij het allemaal niet aan had zien komen. Daarin stond hij na-
tuurlijk niet alleen, maar minister Dönner vond dat geen excuus.
Gedeelde schuld is ook schuld, daarvan was hij overtuigd. Of dat
hij niet vaker met zijn vuist op tafel had geslagen, ook al vond hij
dat een teken van zwakte. Soms kon het misschien toch helpen. Of
dat hij weleens aan de klimaatverandering had getwijfeld. Minis-
ter Dönner had die morgen nog in een vaderlandse krant gelezen
over overstromingen en bosbranden op allerlei onwaarschijnlijke
plekken, plekken waarvan je bij wijze van spreken niet wist dat ze
bestonden, laat staan dat je wist dat er mensen woonden. Meneer
Dönner had die vakantie dus velerlei om zichzelf kwalijk te ne-
men.
Tegen het eind van de middag, toen de winkels en musea weer
opengingen, voegde meneer Dönner zich weer bij zijn vrouw en
schakelde over op aimabel en onderhoudend. Hij had een sterk
vermoeden dat hij binnenkort hele dagen thuis zou zijn en dan is
het beter als je het een beetje met elkaar kunt vinden.
Een paar dagen later was de heer Dönner met zijn reisgezelschap
op een landelijk plekje, aan een meer tussen de Toscaanse heu-
vels. Meneer Dönner had, net als de anderen in het gezelschap,
van de plaatselijke wijn gedronken bij de lunch en was een beetje
doezelig. Toen de anderen wat gingen rusten, besloot hij toch om
naar het meer te lopen. De zon scheen nu zo fel dat de lucht ervan
trilde.
Meneer Dönner, ondanks vakantie en zuidelijke warmte in driede-
lig kostuum, snakte naar wat verkoeling. Bij het meer gekomen
deed hij kousen en schoenen uit en rolde hij zijn broekspijpen op.
CIRCUMPLAUDO 33
Zo met wat wijn op werd zelfs meneer Dönner enigszins frivool.
Met zijn schoenen met daarin de opgerolde sokken in de hand liep
meneer Dönner wat door het ondiepe water aan de rand van het
meer. Hij begon aan de volgende etappe van zijn zelfonderzoek en
bevroeg zichzelf over de keuzes die hij had gemaakt in zijn leven,
de beslissingen die hij had genomen. Hij keek er streng bij, de
scheiding in zijn haar leek er haast nog rechter door. Zo achteraf
bekeken kwam het hem voor dat hijzelf niet bij iedere keuze iets
in te brengen had gehad. De keus of beslissing, al naar gelang,
was als het ware gevallen zonder dat het helemaal duidelijk was
geworden wie (of Wie?) deze had laten vallen. Zou het dan toch
waar zijn, was alles van den beginne af voorbeschikt? Kon de
mens wel wikken, maar zou God te allen tijde beschikken? Het
zou de heer Dönner niet echt verbazen. Maar het maakte de eigen
inbreng zo nietig. Alsof alle dingen die je kon bedenken of doen,
alsof dat alles er in het geheel niet toe deed.
En toch, het waren zijn keuzes, zijn beslissingen geweest, al had
een Ander ze dan misschien laten vallen. Bij deze gedachte hield
meneer Dönner even de adem in, het duizelde hem een beetje.
Misschien kwam dat door de wijn. Hij stond stil en tuurde over
het meer, de verte in.
Vooral zijn eigen keuze voor de partij waarvan hij willens en we-
tens lid was geworden, waarvoor hij zelfs minister was, vervulde
hem op dat moment met grote verbazing. Dat hij ooit lid was ge-
worden, in zijn jonge jaren, dat was eventueel nog verklaarbaar.
Jeugdige overmoed, naïviteit, gewekte verwachtingen bij familie
en vrienden, er viel wel een en ander aan te voeren. Maar dat hij
lid was gebleven terwijl de partij steeds maller werd en de laatste
jaren zelfs een dubieuze koers was gaan varen? Meneer Dönner
begreep eigenlijk niet goed hoe dat toch allemaal mogelijk was en
begon grondig aan zijn verstandelijke vermogens te twijfelen. Er
waren toch immers wel andere Christelijke partijen. Maar ja, die
waren zelden aan de macht en leverden nauwelijks ministers. Nu
schrok hij een beetje van waar zijn eigen gedachtengang hem
CIRCUMPLAUDO 34
bracht. Was hij, minister Dönner, dan uiteindelijk niet meer dan
een ordinaire baantjesjager? Zelfs dat kwam hem op dat moment
geloofwaardig voor. Er ontsnapte hem een zucht en hij staarde
naar nog verder verten.
Na een tijdje besloot meneer Dönner dat het niet anders was. Dit
was zijn leven. Dit waren de beslissingen die hij genomen had. Hij
had het er maar mee te doen. Nee, hij zou niet meer zuchten. Hij
zou de rug recht houden en het hoofd gebogen. De Voorzienigheid
had gesproken, zo scheen het hem daar, aan het meer in Toscane,
toe. Meneer Dönner vond het stiekempjes wel mooi klinken, dat
van die voorzienigheid die had gesproken. Het gaf zijn futiele
leven wat glans, iets plechtigs. Alsof de dingen ertoe deden.
Evengoed leek het hem wenselijk om nu redelijk snel in vergetel-
heid te geraken.
Einde
CIRCUMPLAUDO 35
Margaretha van Wijck
Greta oto
beweegt zich voort
door de seizoenen
in Mexico en Panama
onzichtbaar op vleugels van glas
vliegt 12 km per dag
op asymmetrische vleugelslag
honing biedende waardbloemen
schijnen door dekplaat van vleugelkas
en bieden de kale natuur
een bedrieglijke pracht
tot onverhoopt haar autonomie
zich verstout tot veelvuldig nageslacht
CIRCUMPLAUDO 36
Rob den Boer, Zonder titel, 2000, ets, 15 x 20 cm
CIRCUMPLAUDO 37
Rob den Boer
Het einde verdwaald
“Er is geen leven meer na Sluisweg,” zeiden de inwoners van het
dorpje Laageveen als ernaar gevraagd werd. Bij de brug waar je af
moest slaan als je het gehucht zou willen bezoeken, had men het
nooit noodzakelijk gevonden om een wegwijzer neer te zetten.
Aan het einde van de ongeveer tien kilometer lange weg langs het
kanaal stonden, tegenover de sluiswachterswoning, enige huisjes
die samen Sluisweg vormden. De sluis zelf, die de verbinding
regelde naar de rivier die het kanaal daar kruiste, lag er verwaar-
loosd bij. Het laatste turfschip had zich er bijna vijftig jaar terug
laten schutten.
Aldert Buitel had ruim tien jaar geleden wel de afslag naar Sluis-
weg genomen. Hij stond toen op de camping bij Laageveen en
zijn geld was op. In een kroeg in het dorp had hij gehoord over
een klein gehucht bij de sluis. Daar woonden slechts enkele ge-
zinnen, die vrijwel nooit in Laageveen kwamen. Niemand wist
waar ze van leefden. Het gehuchtje was ooit ontstaan als woon-
plaats voor de knechts van de grote boerderij die even verderop
stond en hun families, maar de boer had al jarenlang geen perso-
neel meer en zette loonwerkers in als het seizoen daarom vroeg.
Waarom bleef dat handjevol mensen daar wonen? Niemand die
het wilde weten.
De volgende morgen deed Aldert zijn rugzak om en ging te voet
op weg. Het was die dag erg heet. De slecht onderhouden weg zat
vol met kuilen. Hij verzwikte bijna zijn voet toen hij met een zak-
doekje het zweet van zijn gezicht wiste en even niet uitkeek. Na
ruim twee uur lopen naderde hij een rij bomen. Eindelijk scha-
duw! Even verder lag de sluis, met de dienstwoning ervoor. Links
van hem stonden enige zeer eenvoudige huisjes met kleine schuur-
tjes ernaast. Twee ervan hadden een gesloten uitbouw eraan met
een openstaande deur en de derde had een groot afdak waaronder
allerlei stukken hout, oud ijzer en andere materialen lagen. Aan de
CIRCUMPLAUDO 38
achterwand hing gereedschap. Hoewel het leek alsof er mensen
aan het werk waren die op dit moment binnen aan de koffie zaten,
was er niemand te zien. Ook achter de ramen van de huisjes was
het stil en verlaten. Niet eens een gordijntje dat werd opgetild om
het onverwachte bezoek gade te slaan.
Aldert liep door naar de sluis. Het water lag er kalmpjes bij. De
voegen in de stenen kolkwanden waren op diverse plaatsen vrij-
wel verdwenen en het ijzerwerk vertoonde al flinke sporen van
roest. De dienstwoning van de vroegere sluiswachter was verlaten.
Alleen een scheef opgetrokken luxaflex voor het keukenraam en
een paar houten stoelen gaven een teken dat er ooit leven was ge-
weest. Aldert voelde aan de deur die wel meegaf, maar niet open-
ging. Met een mesje duwde hij de dagschoot terug en ging naar
binnen. Hij pakte een boek uit zijn rugzak en ging in de woonka-
mer zitten lezen. Er was niets dat hij liever deed dan boeken lezen
over filosofie. Bij voorkeur diepgaande wetenschappelijke studies
in het Engels met de dikte van een volwassen baksteen. Als hij
moest werken, deed hij dat pas als zijn geld echt op was en dan
nog tussen het lezen door. Van alles had hij gedaan: fietsen ma-
ken, bedienen in cafeetjes, nachtwaken, al het werk waar ze tijde-
lijk weleens extra personeel voor nodig hadden. Hoewel hij oogde
als een verlate hippie met zijn wijde kleren om een mager lijf, kon
hij dit soort werk goed aan; hij was pezig en had veel uithou-
dingsvermogen. Sinds hij zijn studie Wijsbegeerte afgebroken had
omdat zijn vader na zeven jaar het collegegeld niet meer wilde
betalen en Aldert zijn zaak niet had willen overnemen, trok hij
rond met in zijn rugzak slechts een klein tentje, wat kleren en een
paar boeken. Hij was op zoek naar een plek waar hij rust zou kun-
nen vinden in de literatuur. Regelmatig schreef hij sociaal-
kritische artikelen over de meest uiteenlopende maatschappelijke
vraagstukken, die hij naar kranten en tijdschriften stuurde. Door-
wrochte analyses waarin zelfs de kleinste in hun bestaan bedreig-
de organismen op aarde niet werden vergeten. Alleen al vanwege
de lengte werden ze nooit afgedrukt. Dat weerhield hem overigens
CIRCUMPLAUDO 39
niet om verder te gaan met inzenden. In iedere plaats waar hij
doorheen trok, schafte hij weer nieuwe boeken aan en verkocht hij
degene die hij al gelezen had zodat hij zich steeds van nieuwe
literatuur kon voorzien.
“In een leeg huis wordt het niet gauw warm,” werd er gezegd.
Aldert keek op. Er stond een man van middelbare leeftijd in de
deuropening, gekleed in een overal.
“Het is hier anders warm genoeg,” antwoordde Aldert.
“In de winter kan het hier bar koud zijn,” zei de man. “Maar ik
sprak over huiselijke warmte, dat begrijpt u wel.”
“Ik heb op dit moment alleen maar mezelf en wat in mijn rugzak
zit,” zei Aldert.
“Loop maar mee, ik heb nog wel wat voor je.” Het bleek de tim-
merman die hem naar de grote boerderij bracht die enige honder-
den meters verderop lag. In een van de stallen stond allerlei meu-
bilair, keukengerei, lampen en een oude Volkswagenbus die in de
hoek was geparkeerd. Zo te zien had de bestelwagen nooit veel
gereden en was hij na wat opknapwerk nog prima te gebruiken.
Wie weet zou hij Aldert nog eens uitkomst kunnen bieden. “Deze
spullen waren van mensen die weggetrokken zijn of overleden,”
zei de timmerman. “Vroeger stonden hier meer huizen. Neem mee
wat je kunt gebruiken.”
Nadat Aldert de sluiswachterswoning bewoonbaar had gemaakt,
moest hij een bron van inkomsten vinden.
“Ik ga tractoren repareren!” zei hij tegen de timmerman en de sla-
ger, die samen met de bakker en met hun gezinnen de bevolking
van Sluisweg vormden.
“Kun je dat?” vroegen zij.
“Nee”, zei Aldert, “Maar ik heb wel fietsen gerepareerd en de rest
kan ik leren!”
Hij bouwde een afdak voor de schuur naast zijn woning en ont-
mantelde een oude tractor, die in een boomgaard van zijn pensi-
oen aan het genieten was en monteerde hem vervolgens weer. Om
de beurt kwamen de bewoners van Sluisweg kijken hoe hij alle
CIRCUMPLAUDO 40
onderdelen genummerd had en tekeningen maakte van hoe ze aan
elkaar bevestigd waren, zodat hij wist hoe hij alles terug moest
plaatsen. Timmerman Jozefzoon, die ook paarden besloeg en zo
nodig weleens fietsen en eenvoudige werktuigen repareerde, leer-
de hem de praktische details van het sleutelen.
“Een nuttige jongeman,” zei bakker Willemsen, toen ze aan het
einde van de dag nog even stonden na te praten.
“En hij heeft gestudeerd,” vulde Jozefzoon aan.
“Laten we zorgen dat hij blijft,” zei slager Davids.
Al gauw hielp Aldert de drie families in het gehucht met hun cor-
respondentie en bankzaken. De kinderen konden hun huiswerk bij
hem komen maken. Over eten en drinken hoefde Aldert zich geen
zorgen meer te maken, dat kreeg hij iedere ochtend vers voor de
deur gezet.
Boer Bertram, de landeigenaar, kwam samen met zijn veertienja-
rige zoon Barthus ook kijken. Een gedrongen, maar zeer stevig
gebouwde man, met een stugge blik en priemende ogen, maar
toch niet onvriendelijk. Hij droeg een jachtgeweer over zijn
schouder en een zojuist geschoten fazant met zijn hand. Al meer
dan tweehonderd jaar was het land in de omgeving, zover je kon
kijken, in het bezit van zijn familie.
“Aldert kan tractoren en werktuigen repareren,” zei Jozefzoon.
“Dan kan ik meer vaart maken met het timmerwerk op de boerde-
rij. Hij woont in de oude dienstwoning.”
Boer Bertram knikte instemmend en liep door.
Aldert woonde inmiddels tien jaar in Sluisweg. Hij was klaar met
zijn werk en maakte een kop koffie voor zichzelf en een broodje
kaas met sla. Toen hij net zat, hoorde hij in de verte een auto. Een
met een zware motor, die met flinke snelheid aan kwam rijden.
Hij nam juist, tussen twee happen brood door, een slok koffie,
toen hij een witte Jaguar E-type richting de sluis zag uitrollen.
Van verbazing viel de hap brood weer uit zijn mond. In Sluisweg
reden tractoren en oude Opeltjes. Geen klassieke sportwagens.
CIRCUMPLAUDO 41
Een tijdlang bleef de Jaguar met draaiende motor staan. De be-
stuurder moest kennelijk nog tot het besef komen dat hij niet ver-
der kon. De wagen had een Zwitsers kenteken, zag Aldert. Toen
werd de motor uitgezet en zwaaide het linkerportier open. Een
zwarte dame met kort opgeknipt kroeshaar, dat op het hoofd uit-
liep in een blokvorm, stapte uit. Grace Jones! dacht Aldert in een
flits, maar ze was nog donkerder, volkomen zwart. Die huidskleur
stak scherp af tegen haar kleding. Wit jurkje, witte poncho, witte
sjaal, witte pumps en een witte tas. Ze stak een sigaret op, die ze
rookte vanuit een zilveren pijpje. Haar aansteker was goudkleurig
en had de vorm van een paardenkop, constateerde Aldert. Hij
wachtte af wat komen ging. De Witte Dame liep om de huisjes
van de timmerman en de bakker heen en sprak hun vrouwen aan,
die bezig waren de was op te hangen. Aldert kon hen vanuit zijn
positie niet zien. Hij hoorde stemmen, ook van mannen, die steeds
luider en opgewondener werden. Even later werd er aangebeld.
Aldert veegde rustig zijn mond af en liep naar de voordeur.
“Dag lieverd!” zei de Witte Dame toen hij in het deurgat stond en
ze blies een wolkje rook in zijn richting. “Ik hoop dat ik hier een
kamer kan huren, want uw overburen kunnen het niet eens worden
wie het geld krijgt om mij onder te brengen.”
Ze sprak met een zwaar Frans accent, maar er klonk ook Engels in
door. Een soort Vlaams, meende Aldert te herkennen.
“Is uw auto kapot?” vroeg hij.
“Nee hoor, hij rijdt fantastisch,” zei de Witte Dame. “Maar ik ben
al lang onderweg en zoek een gelegenheid om uit te rusten. Geld
is geen probleem.”
Ze duwde een biljet van 100 euro in Alderts borstzakje en stapte
naar binnen.
Aldert sloot de deur.
“Het is maar voor een nacht, schat,” zei de Witte Dame, die in-
middels haar poncho had uitgedaan. Daaronder droeg ze een
mouwloze jurk die recht naar beneden viel. Slechts een gouden
armband die nonchalant om haar rechteronderarm slingerde. Ver-
CIRCUMPLAUDO 42
der geen sieraden. Haar lichaam was gespierd, maar had tegelij-
kertijd mooie rondingen. Ze keek rond in de huiskamer en blies af
en toe een wolkje sigarettenrook naar het plafond.
“Ik ben onderweg naar Amsterdam. Al twee volle dagen. Wat doe
jij?”
“Naast mijn filosofische werk repareer ik auto’s en tractoren,” zei
Aldert. “Daarom mag ik hier wonen, bij de sluis. Maar denken is
mijn hoofdbezigheid.”
“Een sluis?” Riep de Witte Dame uit. “Geweldig!” Ze liep door de
keukendeur naar buiten en stond even later op de loopbrug over de
sluisdeuren, het verbodsbord volkomen negerend. Filosofie leek
haar niet te interesseren.
Aldert kwam naast haar staan.
“Het hekwerk is niet meer betrouwbaar,” zei hij. “Ik hou je vast.”
“Dat is lief!” riep de Witte Dame. Ze greep zijn hoofd met beide
handen en kuste hem driemaal kort op de mond. Toen trok ze hem
mee terug naar de woning.
“Laten we iets drinken,” zei ze. “Doe mij maar whisky. Dubbel,
geen ijs.”
Aldert stond nog van zijn verbazing te bekomen. “Ik ben zo te-
rug,” zei hij ten slotte.
Hij liep naar de bakker, die ook drank verkocht.
“Ik hoop dat ze doordrinkt,” gromde Willemsen. Zijn hoofd was
nog rood van woede. “Verdienen wij toch nog wat.”
De Witte Dame zat inmiddels in de leren draaifauteuil waarin Al-
dert ‘s avonds altijd televisie keek. Ze had hem naar de bank ge-
draaid en haar benen met pumps en al op de leuning gevleid.
Aldert zocht naar de juiste glazen in de buffetkast en schonk twee
whisky’s in.
“Dank je, lieverd,” zei de Witte Dame en leegde het glas in een
teug.
Aldert schonk haar bij en zette de fles op tafel.
“Graziella,” zei ze. “Eindelijk weet je mijn naam. Helemaal ver-
CIRCUMPLAUDO 43
geten door alle commotie. Hoe heet jij?”
“Aldert.”
“Leuk!” zei Graziella stralend en streek met haar wijsvinger kort
door zijn haar.
“Hoe ben je hier terechtgekomen?” vroeg Aldert, terwijl hij op de
sofa plaatsnam.
“Verdwaald,” zei Graziella, terwijl ze een dun sigaartje opstak.
Aldert zag nu dat de aansteker de kop van een jaguar had. Waar-
schijnlijk een accessoire bij haar auto. “Ik sloeg af om sigaretten
te kopen en in plaats van terug op de snelweg kwam ik hier uit.”
“Er is maar één weg terug naar de snelweg,” zei Aldert. ”Je kunt
eigenlijk niet verdwalen, als je dat niet wilt.”
“Een kanaal komt altijd ergens uit,” zei Graziella. “Proost!” en ze
hief het glas.
Aldert geloofde niet dat zij zomaar in Sluisweg terecht was geko-
men. Ze had geld genoeg en dan had ze ook het vliegtuig naar
Amsterdam kunnen nemen. Waardoor sprak ze eigenlijk zo goed
Nederlands?
“Waar kom je vandaan?” vroeg hij.
“Uit Luik,” antwoordde Graziella. “Ik heb familie daar.”
Ze zette haar pump nu tussen de benen van Aldert op de bank en
streelde zijn broek plagerig met de punt.
Aldert nam de schoen in zijn linkerhand zodat zij hem niet meer
kon bewegen.
Ze trok haar voet eruit en streelde hem verder met haar tenen.
“Dus je bent Belgische?”
“Mijn ouders komen uit Congo, maar ik ben in Luik geboren. Dus
toen ik naar school ging, leerde ik Vlaams. Daarna ben ik in Italië
naar de kunstacademie gegaan en deed ook modellenwerk om
geld te verdienen. Ik zag er exotisch uit, dus iedereen wilde mij
leren kennen; directeuren, professoren, wethouders. Zo heb ik
mijn man Luciano ontmoet, hij is rijk geworden met zijn informa-
tietechnologie-concern. Na drie weken ben ik met hem getrouwd
en zijn we naar Zwitserland verhuisd. Luciano heeft twee volwas-
CIRCUMPLAUDO 44
sen zoons en een dochter uit zijn vorige huwelijk en dat vonden
we goed zo. Hij gaat zijn gang en ik heb mijn eigen projecten. We
zijn alleen samen als we dat allebei willen.”
Ze trok haar benen terug en draaide de stoel vliegensvlug om zijn
as, intussen wolkjes sigarettenrook uitblazend naar het plafond.
“Moet je hem niet laten weten dat je hier bent?” vroeg Aldert.
“O, jongen, het kan hem niet schelen waar ik ben.” Riep Graziella
uit. “Hij is nog erg betrokken bij de zaak, hoewel hij de dagelijkse
leiding heeft overgedragen aan zijn zoon. Hij heeft allerlei com-
missariaten en adviesfuncties. Als ik thuis kom, wacht alleen het
huispersoneel.”
“Hij is veel ouder dan jij?” raadde Aldert.
“Misschien,” zei Graziella en stak het volgende sigaartje op.
Aldert schonk haar whiskyglas nog eens bij.
“Wil je misschien iets eten?” vroeg hij. “Voor 100 euro voorschot
moet ik je wel iets aanbieden.”
“Mijn wensen heb je al vervuld,” zei Graziella met een brede lach.
“Wij zitten hier reuzegezellig te borrelen en we hebben de hele
avond nog.”
”En de nacht,” voegde zij er schalks lachend aan toe. Ze knipoog-
de.
Aldert ging naar de keuken en maakte wat toastjes met zalm. Gra-
ziella liep ondertussen door de woonkamer en bekeek de foto’s en
de reproducties aan de wand en op het dressoir.
“Bij ons thuis hangt een echte,” en ze wees op een reproductie van
een schilderij met waterlelies van Monet uit 1911. “Maar zonder
de Japanse brug, alleen lelies in de vijver, bijna abstract. Mijn
man heeft een expert die voor hem op kunst- en antiekveilingen
biedt. Hij is altijd heel fanatiek in wat hij doet. Gelukkig hebben
we 22 kamers en kunnen we alles nog aan de muur op laten han-
gen.”
“Daar hangt dan voor miljoenen,” zei Aldert terwijl hij de toastjes
op tafel zette, met een schaaltje olijven en een schotel met brood.
“Kopen is niet zo moeilijk,” zei Graziella achteloos. “Ik geniet
CIRCUMPLAUDO 45
veel meer van de dingen die ik zelf ontwerp.”
“Doe je dat professioneel?” vroeg Aldert.
“Ik bedenk concepten voor accessoires, zonnebrillen, tassen, dat
soort dingen. Die laat ik uitwerken en in oplagen maken in Italië.
Dat wordt verkocht in designwinkels. Arte Graziella heet mijn
designlabel. Maar wat is dit voor plek? Een paar huisjes, verder
niets, aan het einde van een weg.”
“Die huisjes waren vroeger van landarbeiders van de boerderij
hier verderop. Er stonden er nog meer. Hutjes eigenlijk, maar die
zijn gesloopt. Nu leven hun kinderen en kleinkinderen er. We zijn
helemaal zelfvoorzienend. Willemsen bakt dagelijks vers brood.
Jozefzoon is timmerman en loodgieter, Davids is slager en ik re-
pareer auto’s, machines en fietsen. Melk, groenten en fruit krijgen
we van de boerderij. Zo gaat dat. Al jaren.”
“Je kunt toch niet rondkomen van twee gezinnen die af en toe een
lekke band laten plakken?”
“Ik kan van weinig leven,” zei Aldert. “De meubels heb ik gekre-
gen, kleren koop ik tweedehands en ik ruil veel met de mensen
hier. Ik kom hooguit een keer per maand in het dorp.”
Het eten was bijna op. Ondanks haar slanke figuur liet Graziella
zich er niet van weerhouden om flink toe te tasten. Misschien was
het wel haar eerste maaltijd van de dag. Ze leek iemand die lange
einden kan rijden op alleen maar sigarettenrook. Aldert schonk de
fles whisky leeg.
“Een nieuwe graag,” zei Graziella en legde twintig euro op tafel.
“Dat hoeft niet,” zei Aldert en ging naar de bakker.
“Jullie maken er een dolle avond van,” zei Willemsen.
“Zij zoekt slechts klein vertier,” antwoordde Aldert. “Morgen zal
ze wel weer vertrekken.”
“Als dat maar geen grote opgave voor je wordt,” zei de bakker,
met een vette knipoog.
“Die mag ze alleen oplossen,” grijnsde Aldert.
“Kan ik me ergens opknappen?” vroeg Graziella toen hij terug-
kwam. Haar glas was alweer leeg.
CIRCUMPLAUDO 46
“Een ruimte met een spiegel?”
Aldert wees naar de bijkeuken. Ze nam haar handtas mee, die
nogal vol zat. Vervolgens trok ze de deur dicht.
Even later hoorde Aldert nadrukkelijk gesnuif. Er volgde nog een
keer. En nogmaals.
Toen ze terugkwam, lag er een gelukzalige glimlach op haar ge-
zicht.
“Even mijn neus gesnoten,” zei ze terwijl ze een paar tissues in
een prullenbak gooide.
“De avonden zijn koud,” zei Aldert met een strak gezicht. “Zal ik
je bagage uit je auto halen?”
“Niet nodig,” zei ze. “Ik hang mijn jurk voor het open raam te
luchten en slaap naakt.”
“Dan word je nog erger verkouden,” merkte Aldert op.
”Nee hoor, ik heb nog genoeg lijntjes over!” Ze vlijde zich weer
in de stoel en stak een sigaret op.
Aldert begreep nu wel wat haar in Amsterdam aantrok. Maar ach-
ter de uitbundigheid zat veel intelligentie. Anders dan bij zichzelf.
Sluwer, instinctiever.
Volgende vraag.
“Zeg schat, wat heeft jou hier gebracht? Er zijn geen vrouwen.
Hoe kom je de tijd door?”
“Tijd vliegt,” zei Aldert stoïcijns.
Graziella keek naar de boekenkast die inmiddels een complete
wand besloeg.
“Je bent een lezer,” concludeerde ze. “Je opsluiten in de fantasie-
werkelijkheid van een schrijver terwijl je de wereld om je heen
niet wilt zien. Wat jammer. Waar is het misgegaan?”
“Het gaat me goed,” zei Aldert. “Ik heb mijn boeken.”
Graziella stond op en keek uit het raam naar de huisjes. Het begon
te schemeren en er waren al lichtjes aan. Ze nam enkele stevige
trekken van haar sigaret en met slechts enkele bewegingen gooide
ze alle ramen van woonkamer open en deed ze de lampen aan.
CIRCUMPLAUDO 47
Vervolgens liep ze naar buiten en lachte uitnodigend in de richting
van de huisjes.
Ze stapte in haar auto, deed de koplampen groot aan en claxon-
neerde vrolijk.
De deuren gingen open en de vrouwen stonden verbaasd in de
deuropening, met hun kinderen aan hun rokken. Hun mannen
sloegen het schouwspel over hun schouders gade. Zo veel licht
kregen ze gewoonlijk alleen van de zon op hele mooie dagen.
“Jonge mensen, mooie mensen!” riep Graziella uitgelaten. “Laten
we feestvieren!”
Ze zette uitdagend haar handen aan haar mond: “Aldert geeft een
feest, maar hij heeft niet genoeg te eten in huis.”
Toen drukte ze de knop van de cd-speler in haar auto in, nam twee
kinderen bij de hand en begon te dansen op aanstekelijke latino
dansmuziek. Al snel hadden de kleintjes de passen door en ver-
scheen er een grote lach op hun gezichtjes. Hun moeders vonden
het leuk en begonnen mee te doen. De mannen bleven in de deur-
openingen toekijken. Aldert zat op het stoepje voor zijn voordeur.
Hij keek niet naar wat er gebeurde. Zelfs toen de vrouwen eten en
drinken bij hem binnen brachten bleef hij voor zich uit staren. In
de sluiswachterswoning werd feestgevierd, gepraat, gelachen,
gedanst en gedronken. Graziella danste het hele huis door, de
trappen op en weer af, dan weer buitenom en naar binnen en de
kinderen huppelden vrolijk achter haar aan.
Het geluid dat de feestvreugde voortbracht begon ook door te
dringen tot de woonkamer van de boerderij. Barthus, inmiddels 24
en de rechterhand van zijn vader in het boerenbedrijf, zei tegen
zijn ouders en zijn vriendin “Ik ga wel,” trok zijn jas aan en wan-
delde naar de sluis.
“Wat is er aan de hand?” vroeg hij aan Aldert.
“Ik weet het niet,” zei deze en verborg zijn hoofd in zijn handen.
Barthus keek naar binnen. Op dat moment kwam Graziella uit het
raam hangen met een glas whisky in haar ene hand en een sigaret
in de andere.
CIRCUMPLAUDO 48
“Hi, als je wilt weten wat hier gebeurt, kom dan binnen!”
“Ik blijf buiten,” sprak Barthus.
“Dan kom je er niet achter,” zei Graziella met haar ontwapende
glimlach en ging weer naar binnen.
“Hou jij dit in hand?” vroeg hij aan Aldert.
“Nee, ik moet weg,” zei Aldert. Hij stond op en liep de duisternis
in.
Binnen kwam het feest tot een hoogtepunt. Een grote fles cham-
pagne, die Davids ooit van boer Bertram had gekregen voor zijn
koperen bruiloft, werd opengemaakt. Iedereen deed vol overgave
mee, alsof de mensen op een gelegenheid als deze hadden ge-
wacht. Twee van de vrouwen kwamen naar buiten en trokken
Barthus mee naar binnen. Even later zat hij met een glas cham-
pagne tussen hen in op de bank. Plagerig deed mevrouw Willem-
sen er een rietje in. Voordat hij het wist had Barthus het glas er al
mee leeggezogen, dat prompt werd bijgevuld.
“Waar is Aldert?” riep Graziella opeens.
Ze stormde het huis uit.
“Aldert!”
Ze rende om het huis heen en ging nogmaals op de loopbrug over
de sluisdeuren staan terwijl ze het gammele hekwerk stevig beet-
pakte.
Op de rivier zag ze in de verte een kano varen.
“Aldert!” gilde ze en het had niet veel gescheeld of ze was met
hek en al in de sluis gevallen.
“Laat hem maar,” zei een zware mannenstem.
Op de wal stond boer Bertram met zijn jachtgeweer in zijn han-
den.
“Hij komt wel terug.”
“Nee, hij verdwijnt,” zei Graziella resoluut.
“Hoe weet u dat na een verblijf van anderhalve dag? Kent u hem
al zo goed?”
“Ja, juist omdat ik mensen als hij zo goed ken. U praat wel met
iedereen maar volgens mij kent u uzelf niet eens, dus hoe kunt u
CIRCUMPLAUDO 49
dan de mensen om u heen begrijpen?”
“Zo zo. En wie bent u dan wel? Een psychologe?”
“Ervaringsdeskundige. Mijn familie komt uit Congo. Zij werken
de hele dag bijna voor niets. Als ze dat niet doen lijden ze honger,
worden verkracht door bendes of zelfs vermoord. Deze mensen
die hier bij u wonen zijn lijfeigenen. Laat ze vrij!”
“Ze zijn vrij, mevrouw. Deze mensen zijn mij niets verplicht. U
kunt hen niet vergelijken met uw familie in Congo. Bovendien,”
voegde hij er schamper aan toe, “bent u wel in de gelegenheid om
hun materiële zorgen wat te verlichten.”
“Nee meneer Bertram, vrijheid zit in je hoofd. Deze mensen den-
ken nog steeds vanuit hun afhankelijkheid van uw boerderij ter-
wijl u ze allang hebt afgeschreven.”
En ze ging op het hek van de loopbrug zitten, met haar benen bo-
ven het water en stak een sigaar op. Geen dunne dit keer, maar een
dikke. Boer Bertram krabde zich eens achter zijn oor.
“Barthus!” gilde Graziella. “Breng ons eens wat champagne.”
Gevolgd door de vrouwen kwam Barthus met de fles naar buiten
en schonk haar, wat iel op zijn benen staand, bij.
“Barthus,” baste zijn vader. “Hou hier onmiddellijk mee op!”
“Waarom?” vroeg Graziella. “Hij is een volwassen man. Laat hem
feestvieren als hij dat wil.”
Ze liep op de oude boer toe. “Ook een sigaar?”
De man schudde kort nee en liep weg.
Graziella trok Barthus mee aan zijn arm alsof hij haar nieuwste
verovering was en duwde hem op de sofa in de woonkamer. Ze
ging tegen hem aanliggen met haar hoofd op zijn borst en sloeg
zijn rechterarm om zich heen.
“Zet de muziek hard!” beval ze. “Ik wil dat Aldert het ook hoort.”
Mensen die nog wilden praten, gingen naar buiten. Graziella en
Barthus bleven achter. Zij mijmerend op zijn borst en hij volko-
men overweldigd door alles wat hij zag en vooral dronk.
Buiten hadden de mannen door de drank en de sfeer moed gekre-
CIRCUMPLAUDO 50
gen. Ze liepen boer Bertram achterna en gingen hem vragen stel-
len.
“Waarom moeten wij hier nog leven?” vroeg Willemsen. “Waar-
om hebt u alles en wij niets? Wij zijn altijd loyaal geweest en
nooit met de anderen weggetrokken die in de fabriek gingen wer-
ken toen machines het landwerk overnamen. Wij hebben ervoor
gezorgd dat de gemeenschap hier kon blijven functioneren.”
“U hoeft hier niet te wonen als u dat niet wilt,” zei boer Bertram.
“In uw plaats was ik allang weg geweest.”
“Meent u dat nu?” vroeg Jozefzoon.
“Ja,” zei boer Bertram. “Jullie hoeven van mij niet te gaan, maar
als jullie je kinderen een toekomst willen bieden zou ik verhuizen.
Luister: ik koop jullie brood, ik bied mijn werktuigen bij jullie ter
reparatie aan, ik laat mijn paarden bij jullie beslaan. Dat kan ik
ergens anders allemaal goedkoper laten doen. Maar ik gun het
jullie. Er zit alleen geen toekomst in. Denk erover na.”
“Waarom vertelt u ons dit nu pas?” riep Davids. “Wij dachten
altijd dat wij nog steeds, net als onze ouders, goedkope arbeids-
krachten waren. Niet meer bij u in dienst, maar wel helemaal af-
hankelijk van de boerderij.”
“Ik ga niet meer over het verleden praten,” zei boer Bertram.
“Mijn vader deed de zaken op zijn manier zoals dat vroeger ging.
Wij hebben een modern boerenbedrijf. Mijn advies is: zorg dat die
vreemde mevrouw vertrekt en dat Aldert terugkomt om jullie te
adviseren.”
En hij liep terug naar zijn boerderij.
Willemsen zakte door zijn knieën op een steen.
“Mijn God…” wist hij alleen nog maar uit te brengen.
Jozefzoon en Davids staarden wezenloos voor zich uit.
Het was nu helemaal donker en alle mensen gingen terug naar
huis. Willemsen en Jozefzoon brachten Barthus terug naar de
boerderij. Hij kon niet meer zelf lopen en moest onderweg meer-
dere malen overgeven van de drank.
“De schande,” jammerde hij. “Mijn vader zal woedend zijn. Ik
CIRCUMPLAUDO 51
ben zijn opvolger.”
“Welnee,” zei Willemsen. “Jouw vader is ook dronken geweest
toen hij begin twintig was, dan kreeg hij van jouw opa met de
broekriem en een week later was alles weer vergeten.”
“Denk je?” stamelde Barthus.
Ze waren bij de boerderij aangekomen.
De boerin deed open.
“Alstublieft mevrouw,” zei Jozefzoon. “We hebben plezier ge-
maakt en nu is die jongen een beetje misselijk van de spanning.
Morgen is het weer over.”
De boerin knikte en Barthus nam de handen van Willemsen en
Jozefzoon en schudde ze hevig terwijl hij hen omstandig bedank-
te. “Jullie zijn wijze mensen,” zei hij. “Zulke vrienden heb ik nog
nooit gehad.” Toen strompelde hij naar binnen.
In de woning van Aldert zat Graziella met een glas wijn op de
bank naar pianomuziek van Chopin te luisteren. Fantaisie-
Impromptu in cis mineur, opus 66. Toen alle lichten in de huisjes
uit waren, kwam Aldert de woning weer binnen.
“Hi,” zei Graziella verleidelijk. Ze schopte haar rechterpump uit
en mikte hem precies in zijn kruis, maar zachtjes. “Krijgen we nu
onze grande finale? Chopin brengt mij altijd in de stemming. Zijn
muziek is heel gevoelig, maar heeft ook zoveel expressie, met die
tedere aanslag alsof de pianist de toetsen op mijn lichaam zit te
bespelen. Aldert, ben jij een goede pianist?”
“We hebben in ieder geval de finale bereikt,” zei Aldert. “Ik heb
met de boer gepraat. Je hebt iets losgemaakt wat goed is voor deze
plek. Daarvoor wil ik je bedanken!”
“Geen dank!” wuifde Graziella weg. Ze stond op en sloeg haar
armen om Alderts nek.
“Nu is het tijd voor ons.”
“De tijd is kort,” zei Aldert. “Morgen wil je denk ik vroeg weg.”
En hij liep de trap op naar de slaapkamer.
De volgende dag werd hij wakker naast Graziella. Ze kusten en
CIRCUMPLAUDO 52
keken elkaar aan als parachutisten in een vliegtuig die zich, hoog
in de lucht, afvroegen wie het eerst zou springen. Graziella ging
op haar knieën zitten en gleed terug in de houding van een lui-
paard, dat haar prooi bespiedt met al haar spieren aangespannen,
om meteen te kunnen aanvallen zodra die bewoog. Ze had haar
billen samengeknepen en keek hem met katachtige ogen aan, om
haar lippen een speelse werveling. Aldert wilde iets zeggen, maar
kon het niet uitspreken. Hij ging zitten en zijn geest verborg zich
als het ware in zichzelf. Hermetisch. Graziella sloeg een arm om
hem heen en aaide zijn haar en gezicht, met een tikje van haar
wijsvinger op zijn neus. Nog een laatste teder kusje. Toen stond ze
op, schoot in haar jurkje en rende naar beneden. De auto startte
meteen, onmiddellijk vol gas en weg was ze, nog een keer een
armzwaai uit het linkerraam. Aldert was net op tijd voor het raam
om de staart van de auto om de bomenrij te zien verdwijnen.
Bij een van de huisjes ging de voordeur open. De vrouw van Wil-
lemsen keek naar buiten en ontmoette de blik van Aldert. Ze knik-
te hem toe. Aldert deed het raam open.
“Goed dat ze kwam en beter dat ze weer weg is,” zei ze.
Een blik van verstandhouding, ze begrepen elkaar.
Mevrouw Willemsen ging weer naar binnen en Aldert ging dou-
chen.
Er hing een doodse stilte rond de huisjes. Alle bewoners en Aldert
werkten door en deden de dingen die ze iedere dag deden, maar de
spanning was voelbaar. “Je zult het wel druk krijgen,” had boer
Bertram hem gezegd. “Ze gaan zich natuurlijk nu van alles afvra-
gen.”
“Ze moeten voor zichzelf beslissen,” zei Aldert. “Ik denk dat ze
daar klaar voor zijn.”
Op een ochtend werd Aldert wakker doordat er langdurig op de
deurbel werd gedrukt.
Hij keek naar buiten en zag drie auto’s met volle bepakking staan.
De drie families stonden eromheen. Boer Bertram en zijn zoon
CIRCUMPLAUDO 53
Barthus waren er ook. In zijn pyjama liep Aldert naar buiten.
Zonder woorden omhelsden ze elkaar. Daarna stapten de families
in de auto’s en reden meteen weg. De boer en zijn zoon gingen
terug naar de boerderij. Aldert stapte weer in bed. Sluisweg was
doorgestreept in de tijd en niet meer van belang.
Dat was nu ruim drie maanden geleden. Aldert wandelde in ge-
dachten verzonken rond tussen de verlaten huisjes. Boer Bertram
had ze meteen willen slopen, maar dat had Aldert verhinderd.
“Straks worden ze gekraakt,” zei de boer. “Of in brand gestoken.
Laten we ze liever neerhalen.”
“Die huisjes zijn geschiedenis,” zei Aldert. “Ik vind dat ze behou-
den moeten blijven.”
Om de boer tegemoet te komen had hij de deuren gebarricadeerd
en de ramen dichtgetimmerd.
Het onkruid was al bezig de opstallen te omsingelen en in te ne-
men. Aldert keek op en zag de zon haar stralen op de aarde toe-
werpen. Overal hoorde hij vogeltjes fluiten. In een sloot gleed een
eend te water met haar jongen een voor een achter zich aan. Het
leven ging door in Sluisweg, al was hij nu de enige bewoner.
Hij vroeg zich af hoe het nu met Graziella zou gaan. Een vrouw
die op de vlucht was, zich vastklampend aan hoogtepunten die
haar slechts kort zouden ontrukken aan haar gevoel van overbodig
te zijn in de leegte van haar bestaan. Maar met haar overrompe-
lende uitbundigheid had ze hem en de andere bewoners uit een
diepe winterslaap gehaald.
Aldert had na een periode van lang nadenken op zijn kanotochten
over de rivier een besluit genomen. Hij had zijn vader geschreven
en er was een positief antwoord gekomen. Nu had hij de keuze
tussen het achterna reizen van de vrouw op wie hij niet verliefd
wilde zijn of terugkeren naar de wereld die hij verwenst had, af-
gezworen, maar naar nu bleek toch in veel opzichten zijn thuis
was. Zelfs in Sluisweg had hij zijn meerdere moeten erkennen in
de dynamiek van het leven: mensen verzamelen zich bij de bron,
delen met elkaar als dat nodig is om de bron in stand te houden en
CIRCUMPLAUDO 54
als hij leeg is, trekt iedereen weg en wordt de put gedempt voor
een nieuwe bron die de dorst van de moderne tijd kan lessen.
“Revitaliseren van het landschap” zoals boer Bertram het cam-
pingproject noemde dat hij aan het ontwikkelen was rond zijn
boerderij. Daarom kreeg hij als welgestelde landeigenaar subsidie
van de overheid in het kader van duurzame plattelandsontwikke-
ling. Voor het eerst in jaren lachte Aldert erom in plaats van
kwaad te worden en ingezonden brieven te schrijven.
Toen hij na een paar weken weer tussen de huisjes liep en mij-
merde over de ruim tien jaar die hij hier had doorgebracht, hoorde
hij een auto aankomen. Een zware motor, maar langzaam, een
vrachtwagen, niet één, maar drie. Een dieplader met een shovel,
een kiepwagen en een bestelwagen met arbeiders.
“Wij hebben opdracht van boer Bertram om te slopen,” zei de
voorman tegen Aldert.
Die knikte en liep naar de rivier waar zijn kano lag. Daar stond
boer Bertram op hem te wachten.
“Die huisjes zijn inderdaad geschiedenis jongen. Maar ze moeten
geen geschiedenis blijven. Anders verdwalen we in het einde.
Daarom laat ik ze slopen. Jouw woning is van Rijkswaterstaat. Ik
kan hem voor een voordelige prijs kopen. Eromheen ga ik mijn
camping beginnen, want het is een mooie plek en er ligt al een
toegangsweg. Barthus gaat volgend jaar trouwen en gaat met zijn
vrouw de zaak beheren en in het huis wonen als het opgeknapt en
verbouwd is. Wel, jij bent tien jaar geleden in dat huisje getrok-
ken, dat geeft in Nederland zekere rechten en ik heb geen zin in
een lang gevecht. Dus ik koop jouw reparatiebedrijfje voor een
aimabele prijs en met dat geld kun jij ergens opnieuw beginnen.”
Hij noemde een bedrag.
Aldert dacht niet lang na.
“Als je die oude Volkswagenbus uit de stal erbij doet met een
volle tank benzine en nieuwe banden eronder ga ik akkoord,” zei
Aldert.
CIRCUMPLAUDO 55
En ze schudden elkaar de hand.
Aldert ging de rivier op om de sloop niet te hoeven meemaken.
Toen hij terugkwam, trok hij de kano op de oever en bevestigde
hem op de imperiaal op het dak van de volkswagenbus. Die bleek
al volgetankt en voorzien van nieuwe banden. De Bertrams had-
den een vooruitziende blik gehad! Hij deed zijn kleren in een paar
koffers en de meest waardevolle boeken in dozen en laadde die in
de bus. Boer Bertram bracht hem vijfhonderd euro contant geld en
een schuldbekentenis voor de rest die hij zo spoedig mogelijk over
zou maken. Een korte groet en Aldert reed weg. Zonder om te
kijken reed hij aan een stuk door tot de brug bij Laageveen. Een
sportvisser kwam naar hem toelopen terwijl hij wachtte tot hij de
hoofdweg op kon draaien.
“Een half jaar geleden kwam hier een dame met een witte Jaguar
op dezelfde manier aanstuiven als jij. Zo snel mogelijk weg. Wat
is er aan de hand met die sluis? En waarom zijn al die vrachtwa-
gens daar?”
“Die vrachtwagens brengen vooruitgang en de geschiedenis rijdt
weg,” antwoordde Aldert.
“Welke kant ging die Jaguar trouwens op?”
“Naar links,” antwoordde de verbouwereerde visser. “Nadat ze
nog zonder te kijken een sigarettenpeuk uit het raam had gegooid
die ik bijna in mijn nek kreeg.”
Aldert glimlachte en draaide de weg op.
Rechtsaf.
CIRCUMPLAUDO 56
Argibald
CIRCUMPLAUDO 57
S. Groenhart
Schrijf & plan een boek Boekbespreking
Schrijven is niet altijd eenvoudig. Zij die wel eens voor de Cir-
cumplaudo schrijven, weten dat. Hoe zorg je dat je de tijd vindt of
creëert om te schrijven en hoe overtuig je je omgeving ervan dat
jou geschrijf echt, heus, heel belangrijk is, in ieder geval voor jou,
en dat die verjaardag van die verre achterneef dit keer nou eens
minder belangrijk is. En als deze eerste hobbels genomen zijn,
doemen er onmiddellijk nieuwe problemen op aan de horizon.
Hoe vind je de juiste woorden bij die briljante gedachten, hoe
krijg je dat geweldige verhaal vanuit je hoofd op papier of het
scherm. En dan heb ik het nog niet eens over het dilemma papier
of scherm.
De meeste schrijvers zouden soms best eens wat hulp willen heb-
ben. Nou, die hulp is er. Er zijn cursussen, er zijn workshops. En
er zijn boeken. Zo is er het survivalboek voor schrijvers; Plan &
schrijf een boek, door Sietske Groenhart (1970, Almere). In dit
boek staan tal van tips, zowel voor de beginner als voor de meer
gevorderde. Van tips over hoe het schrijven van een boek voor te
bereiden tot aan uitleg over verhaallijnen, van informatie over
notitieboekjes tot handige flowcharts bij je schrijfproces. Het staat
er allemaal in. Een voorproefje kunt u vinden op
http://udoc.nl/48ef34/ . En wie de smaak te pakken heeft en meer
wil, kan daar het hele boek bestellen. Het is overigens het derde
deel uit een serie schrijfboeken.
Voor meer informatie over Sietske Goedhart:
www.schrijfeengoedboek.nl
CIRCUMPLAUDO 58
Gratis online te lezen, of op papier te bestellen:
ISBN 978-9085-70-549-9 80 pagina's 9,99 euro
CIRCUMPLAUDO 59
Alle jaarboeken zijn verkrijgbaar bij www.unibook.com
CIRCUMPLAUDO 60