5
ARTIKELEN Effecten van lachgas op het functioneren Jan Snel Martin Elton Abstract Dit artikel bespreekt de effecten van blootstel- ling aan spoorconcentraties lachgas en hogere concen- traties op taakuitvoering en op het EEG en Event Related Potentials in het laboratorium. Bovendien worden effec- ten van acute, cumulatieve en chronische blootstelling op de werkplek besproken. De aandacht richt zich op een serieel model van informatieverwerking dat gebaseerd is op de Additieve Factoren Methode. Tegenstrijdige effec- ten van lachgas zijn mogelijk te verklaren in termen van inzet (effort). Lachgas (nitrogenii monoxydum, oxydulum nitrogenii, stikstof-oxyduul, nN 2 0) wordt als ondersteunend anes- theticum gebruikt bij operaties en tandheelkundige ingrepen. In de tandheelkunde neemt het gebruik nog steeds toe vanwege de sederende eigenschappen. Lachgas heeft effecten op myeline, de belangrijkste bouwsteen van de myelineschede rond axonen. Doordat lachgas vita- mine B12 oxideert wordt het enzym methionine synthe- tase dat nodig is voor aanmaak en onderhoud van myeline, geblokkeerd. Het gevolg hiervan is een slechtere signaalgeleiding over het axon. Aanwezigheid van lach- gas in werkruimten vormt een mogelijk risico voor het personeel dat daar werkzaam is. Geadviseerd wordt (Pee- len et al., 1999) rond de conceptie en in het eerste trimes- ter van de zwangerschap blootstelling aan lachgas te vermijden. Vooral de fase in de embryonale ontwikkeling waarin de organen gevormd worden (de organogenese) zou gevoelig zijn voor lachgas. In Nederland werd in 1992 door de werkgroep van deskundigen van het Directoraat Generaal van de Arbeid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid de maximaal aanvaardbare concentratie (MAC) van lachgas op de werkplek verhoogd van 25 naar 80 ppm twm (parts per million, 8 uur tijd gewogen gemiddelde) (Min. SZW, 1992). Naar het oordeel van deze werkgroep is deze MAC-waarde een veilige concen- tratie om bij te werken; in de Verenigde Staten is deze MAC-waarde 25 ppm. De waarden van lachgasconcen- traties gemeten in Nederlandse operatieruimten liggen tussen 64 en 1000 ppm; bij kapanesthesie van kinderen zijn zelfs waarden tussen 362 en 3000 ppm twm vastge- steld (Schuyt, 1998). Psychometrisch onderzoek is uitgevoerd naar bloot- stellingseffecten op de uitvoering van taken, omdat lach- gas de beroepsvaardigheden zou doen afnemen tijdens het werken mogelijk ook daarna nog invloed zou kunnen hebben, bijvoorbeeld onderweg naar huis. Het onderzoek van Bruce en Bach (1974) dat negatieve effecten van lachgas aantoonde op cognitieve taken in een laboratoriumsituatie gaf aanleiding tot het bepalen van lachgasconcentraties op de werkplek. Vervolgonder- zoek in laboratoria en in werksituaties met spoor- en hogere concentraties leverde echter tegenstrijdige resul- taten op. Informatieverwerking Blootstellingseffecten op de uitvoering van taken kunnen onderzocht worden met maten als reactietijd en het aan- tal en de soort gemaakte fouten. De reactietijd is de tijd die verstrijkt tussen het aanbieden van een stimulus, bij- voorbeeld een geluids- of een visuele prikkel en het moment waarop gereageerd wordt door op een knop te drukken. Verschillende fysiologische processen dragen bij aan de reactietijd zoals het waarnemen van de prikkel, de verwerking daarvan, het samenstellen van opdrachten voor een reactie, de geleiding van de opdrachten naar de spieren en ten slotte de uitvoering door de spieren. Er zijn Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43 DOI 10.1007/BF03078961 13

Effecten van lachgas op het functioneren

Embed Size (px)

Citation preview

ARTIKELEN

Effecten van lachgas op het functioneren

Jan Snel � Martin Elton

Abstract Dit artikel bespreekt de effecten van blootstel-

ling aan spoorconcentraties lachgas en hogere concen-

traties op taakuitvoering en op het EEG en Event Related

Potentials in het laboratorium. Bovendien worden effec-

ten van acute, cumulatieve en chronische blootstelling op

de werkplek besproken. De aandacht richt zich op een

serieel model van informatieverwerking dat gebaseerd is

op de Additieve Factoren Methode. Tegenstrijdige effec-

ten van lachgas zijn mogelijk te verklaren in termen van

inzet (effort).

Lachgas (nitrogenii monoxydum, oxydulum nitrogenii,

stikstof-oxyduul, nN20) wordt als ondersteunend anes-

theticum gebruikt bij operaties en tandheelkundige

ingrepen. In de tandheelkunde neemt het gebruik nog

steeds toe vanwege de sederende eigenschappen. Lachgas

heeft effecten opmyeline, de belangrijkste bouwsteen van

de myelineschede rond axonen. Doordat lachgas vita-

mine B12 oxideert wordt het enzym methionine synthe-

tase dat nodig is voor aanmaak en onderhoud van

myeline, geblokkeerd. Het gevolg hiervan is een slechtere

signaalgeleiding over het axon. Aanwezigheid van lach-

gas in werkruimten vormt een mogelijk risico voor het

personeel dat daar werkzaam is. Geadviseerd wordt (Pee-

len et al., 1999) rond de conceptie en in het eerste trimes-

ter van de zwangerschap blootstelling aan lachgas te

vermijden. Vooral de fase in de embryonale ontwikkeling

waarin de organen gevormd worden (de organogenese)

zou gevoelig zijn voor lachgas.

In Nederland werd in 1992 door de werkgroep van

deskundigen van hetDirectoraatGeneraal van deArbeid

van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen-

heid de maximaal aanvaardbare concentratie (MAC)

van lachgas op de werkplek verhoogd van 25 naar 80

ppm twm (parts per million, 8 uur tijd gewogen

gemiddelde) (Min. SZW, 1992). Naar het oordeel van

deze werkgroep is deze MAC-waarde een veilige concen-

tratie om bij te werken; in de Verenigde Staten is deze

MAC-waarde 25 ppm. De waarden van lachgasconcen-

traties gemeten in Nederlandse operatieruimten liggen

tussen 64 en 1000 ppm; bij kapanesthesie van kinderen

zijn zelfs waarden tussen 362 en 3000 ppm twm vastge-

steld (Schuyt, 1998).

Psychometrisch onderzoek is uitgevoerd naar bloot-

stellingseffecten op de uitvoering van taken, omdat lach-

gas de beroepsvaardigheden zou doen afnemen tijdens

het werken mogelijk ook daarna nog invloed zou kunnen

hebben, bijvoorbeeld onderweg naar huis.

Het onderzoek van Bruce en Bach (1974) dat negatieve

effecten van lachgas aantoonde op cognitieve taken in

een laboratoriumsituatie gaf aanleiding tot het bepalen

van lachgasconcentraties op de werkplek. Vervolgonder-

zoek in laboratoria en in werksituaties met spoor- en

hogere concentraties leverde echter tegenstrijdige resul-

taten op.

Informatieverwerking

Blootstellingseffecten op de uitvoering van taken kunnen

onderzocht worden met maten als reactietijd en het aan-

tal en de soort gemaakte fouten. De reactietijd is de tijd

die verstrijkt tussen het aanbieden van een stimulus, bij-

voorbeeld een geluids- of een visuele prikkel en het

moment waarop gereageerd wordt door op een knop te

drukken. Verschillende fysiologische processen dragen

bij aan de reactietijd zoals het waarnemen van de prikkel,

de verwerking daarvan, het samenstellen van opdrachten

voor een reactie, de geleiding van de opdrachten naar de

spieren en ten slotte de uitvoering door de spieren. Er zijn

Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43

DOI 10.1007/BF03078961

13

diverse modellen voor het verloop van deze processen

voorgesteld. Sommige modellen gaan ervan uit dat de

verschillende processen geheel of gedeeltelijk parallel ver-

lopen, andere modellen nemen aan dat de diverse stadia

in serie achter elkaar geschakeld plaatsvinden. Van der

Molen et al. (1991) motiveerden overtuigend dat het

seriele stadiummodel van Sanders als heuristisch instru-

ment een goede bijdrage kan leveren aan een betere

modelvorming van cognitieve activiteit. Sanders’ theorie

(1983) is gebaseerd op het additieve factorenmodel. Dit

model beschrijft hoe variabelen die te maken hebben met

taakkenmerken zoals moeilijkheidsgraad en dergelijke en

de energetische toestand van de persoon (zoals vermoeid-

heid of het onder invloed zijn stoffen uit de omgeving) de

taakuitvoering beınvloeden, met name in termen van

reactietijd.

De totale reactietijd moet volgens het additieve-facto-

renmodel beschouwd worden als de som van de duur van

alle stadia. Het model gaat ervan uit dat informatie op

strikt seriele wijze altijd in dezelfde volgorde wordt ver-

werkt, dat de stadia onafhankelijk van elkaar zijn en dat

de bewerkingen binnen ieder stadium, bijvoorbeeld sti-

mulusencodering of responsekeuze alleen de duur van

het stadium bepalen en niet de kwaliteit ervan. De

gedachte achter deze methode is dat door systematische

manipulatie van specifieke taakvariabelen, bijvoorbeeld

stimuluskwaliteit (intacte versus beschadigde stimuli),

bepaalde informatieverwerkingsprocessen zoals input,

centrale of outputprocessen kunnen worden opgespoord.

Ook de differentiele effecten van een stof, bijvoorbeeld

lachgas, kunnen worden opgespoord en geevalueerd als

een functie van veranderingen in deze taakvariabelen.

Als de effecten van de stof interageren met de effecten

van een verandering in een bepaalde taakvariabele, wor-

den beide factoren geacht een gemeenschappelijk proces

aan te spreken. Als de effecten additief zijn, wordt aan-

genomen dat de stof het proces dat door de taakvariabele

wordt aangesproken niet beınvloedt. Ter illustratie hier-

van: door de kwaliteit van visuele prikkels te verlagen

(onduidelijk gemaakte visuele beelden) worden inputge-

relateerde processen gemanipuleerd. Effecten van lach-

gas op de inputfase zouden dan moeten blijken uiteen

interactie van lachgas met de verlaagde

stimuluskwaliteit.

De totale tijd nodig voor informatieverwerking zoals

gemeten in de reactietijd wordt volgens het additieve-

factorenmodel bepaald door de toewijzing van energeti-

sche bronnen. Uit onderzoeken die hartslag, pupildiame-

ter en eventgerelateerde potentialen (ERP’s) gebruikten

in de context van dit model, blijkt dat deze maten het

mogelijk maken de bijdragen van die informatieverwer-

kingsstadia te achterhalen die met alleen gedragsmaten

niet te vinden zijn.

Laboratoriumonderzoek

Acute effecten van spoorconcentraties lachgas

De resultaten van laboratoriumonderzoek naar de effec-

ten van lachgas op taakverrichting zijn niet consistent.

Alleen de onderzoeksgroep van Bruce vond in de jaren

’70 significant nadelige effecten van spoorconcentraties

(50-500 ppm). Nadelige effecten op de uitvoering van

taken zoals reactietijden bij audiovisuele taken en cijfer-

reeks geheugentaken vonden zij bij 500 ppm lachgas,

alleen of in combinatie met 15 ppm halothaan of 15

ppm enfluraan. Schadelijke effecten werden ook gevon-

den op de reactietijd bij audiovisuele taken bij een lagere

concentratie lachgas van 50 ppm, terwijl tegelijkertijd de

prestatie op een volgehouden aandachtstaak verbeterde!

Onverklaarbaar blijft dat geen van deze significante

effecten gerepliceerd zijn door andere onderzoekers met

concentraties tot 4000 ppm.

Deze andere onderzoeken kenden weliswaar een over-

eenkomstige onderzoeksopzet met een controle sessie en

een controle op volgorde-effecten maar de blootstellings-

perioden aan anesthetica verschilden. Met name in de

onderzoeken met hogere lachgasconcentraties werd de

taakverrichting al kort na het begin van de blootstelling

gemeten. Het kan zijn dat effecten van lachgas op taak-

verrichting latent aanwezig zijn maar pas manifest wor-

den na een paar uur als het motivatie(effort) mechanisme

de verslechterde prestaties niet meer kan compenseren

door meer energie te genereren. De onderzoeksprocedu-

res in de diverse publicaties zijn niet altijd precies het-

zelfde. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de

gevonden verschillen. Zo werd in het onderzoek van

Smith en Shirley (1977) toegelaten koffie te drinken. De

gunstige effecten van cafeıne op arousal-gemedieerde

taakverrichting zijn bekend.

De onderzoeken geven geen antwoord op de vraag

welke informatieverwerkingsstadia aangesproken wor-

den. Ook is het onmogelijk te bepalen of computationele

en energetische mechanismen betrokken zijn. Computa-

tionele mechanismen verwijzen naar deelfuncties in de

informatieverwerking. Men bedoelt hiermee de actieve

structurele componenten van de informatieverwerking,

die net als de elektronische chip in een computer

bepaalde specifieke berekeningen kunnen uitvoeren. De

invloed van factoren die de motivatie kunnen beınvloe-

den, is niet onderzocht. Als lachgas vooral de energeti-

sche mechanismen aantast, zou dit kunnen betekenen dat

proefpersonen in staat zijn te compenseren voor de effec-

ten van lachgas door meer inzet ‘effort’ te genereren. Dit

zou kunnen verklaren waarom sommige onderzoekers er

niet in slaagden effecten te vinden van spoorconcentra-

ties lachgas.

40 Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43

13

Acute effecten van lage, subanesthetische

lachgasconcentraties

Vergelijking van de onderzoeken met subanesthetische

concentraties (30.000 400.000 ppm, ookwel uitgedrukt in

procenten: 3 procent tot 40 procent) is lastig omdat veelal

verschillende taken werden gebruikt. Rechtstreekse ver-

gelijkingen zijn wel mogelijk voor reactietijden op audio-

visuele taken (dit zijn taken waarin tegelijkertijd

auditieve en visuele stimuli aan de proefpersoon worden

aangeboden en waarop volgens een bepaalde instructie

gereageerd moet worden) en voor scores op testen voor

het geheugen voor cijferreeksen en volgehouden aan-

dacht. 1 n tegenstelling tot het eerder genoemde onder-

zoek van Bruce en Bach (1976) waarin al nadelige

effecten gerapporteerd worden op reactietijden bij 50

ppm (0,05 procent), vonden Allison et al. (1979) deze

verslechtering pas bij een concentratie tussen 80.000 en

120.000 ppm (8 procent en 12 procent). Ook vonden

Bruce en Bach (1976) dat bij 50 m lachgas het geheugen

voor cijferreeksen slechter werd, terwijl Moore (1983)

vaststelde dat dit onaangetast bleef bij concentraties

lager dan 100.000 ppm. Ten slotte toonden Bruce et al.

een significant verslechterde vigilantie (volgehouden

aandacht) aan bij 50 ppm lachgas met of zonder halo-

thaan, terwijl Fagan et al. (1994) dit effect pas vonden bij

concentraties hoger dan 200.000 ppm (20 procent).

Samengevat betekent dit dat de verslechterde prestaties

op verschillende taken, die voor lange termijn geheugen

uitgezonderd, in het algemeenwerden gevonden bij hogere

lachgasconcentraties dan spoorconcentraties, namelijk bij

concentraties vanaf 100.000 ppm (10 procent).

Onderzoek met EEG en ERP’s

Als tijdens passieve blootstelling aan 100.000 ppm (10

procent) lachgas een elektro-encefalogram wordt gemaakt,

worden er geen veranderingen inde verschillende ritmes

(alfa, theta en delta) in de hersenactiviteit gevonden, noch

in een maat voor de sterkte van het alfa-ritme, de alfa-

power (Pozzessere et al. 1982). in tegenstelling hiermee

vonden Yamamura et al. (1981) dat passieve blootstelling

aan 300.000, 500.000 en 700.000 ppm (30 procent, 50

procent en 70 procent) lachgas de alfa power en de snelle

oscillatorische activiteit rond de 35 Hz verminderde.

ERP’s zijn potentialen in het EEG; die ontstaan als

reactie op het aanbieden van discrete prikkels. ERP’s

zijn verbonden met specifieke informatieverwerkings-

processen en kunnen verdeeld worden in vroege ofwel

exogene componenten die sensorische stimulusverwer-

king vertegenwoordigen en latere, endogene componen-

ten die gemoduleerd worden door cognitieve

betrokkenheid. ERP-componenten zijn bij afspraak

gelabeld naar hun polariteit (positief is P; negatief is N)

en het cijfer van volgorde (bijvoorbeeld N1 of P2) of

latentie in milliseconde (bijvoorbeeld P300, dat wil zeg-

gen 300 ms na het begin van de aanbieding van een

prikkel). Amplitudeverkleiningen van de Nl en P2, exo-

gene componenten van de ERP, zijn gevonden in regi-

stratiesituaties waarbij een proefpersoon in een

laboratorium wordt blootgesteld aan 100.000, 330.000

en 500.000 ppm (l0 procent, 33 procent en 50 procent)

lachgas. Na een twee-urige blootstelling aan spoorcon-

centraties (8o ppm) zijn veranderingen in de N1-ampli-

tude gevonden zowel als reactie op de enigszins

afwijkende als op de fors afwijkende tonen terwijl de

proefpersonen lazen (Elton et al., 1998). (Zie figuur 1.)

Amplitudeverkleiningen zijn ook gevonden in de N1,

P2 en N2 in de auditieve ERP bij lachgasconcentraties

van l00.000 ppm (10 procent) in een reactietijd-taak (Jar-

vis & Lader, 1971). Bij visuele stimuli vonden Fenwick et

al. (1984) amplitudeveranderingen in de N65 en P95-

N125 componenten in personen die passief naar de sti-

muli keken.

Naast de onderzoekenmet vroege ERP-componenten,

is de aandacht altijd gericht geweest op de latere, endo-

gene P3 ERP-component in taken die de actieve aan-

dacht van de proefpersonen eisen. Het endogene

karakter van deze component blijkt uit het gegeven dat

naarmate de stimulus minder vaak optreedt de amplitude

groter wordt. Hoewel verkleining van de P3-amplitude

niet werd gevonden bij 80 ppm overeen twee-urige

periode in een volgehouden aandachtstaak (Elton et al.,

1998), zijn kleinere P3 wel gerapporteerd bij hogere con-

centraties van 150.000 tot 510.000 ppm (15 procent tot 51

procent) in auditieve taken, waarin gereageerd moest

worden op onregelmatig voorkomende afwijkende

figuur> 1 Figuur 1De N 1-amplitude op de drie tonen tijdens depassieve taak i.e. lezenst = standaard toon; kd = kleine deviant, de weinig afwijkendetoon; gd = grote deviant, de fors afwijkende toon. (n = 10).

Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43 41

13

tonen, bij concentraties van 10 procent in een soortgelijke

taak waarin de deelnemers de weinig voorkomende sti-

muli moesten tellen en in een visuele variant van deze

taak. Een algemeen resultaat is een grotere P3 latentie en

een langere reactietijd volgend op blootstelling aan lach-

gas. Een toegenomen P3 latentie weerspiegelt een vertra-

ging van de informatieverwerking. Dit zou toegeschreven

kunnen worden aan een vroeg, non-specifiek filter- of

doorlaatmechanisme. Omdat deze vertraging niet geheel

de langere reactietijd verklaart en niet terug te vinden is

in andere ERP-componenten, wordt aangenomen dat

een tweede bron van vertraging moet liggen in latere

respons-gerelateerde processen.

Beroepsmatige blootstelling

Acute effecten

Onderzoek naar de acute effecten van lachgas tijdens het

werk (concentraties uiteenlopend van 30 tot 3000 ppm) is

gericht op uitvoering van taken voor en tijdens tandheel-

kundige behandeling. Schadelijke effecten van lachgas in

de werksituatie zouden moeten blijken uiteen vergelij-

king van de taakuitvoering voor blootstellingen tijdens

blootstelling en uit een vergelijking met controlegroepen.

Acute effecten werden niet gevonden. Of meer inzet de

negatieve effecten kon compenseren is niet onderzocht.

Cumulatieve of reversibele effecten aan het einde van de

werkperiode

Taakuitvoering op het einde van een werkperiode kan

vergeleken worden met die aan het begin van de werk-

periode of na een periode zonder blootstelling. Een

hogere intra-individuele variabiliteit in responsen op

een simpele reactietijden-taak op het eind van de werk-

dag bij een aan lachgas blootgestelde groep (Gamberale

& Svensson, 1974) suggereert dat energetische variabelen

aangetast waren door lachgas. Dit kan betekenen dat de

investering van extra effort weliswaar resulteerde in een

niet verslechterde taakuitvoering over de gehele meetpe-

riode, maar dat dit niet voldoende was om de taakuit-

voering stabiel te houden. in een gesimuleerde rijtaak

werd geen verband gevonden tussen de hoeveelheid lach-

gas en totale rijtijd. Ook het aantal fouten en de reactie-

tijd in een noodsituatie tijdens het rijden, hingen niet

samen met de concentratie lachgas in het bloed.

Camerino et al. (1992) vonden op het eind van de

werkdag in 34 blootgestelde anesthesisten en anesthesie-

medewerkers (gemiddeld minder dan 25 ppm) tragere

reacties, terwijl de 34 controles juist sneller reageerden.

Om welke reactietijd-taak het ging is niet vermeld. In

dezelfde publicatie blijkt uit een ander deelonderzoek

dat lage waarden (25 ppm) een effect konden hebben op

de reactietijd bij 2o anesthesisten, maar niet duidelijk was

of de blootstelling berekend was als een tijdgewogen

gemiddelde. Een week blootstelling bij 62 anesthesieme-

dewerkers aan gemiddeld 69,14 ppm lachgas en 1,85 ppm

ethanol leidde wel tot langere reactietijden.

Het blijft moeilijk effecten toe te schrijven aan alleen

lachgas. Omgevings- en persoonlijke factoren, werkken-

merken van ok-personeel, zoals werkbelasting, emotio-

nele belasting en blootstelling aan combinaties van

anesthetica in varierende concentraties en over wisse-

lende perioden, kunnen eveneens een rol spelen. Ook

blijft de vraag welk informatiestadium aangesproken

werd omdat geen fysiologische variabelen werden geme-

ten die daar uitsluitsel over hadden kunnen geven. De

toenemende schommeling in taakverrichting op het einde

van de werkdag wijst erop dat lachgas energetische pro-

cessen aantast.

Chronische effecten

Chronische effecten van lachgas op informatieverwer-

king worden gedefinieerd als die effecten die niet gecom-

penseerd worden door herstel tijdens een weekeinde

zonder blootstelling of als effecten die samenhangen

met de blootstellingsgeschiedenis van OK-personeel. Zo

vonden Camerino et al. (1992) bij 62 anesthesiemede-

werkers een trend naar tragere reacties en grotere aan-

dachtsproblemen aan het einde van de werkweek.

Opvallend was ook dat men klaagde over vermoeidheid

en meer koffie dronk dan de 46 controleproefpersonen.

Of langere rustperioden dan het weekeinde wel zouden

hebben kunnen leiden tot herstel is onbekend. Een ver-

slechterd kortetermijngeheugen blijkt volgens Snyder en

medewerkers (1978) samen te hangen met het aantal

jaren blootstelling (niet vermeld is het aantal jaren bloot-

stelling), hetgeen een aantasting doet vermoeden van

centrale informatieverwerkingsprocessen. Of dit effect

ook geldt voor energetische mechanismen is niet duide-

lijk, omdat niet op motivatie gecontroleerd is. Ook

scoorde de blootgestelde groep op meer taken slechter

naarmate het aantal blootstellingsjaren toenam. Dit was

significant voor bijvoorbeeld het onthouden van locaties

op een plattegrond. De drie belangrijkste negatieve effec-

ten betroffen alle drie het korte termijn geheugen.

Tot slot

Gebaseerd op literatuuronderzoek en op basis van eigen

experimenten in het laboratorium is het niet mogelijk te

concluderen dat voor de beroepssituatie blootstelling aan

42 Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43

13

lachgas invloed heeft op de informatieverwerkingsstadia,

zoals beschreven in het model van discrete seriele stadia

(additieve-factorenmodel). De resultaten uit laboratori-

umonderzoek naar effecten van concentraties lachgas

(vanaf 25 ppm tot 10.000 ppm) konden niet gerepliceerd

worden. Onderzoek met hogere concentraties (vanaf

100.00 ppm) lijken aan te geven dat vooral het lange-

termijngeheugen gevoelig is voor kortdurende blootstel-

ling en dat motorische processen relatief snel worden

aangetast. De gevoeligheid van perceptuele en centrale

processen voor lachgas in subanesthetische concentraties

(100.000-400.000 ppm) is moeilijk vast te stellen, omdat

de gebruikte taken, concentraties en onderzoekprocedu-

res in de diverse publicaties sterk uiteenlopen.

Relatief consistente resultaten werden gevonden in

onderzoeken naar veranderingen in amplitude (kleiner)

en latentie (langer) van ERP-componenten. Of zulke

effecten ook te vinden zijn bij spoorconcentraties is niet

duidelijk. Wel lijkt van belang of er sprake is van actieve

of passieve aandacht (Elton et al., 1998). Hoewel de

concentraties gemeten in de werkruimte (tot 3000 ppm)

veel lager zijn dan de subanesthetische concentraties

waarmee taakeffecten werden gevonden, is de duur van

de blootstelling op de werkplek veel langer. Het is denk-

baar dat de reacties die naar voren komen bij langdurige

en herhaalde blootstelling aan lage concentraties anders

zijn dan bij acute en hogere concentraties.

Als we het additieve-factorenmodel proberen te ver-

talen naar de situatie in operatieruimtes, betreffen veel

van de taken aldaar verschillende informatieverwer-

kingsstadia uit het model. De mogelijke reversibiliteit

van verslechteringen in de verschillende stadia is uit de

aangehaalde onderzoeken niet af te leiden. Ook is het

onduidelijk of de reversibele effecten die gerapporteerd

zijn bij blootstelling aan lachgas informatieverwerkings-

stadia (de computationele mechanismen) of energetische

processen betreffen. De toegenomen fluctuatie in respon-

ses die gevonden is op het eind van de werkdag doet

vermoeden dat lachgas vooral energetische mechanismen

aanspreekt. Nadelige effecten van lachgas op taakuitvoe-

ring zouden gecompenseerd kunnen worden door meer

inzet. Veldonderzoek laat zien dat de negatieve effecten

van blootstelling tijdens de werkdag of werkweek op

taakuitvoering omkeerbaar zijn. Precies vast te stellen

om welke cognitieve processen het hier gaat is vanuit de

veldonderzoeken niet mogelijk. Naast de chronische

effecten van blootstelling aan lachgas die aanwezig blij-

ven na een weekeinde van herstel, blijkt blootstelling over

jaren met name het kortetermijngeheugen aan te tasten.

Literatuur

Allison, R.H., Shirley, A. W& Smith, G. (1979).Threshold concen-tration of nitrous oxide affecting psychomotor performance.British Journal of Anaesthesia 51, 177-180.

Bruce, D. L.& Bach, j. M. (1976). Effects of traceanaestheticgaseson behavioural performance of volunteers. British Journal ofAnaesthesia 48, 871-876.

Camerino, D., Casitto, M. G.& Gilioli, R. (1992). Effetti neuro-comportamental i del l’esposizione a gas anestetici. Giornaleltaliano di Medicina del Lavoro 14, 67-70.

Elton, M. Snel, J. & Monster, A. (1998). ‘Effects of exposure totrace concentrations of nitrous oxide on arousal as revealed inevent-related potential and performance measures’ in: D.C.M.Beersma (red.) Sleep Wake Research in The Netherlands 9, 37-41.

Fagan, D., Paul, D. L., Tiplady, B. & Scott, D. B. (1994). A dose-response study of the effects of inhaled nitrous oxide on psy-chological performance and mood. Psychopharmacy 116, 333-338.

Fenwick, P., Stone, S.A., Bushman, J. & Endberry, D. (1984).Changes in the pattern reversal, visual evoked potential as afunction of inspired nitrous oxide concentration. Electroence-pholography and Clinical Neurophysiology 57,178-183.

Gamberale, F. & Svensson, G. (1974). The effects of anestheticgases on psychomotor and perceptual functions of anestheticnurses. Work and Environmental Health 11, 108-113.

Jarvis, M.J. & Lader,M.H. (1971). The Effects of Nitrous Oxide onthe Auditory Evoked Response in a Reaction Time Task.Psychopharmacologia (Berl.) 20, 201-212.

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1992). BriefDGA/g/tos/92/12068 aan de Arbo-raad.

Moore, P. A. (1983). Psychomotor impairment due to N20 expo-sure. Anesthesia Progress 30, 72-75.

Peelen, S., Roeleveld, N., Heederik, D., Kromhout, H. & de Kort,W (1999). Reproductie-toxische effecten bij zieken huisperso-neel. Ministerie van szw.

Pozzessere, G., Pierelli, F., Rizzo, P.A., Gerono, A., Niethammer,T, Morocutti, C. & Timsit-Berthier, M. (1982). Electrophy-siological measures (CNV-EEG) and nitrous oxide at lowdoses in man. Italian Journal of Neurological Science 3, 211-214.

Sanders, A. F. (1983). Towards a model of stress and humanperformance. Acta Psychologica 52, 61-97.

Schuyt H.C. (1998). ‘Beroepsmatige blootstelling aan anaesthetica’in: J. Snel & H.C. Schuyt, Lachgas. Assen, Van Gorcum, 39-52.

Smith, G. & Shirley, A. W (1977). Failure to demonstrate effect oftrace concentrations of nitrous oxide and halothane on psy-chomotor performance. British Journal of Anaesthesia 49, 65-70.

Snyder, B. D., Thomas, R.S. & Gyorky, Z. (1978). Behavioraltoxicity of anesthetic gases. Annals of Neurology 3, 67-71.

Van der Molen, M., Bashore, T.R., Halliday, R. & Callaway, E.(1991). ‘Chronopsychophysiology: Mental chronometry aug-mented by psychophysiological time markers’ in: J.R. Jen-nings & M.G.H. Coles (red.) Handbook of cognitivepsychophysiology: Central and autonomic nervous systemapproaches. New York, Wiley, 9-178.

Yamamura, T., Fukuda, M., Takeya, H., Goto, Y. & Furukawa,K. (1981). Fast oscillat Ory EEG, activity induced by analgesicconcentrations ofnitrous oxide in man. Anesthesia and Ana-lgesia 60, 283-288.

Neuropraxis (januari 2000) 04:39–43 43

13