5
www.psychopraxis.bsl.nl 61 I. Hulpiau studeerde in 2008 af als klinisch psycholoog aan de K.U. Leuven met een eindscriptie over het thema van dit artikel. Prof.dr. W. Vandereycken is hoogleraar psychiatrie aan dezelfde universiteit. Correspondentieadres: Prof. W. Vandereycken, Liefdestraat 10, B-3300 Tienen (walter.vandereycken@ppw. kuleuven.be). Inés Hulpiau en Walter Vandereycken Het gebruik van schrijf- opdrachten en e-mail in psychotherapie: een verkennend onderzoek bij Vlaamse psychotherapeuten Trefwoorden: schrijfopdrachten en e-mail in psychotherapie VVGT en 67 VVPT. De BVRGS en VVCECP konden ons deze gegevens niet rechtstreeks verschaffen (zie proce- dure). Daarnaast werden 246 personen uit alle Vlaamse provincies gecontacteerd van wie het e-mailadres vermeld stond in de rubriek ‘Psychotherapeuten en psychoanaly- tici’ van de telefoongids (‘Gouden Gids’). In totaal bleken 83 e-mailadressen ongeldig. Twee personen meldden dat ze geen psychotherapie meer beoefenden, maar in wer- kelijkheid kan dit aantal hoger liggen. Van de 455 ver- stuurde enquêtes kregen we er 215 ingevuld terug (res- pons van 47%). Procedure Omdat het een eerste verkennend onderzoek betrof en we therapeuten niet teveel wilden belasten, hielden we de enquête beperkt (zie kader 1). We wilden gewoon na- gaan of en in welke vorm de therapeuten gebruik maakten van schrijfopdrachten. Bewust stelden we geen vragen naar de redenen of argumenten hierbij. Om de respons- kans nog te vergroten beperkten we ons tot meerkeuze- vragen. De hiervoor vermelde deelnemers kregen een e- mail waarin ze vriendelijk werden verzocht deel te nemen aan de enquête, waarbij verzekerd werd dat hun gegevens Psychotherapeuten uit diverse richtingen maken gebruik van schrijfopdrachten als instrument in de therapie (zie voor overzicht 1 ). Ondanks de wijdverspreide toepassing ervan vonden we in de literatuur geen onderzoek naar de mate en vorm van gebruik in de dagelijkse praktijk van psychotherapeuten. Daarom besloten we een enquête hierover te houden bij Vlaamse psychotherapeuten. In dit verkennend onderzoek wilden we nagaan welke thera- peuten vertrouwd zijn met de toepassing van schrijfop- drachten en e-mail in de klinische praktijk. Op grond van de literatuur verwachten we dat cognitieve gedragsthera- peuten en gezinstherapeuten meer gebruik maken van schrijfopdrachten dan experiëntieel of psychodynamisch georiënteerde therapeuten. Hetzelfde veronderstellen we voor het gebruik van e-mail in de omgang met cliënten. Methode Deelnemers De volgende Vlaamse psychotherapieverenigingen ver- leenden hun medewerking: Belgische School voor Jungi- aanse Psychoanalyse (BSJP), Belgische Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie en Systeeminterventie (BVRGS), Gezelschap voor Psychoanalyse en Psychothe- rapie (GPP), Vlaamse Vereniging voor Cliëntgericht-Expe- riëntiële Psychotherapie en Counseling (VVCEPC), Vlaam- se Vereniging voor Gedragstherapie (VVGT), Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie (VVPT). Uit de ledenbestanden van deze verenigingen werden enkel personen gecontacteerd met een e-mailadres, omdat de enquête elektronisch in te vullen was: 8 BSJP, 45 GPP, 89

Het gebruik van schrijfopdrachten en e-mail in psychotherapie: een verkennend onderzoek bij Vlaamse psychotherapeuten

Embed Size (px)

Citation preview

www.psychopraxis.bsl.nl 61

I. Hulpiau studeerde in 2008 af als klinisch psycholoog aan de

K.U. Leuven met een eindscriptie over het thema van dit artikel.

Prof.dr. W. Vandereycken is hoogleraar psychiatrie aan dezelfde

universiteit. Correspondentieadres: Prof. W. Vandereycken,

Liefdestraat 10, B-3300 Tienen (walter.vandereycken@ppw.

kuleuven.be).

Inés Hulpiau en Walter Vandereycken

Het gebruik van schrijf­opdrachten en e­mail in psychotherapie: een verkennend onderzoek bij Vlaamse psychotherapeuten

Trefwoorden: schrijfopdrachten en e-mail in psychotherapie

VVGT en 67 VVPT. De BVRGS en VVCECP konden ons deze gegevens niet rechtstreeks verschaffen (zie proce-dure). Daarnaast werden 246 personen uit alle Vlaamse provincies gecontacteerd van wie het e-mailadres vermeld stond in de rubriek ‘Psychotherapeuten en psychoanaly-tici’ van de telefoongids (‘Gouden Gids’). In totaal bleken 83 e-mailadressen ongeldig. Twee personen meldden dat ze geen psychotherapie meer beoefenden, maar in wer-kelijkheid kan dit aantal hoger liggen. Van de 455 ver-stuurde enquêtes kregen we er 215 ingevuld terug (res-pons van 47%).

ProcedureOmdat het een eerste verkennend onderzoek betrof en we therapeuten niet teveel wilden belasten, hielden we de enquête beperkt (zie kader 1). We wilden gewoon na-gaan of en in welke vorm de therapeuten gebruik maakten van schrijfopdrachten. Bewust stelden we geen vragen naar de redenen of argumenten hierbij. Om de respons-kans nog te vergroten beperkten we ons tot meerkeuze-vragen. De hiervoor vermelde deelnemers kregen een e-mail waarin ze vriendelijk werden verzocht deel te nemen aan de enquête, waarbij verzekerd werd dat hun gegevens

Psychotherapeuten uit diverse richtingen maken gebruik van schrijfopdrachten als instrument in de therapie (zie voor overzicht1). Ondanks de wijdverspreide toepassing ervan vonden we in de literatuur geen onderzoek naar de mate en vorm van gebruik in de dagelijkse praktijk van psychotherapeuten. Daarom besloten we een enquête hierover te houden bij Vlaamse psychotherapeuten. In dit verkennend onderzoek wilden we nagaan welke thera-peuten vertrouwd zijn met de toepassing van schrijfop-drachten en e-mail in de klinische praktijk. Op grond van de literatuur verwachten we dat cognitieve gedragsthera-peuten en gezinstherapeuten meer gebruik maken van schrijfopdrachten dan experiëntieel of psychodynamisch georiënteerde therapeuten. Hetzelfde veronderstellen we voor het gebruik van e-mail in de omgang met cliënten.

MethodeDeelnemersDe volgende Vlaamse psychotherapieverenigingen ver-leenden hun medewerking: Belgische School voor Jungi-aanse Psychoanalyse (BSJP), Belgische Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie en Systeeminterventie (BVRGS), Gezelschap voor Psychoanalyse en Psychothe-rapie (GPP), Vlaamse Vereniging voor Cliëntgericht-Expe-riëntiële Psychotherapie en Counseling (VVCEPC), Vlaam-se Vereniging voor Gedragstherapie (VVGT), Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie (VVPT). Uit de ledenbestanden van deze verenigingen werden enkel personen gecontacteerd met een e-mailadres, omdat de enquête elektronisch in te vullen was: 8 BSJP, 45 GPP, 89

62 PsychoPraxis jaargang 11 • nummer 2 • april 2009

meer dient te bedragen. Aangezien in verschillende geval-len niet aan dit criterium is voldaan, werden bepaalde variabelen samengeteld: ‘schrijfopdrachten in therapie’ werd opgedeeld in ‘soms’ en ‘regelmatig en altijd’; ‘e-mail door psychotherapeuten’ en ‘e-mail door cliënten’ werden opgedeeld in ‘nooit’ en ‘soms en regelmatig’. Voor alle uitgevoerde significantietests werd een alfaniveau van .05 gehanteerd.

ResultatenRespondentenDe respondenten hebben gemiddeld 12 jaar ervaring in de praktijk (SD = 8.9). Qua therapieoriëntatie komen we tot volgende indeling (in dalende volgorde): eclectisch 27.4%, cognitief-gedragstherapeutisch 22.8%, psychody-namisch-psychoanalytisch 20.5%, cliëntgericht-experiën-tieel 13%, systeem- en communicatietheoretisch 11.2%, anderen 5.2% (o.a. psychosynthese, oplossingsgerichte therapie, Neurolinguïstisch Programmeren).

anoniem worden behandeld. De e-mail bevatte een hy-perlink naar de elektronische vragenlijst. Deelnemers konden na invulling van de vragenlijst op de knop ‘ver-zenden’ klikken, waardoor de gegevens werden wegge-schreven naar een aparte site waar alle data verzameld werden. Drie maanden later kreeg iedereen die de en-quête nog niet had ingevuld een herinneringsmail met het verzoek dit alsnog te doen. Voor twee verenigingen ver-liep de procedure enigszins anders. De enquête werd op-genomen in de elektronische nieuwsbrief van de VVCEPC wegens het vertrouwelijk karakter van hun adressenbe-stand. De BVRGS plaatste de enquête op haar website, aangezien zij nog geen elektronische mailinglijst ter be-schikking had.

ToetsingVerbanden tussen twee variabelen werden getoetst met een Chi-kwadraattoets. Een voorwaarde hiertoe is dat de verwachte frequentie in elke cel van de kruistabel vijf of

Aantal jaren werkzaam als psychotherapeut: …

Mijn therapierichting is overwegend:O psychodynamisch-psychoanalytischO cliëntgericht-experiënteelO cognitief-gedragstherapeutischO systemisch-communicatietheoretischO eclectischO andere: ………………………………..

Ik werk met schrijfopdrachten in mijn therapieën:O soms O regelmatig O altijd

Ik gebruik schrijfopdrachten in het kader van de probleemverkenning:O NEEO JA, meer specifiek:O zelfobservatie, dagboeknotities O vrij, ongestructureerd O specifieke opdracht, gestructureerdO levensverhaal, biografische gegevens O vrij, ongestructureerd O specifieke opdracht, gestructureerdO andere: ………………………………….

Ik gebruik schrijfopdrachten in het kader van het therapieproces:O NEEO JA, meer specifiek:O zelfobservatie, dagboeknotities O vrij, ongestructureerd O specifieke opdracht, gestructureerdO levensverhaal, biografische gegevens O vrij, ongestructureerd O specifieke opdracht, gestructureerdO andere: ………………………………….

Laat u de cliënt/patiënt gebruik maken van e-mail naar u:O nooitO somsO regelmatig

Maakt u zelf gebruik van e-mail naar de cliënt/patiënt:O nooitO somsO regelmatig

Enquête ‘Schrijfopdrachten in therapie’ 1

www.psychopraxis.bsl.nl 63

dan eclectische respondenten [χ²(1, N = 95) = 6.15, p = .013]. In overeenstemming met onze verwachting ma-ken cognitieve gedragstherapeutische en systemisch-communicatietheoretische respondenten vaker gebruik van schrijfopdrachten dan de overige therapierichtingen [χ²(1, N = 205) = 12.90, p < .001].

E-mailEen kleine meerderheid van de bevraagde psychothera-peuten (60.9%) geeft aan dat zij cliënten ‘soms’ laten e-mailen (zie figuur 2); 24.2% laat dit ‘nooit’ toe en 14.9% van de respondenten melden dit ‘regelmatig’. Een meer-derheid van de respondenten uit elke therapierichting blijkt e-mailcontact door cliënten toe te laten. Het zelf gebruik maken van e-mail in contact met cliënten ligt la-ger (figuur 3). Ongeveer een derde (34.1%) beweert dit ‘nooit’ te doen; 57.5% doet dit ‘soms’ en 8.4% ‘regelma-tig’. Psychodynamisch-psychoanalytische respondenten laten minder toe dat cliënten e-mailen dan cliëntgericht-experiëntiële [χ²(1, N = 72) = 7.55, p = .006] en eclectische collega’s [χ²(1, N = 103) = 6.18, p = .013]. Psychodyna-misch-psychoanalytische respondenten geven ook signi-ficant minder aan zelf e-mail te gebruiken naar cliënten dan cliëntgericht-experiëntiële [χ²(1, N = 72) = 9.46, p = .002] en cognitief-gedragstherapeutische responden-

SchrijfopdrachtenDe meeste therapierichtingen gebruiken ‘soms’ schrijfop-drachten (zie figuur 1). De helft van de bevraagde rich-tingen maakt er ‘altijd’ gebruik van. De schrijfopdrachten worden door 72.9 % toegepast in het kader van de pro-bleemverkenning en 85.4% maakt er gebruik van tijdens het verdere therapeutische proces. Deelnemers rapporte-ren dat de soorten schrijfopdrachten die ze toepassen in het kader van de probleemverkenning niet fundamenteel verschillen van deze die ze benutten tijdens het therapie-proces. Respondenten geven voornamelijk zelfobservaties of dagboeken als schrijfopdracht aan cliënten (44.4%). Vele bevraagde therapeuten geven aan dat ze een combi-natie hanteren van enerzijds zelfobservatie en dagboeken en anderzijds cliënten hun levensverhaal en biografische gegevens laten neerschrijven (34.6%). Cognitieve gedrags-therapeutische respondenten benutten significant meer schrijfopdrachten in vergelijking met systeem- en com-municatietheoretische respondenten [χ²(1, N = 73) = 4.31, p = .038], cliëntgericht-experiëntiële deelnemers [χ²(1, N = 75) = 7.08, p = .008], psychodynamisch-psychoana-lytische respondenten [χ²(1, N = 85) = 20.19, p < .001] en eclectische deelnemers [χ²(1, N = 108) = 6.91, p = .009]. Psychodynamisch-psychoanalytische respondenten be-nutten significant minder schrijfopdrachten in therapie

SCHRIJFOPDRACHTEN IN THERAPIE

0,0%

10,0%

20,0%

30,0%

40,0%

50,0%

60,0%

70,0%

80,0%

90,0%

100,0%

psyc

hody

namisc

h-

psyc

hoan

alytis

ch

cliën

tger

icht-

expe

riënt

ieel

cogn

itief

-ged

rags

ther

apeu

tisch

syste

misch-

commun

icatie

theo

retis

ch

eclec

tisch

ande

re

THERAPIERICHTING

Per

cent

age

resp

onde

nten

somsregelmatig

altijd

Figuur 1. Gebruik van schrijfopdrachten in therapie, uitgedrukt in percentages per therapierichting.

64 PsychoPraxis jaargang 11 • nummer 2 • april 2009

psyc

hody

namisc

h-

psyc

hoan

alytis

ch

cliën

tger

icht-

expe

riënt

ieel

cogn

itief

-ged

rags

ther

apeu

tisch

syste

misch-

commun

icatie

theo

retis

ch

eclec

tisch

ande

re

THERAPIERICHTING

E-MAIL DOOR CLIËNTEN

0,0%

10,0%

20,0%

30,0%

40,0%

50,0%

60,0%

70,0%

80,0%

90,0%

100,0%

Per

cent

age

resp

onde

nten

nooitsoms

regelmatig

Figuur 2. Mate waarin psychotherapeuten cliënten laten gebruik maken van e-mail, uitgedrukt in percentages per therapierichting.

psyc

hody

namisc

h-

psyc

hoan

alytis

ch

cliën

tger

icht-

expe

riënt

ieel

cogn

itief

-ged

rags

ther

apeu

tisch

syste

misch-

commun

icatie

theo

retis

ch

eclec

tisch

ande

re

THERAPIERICHTING

nooitsoms

regelmatig

E-MAIL DOOR PSYCHOTHERAPEUTEN

0,0%

10,0%

20,0%

30,0%

40,0%

50,0%

60,0%

70,0%

80,0%

90,0%

100,0%

Per

cent

age

resp

onde

nten

Figuur 3. Mate waarin psychotherapeuten zelf gebruik maken van e-mail naar de cliënt, uitgedrukt in percentages per therapierichting.

www.psychopraxis.bsl.nl 65

ten [χ²(1, N = 92) = 5.12, p = .024]. Cliëntgericht-experi-ëntiële respondenten benutten e-mail meer naar hun cliënten toe dan hun systeem- en communicatietheoreti-sche collega’s [χ²(1, N = 52) = 7.74, p = .005]. Het aantal jaren praktijkervaring vertoonde geen enkele significante samenhang met de onderzochte variabelen.

BesprekingAllereerst moeten we opmerken dat we niet weten hoe representatief de groep respondenten is. We hebben wel een zeer goed responscijfer (bijna de helft), maar we ver-moeden dat vooral antwoorden kwamen van responden-ten die gebruik maakten van schrijfopdrachten en/of e-mails; zij die dat in beide gevallen nooit doen, voelden zich wellicht niet aangesproken om de enquête terug te zenden. Verder weten we niet in hoever de respondenten geselecteerd uit de telefoongids ‘erkende psychothera-peuten’ zijn. Ten slotte is er de beperking van de enquête zelf: zoals opgemerkt (zie procedure) verkozen we een algemene verkenning en geen diepgaander onderzoek. De resultaten blijven daardoor beschrijvend van aard.Zoals verwacht (zie inleiding) blijken cognitieve gedrags-therapeuten en systeem- en communicatietheoretische psychotherapeuten tezamen significant meer gebruik te maken van schrijfopdrachten dan hun andere collega’s. Bij vergelijking van de verschillende therapierichtingen vormen de cognitieve gedragstherapeuten en de psycho-dynamisch-psychoanalytische therapeuten de uitersten: de eerste groep maakt het meest en de tweede het minst gebruik van schrijfopdrachten. De eclectische psychothe-rapeuten staan het dichtst bij de eerste groep. Contact via e-mail met cliënten komt vrij vaak voor (van 75 tot 60%): een vierde laat cliënten nooit mailen en een derde doet dit zelf ook nooit. Hier werd geen significant verschil ge-vonden tussen cognitieve gedragstherapeuten en systeem- en communicatietheoretische psychotherapeuten ener-zijds en psychodynamisch-psychoanalytische en cliëntgericht-experiëntiële psychotherapeuten anderzijds. Globaal wijzen onze resultaten erop dat psychodyna-misch-psychoanalytische therapeuten het minst en cog-nitieve gedragstherapeuten het meest geneigd zijn om niet alleen schrijfopdrachten maar ook e-mail te implemente-ren in therapie. Dit stemt overeen met de mate van the-rapeutische ‘activiteit’ die men kan verwachten in deze therapierichtingen.2 Gezien het toch ruim gebruik van schrijfopdrachten in psychotherapie zou het nuttig zijn om de vorm en inhoud hiervan nader te onderzoeken.3 Verder zou men de voor- en nadelen hiervan kunnen bevragen. In de snel evolue-rende wereld van ‘e-mental health’4 kunnen over de toepassing van e-mail in therapie ook vele onderzoeks-vragen aan bod komen. Wat zijn hiervan de mogelijkhe-den, beperkingen en risico’s? Hoe zit het met wettelijke

en ethische aspecten (o.a. garantie van beroepsgeheim)? Een betere kennis over schrijfopdrachten en e-mail laat toe om deze middelen op een verantwoorde wijze in te zetten in de psychotherapeutische praktijk. Hopelijk prik-kelt dit verkennend onderzoek tot meer research en discussie over deze thematiek.

Noten

1 Hulpiau I & Vandereycken W (2008a) Schrijven als onderdeel

van therapie (1): de belangrijkste varianten. PsychoPraxis 10:

163-169; Hulpiau I & Vandereycken W (2008b) Schrijven als

onderdeel van therapie (2): toepassingen in de praktijk.

PsychoPraxis 10: 209-213

2 Vandereycken W & van Deth R (2003) Psychotherapie: van

theorie tot praktijk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum

3 Hulpiau & Vandereycken, 2008b, zie noot 1

4 Bauer S & Kordy H (2008) E-mental-health: neue Medien in

der psychosozialen Versorgung. Heidelberg: Springer-Verlag