17
De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste Van Dale) zijn cursief gedrukt. aai aaien aan (aan de muur) aan (kleren) aan de hand aan de kant (opzij) aanbellen aandoen (kleren) aandoen (licht, tv) aanhebben aankijken aankleden aankomen (aanraken) aankomen (bereiken) aanpakken aanraken aanrecht aansteken aantrekken aanwijzen aanzetten aanzitten (aanraken) aap aardappel aardbei aarde (grond) aardig ach acht achter achteraan achterband achterbank achterdeur achteren (van/naar) achterin achterkant achterlicht achterna achternaam achterom achterop achterover achterpoot achterste (niet de voorste) achterstevoren achteruit adem ademhalen af (klaar) af (van … ) afblijven afbreken (huis) afdoen afdrogen afgelopen afhalen (iets of iemand) afknippen afmaken (voltooien) afpakken afspreken afstandsbediening afstoffen afvalbak afvallen (ergens) afvegen afwas afwaskwast afwasmachine afwassen afzakken agent airco al (al die boeken) al (reeds) Allah allang alle alle drie allebei alleen (niet samen) alleen (slechts) allemaal aller… alles als (indien) als (zo wit als) als dan alsjeblieft alsmaar alsof alstublieft altijd alvast alweer ambulance ananas ander anders (anders moet je … ) anders (verschillend) andersom angstig ansichtkaart Antillen antwoord antwoorden apart apotheek apparaat appel appelboom appelflap appelmoes appelsap appeltaart arm (lichaamsdeel) arm (niet rijk) arm (zielig) armband asbak au augurk auto automaat autorijden autoweg avond avondeten avonds (‘s) baard baas baas spelen (de) baby bad badjas badkamer badpak bah bak bakken bakker bakkerij bal balkon ballen ballet ballon bam banaan band (fiets, auto) band(je) (bv. van stof of leer) bang bank (geld) bank (om te zitten) barbecue barbiepop basisschool batterij bed bedanken bedenken bedoelen bedtijd been beer beest beetje beetpakken begin beginnen begrafenis begraven begrijpen behang

De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste Van Dale) zijn cursief gedrukt. aai aaien aan (aan de muur) aan (kleren) aan de hand aan de kant (opzij) aanbellen aandoen (kleren) aandoen (licht, tv) aanhebben aankijken aankleden aankomen (aanraken) aankomen (bereiken) aanpakken aanraken aanrecht aansteken aantrekken aanwijzen aanzetten aanzitten (aanraken) aap aardappel aardbei aarde (grond) aardig ach acht achter achteraan achterband achterbank achterdeur achteren (van/naar) achterin achterkant achterlicht achterna achternaam achterom achterop achterover achterpoot achterste (niet de voorste) achterstevoren achteruit

adem ademhalen af (klaar) af (van … ) afblijven afbreken (huis) afdoen

afdrogen afgelopen afhalen (iets of iemand) afknippen afmaken (voltooien) afpakken afspreken afstandsbediening afstoffen afvalbak afvallen (ergens) afvegen afwas afwaskwast afwasmachine afwassen afzakken agent airco al (al die boeken) al (reeds) Allah allang alle alle drie allebei alleen (niet samen) alleen (slechts) allemaal aller… alles als (indien) als (zo wit als) als … dan … alsjeblieft alsmaar alsof alstublieft altijd alvast alweer ambulance ananas ander anders (anders moet je … ) anders (verschillend) andersom angstig ansichtkaart Antillen antwoord antwoorden apart apotheek apparaat appel appelboom appelflap appelmoes appelsap

appeltaart arm (lichaamsdeel) arm (niet rijk) arm (zielig) armband asbak au augurk auto automaat autorijden autoweg avond avondeten avonds (‘s) baard baas baas spelen (de) baby bad badjas badkamer badpak bah bak bakken bakker bakkerij bal balkon ballen ballet ballon bam banaan band (fiets, auto) band(je) (bv. van stof of leer) bang bank (geld) bank (om te zitten) barbecue barbiepop basisschool batterij bed bedanken bedenken bedoelen bedtijd been beer beest beetje beetpakken begin beginnen begrafenis begraven begrijpen behang

Page 2: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

behangen bek beker bekeuring bekijken bel belangrijk bellen (aanbellen) bellen (opbellen) bellenblazen beloven beneden benzine benzinepomp berg (bv. in Duitsland) berg (kranten) bes beschuit best bestellen betalen betekenen beter (goed) beter (niet ziek) betoveren beukennootje beurt bevriezen bewaren bewegen bezem bezig bezoek bibberen bibliotheek bidden bier biggetje bij (bij de deur)

bij (insect) bij zich hebben bijdoen bijl bijna bijten bijvoorbeeld bikini bil(len) binnen binnenin binnenkant binnenkomen bips blaadje (boom) blaadje (papier) bladzijde blaffen blauw blazen blij

blijven blik(je) bliksem bliksemflits blind bloed bloeden bloedneus bloem bloemenwinkel bloemkool bloempot bloes blok blokkendoos bloot blubber blussen bocht bodem bodywarmer boe boef boek boekenkast boel boem boer boer(tje) (laten) boerderij boerin boffen bol(letje) bon boodschappen boodschappenlijst boodschappentas boom boomstam boon boor boos boot bord (eten) boren borst borstel borstelen bos (bos bloemen) bos (woud) bot(je) boter boterham botsauto botsen botsing bouwen bouwhoek boven bovenaan

bovenkant bovenop bovenste box (voor baby’s) braaf brand branden brandnetel brandweer brandweerauto brandweerman breien breken brengen brief brievenbus bril (ogen) bril (wc) broccoli broek broekzak broem broer brok(je) brommer brood broodje broodrooster broodtrommel brug bruiloft bruin brullen brutaal buggy bui (regen) buigen buiging buik buikpijn buis (koker) buiten buitendeur buitenkant buitenlands bukken bult bureau (schrijftafel) buren bus (bv. koekbus) bus (vervoer) buschauffeur bushalte buurman buurvrouw cadeau café cake camping capuchon

Page 3: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

caravan carnaval cavia cd cent champignon chauffeur chips chocolaatje chocolade chocoladeletter chocolademelk chocoladepasta chocomel cijfer circus cirkel citroen clown club cola computer computerspel conducteur cool cowboy crèche crème crocus croissant crossen crossfiets Curaçao daar daar … zie er … daarna daarom daarvoor dadelijk dag (groet) dag (van de week) dak dame dan (daarna) dan (groter dan) dank dankjewel dankuwel dans dansen danseres das (sjaal) das (stropdas) dat (dat is … ) dat (denken dat) de deeg deftig dekbed deken

deksel delen denken dennenappel derde deuk deur deurkruk/klink deze dezelfde dicht dichtbij dichtdoen dichtmaken die (die jongen) die (niet deze) dief diep diepvries dier dierenarts dierenpark dierentuin dierenwinkel dik dikkerd dikzak ding dinsdag diploma direct directeur dit dobbelsteen dochter doei/doeg doekje doel (bij voetbal) doelpunt doen (dat ding doet het niet) doen (ik doe het wel) doen (niets kunnen doen aan) dokter dolfijn dom (niet slim) domino dommerd donder (onweer) donderdag donker donkerblauw enz dood

doodgaan doodmaken doodschieten doof dooien door (door het huis) door (door mama)

door elkaar doorgaan doorheen doorlezen (verder lezen) doorlopen (verder lopen) doormidden doorslikken doorspoelen doorstrepen doortrekken doorwerken doos dop

dorp dorst douche douchen draad draaien draaimolen draak dragen (bv. tas) dragen (kleren) drankje drempel drie driehoek drijven drinken droevig drogen droger drol dromen droog droogmaken droom dropje druif druk (niet rustig) drukken (duwen) drukken (op de wc) drumstick druppel druppelen dubbel duif duiken duim duimen duizelig duizend dun duplo duren durven dus dutje duur (niet goedkoop) duw

Page 4: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

duwen dvd dvd-speler dweilen dwerg echt (een echte crossfiets) echt (heus) eekhoorn een (bv. een huis) één een tegelijk één voor één eend eens eentje eerder eerlijk eerst eerste (de eerste keer) egel ei eierdopje eigen eigenlijk eikel eiland eind (een heel … ) einde (slot) eindelijk elastiekje elektrisch elf (getal) elf(je) elk elkaar elleboog emmer en eng engel Engels engerd enkel (alleen) enkel (lichaamsdeel) er eraan erachter eraf erbij erboven erdoor erg (erg groot) erg (vervelend ergens erheen erin erlangs ermee ernaast erom

eromheen eronder erop erover eroverheen ertussen eruit eruitzien ervan ervoor Eskimo eten (het eten) eten (we gaan eten) etenstijd euro even (bv. even mooi) even (een ogenblik) eventjes evenveel expres ezel fabriek familie fee feest feestdag feestmuts feestvieren feliciteren fiets fietsband fietsen fietsenmaker fietser fietspad fietspomp fietsstoeltje figuur fijn (prettig) film filmen flat flauw (doen) flauwekul fles flesopener flink (dapper) flink (veel, groot) floep fluisteren fluit fluiten foei foppen fornuis foto fototoestel fout Frankrijk friet

friettent frikadel fris (drank) fris (koel) fruit fruithapje fruitschaal gaan (de bel) gaan (gaat drinken) gaan (naar) gang gans gapen garage gas gasfornuis gat (billen) gat (gaatje) gauw gebak gebeuren geboren gebouw gebruiken geel geen geeuwen gehakt(-bal) geheim gehoorzaam geit gek gek op geld geleden gelijk (meteen) gelijk (tegelijk) geloven geluid geluk geluk hebben gelukkig gemakkelijk gemeen genoeg genoeg hebben van gepraat gereedschap geschreeuw gestreept getal getrouwd gevaar gevaarlijk gevangenis geven gevoel geweer gewond gewoon

Page 5: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

gezellig gezicht gezicht trekken gezond gieten gieter gil gillen gips giraf gisteravond gisteren gitaar glad glas (drinkglas) glas (gemaakt van) glasbak glijbaan glijden glimmen goal God goed goedemorgen goedkoop goedmaken golf goochelaar goochelen gooien gordel gordijn goud(en) goudvis graag grap grapjas grappenmaker grappig gras grasveld graven griep griezelig grijpen grijs groeien groen groente groenteman groep groeten grond groot grootmoeder grote mensen gulp gum gym gymbroek

gymjuffrouw gymlokaal gymmen gymnastiek gymschoenen/gympen gymspullen gymzaal ha haai haakje haan haar (haar oma) haar (hoofdhaar)

haar (ik zag haar) haarband haarspeld haas haast (bijna) haast (tijdgebrek) hagel hagelslag hak (van schoen) hakken (hout hakken) hakken (schoenen met hoge hakken) hal halen (kopen) halen (niet brengen) half hallo hals hamburger hamer hamster hand handdoek handschoen handvat hangen hangertje (kleren) hap happen hard (aanvoelen) hard (geluid) hard (kracht) hard (snel) hardlopen hardop hark harken hart hartstikke hatsjie hé hè hebben (ik heb gerend) hebben (je hebt mooi haar) heel (heel stil) heel (niet stuk) heen

heen en weer heer heerlijk (gevoel) heerlijk (smaak) heet heg hek hekel heks helaas heleboel helemaal helft helikopter helm helpen (baten) helpen (bijstaan) hem hemd hemel (lucht) hen (ik zag hen) hengel herfst herrie hert het (het bad) het (zeg het) het geeft niet het maakt niet uit heten hetzelfde heus heuvel hier hier … zie er … hij hijgen hijskraan hik hinkelen hinniken hitte ho hocus pocus hoe hoed hoek hoelang hoepetee hoera hoestdrankje hoesten hoeveel hoeven hoever hoezo hoi hok hol hollen

Page 6: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

hond hondenhok hondenpoep honderd honger honing hoofd hoofddoek hoofdpijn hoog hoop (bv. een hoop spullen) hoor! (leuk, hoor!) hoorn (bv. van een koe) hop horen (dat hoort zo) horen (luisteren) horloge hotel houden (vasthouden) houden van hout(en) huid huilen huis huiskamer hulp hun hup huppelen hupsakee hurken hut idee ieder iedereen iemand iets ijs (bevroren water) ijs (om te eten)

ijsbaan ijsbeer ijsblokje ijscoman ijsje ijskast ijskoud ijzer ik ikzelf in (bv. in de kast) in de gaten in de kring in de rij in de war in het midden in je blootje in je eentje in je handen klappen in orde in slaap vallen

indiaan indrukken ineens ingang inhalen inkleuren inpakken (cadeau) inplakken inschenken inslikken insmeren instappen ja jaar jack jagen jager jaknikken jam jammer janken jarig jarige job jas jawel je (je bent) je (je tas) jeuk Jezus jij joch(ie) joepie jokkebrok jokken jong (niet oud) jong/jonkie (jong dier) jongen jou (van jou) jouw (jouw boek) jouwe (de jouwe) judo juf juffrouw jullie (jullie huis) jullie (met jullie) jurk kaal (hoofd) kaars kaart (ansicht-) kaart (spel) kaart (ticket) kaas kaasschaaf kabouter kachel kakelen kalender kalf kam kameel

kamer kammen kamperen kampioen kan (bv. melkkan) kanarie kangoeroe kant (die kant op) kantoor kapitein kapje (van brood) kapot kapotmaken kapper kapstok kar karate karnemelk karton kassa kassabon kast kastanje kastdeur kasteel kat kattig kauwen kauwgom keel keelpijn keeper keer kei keihard kelder kennen kerk kermis kers kersenboom kerstbal kerstboom kerstfeest kerstkaart kerstman kerstmis ketchup ketel ketting keuken keukenkast keukenpapier keurig kiekeboe kiepen kiepwagen kies kiespijn kieteldood

Page 7: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

kietelen kiezen kijken kikker kikkerbadje kilo kilometer kin kind kinderboerderij kinderen kinderfeest kinderfilm kinderstoel kinderwagen kip kipfilet kippenhok kippenpootje kippenvel kist kiwi klaar klaar voor de start klaarmaken klaarzetten klap klappen klas (kinderen) klas (lokaal) kleed kleedhokje klei kleien klein kleintje kleren kletsen kletskous kletsnat kleur kleurboek kleuren kleurkrijt kleurplaat kleurpotlood kleurtje (bv. kleurpotlood) kleuter kleutergroep klieren klikken (met de muis) klikken (verklappen) kliko klimmen klimrek klittenband klok klomp klontje (bv. suiker) kloppen (aankloppen)

kloppen (juist zijn) knabbelen knal (geluid) knallen knap (mooi) knap (pienter) kneden knie knielen knijpen knikken knikker knikkeren knipogen knippen knoeien knol (groente) knoop (van jas) knoop (van veter) knoopsgat knop (bv. van tv) knop (van een bloem) knuffel (aai, omhelzing) knuffel (knuffelbeest) knuffelen knutselen koe koek(jes)trommel koekenpan koekje koel (fris) koelkast koets koffer koffie koffiedrinken koffiepot kok koken (eten klaarmaken)

koken (verhitten) kom(metje) komen komkommer konijn konijnenhol koning koningin kont kooi kookboek kool (bv. rode kool) koorts kop (hoofd) kopen kopje kopjeduikelen koptelefoon korst kort kosten (hoeveel kost … ?)

kou koud kous kraag kraai kraaien (haan) kraal kraam kraan (water) kraan (werktuig) krabben krak krant

kras krassen krentenbol kriebelen krijgen krijsen krijten (met krijt werken) krijtje kring kroket krokodil krokus krom kroon kruimel kruipen kruis (vorm) kruis(je) (geslachtsdelen) kruiwagen kruk (om op te zitten) kruk (steun) krul krullen (het krult) kuiken kuil kukeleku kunnen kunstje kurk kusje kussen (op het kussen) kussen (zoenen) kut(je) kwaad kwaken kwal kwast kwijt kwijtraken la/lade laag (niet hoog) laars laat laatst (onlangs) laatst(e) (niet eerst) lach lachen

Page 8: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

ladder laken lam(metje) lamp lampion land (bv. België) land (geen zee) lang (niet kort) lang (tijd) langs langzaam lantaarnpaal lap lastig laten later lawaai leeg leegdrinken leesboek leeuw leggen (eieren) leggen (neerleggen) lego lek lekken lekker (aangenaam) lekker (smaak) lekkers lelijk lenen (aan of van) lente lepel leren (iets leren) les letten (op iets/iemand) letter leuk leunen leuning leven (hij leve lang) levend lezen lichaam licht (het licht) licht (niet donker) licht (niet zwaar) lichtblauw enz lied(je) lief liefje liefst ((het) liefst wil ik … ) liegen lieveheersbeestje lievelings… liever lieverd lift liggen lijf

lijken lijm lijmen lijn (streep) likje likken limonade lint lip lippenstift locomotief loeien logeren lokaal lol(letje) lolly lopen los losgaan (bv. van sluiting) loslaten losmaken lotto lucht luchtballon lucifer lui luier luis luisteren luisterhoek lukken lus lusten maaien maan maandag maar (drink maar) maar (maar ik … ) maar niet heus macaroni machine machinist mager magnetron maillot maïs maken (repareren) maken (vervaardigen) make-up makkelijk mal (raar) mama man mand mandarijn manen (van een paard) mango map markt marmot

Marokkaan(s) Marokko masker mat (de mat) matras mayonaise me medicijn mee meebrengen meedoen meegaan meegeven meehelpen meekomen meel meenemen meer (meer water) meespelen meest(e) meester meid meisje melk meloen meneer mens mep mes met met je neus kijken met zijn allen meteen meten meter (100 centimeter) metro mevrouw mezelf miauw miauwen microfoon middag middageten middags (‘s) middelste midden mier mij mijn mijne (de) mijter minder mini… minuut mis misschien misten mmm mobiel (tje) modder

Page 9: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

moe moeder moederdag moeilijk moeten mogen molen mond mond houden monster monteur mooi mop morgen (de dag erna) morgen (de ochtend) morgenochtend/middag/avond morgens (‘s) morsen moskee motor motorboot motorfiets mouw mp3-speler mug muis (computer) muis (dier) muisjes (broodbeleg) mus muts muur muziek na naaien naaimachine naald naam na-apen naar (naar huis) naar (nare gebeurtenis) naartoe naast nacht nachthemd nachts (‘s) nadenken nadoen nagel nagellak nat natekenen natspuiten natuurlijk navel nazeggen Nederland Nederlands nee nee schudden

neef neerleggen neervallen neerzetten negen nek nemen nep(…) nergens nest net (evenals) net (pas) net(je) (het net) net(jes) neus neusgat neushoorn neusspray nicht niemand niet nietes nietje (in papier) niets nieuw nieuwjaar nieuwsgierig niezen nijlpaard nijptang niks nodig noemen nog ( nog een keer) nog (nog meer) nog (nog steeds) nooit nootje normaal nou nu nul nummer och ochtend oefenen oei of (hard of zacht) of (kijken of) Offerfeest ogenblik oh oké olie oliebol olifant om (om 12 uur) om (om te eten) om de beurt oma

omdat omdoen omdraaien omgaan met omgekeerd omgooien omhakken omhebben (bv. sjaal) omheen omhoog omhooghouden omkeren omkiepen omkijken omkleden omlaag omlopen omslaan (bladzijde) omstebeurt omvallen omwaaien onder onderaan onderbroek onderdoor onderen (van/naar) onderin onderkant ondersteboven onderweg ondeugend ongehoorzaam ongeluk (ongeval) ongeluk (tegenslag) ongeveer onmiddellijk onrustig ons (aan ons) ons (ons huis) ontbijt ontbijten onthouden (niet vergeten) ontzettend onvoorzichtig onweer onweren oog ooievaar ook oom oor oorbel oordruppels oorlog oorpijn op (op tafel) op (opgegeten) op bezoek op de fiets op de/je beurt wachten

Page 10: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

op een rij op en neer op je donder krijgen op je handen staan op je kop krijgen op reis op slot op tijd op weg

op zijn kop (ondersteboven)

op zoek opa opbellen opbergen opblazen (bv. ballon) opblijven opdrinken opdrogen opeens open opendoen opendraaien openen opening openmaken operatie opereren opeten ophalen ophangen ophebben ( (bril, pet) ophebben (eten) ophoepelen ophouden opletten opmaken (bed) opmaken (bv. eten) opmaken (gezicht) opnemen (bv. film) opnieuw opnoemen oppakken oppas (babysit) oppassen (op kinderen) oppassen (voorzichtig zijn) opplakken oppompen oprapen oprollen opruimen opschieten (schiet je al op?) opschieten (zich haasten) opschrijven opschuiven opsluiten opspringen opstaan (gaan staan) opstaan (uit bed) opsteken (vinger)

optillen optocht optrekken opvangen opvegen opvouwen opzeggen (versje) opzetten (bv. pet) opzij opzoeken oranje oud (niet jong) oud (niet nieuw) oud en nieuw oud(e)jaar ouders oven over (de pijn is over) over (praten over) over (restje) over (springen over) overal overblijven (nog over zijn) overblijven (op school) overdag overdoen overeind overgeven (spugen) overheen overhemd overkant overmorgen overnieuw overrijden overslaan oversteken overtrekken (tekening) paal paar (bv. paar schoenen) paar (een klein aantal) paard paardenbloem paardenstaart paardrijden paars paasei paashaas pad (weggetje) paddenstoel pak (melk) pakje (drinken) pakje (ingepakt) pakken paleis pan pang pannenkoek panter pantoffel pap (pap eten)

pap (papa) papa papegaai papier paprika paps paraplu parasol park parkeerplaats parkeren partijtje (feestje) pas (bv. pas gekocht) Pasen pasje (bv. bankpasje) passen (aanpassen) passen (die past niet) pasta (bv. chocoladepasta) pasta (bv. spaghetti) patat pats pauw pauze pech peen peer pen peper pepermunt pepernoot per (bv. per stuk) per ongeluk perzik pesten pestkop pet peuter peuteren peuterspeelzaal piano picknicken piemel piepen pijl (richting) pijn pijn doen pijp (buis) pijp (van broek) pikkedonker pikken (met een snavel) pikken (stelen) pikzwart pil

piloot pinda pindakaas pinguïn pink pinnen Pipo (Sesamstraat)

Page 11: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

piraat pistool pit pizza plaat(je) plaats plafond plagen plak (bv. kaas) plak (lijm) plakband plakboek plakken

plakkerig plakplaatje plaksel plan plank plant planten (iets planten) plas (regen) plas (wc) plassen plasser(tje) plastic plastic zak plat (vlak) playmobil plein pleister plek plezier ploffen plons plotseling pluis(je) plukken poeder poep poepen poes poetsen politie politieagent politieauto politiebureau pols pomp pompen pony (dier) pony (haar) poort poos(je) poot (bv. van tafel) poot (van dier) pop popcorn poppenhoek poppenhuis poppenkast

poppenwagen portemonnee post postbode poster postzegel pot (bv. voor verf) potje (plassen) potlood praatje prachtig prakken praten precies prentenboek pret prettig prijs (bv. 1

e prijs)

prijs (wat iets kost) prik (in limonade) prik (steek) prikkel prikkeldraad prikken prima prins prinses printer proberen probleem proeven prop(je) prul(len) prullenbak prullenmand pudding pukkel punaise punt (bv. van potlood)

punt (stip) puntenslijper puntmuts put puzzel puzzelen pyjama raadsel raak raam raar raceauto racebaan racen raden radio rails raken raket (ijs) Ramadan rammelen

rand ranja rat recht (een rechte lijn) rechtdoor rechtop redden reep (papier) regen regenboog regenbui regendruppel regenen regenjas regenlaarzen reiger reis reizen rek (bv. voor boeken) rem remmen rennen rest(je) restaurant reus reuze… ridder riem rietje rij rijden rijgen rijk (niet arm) rijmen rijmpje rijst rillen ring rit rits ritssluiting robot roe roeiboot roeien roepen roeren rok roken rol (bv. rol papier) rollen rolstoel roltrap rommel rommelig rond (eromheen) rond (vorm) ronddraaien rondgaan rondje

Page 12: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

rondkijken rondlopen rood Roodkapje rook (van vuur) room roos rot (erg) rot (bv. fruit) rotzooi rover roze rozijn rug rugzak ruiken (dat ruikt lekker) ruiken (geur waarnemen) ruiken (ik ruik iets) ruilen ruit (in een raam) ruitenwisser rups rust rusten rustig ruzie ruziemaken saai samen sandaal sap saus schaal (kom) schaap schaar schaats schaatsen schaduw (niet in de zon) schaduw (van iets/iemand) schat (lieveling) schat (rijkdom) schatkist schattig scheef scheerapparaat scheet schelden schelen (kan me niet … ) schelp schep scheppen scheren (van baard) scherp scheur scheuren (hard rijden) scheuren (kapot scheuren) schieten (bal) schieten (met geweer) schijnen (zon) schil

schilder schilderen schilderij schildpad schillen schip schitteren schminken schoen schoen zetten schoenmaker schommel schommelen school schoolbord schooldokter schooljuffrouw schoolmeester schoolreis(je) schooltandarts schooltas schoon schoonmaken schoorsteen schoot schop (een schop geven)

schop (spade) schoppen schort schoteltje schouder schram schreeuwen schrift schrijven schrik schrikken schroef schroevendraaier schudden schuilen schuim schuin schuiven schuld schuren schutting schuur scooter servet servies shampoo shirt sigaar sigaret sinaasappel sint Sinterklaas sinterklaasfeest sinterklaasliedje

sirene sissen sjaal sjouwen skateboard skaten skeeler skelter skiën sla slaan (bv. iemand slaan) slaan (klok) slaap slaapkamer slaapzak slab(ber) slachten slager slagroom slagroomtaart slak slakkenhuis slang (dier) slang (stofzuiger) slap slapen

slaperig slecht slee sleeën slepen sleutel sleutelgat sleutelhanger slijpen (potlood) slikken slim slinger (om te versieren) slipper slof slok sloot slordig slot (bv. deurslot) sluipen sluiten slurf slurpen smakelijk smaken smakken smal smeerkaas smeerworst smelten smeren (bv. brood) smerig smullen snackbar snappen (begrijpen)

Page 13: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

snavel snee (brood) snee (wond) sneeuw sneeuwbal sneeuwen sneeuwpop sneeuwvlok Sneeuwwitje snel snelweg snijden snikken snipper snoepen snoepje snoer (elektrisch) snor snot snottebel snuffelen snuit snuiten snurken soep soepkop sok soldaat sommige soms soort sop sorry spaarpot spaghetti Spanje spannend sparen (geld) spatten speculaasje speelgoed speelgoedwinkel speelplaats speeltje speeltuin speelzaal speen spek spekkie spel(letje) speld spelen spetteren spiegel spijker spijkerbroek spikkel spin spinazie spinnenweb

spleetje (vrouwelijk geslachtsdeel) splinter spoelen spons spook sport sportauto sportdag sporten sportschoen spreken springen springtouw springtouwen sproeien sprong sprookje spruitje spugen spuiten spul spullen spuug ssst

staan (het staat daar)

staan (mooi) staan (overeind) staart staartje (in het haar) stad staf stal stam stampen stang stap stapel stapelbed stappen start starten station steeds steel steen steiger (schilders … ) stekel steken stekker stelen stem stempel stempelen step steppen ster sterk sterven stevig (solide)

sticker stiekem stier stift stijf stikken (benauwd hebben) stil stilletjes stilstaan stilte stilzitten stinken stip stoeien stoel stoelpoot stoep stoeprand stoer stof (bv. katoen) stof (in huis) stofdoek stoffer en blik stofzuigen stofzuiger stok

stokbrood stoken (vuurtje) stom (dom) stom (niet leuk) stommerd stompen stoomboot stop (fles, gootsteen) stop (halt) stopcontact stoplicht stoppen storm stormen stoten stout stouterd straaljager straat straatsteen straf strak straks strand streep streng strijken strijkijzer strijkplank strik strikken stripboek stro stront

Page 14: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

strooien stroop struik struikelen stuk (kapot) stukgaan stukje (bv. van een puzzel) stukmaken sturen stuur suiker Suikerfeest suikerklontje suikerpot super… (bv. superleuk) supermarkt Surinaams Suriname taakje taal taart tafel tafeldekken tafelkleed tafellaken tak

takelwagen tand tandarts tandenborstel tandenpoetsen tandpasta tang tanken tante tapijt tas taxi te (bv. te drinken) te (bv. te groot) te voorschijn teddybeer teen tegel tegelijk tegen (bv. tegen de stoel) tegenaan tegenhouden tegenkomen tegenover tekenen tekenfilm tekening tekenpapier tel telefoneren telefoon telefoonboek telefoonnummer televisie

telkens tellen tennis tent terug terugbrengen teruggaan teruggeven terugkomen terugkrijgen terugleggen teveel thee theedoek theelepeltje theepot theezakje theezetten

thermometer thuis thuisblijven thuiskomen tien tijd tijdje tijger tik (geluid) tik (klap) tikken (aanraken) tikken (geluid maken) tikker tikkertje tillen timmeren timmerman toch toe (aansporing) toe (als toetje) toe (bv. naar … toe) toen toet toeter toeteren toetje toilet toiletpapier tok tomaat tomatensoep tong toonbank toren torenklok

tosti tot tot ziens totdat touw touwtjespringen tovenaar

toveren toverfee toverspreuk traan tractor trainen trakteren tralala tram trampoline trap (bv. de trap op) trap (schop) trapleuning trappen trapper trein trek (eetlust) trekken trillen troep (rommel) trommel (koekjes) trommel (muziek) trommelen trompet troon troosten trouwen truc trui T-shirt tube tuin tuinhek tuinman tuinslang tuinstoel tulp tunnel Turkije Turks tussen tussendoor tv twaalf twee twee aan twee tweede tweeling typen u ui uil uit (kleren uit) uit (naar buiten) uit (uit de grond) uit (verhaal is uit) uitblazen (kaars) uitdelen uitdoen uitgaan (op stap gaan)

Page 15: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

uitgaan (vuur, kaars) uitgang uitglijden uithalen (iets ergens … ) uitkiezen uitkijken uitkleden uitknippen uitkomen (eieren) uitlachen uitlaten (hond) uitleggen uitmaken (kaars) uitnodigen uitnodiging uitpakken uitproberen uitrusten uitschelden uitslapen uitspugen uitstappen uitsteken uittrekken uitzetten uitzoeken uur uw vaak vaas vader vader en moedertje spelen vak (in een kast of la) vakantie vakantiehuis vallen van van plan zijn vanavond vandaag vangen vanmiddag vanmorgen vannacht vanochtend vanzelf varen varken vast (niet los) vast (zeker) vasthouden vastmaken vastplakken vastzitten vechten veel veer vegen veger veilig

vel (huid) vel (papier) veld vensterbank ver veranderen verband (wond) verboden verbranden verdelen verder (bv. verder lopen) verder (voor de rest) verdienen verdieping verdriet verdrietig verdrinken verdwalen verdwijnen verf verfkwast verfpot vergeten vergif vergissen vergissing verhaal verhuizen verjaar(dag)spartijtje verjaardag verjaardagsfeest(je) verjaardagskaart verkeer verkeerd verkeerslicht verklappen verkleden verkleedkleren verkoopster verkopen verkouden verlegen verliefd verliezen (kwijt) verliezen (niet winnen) vernielen verrassen verrassing vers (bv. brood) vers(je) verscheuren verschillend verschrikkelijk versieren verslikken verstaan verstoppen verstoppertje vertellen vertrekken

vervelen (zich) vervelend verven verwarming verwennen verzinnen vest vet veter veulen video vier vieren (feest) vierkant vies (niet lekker) vies (vuil) viespeuk viezigheid vijf vijf december vijver viltstift vinden (ik vind) vinden (na ’t zoeken) vinger vingerverf viool vis visboer visite vissen visser vla vlag vlak (plat) vlakbij vlam vlecht vleermuis vlees vlek vleugel vlieg vliegen vlieger (vlieger oplaten) vliegtuig vliegveld vlinder vloer vloerbedekking vloerkleed vluchten vlug voelen voer voeren voet voetbal voetballen voetballer

Page 16: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

voetbalveld voeten vegen vogel vogelkooi vogelnest vol volgend voor (voor de deur) voor (voor jou) voor (voor we gaan eten) voor deze keer voor het eerst vooraan voorbij voordat voordeur voordoen voordringen voorhoofd voorin voorjaar voorkant voorleesboek voorlezen voornaam voorop

voorover voortaan voortuin vooruit (aansporing) vooruit (richting) voorzeggen voorzichtig voren (van/naar) vorig vork vorm(pje) vos vouw vouwblaadje vouwen vraag vrachtauto vrachtwagen vragen vreemd vreselijk vriend(je) vriendelijk vriendin vriezen vriezer vrij vrijdag vroeg vroeger vrolijk vrouw vuil vuilnisman

vuilniswagen vuilniszak vuist vullen vuur vuurwerk waaien waar (waar ben je?) waar (waarheid) waar … zie er … waarheen waarom waarschuwen waarvoor (waarom) wachten wachtkamer wagen(tje) wakker wakker worden walvis wand wandelen wandeling wandelstok wandelwagen wang wanneer want (want ik moet … ) want(je) warm warmte was (wasgoed) wasbak wasgoed washandje wasknijper waslijn wasmachine wasmand wasmiddel wassen wastafel wat (iets) wat (wat zie je) wat (we doen wat we … ) wat(ten) water water geven (planten) waterkant waterkoker waterpistool wc wc-papier wc-rol we wedstrijd weegschaal week (zeven dagen) weekend weer (het weer)

weer (opnieuw) weg (de weg) weg (kwijt) wegbrengen wegdoen wegen weggaan weggeven weggooien weghalen wegjagen weglopen wegrijden

wegwezen wegzetten wei weiland weinig wekker wel (dat mag wel) welk welles welterusten wenkbrauw wennen wens werk werken werkje wesp weten wie wiebelen wieg wiel wielrenner wij wijd wijn wijsvinger wijzen wild (wild doen) willen wimper wind winkel winkelen winkeljuffrouw winnaar winnen winter winterjas wip

wippen wipwap wit woedend woef woensdag woensdagmiddag

Page 17: De eerste 3000 woorden De eerste 1000 woorden (uit Mijn eerste

wol wolf wolk wond(je) wonen woonkamer woord worden worm worst wortel wrijven yoghurt zaad(je) zaag zaaien zaal zacht (het voelt zacht) zacht(jes) (geluid) zadel zagen zak zakdoek zakken (naar beneden) zaklantaarn zalf zand zandbak zandkasteel zandtafel zangeres zat (het zat zijn) zaterdag ze zebra (dier) zebra(pad) zee zeef zeehond zeemeermin zeep zeepsop zeer (pijnlijk) zeggen zeilboot zeker zelf zelfs zes zetten zeuren zeven (getal) zeven (iets zeven) zich ziek zieke (de zieke) ziekenauto ziekenhuis ziekenwagen zielig

zien zij (zij zijn … ) zijkant zijn (waar zijn … ) zijn (zijn staart) zijwieltjes zilver zin (zin hebben in) zingen zinken zitje (bv. op een step) zitten (het zit in je zak) zitten (op een stoel)

zo (ik kom zo) zo (op die manier) zo (zo groot) zo’n zoals zoeken zoemen zoen zoenen zoet (smaak) zogenaamd zolder zomaar zomer zomerjurk zon zondag zonde (jammer) zonder zonne(brand)(crème) zonnebloem zonnebril zonnen (in de zon liggen) zonnepit zonneschijn zonnig zooi (rommel) zoon zorgen zout (bv. zoute koekjes) zout (het zout) zoveel zucht zuchten zuigen zuinig zulk zullen zus(je) zuster (verpleegster) zuur (niet zoet) zwaaien zwaailicht zwaan zwaar zwaard zwart

Zwarte Piet zweet zwembad zwemband(je) zwembroek zwemles zwemmen zwempak zwemvleugeltje zweten zweven