371
EKS 513 EKS 515k EKS 515 EKX 513 EKX 515k EKX 515 Handleiding 51058522 EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515 H 05.07 - 10.10

EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

  • Upload
    others

  • View
    26

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

EKS 513

EKS 515k

EKS 515

EKX 513

EKX 515k

EKX 515

Handleiding

51058522

EKS 513 / 515k / 515EKX 513 / 515k / 515

H

05.07 -

10.10

Page 2: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

1

10

09.N

L

Conformiteitsverklaring

Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg

Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger

Aanvullende gegevens

In opdracht van

Data

H EG-conformiteitsverklaring

Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne trans-

portmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en

2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen

en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wet-

geving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op

te stellen.

Type Optie Seriennr. Bouwjaar

EKS 513

EKS 515k

EKS 515

EKX 513

EKX 515k

EKX 515

Page 3: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

09.N

L

2

Page 4: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

01

08.N

L

Voorwoord

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze

ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,

overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk

begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter

en paginanummer.

Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening

en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het

juiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te

vermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het

feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en

techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims

met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 35

22047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

Page 5: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

01

08.N

L

Page 6: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

I 1

11

09

.NL

Inhoudsopgave

A Gebruik volgens bestemming

1 Algemeen ............................................................................................ A 1

2 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 1

3 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 2

4 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 2

5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving van het gebruik ............................................................... B 1

1.1 Bepaling van de rijrichting ................................................................... B 2

2 Beschrijving van bouwgroepen en functies ......................................... B 3

2.1 Intern transportmiddel - functiebeschrijving ........................................ B 6

3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 10

3.1 Vermogensgegevens .......................................................................... B 11

3.2 Afmetingen (volgens typeblad) ............................................................ B 12

3.3 Hefmastuitvoering ............................................................................... B 16

3.4 Motorgegevens ................................................................................... B 18

3.5 Gewichten ........................................................................................... B 18

3.6 Wielen, chassis ................................................................................... B 21

3.7 EN-normen .......................................................................................... B 22

3.8 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 23

3.9 Elektrische eisen ................................................................................. B 23

4 Gemarkeerde punten en typeplaatjes ................................................. B 24

4.1 Typeplaatje, intern transportmiddel ..................................................... B 26

4.2 Hefcapaciteitplaatje van het interne transportmiddel .......................... B 27

4.3 Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat (o) ............................ B 28

5 Stabiliteit .............................................................................................. B 28

C Transport en eerste inbedrijfstelling

1 Transport ............................................................................................. C 1

2 Verladen met een kraan ...................................................................... C 2

2.1 Verladen van het basisvoertuig met een kraan,

bij gemonteerde hefmast ..................................................................... C 2

2.2 Kraanpunten / bevestigingspunten ...................................................... C 3

2.3 Verladen van de batterij met een kraan .............................................. C 4

3 Intern transportmiddel borgen voor transport ...................................... C 5

3.1 Transportbeveiliging basistoestel ........................................................ C 6

3.2 Transportbeveiliging hefmast .............................................................. C 8

3.3 Transportveiligheid intern transportmiddel met gemonteerde

hefmast ............................................................................................... C 10

Page 7: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

I 2

4 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 11

4.1 Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij ..................... C 11

4.2 Hefmast monteren en demonteren ..................................................... C 11

5 Inbedrijfstelling .................................................................................... C 12

5.1 Mechanische kantelbeveiliging (t) ..................................................... C 13

5.2 Actieve stabilisator (o) ........................................................................ C 14

D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen

1 Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen ................. D 1

2 Batterijtypen ........................................................................................ D 2

2.1 Afmetingen van de batterijruimte ........................................................ D 3

3 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 4

4 Batterij laden ....................................................................................... D 6

5 Batterij demonteren en monteren ........................................................ D 10

5.1 De batterij met behulp van een batterijtransportwagen

in- en uitbouwen (t) ........................................................................... D 11

5.2 Batterijen in de batterijwisseldrager met behulp van een heftruck

in- en uitbouwen (o) ........................................................................... D 14

5.3 Sensor batterijvergrendeling (t) ......................................................... D 18

6 Inbouwlader / On-Board lader (o) ...................................................... D 19

6.1 Beschrijving ......................................................................................... D 19

6.2 Verschillende stroomafnemers ............................................................ D 20

6.3 Bedrijfmodi .......................................................................................... D 21

6.4 Bediening bij verschillende bedrijfsmodi ............................................. D 22

6.5 Symbolen en hun betekenis ................................................................ D 24

6.6 Onderhoudsinstructies van inbouwlader / On-Board laders ................ D 25

7 Batterij - toestand en zuurstand controleren ....................................... D 26

8 Ontlaadindicator "Balkindicatie" (t) .................................................... D 27

8.1 Batterijverbruik-bewaker bij balkindicatie ............................................ D 28

8.2 Lampkleuren va het batterijsymbool ................................................... D 29

9 Batterijontlaadindicator „Procentuele indicatie“ (o) ............................ D 30

9.1 Lampkleuren va het batterijsymbool ................................................... D 30

E Bediening

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne

transportmiddel ................................................................................... E 1

2 Beschrijving van de bedienings- en displayelementen ....................... E 3

2.1 Bedienings- en displayelementen op het bedieningspaneel ............... E 3

2.2 Bedienings en displayelementen op het display ................................. E 10

2.3 Symbolen en drukknoppen in het onderste gedeelte .......................... E 16

2.4 Symbolen voor de bedrijfstoestand van het interne

transportmiddel ................................................................................... E 22

Page 8: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

I 3

11

09

.NL3 Intern transportmiddel in gebruik nemen ............................................. E 23

3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 23

3.2 Het interne transportmiddel betreden en verlaten ............................... E 24

3.3 Bestuurdersstoel demonteren ............................................................. E 25

3.4 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 25

3.5 Bestuurderstoel instellen ..................................................................... E 26

3.6 Neiginstelling van het bedieningspaneel ............................................. E 27

3.7 Hoogte-instelling van het bedieningspaneel ....................................... E 28

3.8 Bedrijfsgereedheid herstellen (t) ....................................................... E 28

3.9 Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra

toegangscode (o) ............................................................................... E 29

3.10 ISM-toegangsmodule (o) ................................................................... E 30

3.11 Controles en handelingen na realisatie van de

bedrijfsgereedheid ............................................................................... E 30

3.12 Afstellen van de hoofdhef en de extra hef ........................................... E 32

3.13 Datum en tijd instellen ......................................................................... E 35

3.14 Bedienerspecifieke instellingen (o) .................................................... E 37

4 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 40

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 40

4.2 NOODSTOP-schakelaar, rijden, sturen, remmen ............................... E 44

4.3 Rijden in smalle gangen ...................................................................... E 50

4.4 Diagonaal rijden .................................................................................. E 57

4.5 Heffen, dalen, schuiven en draaien buiten de stellingpaden ............... E 58

4.6 Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager ........... E 61

4.7 Telescooptafel (o) .............................................................................. E 64

4.8 Symmetrische sideshift (o) ................................................................. E 71

4.9 Vorkenverstelinstallatie (o) ................................................................. E 71

4.10 Telescoopvorken (o) .......................................................................... E 72

4.11 Symmetrische sideshift met geïntegreerd

tandenverstelapparaat (o) .................................................................. E 74

4.12 Asymmetrische sideshift met geïntegreerd

tandenverstelapparaat (o) .................................................................. E 75

4.13 Heffen, dalen, schuiven en draaien binnen de stellingpaden .............. E 76

4.14 Orderpicken en stapelen ..................................................................... E 77

4.15 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ............................. E 81

4.16 Hefhoogteselectie met zone-invoer (o) .............................................. E 86

4.17 Horizontale positionering (o) .............................................................. E 93

4.18 Intern transportmiddel veilig parkeren ................................................. E 107

Page 9: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

I 4

5 Storingshulp ........................................................................................ E 108

5.1 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 111

5.2 Nooddalen bestuurderscabine / extra hef ........................................... E 112

5.3 Valketting-beveiliging overbruggen ..................................................... E 114

5.4 Rijuitschakeling overbruggen (o) ....................................................... E 115

5.5 Hefuitschakeling overbruggen (o) ...................................................... E 116

5.6 Daaluitschakeling overbruggen (o) .................................................... E 117

5.7 Gangeindbeveiliging (o) ..................................................................... E 118

5.8 IG-noodbedrijf (storingsmeldingen 3670 / 3752) ................................. E 119

5.9 Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen /

het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij ...................... E 121

6 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting .................. E 131

6.1 Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine ......... E 132

6.2 Inspectie / onderhoud van de reddingsuitrusting ................................ E 132

6.3 Gebruiksduur van de reddingsuitrusting ............................................. E 133

6.4 Opslag en transport van de reddingsuitrusting ................................... E 133

6.5 Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (- 07.09) ............. E 134

6.6 Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (07.09 -) ............. E 149

7 Personenbeveiligingssysteem (o) ...................................................... E 165

7.1 Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS) ................... E 165

7.2 Beschrijving van de functies ................................................................ E 165

7.3 Reinigen van het voorvenster van de scanner .................................... E 167

7.4 Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het

personen-beschermingssysteem ........................................................ E 169

7.5 Werking - personenbeveiligingssysteem ............................................. E 170

8 Orderpicken EKS 513 /515k / 515 ....................................................... E 172

8.1 Ontwerp van de bedieningspanelen .................................................... E 172

8.2 EKS 513/515k/515 met lastrooster en oploopbare pallet (o) ............. E 176

8.3 Indicatie van de veiligheidsbomen aan de zijkant en /

of voorzijde van de orderpickplatform evenals veiligheidsbomen

in lastrichting ....................................................................................... E 184

8.4 Extra symbolen in het bestuurdersdisplay .......................................... E 186

8.5 Functiebeschrijving last opnemen resp. last neerzetten ..................... E 186

8.6 EKS 513/515k/515 met extra hef (o) .................................................. E 194

9 Optionele uitvoering ............................................................................ E 195

9.1 Achteruitkijkspiegel (o) ....................................................................... E 195

9.2 Meerijmodus (in de bestuurderscabine) (o) ....................................... E 196

9.3 Weegfunctie (o) .................................................................................. E 198

9.4 Bedrijf met veiligheidskooi (o) ............................................................ E 199

9.5 Brandblusser (o) ................................................................................ E 205

9.6 Gesloten bestuurderscabine (o) ......................................................... E 206

9.7 Camerasysteem (o) ........................................................................... E 214

Page 10: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

I 5

11

09

.NLF Revisie van het interne transportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1

2 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 1

3 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 7

4 Onderhoudscontrolelijst ...................................................................... F 8

4.1 Onderhoudscontrolelijst aanbouwapparaten (opties) .......................... F 14

5 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 18

5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ..................................................... F 18

5.2 Smeerschema ..................................................................................... F 20

5.3 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 21

6 Beschrijving van de onderhouds- en revisiewerkzaamheden ............. F 22

6.1 Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en

revisiewerkzaamheden ....................................................................... F 22

6.2 Bestuurderscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten ............... F 23

6.3 Onderhoud van de hefketting .............................................................. F 26

6.4 Hefkettingen insmeren, loopvlakken in de hefmastprofielen

reinigen en invetten ............................................................................. F 26

6.5 Automatische kettingsmering (o) ....................................................... F 28

6.6 Inspectie van de hefketting ................................................................. F 32

6.7 Hydraulische slangleidingen ............................................................... F 33

6.8 Aandrijvingskap demonteren / monteren ............................................ F 34

6.9 Peil hydraulische olie controleren ....................................................... F 35

6.10 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 38

6.11 Weer in gebruik nemen van intern transportmiddel na

reinigings- of onderhoudswerkzaamheden ......................................... F 40

7 Intern transportmiddel stilleggen ......................................................... F 42

7.1 Noodzakelijke maatregelen voor het stilleggen ................................... F 43

7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging ............................... F 43

7.3 Inbedrijfname van het interne transportmiddel na stillegging .............. F 44

8 Veiligheidstest na een bepaalde tijd en bij buitengewone

gebeurtenissen .................................................................................... F 45

9 Definitief buiten bedrijf stellen, afvoeren ............................................. F 45

10 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 45

Page 11: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

I 6

Page 12: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

Page 13: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

0605

.NL

2

0605

.NL

2

Page 14: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

A 1

11

09

.NL

A Gebruik volgens bestemming

1 Algemeen

Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het

heffen, neerlaten en vervoeren van lasten.

Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding

worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de

bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne

transportmiddel of andere materiële schade.

2 Gebruik volgens bestemming

Z De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn

aangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden.

De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de

producent toegestaan aanbouwapparaat.

De last moet tegen de rug van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken

liggen.

– Heffen, neerlaten en orderpicken van lasten.

– De last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporten, daarbij

rekening houden met de bodemvrijheid.

– Vervoeren en heffen van personen is verboden.

– Schuiven of trekken van lasten is verboden.

– Rijden op hellingen is verboden.

– Rijden op laadplatforms/laadbruggen is verboden.

– Slepen van aanhangers is verboden.

– Transporteren van pendelende lasten is verboden.

Page 15: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

A 2

3 Toegestane gebruiksvoorwaarden

F De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden

overschreden.

Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.

Z Het interne transportmiddel mag niet in vuurgevaarlijke, explosiegevaarlijke en

corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen worden gebruikt. Bovendien

mag het interne transportmiddel niet in de buurt van onbeschermde onder stroom

staande onderdelen van elektrische installaties worden gebruikt.

– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving.

– Toegestaan temperatuurbereik +5 °C tot +40 °C.

– Gebruik enkel op effen vloeren volgens DIN 15185 deel 1.

– Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2

punt 7.3.2.

– Ten minste 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid intern transportmiddel en

stelling.

– Ten minste 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid intern

transportmiddel en stelling.

Z Bij gebruik onder extreme voorwaarden resp. ATEX-zones is voor het interne

transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist.

4 Verplichtingen van de exploitant

Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of

rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het

wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant

de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker

van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet

waarnemen.

De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgens

de bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en

gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de

naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige

veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen

bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze

handleiding hebben gelezen en begrepen.

Z Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt

ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object

verrichten, zonder toestemming van de producent.

5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires

De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne

transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is

uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel

moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben.

De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de

producent.

Page 16: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 1

11

09

.NL

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving van het gebruik

De EKX is een meerwegtruck met elektrische aandrijving, voor het orderpicken.

De EKS is een orderpicker met een elektrische aandrijving. Ze zijn bestemd voor het

transporteren en orderpicken van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185

deel 1.

U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de

lastwielen of rolwagens opnemen. Er kunnen lasten worden in- en uitgestapeld en

over langere trajecten worden getransporteerd.

De bestuurderscabine wordt daarbij samen met het lastopnamemiddel geheven,

zodat de betreffende vakhoogten dichtbij zijn en u goed zicht op deze vakken hebt.

De stellinginstallaties moeten zijn ingericht voor de EKX / EKS. De door Jungheinrich

verplicht gestelde en voorgeschreven veiligheidsafstanden (bijv. EN 1726-2

punt 7.3.2) moeten beslist aangehouden worden.

– Bij railgeleide interne transportmiddelen dient er een veiligheidsafstand van ten

minste 100 mm tussen de stelling en het interne transportmiddel te worden

aangehouden.

– Bij inductief geleide interne transportmiddelen mag de veiligheidsafstand van

125 mm tussen de stelling en het interne transportmiddel niet worden

onderschreden. De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale

aanbouwapparaten echter groter worden.

Z De vloer moet voldoen aan DIN 15185 deel 1.

Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails

aanwezig zijn. De Vulkollan geleidingsrollen die aan het voertuigframe zijn

vastgeschroefd, geleiden het interne transportmiddel tussen de geleiderails.

Voor het inductieve geleidingsysteem (IG) moet in de vloer geleidedraad zijn gelegd,

waarbij de sensoren in het voertuigframe deze signalen “lezen” en de

voertuigcomputer deze verwerkt.

De hefcapaciteit is vermeld op het typeplaatje

Type Hefcapaciteit Lastzwaartepunt

EKX 513 / EKS 513 1250 kg 600 mm

EKX 515k / EKS 515k 1500 kg 600 mm

EKX 515 / EKS 515 1500 kg 600 mm

Page 17: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 2

1.1 Bepaling van de rijrichting

De rijrichtingen worden als volgt aangegeven:

links

aandrijf-richting

last-richting

rechts

links

aandrijf-richting

last-richting

rechts

EKX 513/515k/515

EKS 513/515k/515

Page 18: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 3

11

09

.NL

2 Beschrijving van bouwgroepen en functies

1

2

3

4

5

6

7

12

1617

22

23

24

1920 18 15

11

9,10

8

21

13

14

Page 19: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 4

1

2

3

4

5

6

7

12

1617

22

23

24

1920 18 15

11

9,10

8

21

13

14

Page 20: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 5

11

09

.NL

1) vervalt bij de EKS 513 / 515k / 515

Pos. Aanduiding

1 t Hefmast

2 t Beschermdak

3 t Extra hef1)

4 t Bedieningspaneel

5 t Veiligheidsbomen

6 t Hefbare bestuurderscabine

7 t Vorktand

8 t Dodemansknop

9o Voorste sensor voor het inductieve geleidingssysteem

(niet getekend)

10o Scanner van het personenbeveiligingssysteem vooraan

(niet getekend)

11 o Railgeleidingsrollen voor het lastwiel

12 t Lastwiel

13 t Frame

14 o Railgeleidingsrollen volgens lastwiel

15 t Zijbekleding

16 o Railgeleidingsrollen aan aandrijfruimte

17t Kantelbeveiliging

o Actieve stabilisatoren

18 t Aandrijfwiel

19 o Achterste sensor voor het inductieve geleidingssysteem

20 o Scanner personenbeveiligingssysteem achteraan

21 o Batterijdeksel

22 o Hefmastspanner

23o Automatische kettingsmering van de vrije-hefcilinder

(enkel bij DZ-hefmast)

24o automatische kettingsmering van de masttraverse bovenaan

(bij ZT- / DZ-hefmast)

t = standaarduitvoering o = optionele uitvoering

Page 21: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 6

2.1 Intern transportmiddel - functiebeschrijving

Veiligheidsvoorzieningen:

– Een gesloten voertuigcontour met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van

de het interne transportmiddel mogelijk. Een beschermdak beschermt de

bestuurder tegen vallende delen.

– Een stabiele bumper beschermt het aandrijfwiel en de lastwielen. Ook bij gebruik

van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voor derden bestaan.

– Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar worden alle voertuigbewegingen in

gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld.

– Veiligheidsbomen aan beide cabinezijden onderbreken alle voertuigbewegingen,

zodra ze worden geopend.

– Rij- of hef- en daalbewegingen kunnen uitsluitend worden geactiveerd, wanneer de

dodemansknop wordt bediend.

– Rij- en zwenkbewegingen kunnen uitsluitend worden geactiveerd, wanneer de

dodemansknop wordt bediend (enkel bij de EKX).

Dodemansknop

Na de realisatie van de bedrijfsgereedheid (zie paragraaf "Bedrijfsgereedheid tot

stand brengen" of "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode"

(o)" in hoofdstuk E) en het sluiten van de veiligheidsbomen moet de dodemansknop

in de beenruimte:

– t =

één keer worden ingedrukt, zodat de bestuurder met het intern transportmiddel kan

werken. Na het loslaten van de rijregelknop en stilstand van het interne

transportmiddel wordt de parkeerrem geactiveerd (bescherming tegen ongewild

wegrollen).

– o =

wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden, zodat de bestuurder met het intern

transportmiddel kan werken. Als de voet van de dodemansknop wordt genomen,

worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuur- en remfuncties blijven actief.

Na het loslaten van de dodemansknop en stilstand van het interne transportmiddel

wordt de parkeerrem geactiveerd (bescherming tegen ongewild wegrollen).

NOODSTOP-veiligheidsconcept

– Zodra er een storing wordt herkend, wordt het interne transportmiddel automatisch

tot stilstand afgeremd. Regelindicatoren op het bestuurderdisplay geven een

noodstop aan. Na het inschakelen van het voertuig voert het systeem altijd een

zelftest uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de

controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.

Page 22: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 7

11

09

.NLRijaandrijving:

– Staand geplaatste, hoogbelaste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder

slijtdelen. De motor is rechtstreeks op de eenwiel-aandrijving geschroefd,

waardoor een probleemloos en snel onderhoud mogelijk is.

Reminstallatie:

– Elektronisch geregelde aandrijfwielrem en slijtagevrije elektromagnetische

lamellenrem op de lastwielen.

– Het interne transportmiddel kan door loslaten van de rijregelknop of door

verandering van rijrichting zacht en slijtagevrij worden afgeremd. Daarbij wordt

energie in de batterij opgeslagen (bedrijfsrem).

– De elektromagnetische veerdrukrem die op de aandrijfmotor werkt, dient als

parkeer- en vastzetrem.

– De op de vooras werkende lastwielrem (elektromagnetische veerdrukrem) wordt

afhankelijk van de hefhoogte uitsluitend dan actief, wanneer de NOODSTOP-

schakelaar is bediend of wanneer het interne transportmiddel in de NOODSTOP

schakelt.

Stuurinrichting:

– Bijzonder soepel sturen met draaistroomaandrijving (robuuste en onderhoudsvrije

draaistroommotor zonder slijtdelen).

– Het handzame stuurwiel is opgenomen in het bedieningspaneel. De stand van het

gestuurde aandrijfwiel wordt op het display van het bedieningspaneel

weergegeven. De stuuruitslag bedraagt +/- 90°; daardoor realiseert u een optimale

wendbaarheid van het interne transportmiddel in nauwe kopgangen.

– Bij mechanische railgeleiding wordt het aandrijfwiel met behulp van een druk op de

knop in de rechtuitstand geplaatst (optie).

– Wanneer de bedrijfsmodus inductieve geleiding is geactiveerd, neemt de

voertuigregeling na de herkenning van de geleidedraad automatisch het sturen

over en het handmatig sturen wordt gedeactiveerd (optie).

Page 23: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 8

Bedienings- en displayelementen:

– Functies activeren door middel van een ergonomische duimbeweging voor een

moeiteloze bediening zonder belasting van de handgewrichten; fijngevoelige

dosering van de rij- en hydraulische bewegingen teneinde goederen omzichtig te

behandelen en exact te plaatsen.

– Softkeys voor de regeling van functies (extra hef heffen / dalen, ...) en menu's.

– Geïntegreerd informatiedisplay op kleurenscherm voor de weergave van alle

informatie die belangrijk is voor de bestuurder, zoals stuurwielstand, totale hef,

voertuig-statusmeldingen (bijv. storingen), bedrijfsuren, batterijcapaciteit, tijd,

status inductieve geleiding etc.

– Elektrisch verstelbaar bedieningspaneel.

– Schakelaarloos concept voor tweehandsbediening voor een hoge mate aan

zekerheid en bedieningscomfort. Sensoren registreren de aanrakingen door de

bediener en geven deze informatie door aan de boordcomputer.

Ergonomie en comfort

– Ruim bemeten instap.

– Grote beenruimte en instelbare kniesteunen.

– Uitstekend zich op last en rijbaan door extreem lage draaischuifgeleiding en

doorzichtige hefmast.

– Geveerde, verstel- / opklapbare comfortabele stoel.

– Individueel voertuigprogramma.

– Eindpositie-/overgangsveringen van alle hydraulische functies.

Hydraulische installatie:

– Een robuuste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen en met

aangeflensde geluidsarme tandwielpomp realiseert alle hydraulische bewegingen.

– Magneetschakelventielen verdelen de olie. De verschillende vereiste olievolumes

worden geregeld via het toerental van de motor.

– Bij het neerlaten drijft de hydraulische pomp de motor aan, die dan als generator

werkt (regeneratief neerlaten). De energie die daarbij wordt gegenereerd, wordt

weer opgeslagen in de batterij.

– Bijzonder torsiestijve hefmast voor hoge resterende hefcapaciteit en geringe

mastschommelingen.

Page 24: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 9

11

09

.NLElektrische installatie:

– Elektronica met slijtagevrije sensoren.

– Interface voor het aansluiten van een servicelaptop:

Voor een snelle en eenvoudige configuratie van alle belangrijke

apparatuurgegevens (eindpositiedemping, hefuitschakeling, vertragings- en

acceleratiegedrag, reachsnelheden, uitschakelingen etc).

Voor het uitlezen van het storingsgeheugen voor het analyseren van de

storingsoorzaak.

Voor de simulatie en analyse van programmasequenties.

Eenvoudige functie-uitbreiding door vrijgave van codenummers.

– De regeling is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren.

Alle bewegingen zijn parametreerbaar. De regeling zorgt voor soepel optrekken en

afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen.

Met de MOSFET draaistroomregeling kan iedere beweging zonder schokken

worden uitgevoerd.

– De draaistroomtechnologie met hoog rendement en energieterugwinning voor rij-

en hefmotor maakt hoge rij- en hefsnelheden en een betere energiebenutting

mogelijk.

– Gelijktijdig heffen/dalen van hoofdhef en extra hef.

– Toerentalmeting aan de wielen met tractiecontrole en slijtageherkenning van het

aandrijfwiel.

Z Mogelijke aandrijfbatterij, zie deel „Batterijtypen“ in hoofdstuk D.

Page 25: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 10

Optionele uitvoering

– Mechanische railgeleiding.

– Inductieve geleiding voor exacte geleiding in smalle gang zonder mechanische

belasting van componenten.

– Modulaire telescoopvork in verschillende uitvoeringen.

– Comfortpakket „werkplek“ met werkplekverlichting, spiegel, ventilator.

– Radio met cd-speler en mp3-interface.

– Mechanische en elektrische verbindingsmogelijkheden voor materiaalstroom-

beheersystemen.

– Jungheinrich ISM: Informatiesysteem voor heftruckbeheer.

– Voertuigvoorbereiding voor opname van veiligheidskooi.

– Uitschakelingen op beschermdak.

– Modulair systeem van hef- en rijuitschakelingen, evenals snelheidsreducties.

– Snellere werkcycli door synchroon draaien.

– RFID-vloerbesturing

Voertuigregeling door transpondertechnologie.

Permanente wegmeting voor exacte herkenning van alle magazijnzones.

Hoge flexibiliteit met betrekking tot schakel- en veiligheidsfuncties

(gangeindbeveiliging, hef-/rijuitschakelingen, snelheidsreductie).

Optimalisering van de rijsnelheidsprofielen door vloertopologie.

– Geïntegreerd Jungheinrich personenbeveiligingssysteem (PSS).

– Elektrische actieve stabilisatoren voor hoogste hefcapaciteiten tot in grote

hefhoogten (optioneel).

3 Technische gegevens van de standaarduitvoering

Z Technische gegevens volgens VDI 2198 / EN 1726 *.

Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.

Page 26: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 11

11

09

.NL

3.1 Vermogensgegevens

RG: railgeleiding

IG: inductieve geleiding

VV: vrij verrijdbaar

1) In combinatie met prestatiepakket tot 12 km/h mogelijk2) In combinatie met prestatiepakket tot 0,52 m/s mogelijk3) In combinatie met prestatiepakket tot maximaal 0,4 m/s mogelijk

(Afhankelijk van hefhoogte 0,2 m/s tot 0,4 m/s)

Aanduiding EKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

Q (t) Hefcapaciteit (bij c = 600 mm) 1250 1500 1500 kg

c / D* Lastzwaartepuntafstand 600 600 600 mm

Rijsnelheid zonder last (RG) 10,5 10,5 1) 10,5 1) km/h

Rijsnelheid met last (RG) 10,5 10,5 1) 10,5 1) km/h

Rijsnelheid zonder last (IG) 9 9 9 km/h

Rijsnelheid met last (IG) 9 9 9 km/h

Rijsnelheid zonder last (VV) 9 9 9 km/h

Rijsnelheid met last (VV) 9 9 9 km/h

Hefsnelheid zonder last 0,42 0,47 2) 0,47 2) m/s

Hefsnelheid met last 0,42 0,47 2) 0,47 2) m/s

Daalsnelheid zonder last 0,45 0,45 0,45 m/s

Daalsnelheid met last 0,45 0,45 0,45 m/s

Extra hef - hefsnelheid zonder last 0,35 0,35 0,35 m/s

Extra hef - hefsnelheid met last 0,30 0,30 0,30 m/s

Extra hef - daalsnelheid zonder last 0,25 0,25 0,25 m/s

Extra hef - daalsnelheid met last 0,30 0,30 0,30 m/s

Gelijktijdig heffen van hoofdhef en

extra hef0,7 0,7 0,7 m/s

Reachsnelheid zonder last 0,2 - 0,3 3) 0,2 - 0,3 3) 0,2 - 0,3 3) m/s

Reachsnelheid met last 0,25 3) 0,25 3) 0,25 3) m/s

Draaien zonder last 13 13 13 s/180°

Draaien met last 13 13 13 s/180°

Bedrijfsrem Tegenstroom / generatorisch

Parkeerrem elektrische veeraccumulator / lamellen

Wijze van rijregeling AC-aandrijfregeling

Page 27: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 12

3.2 Afmetingen (volgens typeblad)

AstWa

h15

h10

h3

h9

h

s

7

h6

h12

h1

h4

b6b2b1

l1

l2

l8

m2zym1

l

b5

b7

l6

b8

b14 I10

b3

e

r

c

b12

x

b9

x

Page 28: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 13

11

09

.NL

1) vervalt bij de EKS 513 / 515k / 515

Z De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en

gewichten) hebben betrekking op een intern transportmiddel met 350 ZT-hefmast (*).

De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewichten) van het geleverde

interne transportmiddel staan vermeld op het typeplaatje / gebruiksset.

Aanduiding EKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

c / D Lastzwaartepunt 600 600 600 mm

x Lastafstand 440 440 440 mm

y Wielstand 1826 1926 2222 mm

z

Midden aandrijfwiel /

contragewicht

(voertuigcontour)

280 280 280 mm

h1Hoogte hefmast

ingeschoven2955 2955 2955 mm

h3 Hef 3500 * 3500 * 3500 * mm

h4Hoogte hefmast

uitgeschoven6050 6050 6050 mm

h6 Hoogte beschermdak 2550 2550 2550 mm

h7 Zit-/stahoogte 430 430 430 mm

h9 Extra hef1) 1780 1780 1780 mm

h10

Totale hef EKX (h3 + h9) 5280 5280 5280 mm

Totale hef EKS (h3) 3500 3500 3500 mm

h12 Stahoogte geheven 3930 3930 3930 mm

h15 Orderpickhoogte (h12+1600) 5530 5530 5530 mm

AstWerkgangbreedte bij pallet

1200 x 8001640 1640 1640 mm

b1/b2 Totale breedte 1210 / 1400 1210 / 1500 1210 / 1500 mm

b3 Breedte vorkdrager 480 480 480 mm

b5 Buitenafstand vork 465 465 465 mm

b6Breedte over de

geleidingsrollen1500 1600 1600 mm

b7 Schuiven, zijwaarts 1300 1300 1300 mm

b8

Schuiven, zijwaarts vanuit

midden intern

transportmiddel

480 480 480 mm

b9Breedte bestuurdersplaats

buiten1440 1440 1440 mm

b12 Palletbreedte 800 800 800 mm

b14 Breedte zwenkschuifmast 1440 1440 1440 mm

Page 29: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 14

AstWa

h15

h10

h3

h9

h

s

7

h6

h12

h1

h4

b6b2b1

l1

l2

l8

m2zym1

l

b5

b7

l6

b8

b14 I10

b3

e

r

c

b12

x

b9

x

Page 30: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 15

11

09

.NL

1) Speciaalbouw: l10 = 190 mm

Z De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en

gewichten) hebben betrekking op een intern transportmiddel met 350 ZT-hefmast (*).

De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewichten) van het geleverde

interne transportmiddel staan vermeld op het typeplaatje / gebruiksset.

Aanduiding EKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

l1 Totaallengte zonder last 3250 3350 3646 mm

l2 Lengte inclusief vorkrug 3146 3264 3560 mm

l6 Palletlengte 1200 1200 1200 mm

l8 Afstand draaivork-draaipunt 904 904 904 mm

l8-xAfstand draaivork-draaipunt

- tandheugel 464 464 464 mm

l10 Breedte arm 172 1) 172 1) 172 1) mm

s/e/l Vorktandafmetingen50 x 120 x

1200

50 x 120 x

1200

50 x 120 x

1200mm

Wa Draairadius 2106 2206 2502 mm

m1Bodemvrijheid met last

onder hefmast80 80 80 mm

m2Bodemvrijheid midden

wielstand80 80 80 mm

rAfstand zwenkvorkdraaipunt

- draaipunt154 154 154 mm

--Breedte "Instap

bestuurderscabine"420 420 420 mm

--Plafondhoogte

bestuurderscabine2100 2100 2100 mm

Page 31: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 16

3.3 Hefmastuitvoering

3.3.1 Standaard hefmastuitvoering met telescoopmast (ZT)

Aanduiding EKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

h1 Hoogte hefmast

ingeschoven

2705 - 5055 2705 - 6155 2705 - 6405 mm

h3 Hef 3000 - 7500 3000 - 9500 3000 - 10000 mm

h4 Hoogte hefmast

uitgeschoven

5550 - 10050 5550 - 12050 5550 - 12550 mm

h10 Totale hef EKX (h3 + h9) 4780 - 9280 4780 - 11280 4780 - 11780 mm

Totale hef EKS (h3) 3000 - 7500 3000 - 9500 3000 - 10000 mm

h12 Stahoogte geheven 3430 - 7930 3430 - 9930 3430 - 10430 mm

h15 Orderpickhoogte (h12+1600) 5030 - 9530 5030 - 11530 5030 - 12030 mm

Page 32: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 17

11

09

.NL

3.3.2 Standaard hefmastuitvoering met dubbelhef-triplexmast (DZ)

Aanduiding EKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

h1 Hoogte hefmast

ingeschoven

2550 - 3895 2550 - 4695 2550 - 5750 mm

h3 Hef 4000 - 7500 4000 - 9500 4000 - 12500 mm

h4 Hoogte hefmast

uitgeschoven

6550 - 10050 6550 - 12050 6550 - 15050 mm

h10 Totale hef EKX (h3 + h9) 5780 - 9280 5780 - 11280 5780 - 14280 mm

Totale hef EKX (h3) 4000 - 7500 4000 - 9500 4000 - 12500 mm

h12 Stahoogte geheven 4430 - 7930 4430 - 9930 4430 - 12930 mm

h15 Orderpickhoogte (h12+1600) 6030 - 9530 6030 - 11530 6030 - 14530 mm

Page 33: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 18

3.4 Motorgegevens

3.5 Gewichten

3.5.1 Gewicht basisvoertuig / hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat

Gewicht van het basisvoertuig

Z Het gewicht van het basisvoertuig (13) is vermeld in de onderstaande tabel.

1) inclusief het gewicht van de extra gewichten 300 kg, die afhankelijk van de

constructie worden ingebouwd in het interne transportmiddel

AanduidingEKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

Rijmotor vermogen bij S2 60 min 7,6 kW 7,6 kW 7,6 kW

Hefmotor, vermogen bij S3 25 % 20,0 kW 20,0 kW 20,0 kW

Stuumotor vermogen bij S2 60 min 1,0 kW 1,0 kW 1,0 kW

Intern transportmiddel Gewicht van het basisvoertuig

EKX 513 / EKS 513 2600 kg1)

EKX 515 k / EKS 515k 2600 kg1)

EKX 515 / EKS 515 2600 kg1)

1 13

Page 34: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 19

11

09

.NLGewicht hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat

Z Het gewicht van de hefmast inclusief bestuurderscabine en aanbouwapparaat (1) kan

met de volgende formule worden berekend. De benodigde gegevens zoals leeg

gewicht (totaal gewicht) van het interne transportmiddel zonder batterij zijn vermeld

op het typeplaatje.

Formule voor EKX 513/515k/515 en EKS 513/515k/515:

B = A - 2300 kg

Voorbeeld:

Benodigde gegevens:

(zie typeplaatje van het interne transportmiddel)

– Type intern transportmiddel = EKX 515

– Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij = 5722 kg

Formule:

B = A - 2300 kg = 5722 kg - 2300 kg = 3422 kg

Z Het gewicht van de hefmast inclusief bestuurderscabine en aanbouwapparaat

bedraagt 3422 kg.

A Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij

B Gewicht hefmast inclusief hefmast en aanbouwapparaat

Page 35: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 20

3.5.2 Leeg gewicht van het interne transportmiddel / aslasten

Z De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en

gewichten) hebben betrekking op een intern transportmiddel met 350 ZT-hefmast (*).

De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewichten) van het geleverde

interne transportmiddel staan vermeld op het typeplaatje / gebruiksset.

AanduidingEKX 513EKS 513

EKX 515kEKS 515k

EKX 515EKS 515

Eigen gewicht met batterij,

zonder last6350 6750 7900 kg

Batterijgewicht 1238 1558 2178 kg

Leeg gewicht van het interne

transportmiddel zonder batterij,

zie "typeplaatje"

5112 5192 5722 kg

Aslast met last

vooraan / achteraan5720 / 1880 6190 / 2060 6590 / 2810 kg

Aslast zonder last

vooraan / achteraan3850 / 2500 3980 / 2770 4480 / 3420 kg

Batterijtype 3EPzS 465 4EPzS 620 6EPzS 930

Page 36: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 21

11

09

.NL

3.6 Wielen, chassis

F Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielenAlleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag

de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij wijze van

uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde

klantenservice worden uitgevoerd.

EKX 513 / EKS 513

EKX 515k / EKS 515k

EKX 515 / EKS 515

Aanduiding EKX 513 / EKS 513

Banden Vulkollan

Wielen, vooraan (lastwiel) 380 mm x 192 mm

Wielen, achteraan (aandrijfwiel) 400 mm x 160 mm

Wielen, aantal vooraan (lastwiel) 2

Wielen, aantal achteraan

(*= aangedreven)1*

Aanduiding EKX 515k / EKS 515k

Banden Vulkollan

Wielen, vooraan (lastwiel) 380 mm x 192 mm

Wielen, achteraan (aandrijfwiel) 400 mm x 160 mm

Wielen, aantal vooraan (lastwiel) 2

Wielen, aantal achteraan

(*= aangedreven)1*

Aanduiding EKX 515 / EKS 515

Banden Vulkollan

Wielen, vooraan (lastwiel) 380 mm x 192 mm

Wielen, achteraan (aandrijfwiel) 400 mm x 160 mm

Wielen, aantal vooraan (lastwiel) 2

Wielen, aantal achteraan

(*= aangedreven)1*

Page 37: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 22

3.7 EN-normen

Gemiddelde geluidsdrukniveau: 68 dB(A)

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens

en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien.

Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.

Trilling: 1,14 m/s2 volgens EN 13059

Trilling stoel: 0,70 m/s2

Z De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21°C bij ± 0,02 m/s². Verdere

afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in

gewicht van de bestuurder.

Z De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende

trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire

geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Dit resulteert in een meting

waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens

worden één keer voor het voertuig gemeten en mogen niet worden verwisseld met de

lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen“ die geldt voor exploitanten.

Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere

service, zie de paragraaf "Lichaamstrillingen" in hoofdstuk F.

Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)

De producent bevestigt het naleven van de grenswaarden voor elektromagnetische

storingsemissie en storingsimmuniteit evenals de controle van het ontladen van

statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve

verwijzingen.

Z Elektrische of elektronische onderdelen mogen uitsluitend worden gewijzigd of

verplaatst met schriftelijke toestemming van de producent.

M Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische

uitrustingen van het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen

(bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten

(pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde

werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet

worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne

transportmiddel kan worden gebruikt.

Page 38: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 23

11

09

.NL

3.8 Gebruiksvoorwaarden

Omgevingstemperatuur: in bedrijf 5 C tot 40 C

Z Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is

voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.

Gebruik in koelhuizen is niet toegestaan.

Gebruik het interne transportmiddel uitsluitend in gesloten ruimten. Daarbij geldt

het volgende:

– Omgevingstemperatuur in 24-uurs gemiddelde: max. 25 °C

– Maximale luchtvochtigheid in binnenruimtes 70 % niet condenserend.

3.9 Elektrische eisen

De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de

vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel

volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde

transportwerktuigen - Elektrische eisen".

Page 39: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 24

4 Gemarkeerde punten en typeplaatjes

F Waarschuwings- en aanwijzingsborden zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten

en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, vervang ze eventueel.

26

D (mm)

h3 (mm) Q (kg)

mV1,5 V

25 27

28

33

2534353436

37

38

40

31

41

32

28

39

29

30

31

Page 40: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 25

11

09

.NL

Pos. Aanduiding

25 Bevestigingspunten voor verladen met een kraan

26 Typeplaatje intern transportmiddel

27 Plaatje Hefcapaciteit

28 Plaatje „afdaal-apparaat“

29 Verbodsbord „Meerijden verboden“

30 Goedkeuringsplaatje (o)

31 Waachuwingsplaatje "Attendering op gevaren in smalle gang"

32 Plaatje “Niet op en niet onder last staan; plaats met gevaar voor beknelling”

33 Bord "Ontgrendeling bedieningspaneel"

34 Bevestigingspunt voor krik

35 Serienummer (in het frame onder de rechter zijbekleding ingeslagen)

36 Plaatje „Sleutel noodaflaat“

37 Plaatje „Hydraulische olie bijvullen“

38 Plaatje „Noodaflaat“

39 Aanduiding van onderneming en type

40 Waarschuwingsplaatje „Voorzichtig: elektronica met lage spanning“

41 Plaatje „Handleiding lezen“

Page 41: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 26

4.1 Typeplaatje, intern transportmiddel

Z Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van

onderdelen het serienummer (51) aangeven. Het serienummer (51) van het interne

transportmiddel is aangegeven op het typeplaatje (26) en in het voertuigframe (35)

ingeslagen (zie paragraaf "Gemarkeerde punten en typeplaatjes" in hoofdstuk B).

Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding

50 Type 56 Producent

51 Serienummer 57 Batterijgewicht min/max in kg

52 Nominale hefcapaciteit in kg 58 Aandrijfvermogen in kW

53 Batterijspanning in V 59 Lastzwaartepuntafstand in mm

54 Leeg gewicht zonder batterij in kg 60 Bouwjaar

55 Logo van de producent 61 Optie

50

51

52

53

54

55

56

61

60

59

58

57

Page 42: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

B 27

11

09

.NL

4.2 Hefcapaciteitplaatje van het interne transportmiddel

M Gevaar op ongevallen door vervanging van de vorktanden Bij het vervangen van de vorktanden wijzigt de hefcapaciteit.

– Bij het vervangen van de vorktanden moet een extra hefcapaciteitplaatje worden

aangebracht op het interne transportmiddel.

– Interne transportmiddelen, die zonder vorktanden worden geleverd, krijgen een

hefcapaciteitplaatje voor standaardvorktanden (lengte: 1150 mm)

Het hefcapaciteitsplaatje (27) geeft de hefcapaciteit (Q in kg) van het intern

transportmiddel aan. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale

hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste

hefhoogte h3 (in mm).

Z Het hefcapaciteitplaatje (27) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit

van het interne transportmiddel met de vorktanden in de uitlevertoestand.

Voorbeeld voor het berekenen van de maximale hefcapaciteit:

Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte h3 van 3600 mm

bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.

D (mm)

h3 (mm) Q (kg)

27

4250

3600

29001250 1250 850

500 600 700

1105 1105 850

850 850 600

Page 43: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

B 28

4.3 Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat (o)

Het hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q [in kg]

van het interne transportmiddel in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat.

Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven,

moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de

speciale hefcapaciteit meestal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op

dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het interne transportmiddel en

moet op dezelfde wijze worden berekend.

Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan 500 mm naar boven wordt de

hefcapaciteit evenredig kleiner met het verschil van het veranderde zwaartepunt.

5 Stabiliteit

F Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast)

volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten

batterijen worden gebruikt.

De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de

techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en

statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan.

De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de

volgende factoren:

– batterijmaat en -gewicht

– wielen

– hefmast

– aanbouwapparaat

– getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt)

– bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de kantelbeveiligingen.

M Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteitEen wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.

Page 44: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 1

11

09

.NL

C Transport en eerste inbedrijfstelling

1 Transport

Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden

kunt u het transport op verschillende manieren uitvoeren:

– staand, met gemonteerde hefmast en lastopnamemiddel

(bij lage bouwhoogten)

– staand, met gedemonteerde hefmast en lastopnamemiddel

(bij grote bouwhoogten)

Veiligheidsaanwijzingen voor de montage en inbedrijfstelling

F Gevaar op ongevallen door verkeerde montage

De montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de

inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd

door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken

te verrichten.

– Nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische

leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt op basisvoertuig / hefmast

en het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen.

– Daarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen.

– Wanneer meerdere voertuigen zijn geleverd, moet erop worden gelet,

dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds

hetzelfde serienummer worden samengebouwd.

Page 45: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 2

2 Verladen met een kraan

F Gevaar op ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan. Door het gebruik

van ongeschikte hefgereedschappen en het onvakkundige gebruik ervan kan het

intern transportmiddel bij het verladen met een kraan vallen.

– Intern transportmiddel en hefmast bij het heffen niet stoten en geen

ongecontroleerde bewegingen veroorzaken. Indien nodig, intern transportmiddel

en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden.

– Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en

hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen.

– Bij het verladen met een kraan veiligheidsschoenen dragen.

– Niet onder zwevende lasten gaan staan.

– Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan.

– Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefcapaciteit gebruiken

(zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel)

– De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en

tegen verschuiven borgen.

– Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.

– Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het

hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.

2.1 Verladen van het basisvoertuig met een kraan, bij gemonteerde hefmast

4

1

2

3

Page 46: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 3

11

09

.NL

M Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit

(Gewicht van het interne transportmiddel, zie typeplaatje va het interne

transportmiddel).

F Het interne transportmiddel mag enkel zonder batterij door een kraan worden

gehesen, zie paragraaf "Batterij demonteren en monteren" in hoofdstuk D.

– Intern transportmiddel veilig neerzetten,

zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig parkeren“ in hoofdstuk E.

– Intern transportmiddel met wiggen tegen wegrollen borgen!

M Hijsmiddelen op de bevestigingspunten (1-4) zo bevestigen, dat ze in geen geval

kunnen wegglijden! Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig bevestigen,

dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen.

2.2 Kraanpunten / bevestigingspunten

– De kraanpunten (1) zijn de ogen in de hefmast.

– De kraanpunten (2) zijn de ogen op de aandrijfruimte.

– De bevestigingspunten (3) zijn de twee mastbevestigingen aan de zijkanten van

het frame.

– De kraanpunten (4) zijn de onderste bevestigingspunten van de hefmast aan

het frame.

Voor het verladen met een kraan moeten de volgende kraanpunten wordengebruikt:

M Uitsluitend een hijsgereedschap met voldoende hefcapaciteit gebruiken.

Sjorgordels / snelspangordels die over hefkettingen en/of „scherpe“ randen worden

gelegd, moet worden beschermd met geschikt onderlegmateriaal, bijv. schuimplastic.

– Kraanpunten voor compleet apparaat met gemonteerde mast:

punten (1) en (2)

Z Totaal gewicht zonder batterij, zie typeplaatje van het interne transportmiddel.

M Het basistoestel met gemonteerde hefmast mag enkel zonder batterij door een kraan

worden gehesen, zie paragraaf "Batterij demonteren en monteren" in hoofdstuk D.

– Kraanpunten voor het basistoestel:

punten (2) en (3) (gewicht 2700 kg zonder batterij)

Z Gewicht van het basistoestel, zie paragraaf "Gewichten" in hoofdstuk B.

M Het basistoestel mag enkel zonder batterij door de kraan worden gehesen,

zie paragraaf "Batterij demonteren en monteren" in hoofdstuk D.

F Erop letten dat de inbusbouten „mastbevestiging bovenste halve schalen“ met het

benodigde aanhaalmoment van 205 Nm worden aangedraaid.

– Kraanpunten hefmast inclusief cabine en aanbouwapparaat:

punten (1) en (4)

Z Gewicht van de hefmast, inclusief bestuurderscabine en aanbouwapparaat,

zie paragraaf "Gewichten" in hoofdstuk B.

Page 47: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 4

2.3 Verladen van de batterij met een kraan

F Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijenDe batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Elk contact met

batterijzuur vermijden.

– Oud batterijzuur volgens de voorschriften afvoeren.

– Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en

oogbescherming worden gedragen.

– Geen batterijzuur op de huid, kleding of in de ogen laten komen, indien nodig,

batterijzuur met veel schoon water uitspoelen.

– Bij persoonlijk letsel (bijv. huid- of oogcontact met batterijzuur) meteen een arts

raadplegen.

– Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren.

– Uitsluitend batterijen gebruiken met gesloten batterijtrog.

– De wettelijke voorschriften in acht nemen.

• Batterij uit de batterijruimte van het intern

transportmiddel demonteren, zie paragraaf

"Batterij demonteren en monteren" in hoofdstuk D.

Z Het gewicht dat het verladen met een kraan de

batterij in acht moet worden genomen staat op het

typeplaatje van de batterij.

• Verladen van de batterij met hijsmiddelen:

• Hijsgereedschap aan de vier ogen van de

batterijtrog bevestigen (zie typeplaatje voor

gewicht batterij).

De batterij kan nu met een kraan worden opgetild en

worden verladen.

• Verladen van de batterij op een pallet:

• Batterij op een pallet plaatsen.

• Batterij met twee sjorgordels/spangordels aan

de pallet bevestigen.

De batterij kan nu met een heftruck worden opgetild en worden verladen.

Page 48: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 5

11

09

.NL

3 Intern transportmiddel borgen voor transport

F Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transportOndeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het

transport kan tot ernstige ongevallen leiden.

– Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens

de aanbevelingen in de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering

en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het verladen gedetailleerd

vastleggen.

– Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het interne transportmiddel

vakkundig worden vastgesjord.

– De vrachtwagen of aanhanger moet sjorogen hebben.

– Intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen borgen.

– Enkel spangordels en sjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.

Page 49: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 6

3.1 Transportbeveiliging basistoestel

M Uitsluitend het bevoegd servicepersoneel van de producent mag de hefmast

demonteren / monteren.

De aangegeven bevestigingspunten voor sjorgordels / snelspangordels gebruiken

voor een veilig transport van een gedemonteerde EKX / EKS.

Z Uitsluitend sjorgordels / snelspangordels met een nominale sterkte van > 5 ton

gebruiken. Sjorgordels / snelspangordels die over hefkettingen en/of „scherpe“

randen worden gelegd, moet worden beschermd met geschikt onderlegmateriaal,

bijv. schuimplastic.

M Bij transport moet onder het gehele oppervlak van het aandrijfwiel met houten

balk (11) onder de batterijruimte (minimaal de framebreedte) worden gelegd, om het

aandrijfwiel (10) te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen (15) borgen met een

wig (16).

F Wanneer een voertuigbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet de

batterijstekker worden losgehaald!

Page 50: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 7

11

09

.NLSjorgordels / snelspangordels moeten aan minimaal zes verschillende sjorogen (8)

worden bevestigd.

Om het basistoestel veilig te transporteren moeten de volgende voorgeschreven

bevestigingspunten voor de sjorgordels / snelspangordels worden gebruikt:

– Sjorgordel / snelspangordel (9) aan het achterste voertuigframe door de

bevestigingsbeugels (7) van de hefmastspanner leiden en aan de sjorogen (8)

bevestigen.

– Sjorgordel / snelspangordel (12) aan het voorste voertuigframe over beide

wielarmen (14) leiden en sjorogen (8) bevestigen.

– Sjorgordel / snelspangordel (5) over het bovenste frameopbouw (13) door de beide

mastbevestigingen (6) leiden en sjorogen (8) bevestigen.

M Op de ligging van de kabels letten en scherpe randen afdekken met geschikt

materiaal.

5 7

88 915 10111216

6

8 14 13

Page 51: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 8

3.2 Transportbeveiliging hefmast

M Bestuurderscabine (17) met behulp van een transportbeveiliging (19) tegen

verschuiven borgen! Bovendien moet de vorkdrager (18) tegen verschuiven worden

geborgd!

Z Uitsluitend sjorgordels / snelspangordels met een nominale sterkte van > 5 ton

gebruiken. Sjorgordels / snelspangordels die over hefkettingen en/of „scherpe“

randen worden gelegd, moet worden beschermd met geschikt onderlegmateriaal,

bijv. schuimplastic.

Wanneer de hefmast op (een) pallet(s) (28) wordt geplaatst, moet u de pallets met

sjorgordels / snelspangordels (26) stevig vastsjorren aan de hefmast (27). Zorg met

behulp van een houten balk (22) tussen de onderste hefmast (27) en pallet (28) voor

vormgeslotenheid.

Bovendien nog een sjorgordel / snelspangordel (24) via de bestuurderscabine (17)

om de hefmast (27) leiden en vastsjorren.

17 18

28 26 27 26 2520 20 24 2023 22 21

1931

30

29

Page 52: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 9

11

09

.NLBevestigingspunt „Hefmast onder“

– Sjorgordels / snelspangordels (21, 25) aan de bevestigingsbeugel (23) van de

hefmast (27) en aan de sjorogen (20) bevestigen.

Bevestigingspunt „Hefmast boven“

– Eventueel meegeleverde delen (vorktanden,

geleidingsrollen etc.) slipvast op een pallet (31)

verstouwen. De pallet (31) op het bovenste deel van de

hefmast (27) leggen en bevestigen. Daarvoor de

sjorgordel / snelspangordel (29) over de pallet (31) en

om de hefmast (27) leiden en vastsjorren. Vervolgens

sjorgordel / snelspangordel (30) over de pallet (31)

leiden en aan de sjorringen (20) bevestigen.

– Zonder pallet (31), de sjorgordel / snelspangordel (30) over de hefmast (boven)

leiden en aan de sjorogen (20) bevestigen.

M Sjorgordels / snelspangordels die over hefkettingen en/of „scherpe“ randen worden

gelegd, moet worden beschermd met geschikt onderlegmateriaal, bijv. schuimplastic.

31

Page 53: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 10

3.3 Transportveiligheid intern transportmiddel met gemonteerde hefmast

F Wanneer een voertuigbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet de

batterijstekker worden losgehaald.

M Bij transport moet onder het gehele oppervlak van het aandrijfwiel (37) met houten

balk (38) onder de batterijruimte (minimaal de framebreedte) worden gelegd, om het

aandrijfwiel (37) te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen (39) borgen met

een wig (40).

Z Uitsluitend sjorgordels / snelspangordels met een nominale sterkte van > 9 ton

gebruiken. Sjorgordels / snelspangordels die over hefkettingen en/of „scherpe“

randen worden gelegd, moet worden beschermd met geschikt onderlegmateriaal,

bijv. schuimplastic.

Er moeten ten minste vier sjorgordels / snelspangordels, telkens twee links en twee

rechts (33, 35) aan de hefmast (34) en aan de sjorogen (36) worden bevestigd.

De afstand tussen hijsarm (41) en de kopzijde van het transportvoertuig met houten

balken, pallets of rubber matten (32) opvullen.

32 33

36 39 38 37

34 35

364041

Page 54: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 11

11

09

.NL

4 Eerste inbedrijfstelling

Veiligheidsaanwijzingen voor de montage en inbedrijfstelling

F Gevaar op ongevallen door verkeerde montageDe montage van het interne transportmiddel op de plaats waar hij wordt gebruikt, de

inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen worden uitgevoerd

door de klantenservice van de producent die getraind is om dergelijke taken te

verrichten.

– Nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische

leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt op basisvoertuig / hefmast

en het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen.

– Daarna mag het interne transportmiddel in bedrijf worden genomen.

– Wanneer meerdere voertuigen zijn geleverd, moet erop worden gelet, dat

uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde

serienummer worden samengebouwd.

M Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte

wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de

batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede

van minimaal 50 mm2 hebben.

4.1 Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij

M Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag

dit doen.

F Deze bedrijfsmodus is verboden op hellingen (geen rem).

Zie ook paragraaf „Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne

transportmiddel verplaatsen zonder batterij“ in hoofdstuk E.

4.2 Hefmast monteren en demonteren

M De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice

van de producent worden gedemonteerd en gemonteerd. Bij wijze van uitzondering

mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden

uitgevoerd.

Extra beknellingsgevaar bij het schuiven en zwenken in het zwenk- en schuifbereik

van het aanbouwapparaat.

Page 55: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 12

5 Inbedrijfstelling

M Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte

wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de

batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten over een

leidingdoorsnede van minimaal 50 mm2 beschikken.

De volgende werkzaamheden uitvoeren om het voertuig na de aflevering of na een

transport bedrijfsgereedheid te maken:

– De voor het transport geborgde afleidingskettingen

(42a) losmaken.

– Indien nodig, batterij monteren en opladen,

zie paragraaf „Batterij demonteren en monteren“ en

„Batterij laden“ in hoofdstuk D.

– Transportborgingen van lastwielremmen

verwijderen. Met ingeschroefde transportborgingen

zijn de lastwielremmen in stroomloze toestand los.

Werkwijze:

• Wielbekleding demonteren, daarvoor de drie

inbusbouten uit de lastwielen draaien.

• Transportborgingen van de lastwielremmen

verwijderen, daarvoor de drie stelbouten (42b) uit

de lastwielremmen (42c) draaien.

Z De lastwielremmen (42c) zijn in stroomloze toestand

geactiveerd.

• Stelbouten (42b) in de meegeleverde plastictas

opbergen. Plastictas met pakketband of iets

dergelijks afsluiten.

• Monteer wielbekleding.

• Draaigreepbouten (42e) onder de

bestuurdersstoel (42d) losdraaien en de stoel

voorzichtig naar voren klappen.

• Plastic tas in de opbergruimte onder

bestuurdersstoel (42d) opbergen.

• Bestuurdersstoel (42d) voorzichtig terugklappen

en door het vastdraaien van de beide

draaigreepbouten (42e) aan de

bestuurderscabine bevestigen.

– Controleer of alle veiligheidsinrichtingen aanwezig

zijn en of ze functioneren (b.v. kantelbeveiligingen,

veiligheidsbomen, etc.).

– Intern transportmiddel op voorgeschreven wijze

in gebruik, zie paragraaf „Intern transportmiddel in bedrijf nemen“ in hoofdstuk E.

42a

42b

42c

42d

42e

Page 56: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

C 13

11

09

.NL

5.1 Mechanische kantelbeveiliging (t)

Z Bij de EKX 513/515k/515 en EKS 513 / 515k / 515 wordt afhankelijk van de kanteltest

een kantelbeveiliging (44) rechts en links aan het voertuigframe gemonteerd.

Bij gebruik van een kantelbeveiliging (44) wordt rechts in de batterijruimte op het

heftruckframe (43) na het serienummer een X ingeslagen (zie paragraaf

„Kentekenplaatsen en typeplaatjes“ in hoofdstuk B).

M Vóór de inbedrijfstelling controleert u of de kantelbeveiligingen (44) van het interne

transportmiddel aanwezig zijn.

Z De afstand van de kantelbeveiliging (44) tot de vloer moet bij het nieuwe aandrijfwiel

10 mm tot 12 mm bedragen.

M Controleren of alle veiligheidsinrichtingen aanwezig zijn en of ze goed werken.

44

43

Page 57: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

C 14

5.2 Actieve stabilisator (o)

Z Bij interne transportmiddelen wordt de resterende hefcapaciteit door gebruik van de

actieve stabilisatoren (45) met 200 kg verhoogd. De maximaal toegestane

hefcapaciteit mag verder niet worden overschreden.

De actieve stabilisator (45) heeft een maximaal verstelbereik van 40 mm en is

bewegelijk gelagerd om oneffenheden op de vloer te vereffenen.

Werkwijze:

– Bij het inschakelen van het interne

transportmiddel wordt de actieve stabilisator

afgesteld (uitschuiven – inschuiven). Op het

display gaat de indicatie "Afstelling actieve

stabilisator" (46) rood branden. Na de

afstelling schuift de actieve stabilisator uit tot

een afstand van 10 mm tot 12 mm van

de vloer.

– Bij stilstand van het interne transportmiddel

en het uit de basisstand bewogen

aanbouwapparaat schuift de actieve

stabilisator afhankelijk van de hoogte uit tot

een afstand van ca. 5 mm van de vloer.

Op het display gaat de indicatie "Actieve

stabilisator uitgeschoven" (47) geel branden.

Uitschuifrichting van het aanbouwapparaat naar links

-> linker actieve stabilisator schuift uit

Uitschuifrichting van het aanbouwapparaat naar rechts

-> rechter actieve stabilisator schuift uit

Z Een correctierit is mogelijk met een snelheid tot maximaal 2,5 km/h.

– Nadat het aanbouwapparaat zich weer in de basisstand bevindt, schuift de

stabilisator uit tot een afstand van 10 mm tot 12 mm tot de vloer en de indicatie

"Actieve stabilisator uitgeschoven" (47) gaat uit.

M Controleren of alle veiligheidsinrichtingen aanwezig zijn en of ze goed werken.

45

R

46

47

Page 58: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 1

11

09

.NL

D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen

1 Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen

Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel

veilig parkeren (zie hoofdstuk E).

Onderhoudsmedewerkers: Het opladen, onderhouden en vervangen van batterijen

mag uitsluitend door hiervoor opgeleide medewerkers worden uitgevoerd. Bij het

uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de

producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht nemen.

Brandpreventiemaatregelen: Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt

worden en er mag geen open vuur in de buurt zijn. In de buurt van het voor het

opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van

minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden.

De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten.

Onderhoud van de batterij: De celdeksels van de batterij moeten droog en schoon

gehouden worden. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, met weinig poolvet

ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn.

M Voor het sluiten van het batterijdeksel eerst controleren of de batterijkabel niet kan

worden beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er gevaar op kortsluiting.

Afvoeren van de batterij: Het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder

naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval.

De aanwijzingen van de producent voor de afvoer moeten absoluut worden

opgevolgd.

Page 59: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 2

Algemene opmerkingen over het werken met batterijen

F Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijenDe batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Elk contact met

batterijzuur vermijden.

• Oud batterijzuur volgens de voorschriften afvoeren.

• Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en

oogbescherming worden gedragen.

• Geen batterijzuur op de huid, kleding of in de ogen laten komen, indien nodig,

batterijzuur met veel schoon water uitspoelen.

• Bij persoonlijk letsel (bijv. huid- of oogcontact met batterijzuur) meteen een arts

raadplegen.

• Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren.

• Uitsluitend batterijen gebruiken met gesloten batterijtrog.

• De wettelijke voorschriften in acht nemen.

F Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijenHet gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de

stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de

batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien

door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het

vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de

batterijruimte van het interne transportmiddel.

2 Batterijtypen

De EKX / EKS kan met verschillende batterijtypen worden uitgerust. Alle batterijtypen

voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de

capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.

Z Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij.

Spanning Capaciteit BatterijtypeBatterij-

uitvoeringGewicht Voertuigtype

80 V 465 Ah 3 E PzS 465 eendelig 1238 kgEKX 513 /

EKS 51380 V

( 2 x 40V )465 Ah 3 E PzS 465 tweedelig 1250 kg

80 V 620 Ah 4 E PzS 620 eendelig 1558 kgEKX 515k /

EKS 515k80 V

( 2 x 40V )620 Ah 4 E PzS 620 tweedelig 1600 kg

80 V 930 Ah 6 E PzS 930 eendelig 2178 kgEKX 515 /

EKS 51580 V

( 2 x 40V )930 Ah 6 E PzS 930 tweedelig 2150 kg

Page 60: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 3

11

09

.NL

2.1 Afmetingen van de batterijruimte

F Bij het vervangen van de batterijuitrusting moet erop worden gelet, dat de

batterijafmetingen, -typen en -gewichten van de vervangende batterijen identiek is

aan de daarvoor gebruikte batterij.

– Verandering van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de

producent, aangezien door de inbouw van kleinere batterijen

compensatiegewichten nodig zijn.

– Bij het vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de

batterijruimte van het interne transportmiddel.

Voertuigtype Lengte (L) Breedte (B) Hoogte (H)

EKX 513

EKS 513

1060 mm 616,5 mm 925 mm

Maximale hoogte van de batterij = 880 mm

EKX 515k

EKS 515k

1060 mm 716,5 mm 925 mm

Maximale hoogte van de batterij = 880 mm

EKX 515

EKS 515

1060 mm 1012,5 mm 925 mm

Maximale hoogte van de batterij = 880 mm

H

B

L

Page 61: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 4

3 Batterij vrijmaken

M BeknellingsgevaarBij het sluiten van het batterijdeksel bestaat er beknellingsgevaar.

• Bij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het

interne transportmiddel zitten.

F Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddelPlaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhoog gebrachte last

cq. omhoog gebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.

• Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere

gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden

geborgd.

• Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.

• Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten

vorktanden.

Page 62: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 5

11

09

.NL

– Intern transportmiddel veilig parkeren

(zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig parkeren“ in hoofdstuk E).

– Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten.

– Contactslot (2) in de stand „0“ (nul) draaien.

– NOODSTOP-schakelaar (1) naar onderen drukken.

– Batterijdeksel (3) omhoog klappen (zie pijlrichting).

M Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingenDe afdekkingen (batterijdeksel, zijbekledingen, afdekking van de aandrijfruimte, etc.)

moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn.

1

2

3

4

Page 63: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 6

4 Batterij laden

F Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenDe batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af.

De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet

worden ontstoken.

• Verbinden en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de

batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne

transportmiddel zijn uitgeschakeld.

• Lader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij.

• Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare

beschadigingen.

• Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel

wordt opgeladen.

• Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten

tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen.

• Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen

open vuur worden gebruikt.

• In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen

zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende

bedrijfsmiddelen bevinden.

• Brandblussers klaarzetten.

• Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen.

• De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten

beslist worden nageleefd.

• Batterij vrijmaken (zie paragraaf „Batterij vrijmaken“ in dit hoofdstuk).

Page 64: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 7

11

09

.NL

– Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

– Batterij vrijmaken, zie paragraaf „Batterij vrijmaken“ in dit hoofdstuk.

– Lader uitschakelen.

– Correct laadprogramma op lader instellen.

– Batterijstekker (4) eruit trekken.

F Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrijliggen,

om voldoende ventilatie te garanderen. Geen metalen voorwerpen op de batterij

leggen. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare

beschadigingen controleren.

1

2

3

4

Page 65: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 8

Z De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij.

– Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (4) verbinden.

– Lader inschakelen.

– Batterij opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het

laadstation.

F Beslist de veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation naleven.

1

2

3

4

Page 66: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 9

11

09

.NL

F Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenDe batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af.

De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet

worden ontstoken.

• Verbinden en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de

batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne

transportmiddel zijn uitgeschakeld.

M BeknellingsgevaarBij het sluiten van het batterijdeksel bestaat er beknellingsgevaar.

• Bij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het

interne transportmiddel zitten.

– Lader uitschakelen nadat de batterij volledig is opgeladen.

– Laadkabel van het batterijlaadstation losmaken van de batterijstekker (4).

– Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren.

M Bij beschadigde kabels bestaat er gevaar op kortsluiting.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

– Batterijstekker(4) aansluiten op het interne transportmiddel.

M Gevaar op letsel en ongevallen door niet gesloten afdekkingenDe afdekkingen (batterijdeksel, zijbekledingen, afdekking van de aandrijfruimte, etc.)

moeten tijdens het bedrijf gesloten zijn.

– Batterijdeksel (3) sluiten.

Als de batterij is geladen is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.

Page 67: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 10

5 Batterij demonteren en monteren

M Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterijDoor het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij

letsel ontstaan.

• De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dit

hoofdstuk in acht nemen.

• Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen.

• Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde

poolconnectoren.

• Batterij het vervangen van de batterij mag alleen een identiek exemplaar in de

batterijruimte worden geplaatst. Extra gewichten mogen niet worden verwijderd

of verplaatst.

• Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt.

• Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit.

• Alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij gebruiken

(batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.).

• Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel

is geplaatst.

Page 68: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 11

11

09

.NL

5.1 De batterij met behulp van een batterijtransportwagen in- en uitbouwen (t)

Batterij demonteren:

– Intern transportmiddel veilig parkeren

(zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig parkeren“ in hoofdstuk E).

– Contactslot (2) op „0“ (nul) draaien en NOODSTOP-schakelaar (1) indrukken.

– Batterijdeksel (3) omhoog klappen (zie pijlrichting).

– Zijbekledingen (5) naar boven trekken en eruit tillen.

– Batterijstekker (4) eruit trekken.

– Batterijborging (9) losmaken door de hendel (8) om te leggen en eruit nemen.

– Batterijwisselframe vóór de batterijruimte plaatsen, zodat de batterij (7) veilig op het

batterijwisselframe kan worden geschoven.

– Trek de batterij (7) zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.

F Op de correcte vergrendeling van de batterijtransportwagen letten!

– Batterij (7) op het batterijwisselframe tegen bewegingen borgen.

1

3

5 6 7

9 8

4

2

Page 69: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 12

Batterij monteren:

F Gevaar op ongevallen door niet geplaatste batterij

Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de

stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Werkzaamheden met

het interne transportmiddel zonder dat de batterij in de batterijruimte is geplaatst,

is verboden. Bij wijze van uitzondering is kort rangeren toegestaan, bijvoorbeeld voor

het vervangen van de batterij.

Daarbij moet het volgende gelden:

• sleepkabels moeten korter zijn dan 6 m en ten minste een leidingdoorsnede van

50 mm2 hebben.

• Hefmast volledig neergelaten.

• Geen last opgenomen.

• Korte rangeerritten enkel uitvoeren in kruipsnelheid.

• Extra oplettendheid van de bediener.

1

3

5 6 7

9 8

4

2

Page 70: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 13

11

09

.NL

M Bij het sluiten van het batterijdeksel en bij het plaatsen van de zijbekledingen,

batterijborging, batterijvergrendeling en batterij bestaat er beknellingsgevaar.

• Bij het plaatsen van de batterij, batterijborgingen en zijbekledingen mag er niets

tussen de genoemde onderdelen en het interne transportmiddel zitten.

• Bij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het

interne transportmiddel zitten.

Z De batterijborgingen (6, 9) kunnen van plaats worden gewisseld. Dat wil zeggen:

ze kunnen zowel in de linker als rechter zijde van het voertuigframe worden gestoken.

M Om ervoor te zorgen dat bij de montage, de batterij (7) niet kan worden doorgeschoven,

moet eerst de batterijborging (6) tegenover de inschuifzijde zijn ingestoken.

– Batterijwisselframe inclusief batterij (7) voor de batterijruimte plaatsen, zodat de

batterij (7) veilig in de batterijruimte van het interne transportmiddel kan worden

geschoven.

– Batterijborging (6) tegenover de inschuifzijde plaatsen en vergrendelen, zodat de

batterij (7) bij het inbouwen niet door de batterijruimte wordt geschoven.

– Batterijvergrendeling van het batterijwisselframe losmaken.

– Batterij (7) van het batterijwisselframe tot aan de aanslag in de batterijruimte van

het interne transportmiddel schuiven (zie pijlrichting).

– Batterijborging (9) in het voertuigframe plaatsen en door het omleggen van de

hendel (8) vergrendelen.

F Na het vervangen / inbouwen van de batterij (7) erop letten dat de batterij (7) stevig

in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.

– Zijbekledingen (5) monteren.

M Bij beschadigde kabels bestaat er gevaar op kortsluiting.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

– Batterijstekker(4) aansluiten op het interne transportmiddel.

– Batterijdeksel (3) sluiten.

F Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade

controleren en voor het opnieuw in bedrijf nemen controleren of:

– de batterijborgingen (6, 9) zijn ingestoken en de batterijvergrendeling (9) is

vastgetrokken met de hendel (8), zie paragraaf „Sensor batterijvergrendeling“ in

hoofdstuk D.

– de zijbekledingen (5) zeker zijn geplaatst en het batterijdeksel (3) is gesloten.

Page 71: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 14

5.2 Batterijen in de batterijwisseldrager met behulp van een heftruck in- enuitbouwen (o)

1

3

5 11 710

2

12

4

Page 72: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 15

11

09

.NLBatterij demonteren:

– Intern transportmiddel veilig parkeren

(zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig parkeren“ in hoofdstuk E).

– Contactslot (2) op „0“ (nul) draaien en NOODSTOP-schakelaar (1) indrukken.

– Batterijdeksel (3) omhoog klappen (zie pijlrichting).

– Zijbekledingen (5) naar boven trekken en eruit tillen.

– Trek de batterijsteker (4) eruit (2 stuks).

– Batterijborgingen (10, 12) rechts en links van het voertuigframe trekken.

– Batterijen (7) rechts of links voorzichtig met behulp van een heftruck eruit trekken.

Daarvoor vorktanden van de heftruck in de vorkschoenen (11) van de

batterijwisseldrager rijden. Batterijen (7) voorzichtig optillen, tot deze van de vloer

loskomen. Batterijen (7) voorzichtig uit het voertuigframe trekken.

M Bij wisselen van de batterijen (7) moet beschadiging van het voertuigframe,

de batterijen en de batterijruimte worden vermeden.

Page 73: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 16

Batterij monteren:

F Gevaar op ongevallen door niet geplaatste batterij

Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de

stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Werkzaamheden met

het interne transportmiddel zonder dat de batterij in de batterijruimte is geplaatst,

is verboden. Bij wijze van uitzondering is kort rangeren toegestaan, bijvoorbeeld voor

het vervangen van de batterij.

Daarbij moet het volgende gelden:

• sleepkabels moeten korter zijn dan 6 m en ten minste een leidingdoorsnede van

50 mm2 hebben.

• Hefmast volledig neergelaten.

• Geen last opgenomen.

• Korte rangeerritten enkel uitvoeren in kruipsnelheid.

• Extra oplettendheid van de bediener.

1

3

5 11 710

2

12

4

Page 74: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 17

11

09

.NL

M Bij het sluiten van het batterijdeksel en bij het plaatsen van de zijbekledingen,

batterijborging, batterijvergrendeling en batterij bestaat er beknellingsgevaar.

• Bij het plaatsen van de batterij, batterijborgingen en zijbekledingen mag er niets

tussen de genoemde onderdelen en het interne transportmiddel zitten.

• Bij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het

interne transportmiddel zitten.

Z De batterijborgingen (10, 12) kunnen van plaats worden gewisseld. Dat wil zeggen:

ze kunnen zowel in de linker als rechter zijde van het voertuigframe worden gestoken.

M Bij het inbouwen van de batterijen (7) erop letten, dat de vorktanden van de voor de

inbouw gebruikte heftruck zich in de vorkschoenen (11) van de batterijwisseldrager

bevinden. Bovendien mogen de vorkpunten van de voor de inbouw gebruikte heftruck

niet over de batterijwisseldrager heen steken.

– Batterij (7) voor de batterijruimte plaatsen.

– Batterij (7) optillen, zodat deze zonder te stoten in de batterijruimte kan worden

geplaatst.

M Bij wisselen van de batterijen (7) moet beschadiging van het voertuigframe,

de batterijen en de batterijruimte worden vermeden.

– Batterij (7) in de batterijruimte plaatsen.

– Batterij (7) neerlaten en de vorktanden van de voor de inbouw gebruikte heftruck

voorzichtig uit de vorkschoenen (11) van de batterijwisseldrager trekken.

– Batterijborgingen (10, 12) rechts en links in het voertuigframe plaatsen.

F Na het vervangen / inbouwen van de batterij (7) erop letten dat de batterij (7) stevig

in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.

– Zijbekledingen (5) monteren.

M Bij beschadigde kabels bestaat er gevaar op kortsluiting.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

– Batterijstekkers (4) verbinden met intern transportmiddel (2 stuks).

– Batterijdeksel (3) sluiten.

F Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade

controleren en voor het opnieuw in bedrijf nemen controleren of:

– de batterijborgingen (10, 12) zijn geplaatst en vastzitten,

zie paragraaf "Sensor batterijvergrendeling" in hoofdstuk D.

– de zijbekledingen (5) zeker zijn geplaatst en het batterijdeksel (3) is gesloten.

Page 75: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 18

5.3 Sensor batterijvergrendeling (t)

M Gevaar op ongevallen door ongeborgde batterijAls de batterijvergrendeling niet in het voertuigframe is aangebracht, kan de batterij

als gevolg van bewegingen uit de batterijruimte glijden.

• Breng de batterijvergrendeling aan in het voertuigframe.

• Extra oplettendheid van de bediener.

• Voer alleen korte rangeerritten uit.

Tijdens bedrijf controleren de sensoren „Batterijvergrendeling“, of de batterijborgin-

gen in het frame zijn geplaatst.

Bij niet geplaatste batterijborging(en) kan het interne transportmiddel niet rijden.

Op het display verschijnen symbolen "Overbrugging rijuitschakeling" (13b) en

"Batterijvergrendeling niet geplaatst" (13a).

Door op de drukknop „Rijden ontgrendelen“ (15b) te drukken en tegelijkertijd de

rijregelknop te bedienen (14) kan het interne transportmiddel in kruipsnelheid

(2,5 km/h) worden gereden.

– Draaien naar rechts = rijden in lastrichting

– Draaien naar links = rijden in aandrijfrichting

Nadat de batterijborging(en) in het frame zijn geplaatst, moet de drukknop (15a)

onder het symbool "Batterijvergrendeling niet geplaatst" (13a) worden gedrukt, om de

snelheidsreductie op te heffen. Gelijkertijd verdwijnen de symbolen "Overbrugging

rijuitschakeling" (13b) en "Batterijvergrendeling niet geplaatst" (13a). Het interne

transportmiddel kan weer met de gewenste snelheid rijden.

De hydraulische functies worden bij niet ontbrekende batterijborging(en) niet beperkt

of gewijzigd.

13a 14

15a

13b

15b

Page 76: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 19

11

09

.NL

6 Inbouwlader / On-Board lader (o)

Z On-Board laders worden gebruikt om een langere gebruiksduur van het interne

transportmiddel te garanderen zonder dat de batterij hoeft te worden vervangen.

6.1 Beschrijving

Opbouw

Pos. Betekenis

16 Reedcontact

17 Stroomafnemers (verschillende uitvoeringen)

18 Schakelaar Lader aan

19a Netstekker van de lader

19b Stekker van de stroomafnemer

20 Toestand - indicatie

21 Hoofdschakelaar

22 Regeling (PLC)

23 Lader

16 17

18

19a

20

21

22 23

19b

Page 77: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 20

6.2 Verschillende stroomafnemers

Voorbeeld 1

Stroomafnemer voor gesloten

uitvoering

Voorbeeld 2

Stroomafnemer open uitvoering

Page 78: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 21

11

09

.NL

6.3 Bedrijfmodi

Z Met het On-Board lader kunnen twee verschillende bedrijfmodi worden geselecteerd.

1. Laadmodus met druppelladen

Deze laadmodus kan bij een laadstation en ook in de smalle gang worden uitgevoerd.

Het interne transportmiddel moet daarvoor worden uitgeschakeld.

Z Zie punt 1 "Normale lading (mogelijke schakelaars/lampjes)" in paragraaf

"Bediening van verschillende bedrijfmodi" in hoofdstuk D.

Deze laadmodus moet een keer per week worden uitgevoerd om de levensduur van

de voertuigbatterij te verlengen.

Bij deze lading wordt de batterij met de „IUIU0IU“ laadcurve geladen. M.a.w.: na het

inschakelen van de lader wordt met volledige nominale stroom geladen tot de

laadkarakteristiek bij 2,4 volt per cel (V/C) overgaat op het constante spanningsdeel.

Wanneer de waarde van de bijlaadstroom wordt onderschreden, schakelt de lader op

de bijlaadstroom met 2,7 V/Z constant vermogensdeel. Als de batterij volledig is

opgeladen schakelt de lader op druppelladen met 2,23 V/Z.

2. Laden tijden rijmodus (bufferladen)

Z Zie punt 2 "Normale "Opladen tijdens het rijden via stroomafnemers" in paragraaf

"Bediening van verschillende bedrijfmodi" in hoofdstuk D.

Deze lading wordt gebruikt om piekstromen die tijdens het stapelbedrijf optreden op

te vangen en om de batterij op een constante bedrijfsspanning te houden.

Bij deze lading wordt de batterij met de „IU“ laadcurve met een constante spanning

van 2,35 volt per cel (V/C) geladen.

Z Omschakeling laadcurve tijdens rijmodus.

Nadat er van normale lading (laadmodus met druppelladen) op rijmodus is

overgeschakeld, blijft de lader gedurende 10 minuten uitgeschakeld (via SPS).

Daarna wordt de batterij opgeladen met 2,23 V/C. Als er meer dan 100 AH uit de

batterij is gehaald, vindt de omschakeling plaats op 2,35 V/C. De terugschakeling op

2,23 V/C vindt plaats, nadat de spanning van 2,35 V/C is overschreden.

Page 79: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 22

6.4 Bediening bij verschillende bedrijfsmodi

1. Normaal laden (mogelijke schakelaars - lampjes)

Bij opladen binnen de stroomrail Bij opladen in laadstation via stationair net

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Batterijdeksel voor gedwongen

beluchting van de batterij openen.

– Opladen starten met de schakelaar (24).

De indicatielampjes Lader aan (25) en

Laadmodus ingeschakeld (26) gaan

branden.

– De lader laadt tot de batterij volledig is

opgeladen en schakelt vervolgens over

op druppelladen.

– Intern transportmiddel uit de smalle

gang / stroomrail naar de netaansluiting

/ het laadstation rijden.

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Stekker van de stroomafnemer eruit

trekken.

– Leidingnetstekker erin steken en

verbinden met het stationaire net

verbinden.

– Batterijdeksel voor gedwongen

beluchting van de batterij openen.

– Opladen starten met de schakelaar (24).

De indicatielampjes Lader aan (25) en

Laadmodus ingeschakeld (26) gaan

branden.

– De lader laadt tot de batterij volledig is

opgeladen en schakelt vervolgens over

op druppelladen.

Z Tijdens het normale gebruik wordt de vrijgave "Rijden" niet verstrekt!

Na het opladen de lading door het indrukken van de schakelaar (24)

beëindigen. Batterijdeksel sluiten. Wanneer de batterij via het vaste net

geladen, dan moet de netverbinding worden verbroken en de stroomafnemer

met de lader worden verbonden.

24 25 24 25 26

Page 80: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 23

11

09

.NL2. Laden in rijmodus via stroomafnemer

– Controleren of de stroomafnemer is aangesloten.

– Controleer of de hoofdschakelaar van de desbetreffende stroomrail en die van de

lader zijn ingeschakeld.

– Rij het interne transportmiddel zeer voorzichtig in de smalle gang / stroomrail.

– Nadat de stroomafnemer (17) is ingevoerd en de bodemsensoren zijn overbrugd,

wordt de maximaal vrij te geven snelheid vrijgegeven.

– Als de verstelbare borstelkabels (17) zijn gemonteerd, controleert de elektronica

van het voertuig de correcte stand van de borstelkabel (lamp actieve borstelkabel)

en wordt het rijden na correcte positionering van de borstelkabel vrijgegeven.

– Wanneer u de stroomafnemer (17) in de stroomrail hebt gestuurd, wordt via een

aan de stroomrail / stelling bevestigde permanente magneet de reedcontact (16)

gesloten.

– De lader schakelt nu in (lamp Lader aan en Rijmodus aan) en laadt met een

constante spanning van 2,35 volt per cel (V/C) en een vastgelegde nominale

stroom van het apparaat.

– Als er energie uit de aandrijfregelingen wordt teruggewonnen, bijv. bij het

regeneratief dalen resp. afremmen of omkeren, wordt de lader uitgeschakeld.

– Bij het rijden uit de smalle gang wordt via de permanente magneet de

reedcontact (16) geopend en wordt de lader uitgeschakeld.

16 17

Page 81: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 24

6.5 Symbolen en hun betekenis

Schakelaar Lader aan

Achtergrond wit

Optie:

Indicatielampje actieve stroomafnemer

(bij uitvoering met twee stroomafnemers)

Achtergrond geel

Indicatielampje Lader aan

Achtergrond geel

Indicatielampje Lader storing

Achtergrond rood

Indicatielampje Laden Aan

Achtergrond groen

Indicatielampje Rijden aan

Achtergrond groen

Page 82: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 25

11

09

.NL

6.6 Onderhoudsinstructies van inbouwlader / On-Board laders

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding, paragraaf „Onderhoudscontrolelijst

- inbouw-laadapparaat / On-Board laders (o)“ in hoofdstuk F.

F Gevaar op ongevallen door elektrische stroomOnderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan On-Board laders en de onder

spanning staande aanbouwdelen (stroomafnemers etc.) mogen enkel door opgeleide

vakmonteurs of elektrotechnische geschoolde personen worden uitgevoerd.

• Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan On-Board laders en aanbouwdelen

die onder spanning staan (stroomafnemers etc.) mogen enkel worden uitgevoerd

in spanningsloze toestand. Netstekker bij normale laadmodus eruit trekken resp. bij

reparatie gedurende de stroomrailmodus de spanningstoevoer van de stroomrail

uitschakelen.

Z De exploitant of de door hem aangewezen personen moeten dagelijks controleren

of de On-Board lader en de onder spanning staande aanbouwdelen,

zoals stroomafnemers, inclusief de mechanisch bewegende aanbouwdelen, kabels

en netstekkers correct werken.

F Gevaar op ongevallen door defecten aan On-Board laders en onder stroomstaande aanbouwdelenBij niet correcte toestand van de On-Board lader en de onder spanning staande

aanbouwdelen moet het interne transportmiddel buiten werking worden gesteld.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Z De bediener / exploitant moet zich dagelijks verzekeren van de bedrijfszekere

toestand van de stroomrail. Hierbij vooral bij uitstekende delen, die de

stroomafnemers kunnen beschadigen of uit de stroomrail kunnen scheuren,

voorzichtig te werk gaan. De stroomrail en zijn invoertrechter mogen niet mechanisch

beschadigd of verbogen zijn.

F Gevaar op ongevallen door gebreken aan de stroomrailsBij beschadigde stroomrail of invoertrechter moet deze rijgang worden geblokkeerd

en moet de stroomrail spanningsvrij worden geschakeld. Contact opnemen met de

betreffende klantenservice.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte rijgang kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Rijgang mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Wanneer tijdens de lading het rode indicatielampje (lader heeft storing) is geactiveerd

moet de geautoriseerde klantenservice worden geïnformeerd.

Het onderhoud en de verzorging van de batterij is onderwerpen aan de in de

handleiding onder punt D beschreven bepalingen.

Page 83: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 26

7 Batterij - toestand en zuurstand controleren

F Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijenDe batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Elk contact met

batterijzuur vermijden.

• Oud batterijzuur volgens de voorschriften afvoeren.

• Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en

oogbescherming worden gedragen.

• Geen batterijzuur op de huid, kleding of in de ogen laten komen, indien nodig,

batterijzuur met veel schoon water uitspoelen.

• Bij persoonlijk letsel (bijv. huid- of oogcontact met batterijzuur) meteen een arts

raadplegen.

• Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren.

• Uitsluitend batterijen gebruiken met gesloten batterijtrog.

• De wettelijke voorschriften in acht nemen.

– Onderhoudsaanwijzingen van de producent van de batterij naleven.

– Behuizing van de batterij controleren op scheuren en eventueel op uitgelopen zuur.

– Oxidatieresten aan de batterijpolen bevestigen en de batterijpolen insmeren met

zuurvrij vet.

– Afsluitpluggen openen en zuurstand controleren.

Zuurstand moet zich minstens 10-15 mm boven de bovenkant van de plaat

bevinden. Aansluitend afsluitpluggen sluiten.

– Batterij indien nodig bijladen.

Page 84: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 27

11

09

.NL

8 Ontlaadindicator "Balkindicatie" (t)

Wanneer de NOODSTOP-schakelaar is ontgrendeld

door deze te draaien, en het interne transportmiddel

met de sleutel in het contactslot is ingeschakeld, geeft

de batterijontlaadindicator / ontladingsbewaker de

beschikbare capaciteit aan. Het onderste bereik van

het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat

voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde

schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden

opgenomen.

Z De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld

op standaard batterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije cq. speciale batterijen

moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterij-ontladingsbewakers door

bevoegd vakpersoneel worden ingesteld. Wanneer u dat niet doet, kan de batterij

worden beschadigd door uitputting.

M Door uitputting gaat de batterij minder lang mee.Batterij opladen, zie paragraaf „Batterij laden“ in dit hoofdstuk.

Page 85: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 28

8.1 Batterijverbruik-bewaker bij balkindicatie

Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen (restcapaciteit), wordt

het batterijsymbool in het knipperend weergegeven. Er verschijnt dan een melding

daarover pop het display. Heffen van de hoofdhef en extra hef is niet meer mogelijk.

De functie „heffen“ wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij

– tot ten minste 40 % is geladen bij natte batterijen.

– tot ten minste 50 % is geladen bij GEL-batterijen.

Page 86: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 29

11

09

.NL

8.2 Lampkleuren va het batterijsymbool

Z Lampkleuren van het batterijsymbool geven de volgende toestanden weer:

Kleur batterijsymbool Betekenis

Wit

– Batterij is geladen.

Z Hoe meer balken de batterijverbruik-indicator

toont, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij.

geel

– Opladen van batterij wordt aanbevolen.

Z Afhankelijk van het batterijtype knippert het

symbool van de batterijverbruik-indicator bij één

cq twee resterende balken.

Rood knipperend

– De batterij moet worden opgeladen

(restcapaciteit onderschreden).

– Het symbool van de batterijverbruik-indicator toont

geen balk.

Z De hefbewegingen (heffen) van de hoofdhef en

extra hef kunnen niet meer worden uitgevoerd.

Page 87: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 30

9 Batterijontlaadindicator „Procentuele indicatie“ (o)

Wanneer de NOODSTOP-schakelaar is

ontgrendeld door deze te draaien, en het interne

transportmiddel met de sleutel in het contactslot is

ingeschakeld, geeft de batterijontlaadindicator /

ontladingsbewaker de nog beschikbare capaciteit

in procent aan.

Z De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld

op standaard batterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije cq. speciale batterijen

moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterij-ontladingsbewakers door

bevoegd vakpersoneel worden ingesteld. Wanneer u dat niet doet, kan de batterij

worden beschadigd door uitputting.

M Door uitputting gaat de batterij minder lang mee.Batterij opladen, zie paragraaf „Batterij laden“ in dit hoofdstuk.

9.1 Lampkleuren va het batterijsymbool

Als een batterij onder 31% bij natte batterijen of 41% bij gel-batterijen is ontladen

(restcapaciteit), wordt het batterijsymbool knipperend weergegeven. Heffen met

hoofdhef en extra hef is onder 21% bij natte batterijen of 31% bij gel-batterijen niet

meer mogelijk.

+-

75%

Page 88: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

D 31

11

09

.NLLampkleuren van het batterijsymbool geven de volgende toestanden weer:

– bij natte batterijen (PB):

Z De functie “heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij

minstens voor 40 % is geladen.

– bij gel-batterijen:

Z De functie “heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij

minstens voor 50 % is geladen.

Kleur batterijsymbool Betekenis

Zwart 100 % - 31 %

– Batterij is geladen.

Z Hoe groter de procent-indicatie, hoe

hoger de restcapaciteit van de batterij.

geel 30 % - 21 % – Opladen van batterij wordt aanbevolen.

Rood

knipperend20 % - 0 %

– de batterij moet worden opgeladen

(restcapaciteit onderschreden).

Z De hefbewegingen (heffen) van de

hoofdhef en extra hef kunnen niet meer

worden uitgevoerd.

Kleur batterijsymbool Betekenis

Zwart 100 % - 41 %

– Batterij is geladen.

Z Hoe groter de procent-indicatie, hoe

hoger de restcapaciteit van de batterij.

geel 40 % - 31 % – Opladen van batterij wordt aanbevolen.

Rood

knipperend30 % - 0 %

– de batterij moet worden opgeladen

(restcapaciteit onderschreden).

Z De hefbewegingen (heffen) van de

hoofdhef en extra hef kunnen niet meer

worden uitgevoerd.

Page 89: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

11

09

.NL

D 32

Page 90: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 1

10

10.N

L

E Bediening

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel

Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel

gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne

transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten

hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van

deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het

interne transportmiddel.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: de bestuurder moet zijn

geïnstrueerd in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne

transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding.

De vereiste rechten moeten aan hem worden verleend.

Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd

verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij moet onbevoegden verbieden

met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen

meegenomen of opgetild worden.

Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het

interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk worden gemeld

aan de toezichthouder. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met

versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt voordat ze zijn

gerepareerd op de voorgeschreven wijze.

Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen

reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel uitvoeren. Hij mag de

werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen

of blokkeren.

Page 91: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 2

Gevarenzone: De gevarenzone is het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van

het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of

aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort

ook de zone waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht

kunnen komen.

F Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone worden weggestuurd. Bij gevaar

voor personen moet tijdig een waarschuwing worden gegeven. Wanneer

onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, moet het

interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaatjes: De veiligheidsvoorzieningen,

waarschuwingsplaatjes en -aanwijzingen die in deze handleiding zijn beschreven,

moeten beslist worden nageleefd.

Z Waarschuwings- en aanwijzingsborden zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten

en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn en indien nodig worden vervangen.

F Gevaar op ongevallen door verwijderen of buiten werking zetten vanveiligheidsvoorzieningen.Het verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidsvoorzieningen zoals

NOODSTOP-schakelaar, dodemansknop, claxon, waarschuwinglampen,

veiligheidsbomen, veiligheidsruiten, afdekkingen etc. kan leiden tot ongevallen en

letsel.

– Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

– Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

– Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Page 92: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 3

10

10.N

L2 Beschrijving van de bedienings- en displayelementen

2.1 Bedienings- en displayelementen op het bedieningspaneel

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

13

14

15

16

17

1820 19

14 21 22 23 24 25 26

Page 93: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 4

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

13

14

15

16

17

1820 19

14 21 22 23 24 25 26

Page 94: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 5

10

10.N

L

Pos.Bedienings- en displayelement

Functie

1Knop hydraulische

regelingt

Regeling van de hydraulische functies,

bijvoorbeeld heffen en neerlaten van hoofdhef

en extra hef, schuiven en draaien van de

lastvork

2 Drukknop „claxon“ tActiveert de claxon, activeert een akoestisch

waarschuwingssignaal.

3

Drukknop „gedwongen

geleiding in- /

uitschakelen“

o

Gedwongen geleiding in smalle gang

Railgeleiding:

Plaatst het aandrijfwiel in de rechtuit-stand

Inductieve geleiding:

Activeert het invoegproces (en

frequentieselectie bij multifrequentie).

4Drukknop „verstelling

bedienpaneel“t

Mogelijkheid om hoek van het bedieningspaneel

van 130° tot 180° te verstellen. Daarvoor

drukknop "Verstellen bedieningspaneel"

ingedrukt houden en het bedieningspaneel in de

gewenste stand kantelen.

5 Display tWeergave van functies, bedrijfsinformatie en

waarschuwingen

6 Lamp tHeeft enkel van betekenis voor de servicedienst

van de producent7 Lamp t

8 Lamp t

9Drukknop „draaien

vorkdrager“t

Schakelt de knop hydraulische regeling naar de

functie „Draaien vorkdrager“

10Drukknop „Schuiven

aanbouwapparaat“t

Schakelt de knop hydraulische regeling over

naar de functie „Schuiven aanbouwapparaat“

11 Drukknop „Extra hef“ t

Schakelt de knop hydraulische regeling over

naar het heffen en neerlaten van de vorkdrager

zonder bestuurderscabine

12 Rijregelknop tRegelt de rijrichting en snelheid van het interne

transportmiddel

13

Drukknop „Dalen /

heffen hoofdhef en

extra hef“

tMaakt gelijktijdig dalen / heffen van hoofdhef en

extra hef mogelijk

14Handsteun en

contactvlakt

Tweehandsbediening in de smalle gang

(via de in de greep voor de rijregeling en

hydraulische regeling geïntegreerde contacten)

15 Bedieningspaneel tDe voertuigfuncties kunnen met het

bedieningspaneel worden aangestuurd.

16 Veiligheidsboom t Afzetting tegen het eruit vallen aan de zijkant

17 Bestuurderstoel tInstelling van bestuurdersstoel, zie paragraaf

"Bestuurdersstoel instellen" in hoofdstuk E.

Page 95: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 6

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

13

14

15

16

17

1820 19

14 21 22 23 24 25 26

Page 96: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 7

10

10.N

L

Pos. Bedienings- en displayelement

Functie

18Dodemansknop

(voetknop)

t

– niet ingedrukt (indicatie "dodemansknop niet

bediend" op het display gaat branden, zie

paragraaf "Bedienings- en displayelementen

op het display" in hoofdstuk E):

• Rijfuncties zijn geblokkeerd.

• Hydraulische functies zijn geblokkeerd.

• Stuurinrichting, bestuurderdisplay en

claxon zijn vrijgegeven.

– ingedrukt (indicatie "dodemansknop niet

ingedrukt" op het display gaat uit, zie

paragraaf "Bedienings- en displayelementen

op het display" in hoofdstuk E):

• Rijfuncties en hydraulische functies zijn

vrijgegeven.

o

– De dodemansknop in de beenruimte moet

tijdens werkzaamheden (heffen/neerlaten/

rijden) met het interne transportmiddel

voortdurend worden bediend.

– Na het loslaten van de dodemansknop wordt

het interne transportmiddel regeneratief tot

stilstand afgeremd (parkeerrem

geactiveerd). Het interne transportmiddel rolt

uit volgens de ingestelde parameter

„uitlooprem“.

– Beschrijving van de functie zie

standaardvariante.

19Hoogte-instelling -

bedieningspaneelt

De hoogte van het bedieningspaneel kan met

85 mm worden versteld

Page 97: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 8

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

13

14

15

16

17

1820 19

14 21 22 23 24 25 26

Page 98: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 9

10

10.N

L

Pos. Bedienings- en displayelement

Functie

20

Contactslot t

Stuurstroom in- en uitschakelen. Door het

uitnemen van de sleutel is het interne

transportmiddel beschermd tegen inschakelen

door onbevoegden.

ISM-toegangsmodule o

Vervangt het contactslot.

Vrijgave van de voertuigreactie met kaart of

transponder.

– TIME-Out bewaking

– Registratie van de bedieners van het interne

transportmiddel (toepassingen)

– Bedrijfsurenregistratie

21Schakelaar

NOODSTOPt

De hoofdstroomkring wordt onderbroken; alle

voertuigbewegingen schakelen uit.

22 Stuurwiel tInterne transportmiddel in de gewenste richting

sturen

23Drukknop „Submenu

beëindigen“t

Menu-omschakeling: Bij bediening van de knop

„Submenu beëindigen“ gaat men van het menu

dat op dat moment op het bestuurderdisplay

wordt getoond naar een hoger menu.

24 Drukknop t

De op het display weergegeven functies

(weergegeven als symbool) worden met de

daaronder gelegen drukknoppen geactiveerd of

bevestigd. Het symbool krijgt daarbij een

donkere achtergrond.

25 Numeriek toetsenbord t Bedien- en instelmogelijkheden voor

standaardfuncties (bijv. klokinstelling) en extra

functies (bijv. hefhoogteselectie).26Cursortoetsen voor

bijzondere functiest

t = standaarduitvoering o = optionele uitvoering

Page 99: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 10

2.2 Bedienings en displayelementen op het display

Symbolen in het bovenste gedeelte

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

30Indicatie

„bedrijfsuren“t

Toont het aantal bedrijfsuren sinds de

eerste inbedrijfstelling

31 Indicatie „Tijd“ t Weergeven van de tijd

32 Stuurhoekindicatie tGeeft de momentane stuurhoek ten

opzichte van de middenpositie aan

32

Railgeleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende symbolen:

„Intern transportmiddel

geleid (met

gangherkenning)“

o

Symbool gaat branden, zodra het interne

transportmiddel gedwongen wordt geleid

en een gangsignaal is ontvangen

„Intern transportmiddel

geleid (zonder

gangherkenning)“

Symbool licht op, zodra het interne

transportmiddel gedwongen wordt geleid

en er geen gangsignaal is ontvangen.

– Intern transportmiddel verder in de

smalle gang rijden.

– Op het moment dat het interne

transportmiddel een gangsignaal

heeft ontvangen wordt het symbool

"intern transportmiddel geleid (zonder

gangherkenning)" door het symbool

"intern transportmiddel geleid

(met gangherkenning)" vervangen.

EKX 5XX07:48

P

0h

xx kg

2423

44

41

363433323130

47

46

45

37

42

43

35

39

38

40

48

Page 100: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 11

10

10.N

L

32

Inductieve geleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende

symbolen:

„Inspoorproces loopt“

o

Symbool gaat branden, zodra het interne

transportmiddel op de geleidedraad is

ingespoord wordt.

„Intern transportmiddel

geleid (met

gangherkenning)“

Symbool gaat branden, zodra het interne

transportmiddel op de geleidedraad

gedwongen wordt geleid en een

gangsignaal is ontvangen.

„Intern transportmiddel

geleid (zonder

gangherkenning)“

Symbool gaat branden, zodra het interne

transportmiddel op de geleidedraad

gedwongen wordt geleid en er geen

gangsignaal is ontvangen.

– Intern transportmiddel verder in de

smalle gang rijden.

– Op het moment dat het interne

transportmiddel een gangsignaal

heeft ontvangen wordt het symbool

"intern transportmiddel geleid (zonder

gangherkenning)" door het symbool

"intern transportmiddel geleid

(met gangherkenning)" vervangen.

"Intern transportmiddel

niet geleid"

Symbool gaat branden, zodra het interne

transportmiddel op de geleidedraad met

de sleutelschakelaar uit- en weer

ingeschakeld werd.

Intern transportmiddel verder in de

smalle gang rijden.

Symbool "intern transportmiddel niet

geleid" wordt door het symbool "bezig

met insporen" vervangen.

Op het moment dat het interne

transportmiddel op de geleidedraad is

ingespoord en een geldig gangsignaal

heeft ontvangen, gaat het symbool

"intern transportmiddel geleid

(met gangherkenning)" branden.

„Afwijking van de

geleidedraad“

Symbool graat branden, zodra het

interne transportmiddel niet

gecoördineerd door de geleidedraad en

zodoende van de gedwongen geleiding

is afgeweken

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Page 101: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 12

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

33 Voertuigtype t Geeft voertuigtype weer

34

Indicatie "Totale hef" en

indicatie "afstellen nodig":

t

Geeft na afstelling de hefhoogte van de

vorken aan

Hoofdhef heffenGeeft opdracht tot het heffen van de

hoofdhef

Hoofdhef neerlatenGeeft opdracht tot het neerlaten van de

hoofdhef.

extra hef heffenGeeft opdracht tot het heffen van de

extra hef

extra hef dalenGeeft opdracht tot het dalen van de

extra hef

35 Weegfunctie oGeeft het gewicht van de opgenomen

last weer in kg

36Batterijverbruik-

indicator

tGeeft de laadtoestand van de batterij weer

(balkindicatie)

oGeeft de laadtoestand van de batterij aan

(restcapaciteit in procent).

37Indicatie

„Ondergrond“t

De actuele ondergrond heeft donkere

achtergrond

38

Indicatie

„Hydraulische olie

verversen“

o

Geeft aan, dat het toegestane waterge-

halte in de hydraulische olie is overschre-

den. De hydraulische olie moet worden

ververst. Neem contact op met de klan-

tendienst van de producent. De fabrikant

beschikt voor deze taken over een speci-

aal opgeleide klantenservice.

EKX 5XX07:48

P

0h

xx kg

2423

44

41

363433323130

47

46

45

37

42

43

35

39

38

40

48

kg

50%+-

Page 102: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 13

10

10.N

L

39Indicatie "cyclustest

uitvoeren"o

Geeft aan, dat de cyclustest moet

worden uitgevoerd. Tijdens deze tijd

wordt de rijsnelheid beperkt tot

kruipsnelheid (2,5 km/h). Paragraaf

"Personenbeveiligingssysteem (o)“

in hoofdstuk E lezen.

40

Indicatie "Actieve

stabilisator

uitgeschoven"

o

Geeft aan, dat de actieve stabilisator bij

stilstaand intern transportmiddel en

bediende sideshift afhankelijk van de

hoogt tot een afstand van 5 mm tot de

vloer is uitgeschoven. Een correctierit is

mogelijk met een snelheid tot maximaal

2,5 km/h.

Indicatie "Afstelling

actieve stabilisator"o

Geeft de afstelling van de actieve

stabilisator bij stilstaand intern

transportmiddel aan.

41

Aanbouwapparaat

bevindt zich in

basisstand

tZie paragraaf „Aanbouwapparaat in

basisstand“ in hoofdstuk E

Indicatie van de stapelspeling

van de functie "Horizontale

positionering"

oZie paragraaf "Horizontale paragraaf" in

hoofdstuk E.

42Indicatie „Herkenning

van de geleidedraad“o

IG-sensoren, die het geleidedraad

hebben herkend lichten op

43

Indicatie van de functies

„Hefhoogteselectie“ en

„Horizontale positionering“

o

De indicatie en functie van de

hefhoogteselectie en horizontale

positionering zijn beschreven in

paragraaf „Hefhoogteselectie met zone-

invoer“ en „Horizontale positionering“ in

hoofdstuk E.

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

R

Page 103: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 14

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

44 Functies t

Voor beschrijving van de functies, zie

paragraaf „Symbolen en drukknoppen in

het onderste gedeelte“ in hoofdstuk E

45

Servicemodus is actief

(Schroevendraaier)t

Op het display worden storingsgegevens

en / of informatieve meldingen

weergegeven

IG-storing o

Een antenne van het interne

transportmiddel heeft bij inductieve

geleiding het vastgelegde niveaubereik

van de geleidedraad verlaten. Er wordt

meteen een NOODSTOP van het intern

transportmiddel gestart (zie paragraaf

"IG-noodbedrijf (storingsmelding I 3670 /

I 3752)" in hoofdstuk E).

46Indicatie van de

mogelijke rijsnelheid:t

Haas:

Maximale snelheid

Schildpad:

Kruipgang

EKX 5XX07:48

P

0h

xx kg

2423

44

41

363433323130

47

46

45

37

42

43

35

39

38

40

48

Page 104: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 15

10

10.N

L

47

Dodemansknop niet

ingedruktt

intern transportmiddel gebruiksklaar.

Dodemansknop niet ingedrukt

Zijdelingse

afsluitbomen niet

gesloten

tintern transportmiddel gebruiksklaar.

Zijdelingse afsluitbomen niet gesloten

Waarschuwingslampj

e NOODSTOP-

schakelaar ingedrukt

tintern transportmiddel gebruiksklaar.

NOODSTOP-schakelaar ingedrukt

Tweehandsbediening

losmakeno

Rij- en hydraulische functies zijn

geblokkeerd.

– Rijregel- en hydraulische regelkop niet

aanraken

– Dodemansknop niet bedienen

– Symbool "tweehandsbediening

losmaken" wordt weergegeven

– Dodemansknop indrukken

– Rijregel- en hydraulische regelkop nog

een keer aanraken

Z De rij- en hydraulische functies

zijn weer vrijgegeven

48

Parkeerrem

ingevallen

t

Geeft aan dat het interne transportmiddel

stil staat (aandrijfwielrem en

lastwielremmen zijn ingevallen)

Afstellen van het

aandrijfwiel

Geeft de stilstand van het intern

transportmiddel en de afstelling van het

aandrijfwiel aan

t = standaarduitvoering o = optionele uitvoering

RG = railgeleiding IG = Inductieve geleiding

Pos.Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

STOP

P

R

Page 105: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 16

2.3 Symbolen en drukknoppen in het onderste gedeelte

De drukknoppen (24) onder de betreffende weergegeven symbolen (44) activeren of

bevestigen de functie, die ermee is verbonden. Het symbool krijgt daarbij een

donkere achtergrond.

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Waarschuwing

Indicatie “Valketting-

beveiliging“

t Verschijnt wanneer de valketting-beveiliging

is geactiveerd.

Drukknop „Overbrugging

valketting-beveiliging“

Overbrugt de geactiveerde valketting-

beveiliging teneinde de bestuurdersplaats

vrij te heffen.

Indicatie „Uitsluitend

vooruit / achteruit rijden

mogelijk“

t Verschijnt, wanneer de hefuitschakeling is

geactiveerd vanwege een lage

batterijcapaciteit, en uitsluitend nog vooruit /

achteruit rijden mogelijk is.

Drukknop „Bevestiging

hefuitschakeling wegens

batterij-ontlading“.

Bevestigt de hefuitschakeling bij lage

batterijcapaciteit en geeft de rijfunctie vrij

Indicatie

„Hoogteafhankelijke

hefbegrenzing“

o Verschijnt wanneer de hefbegrenzing is

geactiveerd

Drukknop „Overbrugging

hefbegrenzing“

Overbrugt de hefbegrenzing. Op de

maximale doorrijhoogtes letten.

Indicatie

„Daalbegrenzing“

o Geeft aan dat de automatische

daalbegrenzing is geactiveerd.

Drukknop „Overbrugging

daalbegrenzing“

Overbrugt de daalbegrenzing, regeling met

knop hydraulische regeling.

Indicatie

„Rijuitschakeling“

o Geeft aan dat de automatische,

hoogteafhankelijke rijuitschakeling is

geactiveerd.

Drukknop „Overbrugging

rijuitschakeling“

Overbrugt de automatische,

hoogteafhankelijke rijuitschakeling.

Indicatie

„Gangeindbeveiliging“

(optioneel)

o Geeft weer dat de gangeindbeveiliging is

geactiveerd. Intern transportmiddel wordt

afgeremd.

Indicatie „Submenu

Waarschuwingen“

oproepen

o Geeft weer dat verscheidene

waarschuwingen (bijvoorbeeld valketting-

beveiliging, hefuitschakeling datum / tijd

instellen, bedienerspecifieke instelling, …)

zijn opgetreden.

Knop „Submenu

Waarschuwingen“

oproepen

Afzonderlijke waarschuwingen worden

zichtbaar

Page 106: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 17

10

10.N

L

Submenu

„Waarschuwingen“

beëindigen

o Geeft aan dat het submenu kan worden

verlaten.

Drukknop „Submenu

waarschuwingen

beëindigen“

Stelt het submenu terug op basismenu.

Indicatie

„Batterijvergrendeling niet

geplaatst“

t Verschijnt nadat het interne transportmiddel

is ingeschakeld, maar er nog geen batterij-

vergrendeling is geplaatst. Het interne trans-

portmiddel kan alleen nog maar in

kruipsnelheid (2,5 km/h) worden verreden.

Drukknop "Bevestiging

batterijvergrendeling

geplaatst"

Bevestigt de melding, nadat de

batterijvergrendeling is geplaatst

Personen-beveiligingssysteem (PSS)

Indicatie „Bevestiging

cyclustest“

o Geeft aan dat de cyclustest moet worden

uitgevoerd (om de 24 uur).

Het interne transportmiddel wordt afgeremd

en kan alleen nog maar in kruipsnelheid

(2,5 km/h) worden verreden.

Paragraaf "Personenbeveiligingssysteem

(o)“ in hoofdstuk E lezen.

Drukknop „Bevestiging

cyclustest“

Start de automatische uitvoering van de

cyclustest

Indicatie „Waarschu-

wingsveldovertreding“

o Geeft aan dat het waarschuwingsveld van

het personenbeveiligingssysteem door

personen / objecten in de smalle gang is

overtreden. Het interne transportmiddel

wordt afgeremd en kan alleen nog maar in

kruipsnelheid (2,5 km/h) worden verreden.

Paragraaf "Personenbeveiligingssysteem

(o)“ in hoofdstuk E lezen

Indicatie „veiligheidsveld-

overtreding“

o Geeft aan dat het beschermingsveld van het

personenbeveiligingssysteem door

personen / objecten in de smalle gang is

overtreden. Het interne transportmiddel

wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.

Drukknop

„Binnendringing

veiligheidsgebied“

Overbrugt de veiligheidsfunctie en maakt

kruipgang (2,5 km/h) mogelijk bij voldoende

veilige afstand tot de hindernis.

Paragraaf "Personenbeveiligingssysteem

(o)“ in hoofdstuk E lezen.

Geleidingssystemen

Indicatie „Selectie

frequentie 1“ (submenu

„Geleiding aan“)

o Geeft aan, dat inductieve geleiding via

frequentie 1 mogelijk is (analoog meer

frequenties, maximaal 5 stuks).

Drukknop „Selectie

frequentie 1“ (analoog

verdere frequenties)

Activeert de inductieve geleiding door

frequentie 1 (automatisch verlaten van het

submenu na één seconde pauzetijd)

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Page 107: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 18

Aanbouwapparaat vorkbediening

Indicatie

„Menuomschakeling

Synchroon draaien“

t Omschakeling van het menu voor de

functies „Synchroon draaien“

Drukknop

„Menuomschakeling

Synchroon draaien“

Activeert menuomschakeling Synchroon

draaien

Indicatie „Synchroon links

draaien vorken“

t Geeft weer dat de vorken synchroon links

gedraaid en rechts geschoven kunnen

worden.

Drukknop „Synchroon

links draaien vorken“

Activeert links draaien van de vorken,

gelijktijdig regelen van rechts schuiven van

de arm met de knop hydraulische regeling

Indicatie „Automatisch

synchroon links draaien

vorken“

o Geeft weer dat de vorken automatisch

synchroon links gedraaid en rechts

geschoven kunnen worden.

Drukknop „Automatisch

Synchroon links draaien

vorken“

Activeert links draaien van de vorken met

gelijktijdig automatisch rechts schuiven van

de arm.

Indicatie „Synchroon

rechts draaien vorken“

t Geeft weer dat synchroon rechts draaien,

links schuiven van de vorken mogelijk is

Drukknop „Synchroon

rechts draaien vorken“

Activeert rechts draaien van de vorken,

gelijktijdig regelen van links schuiven van de

arm met de knop hydraulische regeling

Indicatie „Automatisch

synchroon rechts draaien

vorken“

o Geeft weer dat automatisch synchroon

rechts draaien, links schuiven van de vorken

mogelijk is

Drukknop „Automatisch

Synchroon rechts draaien

vorken“

Activeert rechts draaien van de vorken met

gelijktijdig automatisch links schuiven van

de arm.

Indicatie „Automatisch

synchroon draaien tot

middenpositie vorken“

o Geeft aan dat de automatische positionering

van de vorken in de middenpositie (tanden

naar voren) mogelijk is.

Drukknop „Automatisch

synchroon draaien tot

middenpositie vorken“

Activeert het zwenken met automatische

stop van de vorkbeweging in de

middenpositie, gelijktijdig automatisch

uitschuiven van de arm met stop in de

middenpositie.

Indicatie „Vorkverstelling

telescoopvork“

Geeft weer dat de vorkverstelling van de

telescoopvork mogelijk is.

Drukknop „Vorkverstelling

telescoopvork“

Activeert de verstelling telescoopvork

regeling met de knop hydraulische regeling

Indicatie „Enkelvoudig

uitschuifbare vork“

o Geeft weer dat de bediening van de

enkelvoudig uitschuifbare vork mogelijk is.

Drukknop „Enkelvoudig

uitschuifbare vork“

Activeert enkelvoudig uitschuifbare vork,

regeling met de knop hydraulische regeling

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Page 108: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 19

10

10.N

L

Indicatie „Telescoopvork“ o Geeft aan dat de bediening van de

telescoopvork mogelijk is

Drukknop

„Telescoopvork“

Activeert de telescoopvork, regeling met de

knop hydraulische regeling

Indicatie „Telescoopvork -

synchroon verschuifbaar“

o Geeft aan dat de bediening „Telescoopvork

- synchroon verschuifbaar“ mogelijk is,

regeling met de knop hydraulische regeling

Drukknop „Telescoopvork

- synchroon

verschuifbaar“

Activeert de synchrone verschuiving van de

telescoopvorken

Indicatie „Telescoopvork -

asynchroon verschuifbaar

(bovenste)“

o Geeft aan dat de bediening „Telescoopvork

- asynchroon verschuifbaar (bovenste)“

mogelijk is, regeling met de knop

hydraulische regeling

Drukknop „Telescoopvork

- asynchroon

verschuifbaar (bovenste)“

Activeert de asynchrone verschuiving

(bovenste vork) van de telescoopvorken

Indicatie „Telescoopvork -

asynchroon verschuifbaar

(onderste)“

o Geeft aan dat de bediening „Telescoopvork

- asynchroon verschuifbaar (onderste)“

mogelijk is, regeling met de knop

hydraulische regeling

Drukknop „Telescoopvork

- asynchroon

verschuifbaar (onderste)“

Activeert de asynchrone verschuiving

(onderste vork) van de telescoopvorken

Indicatie „Tweede

instapeldiepte“

o Geeft aan dat de tweede instapeldiepte

mogelijk is.

Drukknop „Tweede

instapeldiepte“

Activeert de tweede instapeldiepte, regeling

met de knop hydraulische regeling.

Indicatie „Vorkneiging“ o Geeft aan dat de vorkneiging mogelijk is.

Drukknop „Vorkneiging“ Activeert het neigen van de vorken, regeling

met de knop hydraulische regeling

Indicatie „Speciaal

aanbouwapparaat“

o Geeft weer dat de regeling van het speciale

aanbouwapparaat mogelijk is.

Drukknop „Speciaal

aanbouwapparaat“

Activeert de regeling van het speciale

aanbouwapparaat, regeling met de knop

hydraulische regeling

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Page 109: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 20

Aanbouwapparaat vorkverstelling / sideshift

Indicatie

„Menuomschakeling

vorkverstelling / sideshift“

o Omschakeling van het menu voor de

indicatie-eenheid naar de functies

„Vorkverstelling / sideshift“

Drukknop

„Menuomschakeling

vorkverstelling / sideshift“

Activeert de menuomschakeling

vorkverstelling / sideshift

Indicatie „Vorkverstelling,

symmetrisch“

o Geeft aan dat de vorkverstelling kan worden

bediend.

Drukknop

„Vorkverstelling,

symmetrisch“

Activeert de vorkverstelling bij gelijktijdige

bediening van de knop hydraulische

regeling

Indicatie

„Menuomschakeling

vorkverstelling,

asymmetrisch“

o Geeft weer dat de menuomschakeling

„Vorkverstelling asymmetrisch“ mogelijk is.

Drukknop

„Menuomschakeling

vorkverstelling,

asymmetrisch“

Omschakeling van het menu voor het

display naar de functies „Vorkverstelling

asymmetrisch“

Indicatie „Vorkverstelling

uitsluitend links“

o Geeft weer dat de vorkverstelling uitsluitend

links mogelijk is

Drukknop „Vorkverstelling

uitsluitend links“

Activeert de vorkverstelling, uitsluitend links,

regeling met knop hydraulische regeling

Indicatie „Vorkverstelling

uitsluitend rechts“

o Geeft weer dat de vorkverstelling uitsluitend

rechts mogelijk is

Drukknop

„Vorkverstelling,

uitsluitend rechts“

Activeert de vorkverstelling, uitsluitend

rechts, regeling met knop hydraulische

regeling

Indicatie „Sideshift

vorktanden“

o Geeft aan dat de sideshift vorktanden

mogelijk is

Drukknop „Sideshift

vorktanden“

Activeert de sideshift vorktanden, regeling

met de knop hydraulische regeling

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

Page 110: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 21

10

10.N

L

Optionele uitvoering

Indicatie

„Menuomschakeling

werklamp / ventilator“

o Omschakeling van het menu voor de

indicatie-eenheid naar de functies

„Menuomschakeling werklamp / ventilator“

Drukknop

„Menuomschakeling

werklamp / ventilator“

Activeert menuomschakeling werklamp /

ventilator

Indicatie „Werklamp

beschermdak“

o Geeft aan dat de werklamp beschermdak

kan worden in- / uitgeschakeld

Drukknop „Werklamp

beschermdak“

Activeert de werklamp beschermdak

Indicatie „Werklamp

lastopnamemiddel“

o Geeft aan dat de werklamp

lastopnamemiddel kan worden in- /

uitgeschakeld

Drukknop „Werklamp

lastopnamemiddel“

Activeert de werklamp lastopnamemiddel

Indicator „Ventilator“ o Geeft aan dat de ventilator kan worden in- /

uitgeschakeld

Drukknop „Ventilator“ Activeert de ventilator

Indicatie „Nulstand

indicatie van de

weeginrichting“

o Geeft aan dat de indicatie van de

gewichtsmeting op NUL kan worden gezet

(tarreren)

Drukknop „Nulstand

indicatie van de

weeginrichting“

Met deze drukknop wordt de

gewichtsmeting op NUL gezet

Indicatie "Magazijn- of

orderpickmodus"

o – Magazijnmodus = symbool heeft een

donkere achtergrond

– Orderpickmodus = symbool heeft een

lichte achtergrond

Z Zie paragraaf "Horizontale paragraaf"

in hoofdstuk E.

Drukknop "Omschakeling

magazijn- of

orderpickmodus"

Met deze drukknop wordt tussen magazijn-

of orderpickmodus geschakeld

t = standaarduitvoering o = optionele uitvoering

RG = railgeleiding IG = Inductieve geleiding

Sym-bool

Bedienings- en displayelement

Functie

0

Page 111: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 22

2.4 Symbolen voor de bedrijfstoestand van het interne transportmiddel

Symbolen op het display geven de bedrijfstoestand van het interne transportmiddel

na het inschakelen weer.

Veiligheidsbomen zijn open.

Dodemansknop niet ingedrukt

Aanbouwapparaat in basisstand, zie gelijknamige

paragraaf in hoofdstuk E.

Page 112: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 23

10

10.N

L3 Intern transportmiddel in gebruik nemen

F Voordat de bestuurder het interne transportmiddel in gebruik neemt, bedient of

voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in de

gevarenzone bevindt.

3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

F Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel ofaanbouwapparaat (speciale uitrustingen) kunnen tot ongevallen leiden.Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het

interne transportmiddel of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden

vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct

is gerepareerd.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

– Het volledige interne transportmiddel aan de buitenzijde controleren op zichtbare

beschadigingen en lekkages.

– Batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige bevestiging

controleren.

– Controleren of de batterijstekker goed vastzit.

– Controleren of de batterijborgingen aanwezig zijn en goed werken.

– Controleren of de batterij goed vast zit in de batterijruimte.

– Controleren of batterijdeksel en zijbekledingen goed vast zitten en niet zijn

beschadigd.

– Beschermdak controleren op beschadigingen.

– Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren,

verbogen of sterk afgesleten lastvorken.

– Aandrijfwiel / lastwielen controleren op beschadiging.

– Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen.

– Controleren of alle veiligheidsinrichtingen in orde zijn en goed werken.

– Controleren of de parkeerrem goed werkt.

– Controleer bij railgeleiding de geleiderollen op rondheid en beschadigingen.

– Controleren of de afleider tegen statische lading aanwezig is.

– Instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars controleren op goede werking.

– Voorvensters van de laserscanner van het personenbeveiligingssysteem

controleren op veil en indien nodig reinigen (o).

– Cyclustest van personenbeveiligingssysteem uitvoeren zie paragraaf "Controles

voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling van het personenbeveiligingssy-

steem" in hoofdstuk E (o).

– Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn.

– Controleren of reddingsuitrusting aanwezig is.

F Het betreden van de chauffeurscabine met meer personen is verboden.

Page 113: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 24

3.2 Het interne transportmiddel betreden en verlaten

M Beknellingsgevaar door de veiligheidsbomenBij het openen en sluiten van de veiligheidsbomen bestaat er een beknellingsgevaar.

• Bij het openen en sluiten van de veiligheidsbomen mag er zich niets tussen het

cabineframe cq. de voetenruimte en de veiligheidsbomen bevinden.

F Gevaar op vallenWanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven

bestaat er gevaar op vallen voor de bediener.

• Veiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.

– Hefmast / bestuurderscabine volledig neerlaten.

– Veiligheidsbomen omhoogklappen.

– Bij het betreden of verlaten het cabineframe (50) vasthouden.

– Veiligheidsbomen sluiten.

M Het bedienen van het interne transportmiddel met meerdere personen in de

bestuurderscabine is verboden.

50

Page 114: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 25

10

10.N

L3.3 Bestuurdersstoel demonteren

M Draaigreepbouten (52) niet losdraaien tijdens het rijden.

– Om de bestuurdersstoel (51) te

demonteren moet u de twee

draaigreepbouten (52) onder de

bestuurderstoel (51) losdraaien.

– De bestuurderstoel (51) kan nu volledig

met de versteleenheid er naar boven toe

uit worden getrokken.

Z Het gewicht van de bestuurdersstoel (51)

met versteleenheid bedraagt ca. 45 kg.

M Als de bestuurdersstoel is uitgerust met

stoelverwarming, moet de aansluiting van

de stoelverwarming worden losgemaakt

voordat de stoel eruit wordt getrokken.

3.4 Bestuurdersplaats inrichten

M Gevaar op ongevallenBestuurdersstoel en bedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik.

– Bestuurderstoel en bedieningspaneel voordat u het voertuig gaat gebruiken

zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder

moeite bediend kunnen worden.

– Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.)

zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.

51

52

Page 115: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 26

3.5 Bestuurderstoel instellen

M De instelling van de bestuurdersstoel mag tijdens het rijden niet worden gewijzigd.

Z De bestuurdersstoel heeft een hogere

rugleuning (53) en een gevormd zitvlak

(60) voor een bediening tijdens het zitten

zonder vermoeid te worden. De

gestoffeerde onderzijde van het zitvlak

dient om tegen aan te leunen tijdens de

staande bediening.

– Trek aan de instelhendel (61) en stel de

juiste hoogte van het zitvlak (60) in door

middel van belasten of ontlasten. Het

instelbereik bedraagt 120 mm.

– Draai de instelschroef (62) los om

de hoogte van de armleuning (55) in

te stellen.

– Met het wiel (56) kan de neiging van de

armleuning (55) worden ingesteld.

– Druk op de hendel „instelling neiging

zitvlak“ (58) om het zitvlak (60) met

40 mm omhoog resp. omlaag te laten

neigen.

– Druk op de hendel „instelling neiging zitvlak“ (59) om het zitvlak (60) met 50 mm

vooruit resp. achteruit te schuiven.

– Om het zitvlak te (60) ontgrendelen de hendel (57) bedienen.

– De draaiknop (54) voor het verstellen van de achtersteun bevindt zich aan de

linkerkant van de stoel.

– De bestuurdersstoel kan optioneel met een stoelverwarming zijn uitgerust. Om de

stoelverwarming in te schakelen, moet u de desbetreffende schakelaar

inschakelen (stand I).

53

54

55

56

57

58

5960616252

Page 116: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 27

10

10.N

L3.6 Neiginstelling van het bedieningspaneel

M De neiging van het bedieningspaneel (15) niet tijdens het gebruik verstellen.

Controleren of het bedieningspaneel na de neigingverstelling veilig vergrendeld is.

Z De neiging van het bedieningspaneel (15)

kan traploos met 50° worden versteld

(Neigingsbereik: 130° tot 180°).

– NOODSTOP-schakelaar (21) door

draaien ontgrendelen.

– Sleutel in het contactslot (20) steken en

het interne transportmiddel inschakelen.

– Drukknop "Bedieningspaneel verstellen" (4)

indrukken en ingedrukt houden.

– Neiging van het bedieningspaneel (15) in

de gewenste positie zetten.

– Drukknop "Bedieningspaneelverstelling" (4)

loslaten.

– Controleren of het bedieningspaneel goed

is vergrendeld.

F Bij storingen moet de ontgrendelpen (4a)

ingedrukt worden gehouden, om de neiging

van het bedieningspaneel (15) te verstellen.

15

4

20

21

4a

Page 117: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 28

3.7 Hoogte-instelling van het bedieningspaneel

M De hoogte van het bedieningspaneel (15) niet tijdens het gebruik verstellen.

Controleren of het bedieningspaneel na de hoogte-instelling veilig vergrendeld is.

Z U kunt het bedieningspaneel (15) met

85 mm in hoogte verstellen.

– Draai de hendel (19) dos.

– Trek het bedieningspaneel in de

gewenste stand (naar boven of naar

beneden).

– Draai de hendel (19) vast.

3.8 Bedrijfsgereedheid herstellen (t)

– Veiligheidsbomen sluiten.

– NOODSTOP-schakelaar (21) door

draaien ontgrendelen.

– Sleutel in het contactslot (20) steken en

met de klok mee draaien.

– Controleren of de claxon werkt,

daarvoor de drukknop „Claxon“ (2)

indrukken.

– Controleren of de bedrijfs- en de

parkeerrem goed werkt.

– Referentierit van de hefmast (hoofd- en

extra hef) maken om de hoogte-indicatie

af te stellen,

zie paragraaf "Afstellen van de hoofdhef

en extra hef" in hoofdstuk E.

F Wanneer tijdens de inschakelprocedure een ongewenste rij- of hefbeweging

plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODSTOP-schakelaar (21) worden ingedrukt.

Z Kortstondige stuurbewegingen bij de stuurreferentie zijn toegestaan.

15

19

21

20

2

Page 118: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 29

10

10.N

L3.9 Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)

Z Optioneel kan de bedrijfsgereedheid met een extra toegangscode met 5 cijfers

worden gerealiseerd. Voor het inschakelen van het interne transportmiddel wordt

naast de toegangscode ook de sleutelschakelaar gebruikt.

– Veiligheidsbomen sluiten.

– NOODSTOP-schakelaar (21) door draaien ontgrendelen.

– Sleutel in het contactslot (20) steken en met de klok mee draaien.

Z Op het display (5) verschijnt het verzoek om een toegangscode met 5 tekens in

te voeren.

– Knop „Selecteren“ (78) in het cursorveld bedienen.

– 5-cijferige toegangscode met het numerieke toetsenbord (25) invoeren en

bevestigen met de "OK"-knop. Ieder cijfer van de 5-cijferige toegangscode kan met

de cursortoetsen (75, 77) worden bereikt: Cursortoets (75) een cijfer vooruit resp.

cursortoets (77) een cijfer terug zetten. Met de toets „CE“ wordt de invoer van de

vijfcijferige toegangscode afgebroken.

Z Als de juiste toegangscode niet wordt ingevoerd zijn alle functies van het interne

transportmiddel geblokkeerd. Er kunnen maximaal 99 verschillende toegangscodes

worden ingesteld. De afzonderlijke toegangscodes kunnen zijn toegewezen aan

vooraf gedefinieerde rijprogramma’s, stuurprogramma’s en hydraulische

programma’s (zie paragraaf „Bedienerspecifieke instellingen“ in hoofdstuk E). Als er

binnen een op de fabriek ingestelde tijd geen rij-, stuur- en hydraulische bewegingen

worden uitgevoerd, verschijnt er op het display (5) opnieuw de vraag de 5-cijferige

toegangscode met het numerieke toetsenbord (25) in te voeren.

– Controleren of de claxon werkt, daarvoor de drukknop „Claxon“ (2) indrukken.

– Controleren of de bedrijfs- en de parkeerrem goed werkt.

– Referentierit van de hefmast (hoofd- en extra hef) uitvoeren om de hoogte-indicatie

in te stellen, zie paragraaf „Afstellen van de hoofdhef“ in hoofdstuk E.

F Wanneer tijdens de inschakelprocedure een ongewenste rij- of hefbeweging

plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODSTOP-schakelaar (21) worden ingedrukt.

Z Kortstondige stuurbewegingen bij de stuurreferentie zijn toegestaan.

* ****

21 202 5 25 78

77 75

Page 119: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 30

3.10 ISM-toegangsmodule (o)

Z Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.

3.11 Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid

F Gevaar op ongevallen door gebreken aan het interne transportmiddelIntern transportmiddel niet met defecte / gebrekkige reminstallatie, met defecte

stuurinrichting en/of defecte hydraulische installatie in gebruik nemen.

Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het

interne transportmiddel of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden

vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct

is gerepareerd.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Page 120: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 31

10

10.N

LWerkwijze

– Controleren of de waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen goed werken:

– Controleren of NOODSTOP-schakelaar werk, daarvoor de NOODSTOP-

schakelaar indrukken. De hoofdstroomkring wordt onderbroken, zodat er geen

voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODSTOP-

schakelaar ontgrendelen door hem te draaien.

– Controleren of de claxon goed werkt, daarvoor op de knop „Claxon” drukken.

– Controleren of de dodemansknop goed werkt.

– Controleer afsluitbomen / veiligheidsbomen op werking.

– Controleren of de bedrijfs- en parkeerrem goed werken, zie paragraaf

"Remmen" in hoofdstuk E.

– Controleren of de stuurinrichting goed werkt, zie paragraaf "Sturen" in

hoofdstuk E.

– Werking hydraulische installatie controleren.

– Hefuitschakelingen controleren (o), zie paragraaf "Hefuitschakeling

overbruggen (o)" in hoofdstuk E.

– Rijfuncties controleren, zie paragraaf "Rijden" en paragraaf "Rijden in smalle

gangen! in hoofdstuk E.

– Gangeindbeveiliging en gangherkenning-functies controleren (o), zie paragraaf

"Gangeindbeveiliging (o)" in hoofdstuk E.

– Rijuitschakelingen controleren (o), zie paragraaf "Rijuitschakeling

overbruggen (o)" in hoofdstuk E.

– Controleren of verlichting goed werkt (o).

– Functies van het personenbeveiligingssysteem controleren (o), zie paragraaf

"Personenbeveiligingssysteem (o)" in hoofdstuk E.

– Frontplaten van de laserscanner van het personenbeveiligingssysteem

controleren op vervuilingen (o), indien nodig reinigen, zie paragraaf

"Reinigen van de frontplaat van de laser" in hoofdstuk E.

– Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken, zie paragraaf

"Beschrijving van het display en de bedieningselementen" in hoofdstuk E.

– Controleren of de handsteunen (14) en grepen goed zijn bevestigd en niet

beschadigd zijn, zie paragraaf "Beschrijving van het display en de

bedieningselementen" in hoofdstuk E.

– Referentierit van de hefmast uitvoeren om de hoogte-indicatie in te stellen,

zie paragraaf „Afstellen van de hoofdhef en extra hef“ in hoofdstuk E.

– Controleren of de tweehandsbediening in de smalle gang werkt, zie paragraaf

"Met railgeleide intern transportmiddelen in smalle gangen rijden (o)" en paragraaf

"Met inductief geleide interne transportmiddelen in smalle gangen rijden (o)" in

hoofdstuk E.

Page 121: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 32

3.12 Afstellen van de hoofdhef en de extra hef

Z Bij het weergeven van de volgende symbolen is een referentierit volgens de

indicatie (5) vereist; dat wil zeggen: u moet de hoofdhef en de extra hef ieder circa

10 cm heffen en weer neerlaten. Uitsluitend op deze wijze verstrekt de regeling een

vrijgave voor de uitvoering van alle bewegingen van het interne transportmiddel met

volle snelheid.

Werkwijze:

– Aan beide zijden de veiligheidsbomen helemaal sluiten.

– NOODSTOP-schakelaar (21) door draaien ontgrendelen.

– Sleutel in het contactslot steken en het interne transportmiddel inschakelen.

– Bedien de dodemansknop (65).

Referentierit: Hoofdhef heffen

– Hoofdhef met de knop hydraulische regeling (1) ca.

10 cm heffen.

Draaien naar links = heffen.

Z Hoofdhef wordt aan de bovenste controlegrens

zelfstandig gestopt.

Referentierit: Hoofdhef neerlaten

– Hoofdhef met knop hydraulische regeling (1) volledig

neerlaten.

Draaien naar rechts = neerlaten.

65 1 5 11 1221

Page 122: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 33

10

10.N

L

Referentierit: extra hef heffen

– Extra hef via de knop hydraulische regeling (1) en

gelijktijdige bediening van de drukknop „Extra hef“ (11)

ca. 10 cm heffen.

Draaien naar links = heffen.

Z Extra hef wordt aan de bovenste controlegrens automatisch gestopt.

Referentierit: extra hef dalen

Extra hef met de knop hydraulische regeling (1) en

gelijktijdige bediening van de drukknop „Extra hef“ (11)

volledig neerlaten.

Draaien naar rechts = neerlaten.

Hefuitschakeling bij afstellen

F Gevaar op ongevallen door uitgeschoven mastDe hefuitschakeling is een extra functie ter

ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de

verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische

beweging bijv. voor een obstakel te stoppen.

Door het indrukken van de drukknop „Hefuitschakeling

overbruggen“ wordt de hefbegrenzing buiten werking gezet.

65 1 5 11 1221

Page 123: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 34

Achteraf afstellen lastopnamemiddelen (vorkdrager / sideshift)

Wanneer bij uitgeschakeld intern transportmiddel de sideshift of het draaien van de

vorkdragers anders wordt ingesteld, verschijnt bij het weer inschakelen van het

interne transportmiddel op het display het symbool „Referentierit draaien“ of

„Referentierit schuiven“. Het draaien of schuiven moet worden afgesteld.

Referentierit draaien Referentierit schuiven

De sideshift wordt afgesteld door met de sideshift over de positie "Midden

aanbouwapparaat" te rijden, zie paragraaf "Schuiven (aanbouwapparaat zwenkarm)"

in hoofdstuk E.

De draaisensoren van het aanbouwapparaat worden afgesteld door minimaal een

complete draaiing met het lastopnamemiddel uit te voeren, zie paragraaf "Zwenken /

draaien (vorkdrager)" in hoofdstuk E.

Een succesvolle afstelling is te herkennen, wanneer het betreffende symbool na de

afstelling uitgaat.

Z Wanneer één van de beide symbolen na de afstelling niet uitgaat, moet de

klantenservice van de producent worden geïnformeerd.

Page 124: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 35

10

10.N

L3.13 Datum en tijd instellen

Het menu "Datum / Tijd instellen"oproepen:

– Drukknop „Submenu beëindigen“ (23)

indrukken. Het menu „Datum / tijd

instellen“ wordt geopend. Op het

display wordt de datum en de tijd

onder elkaar weergegeven.

Z In dit menu zijn geen

voertuigbewegingen mogelijk.

Opmaak van datum en tijd:

Opmaak Datum Tijd

Standaard instelling dd.mm.jjjj hh:mm:ss

VS-instelling mm.dd.jjjj hh:mm:ss am/pm

Afkortingen t = dag

m = maand

j = jaar

h = uur

m = minuut

s = secundair

23

12 : 0 0 : 0 0

01 . 0 5 . 2 0 07

Page 125: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 36

Instellen van de datum / tijd:

– Bedien drukknop „Selecteren“ (78) in

het cursorveld. De eerste positie in de

datumweergave krijgt een „BLAUWE“

achtergrond.

– Met de cursortoetsen (76, 79) kan de

bediener in het geselecteerde veld de

gewenste waarde instellen:

Cursortoets (76): Cijfer verlagen.

Cursortoets (79): Cijfer verhogen.

Z Het gewenste getal kan ook direct met

het cijferveld van het numeriek

toetsenbord (25) worden ingevoerd.

– Het volgende resp. vorige veld wordt

met de cursortoetsen (75, 77) in het

cursorveld geselecteerd:

Cursortoets (75): één veld verder

Cursortoets (77): één veld terug.

Z Het geselecteerde veld krijgt een

„BLAUWE“ achtergrond.

– Na invoer van datum en tijd moet

deze invoer met de drukknop „OK“

in het numeriek toetsenbord (25)

worden opgeslagen.

Menu "Klok instellen" verlaten:

– Bedien drukknop (71) onder het

symbool „Voertuigfuncties“. De

indicatie-eenheid gaat naar het menu

„Voertuigfuncties“.

23 66

12 : 0 0 : 0 0

01 . 0 5 . 2 0 07

77

7925 78

76

75

71

75

Page 126: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 37

10

10.N

L3.14 Bedienerspecifieke instellingen (o)

Roep het menu „Bedienerspecifieke instellengen“ op:

– Bedien de drukknop „Submenu

beëindigen“ (23), in de indicatie-

eenheid verschijnt het menuonderdeel

„Submenu Waarschuwingen“ (72).

Z In dit menu zijn geen

voertuigbewegingen mogelijk.

– Bedien vervolgens de drukknop (66)

onder het symbool „Submenu Waar-

schuwingen“ (72). In de indicatie-een-

heid verschijnt het menuonderdeel

„Bedienerspecifieke instellingen“ (80).

– Bedien de drukknop (67) onder het

symbool „Bedienerspecifieke instel-

lingen“ (80). Het menu „Bedienerspe-

cifieke instellingen“ wordt geopend.

23 66

72

80

67

v,a

Page 127: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 38

Instellingen in het menu„Bedienerspecifieke instellingen“:

Z In dit voertuigmenu zijn geen

voertuigbewegingen mogelijk.

– Bedien drukknop „Selecteren“ (78) in

het cursorveld. In de indicatie-

eenheid verschijnt het symbool voor

de gebruikersgedefinieerde instelling

„Acceleratie rijden“ (zie tabel).

– Met de cursortoetsen (75, 77) kan de

bediener tussen de functies

schakelen:

Cursortoets (75): één functie verder

Cursortoets (77): één functie terug.

Functievolgorde:

Functies Indicatie in de indicatie-eenheid

Acceleratie rijden

Snelheid in het voorveld

Snelheid in de gang

Snelheid hoofdhef heffen

Snelheid hoofdhef dalen

Snelheid sideshift

Stuurwieloverbrenging

77

7978

76

75

25

a

v

v

V

V

V

v

Page 128: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 39

10

10.N

L– Met de cursortoetsen(76, 79) kan de

bediener de betreffende functie

instellen van 1 (zwak) tot en met

8 (sterk).

Cursortoets (76):

Instelling verzwakken

Cursortoets (79):

instelling versterken.

Z Dit biedt de mogelijkheid om binnen een

in het programma vooraf gedefinieerd

bereik afzonderlijke instellingen door

te voeren.

– Na invoer van de bestuurdersspeci-

fieke instellingen, moet deze invoer

met de drukknop „OK“ in het nume-

riek toetsenbord (25) worden opge-

slagen.

M Gevaar op ongevallen doorgewijzigde rijparametersWijziging van de instellingen in de

functies acceleratie, sturen, rijden,

heffen en neerlaten naar grotere

waarden kan tot ongevallen leiden.

• Voer een proefrit uit in een veilig gebied.

• Pas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.

Het menu "Bestuurderspecifieke instellingen" verlaten:

– Bedien drukknop (71) onder het

symbool „Voertuigfuncties“. De

indicatie-eenheid gaat naar het menu

„Voertuigfuncties“.

77

7978

76

75

25

1

8

71

75

71

75

Page 129: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 40

4 Werken met het interne transportmiddel

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden

Rijpaden en werkbereiken:

Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer.

Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. De last mag uitsluitend op

de daarvoor bedoelde plaatsen worden neergezet.

Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin

voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het

gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra

uitrusting nodig.

F De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden

overschreden.

Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.

Z Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór

veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk

moeten zijn.

Gedrag bij het rijden:

De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden.

De bestuurder moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen,

bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, op onoverzichtelijke plaatsen en bij

het verlaten van de smalle gang. De bestuurder moet altijd een veilige remafstand

bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór hem bevinden en hij

moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Onverwacht stoppen

(behalve in noodgevallen), snel omkeren en inhalen op gevaarlijke of

onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of

bedienbereik te leunen of te grijpen.

Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is

verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel.

F Gedrag bij kantelen van het interne transportmiddelWanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, mag de bestuurder niet van

het interne transportmiddel springen en geen lichaamsdelen buiten de

bestuurderscabine houden.

De bestuurder moet:

– gehurkt gaan zitten,

– zich met beide handen in de bestuurderscabine vasthouden,

– het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.

Page 130: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 41

10

10.N

LZichtverhoudingen bij het rijden buiten de smalle gangen:

De bestuurder moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over

het traject dat hij rijdt.

Wanneer lasten worden getransporteerd die het zicht beïnvloeden, moet de last zich

in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden.

Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk / seiner vóór het

interne transportmiddel uit lopen. In dit geval mag er alleen met loopsnelheid en

bijzonder voorzichtig worden gereden. Het interne transportmiddel moet direct tot

stilstand worden gebracht, zodra het oogcontact tussen de seiner en de bediener

verloren gaat.

Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant

te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende

zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze

hulpmiddelen.

Gedrag en zichtverhoudingen tijdens gebruik met opgehevenbestuurderscabine en lastopnamemiddel

F Gevaar op ongevallen bij gebruik met opgeheven bestuurderscabine enlastopnamemiddelHet werken met opgeheven bestuurderscabine en lastopnamemiddel kan de

zichtverhoudingen van de bestuurder beïnvloeden. Personen in de gevarenzone van

het interne transportmiddel kunnen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied

waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het

lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort

ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen, etc. kunnen terechtkomen. In de

gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn

normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden.

– Bij hydraulische en/of rijbewegingen moet u controleren of er zich geen personen

in de gevarenzone bevinden.

– Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

– Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de

gevarenzone niet verlaten.

Page 131: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 42

Beveiligingen tegen vallen

De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet

toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne

transportmiddelen, of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en

veiligheidsbomen. Bij in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken

vanaf het bedieningsplatform misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De

exploitant moet het bedieningspersoneel geschikte hulpmiddelen ter beschikking

stellen, teneinde de pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen.

U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrich-

tingen zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets.

F Gevaar op vallen door ondeskundig gebruik van bedieningselementen enonderdelen.Wanneer de bediener op de veiligheidsbomen, het bedieningspaneel, de omheining

van de bestuurderscabine, van de bestuurdersstoel etc. gaat staan kan hij uit de

bestuurderscabine vallen.

– De bediener mag niet op de veiligheidsbomen, het bedieningspaneel,

de omheining van de bestuurderscabine, de bestuurdersstoel etc. gaan staan.

Bedrijf met een oploopbare pallet (o):

Als het interne transportmiddel dient voor bedrijf met een oploopbare pallet, die niet

is uitgerust met afsluitingen aan de zijkant of leuningen, dan is de bediener verplicht

zich met een opvanggordel volgens EN 361 en een geschikt verbindingsmiddel

(2,0 m) volgens EN 355 te beveiligen.

(zie hoofdstuk 3.1).

F Het stoppen en verrichten van werkzaamheden op magazijnvakken, die ook aan een

kant van de stellinggang geen vloer hebben, is niet toegestaan. Een afstand van

minder dan 0,2 m tot de stelling dient in acht te worden genomen.

M Rijden op hellingen: Rijden op hellingen is verboden.

M Op laadbruggen rijden: Rijden op laadbruggen is verboden.

Page 132: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 43

10

10.N

LIn liften rijden:

De bestuurder mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit

hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden en door de eigenaar zijn

vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat de lift in

of op de laadbrug wordt gereden. Het interne transportmiddel met de last naar voren

de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden

uitgesloten is.

Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne

transportmiddel veilig staat en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne

transportmiddel.

Veiligheidskooien

F Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving. In de

afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van veiligheidskooien op interne

transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de

wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit

vrijgegeven.

Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen

Conditie van de te transporteren last:

De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Er mogen uitsluitend

veilig en zorgvuldig geplaatste lasten worden getransporteerd. Wanneer het gevaar

bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte

veiligheidsmaatregelen worden genomen.

M Gevaar op ongevallen bij transport van vloeibare lastenDe volgende gevaren kunnen bij het transport van vloeibare lasten ontstaan:

Morsen van vloeistoffen.

Verandering van het lastzwaartepunt door schokkende hef- en rijbewegingen en

eventueel daardoor vallende last.

Beperking van de stabiliteit van het interne transportmiddel door verschoven of

instabiele lasten.

– Aanwijzingen in de paragraaf "Last transporteren" in acht nemen.

M Transporteren van pendelende lasten is verboden.

M Aanhangers slepen: Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt voor het

slepen van een aanhanger!

Page 133: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 44

4.2 NOODSTOP-schakelaar, rijden, sturen, remmen

4.2.1 Schakelaar NOODSTOP

F Gevaar op ongevallenBij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne

transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de

opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd gevaar op

ongevallen en letsel!

Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.

NOODSTOP-schakelaar indrukken

– NOODSTOP-schakelaar (21) naar onderen drukken.

Z Alle bewegingen van het interne transportmiddel worden uitgeschakeld. Het interne

transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. NOODSTOP-

schakelaar (21) niet als bedrijfsrem gebruiken.

NOODSTOP-schakelaar loszetten

– NOODSTOP-schakelaar (21) weer ontgrendelen door hem te draaien.

Z Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer

gebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de

NOODSTOP-schakelaar gebruiksklaar was).

21

Page 134: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 45

10

10.N

L4.2.2 Rijden

M Uitsluitend met gesloten en correct

vergrendelde kappen en

afdekkingen rijden.

U kunt het interne transportmiddel in

drie modi rijden:

– Vrij rijden in het voorveld (VR)

– Inductief geleid (IG)

– Railgeleid (RG).

Z Welke modus wordt gebruikt, hangt

af van het geleidingssysteem van de

betreffende stellinginstallatie.

65

Page 135: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 46

Rijden in het voorveld

– Veiligheidsbomen sluiten.

– NOODSTOP-schakelaar (21) door draaien ontgrendelen.

– Sleutel in het contactslot steken en het interne transportmiddel inschakelen.

– Bedien de dodemansknop (65).

– Referentierit van de hefmast (hoofd- en extra hef) uitvoeren om de hoogte-indicatie

in te stellen, zie paragraaf „Afstellen van de hoofdhef“ in hoofdstuk E.

– Extra hef met de knop hydraulische regeling (1) en gelijktijdige bediening van de

drukknop „Extra hef“ (11) volledig neerlaten.

Draaien naar rechts = neerlaten.

– Hoofdhef met knop hydraulische regeling (1) heffen tot de vorktanden los zijn van

de vloer.

Draaien naar links = heffen.

– Draai de rij-regelknop (12) langzaam met de rechter duim.

Draaien naar rechts = rijden in lastrichting (V)

Draaien naar links = rijden in aandrijfrichting (R)

– Regel de rijsnelheid door de rij-regelknop (12) navenant verder of terug te draaien.

– Draai de heftruck met het stuurwiel (22) in de gewenste richting.

65 1 21 22 11

R

V

12

Page 136: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 47

10

10.N

L4.2.3 Sturen

Sturen buiten de smalle gangen:

Buiten de smalle gangen wordt het

interne transportmiddel met behulp van

het stuurwiel (22) gestuurd.

Op het display (5) wordt de stand van

het aandrijfwiel (82) weergegeven.

Sturen binnen de smalle gangen:

Z Het interne transportmiddel wordt

gedwongen geleid en de werking van

het stuurwiel (22) is gedeactiveerd.

82

22

5

Page 137: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 48

4.2.4 Remmen

Z Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt wezenlijk af van de

bodemgesteldheid. De bestuurder moet daar rekening mee houden bij het bepalen

van het rijgedrag. Intern transportmiddel voorzichtig afremmen, zodat de lading

niet verschuift.

U kunt het interne transportmiddel op drie manieren remmen:

– met bedrijfsrem (t)

– met dodemansknop (65) (o)

– met NOODSTOP-schakelaar (21) (t).

65 21 12

Page 138: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 49

10

10.N

LRemmen met bedrijfsrem (t)

Schakel tijdens het rijden de rijrichtingschakelaar (12) in de nulstand of in de

tegengestelde rijrichting; het interne transportmiddel wordt geremd door de

rijstroomregeling.

Z Het interne transportmiddel wordt door rijstroomregeling (tegenstroom) afgeremd,

totdat hij in de andere richting begint te rijden. Deze remmodus vermindert het

energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de

rijstroomregeling.

Remmen met dodemansknop (o)

Wanneer u de dodemansknop (65) loslaat, wordt het interne transportmiddel afgeremd.

Z U mag deze manier van remmen uitsluitend gebruiken als parkeerrem en niet

als bedrijfsrem.

Remmen met de NOODSTOP-schakelaar (t)

Door het bedienen van de NOODSTOP-schakelaar (21) wordt het interne

transportmiddel tot stilstand afgeremd.

M De NOODSTOP-schakelaar (21) uitsluitend in gevaarlijke situaties gebruiken.

Page 139: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 50

4.3 Rijden in smalle gangen

F Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden of betreden van de smallegangen door andere voertuigen en/of personen.Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle

gangen (verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met

veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkbereiken moeten als zodanig worden

gekenmerkt.

– De aanwezige veiligheidsinrichtingen op de interne transportmiddelen of de

stellinginstallatie dagelijks controleren, teneinde gevaren te vermijden en personen

te beschermen.

– Aanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de

stellinginstallaties mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk

worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd.

– Eventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw

leidinggevende melden.

– Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

– Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

– Defecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden.

– Stellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect

is gevonden en verholpen.

– Aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht nemen.

– Het rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die

daarvoor zijn bestemd.

– Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de bestuurder controleren of er zich

personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije

smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of voertuigen in de smalle gang

bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.

Page 140: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 51

10

10.N

L

M Gevaar op ongevallen door niet geleid intern transportmiddelWanneer een inductief gedwongen geleid intern transportmiddel wordt uit- en weer

ingeschakeld, is de inductieve geleiding niet meer actief na het opnieuw inschakelen.

Hetzelfde geldt bij defecte of uit- en opnieuw ingeschakelde middenstreepgeleiding.

Bij het verder rijden klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt de snelheid

verlaagd.

– Bij het optrekken en rijden na uitschakeling van de inductieve geleiding moet op de

stand van het aandrijfwiel worden gelet, aangezien de handmatige besturing weer

actief is.

– Inductieve geleiding weer activeren en intern transportmiddel opnieuw insporen.

Tijdens het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidedraad

uitwijken.

– Bij defecte of uitgeschakelde middenstreepgeleiding het interne transportmiddel

uitsluitend met langzame snelheid uit de smalle gang rijden.

Page 141: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 52

4.3.1 Intern transportmiddel met railgeleiding

Z De railgeleide interne transportmiddelen zijn uitgerust met sensoren cq. RFID-

leesapparaten. Smalle gangen moeten zijn uitgerust met geleiderails. Als er in de

smalle gangen wordt gereden, activeren de sensoren de gangherkenning.

– Rijd het interne transportmiddel met lage snelheid vóór de smalle gang, zodat hij is

uitgelijnd met de smalle gang en diens markeringen.

Z De op de rijweg aangebrachte aanduidingen (bijvoorbeeld gang-middellijn) in

acht nemen.

De rijfuncties en hydraulische functies kunnen in de smalle gang geleid, slechts

worden geactiveerd met de tweehandsbediening.

– Rijd het interne transportmiddel langzaam in de smalle gang.

Erop letten dat de geleidingsrollen van het interne transportmiddel in de

geleiderails van de smalle gang lopen.

– Drukknop „gedwongen geleiding in- /

uitschakelen“ (3) bedienen.

– Het aandrijfwiel wordt automatisch in

de stand voor rechtuit rijden gebracht.

De stuurhoekindicatie (82) gaat naar

de stand „Intern transportmiddel

geleid“ (92). Het handmatig sturen is

buiten werking.

3 82

92

Page 142: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 53

10

10.N

L– Handsteun (14) van de rij- en

hydraulische regelgreep vasthouden

(tweehandsbediening).

Z U kunt de rijfuncties en hydraulische

functies in de smalle gang slechts

activeren met tweehandsbediening.

– Met de knop hydraulische regeling (1)

kan de hoofdhef worden opgetild of

neergelaten, zie paragraaf "Heffen -

neerlaten (hoofdhef) in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1)

en tegelijkertijd bedienen van de

drukknop "Extra hef" (11) kan de extra

hef worden opgetild of neergelaten,

zie paragraaf "Heffen - neerlaten

(extra hef) in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1)

en tegelijkertijd bedienen van de

drukknop "Draaien vorkdrager" (9)

kan het aanbouwapparaat naar links

of rechts worden gedraaid, zie

paragraaf "Schuiven (aanbouwapparaat arm)" in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1) en tegelijkertijd bedienen van de drukknop

"Schuiven aanbouwapparaat" (10) kan het aanbouwapparaat naar links of rechts

worden geschoven, zie paragraaf "Zwenken / draaien (vorkdrager)" in hoofdstuk E.

– Met de rijregelknop (12) beïnvloedt u de rijsnelheid en rijrichting.

Draaien naar rechts = rijden in lastrichting,

Draaien naar links = rijden in aandrijfrichting.

– Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang met de gewenste snelheid verder.

Verlaten van de smalle gang

F Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden,

wanneer het interne transportmiddel de smalle gang geheel heeft verlaten.

Voor het verlaten van de railgeleiding moet:

– het interne transportmiddel volledig uit de smalle gang worden gereden.

– het interne transportmiddel tot stilstand worden gebracht.

– de drukknop „gedwongen geleiding in- / uitschakelen“ (3) worden bediend.

Z De indicatie „Intern transportmiddel geleid“ (92) verandert in de

stuurhoekindicatie (82). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden.

De stuurhoekindicatie (82) geeft de actuele stand van het aandrijfwiel weer.

1 10 11 12

14 1493 82

Page 143: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 54

4.3.2 Intern transportmiddel met inductieve geleiding

F Bij het optrekken en rijden na uitschakeling van de inductieve geleiding moet op de

stand van het aandrijfwiel worden gelet, aangezien de handmatige besturing weer

actief is.

Wanneer een inductief geleid intern transportmiddel wordt uitgeschakeld, is de

inductieve geleiding niet meer actief na het opnieuw inschakelen. Gevaar op

ongevallen! Bij het verder rijden klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt de

snelheid verlaagd. Met de drukknop „Gedwongen geleiding in- / uitschakelen“ (3) de

inductieve geleiding weer activeren en intern transportmiddel opnieuw insporen. Tijdens

het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidedraad uitwijken.

– Rijd het interne transportmiddel (94) met lage

snelheid schuin naar de geleidedraad (93) toe.

Z Het interne transportmiddel (94) moet bij het

insporen niet parallel aan de geleidedraad (93)

staan. De optimale benaderingshoek ligt tussen

10° en 50°.

M Gevaar op ongevallen tijdens het insporenWanneer het aanbouwapparaat zich tijdens het

insporen niet in de basisstand staat kan dat tot

botsingen leidingen in de stellingsinstallaties.

De rijsnelheid zou begrensd blijven tot de

verlaagde rijsnelheid.

Z Het insporen moet bij voorkeur in lastrichting

plaatsvinden, omdat de benodigde tijd en het

benodigd traject hier het kleinst zijn.

– Schakel in de buurt van de

geleidedraad de inductieve geleiding

in met drukknop „Gedwongen

geleiding in- / uitvoeren“ (3).

– Het inspoorsignaal klinkt.

– Bij het bereiken van de geleidedraad

(93) wordt het interne transportmiddel

automatisch geleid.

– Het inspoorproces vindt bij het berei-

ken van de geleidedraad (93) automa-

tisch plaats met lage rijsnelheid.

De stuurhoekindicatie (82) gaat naar

de stand „Insporen actief“ (95).

Het akoestische inspoorsignaal klinkt.

93

94

95

3 82

Page 144: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 55

10

10.N

L– Het inductief gedwongen sturen

neemt het sturen van het interne

transportmiddel over en draait hem

naar de geleidedraad (93).

– Wanneer het interne transportmiddel

exact op de geleidedraad (93) is

gebracht, wordt het inspoorproces

beëindigd. De indicatie „Insporen

actief“ (95) gaat naar „Intern

transportmiddel geleid“ (92).

– Het inspoorsignaal klinkt niet meer.

– Het interne transportmiddel wordt nu

gedwongen geleid.

Z U kunt de rijfuncties en hydraulische functies in de smalle gang slechts activeren met

tweehandsbediening.

– Handsteun (14) van de rij- en

hydraulische regelgreep vasthouden

(tweehandsbediening).

– Met de knop hydraulische regeling (1)

kan de hoofdhef worden opgetild of

neergelaten, zie paragraaf "Heffen -

neerlaten (hoofdhef) in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1)

en tegelijkertijd bedienen van de

drukknop "Extra hef" (11) kan de extra

hef worden opgetild of neergelaten,

zie paragraaf "Heffen - neerlaten

(extra hef) in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1) en tegelijkertijd bedienen van de drukknop

"Draaien vorkdrager" (9) kan het aanbouwapparaat naar links of rechts worden

gedraaid, zie paragraaf "Schuiven (aanbouwapparaat arm)" in hoofdstuk E.

– Met de knop hydraulische regeling (1) en tegelijkertijd bedienen van de drukknop

"Schuiven aanbouwapparaat" (10) kan het aanbouwapparaat naar links of rechts

worden geschoven, zie paragraaf "Zwenken / draaien (vorkdrager)" in hoofdstuk E.

– Met de rijregelknop (12) beïnvloedt u de rijsnelheid en rijrichting.

Draaien naar rechts = rijden in lastrichting,

Draaien naar links = rijden in aandrijfrichting.

– Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang met de gewenste snelheid

verder.

92

1 10 11 12

14 149

Page 145: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 56

Verlaten van de smalle gang

F Het omschakelen van gedwongen naar

handmatig sturen mag uitsluitend

plaatsvinden, wanneer het interne

transportmiddel de smalle gang geheel

heeft verlaten.

Voor het verlaten van de railgeleiding

moet:

– het interne transportmiddel volledig uit

de smalle gang worden gereden.

– het interne transportmiddel tot

stilstand worden gebracht.

– de drukknop „gedwongen geleiding in-

/ uitschakelen“ (3) worden bediend.

Z De indicatie „Intern transportmiddel

geleid“ (92) verandert in de

stuurhoekindicatie (82). U kunt het

interne transportmiddel nu weer vrij

verrijden. De stuurhoekindicatie (82)

geeft de actuele stand van het

aandrijfwiel weer.

3 82

92

Page 146: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 57

10

10.N

L4.4 Diagonaal rijden

Z Diagonaal rijden is uitsluitend dan

mogelijk, wanneer het interne

transportmiddel inductief of met een rail

wordt geleid.

Bij gelijktijdige bediening van de knop

voor hydraulische regeling (1) en

rijregelknop (12) kunt u diagonaal rijden

(gelijktijdig rijden en heffen cq.

neerlaten).

1 12

Page 147: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 58

4.5 Heffen, dalen, schuiven en draaien buiten de stellingpaden

F Gevaar op ongevallen tijdens heffen en neerlatenIn de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen.

De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne

transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar

worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen,

etc. kunnen terechtkomen.

In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener

(in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle

werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de

gevarenzone niet verlaten.

• Het interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door

onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet

verlaten.

• Alleen op voorgeschreven wijze geborgde en geplaatste lasten transporteren.

Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen,

moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen.

• Nooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.

• Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en

eronder blijven staan.

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen / stappen.

• De bestuurder mag de bestuurderscabine in geheven toestand niet verlaten -

overstappen naar hogerliggende delen van het gebouw of naar andere voertuigen

is niet toegestaan.

F Beknellingsgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken.Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen

zich geen personen in de gevarenzone bevinden. Alle werkzaamheden met het

interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. Het

interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als

de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.

F Gevaar op vallenWanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven

bestaat er gevaar op vallen voor de bediener.

• Veiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.

Page 148: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 59

10

10.N

L4.5.1 Heffen - neerlaten (hoofdhef)

– Dodemansknop indrukken.

– Knop hydraulische regeling (1)

draaien.

Draaien naar rechts = neerlaten van

de hoofdhef.

Draaien naar links = heffen van de

hoofdhef.

Z De hef- en daalsnelheid is evenredig

met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

De maximale hefsnelheid wordt bereikt wanneer het aanbouwapparaat zich in de

basisstand bevindt (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E).

Z Wanneer de leidingbreukbeveiliging bij ontoelaatbare daalsnelheid

(> 0,6 m/s) is geactiveerd, moet de oorzaak worden vastgesteld en wanneer het

hydraulische systeem geen lekken heeft, moet de hoofdhef kort worden geheven en

vervolgens langzaam worden neergelaten.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

• Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.

Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

4.5.2 Heffen / dalen (extra hef)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Extr hef" (11) bedienen en

tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien naar links = heffen van de

extra hef.

Draaien naar rechts = neerlaten van

de extra hef.

Z De hef- en daalsnelheden zijn evenredig

met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

1

1 11

Page 149: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 60

4.5.3 Schuiven (aanbouwapparaat arm)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwappa-

raat" (10) bedienen en tegelijkertijd de

knop hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

Z De reachsnelheid is evenredig aan de

draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

4.5.4 Zwenken / draaien (vorkdrager)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Draaien vorkdrager" (9)

bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = zwenken rechts.

Draaien naar links = zwenken links.

Z De zwenksnelheid is evenredig aan de

draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

1 10

1

9

Page 150: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 61

10

10.N

L4.5.5 Gelijktijdig heffen / neerlaten van hoofdhef en extra hef

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop „neerlaten / heffen

hoofdhef en extra hef“ (13)

aan de onderzijde van de

rijregelgreep bedienen en

tegelijkertijd draaien van de

knop hydraulische regeling (1):

Draaien naar rechts = gelijktijdig

neerlaten van hoofdhef en

extra hef.

Draaien naar links = gelijktijdig

heffen van hoofdhef en extra hef.

Z Het heffen en neerlaten van de extra hef kan worden gestopt door de drukknop

„neerlaten / heffen hoofdhef en extra hef“ (13) los te laten. Bediening van de drukknop

„Dalen / heffen hoofdhef en extra hef“ (13) heeft geen invloed op de hoofdhef en

diagonaal rijden.

Z De hef- en daalsnelheden zijn evenredig met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

4.6 Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager

F Beknellingsgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken.Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen

zich geen personen in de gevarenzone bevinden. Alle werkzaamheden met het

interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten.

Het interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden,

als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.

Z Bij het verschuiven van het aanbouwapparaat wordt gelijktijdig de vorkdrager

gezwenkt. U kunt de draaisnelheid niet veranderen. De reachsnelheid is evenredig

aan de draaibeweging van de knop hydraulische regeling (1).

1 13

Page 151: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 62

4.6.1 Manueel draaien / schuiven (t)

– Drukknop (24) onder het symbool

„Menu overschakelen synchroon

draaien“ (96) indrukken. De indicatie

op het display verandert van menuon-

derdeel „Menu-overschakeling syn-

chroon draaien“ (96) in de functie

„Synchroon rechts- respectievelijk

links draaien vork“ (97, 98).

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Synchroon rechts draaien vork“ (97)

bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar links = zwenken van de

vorkdrager naar rechts en schuiven

van de arm naar links.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Synchroon links draaien vork“ (98)

bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = zwenken van de

vorkdrager naar links en schuiven van

de arm naar rechts.

4.6.2 Automatisch draaien / schuiven (o)

– Drukknop (24) onder het symbool „Menu overschakelen synchroon draaien“ (96)

indrukken. De indicatie op het display verandert van menuonderdeel „Menu-

overschakeling synchroon draaien“ (96) in de functie „Synchroon rechts-

respectievelijk links draaien vork“ (97, 98).

– Dodemansknop indrukken.

– Met de linkerhand de handsteun (14) van het bedieningspaneel aanraken.

– Bedien drukknop (24) onder het symbool „Synchroon rechts draaien vork“ (97):

automatisch zwenken van de vorkdrager naar rechts en schuiven van de arm

naar links.

– Bedien drukknop (24) onder het symbool „Synchroon links draaien vork“ (98):

automatisch zwenken van de vorkdrager naar links en schuiven van de arm

naar rechts.

98 97

96

1 24

2414

Page 152: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 63

10

10.N

L4.6.3 Synchroon draaien tot middenpositie vorken (o)

– Drukknop (24) onder het symbool

„Menu overschakelen synchroon

draaien“ (96) indrukken. De indicatie

op het display verandert van menuon-

derdeel „Menu overschakelen syn-

chroon draaien“ (96) naar de functie

„Synchroon draaien tot vork in mid-

denpositie“ (99).

– Dodemansknop indrukken.

– Met de linkerhand de handsteun (14)

van het bedieningspaneel aanraken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Synchroon draaien tot vork in

middenstand“ (99) indrukken =

zwenken van de vorkdrager en

schuiven van de arm in de

middenpositie.

99

96

1 24

2414

Page 153: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 64

4.7 Telescooptafel (o)

4.7.1 Schuiven aanbouwapparaat telescoopvork (o)

Z De uitgeschoven eindstand van de telescoopvorken is elektrisch en mechanisch

begrensd.

M Met de telescoopvorken kunt u geen lasten verschuiven of wegdrukken.

De last gelijkmatig verdeeld met beide telescoopvorken opnemen en transporteren.

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf

„Onderhoudscontrolelijst - telescooptafel (o)“ in hoofdstuk F.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwappa-

raat telescoopvork" (10) bedienen en

tegelijkertijd de knop hydraulische re-

geling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

Z De telescoopvork komt in de

middenpositie automatisch tot stilstand.

Na het loslaten van de knop

hydraulische regeling (1) en het opnieuw bedienen, kan de telescoopvork verder naar

links of rechts worden verschoven.

Wanneer de telescoopvorken zich niet in de middenpositie bevinden, kan slechts met

gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten!

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

M De bestuurder moet dagelijks vóór het gebruik van het telescoopplatform de toestand

en probleemloze werking van het platform controleren.

Wanneer de telescooptafel zich niet in een correcte toestand bevindt, moet de

bestuurder het intern transportmiddel stilzetten en de verantwoordelijke klantendienst

informeren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

1 10

Page 154: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 65

10

10.N

L4.7.2 Vorkverstelling aanbouwapparaat telescoopvork (o)

M U mag de vorkafstand uitsluitend verstellen zonder last.

Met de telescoopvorken mogen geen lasten worden geschoven of geduwd.

De last gelijkmatig verdeeld met beide telescoopvorken opnemen en transporteren.

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf

„Onderhoudscontrolelijst - telescooptafel (o)“ in hoofdstuk F.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Vorkverstelling telescoopvork“ (100)

bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar links = vorktand in

aandrijfrichting schuiven.

Draaien naar rechts = vorktand in

lastrichting schuiven.

Z Wanneer de telescoopvorken zich niet

in de middenpositie bevinden,

kan slechts met gereduceerde snelheid

worden gereden, geheven en

neergelaten!

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

M De bestuurder moet dagelijks vóór het gebruik van het telescoopplatform de toestand

en probleemloze werking van het platform controleren.

Wanneer de telescooptafel zich niet in een correcte toestand bevindt, moet de

bestuurder het intern transportmiddel stilzetten en de verantwoordelijke klantendienst

informeren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

1

24

100

Page 155: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 66

4.7.3 Draaibare telescooptafel (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - telescooptafel (o)“ in hoofdstuk F.

M Met de telescoopvorken kunt u geen lasten verschuiven of wegdrukken.

De last gelijkmatig verdeeld met beide telescoopvorken opnemen en transporteren.

Z Het draaien van de draaitafel is elektrisch en mechanisch beperkt.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Draaien vorkdrager" (9)

indrukken en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien om

de orderpickpositie te draaien:

Draaien naar rechts = telescooptafel

rechts draaien.

Draaien naar links = telescooptafel

links draaien.

Z Wanneer de telescoopvorken zich niet in

de middenpositie bevinden, kan slechts

met gereduceerde snelheid worden

gereden, geheven en neergelaten!

Z De draaisnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

M De bestuurder moet dagelijks vóór het gebruik van het telescoopplatform de toestand

en probleemloze werking van het platform controleren.

Wanneer de telescooptafel zich niet in een correcte toestand bevindt, moet de

bestuurder het intern transportmiddel stilzetten en de verantwoordelijke klantendienst

informeren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

1

9

Page 156: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 67

10

10.N

LBeschrijving palletopname van links

Als een pallet vanaf de stelling aan de

linkerzijde wordt opgenomen, moet de

draaitafel om orderpicking mogelijk te

maken vanuit de transportstand met 90°

rechtsom worden gedraaid en in de

richting van de cabine worden

geschoven (orderpick-stand)..

* Neem de vorkmarkeringen in acht.

De vork moet vóór een palletuitname in

de respectievelijke richting worden

gedraaid.

*

*

800

Page 157: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 68

Beschrijving palletopname van rechts

Als een pallet vanaf de stelling aan de

rechterzijde wordt opgenomen, moet de

draaitafel om orderpicking mogelijk te

maken vanuit de transportstand met 90°

linksom worden gedraaid en in de

richting van de cabine worden

geschoven (orderpick-stand).

* Neem de vorkmarkeringen in acht.

De vork moet vóór een palletuitname in

de respectievelijke richting worden

gedraaid.

*

*

80

0

Page 158: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 69

10

10.N

LBeschrijving omkering in magazijn (180°)

Als een pallet van een stellingkant wordt opgenomen kan deze worden omgekeerd

door de draaitafel met 180° te draaien

* Op de vorkmarkering letten! De vork moet vóór palletuitname in de juiste richting

worden gedraaid.

Voorbeeld: uitname van een pallet van rechts.

*

Page 159: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 70

4.7.4 Telescooptafel - vorken afzonderlijk verschuifbaar (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf

„Onderhoudscontrolelijst - telescooptafel (o)“ in hoofdstuk F.

M Met de telescoopvorken kunt u geen lasten verschuiven of wegdrukken.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwappa-

raat telescoopvork" (10) bedienen en

tegelijkertijd de knop hydraulische re-

geling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven

rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

– Selectie van de vork die kan worden

verschoven, vindt plaats met

drukknoppen (24).

– Door op drukknop (24) onder de

symbolen (101, 102, 103) te drukken,

kan telkens een andere telescoopvork

worden geselecteerd. Er kan alleen een telescoopvork worden geselecteerd,

wanneer beide telescoopvorken in de middenpositie staan. In de indicatie-eenheid

kunt u zien welke telescoopvork is geselecteerd en zodoende kan worden

verschoven.

F Bij de selectie van de telescoopvork altijd op de laadtoestand van de

telescooptafel letten!

Er mag geen afzonderlijke telescoopvork worden geselecteerd bij overstekende

belading van de beide telescoopvorken, bijvoorbeeld bij de belading door een

roosterbox!

Z De telescoopvork komt in de middenpositie automatisch tot stilstand. Na het loslaten

van de knop hydraulische regeling (1) en het opnieuw bedienen, kan de

telescoopvork verder naar links of rechts worden verschoven.

Wanneer de telescoopvorken zich niet in de middenpositie bevinden, kan slechts met

gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten!

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

M De bestuurder moet dagelijks vóór het gebruik van het telescoopplatform de toestand

en probleemloze werking van het platform controleren.

Wanneer de telescooptafel zich niet in een correcte toestand bevindt, moet de

bestuurder het intern transportmiddel stilzetten en de verantwoordelijke klantendienst

informeren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

1 10101 102 103

24

Page 160: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 71

10

10.N

L4.8 Symmetrische sideshift (o)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Sideshift vorktanden“ (104) bedienen

en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien naar links = vorktanden in

aandrijfrichting schuiven.

Draaien naar rechts = vorktanden in

lastrichting schuiven.

Z De verschuifsnelheid is evenredig aan

de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

4.9 Vorkenverstelinstallatie (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - vorkenverstelinstallatie (o)“ in hoofdstuk F.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Tandenverstelling“ (105) bedienen

en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien links =

vorktandafstand vergroten.

Draaien naar rechts =

vorktandafstand verkleinen.

Z De vorktanden kunnen niet afzonderlijk

worden versteld.

M De vorktandafstand mag uitsluitend

zonder last worden gewijzigd.

Z De verschuifsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

1

24

104

1

24

105

Page 161: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 72

4.10 Telescoopvorken (o)

Z Telescoperende vorken worden gebruikt om een grotere instapeldiepte (enkelvoudig

telescoperende vork) resp. een dubbel zo diepe opslag (dubbel telescoperende vork)

bij interne transportmiddelen voor smalle gangen te bereiken.

4.10.1 Enkelvoudig telescoperende vorken (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - telescoperende vorken (o)“ in hoofdstuk F.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwappa-

raat" (10) bedienen en tegelijkertijd de

knop hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

– Wanneer het aanbouwapparaat tot de

eindstand is uitgeschoven, kan door

het bedienen van de drukknop (24)

onder het symbool „Enkelvoudig

telescoperende vork“ (106) te drukken

en tegelijkertijd draaien van de knop

hydraulische regeling (1) de vork

verder worden uitgeschoven.

Draaien naar rechts = verder uitschuiven rechts.

Draaien naar rechts = verder uitschuiven links.

– De vork wordt teruggetrokken door het bedienen van de drukknop (24) onder het

symbool „Enkelvoudig telescoperende vork“ (106) en tegelijkertijd draaien van de

knop hydraulische regeling (1). Als de vork is ingetrokken, kunt u het

aanbouwapparaat in de basisstand terugtrekken door de drukknop „Schuiven

aanbouwapparaat“ (10) te bedienen en tegelijkertijd aan de knop hydraulische

regeling (1) te draaien.

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

4.10.2 Dubbel telescoperende vorken (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - telescoperende vorken (o)“ in hoofdstuk F.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwapparaat" (10) bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

1 106

1024

Page 162: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 73

10

10.N

L– Als u klaar bent met het schuiven

tot aan de eindstand, moet u druk-

knop (24) onder het symbool „Tweede

instapeldiepte“ (107) bedienen (wis-

selt de actieve modus). Vervolgens

kan de vork verder worden uitgescho-

ven. Daarvoor de drukknop "schuiven

aanbouwapparaat" (10) bedienen en

tegelijkertijd de knop hydraulische re-

geling (1) draaien:

Draaien naar rechts = verder uitschui-

ven rechts.

Draaien naar rechts = verder uitschui-

ven links.

Versie A „Vorken terugtrekken, vervolgens aanbouwapparaat terugschuiventot basisstand“:

– Drukknop „Tweede instapeldiepte“ (107) bedienen (wisselt naar de actieve modus).

– Vorken terugtrekken. Daarvoor de drukknop "Schuiven aanbouwapparaat" (10)

bedienen en tegelijkertijd de knop hydraulische regeling (1) draaien:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

– Nadat de vorken zijn ingetrokken moeten de drukknop (24) onder het symbool

„Tweede instapeldiepte“ (107) worden bediend (wisselt naar de niet actieve modus).

– Vervolgens kunt u het aanbouwapparaat in de basisstand terugtrekken door de

drukknop „Schuiven aanbouwapparaat“ (10) te bedienen en tegelijkertijd aan de

knop hydraulische regeling (1) te draaien.

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

Versie B „Aanbouwapparaat terugtrekken, vervolgens vorken terugtrekken totbasisstand“:

– Drukknop (24) onder het symbool „Tweede instapeldiepte“ (107) indrukken.

(wisselt naar de actieve modus).

– De drukknop "schuiven aanbouwapparaat" (10) bedienen en door gelijktijdig

draaien van de knop hydraulische regeling (1) eerst het aanbouwapparaat en

vervolgens de vorken terugtrekken:

Draaien naar rechts = schuiven rechts.

Draaien naar links = schuiven links.

– Vervolgens drukknop (24) onder het symbool „Tweede instapeldiepte“ (107)

bedienen (wisselt naar de niet actieve modus).

Z De reachsnelheid is evenredig aan de draaibeweging van de knop hydraulische

regeling (1).

1 107

1024

Page 163: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 74

4.11 Symmetrische sideshift met geïntegreerd tandenverstelapparaat (o)

M De vorktanden kunnen met de tandenverstelling over de contour van het

sideshiftframe worden bewogen.

F Door de bijzondere uitvoering van de sideshift met geïntegreerde vorkversteller moet

de bediener erop letten, dat de vorktanden en de sideshift niet tot in de contour van

de bestuurdersplaats worden versteld.

Om persoonlijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel en de

opgenomen last te voorkomen, moet de geïnstrueerde bediener het

aanbouwapparaat bijzonder voorzichtig bedienen.

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - symmetrische / a-symmetrische sideshift met geïntegreerd tandenverstelappa-

raat (o)“ in hoofdstuk F.

Functie

– Bedien drukknop (24) onder het

symbool „Menu overschakelen

tandenverstelling / sideshift“ (108).

De indicatie op de display verandert

van menuonderdeel „Menu

overschakelen vorkverstelling /

sideshift“ (108) in de functies

„Sideshift vorktanden“ (104) en

„Vorkverstelling, symmetrisch“ (105).

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Sideshift vorktanden“ (104) bedienen

en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien naar links = vorktanden in

aandrijfrichting schuiven.

Draaien naar rechts = vorktanden in

lastrichting schuiven.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Tandenverstelling“ (105) bedienen en

tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien naar links = vorktandafstand

vergroten.

Draaien naar rechts =

vorktandafstand verkleinen.

Z De vorktanden kunnen niet afzonderlijk worden versteld.

M De vorktandafstand mag uitsluitend zonder last worden gewijzigd.

Z De verschuifsnelheden zijn evenredig met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

1 108

1

24

104 10524

Page 164: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 75

10

10.N

L4.12 Asymmetrische sideshift met geïntegreerd tandenverstelapparaat (o)

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - symmetrische / a-symmetrische sideshift met geïntegreerd tandenverstelappa-

raat (o)“ in hoofdstuk F.

Functie basisstand rechts, vorken links gezwenkt

Z Door de asymmetrische plaatsing van het aanbouwapparaat kunnen in deze stand

de vorken tot aan de cabine, voor orderpicking, worden versteld.

F In deze stand kan het aanbouwapparaat cq. de opgenomen last de bestuurdersplaats

beschadigen! Voorzichtig handelen bij het verstellen van de sideshift en de

vorkverstelling!

Functie basisstand links, vorken rechts gezwenkt

Z Voor pallettransport tot palletlengte 3,3 m. Voor orderpicking kunnen de sideshift en

de vorktanden niet tot de cabine worden versteld.

Functie

– Dodemansknop indrukken.

– Bedien drukknop (24) onder het

symbool „Menu overschakelen

tandenverstelling / sideshift“ (108).

De indicatie op de display verandert

van menuonderdeel „Menu

overschakelen vorkverstelling /

sideshift“ (108) in de functies

„Sideshift vorktanden“ (104) en

„Vorkverstelling, symmetrisch“ (105).

– Drukknop (24) onder het symbool

„Sideshift vorktanden“ (104) bedienen

en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien naar links = vorktanden in

aandrijfrichting schuiven.

Draaien naar rechts = vorktanden in

lastrichting schuiven.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Tandenverstelling“ (105) bedienen

en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) draaien:

Draaien links =

vorktandafstand vergroten.

Draaien naar rechts = vorktandafstand verkleinen.

Z De vorktanden kunnen niet afzonderlijk worden versteld.

M De vorktandafstand mag uitsluitend zonder last worden gewijzigd.

Z De verschuifsnelheden zijn evenredig met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

1 108

1

24

104 10524

Page 165: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 76

4.13 Heffen, dalen, schuiven en draaien binnen de stellingpaden

F Beknellingsgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken.

Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen

zich geen personen in de gevarenzone bevinden.

F Gevaar op ongevallen tijdens heffen en neerlatenIn de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen.

De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne

transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparaten, in gevaar

worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone waar vallende last, werkinrichtingen,

etc. kunnen terechtkomen.

In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener

(in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de

gevarenzone niet verlaten.

• Het interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door

onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone

niet verlaten.

• Alleen op voorgeschreven wijze geborgde en geplaatste lasten transporteren.

Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen,

moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen.

• Nooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.

• Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en

eronder blijven staan.

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen / stappen.

• De bestuurder mag de bestuurderscabine in geheven toestand niet verlaten -

overstappen naar hogerliggende delen van het gebouw of naar andere voertuigen

is niet toegestaan.

F Gevaar op vallenWanneer de veiligheidsboom is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven

bestaat er gevaar op vallen voor de bediener.

• Veiligheidsboom niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.

Z Het heffen en dalen binnen de smalle gang is uitsluitend mogelijk met

tweehandsbediening. Verder vindt de bediening plaats als buiten de smalle gangen.

Page 166: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 77

10

10.N

L4.14 Orderpicken en stapelen

F Gevaar op ongevallen door niet op voorgeschreven wijze geborgde of geplaatste lasten

Voordat er een last wordt opgenomen, moet bestuurder er zeker van zijn dat deze op

juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de toegelaten hefcapaciteit van het interne

transportmiddel niet wordt overschreden.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle

werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de

gevarenzone niet verlaten.

• Alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren.

Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen,

moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen.

• Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd.

• Nooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.

• Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en

eronder blijven staan.

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Vorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien

nodig instellen.

• Vorktanden zover mogelijk onder de last rijden.

Page 167: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 78

4.14.1 Vorktanden instellen

F Gevaar op ongevallen doorverkeerd ingestelde vorktandenVorktanden moeten zover mogelijk

uit elkaar en zo centraal mogelijk

op de vorkdrager worden

geplaatst, om de last veilig op te

nemen. Het lastzwaartepunt moet

midden tussen de vorken liggen.

F Gevaar op ongevallen door nietgeborgde vorktanden Controleren of de uitschuifborging

(113) aanwezig is. Intern transport-

middel mag niet worden gebruikt

als de uitschuifborging (113) ont-

breekt!

– Vergrendelhendel (110) naar boven zwenken.

– Vorktanden (111) op de vorkdrager (112) in de juiste stand schuiven.

– Vergrendelhendel (110) naar onderen zwenken en de vorktanden (111)

verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.

110

111

112

113

Page 168: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 79

10

10.N

L4.14.2 Vorktanden vervangen

F Gevaar op ongevallen door defecte vorktandenDefecte vorktanden kunnen ertoe leiden dat de last valt.

• Intern transportmiddel met defecte vorktanden niet in gebruik nemen.

• Bij beschadiging van een vorktand moeten beide vorktanden worden vervangen.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte vorktanden kenmerken en ervoor zorgen dat deze niet meer worden gebruikt.

M Letselgevaar bij vervangen van de vorktanden

Bij het vervangen van de vorktanden bestaat letselgevaar voor de benen.

• Bij het vervangen van de vorktanden veiligheidsschoen dragen.

• Vorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken.

• Zware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een

bevestigingsmiddel en kraan borgen.

• Na het wisselen van de vorktanden de uitschuifborging monteren en controleren of

deze goed vastzitten.

F Gevaar op ongevallen door vorktanden met ongelijke constructie

De montage van vorktanden met verschillende constructie beïnvloedt de stabiliteit

van het interne transportmiddel.

• Enkel vorktanden dezelfde constructie gebruiken, die door de producent zijn

vrijgegeven.

• Vorktanden altijd per paar vervangen.

• Afmetingen van de vorktanden moet met elkaar overeenkomen.

Page 169: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 80

Vorktanden demonteren

– Intern transportmiddel veilig plaatsen.

– Hefmast neerlaten.

– Extra hef iets heffen, zodat de vorktanden

de vloer niet aanraken.

– Uitschuifborging (113) demonteren.

– Vergrendelhendel (110) naar boven

zwenken.

– Vorktanden (111) voorzichtig van de

vorkdrager (112) schuiven.

– Vorktanden (111) zijn van de

vorkdrager (112) gedemonteerd en

kunnen worden vervangen.

Vorktanden monteren

– Intern transportmiddel veilig plaatsen.

– Hefmast neerlaten.

– Vorkdrager heffen, zodat de vorktanden op de vorkdrager geschoven kunnen worden.

– Uitschuifborging (113) demonteren.

– Vorktanden (111) voorzichtig op de vorkdrager (112) schuiven.

– Vorktanden (111) instellen, zie paragraaf "Vorktanden instellen" in hoofdstuk E.

– Vergrendelhendel (110) naar onderen zwenken en de vorktanden (111)

verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.

F Gevaar op ongevallen door niet geborgde vorktanden

Controleren of de uitschuifborging (113) aanwezig is. Intern transportmiddel mag niet

worden gebruikt als de uitschuifborging (113) ontbreekt!

– Uitschuifborging (113) monteren en controleren of deze goed vastzit.

110

111

112

113

Page 170: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 81

10

10.N

L4.15 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten

F Gevaar op ongevallen door niet op voorgeschreven wijze geborgde ofgeplaatste lasten Voordat er een last wordt opgenomen, moet bestuurder er zeker van zijn dat deze op

juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de toegelaten hefcapaciteit van het interne

transportmiddel niet wordt overschreden.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de

gevarenzone niet verlaten.

• Alleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren.

Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen,

moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen.

• Transporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden.

• Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd.

• Wanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit

worden gereden.

• Bij achteruit rijden letten op vrij zicht.

• Nooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.

• Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan.

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Niet door de hefmast grijpen.

• Vorktandafstand controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig

instellen.

• Vorktanden zover mogelijk onder de last rijden.

F Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en bestuurderscabine

bevinden

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

• Nooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / bestuurderscabine

gaan staan en eronder blijven staan!

Page 171: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 82

4.15.1 Last zijwaarts opnemen (enkel bij de EKX)

– Vorktandafstand voor de pallet

controleren, indien nodig instellen.

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel

voorzichtig naar de magazijnlocatie

M Beide vorktanden moeten gelijkmatig

zijn belast. Het gewicht van de last mag

niet groter zijn dan de hefcapaciteit van

het interne transportmiddel.

– Vorktanden langzaam onder de pallet

schuiven, totdat de vorkrug tegen de

last of de pallet ligt.

Z De last mag niet meer dan 50 mm over

de punten van de vorktanden uitsteken.

– Last iets omhoog brengen, totdat de

last vrij op de vorken ligt.

– Vorktanden terugtrekken.

M Voorwaarde voor een storingsvrij wer-

ken is een perfecte bodemgesteldheid.

Page 172: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 83

10

10.N

L4.15.2 Last frontaal opnemen

– Vorktandafstand voor de pallet

controleren, indien nodig instellen.

– Dodemansknop indrukken.

– Aanbouwapparaat in de middenposi-

tie en de vorktanden in een haakse

hoek (90°) met het interne transport-

middel brengen.

– Lastopnamemiddel zover optillen /

neerlaten, dat de vorktanden zonder

te stoten onder de pallet kunnen

worden gereden.

M Beide vorktanden moeten gelijkmatig

zijn belast. Het gewicht van de last mag

niet groter zijn dan de hefcapaciteit van

het interne transportmiddel.

– Vorktanden langzaam onder de pallet

schuiven, tot de vorkrug tegen de last

of de pallet ligt.

Z De last mag niet meer dan 50 mm over

de punten van de vorktanden uitsteken.

– Last iets omhoog brengen, totdat de

last vrij op de vorken ligt.

– Erop letten dat er vrij zicht is en dat de

rijweg vrij is. Vervolgens het interne

transportmiddel langzaam achteruit

rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de

stelling) is.

– Breng de last in basisstand, zie

paragraaf „Aanbouwapparaat in

basisstand“ in hoofdstuk E.

M Voorwaarde voor een storingsvrij werken

is een perfecte bodemgesteldheid.

90

Page 173: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 84

4.15.3 Last transporteren

– Dodemansknop indrukken.

– Last iets heffen.

Z Transporteer de last buiten de

stellinggang zo laag mogelijk over de

vloer, waarbij u uiteraard wel een marge

tot aan de vloer in acht neemt.

– De last uitsluitend met beide vorktan-

den transporteren. Bij transport van

zware lasten beslist erop letten dat

beide vorktanden in gelijke mate zijn

belast.

– Het interne transportmiddel fijn

versnellen.

– Met gelijkmatige snelheid rijden.

Rijsnelheid aan de toestand van de

rijwegen en de getransporteerde last

aanpassen.

– Altijd gereed zijn om te remmen.

Onder normale omstandigheden het

interne transportmiddel zacht

afremmen. Alleen bij gevaar mag er

plotseling worden gestopt.

– De rijsnelheid in scherpe bochten

voldoende verlagen.

– Bij kruisingen en doorgangen op het

overige verkeer letten.

– Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden.

Page 174: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 85

10

10.N

L4.15.4 Last neerzetten

– Dodemansknop indrukken.

– Intern transportmiddel voorzichtig

naar de magazijnlocatie rijden.

M Voordat de last wordt neergezet, moet

de bestuurder er zeker van zijn dat de

magazijnlocatie geschikt is om de last

op te nemen (afmetingen en

draagvermogen).

Z Lasten mogen niet worden neergezet op

verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veilig-

heidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen,

die op ieder moment toegankelijk moe-

ten zijn.

– Lastopnamemiddel zover heffen, dat

de last zonder te stoten in de

magazijnlocatie kan worden

geschoven / gereden.

– Last voorzichtig in de magazijnlocatie

schuiven / rijden.

– Lastopnamemiddel fijngevoelig zover

laten zakken, totdat de vorktanden vrij

zijn van de last.

M Hard neerzetten van de last vermijden,

teneinde de last en het

lastopnamemiddel niet te beschadigen.

– Erop letten dat er vrij zicht is en dat de

rijweg vrij is.

– Lastopnamemiddel voorzichtig uit de

last trekken / rijden.

– Lastopnamemiddel volledig neerlaten.

– Eventueel het aanbouwapparaat in de

basisstand zetten.

90

Page 175: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 86

4.16 Hefhoogteselectie met zone-invoer (o)

Wanneer u lasten in vooraf geselecteerde magazijnlocaties wilt opnemen of

wegzetten, moet u het interne transportmiddel instellen op de magazijninrichting.

Uitsluitend geschoolde buitendienstmonteurs van de serviceorganisatie van de

producent mogen de werkzaamheden verrichten die hiervoor nodig zijn.

Naast de actuele hefhoogte worden de volgende symbolen in de indicatie-eenheid weergegeven:

Z Een lastsensor tussen de vorken herkent of er een last op de vorken ligt

Symbool

Functieaanbouwap-paraat

telescoopplat-form

Aanbouwapparaat of telescooptafel bevindt zich

zonder last in basisstand

Aanbouwapparaat of telescooptafel bevindt zich

met last in basisstand

Aanbouwapparaat of telescooptafel zonder last

neerlaten of heffen

Aanbouwapparaat of telescooptafel met last

neerlaten of heffen

Aanbouwapparaat of telescooptafel zonder last

naar links of rechts schuiven

Aanbouwapparaat of telescooptafel met last naar

links of rechts schuiven

zoneselectie / gebiedselectie

Page 176: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 87

10

10.N

L4.16.1 Invoer van de gebiedsindicatie (zone)

– Bedien drukknop „Selecteren“ (78) in

het cursorveld.

– De invoer van de zones vindt plaats

met het numerieke toetsenbord (25).

– Bij verkeerde invoer kan deze met

behulp van de drukknop „CE“ op het

numerieke toetsenbord (25) worden

gewist.

– Na invoer van de zone, moet deze

met behulp van de drukknop „OK“ op

het numerieke toetsenbord (25)

worden opgeslagen.

Z De geselecteerde zone wordt nu met

het symbool „Zoneselectie“ op het

display weergegeven.

77

7978

76

75

25

Page 177: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 88

4.16.2 Invoer van het vaknummer (hefhoogte)

– De invoer van de vaknummers vindt plaats met het numerieke toetsenbord (25).

– Na invoer van het vaknummer, moet dit nummer met behulp van de drukknop „OK“

op het numerieke toetsenbord (25) worden opgeslagen.

Z U kunt het vaknummer invoeren met één karakter (0 - 9) of twee karakters (00-64).

Bij invoer van het vaknummer met twee tekens wordt het eerst ingevoerde getal

gebruikt als tiental, het tweede als eenheid.

– Bij verkeerde invoer kan deze met behulp van de drukknop „CE“ op het numerieke

toetsenbord (25) worden gewist.

Z Het ingevoerde vaknummer wordt nu in de indicatie-eenheid weergegeven.

Afhankelijk van de actuele hefhoogte, wordt de gewenste richting heffen resp. dalen

met een pijl aangeduid.

Page 178: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 89

10

10.N

L4.16.3 Last in voorgeselecteerde magazijnlocaties met behulp van hefhoogteselectie

opnemen of plaatsen

– Handsteunen (14) van het bedieningspaneel aanraken (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel in de betreffende smalle gang.

– Zone met numeriek toetsenbord (25) invoeren,

zie paragraaf „Invoer van de gebiedsdetectie (zones)“ in hoofdstuk E.

– Vaknummer met numeriek toetsenbord (25) invoeren,

zie paragraaf „Invoer van het vaknummer (hefhoogte)“ in hoofdstuk E.

– Als het gewenste vaknummer is ingevoerd, kan het door draaien van de knop

hydraulische regeling (1) in de aangegeven richting worden gereden.

Draaien naar rechts = neerlaten.

Draaien naar links = heffen.

– Manueel naar gewenste hoogte verplaatsen (t):

– Knop hydraulische regeling (1) zolang bedienen, tot de gewenste hoogte is

bereikt (automatische stop).

Z De hef- en daalsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de knop

hydraulische regeling (1).

– Als het ingevoerde vaknummer niet met de hoofdhef wordt bereikt, moet met de

extra hef de resterende hoogte worden genomen.

– Automatisch naar gewenste hoogte verplaatsen (o):

– Handsteunen (14) van het bedieningspaneel aanraken (tweehandsbediening)

– Rijregelknop (12) naar links of rechts draaien en vasthouden. Vervolgens wordt

automatisch geoptimaliseerd verplaatst naar de gewenste hoogte, afhankelijk

van de afstand van het magazijn.

Z De voertuigbewegingen kunnen door het loslagen van de rijregelknop (12) of de

handsteunen (14) van het bedieningspaneel, evenals door het bedienen van de

NOODSTOP-schakelaar worden onderbroken.

Z Het ingevoerde vaknummer wordt met de hoofdhef benaderd.

Wanneer bij uitgestoken of volledig neergelaten hoofdhef het niet meer mogelijk is

om de ingevoerde hefhoogte te bereiken, wordt met de extra hef de resterende

hoogte naar de gewenste hoogte verplaatst.

Stapelcyclus:

Algemeen verloop:

– Uitstapelen:

uitschuiven - heffen - terugtrekken.

– Instapelen::

uitschuiven – demptijd – dalen -

terugtrekken.

1414 21 25

1 11

Page 179: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 90

Bij de stapelspeling zijn de volgende varianten mogelijk, afhankelijk van deuitvoering.

Stapelspeling

niet actief

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte verdwijnt de

hefhoogteselectie-opdracht van het display.

– De bediener kan met het manueel in- of uitstapelen beginnen, zie

paragraaf „Heffen - bediener- schuiven - zwenken buiten de

stellingpaden“ in hoofdstuk E.

stapelspeling

niet actief met

terugmelding

aan terminal

voor draadloze

gegevensover-

dracht!

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Als de geselecteerde gewenste hoogte is bereikt, kan er worden in- of

uitgestapeld.

– De bediener kan met het manueel in- of uitstapelen beginnen, zie

paragraaf „Heffen - bediener- schuiven - zwenken buiten de

stellingpaden“ in hoofdstuk E.

Z De terugmelding "Opdracht afgewerkt" aan de terminal voor

draadloze gegevensoverdracht vindt enkel plaats wanneer het

aanbouwapparaat de basisstand heeft verlaten en weer heeft

ingenomen.

Stapelspeling

manueel

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Als de geselecteerde gewenste hoogte is bereikt, kan er worden in- of

uitgestapeld.

– Het wegzetten en opnemen wordt de bediener in de indicatie-eenheid

dwingend medegedeeld door de lastsensor.

– De bediener kan met het manueel in- of uitstapelen beginnen, zie

paragraaf „Heffen - bediener- schuiven - zwenken buiten de

stellingpaden“ in hoofdstuk E.

– Na het bereiken van de betreffende eindstand (schuiven

respectievelijk hefhoogte bereikt) kan de eerstvolgende stap pas dan

plaatsvinden, wanneer de knop hydraulische regeling (1) de neutrale

stand heeft bereikt.

Z De bediener kan alle hydraulische snelheden met de knop

hydraulische regeling (1) bepalen.

101 25

11

9

Page 180: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 91

10

10.N

L

Wanneer u tijdens het positioneren een volgend vak selecteert, wordt dit circa

1 seconde in het venster weergegeven, en opgeslagen in een buffer. Na het einde

van de stapelspeling wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen (dit geldt

niet voor de stapelspelingvariant „Stapelspeling niet actief“).

Z U kunt de stapelspeling opheffen door de „CE“-knop op het knoppenveld van het

numerieke toetsenbord (25) te bedienen. Er vindt geen terugmelding "Opdracht

afgewerkt" op de terminal voor draadloze gegevensoverdracht.

Stapelspeling

met knop

hydraulische

regeling (1)

automatisch

(variant A)

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte moet de

richtingsinstelling met de knop hydraulische regeling (1) tijdens de

gehele stapelspeling worden bediend en vastgehouden, zoals hierna

beschreven:

– stapelspeling "links" = knop hydraulische regeling (1) naar links

draaien.

– stapelspeling "rechts" = knop hydraulische regeling (1) naar rechts

draaien.

Z Alle functies kunnen worden gestopt door de knop hydraulische

regeling (1) los te laten. Na het opnieuw bedienen van de knop

hydraulische regeling (1) wordt de stapelspeling voortgezet.

Stapelspeling

met knop

hydraulische

regeling (1)

automatisch

(variant B)

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden (tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte moet de

richtingsinstelling met de knop hydraulische regeling (1) tijdens de

gehele stapelspeling worden bediend en vastgehouden, zoals hierna

beschreven:

– stapelspeling "links" = knop hydraulische regeling (1) naar links

draaien.

– stapelspeling "rechts" = knop hydraulische regeling (1) naar rechts

draaien.

Z Alle functies kunnen worden gestopt door de knop hydraulische

regeling (1) los te laten. Na het opnieuw bedienen van de knop

hydraulische regeling (1) wordt de stapelspeling voortgezet.

– Door het indrukken van één van de drukknoppen "Extra hef" (11),

"Schuiven aanbouwapparaat" (10) of "Draaien vorkdrager" (9) wordt

de automatisch stapelspeling onderbroken.

Z De onderbreking wordt aan de bestuurder meegedeeld door een

akoestisch signaal.

– Na de onderbreking moeten de bedieningsfuncties schuiven, heffen

en neerlaten door de bediener manueel worden uitgevoerd, zie

"Stapelspeling manueel".

Page 181: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 92

De volgende symbolen verschijnen in de

indicatie-eenheid voor de stapelcyclus

„Links“:

Z Bij het instapelen wordt na het uitschuiven van het aanbouwapparaat een pauze

ingevoegd, om het schommelen van de hefmast te verminderen.

Alle automatische sequenties van de stapelspeling worden onderbroken door het

loslaten van de tweehandsbediening.

F Bij gevaar de NOODSTOP-schakelaar (21) bedienen.

SymboolBediening bij handmatige stapelspeling

Instapelen Uitstapelen

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden

(tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwapparaat" (10)

bedienen en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) naar links draaien,

– Demptijd actief.

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden

(tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Knop hydraulische regeling (1) draaien:

- naar links = heffen (uitstapelen)

- naar rechts = neerlaten (instapelen)

– Handsteunen op bedieningspaneel vasthouden

(tweehandsbediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop "Schuiven aanbouwapparaat" (10)

bedienen en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) naar rechts draaien,

101 21 25

Page 182: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 93

10

10.N

L4.17 Horizontale positionering (o)

Het interne transportmiddel is uitgerust met de functie „Horizontale positionering

(HozPos)“. Deze functie helpt de gebruiker bij de positionering (automatische, directe

doelpositionering van de plaats) van het interne transportmiddel in de stelling en aan

de overdrachtstations. Dankzij de geïntegreerde hoogteselectie met

parametreerbare vorkcyclus is het mogelijk om een last altijd op dezelfde plaats op

te nemen en weg te zetten, met geringe geregistreerde afwijkingen.

De positioneernauwkeurigheid bedraagt:

– bij markeringidentificatie verticaal 5 mm en horizontaal 12 mm.

– bij magazijnnavigatie verticaal 5 mm en horizontaal 100 mm.

De functie „Horizontale positionering (HozPos)“ biedt een parametreerbare

magazijntopologie.

Om constante inschuifbreedten te realiseren over de totale hefhoogte te bereiken

kunnen er tien hoogteafhankelijke schuifcorrectiewaarden optioneel worden

geprogrammeerd.

Al bij het inrijden worden het juiste pad en de juiste vorkstand gecontroleerd.

Opties

– Doelinvoer manueel met de cursortoetsen en het numerieke toetsenbord.

– Doelinvoer via barcodescanner op het bedieningspaneel of lastopnamemiddel.

– Doelinvoer via draadloze verbinding.

– Vorkcyclus instelbaar (manueel, functiegebonden of automatisch).

– Uitschuifvergrendeling bij rijden zonder doel of verkeerd doel.

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - horizontale positionering (o)“ in hoofdstuk F.

Page 183: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 94

4.17.1 Magazijn- en orderpickmodus (o)

Z Optioneel kan tussen magazijn- en orderpickmodus worden omgeschakeld.

Magazijnmodus:

– In de magazijnmodus kunnen pallets in en uit het magazijn worden verplaatst,

zie paragraaf „Heffen - neerlaten- schuiven - zwenken buiten de stellingpaden“ in

hoofdstuk E.

– De ingevoerde verticale positie van de magazijnplaats is de hoogte van de

vorktanden. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de gewenste pallet in of uit het

magazijn wordt verplaatst.

– De ingevoerde horizontale positie van de magazijnplaats is het midden van het

lastopnamemiddel. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de gewenste pallet in of uit

het magazijn wordt verplaatst.

Orderpickmodus

– In de orderpickmodus kunnen artikelen bij elkaar worden gezet.

– De ingevoerde verticale positie van de magazijnplaats is de oderpickhoogte

(standhoogte opgeheven +1600 mm). Daardoor wordt gegarandeerd, dat de

gewenste artikelen opgenomen worden.

– De ingevoerde horizontale positie van de magazijnplaats is het midden van de

bestuurderscabine. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de gewenste artikelen

opgenomen worden.

Page 184: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 95

10

10.N

LOmschakeling tussen magazijn- en orderpickmodus

– Bedien drukknop „Selecteren“ (78) in

het cursorveld.

Z Op het display verschijnt het symbool

„Magazijn- of orderpickmodus“ (114).

– Voor het omschakelen tussen

magazijn- en orderpickmodus de

drukknop (24) onder het symbool

"Magazijn- of orderpickmodus" (114)

indrukken.

– Magazijnmodus = symbool

"Magazijn- of orderpickmodus"

(114) heeft een donkere

achtergrond

– Orderpickmodus = symbool

"Magazijn- of orderpickmodus"

(114) heeft een lichte achtergrond

77

7978

76

75

24

114

Page 185: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 96

4.17.2 Symbolen voor de horizontale positionering van het display

De volgende symbolen worden op het display met de hefhoogte weergegeven:

Z De positie van de symbolen (118-124, 128, 129, 131, 132b) kan worden aangepast

aan de behoeften van de klant. De invoer van de posities moet dan in

overeenstemming met de symboolindicatie plaatsvinden

Pos. Symbool Functie / beschrijving

115 Symbool „Rijrichting in aandrijfrichting“

116 Symbool „Rijrichting in lastrichting“

117Symbool „Intern transportmiddel horizontaal

gepositioneerd“

118Bliksemsymbool, zie paragraaf „Foutbeschrijving

horizontale positionering“

119Waarschuwingssymbool, zie paragraaf

„Foutbeschrijving horizontale positionering“

120Symbool „Vraagteken“, zie paragraaf

„Foutbeschrijving horizontale positionering“

121Indicatie stellingrij, de invoer kan alleen met één

positie plaatsvinden

122

zoneselectie / gebiedselectie

Indicatie zone = verschillende hefhoogten, de

invoer kan uitsluitend met één teken plaatsvinden

123

Indicatie plaats (markering), horizontale positie in

de smalle gang, de invoer kan met een, twee of

drie tekens plaatsvinden

124

Vak (hoogte), indicatie vak = hefhoogte verticale

positie in smalle gang, de invoer kan in een of

twee tekens plaatsvinden

125Waarschuwingssymbool vork, zie paragraaf

„Foutbeschrijving horizontale positionering“

EKX 5XX07:48

P

0h

xx kg

118 - 124

115116117

130

125, 126,

128, 129131, 132b

127, 132a

!

?

! !

Page 186: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 97

10

10.N

L

126Waarschuwingssymbool vork naar rechts

draaien

127 Waarschuwingssymbool vork naar links draaien

128 Gebiedsindicatie van 0 tot 8

129 Gebiedsindicatie van A tot H

130Intern transportmiddel in de smalle gang /

transponder herkend

131Symbool „Lichtknop op reflector“, geeft aan of de

ingevoerde positie is bereikt

132

a

Symbool „Dalen“ cq. „Heffen“ geeft aan dat

verticale correctieritten noodzakelijk zijn

132

b

Symbool „Opdracht in geheugen“ geeft aan dat

er naast de actuele opdracht er zich nog een

opdracht in het voertuiggeheugen bevindt

Pos. Symbool Functie / beschrijving

!

!0 8

tot

A Htot

Page 187: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 98

Foutbeschrijving horizontale positionering

Pos. StoringOplossing voor de storing / indicatie op display

115 /

116

Het interne transportmiddel is in

de verkeerde smalle gang

gereden

Uit de smalle gang rijden.

Rijrichtingsymbool knippert.

118 /

123

Reflexmarkering bereikt:

Positie in de smalle gang is

onjuist (markering herkend

zonder de desbetreffende

transponder gelezen te hebben)

Transponder gangbegin, gangeinde resp.

gangmidden moet worden gepasseerd.

Indicatie plaats / markering en bliksemsymbool

knipperen afwisselend.Reflexmarkering niet herkend,

tolerantie overschreden

119 Geen last bij het opnemenStapelcyclus wordt tot de basisstand

uitgevoerd. Waarschuwingssymbool licht op.

119Onjuiste controlesom bij

gegevensinvoer

Opdracht niet uitvoerbaar, gegevens opnieuw

invoeren cq. opdracht wijzigen.

Somsymbool / waarschuwingssymbool

knipperen afwisselend, tot de somknop opnieuw

wordt bediend of de opdracht wordt gewist.

120 /

121

Onjuiste opgave stellingrij bij

invoer van opdracht

Controleer invoer.

Symbolen vraagteken / stellingrij knipperen

afwisselend.

120 /

123

Onjuiste opgave plaats bij invoer

van opdracht

Controleer invoer.

Symbolen vraagteken / plaats (markering)

knipperen afwisselend.

120 /

124

Onjuiste opgave vak bij invoer

van opdracht

Controleer invoer.

Symbolen vraagteken / vak (hoogte) knipperen

afwisselend.

125

Vorken zijn voor invoer van de

opdracht niet in basisstand

Aanbouwapparaat / vorken naar de

weergegeven basisstand verplaatsen

Symbool lastopnamemiddel /

waarschuwingssymbool knipperen afwisselend

om de 5 sec.

Onjuiste richting voor

stapelspeling bediend

Naar gevraagde richting sturen

Symbool lastopnamemiddel knippert zolang de

verkeerde richting is geselecteerd.

125 /

126 /

127

Vorken staan voor de gewenste

stapelcyclus niet in de juiste

stand (fout in stapelcyclus)

Vorken in de aangegeven richting draaien,

symbool lastopnamemiddel / draaisymbool

knipperen tot de juiste stand is bereikt.

--

Invoer opdracht niet mogelijk,

omdat er al een opdracht in het

geheugen staat

Invoer geblokkeerd.

-- Gegevensoverdracht foutief

Opdracht wordt niet aangenomen.

Foutnummer wordt verstrekt.--

Gegevensoverdracht niet

herhaald ondanks

foutherkenning (NAK)

Page 188: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 99

10

10.N

L4.17.3 Doelinvoer horizontale positionering

(manueel / met barcodescanner / met draadloze verbinding)

Z De selectie van de doelinvoer kan aan

de behoeften van de klant worden

aangepast.

– Doelinvoer manueel:

Het gewenste doel wordt manueel

ingevoerd en bevestigd.

– Doelinvoer met barcodescanner:

Met een barcodescanner wordt de

doelpositie ingescand.

– Doelinvoer via draadloze verbinding:

Met draadloze gegevensoverbren-

ging wordt het doel overdragen naar

het interne transportmiddel.

Z In het voertuiggeheugen worden

maximaal twee opdrachten opgeslagen.

– Als de actuele opdracht is

uitgevoerd, wordt deze uit de indicatie-eenheid gewist en wordt de opdracht in het

geheugen in het display overgenomen.

– Een op het display weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op

de drukknop „CE“ op het numerieke toetsenbord (25) te drukken.

77

7978

76

75

25

Page 189: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 100

Doelinvoer manueel (standaard instelling):

Z De positie van de symbolen kan aan de wensen van de klant worden aangepast.

De invoer van de positie moet dan in overeenstemming met de symbolenweergave

plaatsvinden!

– Bedien drukknop „Selecteren“ (78) in

het cursorveld.

– Het veld „Stellingrij“ (121) krijgt een

BLAUWE achtergrond.

– Met het numerieke toetsenbord (25)

de gewenste stellingrij invoeren.

Z De invoer in het veld „Stellingrij“ (121)

kan slechts uit één teken bestaan.

– Bedien cursortoets (75)

Z Met de cursortoetsen (75, 77) kan de

bediener tussen de invoervelden

schakelen:

Cursortoets (75): invoervelden vooruit

Cursortoets (77): Invoervelden terug.

– Het veld „Plaats (markering)“ (123)

krijgt een BLAUWE achtergrond.

– Met het numerieke toetsenbord (25)

de gewenste plaats (markering)

invoeren.

Z De invoer in het veld „Plaats (markering)“ (123) kan met een, twee of drie tekens

plaatsvinden.

– Bedien cursortoets (75)

– Het veld „Vak (hoogte)“ (124) krijgt een BLAUWE achtergrond.

– Met het numerieke toetsenbord (25) het gewenste vak (hoogte) invoeren.

Z De invoer in het veld „Vak (hoogte)“ (124) kan met een of twee tekens plaatsvinden.

– Bedien cursortoets (75)

– Het veld „Zoneselectie / gebiedsselectie“ (122) krijgt een BLAUWE achtergrond.

– Met het numerieke toetsenbord (25) de gewenste zone / het gewenste bereik

invoeren.

Z De invoer in het veld „Zoneselectie / gebiedsselectie“ (122) kan slechts met één teken

plaatsvinden.

– De invoer van alle gewenste posities moet met de drukknop „OK“ op het numerieke

toetsenbord (25) worden bevestigd.

Z In het voertuiggeheugen worden max. 2 opdrachten opgeslagen.

77

7978

76

75

25

121 123 124 122

Page 190: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 101

10

10.N

LDoelinvoer met barcodescanner

– Scan met de barcodescanner het desbetreffende label in.

– Het op het label geregistreerde doel wordt direct naar de indicatie-eenheid

gestuurd en weergegeven.

Z In het voertuiggeheugen worden

maximaal twee opdrachten opgeslagen.

Het als eerste ingevoerde / gescande

doel wordt in het display weergegeven

als actuele opdracht. Het als tweede

ingescande doel wordt in het

voertuiggeheugen opgeslagen. Op het

display wordt het symbool "Opdracht in

geheugen" (132b) weergegeven.

– Als de actuele opdracht is uitgevoerd,

wordt deze uit de indicatie-eenheid

gewist en wordt de opdracht in het geheugen in de indicatie-eenheid overgenomen.

– Vervolgens kan er weer een tweede doel via de barcodescanner worden

aangenomen.

Z Bij uitval van de barcodescanner is het altijd mogelijk het doel met de hand in

te voeren.

Doelinvoer met draadloze verbinding

– Het door draadloze gegevensoverdracht door de gegevensterminal overdragen

doel wordt door het interne transportmiddel ontvangen en direct overgedragen naar

het display en weergegeven.

– De doelinvoer met gegevenszender-terminal is voltooid. Er kan nu naar het doel

worden gereden.

– Wanneer de actuele opbracht is uitgevoerd wordt deze opdracht van het

display gewist.

– Het interne transportmiddel geeft een terugmelding aan de gegevensterminal.

– Vervolgens kan een ander door de gegevensterminal overgedragen doel worden

ontvangen en op het display worden weergegeven.

– Een op het display weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op

de knop „CE“ op het numerieke toetsenbord te drukken.

Z Bij uitval van de draadloze gegevensoverdracht is het optioneel mogelijk het doel met

de hand in te voeren.

132b

Page 191: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 102

4.17.4 Wegzetten resp. opnemen na doelinvoer

Z Nadat het doel is ingevoerd kan er naar het doel worden gereden,

zie paragraaf "Berijden van smalle gangen" en "Diagonaal rijden" in hoofdstuk E)

Automatisch horizontaal en manueelverticaal naar doel verplaatsen (t)

– Handsteunen (14) van het bedie-

ningspaneel aanraken (tweehands-

bediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel in de

geselecteerde smalle gang.

Z Een verkeerde smalle gang wordt

aangeduid in de indicatie-eenheid en

het wordt niet toegestaan om naar

binnen te rijden.

– Het aanbouwapparaat moet zich in de juiste stand bevinden. Let op de indicatie in

de indicatie-eenheid. Schuif / draai indien nodig het aanbouwapparaat in de juiste

basisstand.

– Draai de rij-regelknop (12) langzaam met de rechter duim.

– Draaien naar rechts = rijden in lastrichting

– Draaien naar links = rijden in aandrijfrichting

– Regel de rijsnelheid door de rij-regelknop (12) navenant verder of terug te draaien.

– Na het bereiken van de horizontale doelpositie verschijnt het symbool "intern

transportmiddel horizontaal gepositioneerd" (117) op het display en het interne

transportmiddel wordt gestopt.

Z Bij markeringidentificatie verschijnt bovendien het symbool "lichtknop op reflector" (131)

op het display.

– Knop hydraulische regeling (1) naar:

– rechts draaien = neerlaten van de hoofdhef

– links draaien = heffen van de hoofdhef

– Drukknop "extra hef" bedienen en tegelijkertijd de knop hydraulische

regeling (1) naar;

– rechts draaien = neerlaten van de extra hef

– links draaien = heffen van de extra hef

Z Horizontale correctieritten worden in de indicatie-eenheid

weergegeven met de symbolen „Rijrichting in

aandrijfrichting“ (115) resp. „Rijrichting in lastrichting“ (116).

Verticale correctieritten (hoogte in vak) worden op het display

weergegeven met de symbolen „Neerlaten“ of „Heffen“ (132a).

– Na het bereiken van de horizontale en verticale doelpositie

kan er worden begonnen met in- of uitstapelen, zie ook

paragraaf „Last in geselecteerde magazijnlocaties met

behulp van hefhoogteselectie opnemen of neerzetten“ in hoofdstuk E.

117 131

1 11

141114

115

116

132a

Page 192: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 103

10

10.N

LAutomatisch horizontaal en verticaalnaar doel verplaatsen (o)

– Handsteunen (14) van het bedie-

ningspaneel aanraken (tweehands-

bediening)

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel in de

geselecteerde smalle gang.

Z Een verkeerde smalle gang wordt

aangeduid in de indicatie-eenheid en

het wordt niet toegestaan om naar

binnen te rijden.

– Het aanbouwapparaat moet zich in de juiste stand bevinden. Let op de indicatie in

de indicatie-eenheid. Schuif / draai indien nodig het aanbouwapparaat in de juiste

basisstand.

– Rijregelknop (12) naar links of rechts draaien en vasthouden.

– Het interne transportmiddel begint automatisch te verplaatsen naar het horizontale

en verticale doel.

Z De voertuigbewegingen kunnen door het loslagen van de rijregelknop (12) of de

handsteunen (14) van het bedieningspaneel, evenals door het bedienen van de

NOODSTOP-schakelaar worden onderbroken.

– Na het bereiken van de magazijnlocatie gaat:

– het symbool "intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd" (269) op het

display weergegeven.

– het interne transportmiddel gestopt.

– het heffen of neerlaten automatisch gestopt.

– het symbool "heffen" of "neerlaten (132a) verborgen.

Z Bij markeringidentificatie verschijnt bovendien het symbool "lichtknop op reflector" (131)

op het display.

– Na het bereiken van de horizontale en verticale doelpositie kan er worden

begonnen met in- of uitstapelen, zie ook paragraaf „Last in geselecteerde

magazijnlocaties met behulp van hefhoogteselectie opnemen of neerzetten“ in

hoofdstuk E.

117 131

1 11

141114

Page 193: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 104

4.17.5 Symbolen in de magazijn- of orderpickmodus

De volgende symbolen (41) worden op het display:

Symbolen in magazijnmodus met aanbouwapparaat

Z Een lastsensor tussen de vorken herkent of er een last op de vorken ligt

Symbool Functie

Aanbouwapparaat bevindt zicht zonder last of met last in

de basisstand

Zonder last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie

wordt bereikt

Met last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie wordt bereikt

Zonder last het aanbouwapparaat naar links of rechts schuiven

Met last het aanbouwapparaat naar links of rechts schuiven

Demptijd zonder last of met last

EKX 5XX07:48

P

0h

xx kg

41

Page 194: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 105

10

10.N

LSymbolen in magazijnmodus met telescooptafel

Z Een lastsensor tussen de vorken herkent of er een last op de vorken ligt

Symbool Functie

Telescooptafel bevindt zicht zonder last of met last in de basisstand

Zonder last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie

wordt bereikt

Met last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie wordt bereikt

Zonder last de telescooptafel naar links of rechts schuiven

Met last de telescooptafel naar links of rechts schuiven

Demptijd zonder last of met last

Telescooptafel bevindt zicht zonder last of met last in de basisstand

Telescooptafel kan naar links of rechts worden uitgeschoven

Zonder last de telescooptafel naar links of rechts in de tweede

instapeldiepte schuiven, zie paragraaf "Dubbel telescoperende

vorken (o)" in hoofdstuk E.

Met last de telescooptafel naar links of rechts in de tweede

instapeldiepte schuiven, zie paragraaf "Dubbel telescoperende

vorken (o)" in hoofdstuk E.

Page 195: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 106

Symbolen in de orderpickmodus

4.17.6 Positielamp orderpickrichting (o)

Na het bereiken van de magazijnlocatie verlichten de op de bestuurderscabine

gemonteerde positielampen de magazijnlocatie. De bestuurder kan in het verlichte

bereik beginnen met orderpicken.

Symbool Functie

Orderpickmodus actief

Neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie wordt bereikt

Artikel uit de linker of rechter magazijnlocatie nemen

Indicatie voor correctieritten om de magazijnlocatie te bereiken

Page 196: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 107

10

10.N

L4.18 Intern transportmiddel veilig parkeren

Plaats het interne transportmiddel veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de

afwezigheid slechts van korte duur is.

F Plaats het interne transportmiddel niet op hellingen. In bijzondere gevallen moet het

interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd.

Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand blijft hangen aan de neergelaten

vorktanden.

– Plaats het interne transportmiddel uitsluitend met compleet neergelaten hefmast

(hoofdhef en extra hef).

– Vorktanden tot aan de vloer neerlaten.

– Aanbouwapparaat in de basisstand brengen.

– Intern transportmiddel uitschakelen met het contactslot(20) en de sleutel

eruit trekken.

4.18.1 Aanbouwapparaat in basisstand (enkel bij EKX)

– Dodemansknop indrukken.

– Aanbouwapparaat (133) tot in de rechter of linker eindpositie van het

sideshiftframe (136) schuiven.

– Vorktanden (135) parallel draaien ten opzichte van het sideshiftframe (136).

– Op het displayelement van het display verschijnt het symbool „Aanbouwapparaat

in basisstand“ (134).

136

20

134

133

135

Page 197: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 108

5 Storingshulp

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen

van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren

van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen

aanhouden.

Storing Mogelijke oorzaak OplossingenIntern trans-

portmiddel

rijdt niet

– Batterijstekker niet

ingestoken

– Batterijstekker controleren, indien nodig

insteken

– Veiligheidsbomen

open

– Sluit de veiligheidsbomen

– NOODSTOP

ingedrukt

– Ontgrendel de NOODSTOP

– Contactslot in stand "0" – Contactslot in stand "I" schakelen

– Batterijcapaciteit te

laag

– Batterijcapaciteit controleren, indien

nodig batterij laden

– Dodemansknop niet

ingedrukt

– Dodemansknop indrukken

– Zekering defect – Zekeringen controleren

– Rijuitschakeling is

geactiveerd

– Drukknop Overbrugging rijuitschakeling

indrukken (batterij opladen)

– Rijuitschakeling door

gangbeveiliging

– Rijregelknop in de neutrale stand zetten

en opnieuw indrukken.

– Ketting slap – zie de paragraaf „Valkettingbeveiliging

overbruggen“ in hoofdstuk E.

Last kan niet

worden

geheven

– Intern transportmiddel

niet bedrijfsklaar

– Verricht alle onder de storing „Intern

transportmiddel rijdt niet“ genoemde

maatregelen.

– Batterijcapaciteit te

laag, hefuitschakeling

– Batterijcapaciteit controleren, indien

nodig batterij laden

– Niveau hydraulische

olie te laag

– Niveau van de hydraulische olie

controleren, indien nodig laten bijvullen

– Ketting slap – zie de paragraaf „Valkettingbeveiliging

overbruggen“ in hoofdstuk E.

– Zekering defect – Zekeringen controleren

Page 198: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 109

10

10.N

L

Snel rijden

niet mogelijk

– Lastopnamemiddel

niet in basisstand

– Lastopnamemiddel in basisstand

schuiven.

– Hoofdhef / extra hef

boven 0,5 m geheven

– Laat de hoofdhef / extra hef onder 0,5 m

zakken.

– IG-zoekfunctie

ingeschakeld

– Geen referentierit

uitgevoerd

– Voeg het interne transportmiddel in de

geleiding of schakel de IG-modus uit.

– Heffen en neerlaten doorvoeren.

U kunt het in-

terne trans-

portmiddel

niet sturen.

– Intern transportmiddel

niet bedrijfsklaar

– Verricht alle onder de storing „Intern

transportmiddel rijdt niet“ genoemde

maatregelen

– Knop „Smalle-

gangmodus“

ingedrukt

– Functie “Rijden in een smalle gang”

uitschakelen.

I 1901 – Bij de inschakeltest

hebt u de rijregelknop

bediend

– Bedien de rijregelknop niet. Schakel het

interne transportmiddel uit en weer in.

I 2902 – Bij de inschakeltest is

de knop hydraulische

regeling bediend.

– Knop hydraulische regeling niet

bedienen, intern transportmiddel uit- en

weer inschakelen.

I 3670 – Intern transportmiddel

heeft de geleidedraad

verlaten

– Inductieve geleiding weer realiseren.

(zie paragraaf "IG-noodbedrijf (storings-

melding I 3670 / I 3752)“ in hoofdstuk E).

I 3752 – Intern transportmiddel

heeft de geleidedraad

verlaten

– Inductieve geleiding weer realiseren.

(zie paragraaf "IG-noodbedrijf (storings-

melding I 3670 / I 3752)“ in hoofdstuk E).

I 4916 – Bij de inschakeltest

hebt u een drukknop

onder de indicatie-

eenheid en / of een

drukknop van het nu-

merieke toetsenbord

bediend

– Bedien de drukknop niet. Schakel het

interne transportmiddel uit en weer in

Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen

Page 199: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 110

Z Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de „Oplossingen” niet in

de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing of een defect in de

elektronica wordt aangegeven met de betreffende storingcode, moet u contact

opnemen met de klantenservice van de producent.

De verdere oplossing van de fouten mag enkel worden uitgevoerd worden door

vakkundig servicepersoneel van de producent. De serviceorganisatie van de

producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor

deze taken.

De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en

doelgericht te kunnen reageren op de storing:

- serienummer van het interne transportmiddel

- storingsnummer op het display (indien beschikbaar)

- beschrijving van de storing

- actuele plaats van het interne transportmiddel.

I 4917 – Bij de inschakeltest

hebt u een drukknop /

functieselectieknop

(gedwongen geleiding

in- / uitschakelen, ex-

tra hef heffen / dalen,

draaien vorkdrager,

schuiven aanbouwap-

paraat) bediend

– Bedien drukknop / functieselectieknop

(gedwongen geleiding in- / uitschakelen,

extra hef heffen / dalen, draaien

vorkdrager, schuiven aanbouwapparaat)

niet, schakel intern transportmiddel uit en

weer in

I 4918 – Bij de inschakeltest

hebt u de dodemans-

knop bediend

– Dodemansknop niet bedienen, intern

transportmiddel uit- en weer inschakelen

E 9963 – Voorruit van het per-

sonenbeveiligingssy-

steem (PSS-scanner)

is vuil

– Voorruit van het personenbeveiligingssy-

steem (PSS-scanner) is vuil, reinigen,

E 9901 – Cyclustest van het

personenbeveiligings

systeem hoeft niet te

worden uitgevoerd.

– Cyclustest van personenbeveiligingssy-

steem uitvoeren zie paragraaf "Controles

voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijf-

stelling van het personenbeveiligingssy-

steem" in hoofdstuk E

Storing Mogelijke oorzaak Oplossingen

Page 200: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 111

10

10.N

L5.1 NOODSTOP-inrichting

Wanneer de automatische NOODSTOP-inrichting inschakelt (bijvoorbeeld wanneer

het contact met de geleiding wegvalt, de elektrische besturing uitvalt), wordt het

interne transportmiddel afgeremd tot aan stilstand. Vóór het opnieuw in bedrijf stellen,

moet de oorzaak van de storing worden vastgesteld en de storing worden verholpen.

Neem het interne transportmiddel in bedrijf volgens deze gebruikershandleiding en

de gegevens van de producent (zie de paragraaf “Intern transportmiddel in bedrijf

nemen“ in hoofdstuk E).

Page 201: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 112

5.2 Nooddalen bestuurderscabine / extra hef

F Gevaar op ongevallen door automatisch dalenWanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt mag er geen nooddalen

worden uitgevoerd. Op grond van lekverliezen in het hydraulische systeem bestaat

bovendien het gevaar, dat de stelling door het neerlaten van het lastopnamemiddel

wordt beschadigd.

• Lastopnamemiddel tegen verder neerlaten bijv. met voldoende sterke

kettingen borgen.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Intern transportmiddel door geschoold personeel zo snel mogelijk bergen.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

F Gevaar op ongevallen bij nooddalenBij gebruik van de nood-daalvoorziening moet zijn gegarandeerd dat zich geen

personen in de gevarenzone bevinden. Wanneer een assistent het

lastopnamemiddel neerlaat via de nood-daalvoorziening die zich onderaan bevindt,

moeten de bestuurder en de assistent met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich

in een veilig bereik bevinden, zodat geen gevaar ontstaat. Het neerlaten bij

noodgevallen van de chauffeurscabine is niet toegestaan, wanneer het

lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt.

• Aanbouwapparaat in basisinstelling brengen, zie paragraaf „Aanbouwapparaat in

basisstand“ in hoofdstuk E.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Page 202: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 113

10

10.N

LIndien nodig, kan een assistent vanaf de grond de cabine laten zakken.

– Trek de inbussleutel (138) uit de houder midden onder het knipperlicht.

– Voer de inbussleutel (138) in de opening links onder het knipperlicht.

F Beknellingsgevaar bij nooddalenBij een nooddaling van de bestuurderscabine bestaat er beknellingsgevaar voor de

bediener in de bestuurderscabine.

• Geen lichaamsdelen buiten de bestuurderscabine houden.

– Aftapklep (137) met de inbussleutel (138):

– langzaam tegen de klok in draaien.

hefmast / bestuurderscabine worden neergelaten.

– tot de aanslag met de klok mee draaien:

neerlaten wordt gestopt.

F Het interne transportmiddel mag uitsluitend weer in gebruik worden genomen nadat

de storing is gevonden en verholpen.

137

138

Page 203: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 114

5.3 Valketting-beveiliging overbruggen

Z De valketting-beveiliging meldt een niet gespannen „slappe” hefketting. Een

hefketting wordt b.v. slap bij het plaatsen het lastopnamemiddel, bij het plaatsen van

de cabine, bij het los maken van de hefketting en/of breken van de hefketting.

Heffen van de hoofdheb bijgeactiveerde valketting-beveiliging

Z De functie „Hoofdhef neerlaten" is niet

mogelijk als de valketting-beveiliging is

geactiveerd.

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Overbrugging valketting-beveiliging“

(145) indrukken en ingedrukt houden.

– Knop hydraulische regeling (1) naar

links draaien.

– Hoofdhef iets omhoog brengen

(ca. 0,25m), totdat het symbool „Overbrugging valketting-beveiliging“ (145) niet

meer wordt weergegeven.

– Indien nodig het aanbouwapparaat moet in de basisstand (zie paragraaf

„Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E).

F Als het symbool „Overbrugging valketting-beveiliging“ na het heffen van de hoofdhef

met ca. 0,25 m niet verdwijnt, mag het interne transportmiddel pas weer in bedrijf

worden genomen als het defect is gevonden en verholpen.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

1 145

24

Page 204: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 115

10

10.N

L5.4 Rijuitschakeling overbruggen (o)

Z Op het bestuurdersdisplay brandt het symbool „Overbrugging rijuitschakeling“ (146),

wanneer vanaf een bepaalde hefhoogte of een bereik er niet meer kan worden

gereden. Als echter bij het plaatsen of opnemen van laadgoed de positie van het

interne transportmiddel ten opzichte van de stelling moet worden gecorrigeerd, moet

er als volgt te werk worden gegaan:

F Gevaar op ongevallen door intern transportmiddelDe rijuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener.

Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid om de

remfuncties bijv. bij het bewaken van de afremming aan het gangeinde, voor een

hindernis, het remmen te starten etc. te bewaken en indien nodig te starten.

Verrijden van het internetransportmiddel ondanks rij-uitschakeling

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop(24) onder het symbool

„Overbrugging rijuitschakeling“ (146)

indrukken en ingedrukt houden.

– Rijregelknop(12) langzaam naar

rechts draaien:

Rijden in lastrichting.

– Rijregelknop(12) langzaam naar links

draaien:

Rijden in aandrijfrichting.

– Het interne transportmiddel kan met kruipsnelheid worden verreden.

Z Na het indrukken van de drukknop (24) onder het betreffende overbruggingssymbool

kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen

zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de

producent worden ingesteld.

12146

24

Page 205: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 116

5.5 Hefuitschakeling overbruggen (o)

Z Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne

transportmiddel een automatische hefuitschakeling zijn ingebouwd. De automatische

hefuitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte actief wordt, blokkeert het heffen

van de hoofd- en extra hef. Op het bestuurdersdisplay gaat het symbool

„Overbruggen hefuitschakeling" (149) branden.

M Gevaar op ongevallen door uitgeschoven mastDe hefuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem

echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging bijv. voor

een obstakel te stoppen.

Z De hefuitschakeling werkt pas na een uitgevoerde referentieprocedure (zie paragraaf

„Afstellen van de hoofdhef en extra hef“ in hoofdstuk E). De afgesloten

referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke

hoogtewaarde wordt aangegeven.

F Gevaar op ongevallenBij het uitschakelen van de hefuitschakeling moet de bestuurder goed opletten, om

hindernissen bij uitgeschoven mast te herkennen.

Overbrugging van dehefuitschakeling

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Overbrugging hefuitschakeling“ (147)

indrukken en ingedrukt houden.

– Knop hydraulische regeling (1) naar

links draaien.

– De hoofdhef of extra hef wordt om-

hoog gebracht. De hefuitschakeling

wordt uitgeschakeld.

Z Iedere keer bij het neerlaten tot onder de

hefuitschakelinghoogte schakelt de

hefbegrenzing weer in.

Z Na het indrukken van de drukknop (24) onder het betreffende overbruggingssymbool

kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen

zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de

producent worden ingesteld.

147

24

1

Page 206: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 117

10

10.N

L5.6 Daaluitschakeling overbruggen (o)

Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne

transportmiddel een automatische daaluitschakeling zijn ingebouwd.

De automatische daaluitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte actief wordt,

blokkeert het neerlaten van de hoofd- en extra hef. Op het bestuurdersdisplay gaat

het symbool „Overbruggen daaluitschakeling" (148) branden.

M Gevaar op ongevallen door het plaatsen van de bestuurderscabine of hetlastopnamemiddelDe daaluitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem

echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging bijv. voor

een obstakel te stoppen.

Z De daaluitschakeling werkt pas na een uitgevoerde referentieprocedure

(zie paragraaf „Afstellen van de hoofdhef en extra hef“ in hoofdstuk E). De afgesloten

referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke

hoogtewaarde wordt aangegeven.

F Gevaar op ongevallenBij het buiten werking stellen van de daaluitschakeling moet de bestuurder goed

opletten, om hindernissen bij het neerlaten van de bestuurderscabine of het

lastopnamemiddel te herkennen.

Overbrugging van dedaaluitschakeling

– Dodemansknop indrukken.

– Drukknop (24) onder het symbool

„Overbrugging daaluitschakeling“ (148)

indrukken en ingedrukt houden.

– Knop hydraulische regeling (1) naar

rechts draaien.

– De hoofdhef of extra hef wordt om-

hoog neergelaten. De daaluitschake-

ling wordt uitgeschakeld.

Z Ieder opheffen boven de daaluitschake-

linghoogte activeert weer de daalbe-

grenzing.

Z Na het indrukken van de drukknop (24) onder het betreffende overbruggingssymbool

kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheiden en rij- of hydraulische richtingen

zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de

producent worden ingesteld.

148

24

1

Page 207: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 118

5.7 Gangeindbeveiliging (o)

Interne transportmiddelen met gangeinde-beveiliging worden vóór het uit de gang

rijden of in een zijgang afgeremd. Daarbij zijn er twee basisvarianten:

1. afremmen tot aan stilstand

2. Afremmen tot aan 2,5 km/h.

Andere varianten (beïnvloeding van de volgende rijsnelheid, beïnvloeding van de

hefhoogte et cetera) zijn leverbaar.

F Gevaar op ongevallen door ongeremd intern transportmiddelHet remmen op basis van de gangeindbeveiliging is een extra functie ter

ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn

verantwoordelijkheid de remfunctie te bewaken en eventueel te activeren bij het

gangeinde.

1. Afremmen tot aan stilstand

Wanneer u over de gangeinde-beveiliging (RFID, magneten, reflexmarkeringen) rijdt

in de richting van het gangeinde, wordt het interne transportmiddel afgeremd tot aan

stilstand.

M De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid.

Wanneer u verder wilt rijden:

– Rijregelknop kort loslaten en weer indrukken.

U kunt het interne transportmiddel met een maximale snelheid van 2,5 km/h uit de

smalle gang rijden.

2. Afremmen tot aan 2,5 km/h:

Wanneer u over de gangeinde-beveiliging (RFID, magneten, reflexmarkeringen) rijdt

in de richting van het gangeinde, wordt het interne transportmiddel afgeremd tot

2,5 km/h en kunt u met deze snelheid uit de smalle gang rijden.

M De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid.

Page 208: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 119

10

10.N

L5.8 IG-noodbedrijf (storingsmeldingen I 3670 / I 3752)

Wanneer bij inductieve geleiding van het interne transportmiddel de

antenne het vastgelegde niveaubereik van de geleidedraad verlaat, wordt

onmiddellijk een NOODSTOP gestart. Op het bestuurdersdisplay knippert

het symbool „IG-storing“ en verschijnen de storingsmeldingen „I 3670“

en „I 3752“.

Z Als naast het symbool „IG-storing“ ook het symbool „Schroevendraaier“ gaat

branden, zijn er naast de IG-storing ook nog andere storingen opgetreden.

De resulterende storingsmeldingen en / of informatiemeldingen worden op het

bestuurdersdisplay weergegeven.

Wanneer het interne transportmiddel parallel aan de geleidedraad rijdt, wordt het

rijden niet uitgeschakeld. De indicatie voor „Inspoorproces loopt“ en het akoestische

inspoorsignaal zijn echter continu in bedrijf en waarschuwen daardoor de bestuurder.

Automatische NOODSTOP van het interne transportmiddel

Wanneer tijdens het bedrijf één van de bewakingsfuncties voor de stuurregeling,

de stuurinstallatie, de inductieve geleiding of de veiligheidsschakeling van de rij-

elektronica of de vermogenselektronica van het interne transportmiddel inschakelt,

brengen veiligheidsinrichtingen het interne transportmiddel tot stilstand.

Verricht de volgende maatregelen om na een NOODSTOP verder te kunnen rijden

met het interne transportmiddel.

Z Op het bestuurdersdisplay knippert het symbool „IG-storing“ en verschijnen de

storingsmeldingen „I 3670“ en „I 3752“.

– Stel mogelijke oorzaken van de NOODSTOP vast en verhelp ze.

– Druk op de NOODSTOP en ontgrendel hem weer door hem te draaien.

Z Op het bestuurdersdisplay verdwijnen het symbool „IG-storing“ en de

storingsmeldingen „I 3670“ en „I 3752“.

– Gedwongen inductieve geleiding weer inschakelen, zie paragraaf "Smalle gangen

berijden met inductief geleide interne transportmiddelen (o)" in hoofdstuk E.

– Knop „Gedwongen geleiding in- / uitschakelen” bedienen.

– Bedien de rij-regelknop en werk het interne transportmiddel voorzichtig op de

geleidedraad.

Z Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsklaar en kan op de geleidedraad

worden ingespoord.

Page 209: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 120

Z Wanneer u na een automatische NOODSTOP en het verhelpen van de oorzaak niet

meer kunt rijden, moet u het interne transportmiddel met het contactslot uit- en weer

inschakelen.

Vervolgens een referentierit (zie paragraaf "Afstellen van de hoofdhef en extra hef" in

hoofdstuk E) en de bovengenoemde punten uitvoeren.

Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsgereed.

Z Wanneer het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed is, controleert u met behulp

van handmatige besturing en inductieve besturing de probleemloze werking van het

interne transportmiddel (buiten de smalle gang).

Manuele NOODSTOP

Er is sprake van een manuele NOODSTOP wanneer de NOODSTOP-schakelaar is

bediend. Na het loslaten van de NOODSTOP-schakelaar is het interne

transportmiddel weer bedrijfsgereed.

Page 210: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 121

10

10.N

L5.9 Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne

transportmiddel verplaatsen zonder batterij

F Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de hantering mag

dit doen.

Bij het uitschakelen van de remmen moet het interne transportmiddel op een vlakke

vloer worden geplaatst, omdat er geen remwerking meer aanwezig is.

M Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden

beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.

– Aanbouwapparaat in de basisstand brengen

zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E.

– Hefmast (hoofdhef en extra hef) volledig neerlaten.

F Vóór het bergen uit de smalle gang moet de verbinding met de batterij worden

losgehaald (batterijstekker eruit trekken).

Z Tweede assistent vragen. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het

bergingsproces.

Om het interne transportmiddel uit de smalle gang te bergen, moet u de

aandrijfwielrem en de lastwielrem lossen.

M Bij het opnieuw in gebruik nemen de remvertragingswaarde controleren.

Page 211: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 122

5.9.1 Aandrijfwielrem loszetten en activeren

F Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddelBij het uitschakelen van de remmen moet het interne transportmiddel op een vlakke

vloer worden geplaatst, omdat er geen remwerking meer aanwezig is.

• Rem niet loszetten op hellingen.

• Rem op de plaats van bestemming weer activeren.

• Intern transportmiddel niet met losse rem parkeren.

Los de aandrijfwielrem

– Intern transportmiddel met het contactslot uitschakelen.

– Schakelaar NOODSTOP indrukken.

– Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

– Afdekking van de aandrijfruimte verwijderen, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– Demonteer de stelschroeven (150) uit de houder (151) boven de magneetrem (153).

– Steek de stelschroeven (150) aan de magneetrem (153) boven de rijmotor (154)

erin en draai ze aan met de inbussleutel, opdat de magneetrem (153) wordt gelost.

– Vervolgens is de magneetrem (153) gelost.

150

150

154

153

151

Page 212: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 123

10

10.N

LAandrijfwielrem activeren

F Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddelPlaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhoog gebrachte last

cq. omhoog gebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.

• Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere

gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd.

• Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.

• Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten

vorktanden.

M Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden

beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.

– Intern transportmiddel tegen ongewenste bewegingen borgen door er wiggen

onder te plaatsen.

– Stelbouten (150) uit de magneetrem (153) eruit draaien.

– Stelbouten (150) van de houder (151) boven de magneetrem (153) monteren.

– Afdekking op de aandrijfruimte monteren, zie paragraaf "aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– De aandrijfwielrem is nu stroomloos bediend.

M Bij het opnieuw in gebruik nemen de remvertragingswaarde controleren.

Page 213: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 124

5.9.2 Lastwielrem loszetten en activeren

F Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddelBij het uitschakelen van de remmen moet het interne transportmiddel op een vlakke

vloer worden geplaatst, omdat er geen remwerking meer aanwezig is.

• Rem niet loszetten op hellingen.

• Rem op de plaats van bestemming weer activeren.

• Intern transportmiddel niet met losse rem parkeren.

Lastwielrem loszetten

– Intern transportmiddel met het contactslot uitschakelen.

– Schakelaar NOODSTOP indrukken.

– Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

– Demonteer de wielbekleding (159), daarvoor moeten er per lastwiel (158) drie

inbusbouten uit worden gedraaid.

Z In het lastwiel (158) zitten vijf uitsparingen (157), die zo zijn geplaatst, dat bij iedere

stand van het lastwiel (158) ten minste drie van de negen mogelijke

schroefdraadboringen (156) aan de lastwielrem toegankelijk zijn.

– Draaigreepbouten (52) onder de bestuurdersstoel (51) losdraaien.

– Vervolgens de bestuurdersstoel (51) voorzichtig naar voren neigen.

– Stelbouten uit het opbergvak (155) achter de bestuurdersstoel (51) pakken.

Z Per lastwiel (158) moeten drie stelbouten met een hoekoffset van zo mogelijk 120°

los in de schroefdraadboringen (156) van de lastwielrem worden gedraaid.

– Stelbouten los in de schroefdraadboringen (156) van de lastwielrem schroeven en

met maximaal een halve slag vastdraaien.

– Vervolgens is de lastwielrem gelost.

51

52

156

156157158159

155

Page 214: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 125

10

10.N

LLastwielrem activeren

F Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddelPlaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhoog gebrachte last

cq. omhoog gebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.

• Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere

gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd.

• Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.

• Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten

vorktanden.

M Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden

beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.

– Intern transportmiddel tegen ongewenste bewegingen borgen door er wiggen

onder te plaatsen.

– Stelbouten uit de schroefdraadboringen (156) van de lastwielrem draaien.

– Stelbouten in het opbergvak (155) achter de bestuurdersstoel (51) opbergen.

– Bestuurdersstoel (51) naar achteren neigen en met de draaigreepbouten (52) aan

de bestuurderscabine bevestigen,

– Wielbekleding (159) monteren.

– De lastwielrem is nu stroomloos bediend.

M Bij het opnieuw in gebruik nemen de remvertragingswaarde controleren.

Page 215: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 126

5.9.3 Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen

M Bij schade aan het stuursysteem,

kan het interne transportmiddel

eventueel niet worden gestuurd.

F Tijdens het instellen van de

stuurhoek moet de batterijstekker

eruit zijn getrokken.

– Afdekking van de aandrijfruimte

verwijderen, zie paragraaf

"aandrijvingskap demonteren /

monteren" in hoofdstuk F.

– U kunt het gestuurde wiel met

behulp van een inbussleutel met

de bout aan de stuurmotor (160)

in de juiste richting plaatsen.

Z Wilt u een hoek van meer dan vier

graden instellen, dan kunt u het

wiel beter ontlasten door het

interne transportmiddel op te

tillen / op te bokken.

F Het interne transportmiddel mag

uitsluitend weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en

verholpen.

160

Page 216: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 127

10

10.N

L5.9.4 EKX - bergen in lastrichting

– Aanbouwapparaat in de basisstand brengen,

zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E.

– Hefmast (hoofdhef en extra hef) volledig neerlaten.

– Intern transportmiddel uitschakelen met de sleutelschakelaar en batterijstekker

lostrekken.

– Aandrijfrem en lastwielrem loszetten, zie paragraaf „Aandrijfwielrem loszetten en

activeren“ en „Lastwielrem loszetten en activeren“ in hoofdstuk E.

– Leg de sleepkabel (161), trekkracht > 5 ton, rond de extra hef (139).

F De sleepketting (161), trekkracht > 5 ton, moet op het diepste punt om de extra

hefmast (139) worden geleid.

– Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen.

F De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen

toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie paragraaf „Intern

transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“). Bij het bergingsproces niet tussen

het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan.

Na het bergen moet het interne transportmiddel worden geborgd tegen onbedoeld

bewegen.

Daarvoor de stelbouten uit de aandrijfrem en lastwielrem eruit draaien en aan de

houder ervan bevestigen resp. in het daarvoor bestemde opbergvak opbergen,

zie paragraaf "Aandrijfwiel loszetten en activeren" en "Lastwielrem loszetten en

activeren" in hoofdstuk E. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne

transportmiddel beveiligen tegen ongewild bewegen door wiggen tegen de wielen te

plaatsen.

Het interne transportmiddel uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is

gevonden en verholpen.

Aandrijfrichting

Lastrichting

161139162163164

Page 217: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 128

5.9.5 EKX - bergen in aandrijfrichting

– Aanbouwapparaat in de basisstand brengen,

zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E.

– Hefmast (hoofdhef en extra hef) volledig neerlaten.

– Intern transportmiddel uitschakelen met de sleutelschakelaar en batterijstekker

lostrekken.

– Afdekking van de aandrijfruimte verwijderen, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– Aandrijfrem en lastwielrem loszetten, zie paragraaf „Aandrijfwielrem loszetten en

activeren“ en „Lastwielrem loszetten en activeren“ in hoofdstuk E.

– Sleepkabel (164), trekkracht > 5 ton, rond de uitsnede in het voertuigframe (163)

leiden (zie afbeelding).

M Beschadigingen door sleepkabel

Sleepkabel (164) niet over de achterklep (162) leiden, aangezien de achterklep (162)

niet geschikt is voor bergbedrijf en beschadigd raakt.

– Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen.

F De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen

toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie paragraaf „Intern

transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“). Bij het bergingsproces niet tussen

het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan.

Na het bergen moet het interne transportmiddel worden geborgd tegen onbedoeld

bewegen.

Daarvoor de stelbouten uit de aandrijfrem en lastwielrem eruit draaien en aan de

houder ervan bevestigen resp. in het daarvoor bestemde opbergvak opbergen, zie

paragraaf "Aandrijfwiel loszetten en activeren" en "Lastwielrem loszetten en activeren"

in hoofdstuk E. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel

beveiligen tegen ongewild bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.

Het interne transportmiddel uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is

gevonden en verholpen.

Aandrijfrichting

Lastrichting

161139162163164

Page 218: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 129

10

10.N

L5.9.6 EKS - bergen in lastrichting

– Hefmast (hoofdhef en extra hef) volledig neerlaten.

– Intern transportmiddel uitschakelen met de sleutelschakelaar en batterijstekker

lostrekken.

– Aandrijfrem en lastwielrem loszetten, zie paragraaf „Aandrijfwielrem loszetten en

activeren“ en „Lastwielrem loszetten en activeren“ in hoofdstuk E.

M Beschadigingen door sleepkabels

Sleepkabels zo naar voren leiden, dat beschadigingen aan de hydraulische leidingen,

de mastkabel, de hefmast en de bestuurderscabine tijdens het bergproces worden

vermeden.

– Sleepkabels (161a,161b), trekkracht > 5 ton, aan beide zijden om de

masttraverse (162b) slingeren (zie afbeelding).

– Sleepkabels (161a, 161b) buiten de hefmast (162a) en voorbij de

bestuurderscabine naar voren leiden (zie afbeelding).

– Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen.

F De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen

toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie paragraaf „Intern

transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“). Bij het bergingsproces niet tussen

het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan.

Na het bergen moet het interne transportmiddel worden geborgd tegen onbedoeld

bewegen.

Daarvoor de stelbouten uit de aandrijfrem en lastwielrem eruit draaien en aan de

houder ervan bevestigen resp. in het daarvoor bestemde opbergvak opbergen,

zie paragraaf "Aandrijfwiel loszetten en activeren" en "Lastwielrem loszetten en

activeren" in hoofdstuk E. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne

transportmiddel beveiligen tegen ongewild bewegen door wiggen tegen de wielen

te plaatsen.

Het interne transportmiddel uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is

gevonden en verholpen.

Aandrijfrichting

Lastrichting

162b162163164 161b162a

161a

Page 219: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 130

5.9.7 EKS - bergen in aandrijfrichting

– Hefmast (hoofdhef en extra hef) volledig neerlaten.

– Intern transportmiddel uitschakelen met de sleutelschakelaar en batterijstekker

lostrekken.

– Afdekking van de aandrijfruimte verwijderen, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– Aandrijfrem en lastwielrem loszetten, zie paragraaf „Aandrijfwielrem loszetten en

activeren“ en „Lastwielrem loszetten en activeren“ in hoofdstuk E.

– Sleepkabel (164), trekkracht > 5 ton, rond de uitsnede in het voertuigframe (163)

leiden (zie afbeelding).

M Beschadigingen door sleepkabel

Sleepkabel (164) niet over de achterklep (162) leiden, aangezien de achterklep (162)

niet geschikt is voor bergbedrijf en beschadigd raakt.

– Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen.

F De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen

toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie paragraaf „Intern

transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“). Bij het bergingsproces niet tussen

het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan.

Na het bergen moet u het intern transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk

bewegen.

Daarvoor de stelbouten uit de aandrijfrem en lastwielrem eruit draaien en aan de

houder ervan bevestigen resp. in het daarvoor bestemde opbergvak opbergen,

zie paragraaf "Aandrijfwiel loszetten en activeren" en "Lastwielrem loszetten en

activeren" in hoofdstuk E. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne

transportmiddel beveiligen tegen ongewild bewegen door wiggen tegen de wielen

te plaatsen.

Het interne transportmiddel uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is

gevonden en verholpen.

Aandrijfrichting

Lastrichting

162b162163164 161b162a

161a

Page 220: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 131

10

10.N

L6 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting

Interne transportmiddelen met een hefbare bestuurderscabine, die een stahoogte

van meer dan 3 m kunnen bereiken, zijn voorzien van een nooddaalinrichting en een

reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat / reddingstouw), waarmee de

bestuurder ondanks geblokkeerde bestuurderscabine de vloer kan bereiken.

Z In het geval dat de bestuurderscabine vanwege een storing niet meer kan worden

neergelaten en ook niet met een nooddaling (zie de paragraaf „Nooddalen van de

bestuurderscabine“ in hoofdstuk E) kan worden neergelaten, moet de bediener de

bestuurderscabine verlaten door af te dalen met behulp van het noodafdaal-

apparaat.

F Gevaar op ongevallen en letsel door niet geïnstrueerde / geschooldemedewerkers en/of niet onderhouden reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) mag

enkel worden gebruikt door personen, die daarvoor voldoende gezond zijn,

geschoold zijn in het veilige gebruik ervan en beschikken over de benodigde kennis.

Voor de gebruikers moet een reddingsplan beschikbaar zijn met alle relevante

maatregelen die in geval van nood moeten worden genomen.

• De bestuurder moet één keer per jaar worden geïnstrueerd in het gebruik van de

reddingsuitrusting.

• De bediening en de onderhoudsintervallen van de reddingsgordel en het

noodafdaal-apparaat zijn in de meegeleverde handleidingen beschreven.

• De onderhoudsintervallen in de handleidingen van de reddingsgordel en het

noodafdaal-apparaat moeten worden nageleefd.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 221: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 132

6.1 Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine

Z De reddingsuitrusting bevindt zich in het

opbergvak achter de bestuurdersstoel.

– Draaigreepbouten (52) rechts en links

onder de bestuurdersstoel (51) losdraaien.

– Bestuurdersstoel (51) naar voren neigen

(pijlrichting)

– Reddingsuitrusting uit het vrijliggende

opbergvak nemen

6.2 Inspectie / onderhoud van de reddingsuitrusting

F Gevaar voor ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrusting

• De reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) moet

na iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de producent of een

door de producent geautoriseerde deskundige!

De reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) moet ten

minste één keer per jaar worden geïnspecteerd door de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige.

Bij veelvuldig gebruik of sterke belasting (zoals milieu- of industriefactoren die het

materiaal beperken) kan het nodig zijn de reddingsuitrusting vaker te inspecteren.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

F Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het afdaal-

apparaat worden aangebracht.

51

52

Page 222: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 133

10

10.N

L6.3 Gebruiksduur van de reddingsuitrusting

F Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het afdaal-

apparaat worden aangebracht.

6.3.1 Gebruiksduur van de reddingsgordel

Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik bedraagt de maximale

gebruiksduur voor reddingsgordels acht jaar.

6.3.2 Gebruiksduur van het afdaal-apparaat

Onder normale gebruiksomstandigheden of bij niet-gebruik bedraagt de

gebruiksduur van het reddingstouw van textiel zes jaar.

Z De precieze gebruiksduur van het afdaal-apparaat, de karabijnhaak en de

schroefschakel hangt af van de betreffende gebruikssituatie en omgevingsfactoren.

6.4 Opslag en transport van de reddingsuitrusting

F Gevaar op ongevallen door onjuist opgeslagen reddingsuitrustingDe opslag van de reddingsuitrusting heeft een grote invloed op de houdbaarheid ervan.

• Reddingsuitrusting in het opbergvak van het interne transportmiddel bewaren.

Daarmee is gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting is beschermd tegen vocht,

hitte en UV-stralen en in geval van een storing toegankelijk is.

• Contact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden.

• Reddingsuitrusting beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen.

M Doornatte banden van de reddingsgordel en/of het doornatte reddingstouw enkel op

natuurlijke wijze drogen, bijv. op een windige en schaduwrijke plaats. Natte

uitrustingonderdelen niet drogen in wasdrogers, in de buurt van vuur of andere

hittebronnen.

De reddingsuitrusting altijd in een stabiele apparatuurtas of apparatuurkoffer

transporteren, om beschadigingen door invloeden van buitenaf te vermijden.

Page 223: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 134

6.5 Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (- 07.09)

De reddingsuitrusting bestaat uit een reddingsgordel RG 16-E, een afdaal-apparaat

AG 10 S en een speciaal reddingstouw met karabijnhaak en een beveiligde

eindknoop.

F Gevaar op ongevallen bij ondeskundig gebruik van de reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt als opvanggordel ter beveiliging

tegen vallen.

De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt voor het opvangen en is toegelaten

voor een belasting tot 150 kg ofwel één persoon.

De reddingsgordel bestaat uit twee beenlussen, een ruggordel en een borstgordel

met inhangoog. De ruggordel heeft aan de zijkant twee schouderriemen van elastisch

materiaal. Deze verhinderen dat de bediener tijdens het gebruik omlaag kan glijden.

De dragende gordelbanden bestaan uit 45 mm breed, niet elastisch gordelmateriaal.

De reddingsgordel beschikt over een verstelbare borstgordel, waarmee deze

optimaal kan worden aangepast op de gebruiker. De lengte wordt ingesteld met

een gesp.

Z Het temperatuurafhankelijke toepassingsbereik van de reddingsgordel ligt tussen

een omgevingstemperatuur van -25°C en 80°C.

Het temperatuurafhankelijke toepassingsbereik van het afdaal-apparaat met

reddingstouw ligt tussen een omgevingstemperatuur van -30° C en 60° C. Als het

afdaal-apparaat wordt gebruikt bij omgevingstemperaturen onder de 0° C, moet hij

worden beschermd tegen vocht, zodat bevriezing bijv. aan de binnenkant van de

inrichting (rem) wordt verhinderd.

F Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het afdaal-

apparaat worden aangebracht.

Page 224: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 135

10

10.N

L6.5.1 Beschrijving van de reddingsgordel RG 16-E

6.5.2 Technische gegevens van de reddingsgordel RG 16-E

Pos. Aanduiding

200 Inhangoog

201 Schouderriem

202 In lengte verstelbare borstgordel met gesp

203 Typeplaatje

204 Zitvlak- en beengordel

Type: RG 16-E

Eigengewicht: 0,6 kg

Draaglast: 150 kg

200

202

204

205

200

201

201

205

201

202

Page 225: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 136

6.5.3 Typeplaatje van de reddingsgordel RG 16-E

Pos. Aanduiding

206Vermelding, dat de reddingsgordel "Enkel voor reddingsdoeleinden"

mag worden gebruikt

207 Type

208 Volgende revisie

209 Producent

210Goedkeuringsplaatje met de vermelding van de maand en het jaar voor

de volgende revisie van de reddingsgordel

211 Typegoedkeuring volgens EN

212 Bouwjaar

213 Fabrieknummer (serienummer van de producent)

214 Kennummer van de bevoegde controle-instantie

215Aanwijzing, dat de gegevens in de handleiding in acht moeten worden

genomen

0158EN 1497

XXX

XXXX

XXXXXXXXXXX XXXXXX

XXXXXXXXXXX

XXXX

206

211

208

207

210

209

215212 213 214

Page 226: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 137

10

10.N

L6.5.4 Beschrijving van het afdaal-apparaat AG 10 S

6.5.5 Technische gegevens van afdaal-apparaat AG 10 S

Pos. Aanduiding

216Karabijnhaak met wartelmoer (bevestiging

van afdaal-apparaat aan reddingsgordel)

217 Goedkeuringsplaatje

218

Afdaal-apparaat (met centrifugaal

geregelde automatische afremming voor

een gelijkmatig afdalen)

219 Typeplaatje

220

Remhendel

Met de remhendel kan het afdalen door de

afdalende persoon worden onderbroken /

gestart.

221Reddingstouw (statisch kernmanteltouw)

Diameter = 9 mm.

222

Karabijnhaak met wartelmoer

(bevestiging van reddingstouw aan

de bestuurderscabine)

Type: AG 10 S

Apparaatklasse: A

Toegestane afdaalhoogte: max: 400 m

Toegestane afdaallast: 150 kg (één persoon)

Afdaalsnelheid: 0,7 m/s

Eigengewicht: 1,4 kg zonder reddingstouw

216

222

221

217

218

220

219

Page 227: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 138

6.5.6 Typeplaatje van het afdaal-apparaat AG 10 S

Pos. Aanduiding

223 Typegoedkeuring volgens EN

224 Type

225 Firmalogo / firmanaam

226 Adres van de producent

227 Kennummer van de bevoegde controle-instantie

228 Fabrieknummer (serienummer van de producent) / bouwjaar

229Aanwijzing, dat de gegevens in de handleiding in acht moeten worden

genomen

230 Afdaalhoogte (vermelding van de lengte van het reddingstouw)

231 Afdaalsnelheid (ca. 0,7 m/s)

232 Apparaatklasse

233

2 personen (max. 225 kg / max. 100 m)

Vermelding van de maximale afdaalhoogte met 2 personen,

bij maximale totale afdaallast van 225 kg

234

Afdaallast (max. 150 kg / max. 400 m)

Vermelding van de maximale afdaalhoogte, bij een maximale afdaallast

van 150 kg.

0158

XXXXXXXXXXXXXXXX

XXXXXXXXXXXXXXXX

EN 341 / EN 1496

XXXXXXXX

XXXXXXXX

XXXXXXXX

XXXXXXXXXX

XXXXXXXXX

XXXXXXXXXX

XXX

225

231

230

226

227

229

228

232

224

233 234

223

Page 228: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 139

10

10.N

L6.5.7 De reddingsuitrusting visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-

apparaat / reddingstouw / schroefschakel) visueel worden geïnspecteerd door de

gebruiker. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting zich in een

gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsuitrusting of bij twijfel over

de inzetbaarheid van de reddingsuitrusting, mag deze niet worden gebruikt.

Reddingsuitrusting voor inspectie aan de producent of een door de producent

geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

6.5.8 Uitvoeren van een visuele controle van de reddingsgordel RG 16-E

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsgordel RG 16-E door de gebruiker

visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsgordel

RG 16-E zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie op het volgende letten:

– het dragende gordelmateriaal laat geen beschadigingen zien zoals schuurplekken,

scheuren of losse draadeinden bij naden.

– er zijn geen vervormingen aan de beslagdelen.

– de elastische schouderriemen zijn niet uitgerekt.

– de gesp laat geen beschadigingen zien.

– het inhangoog heeft geen roestschade, vervormingen en/of beschadigingen als

gevolg van mechanische invloeden.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsgordel RG 16-E of bij twijfel

over de inzetbaarheid van de reddingsgordel RG 16-E, mag deze niet worden

gebruikt. Reddingsgordel RG 16-E voor inspectie aan de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 229: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 140

6.5.9 Uitvoering van een visuele controle van het afdaal-apparaat AG 10 S

Voorafgaand aan ieder gebruik moet het afdaal-apparaat AG 10 S door de gebruiker

visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaal-

apparaat AG 10 S zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie op het volgende letten:

– Het typeplaatje is aanwezig en leesbaar.

– Het afdaal-apparaat is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of

beschadigingen door mechanische inwerkingen.

– Er zitten geen scheuren in het afdaal-apparaat.

– Alle cilinderkopbouten zijn aanwezig en zijn stevig vastgedraaid.

– De inloopdiepte van de bouten geeft aan of een van de bouten los is geraakt. Als bij

de controle blijkt dat een bout los is geraakt, moet deze met de juiste sleutel

(accessoire-set) worden aangedraaid. Als niet alle bouten meer aanwezig zijn,

moet het afdaal-apparaat buiten gebruik worden genomen.

– Het afdaal-apparaat heeft geen verhoogde slijtagesporen.

– De kabelinlaat en -uitlaat zijn niet versleten.

– Het touwinlaat- en touwuitlaatpunt mag geen slijtage van meer dan 2 mm

(voelbaar met de vinger) laten zien, anders moet het afdaal-apparaat buiten

gebruik worden gesteld.

Z Het materiaal in het slijtagegebied laat een blank geschuurd, glad, glanzend

oppervlak zien. De slijtage laat sterke onregelmatigheden zien op het materiaal.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan het afdaal-apparaat AG 10 S of bij twijfel

over de inzetbaarheid van het afdaal-apparaat AG 10 S, mag het niet worden

gebruikt. Afdaal-apparaat AG 10 S voor inspectie aan de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 230: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 141

10

10.N

L6.5.10 Werking van de remhendel controleren

Voorafgaan aan ieder gebruik moet de werking en de toestand van de remhendel

worden gecontroleerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaal-apparaat zich in

een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie erop letten, dat de remhendel niet is aangetast door roest of

mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft.

Bovendien controleren of de remhendel goed werkt:

– Remhendel niet bedienen.

– Touweinde met de karabijnhaak van het afdaal-apparaat weg trekken. Daarbij mag

het reddingstouw niet door het afdaal-apparaat glijden, anders het afdaal-apparaat

uit gebruik nemen en aan de producent of een door de producent geautoriseerde

deskundige geven voor inspectie.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de remhendel of bij twijfel over de

inzetbaarheid van de remhendel, mag deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat

voor inspectie aan de producent of een door de producent geautoriseerde

deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 231: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 142

6.5.11 Werking van de centrifugaalkrachtrem controleren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de werking van de centrifugaalkrachtrem

worden gecontroleerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaal-apparaat zich in

een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

– Remhendel naar beneden drukken en in deze stand vasthouden.

– Touweinde met de karabijnhaak ca. 1,0 m van het afdaal-apparaat weg trekken.

Daarbij moet direct weerstand door werking van de centrifugaalkracht rem

merkbaar zijn.

– Remhendel loslaten.

– Touweinde met de karabijnhaak verder van het afdaal-apparaat weg trekken.

De remhendel moet automatisch weer naar de basisstand „Stop“ gaan.

F Gevaar op ongevallen door niet werkende centrifugaalkrachtremAls het reddingstouw zonder weerstand door het afdaal-apparaat kan worden

getrokken resp. de remhendel niet naar de basisstand „Stop“ omhoog wordt geduwd,

moet het afdaal-apparaat direct buiten gebruik worden genomen en aan de

producent of een door de producent geautoriseerde deskundige worden gegeven

voor controle.

Als het afdaal-apparaat blokkeert en het reddingstouw niet door het afdaal-apparaat

kan worden getrokken (hoewel de remhendel omlaag wordt gedrukt en in deze stand

wordt vastgehouden), moet het afdaal-apparaat eveneens direct buiten gebruik

worden genomen en aan de producent of een door de producent geautoriseerde

deskundige worden gegeven voor controle.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 232: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 143

10

10.N

L6.5.12 Het reddingstouw met de karabijnhaak visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet het reddingstouw en de karabijnhaak door de

gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het

reddingstouw zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan het reddingstouw of de karabijnhaak en

bij twijfel over de inzetbaarheid van het reddingstouw of de karabijnhaak, mogen

deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat met karabijnhaak voor inspectie aan de

producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Visuele inspectie van de karabijnhaak

Bij de visuele inspectie erop letten, dat de karabijnhaak niet is aangetast door roest

of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft.

Bovendien controleren of de vergrendeling (snapslot) en de klinknagel van de

karabijnhaak goed werken.

– De wartelmoer moet gemakkelijk kunnen worden geopend en gesloten.

– De vergrendeling (snapslot) moet na het openen met de hand automatisch weer

terugspringen naar zijn oorspronkelijke stand.

Page 233: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 144

Visuele inspectie van het reddingstouw

Controleren of de eindknoop aan het touweinde aanwezig is en of de knoop is

beveiligd door de kabelbinder. Aan het touweinde moet er een eindknoop zitten,

zodat het reddingstouw bij het afdalen niet uit het afdaal-apparaat valt.

De bevestiging van de karabijnhaak aan het touweinde moet zich in een goede staat

bevinden.

Bij de visuele inspectie erop letten, dat het reddingstouw geen van de volgende

mechanische beschadigingen, gebreken of beschadigingen door de inwerking

van hitte, chemie e.d. heeft:

– verbindingspunten,

– draadbreuken;

– verdikkingen,

– knikken,

– sterke slijtage resp. verhoogde slijtagesporen zoals harige plekken,

– mantelverschuiving,

– open, losse eindverbindingen,

– lussen,

– knopen,

– brandplekken,

– vergane plekken.

Z Het reddingstouw voordat het wordt neergelaten op bovengenoemde eigenschappen

controleren. Daarvoor het reddingstouw door de handen laten glijden.

Z De bij de geleverde remactiviteit ontstane remstof wordt door de open positie van de

remeenheid in de behuizing via het reddingstouw door het touwinlaat- en

touwinlaatpunt uit het afdaal-apparaat getransporteerd. De bij het gebruik van het

apparaat ontstane materiaalslijtage aan de behuizing (aluminiumstof) wordt op

dezelfde wijze uit het afdaal-apparaat geleid. Daardoor kan het reddingstouw zwart

worden. Deze verkleuring heeft echter geen nadelige gevolgen voor de

touweigenschappen.

Page 234: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 145

10

10.N

L6.5.13 Omdoen van de reddingsgordel RG 16-E

– Alle voorwerpen uit de broekzakken verwijderen.

– Verzegeling verwijderen.

– Reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer nemen.

– Reddingsuitrusting visueel inspecteren, zie vorige paragraaf "De reddingsuitrus-

ting visueel inspecteren".

– De ruggordel moet naar achteren wijzen en de

beenlussen moeten naar voren wijzen.

– Houd de reddingsgordel met één hand aan het

inhangoog vóór het lichaam.

– Leg de reddingsgordel, om hem gemakkelijker te

kunnen hanteren, voorzichtig op de vloer en trek

met de vrije hand de reddingsgordel voorzichtig

naar achteren.

– Stap na elkaar met beide benen in de beenlussen.

– Blijf daarbij het inhangoog op borsthoogte

vasthouden.

– Door het inhangoog dat op borsthoogte zit omhoog

te trekken, worden de beenlussen direct onder het

zitvlak geplaatst.

– Doe vervolgens de twee elastische schouderrie-

men om. Op deze manier wordt voorkomen dat de

bediener er tijdens het gebruik uit glijdt.

– De plaatsing van de ruggordel vindt automatisch

plaats als de twee schouderriemen worden

omgedaan.

– Door instellen van de borstgordel kan de reddings-

gordel afzonderlijk op de lichaamsafmetingen van

de bediener worden afgestemd. Het gordelmateri-

aal kan aan het loze uiteinde door de gesp strakker

worden aangespannen.

– Let erop dat de reddingsgordel aangenaam zit en

niet te strak om het lichaam wordt getrokken.

Page 235: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 146

6.5.14 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting

– Intern transportmiddel met het contactslot (20) uitschakelen.

– Afdaal-apparaat (218) en reddingsgordel uit het opbergvak nemen, zie paragraaf

"Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de bestuurderscabine" in hoofdstuk E.

Z De kant-en-klaar gemonteerde reddingsuitrusting is na verwijdering van de

verzegeling, verwijdering uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer en visuele controle

van de reddingsgordel, het afdaal-apparaat en het reddingstouw gereed voor gebruik.

– Reddingsgordel, afdaal-apparaat, reddingstouw en schroefschakel visueel

inspecteren zie paragraaf "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" in hoofdstuk E.

– Reddingsgordel omdoen, zie paragraaf "Omdoen van de reddingsgordel RG 16-E"

in hoofdstuk E.

– Karabijnhaak(222) van het reddingstouw (221) in het oog (volgens EN 795) aan het

beschermdak (139) hangen en borgen met de wartelmoer.

– Karabijnhaak(216) van het afdaal-apparaat (218) in het inhangoog van de

reddingsgordel hangen en borgen met de wartelmoer. Erop letten dat het afdaal-

apparaat (218) tijdens het afdalen door de afdalende persoon kan worden bediend.

139 20 21

216 218 220 221 222

Page 236: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 147

10

10.N

L

F Gevaar op ongevallen door een te kort reddingstouwHet reddingstouw moet tot aan de vloer komen, anders mag het afdaal-apparaat niet

worden gebruikt.

F Gevaar op ongevallen door scheuren van het reddingstouwHet reddingstouw moet over vaste onderdelen worden geleid. Het reddingstouw mag

niet over scherpe randen worden geleid.

• Bij het afdalen over scherpe randen een randbescherming gebruiken.

• Reddingsuitrusting in het opbergvak van het interne transportmiddel bewaren.

Daardoor is gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting tegen vocht, hitte en UV-

stralen is beschermd.

• Contact met zuren, bijtende vloeistoffen en oliën vermijden.

• Reddingsuitrusting beschermen tegen contact met scherpe voorwerpen.

216

218

220

221

222

Page 237: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 148

Beschrijving van de afdaling

– Reddingstouw (221) zonder lussen en knopen (met uitzondering van de

eindknoop) uitwerpen tot aan de vloer.

– Reddingstouw (221) straktrekken. Het reddingstouw (221) moet bij het touwinlaat-

en touwuitlaatpunt van het afdaal-apparaat onbelemmerd naar binnen en naar

buiten kunnen lopen.

M Gevaar voor ongevallen tijdens het afdalen

• Voor het afdalen uitsluitend de reddingsgordel gebruiken.

• Om de valafstand zo kort mogelijk te houden, moet worden voorkomen dat het

touw slap hangt.

• Niet in het losse reddingstouw laten vallen en niet vanaf het stavlak in het

reddingstouw springen.

• Bij het afdalen op obstakels letten.

Z Erop letten dat de bestuurderscabine langzaam wordt verlaten, zodat wordt

voorkomen dat het reddingstouw sterk gaat slingeren.

– Met beide voeten stevig tegen de valrand gaan staan en met het gezicht naar het

interne transportmiddel gericht uitstappen.

Z De aan het afdaal-apparaat (218) gemonteerde remhendel (220) bevindt zich in de

basisstand „Stop“, waarmee wordt aangegeven dat het afdaal-apparaat niet gereed

is voor afdaling.

– Voor het afdalen de remhendel (220) van het afdaal-apparaat (218) naar onderen

drukken.

Z De afdaalsnelheid wordt automatisch geregeld via een centrifugaalkrachtrem.

– Remhendel (220) loslaten, om het afdalen te stoppen. De remhendel (220) gaat

automatisch weer naar de basisstand „Stop“. Het afdalen wordt onderbroken.

M Bij het afdalen moet u erop letten dat er niet tegen obstakels wordt gebotst.

F Gevaar op ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) moet na

iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de producent of een door

de producent geautoriseerde deskundige!

216

218

220

221

222

Page 238: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 149

10

10.N

L6.6 Beschrijving / toepassing van de reddingsuitrusting (07.09 -)

De reddingsuitrusting bestaat uit een reddingsgordel ARG 30, een afdaal-apparaat

MARK 1, een verbindingselement (schroefschakel OVALINK 8) en een speciaal

reddingstouw met karabijnhaak en een beveiligde eindknoop.

De reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt voor het opvangen en is toegelaten

voor een belasting van 30 kg tot 150 kg ofwel één persoon.

F Gevaar op ongevallen bij ondeskundig gebruik van de reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting mag niet worden gebruikt als opvanggordel ter beveiliging

tegen vallen.

F Er mogen geen wijzigingen of uitbreidingen aan de reddingsgordel en het afdaal-

apparaat worden aangebracht.

6.6.1 Beschrijving van de reddingsgordel ARG 30

In het geval, dat de bestuurderscabine vanwege een storing niet meer kan dalen,

wordt de reddingsgordel ARG 30 in combinatie met de afdaalset (afdaal-apparaat

met reddingstouw) gebruikt om individuele personen uit het defecte interne

transportmiddel te redden.

De reddingsgordel ARG 30 bestaat uit twee verstelbare beengordels en

schoudergordels, een borstgordel met inhangoog en een ruggordel met inhangoog.

De dragende gordelbanden bestaan uit 45 mm breed gordelmateriaal.

De reddingsgordel ARG 30 wordt met de verstelbare borstgordel en de verstelbare

beengordels optimaal aan de gebruiker aangepast. De borstgordel en de

beengordels worden in de lengte ingesteld met behulp van de doorsteekgespen.

Z Het temperatuurafhankelijke toepassingsbereik van de reddingsgordel ARG 30 ligt

tussen de omgevingstemperaturen van -23 °C tot +60 °C.

Page 239: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 150

6.6.2 Technische gegevens van de reddingsgordel ARG 30

Pos. Aanduiding

250 Verstelbare schoudergordels

251 Ophangoog van de borstgordel

252 Inhangoog aan ruggordel

253Typeplaatje, zie paragraaf "Typeplaatje van de reddingsgordel ARG 30"

in hoofdstuk E

254 Doorsteekgespen

255 Verstelbare beengordels

Type: ARG 30

Eigengewicht: 1,2 kg

Draaglast: één persoon

Maat: UNISIZE

Norm: EN 361

250

251

252

253

254

255

Page 240: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 151

10

10.N

L6.6.3 Typeplaatje van de reddingsgordel ARG 30

Pos. Aanduiding

256 Serienummer

257 Aanwijzing: Handleiding naleven

258 Type

259 Typegoedkeuring volgens EN

260 Bouwjaar

261 Producent

262 CE-markering

263 Volgende revisie

264 Artikelnummer van de producent

256 257

258

259

262

260

261

263

264

Page 241: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 152

6.6.4 Beschrijving van het afdaal-apparaat MARK 1 met reddingstouw enschroefschakel OVALINK 8

In het geval, dat de bestuurderscabine op grond van een storing niet meer kan dalen,

wordt het afdaal-apparaat MARK 1 in combinatie met de reddingsgordel ARG 30

gebruikt om individuele personen uit het defecte interne transportmiddel te redden.

Het afdaal-apparaat MARK 1 en reddingstouw mogen niet voor het opvangen worden

gebruikt.

Het afdaal-apparaat MARK 1 bestaat uit een apparaatelement waaraan het

bedieningselement en de remeenheid zijn aangebracht. In het onderste gedeelte van

het apparaatelement bevindt zich een oog voor het opnemen van het

verbindingselement (schroefschakel OVALINK 8) volgens EN 362. Het afdaal-

apparaat MARK 1 is toegelaten voor een belasting van 30 kg tot 150 kg ofwel één

persoon.

Het reddingstouw is aan één einde voorzien van een karabijnhaak en aan het andere

einde van een eindknoop. De eindknoop is beveiligd met een kabelbinder en

voorkomt dat het reddingstouw uit het afdaal-apparaat valt. Het typeplaatje van het

reddingstouw bevindt zich onder een transparante beschermslang aan het touweinde

met de karabijnhaak.

De schroefschakel OVALINK 8 (volgens EN 362) dient voor de verbinding van het

afdaal-apparaat MARK 1 met de reddingsgordel ARG 30. Tegen ongewild loskomen

van de sluiting tijdens het gebruik is deze geborgd met een schroefborging.

Z Het temperatuurafhankelijke toepassingsbereik van het afdaal-apparaat MARK 1,

het reddingstouw en de schroefschakel OVALINK 8 ligt tussen de

omgevingstemperaturen van -35 °C tot +60 °C.

Page 242: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 153

10

10.N

L

6.6.5 Technische gegevens van het afdaal-apparaat MARK 1

Pos. Aanduiding

265

Reddingstouw met karabijnhaak (voor de

bevestiging van het afdaal-apparaat MARK 1

aan het interne transportmiddel) en

beveiligde eindknoop

266 Remnok

267 Afdaal-apparaat MARK 1

268 Bedieningshendel

269Oog voor verbindingselement (karabijnhaak

/ schroefschakel)

270

Schroefschakel OVALINK 8 voor de

bevestiging van het afdaal-apparaat MARK 1

aan de reddingsgordel ARG 30

271 Eindknoop

272 Kabelbinder

Type: MARK 1

Eigengewicht: 0,35 kg (zonder reddingstouw)

Draaglast: Eén persoon (30 kg - 150 kg)

Max. afdaalhoogte: 200 m

Touwdiameter:conform EN 341. 11 mm

conform EN 12841. 10 tot 12 mm

Toegelaten touwtype: statisch touw volgens EN 1891 type A

Norm:EN 341 klasse A

EN 12841 type C

269

268

265

267

266

270

265

272

271

Page 243: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 154

6.6.6 Technische gegevens van het reddingstouw met karabijnhaak

6.6.7 Technische gegevens van de schroefschakel OVALINK 8

6.6.8 Gegevens op de behuizing van het afdaal-apparaat MARK 1

Type: PARALOC Static 12,0

Eigengewicht: circa 1,5 kg

Materiaal: polyamine (PA)

Lengte: 17,5 m

Draaglast: één persoon

Touwdiameter: 12 mm

Touwtype: semistatisch touw

Norm: EN 1891 type A

Type: OVALINK 8

Eigengewicht: circa 0,04 kg

Draaglast: één persoon

Afmeting: 74 x 39 mm

Norm:EN 362 / Q

EN 12275

Pos. Aanduiding

273 CE-markering

274 Type afdaal-apparaat

275 Zeildiameter / max. afdaalhoogte

276 Pictogram (touw inleggen)

277 Typegoedkeuring volgens EN

0123

DSD 30+2530-150kgmax. 200m

EN 341 CLASS AROPE 11mm

EN 12841 Type C 10 ≤ ∅ ≤ 12mm

277

276

273

275

274

Page 244: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 155

10

10.N

L6.6.9 Typeplaatje van het reddingstouw

Pos. Aanduiding

278 Serienummer

279 Type

280 Typegoedkeuring volgens EN

281 Bouwjaar

282 CE-markering

283 Producent

284 Artikelnummer van de producent

285 Aanwijzing: Handleiding naleven

278

279

280281

282283

284 285

Page 245: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 156

6.6.10 De reddingsuitrusting visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-

apparaat / reddingstouw / schroefschakel) visueel worden geïnspecteerd door de

gebruiker. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsuitrusting zich in een

gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsuitrusting of bij twijfel over

de inzetbaarheid van de reddingsuitrusting, mag deze niet worden gebruikt.

Reddingsuitrusting voor inspectie aan de producent of een door de producent

geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

6.6.11 De reddingsgordel ARG 30 visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de reddingsgordel ARG 30 door de gebruiker

visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat de reddingsgordel

ARG 30 zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie op het volgende letten:

– Het dragende gordelmateriaal heeft geen beschadigingen, zoals losse naden,

scheuren of schuurplekken.

– De doorsteekgespen zijn niet aangetast door roest en hebben geen mechanische

beschadigingen, vervormingen en/of scheuren.

– Het inhangoog aan de borstgordel en de ruggordel is niet aangetast door roest en

heeft geen beschadigingen, vervormingen en/of scheuren door mechanische

inwerkingen.

– Het typeplaatje is aanwezig en goed leesbaar.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de reddingsgordel ARG 30 of bij twijfel

over de inzetbaarheid van de reddingsgordel ARG 30, mag deze niet worden

gebruikt. Reddingsgordel ARG 30 voor inspectie aan de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 246: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 157

10

10.N

L6.6.12 Het afdaal-apparaat MARK 1 visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet het afdaal-apparaat MARK 1 door de gebruiker

visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het afdaal-

apparaat MARK 1 zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie op het volgende letten:

– Het afdaal-apparaat is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of

beschadigingen door mechanische inwerkingen.

– Het afdaal-apparaat heeft geen verhoogde slijtagesporen.

– De gegevens op het afdaal-apparaat zijn goed leesbaar.

– De bedieningshendel is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of

beschadigingen door mechanische inwerkingen.

Bovendien controleren of de bedieningshendel goed werkt door aan het

reddingstouw te trekken bij niet bediende en/of bij doorgeduwde bedieningshendel.

Het reddingstouw mag niet door het afdaal-apparaat glijden.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan het afdaal-apparaat MARK 1 of bij twijfel

over de inzetbaarheid van het afdaal-apparaat MARK 1, mag het niet worden

gebruikt. Afdaal-apparaat MARK 1 voor inspectie aan de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 247: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 158

6.6.13 Het reddingstouw met de karabijnhaak visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet het reddingstouw en de karabijnhaak door de

gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd, dat het

reddingstouw zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan het reddingstouw of de karabijnhaak en

bij twijfel over de inzetbaarheid van het reddingstouw of de karabijnhaak, mogen

deze niet worden gebruikt. Afdaal-apparaat met karabijnhaak voor inspectie aan de

producent of een door de producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Visuele inspectie van het reddingstouw

Controleren of de eindknoop aan het touweinde aanwezig is en of de knoop is

beveiligd door de kabelbinder. Aan het touweinde moet er een eindknoop zitten,

zodat het reddingstouw bij het afdalen niet uit het afdaal-apparaat valt.

De bevestiging van de karabijnhaak aan het touweinde moet zich in een goede staat

bevinden.

Bij de visuele inspectie erop letten, dat het reddingstouw geen van de volgende

mechanische beschadigingen, gebreken of beschadigingen door de inwerking

van hitte, chemie e.d. heeft:

– verbindingspunten,

– draadbreuken;

– verdikkingen,

– knikken,

– sterke slijtage resp. verhoogde slijtagesporen zoals harige plekken,

– mantelverschuiving,

– open, losse eindverbindingen,

– lussen,

– knopen,

– brandplekken,

– vergane plekken.

Z Het reddingstouw voordat het wordt neergelaten op bovengenoemde eigenschappen

controleren. Daarvoor het reddingstouw door de handen laten glijden.

Page 248: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 159

10

10.N

LVisuele inspectie van de karabijnhaak

Bij de visuele inspectie erop letten, dat de karabijnhaak niet is aangetast door roest

of mechanische beschadigingen en/of scheuren heeft.

Bovendien controleren of de vergrendeling (snapslot) en de klinknagel van de

karabijnhaak goed werken.

– De wartelmoer moet gemakkelijk kunnen worden geopend en gesloten.

– De vergrendeling (snapslot) moet na het openen met de hand automatisch weer

terugspringen naar zijn oorspronkelijke stand.

6.6.14 De schroefschakel OVALINK 8 visueel inspecteren

Voorafgaand aan ieder gebruik moet de schroefschakel OVALINK 8 door de

gebruiker visueel worden geïnspecteerd. Daarmee wordt gegarandeerd,

dat schroefschakel zich in een gebruiksklare en goed werkende staat bevindt.

Bij de visuele inspectie op het volgende letten:

– De schroefschakel is niet aangetast door roest en heeft geen vervormingen of

beschadigingen door mechanische inwerkingen.

– De veiligheidslak aan de vergrendeling is niet gebroken / beschadigd.

F Bij de vaststelling van een beschadiging aan de schroefschakel OVALINK 8 of bij

twijfel over de inzetbaarheid van de schroefschakel, mag deze niet worden gebruikt.

Schroefschakel OVALINK 8 voor inspectie aan de producent of een door de

producent geautoriseerde deskundige geven.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 249: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 160

6.6.15 Reddingsgordel omdoen

Voorbereidende activiteiten:

– Alle voorwerpen uit de broekzakken

verwijderen.

– Verzegeling verwijderen.

– Reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of

apparatuurkoffer nemen.

– Reddingsuitrusting visueel inspecteren, zie

paragraaf "De reddingsuitrusting visueel

inspecteren" in hoofdstuk E.

– De reddingsgordel met één hand bij het

inhangoog van de ruggordel aan de voorzijde

van het lichaam houden.

– Doorsteekgespen (3 stuks) openen.

Reddingsgordel omdoen:

– Reddingsgordel als een jas aantrekken.

– Beengordels tussen de benen naar voren en

vervolgens naar boven trekken.

3x

Page 250: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 161

10

10.N

LReddingsgordel instellen op de afmetingenvan het lichaam van de bediener:

– Doorsteekgespen (2 stuks) van de

beengordels sluiten.

– Doorsteekgesp van de borstgordel door het

voorste inhangoog leiden.

– Doorsteekgesp van de borstgordel sluiten.

– Reddingsgordel instellen op de individuele

afmetingen van het lichaam en de

gordelbanden vasttrekken.

– Erop letten, dat de beengordels zodanig

worden ingesteld, dat de vlakke hand tussen

beengordel en dijbeen kan worden

geschoven. Na het instellen moet het

inhangoog van de ruggordel zich precies

tussen de schouderbladen bevinden.

– Klittenband losmaken en zo het afdaal-

apparaat van de reddingsgordel nemen.

3x

4x

Page 251: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 162

6.6.16 De bestuurderscabine verlaten met de reddingsuitrusting

– Intern transportmiddel met het contactslot (20) uitschakelen.

– Afdaal-apparaat en reddingsgordel uit het opbergvak in de bestuurderscabine

nemen, zie paragraaf "Opbergvak voor de reddingsuitrusting in de

bestuurderscabine" in hoofdstuk E.

Z De reddingsuitrusting is reeds gemonteerd. U hoeft voor het gebruik alleen de

verzegeling te verwijderen, de reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of

apparatuurkoffer te halen en deze visueel te inspecteren.

– Reddingsgordel, afdaal-apparaat, reddingstouw en schroefschakel visueel

inspecteren zie paragraaf "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" in hoofdstuk E.

– Reddingsgordel omdoen, zie paragraaf "Omdoen van de reddingsgordel" in

hoofdstuk E.

– Karabijnhaak van het reddingstouw in het oog

(volgens EN 795) aan het beschermdak

hangen en met de wartelmoer borgen.

Page 252: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 163

10

10.N

L– Reddingstouw zonder lussen en knopen

(met uitzondering van de eindknoop)

uitwerpen tot aan de vloer.

F Gevaar op ongevallen door een te kortreddingstouwHet reddingstouw moet tot aan de vloer

komen, anders mag het afdaal-apparaat

niet worden gebruikt.

F Gevaar op ongevallen door scheurenvan het reddingstouwHet reddingstouw moet over vaste onderde-

len worden geleid. Het reddingstouw mag

niet over scherpe randen worden geleid.

• Bij het afdalen over scherpe randen een

randbescherming gebruiken.

• Reddingsuitrusting in het opbergvak van

het interne transportmiddel bewaren.

Daardoor is gegarandeerd, dat de

reddingsuitrusting tegen vocht, hitte en

UV-stralen is beschermd.

• Contact met zuren, bijtende vloeistoffen

en oliën vermijden.

• Reddingsuitrusting beschermen tegen

contact met scherpe voorwerpen.

Beschrijving van de afdaling

– Reddingstouw tussen tussen bescherm-

dak en afdaal-apparaat straktrekken.

Het vrije reddingstouw moet bij het tou-

winlaat- en touwuitlaatpunt van het af-

daal-apparaat onbelemmerd naar binnen

en buiten kunnen lopen.

M Gevaar voor ongevallen tijdens hetafdalen

• Voor het afdalen uitsluitend de reddingsgordel gebruiken.

• Om de valafstand zo kort mogelijk te houden, moet worden voorkomen dat het

touw slap hangt.

• Niet in het losse reddingstouw laten vallen en niet vanaf het stavlak in het

reddingstouw springen.

• Bij het afdalen op obstakels letten.

Page 253: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 164

Z Erop letten dat de bestuurderscabine langzaam

wordt verlaten, zodat wordt voorkomen dat het

reddingstouw sterk gaat slingeren.

– Met beide voeten stevig tegen de valrand gaan

staan en met het gezicht naar het interne

transportmiddel gericht uitstappen.

Z De aan het afdaal-apparaat aangebrachte rem-

hendel bevindt zich in de basisstand „Stop“,

waarmee wordt aangegeven dat het afdaal-appa-

raat niet gereed is voor afdaling (zie positie „A“).

– Voor het afdalen de bedieningshendel iets in de

richting van het afdaal-apparaat duwen

(zie positie „B“).

Z De afdaalsnelheid is afhankelijk van het gewicht van de gebruiker en de stand van de

bedieningshendel. De maximale afdaalsnelheid ligt tussen 0,4 m/sec. en 0,7 m/sec.

– Om het afdalen te stoppen, de bedieningshendel loslaten (zie positie „A“) of

volledig in de richting van het afdaal-apparaat duwen (zie positie „C“).

M Bij het afdalen moet u erop letten dat er niet tegen obstakels wordt gebotst.

F Gevaar op ongevallen door niet geïnspecteerde reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) moet na

iedere redding (geen oefening) worden geïnspecteerd door de producent of een door

de producent geautoriseerde deskundige!

A B C

Page 254: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 165

10

10.N

L7 Personenbeveiligingssysteem (o)

7.1 Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS)

Het in het interne transportmiddel geïntegreerde

personenbeveiligingssysteem dient ter beveiliging van

personen. Bij gebruik van interne transportmiddelen in

magazijnsystemen, waar gelijktijdig ophouden van

voetgangers en andere interne transportmiddelen in de

smalle gang volgens de voorschriften niet is toegestaan,

wordt het personenbeveiligingssysteem (PSS)

toegepast.

Z Het personenbeveiligingssysteem voldoet aan de eisen

volgens BGV D 27, §28 paragraaf 2, DIN 15 185, deel 2

punt 3.13. Het personenbeveiligingssysteem voldoet

aan het ISO 13849 PXF Level D voor de detectie van

personen of hindernissen. De veiligheids-laserscanner

stemt overeen met laserveiligheidsklasse 1. Extra

maatregelen voor bescherming tegen laserstraling zijn

niet nodig (veilig voor ogen).

De laserscanner voldoen aan de normen: CDRH 21 CFR 1030.10 en DIN EN

60825:2001. Daar wordt de volgende aanwijzing geëist: „Voorzichtig – wanneer

andere dan de hier genoemde bedienings- of afstelinrichtingen worden gebruikt of

andere werkwijzen worden toegepast, kan dit leiden tot gevaarlijke blootstelling aan

straling!“

Voor de inbouw en het gebruik van de veiligheids-laserscanner en voor de

inbedrijfstelling en terugkerende technische controles gelden de nationale /

internationale wettelijke voorschriften, en met name:

– de machinerichtlijn 2006 / 42 / EG

– de richtlijn voor het gebruik van arbeidsmiddelen 89 / 655 / EEG

– de voorschriften ter vermijding van ongevallen / veiligheidsregels

– overige relevante veiligheidsvoorschriften

Producent en bediener van de machine, waaraan de veiligheids-laserscanner wordt

gebruikt, moeten alle geldende veiligheidsvoorschriften / -regels in eigen

verantwoordelijkheid afstemmen op die van de verantwoordelijke instanties en in

acht nemen.

7.2 Beschrijving van de functies

– Mobiel personenbeveiligingssysteem met obstakelwaarneming door laserscanner-

techniek.

– Voorveldbeveiliging / botsbescherming.

– Optimale integratie in het interne transportmiddel.

– Eenvoudige aanpassing – parametrering aan de omstandigheden in het magazijn.

– Automatische snelheidsreductie resp. stoppen voor obstakels / personen / andere

interne transportmiddelen.

Page 255: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 166

7.2.1 Standaardfuncties

– Vrijgave van de kruipsnelheid bij bedekte scanner (lastopnamemiddel neergelaten).

– Vrijgave van de kruipsnelheid bij het benaderen van de laatste palletplaatsen aan

een gesloten uiteinde van de smalle gang.

– Automatische snelheidsverlaging van de maximale snelheid van het interne

transportmiddel vóór het verlaten van de smalle gang tot 2,5 km/h.

– Extra stop bij einde smalle gang, naar keuze tijdelijk, bevestigd, of absoluut.

– Voorveldbeveiliging in nabijgelegen gebied

(direct voor en achter het interne transportmiddel – afhankelijk van rijrichting).

M Het personenbeveiligingssysteem is niet bestemd als botsingsbescherming of

stootbeveiliging volgens DIN 15185 deel 2 paragraaf 3.7.

7.2.2 Bijzondere functies, in verband met de vloertopologie

– Identificatie van verschillende soorten paden binnen een magazijn.

– Snelheidsverlaging bij vluchtwegen binnen het rijpad.

– Stop bij vluchtwegen binnen het rijpad.

– Zone-omschakeling binnen rijpad met waarneming in directe omgeving.

– Waarnemen van dubbele padbreedte. Beschermingsgebiedomschakeling - aan

één zijde breder controlegebied.

– Aansluitmogelijkheid van extra sensoren voor bestuurderplaatsdragerbewaking

met daalstop bij waarneming van personen.

7.2.3 Gedrag volgens de milieurichtlijnen

De veiligheids-laserscanner is zo gebouwd dat hij het milieu zo min mogelijk belast.

Hij verbruikt een minimum aan energie en bedrijfsmiddelen. Ga op de werkplek ook

altijd te werk met inachtneming van het milieu. Neem daarom de volgende informatie

in acht met betrekking tot afvalverwerking.

Afvalverwerking:

– Verwerk onbruikbare of onrepareerbare apparaten altijd volgens de geldende

voorschriften van het desbetreffende land.

– Verwijder plastic onderdelen en biedt de aluminium behuizing van de veiligheids-

laserscanner aan voor hergebruik.

– Verwijder alle elektronische modules als bijzonder afval.

– De elektronische bouwgroepen kunnen eenvoudig worden gedemonteerd.

Page 256: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 167

10

10.N

L7.3 Reinigen van het voorvenster van de scanner

7.3.1 Voorbereidende maatregelen

Scanner onder de lastas

– Bestuurdersplaats borgen, paragraaf „Bestuurdersplaats borgen“ in hoofdstuk F.

7.3.2 Reinigen van het venster

– Voorvenster met vocht reinigen.

– De onder aansluitende afzetting van het voorvenster

extra met vocht reinigen.

Z Een droge reiniging brengt het gevaar met zich mee van

een statische oplading. Stof wordt dan extra naar het

venster getrokken. Bovendien bestaat het risico dat er

krassen op het voorvenster komen.

– Venster met een schone zachte kantoenen doek /

microvezeldoek of een nieuw wit papieren

wegwerpdoek droog vegen.

M Geen vuile of ruwvezelige reinigingsdoeken gebruiken,

aangezien er anders krassen kunnen ontstaan op het

venster. Een venster met krassen kan tot fouten leiden

en zou moeten worden vervangen.

– Schijn na het reinigen met een lamp / zaklamp tegen het venster. Controleer of er

zich vuil / krassen op het venster bevinden, en reinig het venster eventueel nog

een keer.

Page 257: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 168

7.3.3 Foutindicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED)

Z De zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) op de scanner dienen als

indicatie voor de bediener en de servicemonteur.

Z Verdere foutindicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) zijn

alleen relevant voor de klantendienst van de fabrikant. Uitsluitend vakkundig

personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen.

De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die

speciaal zijn opgeleid voor deze taken.

De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en

doelgericht te kunnen reageren op de storing:

- serienummer van het interne transportmiddel

- Storingsnummer van de zevensegmentindicatie (indien beschikbaar)

- Indicatie van de indicatielampje (LED)

- beschrijving van de storing

- actuele plaats van het interne transportmiddel.

Indicatie Signaal LED Beschrijvinguit veiligheidsveld vrij,

geen object in het veiligheidsveld

brandt Object in het beschermingsgebied

uit waarschuwingsveld vrij,

geen object in het waarschuwingsveld

brandt Object in het waarschuwingsgebied

uit Voorvenster schoon

brandt voorruit vuil

werking niet gegarandeerd.

Voorruit reinigen (zie paragraaf "Reinigen

van de voorruit door de scanners" in

hoofdstuk E).

knippert met een Hz

(één seconde uit,

één seconde aan)

voorruit vuil

werking nog gegarandeerd,

Voorruit reinigen (zie paragraaf "Reinigen

van de voorruit door de scanners" in

hoofdstuk E).

Page 258: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 169

10

10.N

L7.4 Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personen-

beschermingssysteem

– Controleren of het frontplaten van de laserscanner van het

personenbeveiligingssysteem vuil zijn, indien nodig reinigen,

7.4.1 Uitvoering van de cyclustest

Z Om de werking van het personenbeveiligingssysteem te garanderen, moet na

verstrijken van de 24-uurstimer een cyclustest worden uitgevoerd.

De informatiemelding "I 9901" en het symbool "Cyclustest uitvoeren" (165b)

verzoeken een cyclustest uit te voeren. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt

tot kruipsnelheid (2,5 km/h). De snelheidsreductie wordt pas opgeheven, nadat de

cyclustest met succes is uitgevoerd. Bovendien moet de cyclustest worden

uitgevoerd naar ieder uit- en opnieuw inschakelen van het interne transportmiddel.

Uitvoering van de cyclustest:

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Intern transportmiddel inschakelen.

Z Na inschakeling van het interne

transportmiddel verschijnt het symbool

„Bevestiging cyclustest“ (165a).

– Drukknop (24) onder het symbool

„Bevestiging cyclustest“ (165a)

bedienen.

– Het interne transportmiddel voert de

cyclustest automatisch uit.

– Na een succesvol uitgevoerde

cyclustest wordt:

– het symbool „Cyclustest

uitvoeren“(165b) verwijderd.

– de snelheidsreductie beëindigd.

– de 24-uurstimer teruggezet en

opnieuw gestart.

165a

24

165b

Page 259: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 170

7.5 Werking - personenbeveiligingssysteem

7.5.1 Geen obstakels / personen waargenomen

Z Zolang er zich geen personen en / of obstakels in het waarschuwings- cq.

beschermingsgebied van het personen-beschermingssysteem bevinden, kan het

interne transportmiddel met maximaal vrijgegeven snelheid worden verreden.

7.5.2 Obstakels / personen in het waarschuwingsgebied

Op het display verschijnt het symbool

„Waarschuwingsveldovertreding“ (167).

De rijsnelheid wordt beperkt op 2,5 km/h.

Z Als het obstakel of de persoon uit het

waarschuwingsgebied is verdwenen,

kan er weer met de maximaal

vrijgegeven snelheid worden gereden.

Tegelijkertijd gaat het symbool

„Waarschuwingsveldovertreding“ (167)

uit.

166 167

24

12

Page 260: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 171

10

10.N

L7.5.3 Obstakels / personen in het beschermingsgebied

Het interne transportmiddel wordt gestopt. Verder rijden is alleen mogelijk, indien de

drukknop (24) onder het symbool "Veiligheidsveldovertreding“ (166) ingedrukt wordt

gehouden en tegelijkertijd de rijregelknop (12) in de gewenste richting wordt

gedraaid.

De rijsnelheid wordt beperkt op 2,5 km/h.

F Gevaar op ongevallen en letsel door intern transportmiddelDe overbrugging van de rijuitschakeling is een extra functie, waarmee de positie van

het interne transportmiddel kan worden gecorrigeerd ondanks veiligheidsveldovertre-

ding. Deze overbrugging van de rij-uitschakeling ontslaat de bediener niet van zijn

verantwoordelijkheid om het interne transportmiddel op tijd tot stilstand te brengen

vóór obstakels en / of personen.

Z Als het obstakel of de persoon het beschermings- en waarschuwingsgebied heeft

verlaten, kan door bediening van drukknop (24) onder het symbool „veiligheidsveld-

overtreding“ (166) weer met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden.

Tegelijkertijd gaat het symbool „Veiligheidsveldovertreding“ (166) uit.

Page 261: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 172

8 Orderpicken EKS 513 /515k / 515

Bij EKS 513/515k/515 vervallen de in het hoofdstuk E beschreven functie;

– "Schuiven (aanbouwapparaat arm)",

– "Zwenken / draaien (vorkdrager)" en

– "Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager".

8.1 Ontwerp van de bedieningspanelen

Z De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde uitrusting

weer.

Bedieningspaneel in lastrichting

Z Bediening van het interne transportmid-

del, zie paragraaf "Beschrijving van de

bedienings- en displayelementen" in

hoofdstuk E.

Bedieningspaneel in aandrijfrichting

Z Bediening van het interne transportmid-

del, zie paragraaf "Beschrijving van de

bedienings- en displayelementen" in

hoofdstuk E.

Page 262: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 173

10

10.N

L

Bedieningspaneel in aandrijfrichting in

dwarsstand

Z Bediening van het interne transportmid-

del, zie paragraaf "Beschrijving van de

bedienings- en displayelementen" in

hoofdstuk E.

Gedeeld bedieningspaneel in lastrichting

Z De bediening van het interne transport-

middel wijkt niet af van de beschrijving in

paragraaf "Beschrijving van de bedie-

nings- en displayelementen".

Het interne transportmiddel wordt met twee

bedieningspanelen bestuurd. De beschrijving

va de bedieningselementen wordt in de

paragraaf "Bedieningselementen van het

gedeelde bedieningspaneel" en de neiging- en

hoogteverstelling in paragraaf "Hoogte- en

neigingverstelling van de gedeelde

bedieningspanelen" beschreven.

Page 263: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 174

8.1.1 Bedieningselementen van het gedeelde bedieningspaneel

Pos. Aanduiding

290

Linker bedieningspaneel

Z In het linker bedieningspaneel zijn het stuurwiel, de NOODSTOP-

schakelaar en de knop hydraulische regeling geïntegreerd.

291

Rechter bedieningspaneel

Z In het rechter bedieningspaneel zijn de rijregelknop, het display,

de sleutelschakelaar en de toetsenborden (bijv. numeriek

toetsenbord, cursortoetsen, ...) geïntegreerd.

292 Bout voor traploze neigingsverstelling

293

Hendel voor de hoogteverstelling van de bedieningspanelen met max.

170 mm

Knop voor de hoogteverstelling van de bedieningspanelen met max.

170 mm

290

292

291

292

293293

293 293

Page 264: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 175

10

10.N

L8.1.2 Hoogte- en neigingverstelling van de gedeelde bedieningspanelen

Neigingverstelling van de gedeelde bedieningspanelen

M De neiging van de bedieningspanelen (290,291) niet tijdens het gebruik verstellen.

Controleren of de bout (292) na de neigingverstelling weer vast is gedraaid.

– Bout (292) losdraaien.

M De bout (292) niet helemaal eruit draaien, aangezien deze ook bestemd is voor de

bevestiging van het bedieningspaneel.

– Neiging van het betreffende bedieningspaneel in de gewenste positie zetten.

– Bout (292) vastdraaien.

Hoogte-instelling van de gedeelde bedieningspanelen

M De hoogte van de bedieningspanelen (290,291) niet tijdens het gebruik verstellen.

Controleren of het bedieningspaneel na de hoogte-instelling veilig vergrendeld is.

– Door het indrukken van de knop (293) of door het trekken van de hendel (293) kan

ieder bedieningspaneel afzonderlijk in de hoogte worden versteld.

Z Ieder bedieningspaneel kan in de hoogte met 170 mm worden versteld.

Page 265: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 176

8.2 EKS 513/515k/515 met lastrooster en oploopbare pallet (o)

F Gevaar op ongevallen / vallen bij bedrijf met begaanbare pallets

Met geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde

standhoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten

veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven.

• Enkel pallets met palletomheining (o) betreden.

• Vanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de

functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven.

• Wegwerppallets niet gebruiken als oploopbaar oppervlak.

• Perfecte toestand van de vloer.

• Enkel pallets gebruiken met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is.

8.2.1 Voertuiguitrusting - orderpickplatform zonder mogelijkheid voor palletopname

Variant A

– Het orderpickplatform beschikt over een gesloten omheining.

– Het orderpickplatform kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden

betreden.

Variant B

Z De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en

geven niet de geleverde uitrusting weer.

– Het orderpickplatform beschikt over een

omheining met veiligheidsbomen (295) aan de

zijkant.

– Het orderpickplatform kan:

– vanuit het interne transportmiddel worden

betreden.

– bij neergelaten orderpickplatform via de

veiligheidsbomen (295) aan de zijkant worden

betreden.

295

Page 266: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 177

10

10.N

LVariant C

Z De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en

geven niet de geleverde uitrusting weer.

– Het orderpickplatform beschikt over een

omheining veiligheidsbomen met aan de

zijkant (295) en voorzijde (296).

– Het orderpickplatform kan:

– vanuit het interne transportmiddel worden

betreden.

– bij neergelaten orderpickplatform via de

veiligheidsbomen (295) aan de zijkant worden

betreden.

– bij neergelaten orderpickplatform met de

veiligheidsbomen (296) aan de voorzijde worden betreden.

Variant D

Z De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en

geven niet de geleverde uitrusting weer.

– Het orderpickplatform beschikt over een

omheining met veiligheidsbomen (296) aan de

voorzijde.

– Het orderpickplatform kan:

– vanuit het interne transportmiddel worden

betreden.

– bij neergelaten orderpickplatform met de

veiligheidsbomen (296) aan de voorzijde

worden betreden.

295

296

295

296

Page 267: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 178

8.2.2 Orderpickplatform met mogelijkheid voor palletopname (niet bewaakt,niet vergrendeld)

Variant E

– De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de

veiligheidsbomen (298) in lastrichting worden betreden.

– De opgenomen pallet is aan de zijkant omheind (297) en aan de voorzijde open.

Variant F

– De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden

betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting.

– De opgenomen pallet is aan de zijkant omheind (297) en aan de voorzijde open.

298297

299

297

299

Page 268: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 179

10

10.N

LVariant G

– De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de

veiligheidsbomen (298) in lastrichting worden betreden.

– De opgenomen pallet is aan de zijkant (297) en aan de voorzijde (300) omheind.

Variant H

– De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden

betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting.

– De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (301) omheind en aan de

voorzijde open.

297

299

298

300

301

299 301

Page 269: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 180

Variant I

– De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de

veiligheidsbomen (298) in lastrichting worden betreden.

– De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (301) omheind en aan de

voorzijde open.

Variant J

– De opgenomen pallet kan alleen vanuit het interne transportmiddel worden

betreden. Het interne transportmiddel heeft geen veiligheidsbomen in lastrichting.

– De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (301) omheind.

– Een afsluiting aan de voorzijde met de veiligheidsbomen (302) is mogelijk als optie.

301

299

298

301

301

299

302

301

Page 270: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 181

10

10.N

LVariant K

– De opgenomen pallet kan vanuit het interne transportmiddel via de

veiligheidsbomen (298) in lastrichting worden betreden.

– De pallet is aan de zijkant met veiligheidsbomen (301) omheind.

– Een afsluiting aan de voorzijde met de veiligheidsbomen (302) is mogelijk als optie.

Variant L

– De opgenomen pallet kan:

– niet vanuit het interne transportmiddel worden betreden.

– door de verbreding (303) van de bestuurderscabine worden bereikt.

301

299

302

301

298

303

Page 271: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 182

8.2.3 Orderpickplatform met mogelijkheid voor palletopname inclusief bewaking enborging van de pallet

Z Als er pallets, orderpick-boxen of voor de desbetreffende taak gemaakte

lasttransporthouders worden opgenomen, kunnen deze bewaakt en ook geborgd

zijn. De getoonde afbeeldingen zijn voorbeelden en geven niet de geleverde

uitrusting weer.

Variant „Lastherkenning van deopgenomen pallet“

De lastherkenning van de opgenomen

pallet vindt plaats door schakelaar of

contactvrije sensoren.

Voorbeeld:

De schakelaar „Lastherkenning“ (305)

bevindt zich op het lastopnamemiddel

tussen de vorktanden. Als de schakelaar

„Lastherkenning“ (305) wordt bediend,

wordt er aan de regeling gemeld dat er een

pallet is opgenomen.

Variant „Mechanische vergrendelingvan de opgenomen pallet inclusieflastherkenning“

De lastherkenning van de opgenomen

pallet vindt plaats door contactvrije

sensoren.

Voorwaarden:

– De op te nemen pallet moet over een

bout (306) voor de vergrendeling van de

pallet beschikken.

– In het lastopnamemiddel van het interne transportmiddel moet zich de opnameoog

voor palletborging / palletvergrendeling (307) bevinden.

305

306

307

Page 272: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 183

10

10.N

LVariant „Vasthoudklauw metlastherkenning“

De lastherkenning van de opgenomen

pallet vindt plaats door schakelaar of

contactvrije sensoren.

De schakelaar resp. contactvrije sensoren

„Lastherkenning“ (305) bevinden zich links

en rechts op het lastopnamemiddel.

Z De vasthoudklauw (308) dient voor borging

van de pallet.

Variant „Vasthoudklem metlastherkenning“

De lastherkenning van de opgenomen

pallet vindt plaats door schakelaar of

contactvrije sensor. De schakelaar resp.

contactvrije sensor „Lastherkenning“ (305)

bevindt zich op het lastopnamemiddel.

Z De vasthoudklem (309) dient voor borging

van de pallet.

308

305

309

305

Page 273: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 184

8.3 Indicatie van de veiligheidsbomen aan de zijkant en / of voorzijde van deorderpickplatform evenals veiligheidsbomen in lastrichting

Z De bewaakte veiligheidsbomen aan de zijkant en/of aan de voorzijde van

het orderpickplatform en de veiligheidsbomen in de lastrichting worden

afhankelijk van welk lastopnamemiddel er wordt gebruikt op het

bestuurdersdisplay weergegeven (zie "Beschrijving van het display en

bedieningselementen" in hoofdstuk E).

Z Zie paragraaf "Bedienings- en displayelementen op het bedieningspaneel" in

hoofdstuk E.

Orderpickplatform zonder

mogelijkheid voor

palletopname

De gemonteerde veiligheidsbomen worden als

een afsluitboom weergegeven.

Orderpickplatform met

mogelijkheid voor

palletopname

De gemonteerde veiligheidsbomen worden als

een afsluitboom weergegeven, onafhankelijk of de

pallet of orderpickbox is opgenomen en

vergrendeld.

Orderpickplatform met

afsluiting en mogelijkheid voor

palletopname

Zonder opgenomen, vergrendelde orderpickbox

wordt de afsluiting bij de palletopname als een

veiligheidsboom weergegeven.

Met opgenomen, vergrendelde orderpickbox

wordt de afsluiting bij de palletopname niet

weergegeven.

Page 274: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 185

10

10.N

L8.3.1 Voorbeeld: Bewaakte en niet bewaakte bomen in lastrichting (o)

De doorgang in lastrichting vindt plaats door:

– twee neerlaatbare, niet bewaakte bomen (310)

– twee bewaakte veiligheidsbomen (311).

Z De veiligheidsbomen (311) worden afhankelijk van het lastopnamemiddel

weergegeven op het display.

Voorbeeld:

– Zonder opgenomen, vergrendelde orderpickbox worden de

veiligheidsbomen (311) en een afsluitboom weergegeven.

– Met opgenomen, vergrendelde orderpickbox worden de

veiligheidsbomen (311) niet weergegeven.

Beschrijving en werking van de veiligheidsbomen

Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan:

– met geopende veiligheidsboom (311) tot maximaal 1,2 m worden geheven

(gedefinieerde standhoogte bestuurdersplaats).

– met gesloten veiligheidsbomen (311) tot de max. hefhoogte worden geheven.

Z Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan er tot de max. hefhoogte worden

geheven. De veiligheidsbomen (311) worden in dit geval niet bewaakt.

310311 310

311

geslotenbomen

geopendbomen

Page 275: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 186

8.4 Extra symbolen in het bestuurdersdisplay

De volgende symbolen worden afhankelijk van de voertuiguitrusting op het

bestuurdersdisplay weergegeven:

Z Met opgenomen en door de vasthoudklem of vasthoudklauw vergrendelde pallet of

orderpickbox kan de functie „hoofdhef - extra hef neerlaten“ vanaf een hefhoogte

onder ca. 10 cm alleen met overbruggingsknop worden uitgevoerd. Op deze manier

wordt beschadiging van de vasthoudklem cq. vasthoudklauw vermeden.

8.5 Functiebeschrijving last opnemen resp. last neerzetten

F Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en bestuurderscabine

bevinden

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

• Nooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / bestuurderscabine

gaan staan en eronder blijven staan.

Symbool Betekenis

Vasthoudklem geopend

Vasthoudklem gesloten, geen last geklemd

Vasthoudklem gesloten, last geklemd

Opgenomen en / of vergrendelde pallet / orderpickbox

Vasthoudklauw geopend

Vasthoudklauw gesloten

Page 276: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 187

10

10.N

L

F Gevaar op ongevallen / vallen bij gebruik met oploopbare palletsMet geopende veiligheidsbomen kan de bestuurderscabine tot een bepaalde

standhoogte, maximaal tot 1200 mm, omhoog worden gebracht. Met gesloten

veiligheidsbomen kan er tot de max. hefhoogte worden geheven.

• Enkel pallets met palletomheining betreden (o).

• Vanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de

functies rijden, heffen en neerlaten (hoofdhef) vrij te geven.

• Wegwerppallets niet gebruiken als oploopbaar oppervlak.

• Perfecte toestand van de vloer.

• Enkel pallets gebruiken met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is.

F Gevaar op ongevallen / vallen bij gebruik met orderpickboxZonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met geopende

veiligheidsboom voor palletopname tot maximaal 1200 mm omhoog worden gebracht

(gedefinieerde standhoogte van de bestuurderscabine).

Zonder opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan met gesloten

veiligheidsbomen voor palletopname tot de max. hefhoogte worden geheven.

Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox kan er tot de max. hefhoogte worden

geheven. De veiligheidsbomen voor palletopname worden in dit geval niet bewaakt.

F Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en bestuurderscabine

bevinden

• Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.

• Er mogen geen personen worden opgetild.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

• Nooit onder opgetilde en niet geborgde lastopnamemiddelen / bestuurderscabine

gaan staan en eronder blijven staan.

M Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt

is om de last op te nemen (afmetingen en draagvermogen).

Z Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór

veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk

moeten zijn.

Page 277: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 188

8.5.1 Last opnemen of last neerzetten met mechanische vergrendeling aan devorktanden (met / zonder lastherkenning)

Last opnemen met mechanische vergrendeling aan de vorktanden (met /zonder lastherkenning)

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne

transportmiddel.

– Vorktanden gelijkmatig belast.

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel

langzaam naar de last.

– Breng lastopnamemiddel omlaag/

omhoog, zodat de last kan worden

opgenomen.

M Gevaar op ongevallen en vallen

De pallet / orderpickbox moet achter de

glijbeveiligingen (299) volledig op de

vorktanden liggen.

– Voer de tandvorken langzaam in de

pallet / orderpickbox, tot:

– de vorkrug tegen de last (pallet /

orderpickbox) ligt.

– de last tegen de schakelaar

„Lastherkenning“ (305) ligt (o).

– Last iets omhoog brengen, totdat de last vrij op de vorken ligt.

– Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne

transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.

Z De last is volgens de voorschriften opgenomen.

299

305

Page 278: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 189

10

10.N

LLast neerzetten met mechanische vergrendeling aan de vorktanden (met /zonder lastherkenning)

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Last correct opgenomen.

– Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en

draagvermogen).

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

– Dodemansknop indrukken.

– Voorbereiding „Last in de stelling plaatsen“:

– Lastopnamemiddel zover opheffen of neerlaten, dat de last zonder te stoten in

de magazijnlocatie kan worden gereden.

– Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie.

Z Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en

het stellingoppervlak niet te beschadigen.

– Lastopnamemiddel fijngevoelig zover laten zakken, totdat de vorktanden vrij zijn

van de last.

Z Bij het terugrijden erop letten, dat de waren door de omheining aan de voorzijde niet

worden beschadigd of niet kunnen vallen.

– Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last.

– Lastopnamemiddel volledig neerlaten.

Z De last is volgens de voorschriften neergezet.

Page 279: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 190

8.5.2 Last opnemen of last neerzetten met mechanische vergrendeling aan hetlastopnamemiddel (met / zonder lastherkenning)

Last opnemen met mechanische vergrendeling aan het lastopnamemiddel(met / zonder lastherkenning)

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne

transportmiddel.

– Vorktanden gelijkmatig belast.

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

Z De op te nemen pallet / orderpickbox moet over een bout (306) voor de vergrendeling

van de pallet beschikken. In het lastopnamemiddel van het interne transportmiddel

moet zich de uitsparing voor palletborging / palletvergrendeling (307) bevinden.

– Dodemansknop indrukken.

– Rijd het interne transportmiddel

langzaam naar de last.

– Breng lastopnamemiddel omlaag/

omhoog, zodat de last kan worden

opgenomen.

M Gevaar op ongevallen en vallen

De vergrendelingsbout (306) moet in de

daarvoor voorziene uitsparing in het

lastopnamemiddel (307) van het interne

transportmiddel zijn gebracht.

– Voer de tandvorken langzaam in de pallet / orderpickbox, tot:

– de vorkrug tegen de last (pallet / orderpickbox) ligt.

– de vergrendelbout (306) zich in de uitsparing in het lastopnamemiddel (307)

bevindt.

– de vergrendelbout (306) tegen de sensor "lastherkenning" (o) ligt.

– Last iets omhoog brengen, totdat de last vrij op de vorken ligt.

– Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne

transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.

Z De last is correct opgenomen en is mechanisch (306,307) tegen wegglijden geborgd.

306

307

Page 280: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 191

10

10.N

LLast neerzetten met mechanische vergrendeling aan het lastopnamemiddel(met / zonder lastherkenning)

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Last correct opgenomen.

– Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en

draagvermogen).

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

– Dodemansknop indrukken.

– Voorbereiding „Last in de stelling plaatsen“:

– Lastopnamemiddel zover opheffen of neerlaten, dat de last zonder te stoten in

de magazijnlocatie kan worden gereden.

– Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie.

Z Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en

het stellingoppervlak niet te beschadigen.

– Lastopnamemiddel fijngevoelig zover neerlaten, dat:

– de vorktanden vrij van de last zijn.

– de vergrendelbout (306) uit de uitsparing van het lastopnamemiddel (307) kan

worden getrokken.

Z Bij het terugrijden erop letten, dat de waren door de omheining aan de voorzijde niet

worden beschadigd of niet kunnen vallen.

– Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last.

– Lastopnamemiddel volledig neerlaten.

Z De last is volgens de voorschriften neergezet.

Page 281: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 192

8.5.3 Last opnemen of neerzetten met lastherkenning en vasthoudklem /vasthoudklauw voor vergrendeling

Last opnemen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voorvergrendeling

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne

transportmiddel.

– Vorktanden gelijkmatig belast.

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

– Dodemansknop indrukken.

– Vasthoudklem / vasthoudklauw openen.

– Drukknop (24) onder het symbool

„vasthoudklem / vasthoudklauw“ (315/

316) bedienen en tegelijkertijd aan de

knop hydraulische regeling (1) naar

links draaien.

– Rijd het interne transportmiddel langzaam

naar de last.

– Breng lastopnamemiddel omlaag/omhoog,

zodat de last kan worden opgenomen.

– Voer de tandvorken langzaam in de pallet / orderpickbox, tot:

– de vorkrug tegen de last (pallet / orderpickbox) ligt.

– de last tegen de schakelaar „Lastherkenning“ (o) ligt.

– Breng de last iets omhoog, tot de last vrij is van de vloer.

M Gevaar op ongevallen en vallen

De pallet / orderpickbox met de vasthoudklem / vasthoudklauw tegen wegglijden /

naar beneden vallen vergrendelen.

– Vasthoudklem / vasthoudklauw sluiten.

– Drukknop (24) onder het symbool „vasthoudklem / vasthoudklauw“ (315/316)

bedienen en tegelijkertijd aan de knop hydraulische regeling (1) naar rechts

draaien.

Z Met vergrendelde pallet - orderpickbox is het neerlaten van de last tot de vloer

geblokkeerd.

– Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijweg vrij is. Vervolgens het interne

transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij (bijv. buiten de stelling) is.

De last is volgens de voorschriften opgenomen.

315 3161

24

Page 282: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 193

10

10.N

LLast plaatsen met lastherkenning en vasthoudklem / vasthoudklauw voorvergrendeling

Voorwaarden

– Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken.

– Last correct opgenomen.

– Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en

draagvermogen).

– Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze

– Dodemansknop indrukken.

– Voorbereiding „Last in de stelling plaatsen“:

– Lastopnamemiddel zover opheffen of neerlaten, dat de last zonder te stoten in

de magazijnlocatie kan worden gereden.

– Rijd de last voorzichtig in de magazijnlocatie.

– Lastopnamemiddel fijngevoelig neerlaten tot ca. 10 cm boven de vloer / het

stellingoppervlak.

– Vasthoudklem / vasthoudklauw openen.

– Drukknop (24) onder het symbool „vasthoudklem / vasthoudklauw“ (315/316)

bedienen en tegelijkertijd aan de knop hydraulische regeling (1) naar links

draaien.

Z Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last, het lastopnamemiddel en

het stellingoppervlak niet te beschadigen.

– Lastopnamemiddel fijngevoelig zover laten zakken, totdat de vorktanden vrij zijn

van de last.

Z Bij het terugrijden erop letten, dat de waren door de omheining aan de voorzijde niet

worden beschadigd of niet kunnen vallen.

– Rijd het lastopnamemiddel voorzichtig uit de last.

– Lastopnamemiddel volledig neerlaten.

De last is volgens de voorschriften neergezet.

Page 283: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 194

8.6 EKS 513/515k/515 met extra hef (o)

Z De bediening van de extra hef is beschreven in paragraaf "Heffen - neerlaten

(extra hef)" in hoofdstuk E.

– Zonder opgenomen orderpickbox kan het lastopnamemiddel met de extra hef met

ca. 450 mm worden geheven.

– Met opgenomen en vergrendelde orderpickbox wordt het heffen van de extra hef

bij het bereiken van de traploze overgang van de bestuurderscabine richting pallet /

orderpickbox geblokkeerd.

Page 284: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 195

10

10.N

L9 Optionele uitvoering

9.1 Achteruitkijkspiegel (o)

Z Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant

te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende

zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze

hulpmiddelen.

De achteruitkijkspiegel (168) is uitgerust met een zwenkbaar draaipunt. De bediener

heeft daardoor de mogelijkheid de achteruitkijkspiegel (168) in te stellen op de

individuele behoefte.

M Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde achteruitkijkspiegelVerkeerd ingestelde achteruitkijkspiegels kunnen tijden het rijden in de smalle gang

tegen de stelling of de waren botsen.

• Achteruitkijkspiegel zo instellen, dat de veiligheidsafstanden tussen intern

transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2 punt 7.3.2 worden aangehouden.

• Ten minste 100 mm veiligheidsafstand tussen railgeleid intern transportmiddel en

stelling.

• Ten minste 125 mm veiligheidsafstand tussen inductief geleid intern

transportmiddel en stelling.

168

Page 285: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 196

9.2 Meerijmodus (in de bestuurderscabine) (o)

In de handleiding van het interne transportmiddel wordt in hoofdstuk E in paragraaf

„Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van het interne transportmiddel“ onder

punt „Verbod op gebruik door onbevoegden“ het meevoeren van een of meer

personen in de bestuurderscabine resp. op het lastopnamemiddel ten alle tijden

verboden.

M Als het interne transportmiddel voor de meerijmodus met een extra

bedieningsconsole (tweehandsbediening) is uitgerust, is het bij uitzondering

toegestaan een tweede persoon in de bestuurderscabine mee te nemen.

• De bestuurder moet de in de bestuurderscabine meerijdende persoon instrueren in

de bediening voor “meerijmodus” en attent maken op de gevaren.

Voorbeeld:

Tijdens het rijden of heffen / neerlaten niet uit de bestuurderscabine leunen.

F Meerijden van een tweede persoon in de bestuurderscabine is alleen toegestaan met

een extra aangebrachte bedieningsconsole voor de meerijder. Met deze

bedieningsconsole wordt de functie „Tweehandsbediening“ van de meerijdende

persoon bewaakt.

• De extra bedieningsconsole mag alleen met het interne transportmiddel worden

meegenomen om de meerijmodus te activeren.

• Als deze bedieningsconsole niet wordt gebruikt moet hij bij een daarvoor

aangewezen persoon in bewaring worden gesteld.

Page 286: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 197

10

10.N

L9.2.1 Bediening

Z Vóór hij begint te rijden, moet de bestuurder zich er van overtuigen dat de

veiligheidsinrichtingen voor de meerijmodus goed werken. Wanneer één van de

veiligheidsinrichtingen niet goed functioneert, mag de meerijmodus niet worden

geactiveerd. In dat geval moet de verantwoordelijke klantenservice van de producent

worden geïnformeerd.

F U mag de schakelaar voor de functie „Tweehandsbediening“ van het extra

bedieningspaneel niet buiten werking stellen.

Als de exploitant bij uitzondering toestemming geeft om een tweede persoon in de

chauffeurscabine mee te nemen, dient men als volgt te werk te gaan:

– Intern transportmiddel met de sleutelschakelaar uitschakelen.

– Hang de extra bedieningsconsole aan de leuning in de chauffeurscabine.

– Breng de elektrische verbinding tussen intern transportmiddel en de extra

bedieningsconsole aan.

– Intern transportmiddel met de sleutelschakelaar inschakelen.

– De meerijdende persoon moet tijdens het bedrijf (rijden / heffen / neerlaten) met

beide handen de schakelaar op de extra bedieningsconsole ingedrukt houden

(tweehandsbediening).

Z Wanneer tijdens rij- of hydraulische bewegingen de voor de meerijmodus

geïnstalleerde schakelaar voor de tweehandsbediening niet wordt bedient worden de

rij- of hydraulische bewegingen gestopt.

Page 287: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 198

9.3 Weegfunctie (o)

Z Als optie kan het interne

transportmiddel voorzien zijn van een

weegfunctie. Nadat de last is

opgenomen wordt het gewicht [in kg]

(187) op het display weergegeven.

M De weeginrichting is geen vervangen

voor een gekalibreerde weegschaal.

9.3.1 Tarreerfunctie (o)

Z Als optie kan de weegfunctie worden

uitgerust met een tarreerfunctie. Met de

tarreerfunctie wordt de indicatie van de

weeginrichting op nul gezet (indicatie

op nul zetten).

Nulstand van de indicatie:

– Dodemansknop indrukken.

– Zonder last de hoofdhef ca. 10 cm

opheffen:

– Knop hydraulische regeling (1)

naar links draaien.

– Zonder last de extra hef ca. 10 cm

opheffen:

– Drukknop "Extra hef" (11)

bedienen en tegelijkertijd de knop

hydraulische regeling (1) naar

links draaien,

– Drukknop „Submenu beëindigen“ (23)

indrukken.

Z In dit menu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk.

– Op het display verschijnt het symbool „Nulstand indicatie weeginrichting" (189).

– Drukknop (24) naast het symbool „Nulstand indicatie weeginrichting“(189)

indrukken.

– Drukknop (71) onder het symbool „Voertuigfuncties“ (190) indrukken. De indicatie-

eenheid gaat naar het menu „Voertuigfuncties“.

– Op het display geeft de gewichtsmeting de waarde nul (187) aan.

kgXX187

kg0

0

23 24

72

71

1891

187

190 11

Page 288: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 199

10

10.N

L9.4 Bedrijf met veiligheidskooi (o)

In de handleiding van het interne transportmiddel wordt in hoofdstuk E paragraaf

„Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van het interne transportmiddel“ onder

punt „Verbod op gebruik door onbevoegden“ het meevoeren (rijden en heffen) van

een of meer personen in de bestuurderscabine resp. op het lastopnamemiddel ten

alle tijden verboden.

Wanneer het interne transportmiddel geschikt is voor een afneembare,

goedgekeurde veiligheidskooi, is het in uitzonderlijke situaties toegestaan een

persoon mee te nemen, die daartoe opdracht heeft gekregen van de exploitant.

De bediener / bestuurder moet de in de veiligheidskooi meerijdende persoon een

instructie geven in de aanvullende bediening van de veiligheidskooi en attenderen op

de gevaren.

Voorbeeld: Tijdens het rijden of heffen / neerlaten niet buiten de veiligheidskooi leunen.

Z Bij gebruik met de veiligheidskooi zijn alleen gereduceerde rijsnelheden en

hydraulische snelheden mogelijk!

M De uitsluitend voor dit interne transportmiddel toegestane veiligheidskooi moet

tijdens het gebruik mechanisch en elektrisch met het interne transportmiddel zijn

verbonden.

De veiligheidskooi bezit hiervoor een op het lastopnamemiddel van het interne

transportmiddel aangebracht vergrendelingsmechanisme (86, 87) en een

verbindingskabel (84) naar het interne transportmiddel.

Z De veiligheidskooi is met een extra bedieningsconsole (83) voor

tweehandsbediening van de meerijder uitgerust. De bevestiging van de

veiligheidskooi (86) en de gesloten deur (85a) worden continu bewaakt.

Z Onderhoudsintervallen vindt u in de handleiding in paragraaf „Onderhoudscontrole-

lijst - veiligheidskooi (o)“ in hoofdstuk F.

83

8485a

86

90

8791

85b

8384

85a

86

87

8889

Page 289: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 200

9.4.1 Bediening

Z Er mag zich slechts maximaal één persoon op de veiligheidskooi bevinden.

Wanneer een tweede persoon in de veiligheidskooi moet worden meegenomen,

moet de kooi zijn uitgerust met een extra tweehandsbediening.

De bedieners moeten door de bestuurder op de gevaren en het gebruik worden

gewezen.

Voorbeeld: Tijdens het rijden of heffen / neerlaten niet buiten de veiligheidskooi leunen.

Wanneer de veiligheidskooi in een door de exploitant goedgekeurde

uitzonderingssituatie moet worden opgenomen en een bediener in deze

veiligheidskooi moet meerijden, moet als volgt te werk worden gegaan:

9.4.2 Veiligheidskooi opnemen

F Veiligheidskooi zo opnemen op dat tijdens het rijden, heffen of neerlaten altijd

oogcontact tussen bestuurder en bediener van de veiligheidskooi aanwezig is.

M De veiligheidskooi voor de telescooptafel kan alleen vanuit de linkerzijde worden

opgenomen (blikrichting in lastrichting).

83

8485a

86

90

8791

85b

8384

85a

86

87

8889

Page 290: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 201

10

10.N

L– Vorken helemaal in de vorkgeleiding (88, 90) van de veiligheidskooi schuiven.

– Veiligheidskooi iets opheffen, zodat de veiligheidskooi los komt van de vloer.

– Aanbouwapparaat:

– Erop letten dat de vergrendeling (87) van de veiligheidskooi in de

vergrendeling (86) op het lastopnamemiddel vastklikt.

– Aanbouwapparaat met veiligheidskooi in de basisstand terugschuiven.

– Telescooptafel:

– Telescoopvork met veiligheidskooi in de basisstand terugschuiven.

– Erop letten dat de vergrendeling (87) van de veiligheidskooi in de

vergrendeling (86) op het interne transportmiddel vastklikt.

– Vergrendeling (87) van de veiligheidskooi met bout (86) borgen tegen losraken.

Z Op het display verschijnt het symbool "Veiligheidskooi/orderpickbox

opgenomen en geborgd". De opgenomen en vergrendelde veiligheidskooi

wordt door contactloze sensoren gecontroleerd.

– Kabel (84) van de veiligheidskooi met het interne transportmiddel verbinden. De rij-

en hydraulische bewegingen zijn uitsluitend met tweehandsbediening (83) en

gesloten toegangsdeur (85a) van de veiligheidskooi mogelijk.

Z De functies "Schuiven" en/of "Draaien" van het aanbouwapparaat zijn geblokkeerd

wanneer de veiligheidskooi is opgenomen en elektrisch is verbonden. Wanneer de

kabel (84) na het opnemen van de veiligheidskooi niet wordt verbonden met het

interne transportmiddel, zijn alle rij-, hef- en daalbewegingen geblokkeerd.

Page 291: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 202

9.4.3 Gebruik van de veiligheidskooi

F Voordat de bestuurder begint te rijden, moet hij zich er van overtuigen dat de

veiligheidsinrichtingen van de veiligheidskooi goed werken. Wanneer één van deze

veiligheidsinrichtingen niet goed werkt, mag de veiligheidskooi niet in gebruik worden

genomen. Neem contact op met de bevoegde klantenservice van de producent.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Veiligheidskooi mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is

gevonden en verholpen.

F De deur naar de veiligheidskooi moet tijdens het gebruik altijd gesloten zijn.

De persoon die meerijdt in de veiligheidskooi moet tijdens de rij-, hef- of

daalbewegingen met beide handen de schakelaar van bedieningsconsole

(tweehandsbediening) bedienen.

Z Wanneer rij- of hydraulische bewegingen de in de veiligheidskooi geïnstalleerde

schakelaars van de tweehandsbediening niet worden bedient worden de rij- of

hydraulische bewegingen gestopt.

Wanneer tijdens rij- of hydraulische bewegingen de deur (85a) wordt geopend, dan

worden de rij- en / of hydraulische bewegingen gestopt.

– De toegangsdeur (85a) kan worden geopend met de in de veiligheidskooi

aangebrachte schakelaar. Bij storingen kan de deur (85a) met de meegeleverde

sleutel (85b) worden geopend.

83

8485a

86

90

8791

85b

8384

85a

86

87

8889

Page 292: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 203

10

10.N

L

M Zolang er zich personen ophouden in de opgeheven veiligheidskooi, mag de

bestuurder het intern transportmiddel niet verlaten.

F De werking van de schakelaar "Veiligheidskooi opgenomen", de schakelaar "Twee-

handsbediening" en de deurschakelaar mogen niet buiten werking worden gesteld.

In de veiligheidskooi mogen geen extra opstaphulpen (ladders, krukjes en dergelijke)

worden gebruikt.

De bediener(s) moet(en) vóór het rijden (rijden / heffen / neerlaten) controleren dat

geen voorwerpen buiten de omranding van de veiligheidskooi steken en dat de mee-

gevoerde onderdelen stevig zijn bevestigd.

De veiligheidskooi mag in opgeheven stand niet worden betreden of verlaten.

De maximale extra belading / belasting van de veiligheidskooi mag niet worden over-

schreden. De maximale extra belading / belasting van de veiligheidskooi staat ver-

meld op het typeplaatje.

Page 293: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 204

9.4.4 Veiligheidskooi neerzetten

– Kabel (84) van de veiligheidskooi aan het interne transportmiddel eruit halen.

– Aanbouwdeel:

Aanbouwapparaat uitschuiven en de veiligheidskooi neerlaten.

Vergrendelingsmechanisme (86, 87) tussen veiligheidskooi en intern transportmid-

del verbreken.

Telescooptafel:

Vergrendelingsmechanisme (86, 87) tussen veiligheidskooi en intern transportmiddel

verbreken. Vervolgens de telescoopvork uitschuiven en veiligheidskooi neerlaten.

– Aanbouwapparaat of telescoopvork terugtrekken.

83

8485a

86

90

8791

85b

8384

85a

86

87

8889

Page 294: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 205

10

10.N

L9.5 Brandblusser (o)

Z De brandblusser (171) kan op de

bestuurdersplaats of het beschermdak

worden bevestigd.

– Sluiting (170) openen.

– Brandblusser (171) uit de houder (169)

trekken (zie pijlrichting).

Z Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik

worden middels pictogrammen op de

brandblusser (171) gegeven.

169

170

171

Page 295: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 206

9.6 Gesloten bestuurderscabine (o)

Het interne transportmiddel kan optioneel zijn uitgerust met gesloten

bestuurderscabine. De bestuurderscabine kan in geval van nood of bij storingen via

een nooduitgang worden verlaten.

9.6.1 Bestuurderscabine betreden / verlaten

Z Bij interne transportmiddelen, die met gesloten bestuurderscabine zijn uitgerust,

kunnen beide deuren gesloten worden.

174

172 173

175

176

177

Page 296: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 207

10

10.N

LCabinedeur openen en afsluiten

Werkwijze

– Voor het openen van de cabinedeur (174) de sleutel:

– in het deurslot (172) steken.

– tegen de klok in tot de aanslag draaien.

– Voor het afsluiten van de cabinedeur (174) de sleutel:

– in het deurslot (172) steken.

– tot de aanslag met de klok mee draaien.

Cabinedeur van buiten en van binnen openen

Werkwijze

– Voor het openen van de cabinedeur (174) van buiten:

– de cabinedeur (174) openen.

– het deurslot (172) indrukken en de cabinedeur (174) naar binnen openen.

– Voor het openen van de cabinedeur (174) van binnen:

– Greep (177) tot de aanslag in de richting van de pijl schuiven.

– de kamerdeur (174) naar binnen openen.

Z De bewaakte cabinedeuren worden op het bestuurdersdisplay

weergegeven als een veiligheidsboom (zie "Beschrijving van het display

en bedieningselementen" in hoofdstuk E).

Bestuurderscabine betreden / verlaten

F Gevaar op vallenWanneer de cabinedeur is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat

er gevaar op vallen voor de bediener.

• Cabinedeur niet openen wanneer de bestuurderscabine is opgeheven.

– Hefmast / bestuurderscabine volledig neerlaten.

– Cabinedeur open.

– Bij het in- of uitstappen vasthouden aan het cabineframe.

– Cabinedeur van binnen sluiten.

M Het bedienen van het interne transportmiddel met meerdere personen in de

bestuurderscabine is verboden.

Page 297: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 208

9.6.2 Dakluik

Dakluik openen / sluiten

Werkwijze

– Het dakluik (175) kan door het draaien van de hendel (176):

– gesloten en vergrendeld worden.

– met ca. 10° worden geopend. Met deze instelling van het dakluik kan de

bestuurderscabine worden geventileerd

– volledig met ca. 85° worden geopend.

M Gevaar op ongevallen bij volledig geopend dakluik

De bediener is bij volledig geopend dakluik niet beschermd tegen vallende

voorwerpen.

• Dakluik tijdens het gebruik niet volledig openen.

• Geen rij- en hydraulische bewegingen uitvoeren wanneer het dakluik is geopend.

174

172 173

175

176

177

Page 298: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 209

10

10.N

L9.6.3 Verlaten van de gesloten bestuurderscabine

Interne transportmiddelen met een hefbare bestuurderscabine, die een stahoogte

van meer dan 3 m kunnen bereiken, zijn voorzien van een nooddaalinrichting en een

reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat / reddingstouw), waarmee de

bestuurder ondanks geblokkeerde bestuurderscabine de vloer kan bereiken.

Z Zie paragraaf "bestuurderscabine met de reddingsuitrusting verlaten" in hoofdstuk E.

Z In het geval dat de bestuurderscabine vanwege een storing niet meer kan worden

neergelaten en ook niet met een nooddaling (zie de paragraaf „Nooddalen van de

bestuurderscabine“ in hoofdstuk E) kan worden neergelaten, moet de bediener de

bestuurderscabine verlaten door af te dalen met behulp van het noodafdaal-

apparaat.

F Gevaar op ongevallen en letsel door niet geïnstrueerde / geschooldemedewerkers en/of niet onderhouden reddingsuitrustingDe reddingsuitrusting (reddingsgordel / afdaal-apparaat met reddingstouw) mag

enkel worden gebruikt door personen, die daarvoor voldoende gezond zijn,

geschoold zijn in het veilige gebruik ervan en beschikken over de benodigde kennis.

Voor de gebruikers moet een reddingsplan beschikbaar zijn met alle relevante

maatregelen die in geval van nood moeten worden genomen.

• De bestuurder moet één keer per jaar worden geïnstrueerd in het gebruik van de

reddingsuitrusting.

• De bediening en de onderhoudsintervallen van de reddingsgordel en het

noodafdaal-apparaat zijn in de meegeleverde handleidingen beschreven.

• De onderhoudsintervallen in de handleidingen van de reddingsgordel en het

noodafdaal-apparaat moeten worden nageleefd.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 299: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 210

Verlaten van de bestuurderscabine via de cabinedeuren

Voorwaarde

– Voldoende plaats tussen bestuurdersca-

bine en stelling.

Werkwijze

– Intern transportmiddel met het

contactslot uitschakelen.

– Schakelaar NOODSTOP indrukken.

– Afdaal-apparaat en reddingsgordel uit

het opbergvak in de bestuurderscabine

nemen, zie paragraaf "Opbergvak voor

de reddingsuitrusting in de bestuurders-

cabine" in hoofdstuk E.

Z De reddingsuitrusting is reeds gemonteerd.

U hoeft voor het gebruik alleen de verzege-

ling te verwijderen, de reddingsuitrusting

uit de apparatuurtas of apparatuurkoffer te halen en deze visueel te inspecteren.

– Reddingsgordel, afdaal-apparaat, reddingstouw en schroefschakel visueel

inspecteren zie paragraaf "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" in hoofdstuk E.

– Reddingsgordel omdoen, zie paragraaf "Omdoen van de reddingsgordel" in

hoofdstuk E.

– Cabinedeur (174) open.

F Gevaar op vallen door openen van de cabinedeur.

Wanneer de cabinedeur is geopend en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat

er gevaar op vallen voor de bediener.

• Bij het aanbrengen van de karabijnhaak van het reddingstouw erop letten dat de

bestuurderscabine vaststaat.

– Karabijnhaak (181) van het reddingstouw in het oog (volgens EN 795) aan het

beschermdak (180) hangen en met de wartelmoer borgen.

Z De afdaling is beschreven in paragraaf "Bestuurderscabine met reddingsuitrusting

verlaten" in hoofdstuk E.

174

172 173

180

180

181

Page 300: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 211

10

10.N

LVerlaten van de bestuurderscabine via het dakluik

Voorwaarde

– Voldoende plaats voor het openen en

verlaten van de bestuurderscabine door

het dakluik.

Werkwijze

– Intern transportmiddel met het

contactslot uitschakelen.

– Schakelaar NOODSTOP indrukken.

– Afdaal-apparaat en reddingsgordel uit

het opbergvak in de bestuurderscabine

nemen, zie paragraaf "Opbergvak voor

de reddingsuitrusting in de

bestuurderscabine" in hoofdstuk E.

Z De reddingsuitrusting is reeds gemonteerd.

U hoeft voor het gebruik alleen de

verzegeling te verwijderen, de

reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of

apparatuurkoffer te halen en deze visueel te inspecteren.

– Reddingsgordel, afdaal-apparaat, reddingstouw en schroefschakel visueel

inspecteren zie paragraaf "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" in hoofdstuk E.

– Reddingsgordel omdoen, zie paragraaf "Omdoen van de reddingsgordel" in

hoofdstuk E.

– Dakluik (175) openen, daartoe de hendel (176) tot de aanslag tegen de klok

in draaien.

– Karabijnhaak (181) van het reddingstouw in het oog (volgens EN 795) aan het

beschermdak (180) hangen en met de wartelmoer borgen.

F Gevaar voor vallen

De bediener mag de bestuurderscabine pas via het dakluik verlaten, nadat hij zichzelf

met de karabijnhaak aan de bestuurderscabine heeft beveiligd.

– Bestuurderscabine via het dakluik verlaten. Het zitvlak en de leuning van de

bestuurdersstoel kan als uitstaphulp worden gebruikt.

Z De afdaling is beschreven in paragraaf "Bestuurderscabine met reddingsuitrusting

verlaten" in hoofdstuk E.

176

181

175

180

180

Page 301: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 212

9.6.4 Verlaten van de bestuurderscabine door de voorruit

Z Het verlaten van de bestuurderscabine

door de voorruit alleen uitvoeren, wanneer

de bestuurderscabine niet via het dakluik of

de cabinedeur kan worden verlaten.

Werkwijze

– Intern transportmiddel met het

contactslot uitschakelen.

– Schakelaar NOODSTOP indrukken.

– Afdaal-apparaat en reddingsgordel uit

het opbergvak in de bestuurderscabine

nemen, zie paragraaf "Opbergvak voor

de reddingsuitrusting in de bestuurders-

cabine" in hoofdstuk E.

Z De reddingsuitrusting is reeds gemonteerd.

U hoeft voor het gebruik alleen de

verzegeling te verwijderen, de

reddingsuitrusting uit de apparatuurtas of

apparatuurkoffer te halen en deze visueel

te inspecteren.

– Reddingsgordel, afdaal-apparaat, reddingstouw en schroefschakel visueel

inspecteren zie paragraaf "De reddingsuitrusting visueel inspecteren" in hoofdstuk E.

– Reddingsgordel omdoen, zie paragraaf "Omdoen van de reddingsgordel" in

hoofdstuk E.

– Noodhamer (182) uit de houder in de bestuurderscabine trekken.

180

183

180

182

181

Page 302: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

E 213

10

10.N

L

M Letselgevaar bij ingeslagen voorruit

• Bij het inslaan van de voorruit het gezicht afwenden en de ogen sluiten.

– Voorruit (183) met behulp van de noodhamer (182) ingeslagen.

– Afgebroken stukken van de voorruit (183) naar voren eruit duwen.

M Letselgevaar door glassplinters van de voorruit

Afgebroken stukken / glassplinters van de vooruit zorgvuldig verwijderen. Wanneer

de afgebroken stukken / glassplinters niet worden verwijderd, bestaat het gevaar op

snijwonden bij het verlaten van de bestuurderscabine.

• Voor het verwijderen van de afgebroken stukken handbescherming gebruiken.

Als handbescherming kan bijv. de verpakking van de reddingsgordel worden

gebruikt.

F Gevaar voor vallen

Wanneer de voorruit ontbreekt en de bestuurderscabine is opgeheven bestaat er

gevaar op vallen voor de bediener.

• Bij het aanbrengen van de karabijnhaak van het reddingstouw erop letten dat de

bestuurderscabine vaststaat.

– Karabijnhaak (181) van het reddingstouw in het oog (volgens EN 795) aan het

beschermdak (180) hangen en met de wartelmoer borgen.

Z De afdaling is beschreven in paragraaf "Bestuurderscabine met reddingsuitrusting

verlaten" in hoofdstuk E.

Page 303: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

10.N

L

E 214

9.7 Camerasysteem (o)

M Gevaar op ongevallen door niet overzienbare werkbereiken

• Het camerasysteem dient als hulpmiddel voor het veilige gebruik van het interne

transportmiddel.

• Rijden en werken met camerasysteem zorgvuldig oefenen!

• Camera zo uitlijnen, dat het niet zichtbare werkbereik overzien kan worden.

Z Bij gebruik als achteruitrijcamera wordt de monitor door het zetten van de

achteruitversnelling automatisch inschakelen.

Werken met het camerasysteem

– Knop (199) op de monitor indrukken, camerasysteem is in- of uitgeschakeld.

– Knop (198) indrukken, beeldscherm wordt helderder of donkerder (dag / nacht

omschakeling).

– Bedien knop (195). Het menu van het beeldscherm wordt geopend.

Z Meerdere keren indrukken van de knop (195) wisselt het menupunt (contrast,

helderheid, kleurverzadiging, taal, video, spiegeling) of beëindigt het menu.

Menupunten instellen

– Knop (197) indrukken, stap vooruit.

– Knop (196) indrukken, stap achteruit.

Z Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek of kwast reinigen.

195 199198197196

Page 304: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 1

02

10.N

L

F Revisie van het interne transportmiddel

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven

moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.

F Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelenIedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen)

is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het interne transportmiddel

worden veranderd in hogere werksnelheden.

F Alleen originele onderdelen zijn door ons op kwaliteit gecontroleerd. Uitsluitend

onderdelen van de producent gebruiken, om een veilig en betrouwbaar gebruik te

garanderen.

Om veiligheidsreden mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de

IG-antenne alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd,

die speciaal door de producent op dat interne transportmiddel zijn afgestemd.

Deze componenten (computer, regelingen, IG-antenne) mogen dus ook niet worden

vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit

dezelfde serie.

F Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de

geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. De olieservice van

de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.

Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden

beschreven in de paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na

reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" (zie hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie

Personeel voor de revisie: Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag

de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van

de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor

deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het

betreffende servicesteunpunt van de producent.

Page 305: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 2

Optillen en op de bok plaatsen

M Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddelVoor het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend

aan de daarvoor bestemde plaatsen bevestigen.

U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine

uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de

borgbouten.

Om het interne transportmiddel op te tillen en op de bok te plaatsen neemt u de

volgende stappen:

• Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen

onbedoelde bewegingen.

• Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok

plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) worden

uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.

• Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen

uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde

punten en typeplaatjes" in hoofdstuk B.

• Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken)

worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.

Z Bestuurderscabine borgen die ongewild neerlaten (zie paragraaf "Bestuurderscabine

beveiligen tegen onbedoeld neerlaten" in hoofdstuk F) en hefpunten voor krik

(zie paragraaf "Gemarkeerde punten en typeplaatjes" in hoofdstuk B).

Page 306: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 3

02

10.N

LReinigingswerkzaamheden

M BrandgevaarHet interne transportmiddel mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd.

• Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterij

verbreken (batterijstekker eruit trekken).

• Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle

veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door

kortsluiting) uit te sluiten.

M Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatieHet reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden

tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie

met water is verboden.

• Elektrische installatie niet met water reinigen.

• Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met

waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.

M Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het internetransportmiddelWanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of

hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen

zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een

stoomstraal is niet toegestaan.

Z Na reiniging moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd die worden beschreven

in paragraaf „Intern transportmiddel opnieuw in bedrijf stellen na reinigings- en

onderhoudswerkzaamheden“ (zie hoofdstuk F).

Page 307: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 4

Werkzaamheden aan de elektrische installatie

M Gevaar op ongevallen

• Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden

uitvoeren aan de elektrische installatie.

• Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die

nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.

• Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij

(batterijstekker eruit trekken) verbreken.

F Gevaar op ongevallen door elektrische stroomAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.

De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn.

De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de

onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:

• Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

• Schakelaar NOODSTOP indrukken.

• Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

• Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden

verricht aan elektrische onderdelen.

Page 308: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 5

02

10.N

LBedrijfsmiddelen en oude onderdelen

M Bedrijfstoffen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu

Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de

geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het wisselen

van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de

producent ter beschikking.

• Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.

Laswerkzaamheden: Elektrische en elektronische onderdelen uit het interne

transportmiddel demonteren voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade aan

deze onderdelen te vermijden.

F Het lassen van dragende onderdelen van het interne transportmiddel is enkel

toegestaan na overleg met de producent!

Instelwaarden: Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische /

elektronische onderdelen moet u de voertuigafhankelijke instelwaarden handhaven.

Page 309: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 6

Wielen

F Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan despecificaties van de producentDe kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne

transportmiddel.

Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel

minder en wordt de remweg langer.

• Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel

niet scheef gaat staan.

• Wielen altijd paarsgewijs vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.

Z In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelen

van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden

aangehouden.

Page 310: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 7

02

10.N

L3 Onderhoud en inspectie

Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste

voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van

regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt

bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.

M De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke

invloed op de slijtage van de serviceonderdelen.

We adviseren u de Jungheinrich klantadviseur ter plaatse een toepassingsanalyse te

laten uitvoeren en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepalen, om schade

door slijtage op het juiste moment te vermijden.

De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en

normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke

temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen

overeenkomstig verkorten.

De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet

verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsinter-

vallen zijn gedefinieerd:

W = om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal één keer per week

A = om de 500 bedrijfsuren

B = om de 1000 bedrijfsuren, echter minstens een maal per jaar

C = om de 2000 bedrijfsuren, echter minstens een maal per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W uitvoeren.

Page 311: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 8

4 Onderhoudscontrolelijst

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Rem 1.1 Werking controleren t

1.2 Controleren of de bedrijfs- en parkeerrem werk,

indien nodig instellen en remweg meten

t

1.3 Controleer slijtage remvoering van de aandrijfrem t

1.4 Controleer elektrisch aansluitingen t

1.5 Sensoren op bevestigingen, beschadigingen,

reinheid en werking controleren

t

1.6 Controleer de werking van de microschakelaar-

instellingen

t

Elektrische installatie

2.1 Controleer of de afleider tegen statische lading

beschikbaar is

t

2.2 Controleer instrumenten, indicaties en

bedieningsschakelaars op werking

t

2.3 Controleer elektrische installatie op werking t

2.4 Elektrische installatie op massasluiting controleren t

2.5 Functiecontrole verlichting t

2.6 Waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen, evenals

uitschakelvoorzieningen controleren

t

2.7 Controleer de waarde van de zekeringen t

2.8 Kabelaansluitingen controleren op goed vastzitten en

beschadigingen

t

2.9 Kabelgeleiding controleren op goede werking en

beschadigingen

t

2.10 Sensoren op bevestigingen, beschadigingen,

vervuiling en goede werking controleren

t

2.11 Controleer de werking van de microschakelaar-

instellingen

t

2.12 Contactgevers controleren, indien nodig

slijtageonderdelen vervangen

t

2.13 Controleer relais, vernieuw slijtdelen eventueel t

Page 312: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 9

02

10.N

L

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Energietoe-voer

3.1 Visuele controle batterij t

3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels

goed vast zitten, smeer eventueel pool

t

3.3 Controleren of batterijstekkerverbindingen,

batterijkabels en celverbindingen goed vast zitten en of

ze beschadigd zijn, indien nodig vervangen en reinigen

t

3.4 Zuurdichtheid, zuurstand en celspanning controleren t

3.5 Visuele controle aquamatiek - leidingen en verbindingen t

Rijden 4.1 Controleer de werking van de rijfunctie t

4.2 Controleer de werking van de rijschakelaar t

4.3 Controleer rijsnelheden t

4.4 Motorbevestiging controleren t

4.5 Controleer of de motorleidingen goed vast zitten en of

ze beschadigd zijn

t

4.6 Sensoren op bevestigingen, beschadigingen, vervuiling

en goede werking controleren

t

4.7 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages t

4.8 Controleer olieniveau van de overbrenging,

corrigeer eventueel

t

4.9 Transmissieolie verversen t

4.10 Aandrijfwiel / lastwiel op slijtage en beschadiging

controleren

t

4.11 Aandrijfwiel / lastwiel - wiellagers en bevestiging

controleren

t

4.12 Controleer de railgeleiderollen op slijtage en

beschadigingen

t

4.13 Railgeleidingsrollen - rollagers en bevestiging

controleren

t

4.14 Controleer de afstand tussen geleiderol en railgeleiding

over de gehele raillengte

t

Page 313: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 10

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Structuur van het apparaat

5.1 Alle dragende elementen op beschadiging controleren t

5.2 Boutverbindingen controleren t

5.3 Controleer de bevestiging van de hefmast (lager en

bevestigingsbouten)

t

5.4 Hefmastspanner op beschadigingen controleren (optie) t

5.5 Controleer het voertuigframe op beschadigingen t

5.6 Kantelbeveiligingen op beschikbaarheid en instelling

controleren (optie)

t

5.7 Controleer actieve stabilisatoren op beschikbaarheid,

instelling en werking (optie)

t

5.8 Controleer het dak op beschadigingen t

5.9 Controleren of het bestuurdersplatform goed werkt en

geen schade heeft

t

5.10 Controleer cabine op beschadigingen t

5.11 Controleer veiligheidsruit op beschadigingen t

5.12 Afsluitbomen aan zijkant en gasdrukdemper op werking

en beschadigingen controleren

t

5.13 Controleer klapstoel op werking en beschadigingen t

5.14 Controleer mat op beschadigingen t

5.15 Controleer kentekenplaatsen en markeringsplaten op

leesbaarheid, vernieuw ze eventueel

t

5.16 Controleer of de batterijrollen beschikbaar zijn en werken t

5.17 Controleer of de batterijvergrendelingen beschikbaar

zijn en werken

t

5.18 Controleer batterijsensoren op bevestigingen,

beschadigingen, reinheid en werking

t

5.19 Controleren of het batterijdeksel en zijdelen stevig zijn

bevestigd

t

5.20 Gasdrukveer van de batterijkap controleren op goede

werking en beschadigingen-

t

Hydraulische bewegingen

6.1 Controleer hydraulische bewegingen op werking t

6.2 Bedieningselementen hoofdhef neerlaten / heffen op

goede werking controleren

t

6.3 Bedieningselementen extra hef neerlaten / heffen op

goede werking controleren

t

6.4 Bedieningselementen schuiven / draaien op goede

werking controleren

t

Page 314: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 11

02

10.N

L

p) Hydraulische slangen na zes jaar gebruik vervangen

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Hydraulische bewegingen

6.5 Controleer hef- en daalsnelheid t

6.6 Controleer draai- en schuifsnelheden t

6.7 Controleren of het noodafvoerventiel

(nood-daalvoorziening) goed werkt

t

6.8 Motorbevestiging controleren t

6.9 Controleer of de motorleidingen goed vast zitten en of

ze beschadigd zijn

t

6.10 Sensoren op bevestigingen, beschadigingen,

vervuiling en goede werking controleren

t

6.11 Controleer de hefmast op beschadigingen t

6.12 Looprollen, geleidingsrollen en aanloopvlakken in de

hefmastprofielen reinigen en insmeren met vet

M Let op: Gevaar op vallen!!

t

6.13 Instelling glijstukken en aanslagen controleren,

indien nodig bijstellen

t

6.14 Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van

de loopvlakken

t

6.15 Looprollen, glijstukken en aanslagen visueel controleren t

6.16 Controleer hefketting en kettinggeleiding op slijtage,

stel ze eventueel in

t

6.17 Hefkettingen insmeren met olie t

6.18 Werking van de automatische kettingsmering

controleren (optie)

t

6.19 Controleer kettingbout op beschadiging en

beschikbaarheid van borgschrijven / -pennen

t

6.20 Controleer de werking van de valketting-schakelaar t

6.21 Ventielblokken op dichtheid en beschadigingen

controleren

t

6.22 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren t

6.23 Hydraulische cilinders en zuigerstangen op

beschadigingen, dichtheid en bevestiging controleren

t

6.24 Hydraulische slang- en buisleidingen en aansluitingen

op stevige bevestiging, dichtheid en beschadiging

controleren, indien nodig aansluitingen bijdraaien p)

t

6.25 Slanggeleiding controleren op goede werking en

beschadigingen

t

Page 315: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 12

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Hydraulische bewegingen

6.26 Controleer de werking, instelling van het

aanbouwapparaat en controleer op beschadiging

t

6.27 Bevestiging van aanbouwdeel aan het interne

transportmiddel en dragende element controleren

t

6.28 Aanbouwapparaat:

Lagerpunten, geleidingen en aanslagen visueel op

slijtage en beschadiging controleren, schoonmaken

en invetten

t

6.29 Aanbouwapparaat:

Instelling excenterbouten aan zwaaischuifframe

controleren, indien nodig instellen

t

6.30 Reinig en smeer tandheugels t

6.31 Smeer de loop- en geleiderollen en zwenklagers van

de zwenkschuifvork

t

6.32 Motor voor hydraulisch draai-/schuifsysteem op

dichtheid en beschadigingen controleren

t

6.33 Controleer peil hydraulische olie, corrigeer eventueel t

6.34 Hydraulische olie verversen t

6.35 Filterpatroon vervangen t

6.36 Ventilatie- en ontluchtfilter op de hydraulische tank

vervangen

t

6.37 Vorktanden en vorkdragers op slijtage en

beschadigingen controleren

t

Sturen 8.1 Controleer of stuurinrichting goed werkt t

8.2 Controleer de indicatie van de wielstand op functioneren

en instelling

t

8.3 Motorbevestiging controleren t

8.4 Controleer of de motorleidingen goed vast zitten en of

ze beschadigd zijn

t

8.5 Sensoren op bevestigingen, beschadigingen,

vervuiling en goede werking controleren

t

Page 316: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 13

02

10.N

L

e) IG: inductief geleide interne transportmiddelen

f) interne transportmiddelen met personenbeveiligingssysteem (PSS)

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Systeemon-derdelen

9.1 IG-functie en afstanddrempels controleren,

indien nodig instellen e)

t

9.2 IG-stroomsterkte in de geleidedraad meten,

indien nodig instellen e)

t

9.3 Rijgedrag op de IG-draad op maximale

afwijking controleren, indien nodig instellen e)

t

9.4 Invoegproces op de IG-draad bij de

ganginvoeging controleren e)

t

9.5 IG-functie NOODSTOP controleren e) t

9.6 Bevestiging van laserscanners van

personenbeveiligingssysteem controleren f)

t

9.7 Voorruiten van laserscanners van

personenbeveiligingssysteem reinigen f)

t

9.8 Werking van het personenbeveiligingssysteem

controleren f)

t

9.9 Waarschuwings- en veiligheidsveld van het

personenbeveiligingssysteem controleren f)

t

Afsluiting/demonstratie

10.1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema

insmeren

t

10.2 Voer proefrit uit met / zonder nominale last t

10.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud t

Page 317: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 14

4.1 Onderhoudscontrolelijst aanbouwapparaten (opties)

M Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en

gebreken worden gecontroleerd! Eventueel (bij ernstige beschadigingen zoals

breuken etc.) moet het interne transportmiddel buiten bedrijf worden gesteld.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

4.1.1 Onderhoudscontrolelijst - symmetrische / asymmetrische sideshift metgeïntegreerd vorkenverstelinstallatie (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

4.1.2 Onderhoudscontrolelijst - telescooptafel (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Vorkverstel-ler met side-shift

1 Reinig en smeer de glijvlakken van de vorkverstelling t

2 Reinig en smeer de glijvlakken van de sideshift-platen t

3 Controleer de hydraulische schroefverbindingen op

dichtheid

t

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

telescoop-platform

1 Controleer de antisliplaag op schade en slijtage;

vervang de laag eventueel.

t

2 Kettingspanning controleren, indien nodig bijstellen t

3 Ketting reinigen en insmeren met olie t

4 Looprollen en de aandrijving van het telescoopplatform

op slijtage controleren en insmeren

t

5 Contactstrippen reinigen en insmeren t

6 Alle smeerpunten insmeren t

7 Controleer schakelcontacten en magneetkoppeling t

Page 318: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 15

02

10.N

L4.1.3 Onderhoudscontrolelijst - telescoperende vorken (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

4.1.4 Onderhoudscontrolelijst - vorkenverstelinstallatie (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Telescope-rende vork

1 Kettingspanning controleren, indien nodig bijstellen t

2 Ketting reinigen en smeren t

3 Contactstrippen reinigen en insmeren t

4 Controle slijtage buitenschoen (a) t

5 Controle glijvlakken aan top binnenvork t

6 Vervangen spanstiften t

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Vorkenver-stelinstallatie

1 Kettingspanning controleren, indien nodig bijstellen t

2 Glijvlakken vorkverstelling reinigen en insmeren t

3 Mechanische eindaanslagen controleren t

a

Page 319: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 16

4.1.5 Onderhoudscontrolelijst - veiligheidskooi (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

4.1.6 Onderhoudscontrolelijst - inbouwlader / On-Board lader (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Veiligheids-kooi

1 Veiligheidskooi controleren op goede werking en

beschadigingen

t

2 Vergrendeling en vastzetmechanisme aan intern

transportmiddel en veiligheidskooi controleren op

beschadigingen

t

3 Kabels, stekkers en schakelaars op beschadigingen

controleren

t

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Inbouwlader / On-Board lader

1 Stroomafnemers controleren op beschadigingen,

slijtage en werking

t

2 Contacten van de stroomafnemer op slijtage controleren t

3 Werking controleren t

4 Controleer kabels en stekkerverbindingen op

beschadigingen en slijtage

t

Page 320: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 17

02

10.N

L4.1.7 Onderhoudscontrolelijst - horizontale positionering (o)

Z Naast de in hoofdstuk F van de handleiding van het interne transportmiddel

beschreven punten, moeten de volgende onderhoudspunten worden uitgevoerd.

Onderhoudsintervallen

Standaard = t W A B C

Horizontalepositionering

1 Maak de barcode-scanner schoon met een geschikt

reinigingsmiddel

t

2 Controleer elektronisch oog van de horizontale

positionering op bevestiging en reinheid

t

3 Werking controleren t

4 Controleer kabels en stekkerverbindingen op

beschadigingen en slijtage

t

Page 321: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 18

5 Bedrijfsmiddelen en smeerschema

5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen

Werken met bedrijfsmiddelen

Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de

aanwijzingen van de producent worden gebruikt.

F Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaarBedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.

• Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur.

• Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften.

• Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen.

• Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet mengen. U mag uitsluitend afwij-

ken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in

deze handleiding.

M Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffenDoor gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt

in combinatie met water versterkt.

• Vloeistoffen niet morsen.

• Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen.

• Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschrif-

ten afvoeren.

Page 322: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 19

02

10.N

L

F Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.

• Oude olie op voorgeschreven wijze afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig

en op de voorgeschreven wijze bewaren

• Olie niet morsen.

• Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden

verwijderd.

• Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

• De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen.

• Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie.

• Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt.

• Niet roken bij het werken met olie.

• Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar

direct een arts raadplegen.

• Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren.

• Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.

• Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen

en direct een arts raadplegen.

• Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.

• Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen

M Bedrijfstoffen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieuOude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze volgens de

geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen

van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de

producent ter beschikking.

• Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.

Page 323: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 20

5.2 Smeerschema

g Glijvlakken a Aftapbout transmissieolie

s Smeernippels c Aftapbout hydraulische olie

Vulopening hydraulische olie

C

F

D

CC

G

C

C

E

F

A

E

C

B

E

Page 324: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 21

02

10.N

L5.3 Bedrijfsmiddelen

* Bovendien 2% toevoegmiddel 68 ID (bestelnummer 50 307 735)

F De interne transportmiddelen worden af fabriek geleverd met de hydraulische olie

„HLP D22“ of met de biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S + 2 %

toevoegmiddel 68/D“.

Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische

olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van

hydraulische olie „HLP D22“ naar biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“.

Bovendien is het vermengen van hydraulische olie „HLP D22“ met biologische

hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ niet toegestaan.

CodeBestel-

nummer

Lever-hoeveel-

heidInhoud Aanduiding Gebruik

A

51 037 497

51 037 494

5 l

1 l circa 105

l

HLP D22 inclusief 2 %

aandeel toevoegstof 68 ID Hydraulische

installatie51 085 361* 5 l

Plantohyd 22 S

(BIO hydraulische olie)

B 51 179 177 1 l ca. 6,6 lBritish Petrolium (BP)

Enersyn EP-XF150Drijfwerk

C14 038 650

400 g

(patroon) ---

Smeervet -

lithium KP2K-30

(DIN 51825)

Algemeen,

tandheugels

hefmast29 201 430 1 kg

D

29 201 280 400 ml ---Kettingspray

Tunfluid LT 220

Hefkettingen

51 079 513 120 ml ---

Smeermiddelcartouche

van de automatische

kettingsmering inclusief

batterijset

E 50 002 004 400 ml --- Glijspray / smeervet Loopvlakken

F

51 085 365 500 ml --- Allesreiniger Laserscanner

van het perso-

nen-bescher-

mingssysteem

(PSS)

51 085 537 1 stuk ---

Reinigingsdoek

Page 325: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 22

6 Beschrijving van de onderhouds- en revisiewerkzaamheden

6.1 Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden

Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij

onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:

– Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

– Intern transportmiddel uitschakelen met het contactslot (contactslot in stand „0“).

– Batterijstekker eruit trekken en het interne transportmiddel op deze manier tegen

onbedoeld in gebruik nemen beveiligen.

– Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig

borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.

– Afdekking op de aandrijfruimte verwijderen, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

F Bij werkzaamheden onder geheven lastopnamemiddel / bestuurderscabine of

geheven intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat neerkomen,

kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. Bij het omhoog

brengen van het interne transportmiddel moeten de in hoofdstuk C „Transport en

eerste inbedrijfstelling“ genoemde aanwijzingen worden opgevolgd.

Het interne transportmiddel borgen tegen ongewenst wegrollen, wanneer u aan de

parkeerrem werkt.

Page 326: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 23

02

10.N

L6.2 Bestuurderscabine beveiligen tegen abusievelijk neerlaten

Z Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden onder

de reparatiewerkzaamheden resp. het lastopname-

middel moet de bestuurderscabine in opgeheven

stand worden geborgd tegen onbedoeld neerlaten.

De bestuurderscabine mag niet met laadgoed op

het lastopnamemiddel worden beveiligd, zodat per-

sonen onder de bestuurderscabine geen letsel kun-

nen oplopen door naar beneden vallend laadgoed.

Zonder gemonteerde cabinebeveiliging mogen er

geen werkzaamheden onder de bestuurderscabine

worden verricht.

– De veiligheidsladder zodanig naast het interne

transportmiddel, dat de bestuurderscabine in

opgeheven stand veilig met de veiligheidsladder kan worden verlaten.

– Bestuurderscabine boven de eerste of tweede hefmasttraverse heffen.

Z De eerste hefmasttraverse bevindt zich ca. 450 mm en de tweede hefmasttraverse

ca. 1800 mm boven de vloer. Tussen DZ- en ZT-hefmasten zijn verschillende

afperkhoogten mogelijk!

– Draaigreepbouten (2) onder de bestuurdersstoel (1) losdraaien en de stoel

voorzichtig naar voren klappen.

1

2

Page 327: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 24

– Hendel (7) door draaien tegen de klok in losmaken.

– Asborging (6) iets opheffen en naar links uitklappen

(zie pijlrichting A en B).

– Borgbout (4) tot de tweede groef (9) schuiven (zie pijlrichting C).

– Asborging (6) in de tweede groef (9) laten vastklikken (zie pijlrichting D en E).

– Asborging (6) door de hendel (7) te draaien borgen (draaien van de hendel (7) met

de klok mee).

– Bestuurdersstoeldrager langzaam zover neerlaten, tot de borgbout (4) op de

hefmasttraverse (3) ligt.

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Veiligheidsboom openen.

M Gevaar op vallen bij verlaten van de bestuurderscabineBij het overstappen van de bestuurderscabine op de veiligheidsladder moet u

voorzichtig en langzaam te werk gaan. De stabiliteit van de veiligheidsladder moet

altijd gegarandeerd zijn.

• Enkel veiligheidsladders gebruiken met voldoende lengte (ten minste 2 m).

– Bestuurderscabine voorzichtig via de veiligheidsladder verlaten.

– Batterijdeksel openen.

– Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel

onbedoeld in gebruik wordt genomen.

A

B D

C

E

3

4

5

6

3

6

4

7

1 1

9 8

7

Page 328: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 25

02

10.N

LNadat het onderhoud en/of de reparatie is uitgevoerd

– Batterijverbinding opnieuw aansluiten.

– Batterijdeksel sluiten.

M Gevaar op vallen bij betreden van de bestuurderscabineBij het overstappen van de veiligheidsladder in de bestuurderscabine moet u

voorzichtig en langzaam te werk gaan. De stabiliteit van de veiligheidsladder moet

altijd gegarandeerd zijn.

• Enkel veiligheidsladders gebruiken met voldoende lengte (ten minste 2 m).

– Bestuurderscabine veilig betreden via de veiligheidsladder.

– Veiligheidsboom sluiten.

– Intern transportmiddel inschakelen.

– Bestuurderscabine opheffen, zodat de borgbout (4) niet meer op de

hefmasttraverse (3) ligt.

– Hendel (7) door draaien tegen de klok in losmaken.

– Asborging (6) opheffen en naar links uitklappen (zie pijlrichting E en D).

– Borgbout (4) tot de eerste groef (8) terugtrekken (zie pijlrichting C).

– Asborging (6) in de eerste groef (8) laten vastklikken (zie pijlrichting B en A).

– Asborging (6) door de hendel (7) te draaien borgen (draaien van de hendel (7) met

de klok mee).

– Bestuurdersstoel (1) voorzichtig terugklappen en door het vastdraaien van de

beide draaigreepbouten (2) bevestigen.

– Bestuurderscabine neerlaten.

A

B D

C

E

3

4

5

6

3

6

4

7

1 1

9 8

7

Page 329: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 26

6.3 Onderhoud van de hefketting

F Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigdehefkettingenHefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke

verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en

goed gesmeerd zijn.

• Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of

dieselbrandstof.

• Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers

reinigen.

• Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met

kettingspray.

• Hefketting alleen in onbelaste toestand bijsmeren.

• Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.

Z De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor

normaal gebruik. Bij hogere belastingen (stof, temperatuur) moet de hefkettingen

vaker worden gesmeerd. De voorgeschreven kettingspray op voorgeschreven wijze

gebruiken. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u niet voldoende smering

van de hefkettingen.

6.4 Hefkettingen insmeren, loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen eninvetten

F Gevaar op ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden op hooggelegenonderhoudspuntenBij werkzaamheden aan hooggelegen onderhoudspunten (bijv. smeren van

de hefmast) bestaat er gevaar op vallen en beknellingsgevaar.

• Persoonlijke beschermingsmiddelen dragen.

• Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders gebruiken.

• Geen ladder gebruiken die tegen het voertuig moet worden geplaatst.

• Niet onder de bestuurderscabine en/of het aanbouwapparaat gaan staan.

Voorwaarden:

– Intern transportmiddel is op een vlakke vloer geplaatst.

– Een tweede persoon de opdracht geven het intern transportmiddel te bedienen.

– Persoonlijke beschermingsmiddelen omdoen.

Benodigd gereedschap en materiaal

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders

Werkwijze

Page 330: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 27

02

10.N

L

F Gevaar op ongevallenBij het opheffen van het aanbouwapparaat en/of de bestuurderscabine op de hoogte

van het plafond letten!

– Aanbouwapparaat en/of bestuurderscabine door de tweede persoon volledig

opheffen.

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Batterijstekker uittrekken.

F Het opstellen van de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder onder het niet

geborgde aanbouwapparaat en/of de bestuurderscabine is verboden.

• Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen.

• Nooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen.

• Nooit onder het opgetilde aanbouwapparaat / de bestuurderscabine gaan staan en

eronder blijven staan.

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder direct naast het interne

transportmiddel positioneren.

– Vanaf de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder de:

– hefkettingen insmeren.

– loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten.

Z Smeermiddelen zie "Bedrijfsmiddelen" in hoofdstuk F.

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders verwijderen.

– Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.

– Intern transportmiddel inschakelen.

– Aanbouwapparaat en/of bestuurderscabine door de tweede persoon volledig

neerlaten.

Page 331: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 28

6.5 Automatische kettingsmering (o)

De interne transportmiddelen kunnen optioneel met een automatische kettingsme-

ring worden geleverd. De bij de automatische kettingsmering gebruikte smeereen-

heid (10) bestaat uit een aandrijfeenheid (11) en smeermiddelcartouche (12).

De smeereenheid (10) smeert de hefkettingen gedurende een periode van één, drie,

zes of twaalf maanden. Deze smeerperiode kan met de aandrijfeenheid (11) worden

ingesteld (zie paragraaf "Instellen van de smeerperiode" in dit hoofdstuk). Na het ver-

strijken van de ingestelde smeerperiode moet de smeermiddelcartouche (12) worden

vervangen (zie paragraaf "Vervangen van de smeermiddelcartouche" in dit hoofd-

stuk).

Z Het aantal gebruikte smeereenheden (10) is afhankelijk van de hefmast:

– ZT-hefmast:

twee smeereenheden aan bovenste masttraverse.

– DZ-hefmast:

twee smeereenheden aan bovenste masttraverse,

twee smeereenheden aan de vrije-hefcilinders.

6.5.1 Vervangen van de smeermiddelcartouche

F Gevaar op ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden op hooggelegen

onderhoudspunten

Bij werkzaamheden aan hooggelegen onderhoudspunten (bijv. smeren van

de hefmast) bestaat er gevaar op vallen en beknellingsgevaar.

• Persoonlijke beschermingsmiddelen dragen.

• Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders gebruiken.

• Geen ladder gebruiken die tegen het voertuig moet worden geplaatst.

• Niet onder de bestuurderscabine en/of het aanbouwapparaat gaan staan.

10

Page 332: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 29

02

10.N

LVoorwaarden:

– Intern transportmiddel is op een vlakke vloer geplaatst.

– Persoonlijke beschermingsmiddelen omdoen.

Benodigd gereedschap en materiaal

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders

Werkwijze:

– Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten.

– Intern transportmiddel uitschakelen.

– Batterijstekker uittrekken.

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder direct naast het

intern transportmiddel positioneren, zodat de smeereenheid (10)

zeker kan worden bereikt.

F Let op: Gevaar op vallen!!

– Smeereenheid (10) uit de houder schroeven.

– Aandrijfeenheid (11) en smeermiddelcartouche (12) van elkaar schroeven.

– Nieuwe batterijset in de aandrijfeenheid (11) plaatsen.

Z Na het vervangen van de smeermiddelcartouche (12) moet een nieuwe batterijset in

de aandrijfeenheid (11) worden gebouwd, om voldoende stroomvoeding te

garanderen tijdens het gebruik.

– Aandrijfeenheid (11) en smeermiddelcartouche (12) aan elkaar schroeven.

– Smeerperiode instellen, zie paragraaf "Instellen van de smeerperiode" in

dit hoofdstuk.

– Schroefpluggen van de smeermiddelcartouche verwijderen.

– Smeereenheid (10) in de houder schroeven.

– Draaischakelaar van "OFF" op "ON" zetten.

Z Gedurende 25 sec. brandt er een rode lamp, die aangeeft dat de automatische

kettingsmering in orde is.

– Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders verwijderen.

– Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.

– Intern transportmiddel inschakelen.

11

12

Page 333: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 30

6.5.2 Instellen van de smeerperiode

De smeerperiodes worden met twee schakelaars aan de aandrijfeenheid (11)

ingesteld.

Z Na het instellen moeten de meegeleverde stickers met de juiste smeerperiode op de

aandrijfeenheid (11) en de installatiedatum op de smeermiddelcartouche (12) worden

geplakt.

Schakelaarstand Smeerperiode

Eén maand

Drie maanden

Zes maanden

Twaalf maanden

Page 334: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 31

02

10.N

L6.5.3 Indicatielampje voor automatische kettingsmering

Indicatielampje Functie Duur

Rood continu signaal Eerste start 25 sec.

Groen knippersignaal Apparaat werkt correct 15 sec.

Rood knippersignaal Fout / storing 8 sec.

Groen / rood knippersignaal Smeermiddelcartouche is leeg 3 sec.

Rood signaal Smeerprocedure 1 - 5 sec.

Page 335: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 32

6.6 Inspectie van de hefketting

Ontoelaatbare slijtage en uitwendige beschadigingen:

Volgens de officiële voorschriften is een hefketting versleten, wanneer hij in het

gedeelte dat over het omkeerwiel loopt, circa 3 % langer is geworden. Jungheinrich

adviseert uit veiligheidsoverwegingen deze al bij een verlenging van 2 %

te vervangen.

Bij uiterlijke beschadigingen van de hefketting, moet u de ketting direct vervangen.

Dergelijke beschadigingen leiden tot vermoeidheidsbreuken.

F Wanneer het interne transportmiddel twee hefkettingen heeft, moet u altijd beide

hefkettingen vervangen. Uitsluitend dan is een gelijkmatige lastverdeling op beide

kettingen gegarandeerd.

• Bij het vervangen van de kettingen moeten ook de verbindingsbouten tussen

kettinganker en ketting worden vervangen.

• Alleen originele onderdelen gebruiken.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

Page 336: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 33

02

10.N

L6.7 Hydraulische slangleidingen

F Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingenSlangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen.

De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.

• Veiligheidsregels voor hydraulische slangleidingen volgens BGR 237 in acht nemen.

Z De firma Jungheinrich AG beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde

klantenservice.

F Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingenUit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

• Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.

Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

F Letselgevaar en infectiegevaar door haarfijne scheuren in hydraulischeleidingenOnder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren

in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.

• Bij letsel meteen een arts raadplegen.

• Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

• Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.

Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

Page 337: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 34

6.8 Aandrijvingskap demonteren / monteren

Aandrijvingskap demonteren

– Trek de inbussleutel (18) uit de houder

midden onder het knipperlicht.

– De twee inbusschroeven (15, 16) eruit

draaien met behulp van de

inbussleutel (18).

– Aandrijvingskap (11) naar achteren

neigen en er naar boven toe uittillen

(zie pijlrichting).

Aandrijvingskap monteren

M BeknellingsgevaarBij het plaatsen van de afdekking van de

aandrijfruimte bestaat er beknellingsge-

vaar.

• Bij het plaatsen van de afdekking mag

er niets tussen de afdekking en het

interne transportmiddel zitten.

– Aandrijvingskap (17) schuin in het

voertuigframe zetten en naar voren

neigen.

– Aandrijvingskap (17) met de inbusbouten (15, 16) aan het interne transportmiddel

bevestigen.

– Inbusschroeven (15, 16) vastdraaien met behulp van de inbussleutel (18).

– Inbussleutel (18) in de houder midden onder het knipperlicht steken.

– Intern transportmiddel na reiniging- of onderhoudswerkzaamheden weer in

bedrijf nemen, zie paragraaf "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na

onderhouds- en revisiewerkzaamheden" in hoofdstuk F.

15

16

17

18

Page 338: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 35

02

10.N

L6.9 Peil hydraulische olie controleren

M De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor

gezondheid en milieu.

• Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken.

• Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie veilig bewaren tot aan de

afvoer volgens de voorschriften.

• Hydraulische olie niet morsen.

• Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden

verwijderd.

• Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

• Wettelijke voorschriften voor het omgaan met hydraulische olie in acht nemen.

• Geschikte veiligheidshandschoenen dragen als u met hydraulische olie werkt.

• Ervoor zorgen dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt.

• Niet roken als u met hydraulische olie werkt.

• Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar

direct een arts raadplegen.

• Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren.

• Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.

• Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen

en direct een arts raadplegen.

• Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.

F Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen

Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

• Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen.

Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende

voorschriften afvoeren.

Page 339: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 36

6.9.1 Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen

Voorwaarden

– Intern transportmiddel op een vlakke

ondergrond neerzetten.

– Hoofdhef en extra hef volledig

neerlaten.

– Intern transportmiddel voorbereiden

op onderhouds- en revisiewerkzaam-

heden (zie paragraaf "Intern transport-

middel voorbereiden op onderhouds-

en revisiewerkzaamheden" in dit

hoofdstuk).

– Afdekking op de aandrijfruimte verwij-

deren, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

Werkwijze

– Ontluchtingsfilter (19) met oliepeilstok (21) tegen de klok in uit de hydraulische

tank (22) draaien.

– Het hydraulische oliepeil moet tussen de markeringen „MIN“ en „MAX“ van de

oliepeilstok (21) liggen.

21

19

22

Page 340: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 37

02

10.N

L

M Beschadigingen door te volle hydraulische tankHet hydraulische oliepeil mag de markering „MAX“ van de oliepeilstok niet

overschrijden, aangezien uitstromende olie tot storingen en beschadigingen aan de

hydraulische installatie kunnen leiden.

– Als het hydraulische oliepeil onder de markering „MIN“ op de oliepeilstok (21) komt,

moet er ca. 3,75 l nieuwe hydraulische olie worden bijgevuld volgens de

bedrijfsmiddelentabel, om de hogere markering „MAX“ op de oliepeilstok (21) te

bereiken. Vervolgens is de hydraulische tank(22) volledig gevuld.

– Interne transportmiddelen met biologische hydraulische olie zijn op de

hydraulische tank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend

bijvullen met biologische hydraulische olie“. In dit geval mag u

uitsluitend de biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ gebruiken

voor het bijvullen van de hydraulische tank.

– Interne transportmiddelen met normale hydraulische olie zijn op de

hydraulische tank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Bijvullen

met hydraulische olie“. In dit geval mag u uitsluitend hydraulische olie

„HLP D22 inclusief 2 % aandeel additief 68 ID“ gebruiken voor het

bijvullen van de hydraulische tank.

F Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische

olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van

hydraulische olie„HLP D22“ naar biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“.

Het vermengen van hydraulische olie „HLP D22“ met biologische hydraulische olie

„Plantohyd 22 S“ is niet toegestaan.

– Ontluchtingsfilter (19) met oliepeilstok (21) met de klok mee in de hydraulische

tank (22) draaien.

– Afdekking op de aandrijfruimte monteren, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– Intern transportmiddel na reiniging- of onderhoudswerkzaamheden weer in

bedrijf nemen, zie paragraaf "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na

onderhouds- en revisiewerkzaamheden" in hoofdstuk F.

Page 341: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 38

6.10 Elektrische zekeringen controleren

F Uitsluitend bevoegd vakpersoneel mag elektrische zekeringen controleren

en vervangen.

F Gevaar op ongevallen door elektrische stroomAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.

De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn.

De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de

onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:

• Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

• Schakelaar NOODSTOP indrukken.

• Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

• Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden

verricht aan elektrische onderdelen.

M Brandgevaar en componentbeschadiging door gebruik van verkeerdezekeringenHet gebruik van verkeerde zekeringen kan leiden tot beschadigingen aan de

elektrische installatie en tot brand. De veiligheid en functionaliteit van het interne

transportmiddel zijn niet meer gegarandeerd als er verkeerde zekeringen worden

gebruikt.

• Enkel zekeringen gebruiken met de voorgeschreven nominale stroom,

zie paragraaf "Zekeringwaarden" in hoofdstuk F.

– Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden

(zie de paragraaf met dezelfde naar in hoofdstuk F).

– Afdekking van de aandrijfruimte verwijderen, zie paragraaf "Aandrijvingskap

demonteren / monteren" in hoofdstuk F.

– Stekker XS7 (35) uit de zekeringhouder (25) losmaken en eruit trekken.

– Demonteer zekeringhouder (25), draai daarvoor de zes inbusschroeven eruit.

Vervolgens kunt u de zekeringhouder (25) uit de computer in de aandrijfruimte (34)

trekken.

– Controleer alle zekeringen aan de hand van de tabel, vervang ze eventueel.

F U mag alleen gebruik maken van de op de regeling / zekering aangegeven

zekeringswaarde.

Z De montage van het zekeringhouder (25) vindt in omgekeerde volgorde plaats.

Page 342: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 39

02

10.N

L6.10.1 Zekeringwaarden

M De bevestigingsmoeren van de zekeringen 1F11 (36), 3F10 (37) en 2F15 (38) met

een aanhaalmoment van 10 Nm vastdraaien.

Pos. Aanduiding Beveiliging van: Waarde

26 5F1 Regelzekering 80 V 10 A

27 7F3 Regelzekering DC/DC-omvormer 10 A

28 7F7 Regelzekering scanner PSS 10 A

29 6F6Regelzekering ISM-

gegevensrecorder10 A

31 F1.2 Regelzekering 80 V 10 A

32 1F3 Regelzekering combiregeling 10 A

33 F2.1 Regelzekering 80 V 10 A

36 1F11Draaistroomregeling rijden

(AC-3 Power Control U8)250 A

37 3F10Draaistroomregeling sturen

(AC-3 Power Control U8)35 A

38 2F15

Draaistroomregeling hydraulisch

systeem

(AC-3 Power Control U8)

325 A

F_6F6F_7F7

F_F1.2F_1F3F_F2.1

F_7F3F_5F1

V2

R2

R6

R12

R11

R1

R5

R9

R4R7

R3

X3

D4 D5 D6D2D1 D3

V1

R8

R10

38

37

36

35

33 32 31

25 26 27 28 29 30

34

Page 343: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 40

6.10.2 LED-indicatielampjes voor zekeringen op de zekeringenhouder

Z Tijdens werking lichten de LED-indicatielampjes voor de zekeringen groen op

(grijs gemarkeerd).

Als een LED-indicatielampje voor de zekering niet oplicht, moet de desbetreffende

zekering worden vervangen. De overige LED-indicatielampjes geven de

voertuigspecifieke bedrijfstoestanden weer.

6.11 Weer in gebruik nemen van intern transportmiddel na reinigings- ofonderhoudswerkzaamheden

Het opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na reinigings- of

onderhoudswerkzaamheden is alleen toegestaan als de volgende procedures zijn

gevolgd:

– Batterijverbinding opnieuw aansluiten.

– Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor sleutel in het contactslot steken en tot

de aanslag naar rechts draaien.

F Na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden moeten alle veiligheidsvoorzieningen

weer op hun werking worden getest.

D1 D2 D3 D4 D5 D6

1Laadcircuit

Out7F7 7F3

24 V

DC / DC 1

intern

24 V

DC / DC

Heartbeat

Controller A

2 1F3 F1.2 5F124 V

DC / DC 1

extern

24 V

DC / DC

Heartbeat

Controller B

3vanaf

contactslot6F6 F2.1

24 V

DC / DC 2

24 V

DC / DC

Niet in

gebruik

D1 D2 D3 D4 D5 D6

1

2

3

Page 344: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 41

02

10.N

LVeiligheidsvoorzieningen op werking controleren:

– Controleren of NOODSTOP-schakelaar werk, daarvoor de NOODSTOP-

schakelaar indrukken. De hoofdstroomkring wordt onderbroken, zodat er geen

voertuigbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODSTOP-

schakelaar ontgrendelen door hem te draaien.

– Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken.

– Controleren of de claxon werkt, daarvoor op de knop „Claxon” drukken.

– Controleren of de dodemansknop goed werkt.

– Stuurinrichting controleren op goede werking.

– Controleer of de veiligheidsbomen goed werken.

– Frontplaten van de laserscanner van het personenbeveiligingssysteem controleren

op vervuilingen (o), indien nodig reinigen, zie paragraaf "Reinigen van de frontplaat

van de laser" in hoofdstuk E.

F Gevaar op ongevallen door defecte remmenOnmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verschillende keren om de

werking van de remmen te controleren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en

verholpen.

– Controleren of de bedrijfs- en de parkeerrem goed werkt.

– Intern transportmiddel volgens smeerschema insmeren, zie paragraaf

"Smeerschema" in hoofdstuk F.

Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten

inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de

bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.

F Gevaar op ongevallen door elektrische stroom bij werkzaamheden metcontactsprayAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.

De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn.

De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de

onderhoudswerkzaamheden:

• Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

• Schakelaar NOODSTOP indrukken.

• Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

• Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden

verricht aan elektrische onderdelen.

Page 345: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 42

7 Intern transportmiddel stilleggen

Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd

(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een

vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de

stillegging verrichten zoals beschreven.

F Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddelVoor het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend

aan de daarvoor bestemde plaatsen bevestigen.

U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine

uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de

borgbouten.

Om het interne transportmiddel op te tillen en op de bok te plaatsen neemt u de

volgende stappen:

• Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen

onbedoelde bewegingen.

• Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok

plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) worden

uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.

• Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen

uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde

punten en typeplaatjes" in hoofdstuk B.

• Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken)

worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.

M Het interne transportmiddel moet tijdens de stillegging zodanig op de bok zijn

geplaatst, dat de wielen geen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier

is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.

Z Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u

verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.

Page 346: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 43

02

10.N

L7.1 Noodzakelijke maatregelen voor het stilleggen

– Onderwerp het interne transportmiddel aan een grondige reiniging.

– Controleer de correcte werking van de rem.

– Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen,

zie paragraaf "Peil hydraulische olie controleren" in hoofdstuk F.

– Breng een dunne olie- of vetlaag aan op alle mechanische bouwdelen die niet

worden beschermd met een laklaag.

– Intern transportmiddel volgens het smeerschema insmeren, zie paragraaf

„Smeerschema“ in hoofdstuk F.

– Laad de batterij op, zie paragraaf „Batterij laden“ in hoofdstuk D.

– Maak de klemmen van de batterij los en reinig ze. Breng poolvet aan op de

batterijpolen.

Z Daarnaast moeten alle aanwijzingen van de batterijfabrikant worden gevolgd.

– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.

7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging

Om de twee maanden:

– Laad de batterij op, zie paragraaf „Batterij laden“ in hoofdstuk D.

M Interne transportmiddelen met batterij::

U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door

zelfontlading uitgeput zou raken. Hierdoor gaat de batterij kapot als gevolg van

verzweveling.

Page 347: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 44

7.3 Inbedrijfname van het interne transportmiddel na stillegging

– Onderwerp het interne transportmiddel aan een grondige reiniging.

– Intern transportmiddel volgens het smeerschema insmeren,

zie paragraaf „Smeerschema“ in hoofdstuk F.

– Reinig de batterij. Smeer de poolschroeven met behulp van poolsmeervet en sluit

de batterij weer aan.

– Laad de batterij op, zie paragraaf „Batterij laden“ in hoofdstuk D.

– Controleer of de overbrengingolie condenswater bevat en vervang deze indien nodig.

– Controleren er condenswater in de hydraulische olie zit en indien nodig verversen.

Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.

– Intern transportmiddel in gebruik nemen,

zie paragraaf „Intern transportmiddel in bedrijf stellen“ in hoofdstuk E.

Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten

inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de

bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.

F Gevaar op ongevallen door elektrische stroom bij werkzaamheden metcontactsprayAan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.

De in de regeling ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn.

De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor aanvang van de

onderhoudswerkzaamheden:

• Intern transportmiddel veilig parkeren, zie paragraaf „Intern transportmiddel veilig

parkeren“ in hoofdstuk E.

• Schakelaar NOODSTOP indrukken.

• Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).

• Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden

verricht aan elektrische onderdelen.

F Gevaar op ongevallen door defecte remmenOnmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verschillende keren om de

werking van de remmen te controleren.

• Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.

• Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.

• Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden

en verholpen.

Page 348: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

F 45

02

10.N

L8 Veiligheidstest na een bepaalde tijd en bij buitengewone gebeurtenissen

Z Er moet een veiligheidstest volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd.

Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt

voor deze controles een speciale garantieservice met daarvoor opgeleide

medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na

bijzondere gebeurtenissen of minstens één keer per jaar (nationale voorschriften in

acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven

vanuit veiligheidsoogpunt en mag niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of

economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en

ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit

van de bescherminrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de

controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien

van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel

ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door

eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controlerapport opstellen.

De resultaten van de controle minimaal tot na twee volgende controles bewaren.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle

voorzien van een controlesticker. Deze sticker geeft aan in welke maand van welk

jaar de volgende controle plaatsvindt.

9 Definitief buiten bedrijf stellen, afvoeren

Z Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig

buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van

uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij,

de bedrijfsmiddelen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.

10 Meting van lichaamstrillingen

Z Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de bestuurder inwerken, worden

lichaamstrillingen genoemd. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken zijn op lange

termijn schadelijk voor de gezondheid van de bestuurder. Ter bescherming van de

bestuurder is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van

kracht geworden.

Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de

producent meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.

Page 349: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

02

10.N

L

F 46

Page 350: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L

A

Bijlage tractiebatterij

Inhoudsopgave

A Bijlage tractiebatterij ................................................................ 1

1 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 22 Typeplaatje .............................................................................................. 23 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... 34 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. 44.1 Beschrijving ............................................................................................. 44.2 Gebruik .................................................................................................... 54.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... 85 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ 95.1 Beschrijving ............................................................................................. 95.2 Gebruik .................................................................................................... 105.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-

BS............................................................................................................ 136 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 146.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 146.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 156.3 Vullen....................................................................................................... 156.4 Waterdruk ................................................................................................ 156.5 Vulduur .................................................................................................... 166.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 166.7 Batterijslangen......................................................................................... 166.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 166.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 176.10 Servicewagen .......................................................................................... 177 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 187.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 188 Batterijen reinigen.................................................................................... 209 Batterij opslaan........................................................................................ 2210 Storingshulp............................................................................................. 2211 Afdanking................................................................................................. 22

1

Page 351: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

2

1

2

.13

NL

Gebruik volgens bestemming

Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geenoriginele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepenplaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt degarantie.

Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van debatterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).

Typeplaatje

1,2

4

8

10

11

6

3

5

9

7

12 13

14

15

1 Batterij-aanduiding2 Batterijtype3 Productieweek / bouwjaar4 Serienummer5 Leveranciersnummer6 Nominale spanning7 Nominale capaciteit9 Batterijgewicht in kg8 Aantal cellen15 Eletrolytvolume in liter10 Batterijnummer11 Producent13 Logo van de producent12 CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V14 Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen

03

Page 352: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L3

Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere

aanwijzingen

Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled.

Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid.

De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij.

Roken verboden!

Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar!

Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!

Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.

Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd.Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.

Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.

Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!

Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!

3

Page 353: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

4

4

4

4.

.13

NL

Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt

.1 Beschrijving

Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen envloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Liben PzM.

Elektrolyt

De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominaleelektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen,lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorendecorrectiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.

Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.

1.1 Nominale gegevens batterij

1. Product Tractiebatterij

2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen

3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje

4. Ontlaadstroom C5/5h

5. Nominale dichtheid van het elektrolyt1

1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt.

1,29 kg/l

6. Nominale temperatuur2

2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.

30 °C

7. Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"

Grenstemperatuur3

3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.

55 °C

03

Page 354: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L4

4.

4.

4.

.2 Gebruik

2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen

Z De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.

2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen

Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

Werkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op

min) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en

verbinders controleren. • Batterij bijladen.• Elektrolytstand controleren.

Z De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van deseparator liggen.

• Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.

Controle uitgevoerd.

2.3 Ontladen van de batterij

Z Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komtovereen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van deontlading. Lege batterijen meteen opladen.

5

Page 355: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

6

4.

.13

NL

2.4 Batterij opladen

WAARSCHUWING!

Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern

transportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie

van de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare

beschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel

wordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om

voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.

Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.

In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.

Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten

beslist worden nageleefd.

AANWIJZING

Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethodenop basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.

03

Page 356: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L

Z Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom magpas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45°C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het ladenminimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt.Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.

Batterij opladen

Voorwaarden– Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C

Werkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.

Z Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het internetransportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten.

• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakeldelader aansluiten.

• Lader inschakelen.

Batterij geladen

Z Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.

Compensatieladen

Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit vanmax. 5 A/100 Ah hebben.

Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.

Tussenladen

Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.

Z Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.

7

Page 357: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

8

4

4.

4.

4.

4.

.13

NL

.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen

Waterkwaliteit

Z De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.

3.1 Dagelijks

– Batterij na iedere ontlading opladen.– Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd.– Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de

nominale stand.

Z De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant vande separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden ende "Max"-markering niet overschrijden.

3.2 Wekelijks

– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen.– Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading

uitvoeren.

3.3 Maandelijks

– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bijingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd.

– Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuurvan alle cellen worden gemeten en geregistreerd.

– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.

Z Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.

3.4 Jaarlijks

– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.

– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.

Z De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

03

Page 358: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L5

5

5.

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS

.1 Beschrijving

PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurendede volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppenworden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdenshet gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld alsaan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie vande elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van decelbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.

Z PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.

Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolytkan niet worden gemeten.

1.1 Nominale gegevens batterij

1. Product Tractiebatterij

2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen

3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje

4. Ontlaadstroom C5/5h

5. Nominale temperatuur 30 °C

Grenstemperatuur1

1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.

45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan

6. Nominale dichtheid van de elektrolyt

Niet meetbaar

7. Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar

9

Page 359: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

10

5

5.

5.

.13

NL

.2 Gebruik

2.1 Inbedrijfstelling

Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

Werkwijze• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op

min) en goed contact maakt.• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en

verbinders controleren. • Batterij bijladen.• Batterij opladen.

Controle uitgevoerd.

2.2 Ontladen van de batterij

Z Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan60% van de nominale capaciteit worden vermeden.

Z Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteitverlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladenbatterijen meteen opladen en niet laten staan.

03

Page 360: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L5.

2.3 Batterij opladen

WAARSCHUWING!

Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het ladenBij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. Degasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag nietworden ontstoken.Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern

transportmiddel aan- of loskoppelen.Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie

van de batterij.Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare

beschadigingen.Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel

wordt opgeladen.Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om

voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van interntransportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.

Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuurworden gebruikt.

In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogenzich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormendebedrijfsmiddelen bevinden.

Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten

beslist worden nageleefd.

AANWIJZING

Materiële schade door onjuist opladen van de batterijOnjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrischeleidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uitde cellen.Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden.Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent

vrijgegeven uitvoering toegestaan.Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en

het batterijtype.Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader

geschikt is.Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.

11

Page 361: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

12

.13

NL

Batterij opladen

Voorwaarden– Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C

Werkwijze• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde

lader aansluiten. • Lader inschakelen.

Z Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als detemperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is eentemperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbijmoet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.

Batterij geladen

Z Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanninggedurende 2 uur constant blijft.

Compensatieladen

Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor hetbehoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoendelading.

Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.

Tussenladen

Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduurverlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die delevensduur van de batterijen kunnen verkorten.

Z Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaatsvan regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.

Z Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.

03
Page 362: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L5

5.

5.

5.

5.

.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS

Z Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

– Batterij na iedere ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.

3.3 Per kwartaal

– Totaalspanning meten en registreren.– Afzonderlijke spanningen meten en registreren.– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.

Z De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5uur uitvoeren.

Z Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillentussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.

3.4 Jaarlijks

– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN1175-1.

– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.

Z De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 nietlager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

13

Page 363: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

14

6

6

.13

NL

Waterbijvulsysteem Aquamatik

.1 Opbouw waterbijvulsysteem

15 Watertank16 Tappunt met kogelkraan17 Stromingsindicator18 Afsluitkraan19 Afsluitkoppeling 20 Afsluitstekker op batterij

15

16

17

18

19

20

> 3 m

+ -

03

Page 364: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L6

6

6

.2 Functiebeschrijving

Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen vande nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.

De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met eensteekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Nahet openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatik-stop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaaldewaterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordtgesloten.

De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voorde meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.

.3 Vullen

De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige opladingvan de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat hetbijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.

.4 Waterdruk

Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken defunctionele betrouwbaarheid van de systemen.

Waterkracht

Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeenmet 0,1 bar

Waterdruk

De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 -1,8 bar liggen.

15

Page 365: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

16

6

6

6

6

.13

NL

.5 Vulduur

De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, deomgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. Dewatertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij wordenlosgekoppeld.

.6 Waterkwaliteit

Z De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die vangezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater doordestillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor hetmaken van elektrolyt.

.7 Batterijslangen

De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakelingworden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.

.8 Bedrijfstemperatuur

Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes wordenopgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.

03

Page 366: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L6

6

.9 Reinigingsmethoden

De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudendestoffen of zepen in aanraking komen.

.10 Servicewagen

Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijkecellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereistevuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagenen die van de batterij.

17

Page 367: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

18

7

7

.13

NL

Elektrolytcirculatie

.1 Functiebeschrijving

De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor eenvermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd(laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moetvoor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.

Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via eenslangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolytvindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte wordendezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.

Pomp

Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moetende filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.

Batterij-aansluiting

Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingenuit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerdekoppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleidnaar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken inde slang komen.

Drukbewakingsmodule

De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. Dedrukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Opdeze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden metelektrolytcirculatie beschikbaar is.

Bij eventuele storingen, zoals– luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling)

of defect,– lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of– aanzuigfilter vuil

is er een storingsmelding op de lader te zien.

03

Page 368: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L

AANWIJZING

Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordtgebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen,kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem.Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem,

bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aanluchttoevoerzijde.

Schematische weergave

Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.

19

Page 369: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

20

8

.13

NL

Batterijen reinigen

Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe

geleidende delen moet blijven bestaan– Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden– Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of

blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden– Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden

Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat– de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende

spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid.– bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor

een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voorhet afvoeren van afval in acht nemen.

– veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen.– celstoppen niet worden verwijderd of geopend.– de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen,

uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven wordengereinigd.

– na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd,bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken.

– Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en metinachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.

03

Page 370: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

03.1

3 N

L

Batterij met hogedrukreiniger reinigen

Voorwaarden– Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn– Celstoppen gesloten

Werkwijze• Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen.• Geen reinigingsadditieven gebruiken.• Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140°

aanhouden. Z Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de

uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden.• Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden.• Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden.• Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te

vermijden.Z Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de

oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden.• Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld

perslucht of poetsdoeken.

Batterij gereinigd.

21

Page 371: EKS 513 / 515k / 515 EKX 513 / 515k / 515

22

9

1

1

.13

NL

Batterij opslaan

AANWIJZING

De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, andersis hij op lange termijn niet meer functioneel.

Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledigopgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteitvan de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen wordengekozen:

– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledigeoplading voor PzV-batterijen.

– Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzM-en PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.

Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten dezevoor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.

0 Storingshulp

Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contactworden opgenomen met de klantenservice van de producent.

Z De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van deproducent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.

1 Afdanking

Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbakmogen niet bij het huisvuil worden gegooid.

De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitsebatterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van debatterij.

03