Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
HET GROEIDECREET (2018) EN DE WET
HERVORMING KINDREGELINGEN (2015):
TWEE VERSCHILLENDE WERELDEN?
EEN VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN HET VLAAMSE EN
NEDERLANDSE SYSTEEM VAN GEZINSBIJSLAGEN
Aantal woorden: 25134
Jonas Mylle Stamnummer : 000150001002
Promotor: Prof. Dr. Catharina Dehullu
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:
Master in de bestuurskunde en het publiek management
Academiejaar: 2018-2019
ii
Vertrouwelijkheidsclausule
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
I declare that the content of this Master’s Dissertation may be consulted and/or reproduced, provided
that the source is referenced.
Naam student/name student : Mylle Jonas
Handtekening/signature
iii
Woord vooraf
Deze masterthesis vormt het sluitstuk van een driejarige bacheloropleiding en een aansluitend
masterjaar in de bestuurskunde en het publiek management. De zeer gevarieerde kennis en
inzichten die me tijdens deze polyvalente opleiding werden bijgebracht, hielpen me om dit
vergelijkend onderzoek tussen het Vlaamse en Nederlandse gezinsbijslagstelsel met een open en
kritische blik uit te voeren. Ik ging met veel positieve energie aan de slag met dit actueel en
maatschappelijk thema dat voor mij zowel een professionele als persoonlijke verrijking vormde.
Ik wens iedereen te bedanken die een meerwaarde heeft gevormd voor deze thesis of me bij het
schrijven ervan heeft ondersteund. In het bijzonder wil ik mijn oprechte dank en appreciatie uiten
voor de hulp die mijn promotor, prof. dr. Catharina Dehullu, me heeft geboden. Zij gaf me de
nodige ruimte om mijn thesis eigenhandig aan te pakken, maar was steeds bereid om te luisteren
naar mijn vragen en me periodiek de nodige feedback te geven. Ik wil daarnaast nog eens alle
respondenten bedanken die bereid waren mij te woord te staan en collega-student Enzo Vermeir
die me tijdens enkele interviews vergezelde. Het interviewgedeelte van deze thesis zal me nog
lang bijblijven omdat het me niet enkel inhoudelijke kennis opleverde, maar eveneens voeling en
inzicht gaf in de werking van bepaalde (politieke) organisaties. Tot slot wens ik uitdrukkelijk mijn
ouders, vriendin en vrienden te bedanken die me hebben aangemoedigd en ondersteund bij het
schrijven van deze thesis.
iv
Inhoudsopgave
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: .......................................................... i
Vertrouwelijkheidsclausule ........................................................................................................................... ii
Woord vooraf ............................................................................................................................................... iii
Inhoudsopgave ............................................................................................................................................. iv
Lijst afkortingen ........................................................................................................................................... vii
Lijst figuren en tabellen .............................................................................................................................. viii
Inleiding ........................................................................................................................................................ 1
Deel 1: Onderzoeksplan- en strategie .......................................................................................................... 3
1.1 Onderzoeksplan .................................................................................................................................. 3
1.1.1 Onderzoeksdoelstelling ............................................................................................................... 3
1.1.2 Relevantie van het onderzoek ..................................................................................................... 4
1.1.3 Onderzoeksopzet ......................................................................................................................... 5
1.1.3.1 Plaats .................................................................................................................................... 5
1.1.3.2 Tijd ........................................................................................................................................ 5
1.1.3.3 Onderzoekseenheden .......................................................................................................... 6
1.1.3.4 Scope .................................................................................................................................... 6
1.2 Onderzoeksstrategie .......................................................................................................................... 7
1.2.1 Kwalitatief onderzoek.................................................................................................................. 7
1.2.2 Inhoudsanalyse ............................................................................................................................ 7
1.2.3 Interviews .................................................................................................................................... 8
1.2.3.1 De Gezinsbond: Yves Coemans – Interview op 28 februari 2019 ........................................ 8
1.2.3.2 Sp.a: Bart Van Malderen – Interview op 1 maart 2019 ........................................................ 9
1.2.3.3 Kind en Gezin: Charlotte Reilhof – Interview op 11 maart 2019 ......................................... 9
1.2.3.4 Kabinet minister Vandeurzen CD&V: Joris Meganck – Interview op 15 maart 2019 ......... 10
1.2.3.5 My Family: Hilde Coddens – Interview op 22 maart 2019 ................................................. 10
1.2.3.6 Groen: Elke Van den Brandt – Interview op 28 maart 2019 .............................................. 10
1.2.3.7. FONS: in gesprek met 2 Vlaamse ambtenaren – Interview op 1 april 2019 ..................... 10
1.3 Data-analyse ..................................................................................................................................... 11
1.3.1 Informatieverwerking ................................................................................................................ 11
1.3.2 Kwaliteitsparagraaf.................................................................................................................... 11
Deel 2: Het belang van kinderbijslag (na de zesde staatshervorming) ...................................................... 14
2.1 De overdracht van de kinderbijslag: een uniek moment ................................................................. 14
2.2 Waarom kinderbijslag? ..................................................................................................................... 17
2.2.1 Kinderbijslag vroeger… .............................................................................................................. 17
v
2.2.1.1 Van een loonpolitieke doelstelling naar horizontale en verticale solidariteit ................... 17
2.2.1.2 De recente evolutie van de Belgische en Nederlandse kinderbijslag ................................ 18
2.2.2 … en nu: Huidige Doelstellingen kinderbijslag .......................................................................... 20
Deel 3: Het Groeipakket ............................................................................................................................. 23
3.1 Het Groeipakket: een pakket dat elk kind de kans geeft om te groeien .......................................... 25
3.1.1 Wie krijgt een Groeipakket? ...................................................................................................... 25
3.1.2 Het Groeipakket van naderbij bekeken ..................................................................................... 26
3.1.2.1 Start- en basisbedrag voor elk kind .................................................................................... 26
3.1.2.2 Toeslagen: een extraatje voor wie dit verdient of nodig heeft .......................................... 27
3.1.3 Het administratief-bestuurlijk landschap .................................................................................. 30
3.1.4 Van oud naar nieuw: overgangssituatie .................................................................................... 33
3.1.5 Alle bedragen samengevat ........................................................................................................ 36
3.2 Het Groeipakket kritisch bekeken: sterke en zwakke punten .......................................................... 40
3.2.1 Universeel systeem met selectieve bovenbouw ....................................................................... 41
3.2.2 Selectiviteit ................................................................................................................................ 44
3.2.3 Zorg- en participatietoeslag ...................................................................................................... 45
3.2.4 Uitbetalingsactoren ................................................................................................................... 48
3.2.5 Overgang ................................................................................................................................... 49
3.2.6 Het transitieproces .................................................................................................................... 50
3.2.7 Samengevat ............................................................................................................................... 51
Deel 4: De Nederlandse kindregelingen ..................................................................................................... 54
4.1 De Wet hervorming Kindregelingen en zijn vier kindregelingen ..................................................... 56
4.1.1 Kinderbijslag .............................................................................................................................. 56
4.1.2 Kindgebonden budget (KGB) ..................................................................................................... 58
4.1.3 Kinderopvangtoeslag ................................................................................................................. 60
4.1.4 Combinatiekorting ..................................................................................................................... 61
4.1.5 Onderwijs .................................................................................................................................. 61
4.1.6 Het administratief-bestuurlijke landschap ................................................................................ 62
4.2 Het Nederlandse gezinsbijslagsysteem kritisch bekeken ................................................................. 63
4.2.1 De fameuze beleidsdoorlichting van artikel 10 ......................................................................... 63
4.2.2 Sterke en Zwakke punten .......................................................................................................... 67
4.2.2.1 Kostendekkendheid ............................................................................................................ 67
4.2.2.2 Ontplooiingskansen ............................................................................................................ 68
4.2.2.3 Non-take-up ....................................................................................................................... 69
4.2.2.4 Complexiteit ....................................................................................................................... 69
Deel 5: Vergelijking Groeipakket – Wet hervorming kindregelingen ......................................................... 71
vi
5.1 De Vlaamse versus Nederlandse gezinsbijslag ................................................................................. 71
5.2 Inhoudelijk vergelijking .................................................................................................................... 72
5.2.1. Universeel luik .......................................................................................................................... 72
5.2.2 Selectief karakter ....................................................................................................................... 73
5.2.3 Een tegemoetkoming voor extra kosten ................................................................................... 74
5.3 Organisatorische vergelijking ........................................................................................................... 75
5.3.1 Eén decreet versus meerdere wetten ....................................................................................... 75
5.3.2 Administratief-bestuurlijke landschap ...................................................................................... 75
5.3.3 Bismarck versus Beveridge ........................................................................................................ 76
5.3.4 Kinderbijslag als sanctiemiddel ................................................................................................. 76
Conclusie .................................................................................................................................................... 77
Literatuurlijst .............................................................................................................................................. viii
Bijlagen .......................................................................................................................................................... a
Bijlage 1: Topiclijst interviews ................................................................................................................... a
Bijlage 2: Transcripties interviews ............................................................................................................ b
Bijlage 3: Overzicht stakeholders groenboek ............................................................................................ c
Bijlage 4: simulaties kinderarmoedetest .................................................................................................. d
vii
Lijst afkortingen
- AKBW Algemene kinderbijslagwet (België)
- AKW Algemene kinderbijslagwet (Nederland)
- BWHI Bijzondere wet tot hervorming der instellingen (België)
- GGC Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (Brussel)
- Groeipakketdecreet Decreet tot regeling van de toelagen in het kader van het
gezinsbeleid (Vlaanderen)
- KGB Kindgebonden budget (Nederland)
- RKW Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers (België)
- SAR WWG Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid Gezin (Vlaanderen)
- SERV Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
- SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Nederland)
- VUTG Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader
van het Gezinsbeleid
- WHK Wet hervorming kindregelingen (Nederland)
- WKB Wet op het kindgebonden budget (Nederland)
viii
Lijst figuren en tabellen
Figuur 1: Nieuwe categorie persoonsgebonden aangelegenheden ........................................................... 16
Figuur 2: Samenstelling Groeipakket .......................................................................................................... 25
Figuur 3: Uitbetalingslandschap AKBW versus Groeipakket ....................................................................... 31
Figuur 4: Kinderbijslag voor en na 1 januari 2019 ....................................................................................... 34
Figuur 5: Het Groeipakketdebat .................................................................................................................. 41
Figuur 6: Kindregelingen ............................................................................................................................. 54
Figuur 7: De Nederlandse Sociale Zekerheid ............................................................................................... 55
Figuur 8: Bedragen Nederlandse kinderbijslag 2019 .................................................................................. 57
Figuur 9: Bedragen Tegemoetkoming scholieren + studiefinanciering....................................................... 62
Figuur 10: Overzicht veronderstellingen ‘Tegemoetkoming ouders’.......................................................... 66
Tabel 1: Omkering van de rangen ............................................................................................................... 35
Tabel 2: Voormalige en huidige bedragen in de Vlaamse kinderbijslag ..................................................... 36
Tabel 3: Het Groeipakket onder de loep ..................................................................................................... 51
Tabel 4: Maximaal bedrag KGB 2019 .......................................................................................................... 59
Tabel 5: Kinderopvangtoeslagtabel 2019 .................................................................................................... 60
1
Inleiding
“Proficiat hé meneer! En voor wanneer is het meneer?” Deze vraag kreeg ik meermaals te horen
toen ik op 15 november 2018 naar een infoavond ging over het Groeipakket, het eerste Vlaamse
gezinsbijslagsysteem. De zesde staatshervorming heeft de bevoegdheid omtrent gezinsbijslag
namelijk overgedragen aan de deelstaten waardoor Vlaanderen bevoegd werd om een eigen
regelgeving uit te werken. De Vlaamse Gemeenschap heeft deze kans ten volle benut en heeft
de gezinsbijslag vorm gegeven in het Groeipakketdecreet, dat op 1 januari 2019 in werking is
getreden. Ik moest deze enthousiaste (toekomstige) ouders op de infosessie teleurstellen en
meegeven dat ik nog geen papa zou worden. Ik had wel een ander doel voor ogen: de geboorte
van mijn masterthesis.
Het onderwerp van mijn masterproef zou gaan over een maatschappelijk en actueel thema. Uit
de tientallen onderwerpen die door de Faculteit Economie en Bedrijfskunde werden aangereikt,
viel me daarom het thema ‘de kinderbijslag na de zesde staatshervorming’ op. Een gastcollege
uit het ‘seminarie Welzijn’ in 2017 en het opvolgen van de actualiteit hadden me er eerder op
gewezen dat de hervorming van de kinderbijslag een boeiende en ingrijpende verandering zou
vormen die vanaf 1 januari 2019 realiteit zou worden. Op basis van een interactief gesprek met
mijn promotor, prof. dr. Catharina Dehullu, werden enkele onderzoeksthema’s als optie
overwogen en afgestemd op de probleemstelling van collega-student Enzo Vermeir, die
eveneens rond het brede thema kinderbijslag zou werken. Na afloop van het gesprek werd beslist
dat ik me zou focussen op een vergelijkende studie tussen het Vlaamse systeem van
gezinsbijslagen en het Nederlandse systeem dat in 2015 door de Wet hervorming kindregelingen
eveneens werd aangepast. De uiteindelijke titel en overkoepelende vraag van mijn onderzoek
werd daarom:
"Het Groeidecreet (2018) en de Wet hervorming kindregelingen (2015): twee
verschillende werelden? Een vergelijkende studie tussen het Vlaamse en Nederlandse
systeem van gezinsbijslagen."
Het resultaat van negen maanden (toevallig?) thesisarbeid ligt voor u en bestaat uit vijf delen. In
deel één van deze thesis is meer informatie terug te vinden over de vier onderzoeksvragen,
onderzoeksstrategie, datavergaring- en analyse. Deel twee focust zich op de omkadering van het
Groeipakket en het Nederlandse kinderbijslagstelsel, waarbij de zesde staatshervorming het
uitgangspunt vormt en het belang van kinderbijslag in beide verzorgingsstaten wordt benadrukt.
2
Deel drie zoomt volledig in op de inhoud, organisatie en draagvlak van het Groeipakket. Deel vier
bevat een gelijkaardige bespreking van het Nederlandse kinderbijslagstelsel. Deel vijf sluit af met
een bespreking van de gelijkenissen en verschillen tussen het Vlaamse en Nederlandse
kinderbijslagstelsel.
3
Deel 1: Onderzoeksplan- en strategie
Alvorens de lezer in te wijden in de boeiende wereld van het Groeipakket (2019) en de Wet
hervorming kindregelingen (2015), volgt in dit eerste deel een academisch luik waarin het
onderzoeksplan en de onderzoeksstrategie van deze masterthesis worden toegelicht. Het geeft
onder meer een beter beeld van de onderzoeksvragen, de scope en de empirische aanpak van
deze thesis.
1.1 Onderzoeksplan
1.1.1 Onderzoeksdoelstelling
In deze thesis volgt een vergelijkende studie tussen het huidige Vlaamse en Nederlandse systeem
van gezinsbijslagen. In België werd het landschap van de gezinsbijslagen grondig hervormd door
de zesde staatshervorming waardoor zowel de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap,
de Duitstalige Gemeenschap als de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in Brussel de
kans kregen om hun eigen kinderbijslagstelsel uit te werken. De Vlaamse Gemeenschap heeft het
Groeipakketdecreet uitgewerkt dat op 1 januari 2019 van start ging. In Nederland werd in 2015
de Wet hervorming kindregelingen ingevoerd die het bestaande landschap van de
gezinsbijslagen eveneens heeft hervormd. Door middel van vier onderzoeksvragen wordt
ingegaan op beide gezinsbijslagsystemen.
Onderzoeksvraag 1:
Hoe is het Groeipakket opgebouwd en welke keuzes zijn daarbij gemaakt?
Onderzoeksvraag 2:
Hoe is het Nederlandse gezinsbijslagstelsel opgebouwd en welke keuzes zijn daarbij gemaakt?
Onderzoeksvraag 3:
In welke mate verschillen het Vlaamse en Nederlandse gezinsbijslagstelsel?
Onderzoeksvraag 4:
Wat zijn beleidsmatig de sterke en zwakke punten van het Groeipakket en het Nederlandse
gezinsbijslagstelsel?
Ten eerste komen de fundamenten van het Groeipakket aan bod en wordt het huidige
bestuurlijk-organisatorische landschap hierrond geschetst (deel 3). Daarbij wordt tevens de link
gemaakt met de uitgangspunten van het voormalige federale kinderbijslagsysteem dat in België
tot voor 2019 werd geregeld in de Algemene Kinderbijslagwet, hierna AKBW genoemd.
4
Ten tweede beoogt deze thesis een beter zicht te geven op de opbouw en werking van het
Nederlandse gezinsbijslagstelsel (deel 4). De gezinsbijslagen bestaan traditioneel uit de
kinderbijslag, het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en de dubbele kinderbijslag in
verband met ziekte of zorg (SVB, 2019). Het begrip kindregelingen is ruimer en omvat eveneens
de inkomensafhankelijke combinatiekorting (SZW, 2018a).
Ten derde volgt een vergelijking tussen beide gezinsbijslagsystemen (deel 5). Er wordt benadrukt
in welke mate de systemen vergeleken kunnen worden en wat in de vergelijking moet worden
meegenomen.
Ten vierde wordt getracht in deze thesis meer zicht te krijgen op de sterke en zwakke punten van
het Groeipakket en het systeem van de Nederlandse kindregelingen. In Vlaanderen bestaat nog
geen recente beleidsevaluatie van het Groeipakket waardoor de bevindingen hieromtrent zijn
gebaseerd op basis van enkele huidige studies1 en informatie of standpunten uit interviews met
een representatief aantal gekozen respondenten. In Nederland wordt een recente
beleidsdoorlichting uit 2018 als uitgangspunt genomen2. Deze bevindingen zullen worden
geïntegreerd in de afzonderlijke delen over het Groeipakket (deel 3) en het Nederlandse
gezinsbijslagsysteem (deel 4) en zullen ook een rol spelen in het vergelijkende deel (deel 5).
Samengevat wordt in deze masterthesis een beschrijvend onderzoek gevoerd waarbij het
Groeipakket en het Nederlandse gezinsbijslagsysteem worden toegelicht, gekaderd en
vergeleken. Daarnaast is het een diagnostisch onderzoek gezien de vierde onderzoeksvraag zich
focust op de sterke en zwakke punten van beide systemen3.
1.1.2 Relevantie van het onderzoek
“Bestuurskundig onderzoek is (…) gericht op het bestuderen en helpen oplossen van problemen
in of van het openbaar bestuur” (Van Thiel, 2015). Dit onderzoek over het huidige
gezinsbijslagbeleid van Vlaanderen en Nederland vormt bijgevolg een relevant onderwerp als
sluitstuk van de vierjarige opleiding ‘Bestuurskunde en Publiek Management’.
De gezinsbijslaghervorming in Vlaanderen was een zeer actueel thema in het laatste trimester
van 2018. In november en december was dit bijvoorbeeld te merken aan de reclame van de
1 Zie 1.2.3 2 Zie 1.2.2 3 Methodologische theorie op basis van ‘Van Thiel, 2015’.
5
nieuwe kinderbijslagfondsen op radio en televisie of aan de diverse infosessies die werden
georganiseerd. Het is een gevoelig onderwerp dat directe (budgettaire) effecten heeft voor bijna
alle kindrijke gezinnen. Deze bevoegdheidsoverdracht op zich vormt daarnaast een uniek
moment gezien de gemeenschappen voor het eerst bevoegd zijn geworden voor een niet te
onderschatten deel van de sociale zekerheid.
In oktober 2018 bestond de informatie over het Groeipakket hoofdzakelijk uit krantenartikelen,
essays, parlementaire of beleidsmatige documenten. Een beperkt aantal juridische-academische
bronnen focust zich wel op het Groeipakket, maar behandelt meer specifieke punten4. Deze
thesis lijkt daarom vernieuwend gezien voor het eerst getracht wordt een breder beeld te
schetsen van het politiek-maatschappelijk draagvlak van het Groeipakket. De invalshoek om het
Vlaamse met het Nederlandse gezinsbijslagstelsel te vergelijken, is vernieuwend gezien hierover
eveneens weinig vergelijkend onderzoek bestaat. Het is interessant na te gaan hoe beide
verzorgingsstaten zich op vlak van het gezinsbijslagbeleid hebben ontwikkeld.
1.1.3 Onderzoeksopzet
1.1.3.1 Plaats
Het is ondertussen duidelijk dat deze thesis zowel inzoomt op het Vlaamse als Nederlandse
gezinsbijslagstelsel. De onderzoekslocatie beperkt zich daarom tot de Vlaamse Gemeenschap en
het Nederlandse Rijk. Een eerste uitzondering hierop betreft het feit dat de participatietoeslagen
uit het Groeipakket worden toegekend aan alle gezinnen die naar een door Vlaanderen erkende
of gesubsidieerde onderwijsinstelling gaan, dus ook aan de gezinnen die woonachtig zijn in een
andere gemeenschap of in het buitenland (Reilhof & Massa, 2018). Een tweede uitzondering doet
zich voor in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet gezien deze wet federaal van kracht
was en dus van toepassing op alle deelstaten.
1.1.3.2 Tijd
Het onderzoek werd uitgevoerd tussen oktober 2018 en mei 20195. Deze tijdspanne had als
eerste voordeel dat nog veel informatie terug te vinden was over het voormalige federale
kinderbijslagstelsel en de regelgeving in verband met het Groeipakket al finaal was vastgelegd.
Er moest niet meer uitgegaan worden van onzekere, mogelijke of waarschijnlijke scenario’s. Een
4 Het Centrum voor Sociaal Beleid verrichte bijvoorbeeld al grondig onderzoek over de effecten van de hervorming op kinderarmoede (bv. Hufkens et al, 2013; Van Lancker et al., 2016). 5 Informatie, aanpassingen of actualiteit na 15 mei 2019 werd niet meer verwerkt.
6
tweede voordeel was dat de eerste vaststellingen konden worden gedaan omtrent het
maatschappelijke draagvlak van het Groeipakket. Een derde voordeel is dat er voor het
Nederlandse luik gebruik kon worden gemaakt van de meest recente beleidsdoorlichting uit
december 2018.
De documentatie en literatuur in deze thesis is doorgaans van zeer recente datum en kan meestal
gesitueerd worden tussen 2013 en 2019. Een uitzondering hierop betreft onder meer de
informatie uit de speciale editie van het ‘Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid’ uit 2006 naar
aanleiding van 75 jaar kinderbijslag in België (Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers).
1.1.3.3 Onderzoekseenheden
In vergelijkende studies moet steeds rekening worden gehouden met de vraag of bepaalde
concepten wel dezelfde betekenis hebben in de context van beide onderzoekseenheden
(Verschuere, 2019). In deze thesis is het zeer belangrijk wat wordt bedoeld met de termen
gezinsbijslag en kinderbijslag, die sterk gelijkaardig zijn maar niet hetzelfde betekenen als het
concept ‘Groeipakket’6. In Nederland komen de traditionele gezinsbijslagen niet volledig overeen
met de term kindregelingen7. Daarnaast is een duidelijke afbakening van de betekenis van
concepten belangrijk om tussen landen te vergelijken. Het Vlaamse Groeipakket komt zo niet
strikt overeen met de Nederlandse kindregelingen, al zijn er wel gelijkenissen8. In deze thesis
wordt daarom ook aandacht gegeven aan de historische achtergrond waarin beide
‘gezinsbijslagsystemen’ vorm hebben gekregen9. “Het probleem waarbij concepten niet zomaar
kunnen doorvertaald worden naar andere contexten wordt ook wel eens het
equivalentieprobleem genoemd” (Verschuere, 2019).
1.1.3.4 Scope
Enkele onderwerpen vallen buiten het bereik van deze thesis. Ten eerste wordt getracht
voldoende diepgang te bereiken, maar wordt niet ingegaan op alle specifieke details van het
Groeipakket of de Nederlandse kindregelingen. Er wordt bijvoorbeeld niet uitgebreid ingegaan
op de rechten en regelgeving voor combinatiegezinnen of gescheiden ouders. Ten tweede werd
gekozen om bepaalde twistpunten of onderwerpen niet onnodig uitgebreid te herhalen wanneer
6 Zie deel 3 7 Zie deel 1.1.1 8 Zie deel 5.2 9 Zie deel 2.2.1
7
daarover al menig interessante literatuur is geschreven. Het topic rond ‘verticale herverdeling,
kinderarmoede en selectiviteit’ krijgt bijvoorbeeld een volwaardige plaats in de thesis, maar
wordt niet uitgebreid uitgewerkt met alle daarbij bijhorende simulaties en nuances. Het Centrum
voor Sociaal Beleid en de KU Leuven hebben rond dit thema al interessant werk verricht. Ten
derde worden de buitenlandgevallen en alle specifieke situaties rond grensarbeid tussen
Vlaanderen en Nederland niet besproken. Ten vierde wordt niet ingegaan op de
samenwerkingsakkoorden die tussen de vier bevoegde overheden na de zesde staatshervorming
werden gesloten, noch op de regelgeving rond toezicht en handhaving. Tot slot wordt niet
ingegaan op de specifieke materie in verband met schoolverlaters, vakantiewerk of ziekte.
1.2 Onderzoeksstrategie
1.2.1 Kwalitatief onderzoek
Het beschrijvend en diagnostisch onderzoek in deze thesis bestaat hoofdzakelijk uit het
analyseren en structureren van bestaande kennis, opinies en ervaringen. Er wordt daarom
hoofdzakelijk gebruik gemaakt van kwalitatieve databronnen (Van Thiel, 2015). Enerzijds worden
documenten, internet-databronnen en secundair analysemateriaal gebruikt. Anderzijds worden
bijkomende gegevens en inzichten door middel van interviews verworven.
1.2.2 Inhoudsanalyse
Er zijn enkele primaire documenten die centraal staan binnen deze thesis. In het ‘Vlaamse deel’
gaat het over de conceptnota van de Vlaamse Regering (2016) over het Groeipakket en het
eigenlijke Groeipakketdecreet (Agentschap Uitbetaling Groeipakket, 2018). In het ‘Nederlandse
deel’ is dit de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 10 ‘Tegemoetkoming Ouders’ van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2018a) inclusief de bijlage met het
evaluatierapport omtrent de Wet hervorming kindregelingen (2018b) en de online-website
Wettenbank.nl die toegang gaf tot de relevante kindgerelateerde wetten. Andere documenten
die een prominente rol spelen zijn de armoedetoets van André Decoster en Toon Vanheukelom
(2017), het rapport over 75 jaar kinderbijslag van de voormalige Rijksdienst voor kinderbijslag
voor werknemers (2006), officiële adviezen van bijvoorbeeld de Sociaal-Economische Raad van
Vlaanderen (SERV) of parlementaire documenten uit het Vlaams Parlement of de Nederlandse
Kamer. De betrouwbaarheid van elke bron, studie of artikel werd steeds grondig overwogen of
nagetrokken.
8
1.2.3 Interviews
Een belangrijk deel van dit onderzoek kwam tot stand door middel van elite- en groepsinterviews.
Een eerste voordeel is dat hierdoor inhoudelijk meer inzicht bereikt kon worden in de materie
van beide kinderbijslagstelsels. Ten tweede gaf het de kans om meer zicht te krijgen op de actuele
meningen en standpunten over, in eerste plaats, het Groeipakket. Ten derde heeft het gebruik
van meerdere interviews de mogelijkheid gecreëerd om bepaalde standpunten van voorgaande
respondenten te nuanceren10, waardoor beter geselecteerd kon worden welke
deelonderwerpen het meest interessant zijn voor deze thesis.
De interviews verliepen semigestructureerd aan de hand van een topic list11. De onderwerpen
lagen vast maar de vragen die gesteld werden, varieerden. Enerzijds heeft dit als voordeel dat de
antwoorden op de vragen beter vergeleken kunnen worden (Dries Verlet12, Persoonlijke
communicatie, 19 oktober 2016). Anderzijds biedt dit de mogelijkheid om dieper in te gaan op
bepaalde aspecten, doorvragen te stellen en mogelijke blinde vlekken in het onderzoek te
ontdekken (Van Thiel, 2015).
Hieronder is een overzicht te vinden van de zeven (groepen) respondenten die bereid waren in
gesprek te gaan over het Groeipakket en het Nederlandse kinderbijslagstelsel. Daarbij wordt
telkens weergegeven welke functie de respondenten uitvoeren in hun organisatie en wat hun
relatie is t.o.v. beide stelsels. De geselecteerde respondenten hebben telkens een andere
achtergrond en bestaan uit één politieke meerderheidspartij13, twee politieke
minderheidspartijen, één beleidsondersteunende/administratieve actor, één middenveldspeler,
één publieke en één private uitbetalingsactor. In het vervolg van deze thesis zal verwezen worden
naar de betrokken organisatie of partij waartoe de respondenten behoren.
1.2.3.1 De Gezinsbond: Yves Coemans – Interview op 28 februari 2019
Yves Coemans is attaché bij de Vlaamse Gezinsbond vzw, hierna vermeld als Gezinsbond. Hij
omschrijft zichzelf als feitelijk medewerker op de studiedienst van de Gezinsbond waarbij zijn
focus hoofdzakelijk op het thema ‘gezinsinkomen’ ligt, inclusief het onderwerp ‘kinderbijslag’. In
het kader van het Groeipakket werkt hij de standpunten van de Gezinsbond als belangrijke
10 Zie ook deel 1.3.2 11 Zie bijlage 1 12 Docent Onderzoeksmethodologie Universiteit Gent 13 Er werd gekozen om slechts één meerderheidspartij te interviewen gezien de standpunten van bovenstaande
partijen terug te vinden zijn in de conceptnota (De Vlaamse Regering, 2016).
9
middenveldspeler uit en gaat deze op politiek niveau verdedigen. Daarnaast zetelt hij in de
commissie van onderhoudsbijdragen die als doel heeft om rechters te adviseren hoe ze de kosten
van kinderen moeten begroten bij een echtscheiding. Hij is verder lid van de beheerraad voor de
Brusselse kinderbijslagen. Omtrent het Nederlandse kinderbijslagstelsel was zijn kennis beperkt,
maar formuleerde hij toch kort zijn visie op basis van gegevens die op het internet teruggevonden
werden. De Gezinsbond is volgens hem een gezinsbeweging die de belangen vertegenwoordigt
voor alle gezinnen. De leden die zich aansluiten zijn volgens hem niet enkel grote of ‘kroostrijke’
gezinnen maar allerlei gezinnen uit zowel gegoede als mindergegoede klassen die zich het lidgeld
van €40 per jaar kunnen veroorloven.
1.2.3.2 Sp.a: Bart Van Malderen – Interview op 1 maart 2019
Bart Van Malderen is sinds 2006 Vlaams Volksvertegenwoordiger voor de sp.a-fractie
(socialistische partij). Hij heeft sindsdien bijna onafgebroken gezeteld in verschillende
commissies van het Vlaams Parlement. In de periode van 24 september 2014 tot 2 oktober 2018
was hij voorzitter van de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Tijdens het interview
geeft hij aan het parlementair proces omtrent het Groeipakket daarom vanuit twee posities te
hebben beleefd. Enerzijds als voorzitter van de commissie waarbij zijn taak was het debat te
organiseren en mee onderzoek te doen, anderzijds als oppositielid het debat mee te voeren en
de standpunten van de sp.a-fractie te helpen verdedigen. Omtrent het Nederlandse
kinderbijslagstelsel wist hij niets te vertellen.
1.2.3.3 Kind en Gezin: Charlotte Reilhof – Interview op 11 maart 2019
Charlotte Reilhof maakte deel uit van het Transitieteam van Kind en Gezin (Vlaams agentschap)
dat als opdracht had om de overgang van het voormalige Vlaamse kinderbijslagstelsel naar het
nieuwe Groeipakket in goede banen te leiden. Ze werd al bij het Groeipakket betrokken vanaf de
opmaak van het Groenboek in 2013 en maakte alle voorbereidingen omtrent de beleidsmatige
en inhoudelijke aspecten mee. Ze is tegenwoordig coördinator van het Groeipakket en verzorgt
samen met haar collega’s de daarbij behorende regie. Haar collega is recent overgekomen van
Famifed, de voormalige publieke uitbetalingskas, dat in het federale kinderbijslagsysteem de
regie op zich nam. Sinds 2019 staat zij haar collega’s uit Kind en Gezin bij met de expertise die ze
bij Famifed in verband met de regierol heeft opgebouwd. De kennis over het Nederlandse
kinderbijslagstelsel was bij beide respondenten beperkt.
10
1.2.3.4 Kabinet minister Vandeurzen CD&V: Joris Meganck – Interview op 15 maart 2019
Joris Meganck is sinds 2014 raadgever kinderbijslag/Groeipakket op het kabinet van minister Jo
Vandeurzen (CD&V), bevoegd minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Hij heeft als
opdracht om de technische uitrol van de overgedragen kinderbijslag van het federale naar het
deelstatelijke niveau te helpen implementeren. Voordien bouwde hij expertise op als federaal
ambtenaar bij Famifed. Hij merkte op niet gespecialiseerd te zijn in het Nederlandse
kinderbijslagstelsel maar gaf toch enkele insteken mee. Minister Vandeurzen maakt deel uit van
de politieke meerderheid die bestaat uit CD&V (Christen-Democratische partij), Open-Vld
(liberale partij) en N-VA (Vlaams-nationalistische partij).
1.2.3.5 My Family: Hilde Coddens – Interview op 22 maart 2019
Hilde Coddens is kwaliteitscoördinator bij My Family, één van de vier private uitbetalingsactoren
die er sinds de kinderbijslaghervorming bestaan. Ze is verantwoordelijk voor de kritische
prestatie-indicatoren en allerlei interne processen en projecten. Ze geeft aan betrokken te zijn
bij zowat alles wat reilt en zeilt bij My Family, dus ook bij het Groeipakket waarbij ze de
implementatie van de nieuwe wetgeving in nieuwe processen opvolgde. In verband met het
Nederlandse kinderbijslagstelsel was ze enkel op de hoogte van de grote lijnen en sprak ze vooral
over hoe de samenwerking met de Nederlandse (publieke) uitbetalingsactor wordt ervaren.
1.2.3.6 Groen: Elke Van den Brandt – Interview op 28 maart 2019
Elke Van den brandt is sinds 2014 Vlaams Volksvertegenwoordiger in de Groen-fractie
(ecologistische partij). Ze is sindsdien tevens vast oppositielid van de Commissie voor Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin en wordt binnen haar partij als de welzijnsexperte van Groen
beschouwd. Als inwonende van Brussel volgt ze de ontwikkelingen van het Brusselse
kinderbijslagstelsel tevens op de voet. Omtrent het Nederlandse kinderbijslagstelsel zette ze haar
joker in.
1.2.3.7. FONS: in gesprek met 2 Vlaamse ambtenaren – Interview op 1 april 2019
FONS is de Vlaamse (publieke) Uitbetalingsactor Groeipakket en de opvolger van het voormalige
Famifed. De geïnterviewde respondenten zijn twee (hogergeplaatste) ambtenaren die liever niet
geciteerd wensen te worden en meermaals benadrukten dat zij als ambtenaar geen politieke
uitspraken kunnen doen, maar enkel algemene ervaringen met het Groeipakket kunnen
meegeven. In het kader van de Nederlandse gezinsbijslag werden meerdere inzichten gedeeld
11
gezien één van de respondenten werkt bij de dienst Internationale Overeenkomsten. Deze
laatste nodigde me tevens uit voor de Ronde Tafel Grensarbeid op 4 april 2019 waar Nederlandse
en Vlaamse overheidsmedewerkers, stafwerkers en coördinatoren informatie uitwisselden
omtrent sociale zekerheidsthema’s die voor zowel België/Vlaanderen en Nederland relevant zijn.
Op de agenda stond een uiteenzetting over het Groeipakket en het Nederlandse
kinderbijslagstelsel die me nuttige inzichten hebben bijgebracht.
1.3 Data-analyse
1.3.1 Informatieverwerking
De data-analyse in deze thesis verliep gelijkaardig aan de vier stappen die Auerbach & Silverstein
(2003) bij kwalitatief onderzoek vooropstellen. Ten eerste werd op zoek gegaan naar patronen
in de beschikbare schriftelijke bronnen en werden de transcripties van de interviews grondig
doornomen en verwerkt. Dit gebeurde door in kleur op de papieren versie van de transcripties
de positieve en negatieve standpunten van de respondenten aan te duiden en de objectieve
informatie te onderlijnen of fluoresceren. Ik maakte verder meermaals aantekeningen of memo’s
aan de zijkant van de transcripties om te verwijzen naar eerdere visies, standpunten te
nuanceren of linken te maken met informatie uit schriftelijke documentatie. Ten tweede werden
deze patronen gecategoriseerd en gecodeerd in NVIVO, een softwaretool die werd gecreëerd om
kwalitatieve data-analyse te faciliteren. Alle transcripties en schriftelijke bronnen werden nog
eens doornomen en toegewezen aan de eerder opgestelde categorieën die indien nodig verder
werden verfijnd tot codes zoals ‘afschaffing rang’ of ‘kinderopvangtoeslag’. Ten derde werd de
informatie geabstraheerd tot concepten zoals ‘participatietoeslagen’ die de inhoud uit meerdere
codes overkoepelde14. Ten vierde werd de eerder geselecteerde en gestructureerde informatie
uitgewerkt tot een ‘theoretical narrative’ of leesbare tekst.
1.3.2 Kwaliteitsparagraaf
Bij kwalitatief onderzoek speelt de onderzoeker een belangrijke rol bij het verzamelen, ordenen
en analyseren van kwalitatieve data (Van Thiel, 2015). Het is daarom belangrijk dat de
onderzoeker steeds bewust is van mogelijke valkuilen en voldoende reflecteert over de kwaliteit
14 In deel 3.2 worden deze concepten bijvoorbeeld als tussentitel gebruikt.
12
van het onderzoek. Wester en Peters (2004) onderscheiden vijf controleprocedures die de
kwaliteit van (kwalitatief) onderzoek zouden moeten bevorderen.
Ten eerste moet rekening worden gehouden met de datakwaliteit, die in deze thesis wordt
gegarandeerd door gebruik te maken van diverse officiële bronnen van overheidsinstanties
aangevuld met inzichten uit academische of wetenschappelijke literatuur. De geïnterviewde
respondenten werden daarnaast zorgvuldig uitgekozen om een waarachtig en representatief
beeld te krijgen van het Groeipakket, het Nederlandse gezinsbijslagsysteem en de standpunten
die over beide systemen bestaan. De vragen werden zorgvuldig opgesteld en sommigen werden
meermaals gesteld om zoveel mogelijk volledige informatie te verkrijgen om zo te voorkomen
dat bepaalde feitelijk onjuiste uitspraken zouden worden opgenomen in de thesis. Standpunten
waarbij werd verwezen naar studies, werden nadien steeds afgetoetst aan de werkelijk
bestaande studies. De interviews werden allemaal opgenomen en zeer letterlijk getranscribeerd
om eventuele betwistingen te vermijden en uitspraken te kunnen verifiëren.
Een beperking op de datakwaliteit is dat doorgaans Vlaamse respondenten werden gehoord
waardoor hoofdzakelijk het Groeipakket aan bod kwam tijdens de interviews. Dit hiaat wordt
deels opgevangen door de uitgebreide beleidsdoorlichting van het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (2018a; 2018b) omtrent het Nederlandse gezinsbijslagsysteem. De data in
deze thesis is hierdoor zeker niet vertekend. De mogelijkheid om nog een Nederlandse
academicus of beleidsmedewerker te kunnen interviewen, had misschien nog meer diepgang
kunnen bieden in deel vier.
Ten tweede moet de interpretatiekwaliteit nagegaan worden. De interpretatie van informatie uit
schriftelijke bronnen werd waar mogelijk geverifieerd in andere bestaande bronnen en bij
blijvende twijfel nog eens mondeling getoetst bij de expert-respondenten. Op die manier wordt
bijvoorbeeld gegarandeerd dat de meest actuele cijfers en bedragen worden gebruikt.
Interpretatiefouten als gevolg van de interviews werden getracht om opgevangen te worden
door bepaalde vragen aan meerdere respondenten te stellen. Daarnaast werd aan ‘peer
debriefing’ gedaan door samen met collega-student Enzo Vermeir na te gaan of de informatie
over het Groeipakket uit de gezamenlijke interviews op eenzelfde manier werd geïnterpreteerd
en verwerkt in de thesis.
13
Ten derde moet de samenhang gecontroleerd worden, die in deze thesis onder meer wordt
bevorderd door met voetnoten te verwijzen naar eerdere of latere relevante stukken tekst. Op
die manier kunnen potentiële lezers de delen ook makkelijk onafhankelijk van elkaar lezen.
Ten vierde moet worden nagegaan in welke mate de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd
kunnen worden. In deze thesis is het moeilijk de bevindingen te veralgemenen gezien het gaat
over twee unieke gezinsbijslagsystemen.
Ten vijfde moet de onderzoeksprocedure raadpleegbaar zijn, wat een deel van de opzet vormde
in dit eerste academische deel.
14
Deel 2: Het belang van kinderbijslag (na de zesde staatshervorming)
Op 11 oktober 2011 werd na 545 dagen federale onderhandelingen het Vlinderakkoord gesloten.
Dit betekende het einde van de langste regeringscrisis ooit en het begin van de praktische
uitbouw van de zesde staatshervorming binnen België. In het interinstitutioneel akkoord van 11
december 2011 werd benadrukt dat deze staatshervorming een efficiëntere federale staat
vooropstelt en de deelstaten wil voorzien van meer autonomie (Belgium.be, 2018). Dit
betekende opnieuw een overdracht van enkele federale bevoegdheden naar de
gemeenschappen en de gewesten. Enkele voorbeelden hiervan zijn de overdracht van
bevoegdheden in verband met gezondheidszorg, justitie, arbeidsmarktbeleid en mobiliteit.
Daarnaast werden andere belangrijke veranderingen doorgevoerd zoals de splitsing van de
kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, de aanpassing van de benoemingsprocedures van
burgemeesters in de Brusselse randgemeenten en de hervorming van de Kamer en de Senaat
(Van Nieuwenhove, 2018).15 Deze veranderingen werden stapsgewijs doorgevoerd tussen 2012
en 2014.
“Eén van de belangrijkste onderdelen van de zesde staatshervorming” (Steen, 2014), is de
overdracht van de gezinsbijslagen van het federaal naar het deelstatelijk niveau. Artikel 12 van
de bijzondere wet van 6 januari 2014 heeft namelijk door het toevoegen van punt IV in artikel 5,
§ 1 BWHI de gezinsbijslag overgedragen naar de gemeenschappen. Vanaf 2014 werden de
deelstaten dus bevoegd voor de kinderbijslag, het kraamgeld, de adoptiepremie en de
gewaarborgde gezinsbijslag die onder het overkoepelende begrip ‘gezinsbijslag’ gevat kunnen
worden. In dit deel wordt het belang van kinderbijslag (na de zesde staatshervorming) besproken.
2.1 De overdracht van de kinderbijslag: een uniek moment
Er zijn diverse redenen waarom deze overdracht als een belangrijk en uniek onderdeel van de
zesde staatshervorming beschouwd kan worden (De Geyter, 2017). Een eerste reden heeft te
maken met het feit dat de gezinsbijslag, tot voor de zesde staatshervorming, traditioneel een
onderdeel vormde van de federaal geregelde sociale zekerheid. De overheveling van de
gezinsbijslag naar de gemeenschappen betekent dus dat deze traditie doorbroken wordt en de
gemeenschappen voor het eerst bevoegd zijn voor een niet te onderschatten deel van de sociale
15 Meer over de veranderingen van de zesde staatshervorming + bijhorende juridische documentatie is terug te vinden via: https://www.law.kuleuven.be/icr/doc_6e_shv#derde%20fase (Van Nieuwenhove, 2018).
15
zekerheid. Jan Van Peteghem (2018), gasthoogleraar aan de KU Leuven, benadrukt dit uniek
karakter en merkt in een artikel van Doorbraak16 op dat de defederalisering van de
gezinsbijslagen “nogal bevreemdend is” gezien de splitsing van gelijk welke sociale zekerheidstak
vaak zeer gevoelig ligt.
Een tweede reden duidt op de grondwettelijke verankering van het recht op kinderbijslag in art.
23, derde lid, paragraaf 6 Gw. Dit is niet vanzelfsprekend bij de overdracht van een bevoegdheid
en het nut hiervan kan eveneens in vraag getrokken worden (Steen, 2014). Het recht op
kinderbijslag wordt namelijk al verzekerd in het (grond)recht op sociale zekerheid dat beschreven
staat in art. 23, derde lid, paragraaf 2 Gw.
Ten derde is deze uitbreiding van de traditionele persoonsgebonden aangelegenheden op
gemeenschapsniveau ook uniek op constitutioneel vlak. Volgens de grondwet zijn de
gemeenschappen namelijk bevoegd voor persoonsgebonden aangelegenheden (Art. 128, § 2 Gw;
Art. 130, § 2 Gw; Art. 138 GW). In Brussel heeft dit als gevolg dat vier verschillende wetgevers
bevoegd zijn voor het gezinsbeleid (Art. 128, § 2 Gw, Art. 135 Gw, Art. 138 Gw). De Vlaamse
Gemeenschap is zo bevoegd voor de Vlaamse unicommunautaire instellingen, de Franse
Gemeenschapscommissie (COCOF) voor de Franstalige unicommunautaire instellingen en de
Franse Gemeenschap oefent opdrachten uit die behoren tot de ‘office de la naissance et de
l’enfance’. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) is verantwoordelijk voor wat
aan de bevoegdheden van bovenstaande instanties ontsnapt (Steen, 2014). De grondwetgever is
de gezinsbijslagen daarentegen gaan beschouwen als een aparte categorie persoonsgebonden
aangelegenheden waardoor het mogelijk werd om een verschillend territoriaal
toepassingsgebied te realiseren voor de gezinsbijslag en de klassieke onderdelen van het
gezinsbeleid zoals gezondheidsbeleid en bijstand aan personen (De Geyter, 2017). Dit valt
uitdrukkelijk af te leiden uit het feit dat een vierde punt werd toegevoegd aan art. 5, § 1 BWHI in
plaats van te integreren in art. 5, § 1, II BWHI.
16 Doorbraak.be is een platform dat actuele onderwerpen verder kadert en ruimte biedt voor opinievorming en discussie. Zie: https://doorbraak.be/wat-is-doorbraak/
16
Figuur 1: Nieuwe categorie persoonsgebonden aangelegenheden
Bron: Vermeylen, 2018 o.b.v. Steen, 2014
De gezinsbijslagen integreren in het traditioneel gezinsbeleid was in Brussel namelijk geen optie
uit angst van de Franstaligen voor het creëren of stimuleren van subnationaliteiten binnen het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Steen, 2014). Er werd daarom voor het eerst gebruik gemaakt
van art. 128, § 2 Gw dat in de mogelijkheid voorziet om de territoriale bevoegdheid omtrent een
persoonsgebonden aangelegenheid door middel van een bijzondere wet anders te regelen. In
Brussel werd gekozen om de GGC bevoegd te maken voor de gezinsbijslagen, waardoor het voor
het eerst exclusief bevoegd werd om een gemeenschapsaangelegenheid te regelen.
Daarnaast werd bij parlementaire bespreking van de BWHI in 1980 reeds het standpunt
ingenomen dat de kinderbijslag absoluut een deel vormt van de sociale zekerheid (Steen, 2014).
Het kan daarom niet thuis horen onder het gezinsbeleid zoals dat in artikel 5, § 1, II, 1° BWHI
wordt bedoeld.
Een bijkomend voordeel van het toevoegen van een aparte categorie is dat er niets aan de
materiële bevoegdheidsverdeling van laatstgenoemd artikel hoeft te veranderen. Hiermee gaan
enkele concrete gevolgen gepaard zoals het feit dat er bij het toekennen van de gezinsbijslagen
niet moet worden nagegaan in welke toestand de kinderen of gezinnen zich bevinden. Een
behartenswaardige toestand is bijvoorbeeld nodig om in aanmerking te komen voor hulp inzake
bijstand aan personen. Daarnaast zal er geen opvoedingskostendekkende uitkering, die
gelijkaardig is aan de uitkeringen van de gezinsbijslag, kunnen worden toegekend in het kader
van het gezinsbeleid.
Vanaf 2014 beschikken de gemeenschappen in België dus over de volledige wetgevings-,
uitvoerings- en controlebevoegdheid in verband met de gezinsbijslagen en uitkeringen van
diezelfde aard (Steen, 2014; Raad van State, 2017). Zij bepalen volledig zelf welk bedrag er wordt
17
voorzien en wat het toepassingsgebied is, wie het recht op kinderbijslag opent en wanneer het
eindigt of al dan niet behouden blijft. Daarnaast kunnen de gemeenschappen het administratieve
beheer, de financiering en de uitbetaling van de gezinsbijslagen volledig aanpassen.
2.2 Waarom kinderbijslag?
Waarom hebben gezinnen recht op kinderbijslag en wat is de maatschappelijke relevantie van
dit beleidsinstrument? Wijlen Jos Berghman (2006), professor en wetenschappelijk adviseur bij
de KU Leuven, is hierin duidelijk: “Kinderbijslagen zijn er niet omdat we kinderen zo graag zien
en hun vanalles willen gunnen, maar omdat de samenleving hen nodig heeft.” De overheid moet
gezinnen ondersteunen in hun mogelijkheden om kinderen te laten opgroeien tot
verantwoordelijke en productieve burgers. Het instrument kinderbijslag en de achterliggende
filosofie evolueerde de voorbije decennia meermaals in zowel België als Nederland.
2.2.1 Kinderbijslag vroeger…
2.2.1.1 Van een loonpolitieke doelstelling naar horizontale en verticale solidariteit
België en Nederland kunnen traditioneel als twee corporatistische welvaarts- of
verzorgingsstaten beschouwd worden, conform de typologie van Esping-Andersen (1990)17. Dit
betekent dat de (Rijks)overheid instaat voor een aantal zaken die essentieel zijn voor een zeker
en goed leven. In een verzorgingsstaat wordt zo gewaarborgd dat gezinnen over een minimaal
niveau van inkomen, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en arbeidsbescherming
beschikken omwille van solidariteits- en herverdelingsredenen (Pacolet & De Wispelaere, 2015;
Slaman, 2016). Beide staten worden als corporatistische verzorgingsstaten beschouwd omdat de
sociale zekerheid doorgaans gekoppeld is aan arbeid en sociale partners zich op de kaart hebben
weten te zetten (Berghman et al., 2015). Het is binnen deze context dat ook de eerste
kinderbijslaginitiatieven zich hebben ontwikkeld.
Eind negentiende en begin twintigste eeuw ontstonden in België en Nederland diverse privé-
initiatieven die voorzagen in een extra kindgebonden loontoeslag voor werknemers met een
gezinslast (Cantillon & Goedemé, 2006; Ministerie SZW, 2018a). Werkgevers trachtten hiermee
o.a. de hoge sociale onrust te doen afnemen en tegemoet te komen aan de tekortschietende
arbeiderslonen voor gezinnen, zonder daarbij een algemene loonsverhoging te moeten
17 Esping-Andersen (1990) maakt een onderscheid tussen sociaal-democratische, liberale en corporatistische welvaartsstaten.
18
doorvoeren (Cantillon & Goedemé, 2006). Daarnaast steeg de bezorgdheid voor een afnemend
geboorteaantal en werd de nood aan een fitte beroepsbevolking in de alsmaar toenemende
concurrentiële omgeving erkend. De kinderbijslag had oorspronkelijk een loonpolitieke
doelstelling.
In 1930 werd in België een eerste algemene wettelijke regeling uitgewerkt waarbij kinderbijslag
voortaan het recht werd van elke werknemer. Dit was nodig omdat het toekennen van
kinderbijslagen door middel van patronale bijdragen vanuit een economische invalshoek
beschouwd werd als concurrentievervalsing. Het was namelijk voordeliger om werknemers
zonder gezinslast aan te werven en hierdoor kosten te kunnen drukken. In 1937 werd
kinderbijslag eveneens een recht voor zelfstandigen (Van Limberghen, 2018). In Nederland
volgde een eerste ‘kinderbijslagwet 1939’ in 1941 (Ministerie SZW, 2018). Sindsdien hebben
werknemers met drie of meer kinderen recht op kinderbijslag. In 1946 maakte het aantal
kinderen van Nederlandse werknemers (tijdelijk) geen verschil meer uit en kregen ook het eerste
en tweede kind kinderbijslag.
Het belang van de loonpolitieke doelstelling nam na enkele jaren af door de toenemende
welvaartgroei en ‘deproletarisatie van arbeiders’ (Cantillon & Goedemé, 2006). Het begrip
‘Lastenausgleich’ kwam centraal te staan en de kinderbijslag evalueerde in België tot een recht
voor alle kindrijke gezinnen ongeacht het gezinsinkomen. De kinderbijslag had hoofdzakelijk een
lastencompenserende functie die voorzag in een horizontale herverdeling18 tussen kindrijke en
kindarme gezinnen. Pas vanaf de jaren zeventig werd meer rekening gehouden met het
gezinsinkomen. De kinderbijslag werd dan eveneens een instrument in de strijd tegen armoede
door te voorzien in een verticale selectieve herverdeling19 tussen rijke en arme gezinnen.
Sindsdien zijn zowel horizontale als verticale solidariteitsdoeleinden meer centraal komen te
staan in zowel België als Nederland.
2.2.1.2 De recente evolutie van de Belgische en Nederlandse kinderbijslag
Het Belgische en het Nederlandse kinderbijslagsysteem kennen dezelfde doeleinden maar
hebben zich sinds de tweede helft van de twintigste eeuw wel op een andere manier ontwikkeld.
In België bleef de kinderbijslag tot de start van het Groeipakket gekoppeld aan de
sociaalprofessionele situatie (arbeid) terwijl in Nederland al veel vlugger gekozen is voor het
18 Zie deel 2.2.2 19 Zie deel 2.2.2
19
principe van het ‘recht van het kind’20. De koppeling aan arbeid betekende dat er vier
verschillende kinderbijslagstelsels van kracht waren (Rijksdienst voor kinderbijslag voor
werknemers, 2006). Er bestond een aparte regelgeving voor werknemers, zelfstandigen,
overheidspersoneel en voor een overige categorie. Het recht op kinderbijslag voor deze laatste
categorie werd geregeld in de ‘Wet tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag van 20 juli
1971’ die vanaf dan ook voorzag in kinderbijslag voor kinderen van invalide, werkloze,
gepensioneerde of studerende ouders.
Het aantal bijslagtrekkenden en rechtgevende kinderen is de afgelopen jaren en decennia sterk
toegenomen tot 1 644 410 bijslagtrekkenden en 2 849 302 rechtgevende kinderen op datum van
30 juni 2018 (Famifed, 2018). Daarnaast nam de diversiteit in bijslagen toe (Cantillon & Goedemé,
2006). Het kraamgeld, leeftijds- en rangtoeslagen21, sociale toelagen, toeslagen voor kinderen
met een handicap en wezentoeslagen werden onder meer ingevoerd. De voormalige Rijksdienst
voor kinderbijslag voor werknemers (2006) raamt dat de kinderarmoede zonder dit
gediversifieerde systeem zeker 11% hoger zou liggen. Verder werd de regelgeving aangepast aan
de veranderende maatschappelijke context in het voordeel van bijvoorbeeld gezinnen die
wettelijk samenwonen, ouders van hetzelfde geslacht en nieuw samengestelde gezinnen. Het
onderscheid in gezinsbijslagen tussen werknemers en zelfstandigen werd al in 2014 door de
AKBW weggewerkt (Flohimont & Neven, 2015). Een gedetailleerder overzicht van alle recente
aanpassingen valt buiten het bereik van deze thesis en zou eveneens niet nuttig zijn gezien
Vlaanderen met het Groeipakket gekozen heeft voor een nieuwe structuur22.
In Nederland werd met de Algemene Kinderbijslagwet van 26 april 1962 gekozen om de
toenmalige verschillende kinderbijslagregelingen terug te dringen tot één systeem waarbij de
koppeling met arbeid verdween (Van Daalen, 2002). Opmerkelijk is wel dat de kinderbijslag
opnieuw slechts werd toegekend vanaf het derde kind en enkel tot zestienjarige leeftijd
(Ministerie SZW, 2018a). Kinderen werden geacht de financiële verantwoordelijkheid van de
ouders te zijn waarbij het eigen is dat een stuk materiële welvaart verloren gaat. De overheid
hoeft enkel tegemoet te komen wanneer het gezinsinkomen ontoereikend is om aan de
20 Het huidige Vlaamse Groeipakket beschouwt kinderbijslag ook als het ‘recht van het kind’ en lijkt hierdoor dichter
bij het huidige Nederlandse kinderbijslagmodel te komen liggen (zie deel 5).
21 Die voor het vierde en vijfde kind weer werden afgeschaft in 1986. 22 Zie deel 3.
20
kinderwens van grote gezinnen te voldoen. Vanaf het derde kind steeg de hoogte van de
kinderbijslag omdat een hogere welstand zou leiden tot meer uitgaven voor kinderen. Bovendien
betaalden gezinnen met een hoger inkomen meer premies. De Nederlandse kinderbijslag werd
toen betaald door rijksmiddelen aangevuld met premies die via een verzekeringssystematiek
werden geïnd. De Algemene Kinderbijslagwet heeft verder het recht op dubbele kinderbijslag
ingevoerd voor kinderen die studeren of een handicap hebben.
Het is pas in 1980 dat er in Nederland een universeel recht op kinderbijslag kwam dat ook het
eerste en tweede geboren kind recht gaf op kinderbijslag. Er werden tevens rangtoeslagen
ingevoerd die in 1995 weer werden afgeschaft. Verder werden in 1983 leeftijdstoeslagen
ingevoerd die tot op vandaag, weliswaar geïndexeerd, gelden. Zijdelings aan de
kinderbijslagwetgeving ontstonden de afgelopen decennia andere kindregelingen. Eén daarvan
is het kindgebonden budget23 dat in een extra toeslag voorziet voor de lage en middeninkomens.
In 2015 werd met de Wet hervorming kindregelingen een vereenvoudiging doorgevoerd die het
aantal moest reduceren van elf tot vier kindregelingen, namelijk de kinderbijslag, het
kindgebonden budget, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag.
Daarnaast werd de draagkracht van alleenstaande ouders versterkt door te voorzien in een extra
tegemoetkoming24.
2.2.2 … en nu: Huidige Doelstellingen kinderbijslag
Anno 2019 dient de kinderbijslag in zowel België als Nederland hoofdzakelijk voor drie
doelstellingen. Ten eerste is de kinderbijslag een tegemoetkoming die bijdraagt in de
onderhouds- en opvoedingskosten van kinderen (Raad van State, 2017). Het compenseert de
kindrijke gezinnen voor de toegenomen lasten die ze moeten dragen wanneer het gezin uitbreidt.
Het is een instrument dat uitgaat van solidariteit tussen kindrijke en kindarme gezinnen en
daarom een belangrijke horizontale herverdelingsfunctie heeft (Cantillon & Goedemé, 2006).
Ten tweede kan de kinderbijslag als een armoedebestrijdingsinstrument benut worden en heeft
het een verticale herverdelingsfunctie van hoge naar lage inkomensgezinnen. Daarbij staat
voorop dat alle ouders de mogelijkheid moeten hebben om kinderen in hun gezin op te nemen
zonder dat financiële overwegingen een rol spelen bij deze keuze (Rijksdienst voor kinderbijslag
voor werknemers, 2006). Bovendien is het vanuit een solidariteitsstandpunt rechtvaardig om
23 Vroeger o.a. kinderaftrek of kindertoeslag genoemd. 24 Zie deel 4.1.2 en 4.2.2: de ALO-kop.
21
meer te investeren in armere gezinnen waar ouders het moeilijker hebben om hun kind(eren) op
te voeden en te onderhouden (Cantillon & Goedemé, 2006). Het betrokken kind kan namelijk zelf
niet kiezen in welk gezin het geboren wordt en in welke sociale situatie het terecht komt.
Ten derde kan de kinderbijslag ook de intergenerationele solidariteit tussen jonge en oude
gezinnen bevorderen. Cantillon & Goedemé merken op dat gezinnen met kinderen tweemaal
bijdragen doordat ze instaan voor de pensioenen van de huidige generatie gepensioneerden en
daarnaast investeren in kinderen die later zullen moeten instaan voor de vergrijzingskost.
Elke Europese lidstaat beslist autonoom hoe ze de horizontale en verticale herverdelingsfunctie
combineert en dus kiest voor een kinderbijslagsysteem met een eerder universeel of selectief
karakter (De Gezinsbond, Persoonlijke communicatie, 28 februari 2019). In het Social Investment
Package en de uitgevaardigde richtlijnen in verband met armoede en sociale uitsluiting wordt het
belang van kinderbijslag als een vroegtijdige investering in kinderen benadrukt (Eurostat, z.d.).
Daarnaast wordt opgeroepen om de gezinsbijslagen als een herverdelend instrument te
gebruiken dat bijvoorbeeld niet het risico heeft om werkloosheidsvallen of ‘inactivity traps’ te
creëren. Het is bovendien één van de weinige instrumenten die bijna 100% bereik heeft
waardoor de kans op ‘non-take-up’ klein is (Sp.a, Persoonlijke communicatie, 1 maart 2019).
Enkele nuances op bovenstaande doelstellingen zijn weliswaar noodzakelijk. Zo dekt de
kinderbijslag niet alle kosten maar biedt ze slechts een gedeeltelijke compensering voor de
onderhouds- en opvoedingskosten van kinderen (Rijksdienst voor kinderbijslag voor
werknemers, 2006). Het blijft bovendien moeilijk om objectief vast te stellen wat een gemiddeld
kind werkelijk kost en welke kosten daarbij in aanmerking komen. Enerzijds zijn er de directe
kosten en anderzijds de indirecte kosten. Directe kosten zijn alle kosten die werkelijk worden
gedragen (Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, 2006). Ze zijn vaak het meest voor de
hand liggend en dienen bijvoorbeeld voor uitgaven in verband met kledij en voeding (Vermeylen,
201825). Een stijgende huurprijs voor een aangepaste woning waarin voldoende plaats is voor
een (extra) kind, kan ook tot de directe kosten toegeschreven worden. Dit wordt eerder een
ondeelbare directe kost genoemd omdat de toegenomen huurprijs niet of moeilijk rechtstreeks
te linken is aan de aanwezigheid van een kind. De extra kost is te wijten aan het kind maar komt
tegemoet in de behoefte aan extra ruimte van het volledige gezin. De indirecte kosten zijn
25 Op basis van Storms & Bogaerts, 2012.
22
moeilijker af te bakenen en vertalen zich eerder in inkomensverlies door een tijdelijke
werkonderbreking of een verminderd aantal uur werken van een gezinslid om in de zorg voor het
kind te kunnen instaan. Daarnaast zijn er ook opportuniteitskosten voor ouders omdat ze minder
tijd hebben voor vrijetijd of persoonlijke zaken wat het evenwicht tussen arbeid en gezin uit
balans kan brengen.
Een andere belangrijke nuance is het feit dat de kinderbijslag niet het enige instrument is dat kan
worden ingezet om de doelstellingen in het kader van gezinsbeleid te realiseren. De overheid
voorziet zo onder meer in (deels) maatschappelijke gefinancierde publieke goederen en diensten
zoals onderwijs en kinderopvang, die de kosten van gezinnen drukken (Vermeylen, 2018). Er zijn
daarnaast schoolabonnementen en er bestaat studiefinanciering voor wie dat nodig lijkt te
hebben (Berghman, 2006). Verder voorziet de overheid in fiscale voordelen zoals de
belastingvrije sommen in de personenbelasting voor gezinnen met kinderen (Cantillon et al,
2013).
In deel drie en vier wordt verder besproken hoe deze ‘kinderbijslagdoelstellingen’ in de Vlaamse,
respectievelijk Nederlandse beleidscontext zijn verwerkt en welke uitgangspunten of
verwoordingen wijzen op een horizontale of verticale herverdelingsfunctie.
23
Deel 3: Het Groeipakket
Op 27 april 2018 bekrachtigde de Vlaamse Regering het ‘decreet tot regeling van de toelagen in
het kader van het gezinsbeleid’ (Vlaams Parlement, 2018a) of kortweg het Groeipakketdecreet.
Op basis van dit kaderdecreet werden een tiental uitvoeringsbesluiten en richtlijnen uitgewerkt
die de vorm van het huidige Groeipakket hebben bepaald. De Vlaamse Gemeenschap is er
bijgevolg in geslaagd om op tijd vorm en invulling te geven aan de met de zesde staatshervorming
overgedragen gezinsbijslagen. 31 december 2019 was namelijk de deadline waarop de
deelentiteiten hun eigen administratieve structuur, wetgeving en betalingscircuit moesten
uitwerken en de overgangsfase op zijn eind liep (Flohimont & Neven, 201526). Het is natuurlijk
niet uitgesloten dat onvoorziene wendingen zich voordoen bij de inwerkingtreding van het
Groeipakket gezien het van toepassing is op een moeilijk te overzien aantal specifieke
gezinssituaties en diverse stakeholders27 hiermee in aanraking komen (Kind en Gezin,
Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Een goede interactie en uitwisseling van ervaringen
en informatie met alle betrokken partijen is daarom essentieel in 2019 dat als een transitiejaar
beschouwd kan worden.
Het uitgangspunt van de hervorming betreft het recht op een pakket dat elk kind en zijn of haar
gezin letterlijk en figuurlijk de kans moet geven om te groeien en te ontplooien (De Vlaamse
Regering, 2016). Dit geheel van financiële tegemoetkomingen is samengesteld op maat van het
kind en het gezin waarin het dagelijks opgroeit. De huidige Vlaamse Regering benadrukt dat elk
kind voor hen gelijkwaardig is en dus recht heeft op een gelijk basisbedrag. Afhankelijk van de
noden wordt daarnaast voorzien in extra toeslagen zoals de sociale toeslag, zorg- en
participatietoeslagen. Het Groeipakket betekent het (voorlopige) einde van de leeftijds- en
rangtoeslagen.
Verder werd het doel van een geïntegreerd gezinsbeleid bij de hervorming in Vlaanderen steeds
vooropgesteld. De gezinsbijslag lijkt juridisch afgebakend te zijn van het traditioneel gezinsbeleid
gezien het als een apart artikel in de grondwet werd opgenomen28. Beleidsmatig wordt er
daarentegen geprobeerd om de gezinsbijslag en het ‘klassieke’ gezinsbeleid zo goed mogelijk te
26 Flohiment & Neven verwijzen hiervoor naar: Art. 68 quinquies, § 2 Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten + Art. 94, § 1bis, lid 1 Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. 27 Een overzicht van de stakeholders is te vinden in bijlage 3. 28 Zie deel 2.1
24
integreren in een efficiënt, effectief en transparant geheel29. De zesde staatshervorming heeft
de Vlaamse Regering opportuniteiten geboden om enkele vereenvoudigingen door te voeren (De
Vlaamse Regering, 2016).
De Vlaamse Regering heeft steeds vooropgesteld dat de hervorming budgetneutraal zou zijn. Dit
wil zeggen dat er voorlopig geen extra investeringen gebeuren in de gezinsbijslag en het
voormalige bedrag van ongeveer 3,4 miljard gelijk blijft. Het Groeipakket zoekt wel naar een
nieuw evenwicht tussen horizontale en verticale solidariteit en beoogt de vooropgestelde
doelstellingen effectiever en efficiënter te bereiken dan in het voormalige kinderbijslagsysteem
onder de AKBW. In de conceptnota wordt naar het belang van horizontale herverdeling30
verwezen door aan te halen dat de kinderbijslag een financiële tegemoetkoming is voor alle
kindrijke gezinnen, die helpt om de kosten in de opvoeding van kinderen te dragen en hen
voldoende ontplooiings- en ontwikkelingskansen te geven. De eerste levensjaren van een kind
worden daarbij als de belangrijkste beschouwd en zijn bepalend voor toekomstige kansen en de
ontwikkeling van een kind in de maatschappij. Het is omwille van die reden dat de Vlaamse
Regering ook heeft ingezet op enkele toeslagen (zoals de kinderopvang- en kleutertoeslag) die
deelname aan de maatschappij op jonge leeftijd zouden moeten bevorderen. Het belang van
verticale herverdeling31 vertaalt zich onder meer in de sociale toeslagen die worden voorzien
voor gezinnen met een laag inkomen. Een armoedetoets werd uitgevoerd door de KU Leuven
(Decoster & Vanheukelom, 2017) waarbij de doeltreffendheid van het Groeipakket op de
kinderarmoede werd bestudeerd .
Het Groeipakket beoogt dus een eenvoudig en rechtvaardig Vlaams kinderbijslagsysteem te zijn
waarbij er zowel aandacht is voor horizontale als voor verticale solidariteit. Het poogt deel uit te
maken van een geïntegreerd gezinsbeleid en aangepast te zijn aan de huidige maatschappelijke
context met vaker veranderende gezinssamenstellingen. Dit alles gebeurt binnen een
budgetneutraal kader. In dit deel wordt de inhoudelijke en organisatorisch-bestuurlijke werking
van het Groeipakket besproken en beknopt vergeleken met het voormalige federale
kinderbijslagstelsel. De belangrijkste kritieken die momenteel leven, worden daarbij niet uit de
weg te gaan.
29 Zie deel 2.1 30 Zie deel 2.2: Horizontale herverdeling = tussen kindrijke en kindarme gezinnen. 31 Zie deel 2.2: Verticale herverdeling = tussen rijke en arme gezinnen
25
3.1 Het Groeipakket: een pakket dat elk kind de kans geeft om te groeien
Het Groeipakket bestaat uit een eenmalig startbedrag, basisbedrag en schoolbonus voor alle
‘rechtgevende’ kinderen. Verder wordt er voorzien in sociale toeslagen, zorgtoeslagen en
participatietoeslagen wanneer een kind hiervoor in aanmerking komt. Figuur 2 toont aan hoe
onder meer Kind en Gezin het Groeipakket visualiseert.
Figuur 2: Samenstelling Groeipakket32
Bron: Agentschap Uitbetaling Groeipakket, 2018
3.1.1 Wie krijgt een Groeipakket?
Het voormalige onderscheid tussen rechthebbende, bijslagtrekkende en rechtgevend kind is met
de introductie van het Groeipakket vervallen. De rechthebbende was diegene in het gezin die het
recht op kinderbijslag deed ontstaan op basis van zijn socioprofessionele status (Heylen &
Verreyt, 2017). In de praktijk bleek dit meestal de vader te zijn en afhankelijk van zijn beroep of
sociale status kon het rechthebbend bedrag van de kinderbijslag verschillen. De bijslagtrekkende
was diegene die de opvoeding van zijn of haar kind op zich nam en aan wie de kinderbijslag
uitbetaald werd. In de praktijk bleek dat meestal de moeder te zijn. Dit onderscheid is verdwenen
gezien het Groeipakket volledig komaf heeft gemaakt met ‘de koppeling van kinderbijslag aan
arbeid’ en voortaan spreekt over ‘begunstigden’ en de ‘begunstigdenkern’ (FONS, 2019). Die
bestaat in beginsel uit beide ouders die samen beslissen op welke rekening het rechthebbend
bedrag wordt gestort. Bij onenigheid wordt het Groeipakket steeds uitgekeerd aan de jongste
ouder. In bepaalde gevallen (overlijden van een ouder, ontzette ouder, ouder is onbekend, kind
32 In deel 3 wordt telkens verwezen naar de geactualiseerde bedragen.
26
is ouder dan 16 jaar en gehuwd of woont op een apart adres) kan de begunstigdenkern ook één
begunstigde ouder of zelfs het rechtgevend kind zelf zijn.
Alle kinderen die in Vlaanderen wonen, worden als rechtgevende kinderen beschouwd. Op basis
van de inschrijving in het bevolkingsregister kan vlot bepaald worden of een kind recht heeft op
een Groeipakket (My Family, 2018). Het is ook mogelijk om een Groeipakket te ontvangen
wanneer hierover geen informatie terug te vinden is in het bevolkingsregister indien de feitelijke
verblijfplaats in Vlaanderen kan aangetoond worden. Daarnaast hebben ook inwoners zonder de
Belgische nationaliteit recht op hun Groeipakket indien zij toelating hebben om in
België/Vlaanderen te verblijven. De ‘gezinsbijslag’ is voortaan dus niet meer gekoppeld aan de
socioprofessionele situatie van de rechthebbende maar wordt toegekend op basis van het
lokalisatiecriterium33 (Reilhof & Massa, 2018).
3.1.2 Het Groeipakket van naderbij bekeken
3.1.2.1 Start- en basisbedrag voor elk kind
Elk kind dat geboren of geadopteerd is in Vlaanderen na 1 januari 2019, geeft34 recht op een
eenmalig startbedrag van €1122 (Kind en Gezin, 2019). De keuze om elk kind eenzelfde
startbedrag toe te kennen, past volgens de conceptnota in het kader van de vereenvoudiging van
de kinderbijslag (De Vlaamse Regering, 2016). Dit ‘startbedrag geboorte of adoptie’ vervangt de
termen geboorte- en adoptiepremie, die ook wel eens ‘kraamgeld’ werden genoemd. Het
vroegere terminologische onderscheid tussen gezinsbijslag en kinderbijslag is daarmee ook
verdwenen. Het begrip ‘gezinsbijslag’ was een ruimer begrip dat zowel de concepten
geboortepremie, adoptiepremie en kinderbijslag omvatte, alsook gelinkt was aan concepten
zoals ‘de gewaarborgde gezinsbijslag’35. Kortom bevatte het alle bijslagen die werden voorzien in
de Algemene Kinderbijslagwet (Heylen & Verreyt, 2017).
Het Groeipakket voorziet verder voor elk kind in een gelijk basisbedrag van €163,20 per maand
(De Vlaamse Regering, 2016). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in leeftijd, rang,
gezinssamenstelling, inkomen of beroep. De Vlaamse regering heeft er wel voor geopteerd om
de oude basisbedragen inclusief rang- en leeftijdstoeslag te behouden voor kinderen die voor 1
33 Artikel 8, § 1 en § 3 Groeipakketdecreet 34 De begunstigdenkern heeft recht op een Groeipakket omdat het kind hierop recht geeft. 35 In de praktijk worden de begrippen Groeipakket, gezinsbijslag en kinderbijslag nog steeds door elkaar gebruikt. In theorie wordt nu enkel gesproken over een Groeipakket.
27
januari 2019 geboren werden (Kind en Gezin, 2019). Deze overgangssituatie is uitgewerkt om de
gezinnen geboren voor 1 januari 2019 zekerheid te bieden over hun bedragen of zeker niet te
benadelen36. Een overzicht van de huidige en voormalige bedragen waarop gezinnen recht
kunnen hebben is terug te vinden in deel 3.1.6.
3.1.2.2 Toeslagen: een extraatje voor wie dit verdient of nodig heeft
Het Groeipakket voorziet in drie soorten toeslagen bovenop het basisbedrag (De Vlaamse
Regering, 2016). Deze hebben allemaal een selectief karakter dat afhangt van bepaalde condities
zoals inkomen, zorgnoden of aanwezigheid. Een uitzondering betreft de schoolbonus die als een
universele participatietoeslag beschouwd kan worden en dus aan alle begunstigden wordt
toegekend. De gezinnen die een kind verwelkomden voor 1 januari 2019 hebben eveneens recht
op bepaalde toeslagen, weliswaar soms in aangepaste vorm37. Er kan een onderscheid gemaakt
worden tussen de sociale toeslag, zorgtoeslag en participatietoeslag.
De sociale toeslag dient ter ondersteuning van de gezinnen met lage inkomens, ongeacht de
socioprofessionele situatie (De Vlaamse Regering, 2016). Het wordt niet enkel meer uitgekeerd
aan gepensioneerden, zieken, werklozen of mensen die een leefloon trekken, maar ook aan de
‘werkende armen’, die een job hebben maar te weinig verdienen om op een normale manier als
gezin te participeren in de samenleving (De Nijs & Vlaminck, 2018). Er wordt geschat dat het over
honderdduizend mensen extra gaat die recht hebben op een sociale toeslag. De
uitbetalingsactoren baseren zich steeds op het bruto belastbaar gezinsinkomen van twee jaar
geleden zoals bekend op het fiscaal aanslagbiljet en kennen de toeslag toe voor één jaar indien
het gezin in aanmerking komt (Reilhof & Massa, 2018). Dit gebeurt automatisch wanneer een
gezin al een leefloon, inkomensvervangende tegemoetkoming of inkomensgarantie voor
ouderen ontvangt. Een gezin kan ook zelf het initiatief nemen om een verzoek in te dienen en
komt in aanmerking wanneer de gezinsinkomsten minstens 6 maanden onder de aanvaarde
inkomensnorm vallen.
Het gezinsinkomen wordt dus als uitgangspunt genomen en afhankelijk van het aantal kinderen
binnen het gezin zal een bepaalde sociale toeslag worden uitbetaald (Reilhof & Massa, 2018).
Gezinnen die minder of gelijk aan €30984 jaarinkomen hebben, openen recht op €51 per maand
voor zowel het eerste als tweede kind. Voor het derde en de daaropvolgende kinderen
36 Zie deel 3.1.4 37 Zie deel 3.1.4
28
ontvangen zij een toeslag van €81,60 per maand. Er is tevens voorzien in een toeslag voor
gezinnen die een jaarinkomen hebben tussen €30984 en €61200 per maand die verantwoordelijk
zijn voor drie of meer kinderen. Zij hebben per kind recht op een extra van €61,20 per maand.
Dit systeem van gezinsgemoduleerde inkomensselectiviteit streeft twee doelstellingen na.
Enerzijds poogt het de gezinnen met lage inkomens extra te compenseren in de
opvoedingskosten van hun kind. Anderzijds tracht het ook de gezinnen die minder dan €61.200
per jaar verdienen bij te staan om hun kosten te dekken wanneer zij de keuze maken voor drie
of meer kinderen. De sociale toeslag is het enige element uit het Groeipakket waarbij de rang
van het kind nog van belang is.
De zorgtoeslag is een toeslag die wordt uitbetaald aan kinderen met een specifieke
ondersteuningsbehoefte waarvan het bedrag afhangt van de situatie of de zorgbehoeften van
het kind (My Family, 2018). Ten eerste is er de wezentoeslag die bestaat uit €163,20 extra per
maand voor een volledig wees en €81,60 extra per maand voor een kind die half wees is. Een
belangrijke vernieuwing vormt het feit dat de toeslag voor half wezen niet meer wegvalt indien
de overlevende ouder opnieuw gaat samenwonen. De AKBW had namelijk als pervers effect dat
soms een fictief adres opgegeven werd om de wezentoeslag niet te verliezen wanneer de
overlevende ouder opnieuw gaat samenwonen (De Gezinsbond, Persoonlijke Communicatie, 28
februari 2019). Kinderen die een ouder verloren hebben of geboren zijn voor 1 januari 2019
blijven daarentegen onderhevig aan de bedragen en voorwaarden uit het vroegere federale
systeem. Zo krijgt een half wees nog steeds een bedrag van €360,83 per maand maar zal hij of zij
dit bedrag niet uitbetaald krijgen wanneer de overlevende ouder opnieuw gaat samenwonen.
Ten tweede is er voorzien in een pleegzorgtoeslag die €63,03 per maand bedraagt. Ten derde
voorziet het Groeipakket in een ‘zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke
ondersteuningsbehoefte’ die een erkende handicap of aandoening hebben. Deze bedragen zijn
niet veranderd en variëren nog steeds tussen €82,37 en €549,12 per maand, afhankelijk van de
zorgnood en worden toegekend op basis van het driepijlersysteem38. Sinds september 2017 werd
het basisondersteuningsbudget (BOB) automatisch gekoppeld aan de verhoogde ‘zorgtoeslag’ bij
een beperking die overeenstemt met 12 of meer punten (De Vlaamse Regering, 2016). De
Vlaamse Regering beoogt op termijn nog meer afstemming te realiseren.
38 Kinderen met een handicap krijgen een aantal punten toegekend op basis van: a) lichamelijke en geestelijke gevolgen van de aandoening; b) invloed op het dagelijkse leven van het kind; c) invloed op het gezin. Een toeslag is gekoppeld aan het aantal verkregen punten. (My Family, 2019)
29
De participatietoeslag is een nieuwe toeslag die bestaat uit de kinderopvangtoeslag,
kleutertoeslag, schooltoeslag en schoolbonus. Het dient om ouders te stimuleren hun kinderen
te laten deelnemen aan het maatschappelijke leven zoals het school-, crèche- of
kinderopvanggebeuren. Ze worden uitgekeerd aan de gezinnen van alle kinderen die school
volgen in een onderwijsinstelling die door de Vlaamse Gemeenschap wordt erkend, gefinancierd
of gesubsidieerd (Reilhof & Massa, 2018). Ouders die gedomicilieerd zijn in een andere
gemeenschap of in het buitenland wonen, kunnen hierdoor ook recht hebben op een Vlaamse
participatietoeslag. Deze toeslagen hebben, met uitzondering van de schoolbonus, een eerder
selectief karakter en zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden. Ze zijn bovendien
cumuleerbaar, wat bijvoorbeeld inhoudt dat een gezin (met een laag inkomen) dat recht heeft
op kleutertoeslag, tevens in aanmerking kan komen voor een schooltoeslag en ook het recht op
een schoolbonus blijft behouden.
De kinderopvangtoeslag is een selectieve participatietoeslag van €3,23 per dag die enkel wordt
uitgekeerd aan gezinnen waarvan het kind in een kinderopvang zonder inkomenstarief verblijft.
Deze kinderopvangplaatsen bepalen zelf de dagprijs voor opvang waardoor de ouderbijdrage
hoger durft te liggen dan bij de kinderopvangverblijven die werken met een inkomenstarief
(Informatie Vlaanderen, 2011). Kinderopvanginitiatieven zonder inkomenstarief ontvangen
namelijk enkel een basissubsidie van de Vlaamse Overheid. De dagprijs voor kinderopvang met
inkomenstarief hangt af van het gezamenlijk belastbaar beroepsinkomen en het aantal kinderen
ten laste. Het tarief ligt doorgaans lager dan bij de kinderopvanginitiatieven zonder
inkomenstarief gezien zij recht hebben op meerdere subsidies dan enkel de basissubsidie39.
Gezinnen moeten over een attest van Kind en Gezin beschikken om terecht te kunnen bij een
kinderopvanginitiatief met inkomenstarief (Informatie Vlaanderen, z.d.a).
Wanneer een driejarig kind kleuteronderwijs volgt, en dus niet meer naar de opvang gaat, heeft
het gezin recht op een kleutertoeslag van €132,60 per jaar (Informatie Vlaanderen, z.d.b). Dit
recht blijft ook bestaan voor de gezinnen van vierjarige kleuters indien hun kind voldoende
aanwezig is. Kleuters die 5 jaar zijn, hebben geen recht meer op een kleutertoeslag.
Vanaf schooljaar 2019-2020 hebben gezinnen met een laag inkomen ook recht op een
schooltoeslag om de onderwijskosten te helpen dragen (De Vlaamse Regering, 2016). Het
39 Zie art. 8-10 decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters (Codex Vlaanderen).
30
rechthebbend bedrag wordt bepaald door middel van een puntensysteem op basis van het
gezinsinkomen en kan variëren naarmate de overstap wordt gezet van kleuter- naar lager
onderwijs of naar het secundair onderwijs. Het kind moet minstens 3 jaar oud zijn en wel naar
een school in de Vlaamse Gemeenschap of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaan die door
de Vlaamse Gemeenschap wordt erkend. De schooltoeslag is zeer sterk gelijkaardig aan de
‘schooltoelage’ zoals dat in het federale systeem bestond. Deze schooltoelagen maakten
traditioneel geen deel uit van de gezinsbijslagen maar worden nu toch geïntegreerd in het
Groeipakket als een selectieve participatietoeslag. Een uitzondering betreft de studietoelage
voor 18-25-jarigen die bovenop het bedrag van de schooltoeslag voor deze leeftijdscategorie
blijft bestaan40 en volgens artikel 74 van het Groeipakketdecreet blijvend wordt uitbetaald door
het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
De schoolbonus is tot slot een jaarlijkse universele participatietoeslag die elk kind ontvangt in
augustus. Opmerkelijk is dat elk kind vanaf 0 jaar hierop recht heeft en dus nog niet schoolgaand
hoeft te zijn. De bedragen van de schoolbonus nemen toe met de leeftijd van het kind en variëren
tussen €20,40 en €61,20 per jaar. Dit is het enige onderdeel uit het Groeipakket waar een soort
van vaste en universele leeftijdstoeslag in is verwerkt41.
3.1.3 Het administratief-bestuurlijk landschap
De Vlaamse Regering (2016) stelt in de conceptnota voorop om het uitbetalingslandschap te
rationaliseren waardoor efficiëntiewinsten worden geboekt zonder dat daarbij de bestaande
kwaliteit aan dienstverlening moet inboeten. Ten eerste heeft de Vlaamse Regering daarom
beslist dat er een functiescheiding nodig is tussen de regie- en uitbetalingsactoren. Ten tweede
werd gekozen om het uitbetalingslandschap te vereenvoudigen door het aantal
uitbetalingsactoren te reduceren. Ten derde werd ingezet op automatisering waarbij een
efficiënt en degelijk IT-systeem een vlotte dienstverlening van de front- en back-office moet
garanderen. In figuur 3 worden de veranderingen in het uitbetalingslandschap geïllustreerd met
hierbij de belangrijkste actoren. De samenwerking tussen de uitbetalingsactoren en de Huizen
van het Kind wordt hier niet in opgenomen maar dient toch vermeld te worden gezien dit
decretaal bepaald is (Agentschap Uitbetaling Groeipakket, z.d.). Beiden moeten namelijk
40 Het systeem van studietoelagen voor 18-25-jarigen blijft behouden omwille van het selectieve karakter en het verminderde armoederisico (De Vlaamse Regering, 2016). 41 De rechthebbende bedragen bij de schooltoelage stijgen doorgaans ook maar zijn variabel en afhankelijk van het gezinsinkomen.
31
samenwerken om een goed uitgewerkte loketfunctie te garanderen die zowel fysiek (bv.
kantoren van uitbetalingsactoren of Huis van het Kind) als op afstand (bv. via telefoon of chat)
kan plaatsvinden. Er wordt getracht voldoende bereikbaar te zijn om op die manier ouders zo
goed mogelijk te ondersteunen in hun kinderbijslagdossier en hun vertrouwd te maken met het
Groeipakket.
Figuur 3: Uitbetalingslandschap AKBW versus Groeipakket
Bron: Reilhof & Massa, 2018
In de AKBW was Famifed verantwoordelijk voor zowel de regie als de publieke uitbetalingen van
de gezinsbijslag. Het Groeidecreet heeft de regie overgedragen aan Kind en Gezin die onder meer
als opdracht heeft om het huidige gezinsbeleid verder op te volgen, bij te sturen en te handhaven
(Kind en Gezin, z.d.b). Het beheert daarnaast het Vlaams netwerk voor elektronische
informatiestromen dat de gegevensuitwisseling van zowel Vlaamse als federale authentieke
gegevensbronnen faciliteert. Verder heeft Kind en Gezin als opdracht om geschillencommissies
te organiseren en evaluerende artsen te erkennen die bepalen of kinderen met een specifieke
ondersteuningsbehoefte al dan niet een zorgtoeslag toegekend kunnen krijgen. Een
transitieteam van Kind en Gezin stond de Vlaamse Regering bij tijdens de
(beleids)voorbereidingen van het Groeipakket. Het Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van
Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, hierna VUTG, is als verantwoordelijke aangewezen
voor het beheer van de uitbetalingen (Vlaams Parlement, 2018a). Dit extern verzelfstandigd
agentschap overkoepelt alle vergunde private uitbetalingsactoren (Infino, Kidslife, My Family en
32
Parentia) en de publieke uitbetalingsactor (FONS) die instaan voor de effectieve uitbetalingen en
het beheer van elk individueel dossier. Het VUTG heeft onder meer als opdracht om de
uitbetalingen te coördineren en behandelt klachten in verband met de uitbetalingsactoren (De
Vlaamse Regering, 2016).
Het aantal uitbetalingsactoren is gereduceerd van elf private en één publieke uitbetalingsactor
naar vier private en één publieke uitbetalingsactor. Enerzijds heeft de Vlaamse Regering hiermee
gekozen om het aantal uitbetalingsactoren sterk te verminderen gezien deze allen een
gelijkaardige, decretaal vastgelegde dienstverlening aanbieden. Anderzijds heeft ze beslist om
toch nog in de keuze tussen uitbetalingsactoren voor de gezinnen te voorzien. Het
Groeipakketdecreet voorziet namelijk dat alle Vlaamse gezinnen zelf kunnen kiezen bij welke
uitbetalingsactor zij aangesloten zijn (Vlaams Parlement, 2018b). Ze zijn dus niet meer
automatisch aangesloten bij de uitbetalingsactor waarbij hun werkgever aangesloten was. De
Vlaamse Regering beoogt door deze keuzevrijheid de marktwerking te laten doorwerken en de
uitbetalingsactoren hiermee stimuli tot kwaliteits- en efficiëntieverbeteringen mee te geven (De
Vlaamse Regering, 2016). De vijf uitbetalingsactoren worden dus in een eerder concurrentiële
omgeving geplaatst met het oog op kwaliteitsverbeteringen voor de burger (als klant) wat zou
kunnen resulteren in snellere, beter bereikbare en meer klantvriendelijke dienstverlening. De
private uitbetalingsactoren kregen een vergunning van Kind en Gezin die in 2023 herzien wordt
op basis van hun kwantitatieve en kwalitatieve prestaties (My Family, Persoonlijke
Communicatie, 22 maart, 2019).
De Vlaamse Regering heeft sterk ingezet op informatisering en digitalisering zodat het delen van
gegevens tussen de (uitbetalings)actoren vlot verloopt met oog op een maximale automatische
rechtentoekenning (Vlaams Parlement, 2018b). Kind en Gezin werkt daarom onder meer samen
met het Agentschap Informatie Vlaanderen via platformen zoals KRING (Kruispunt Informatie
Groeipakket) en het MAGDA-platform (MAximale GegevensDeling tussen Administraties). Verder
werd een Centrale Groeiapplicatie uitgewerkt die als betaalmotor dient en de juiste
berekeningen en betalingen op maat faciliteert. Het Vlaamse datawarehouse van de
gezinsbijslagen wordt hieraan gekoppeld. De kruispuntbank Sociale Zekerheid probeert
daarnaast dubbele betalingen tussen de bevoegde regionale overheden te voorkomen door een
verwijzingsrepertorium bij te houden. Alle respondenten merken voorts op dat de eerste
uitbetalingen van het Groeipakket op 8 februari 2019 vlot zijn verlopen en zo goed als alle
33
gezinnen hun eerste Groeipakket goed hebben ontvangen. Het kabinet Vandeurzen alsook Kind
en Gezin halen aan dat er geen structurele betalingsproblemen zijn geweest en dat de IT-migratie
vlot verlopen is. Dat belet hen niet om blijvend in te zetten op software en
infrastructuurverbeteringen gezien er zich toch nog af en toe kleine problemen voordoen die tot
op heden weliswaar geen of beperkt impact hebben gehad op de burger.
3.1.4 Van oud naar nieuw: overgangssituatie
Het Groeipakket is van start gegaan maar voor alle kinderen die geboren zijn voor 1 januari 2019
blijft het voormalige systeem op basis van de AKBW gelden tot zij niet meer
kinderbijslaggerechtigd zijn (De Vlaamse Regering, 2016). Deze overgangsregeling werd
uitgewerkt om te garanderen dat geen enkel kind door de overdracht van de gezinsbijslagen
minder zou krijgen. Dit impliceert wel dat er nog 25 jaar lang rekening zal moeten worden
gehouden met twee verschillende systemen. Deze overgangsregeling wordt daarom soms als
complex beschouwd, zeker als één gezin zowel een kind heeft dat geboren is voor als na de
introductie van het Groeipakket42. De overgangsregeling geldt niet wanneer het recht op
kinderbijslag eerder bestond, maar niet meer werd uitgekeerd op 31 december 2018 omdat de
jongere bijvoorbeeld tijdelijk tewerkgesteld was en daardoor geen recht meer had op
kinderbijslag. Indien dit recht in 2019 opnieuw wordt heropend omdat de jongere bijvoorbeeld
opnieuw gaat studeren, wordt een Groeipakket uitgekeerd. Figuur 4 illustreert waarop gezinnen
met kinderen geboren voor en na 1 januari 2019 recht hebben.
42 Zie deel 3.2
34
Figuur 4: Kinderbijslag voor en na 1 januari 2019
Bron: My Family, 2018
Ten eerste blijkt uit deze figuur dat kinderen geboren voor 1 januari 2019 hun recht op leeftijds-
en rangtoeslag blijven behouden. Zij krijgen voortaan het basisbedrag ‘vastgeklikt’ waarop zij
recht hadden op 31 december 2018 om 23u59 en zullen in de toekomst nog op leeftijdstoeslagen
kunnen rekenen. Het oudste kind heeft daarbij wel slechts recht op een gehalveerde
leeftijdstoeslag wanneer deze geen recht heeft op een sociale of zorgtoeslag (Art. 212, § 2
Groeipakketdecreet). Opmerkelijk is ook dat ervoor werd gekozen om de rangen binnen het gezin
te bevriezen op 31 december 2018 en vervolgens om te keren. Dit zou de complexiteit van de
rangorde moeten tegengaan die zich bijvoorbeeld voordoet wanneer een nieuw samengesteld
gezin43, al dan niet met een extra kind geboren in 2019, wordt gevormd waardoor de rangorde
op basis van de AKBW zou veranderen. De omkering van de rangen impliceert dat het oudste
kind met de hoogste rangtoeslag als eerste uitstroomt. Deze maatregel zou volgens de
conceptnota de integratie tot één nieuw systeem moeten bevorderen. Onderstaande case
illustreert wat met de bevriezing en omkering van de rangen wordt bedoeld.
43 Er wordt in deze thesis niet uitgebreid ingegaan op nieuw samengestelde gezinnen, co-ouderschap en echtscheidingen. Zie deel 1.1.3.4.
35
Case44
Joke en Wout hebben vier kinderen geboren voor 2019: Lennert is 7 jaar, Gilles is 5 jaar, Kobe is
3 jaar. In 2018 krijgt Lennert dus het bedrag uit rang 1 (€93,93), Gilles uit rang 2 (€173,80) en
Kobe uit rang 3 (€259,49). Vanaf 1 januari 2019 worden de rangen omgedraaid en krijgt Kobe het
bedrag uit rang 1 en Lennert het bedrag uit rang 3. Lieke wordt geboren op 8 april 2019 en
ontvangt net zoals elk kind geboren in 2019 het bedrag van €163,20.
Tabel 1: Omkering van de rangen (bedragen geldig op 31 december 2018, in euro’s)
Bedrag 2018 Bedrag 2019
Lennert (7 jaar) 93,93 259,49
Gilles (5 jaar) 173,80 173,80
Kobe (3 jaar) 259,49 93,93
Lieke (0 jaar) / 163,20
Bron: Eigen herwerking op basis van My Family, 2018
Ten tweede toont figuur 4 aan dat de sociale toeslagen en participatietoeslagen ook toegekend
worden aan kinderen geboren voor 2019. Deze maatregel probeert te beletten dat de komende
jaren twee verschillende systemen, het oude en het nieuwe kinderbijslagstelsel, naast elkaar
blijven bestaan (De Vlaamse Regering, 2016). Gezinnen met kinderen geboren voor 2019 die
minder dan €3098445 per jaar verdienen, hebben dus ook recht op de nieuwe sociale toeslag. Dit
ligt wat gecompliceerder voor gezinnen die tussen €30984 en €61200 per jaar verdienen. Zij
hebben pas recht op een sociale toeslag uit het Groeipakket vanaf dat een derde kind geboren
wordt in 2019. Kinderen geboren voor 2019 zullen een sociale toeslag krijgen ter waarde van het
bedrag voor langdurig werklozen uit het oude systeem. Hiermee probeert de Vlaamse Regering
te vermijden dat geen enkel kind frappant minder krijgt.
Ten derde blijft de regeling omtrent de zorgtoeslagen bij het Groeipakket gelijkaardig. Een
uitzondering hierop betreft het feit dat de wezentoeslag voor halfwezen niet meer wegvalt
wanneer een ouder opnieuw gaat samenwonen46. Tot slot wordt in de overgangsregeling
voorzien dat enkel gezinnen die een kind verwelkomen in 2019, al vrij kunnen kiezen bij welke
44 Leeftijdstoeslag wordt in deze case buiten beschouwing gelaten. 45 De inkomensgrenzen werden aangepast aan de meest actuele bedragen (via Informatie Vlaanderen, z.d.b.). 46 Zie deel 3.1.2
36
uitbetalingsactor zij zich aansluiten. Gezinnen met kinderen geboren voor 2019 kunnen dit pas
vanaf 1 januari 2020.
3.1.5 Alle bedragen samengevat
Tabel 2 geeft alle bedragen uit zowel de AKBW als het Groeipakket schematisch weer. De
opdeling die wordt gebruikt, is gebaseerd op de pijlerindeling die in de conceptnota wordt
gebruikt (De Vlaamse Regering, 2016). De eerste pijler betreft het start- en basisbedrag met een
universeel karakter die op alle kindrijke gezinnen van toepassing is. De tweede pijler omvat de
sociale- en zorgtoeslagen die een eerder selectief karakter hebben. De derde pijler bundelt de
participatietoeslagen, die met uitzondering van de schoolbonus eveneens een eerder selectief
karakter hebben. Deze indeling is een goede en overzichtelijke manier om een eerste
voorzichtige vergelijking tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ te maken.
Tabel 2: Voormalige en huidige bedragen in de Vlaamse kinderbijslag
AKBW (december 201847) Groeipakket (2019)
Pijler 1
Geboortepremie/
Startbedrag geboorte
(eenmalig)
1e kind: €1.272,52
2e e.v. kind: €957,42
€1.122 per kind
Adoptiepremie/
Startbedrag adoptie
(eenmalig)
Elk kind: €1.272,52 €1.122 per kind
Basiskinderbijslag
1e kind: €93,93 per maand
2e kind: €173,80 per maand
3e e.v. kind: €259,49 per maand
€163,20 per kind per maand
Leeftijdstoeslag
(afhankelijk van leeftijd en
gezinssituatie, per maand)
Gewone schaal48
[6-11 jaar]: €16,36
[12-17 jaar]: €24,92
[18-24 jaar]: €28,72
Andere kinderen49
Afgeschaft
47 In september 2018 vond een laatste indexering plaats in het voormalige kinderbijslagsysteem. 48 Kinderen die geen toeslag voor eenoudergezinnen ontvangen of geen sociale toeslag krijgen en die niet door een aandoening getroffen zijn. 49 Kinderen die recht hebben op een sociale toeslag of een toeslag voor eenoudergezinnen ontvangen en/of alle kinderen met een aandoening.
37
[6-11 jaar]: €32,63
[12-17 jaar]: €49,86
[18-24 jaar]: €63,40
Kinderen met handicap geboren voor
1 juli 1966:
1e kind (geen supplement voor
eenoudergezin): €53,94
Andere kinderen: €62,15
Jaarlijkse toeslag
(bedragen geldig in juli
2018)
Gewone schaal
[0-5 jaar]: €20,40
[6-11 jaar]: €43,86
[12-17 jaar]: €61,20
[18-24 jaar]: €81,60
Schaal met toeslag
[0-5 jaar]: €28,16
[6-11 jaar]: €59,76
[12-17 jaar]: €83,66
[18-24 jaar]: €112,62
Vervangen: zie pijler 3 (schoolbonus)
Pijler 2
Sociale toeslagen
(per maand)
Langdurig werkloze en
gepensioneerde ouder(s)
1e kind: €47,81
2e kind: €29,64
3e kind e.a.: €23,90 (1 ouder) -
€5,10 (2 ouders)
Langdurig zieken en invaliden
1e kind: €102,88
2e kind: €29,64
3e kind: €23,90 (1-ouder) - €5,20 (2
ouders)
Eenoudergezinnen
1e kind: €47,81
2e kind: €29,64
3e kind: €23,90
Inkomensgrenzen
[eenouder]: €2.452,41
[tweeouder]: €2.531,55
Gezinsinkomen [<€30.984,00]:
1-2 kinderen: €51 per kind
3 e.v. kinderen: €81,60 per kind
Gezinsinkomen [€30.984-€61.200]
1-2 kinderen: €0 per kind
3 e.v. kinderen: €61,20 per kind
Gezinsinkomen [>€61.200]
Niet van toepassing
38
Zorgtoeslagen
(per maand)
Wezen: €360,83 aangevuld met
leeftijdstoeslag ‘andere kinderen’.
Pleegkinderen: €63,03
Kinderen met een handicap: Afh. van
ernst aandoening: [€82,37 –
€549,12]
Wezen: €163,20
Halve wezen: €81,60
Pleegkinderen: €63,00
Kinderen met een handicap:
Onveranderd
Pijler 3
Participatietoeslagen
Niet van toepassing (school- en
studietoelagen vormen geen
onderdeel van de kinderbijslag)
Kinderopvangtoeslag:
Niet- inkomensgerelateerde
kinderopvang: €3,23 per dag
Kleutertoeslag (per jaar):
[3 jaar]: €132,60
[4 jaar]: €132,60 na bewijs
herinschrijving en
aanwezigheidsvereiste
(voorwaardelijk)
Schooltoeslag (gemiddeld per jaar50):
[3-5 jaar]: €103,70
[6-11 jaar]: €194
[12-17 jaar]: €630
[18+ jaar]: €50 per jaar bovenop de
studietoelage51
Schoolbonus
Niet van toepassing (komt overeen
met de huidige jaarlijkse toeslag)
[0-2 jaar]: €20,40
[5-11 jaar]: €35,70
[12-17 jaar]: €51
[18-24 jaar]: €61,20
Bron: Eigen herwerking van Vermeylen, 201852 o.b.v. Kidslife, 2018; Reilhof & Massa, 2018;
Parentia, 2018; Informatie Vlaanderen, z.d.b
Ten eerste blijkt uit de tabel dat het startbedrag geboorte en adoptie in het Groeipakket €50
lager ligt voor het eerstgeboren kind dan in het voormalige kinderbijslagstelsel (€1.272,52 vs.
50 Puntensysteem op basis van gezinsinkomen. 51 Zie deel 3.2.2.2 52 Bronnen: Van Lancker et al., 2016; Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, 2017; Conceptnota ‘Voor elk kind en elk gezin een Groeipakket op maat’; Voorontwerp van decreet tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid; www.Groeipakket.be.
39
€1.122). Het tweede en de daarop volgende kinderen ontvangen daarentegen ongeveer €165
meer dan werd voorzien in de AKBW (€957,42 vs. €1.122). Ten tweede valt op dat het
basisbedrag voor een eerste kind in het Groeipakket ongeveer €70 hoger ligt dan het bedrag
waarop een eerste kind recht had in de AKBW (€93,93 vs. €163,20). Vanaf het tweede kind liggen
de bedragen €10 tot €96 per maand lager53 (2e kind: €173,80 vs. €163,20; 3e kind e.v. €259,49 vs.
€163,20). Het basisbedrag van €163,20 is gelijk voor elk kind en zal niet meer aangevuld worden
met leeftijdstoeslagen. Ten derde bestaat de jaarlijkse toeslag niet meer, maar werd deze
geïntegreerd als selectieve participatietoeslag in de derde pijler van het Groeipakket. Het betreft
hoofdzakelijk de schoolbonus waarvan de bedragen duidelijk lager liggen dan die van de jaarlijkse
toeslag, met uitzondering voor schoolgaande kinderen van 0-2 jaar (€20,40 per jaar).
Ten vierde kan uit de tabel worden afgeleid dat de discriminatie in sociale toeslagen ten aanzien
van de werkenden met een laag inkomen is aangepakt (De Vlaamse Regering, 2016). Het
onderscheid tussen werklozen, invaliden en eenoudergezinnen wordt niet meer gemaakt en een
sociale toeslag wordt in het Groeipakket voorzien voor alle gezinnen die onder bepaalde
inkomensgrenzen vallen. Gezinnen met één of twee kinderen die eerder al recht hadden op
sociale toeslag lijken er bovendien op vooruit te gaan indien zij onder de inkomensgrens van
€30.984 vallen, m.u.v. het eerste kind bij langdurig zieken en invaliden (€47,81 en €29,64 vs. €51
m.u.v. €102,88 vs. €51; €23,90 vs. €81,60). Daarnaast lijken ook grotere gezinnen met drie of
meer kinderen een grotere sociale toeslag te ontvangen (€23,90 vs. €61,20).
Ten vijfde zijn er weinig wijzigingen op te merken in verband met de zorgtoeslagen. Een
uitzondering hierop betreft de wezentoeslag waarbij in het Groeipakket het onderscheid wordt
gemaakt tussen een volledige en een halfwees waarvoor andere bedragen gelden. Een volledig
wees ontvangt nog eens 100% van het basisbedrag waarop ieder kind recht heeft, d.w.z. €163,20
per maand. Een half-wees heeft recht op nog eens 50% van het basisbedrag, d.w.z. €81,60 per
maand. In de AKBW had een wees recht op €360,83 per maand in 2018. Nu heeft hij of zij recht
op €326,40 als volledig wees en €244,80 als half-wees, wat lager ligt dan het voormalige bedrag
van €360,83.
Ten zesde heeft de Vlaamse Regering ook enkele eigen aanvullingen gedaan in het Groeipakket
waardoor een vergelijking met de AKBW moeilijker wordt. Het betreft de kinderopvangtoeslag,
53 Zonder toekomstige indexeringen in rekening genomen.
40
kleutertoeslag en schooltoeslag. De schooltoelage bestond al voor 2019 maar behoorde toen tot
de onderwijsadministratie en was dus geen deel van de kinderbijslagregeling.
Tot slot moet gewezen worden op het woord ‘voorzichtig’ uit de inleidende zin boven de tabel.
Het is namelijk niet mogelijk om op basis van deze tabel algemene uitspraken te doen over het
feit of een bepaald soort gezin na de introductie van het Groeipakket minder of meer ontvangt.
De situatie van een gezin moet telkens individueel bekeken worden op basis van het aantal
kinderen, leeftijd, samenstelling, gezinsinkomen en andere factoren. Bovendien is het eigen aan
gezinnen dat ze niet statisch zijn. Er kunnen bijvoorbeeld kinderen bijkomen of het gemiddeld
gezinsinkomen kan veranderen. Dit zijn belangrijke redenen waarom er geen simulaties werden
uitgevoerd door het kabinet Vandeurzen (Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019).
Een uitzondering hierop betreft de gezinnen die hun eerste kindje verwelkomen in 2019, die
doorgaans voordeel (€93,93 vs. €163,20) lijken te hebben met het Groeipakket. Bea Cantillon en
Julie Vinck (2019), onderzoeksters bij het Centrum voor Sociaal Beleid, geven daarnaast aan dat
enkele besluiten kunnen worden genomen omtrent de herverdelingsimpact van de
hervorming54. De meeste positieve herverdelingseffecten zijn op te merken bij de 10% armste en
20% rijkste gezinnen. Het zijn daarnaast voornamelijk éénkindgezinnen die erop vooruitgaan
terwijl de gezinnen met twee of meer kinderen het meeste verlies doen.
3.2 Het Groeipakket kritisch bekeken: sterke en zwakke punten
Het Groeipakket lijkt niet onbesproken te blijven. Rond de jaarwisseling van 2018 naar 2019
werden diverse artikelen geschreven waarin artsen aangaven meermaals de vraag te hebben
kregen om een bevalling vroeger in te leiden of juist uit te stellen (o.a. Vandervelden, 2018). Het
rechthebbend bedrag zou afhankelijk van de gezinssituatie een opmerkelijk verschil in
gezinsbijslag betekenen als de baby wordt geboren in 2018 of 2019. Bovendien zijn er op datum
van 8 april 2019 al vier zaken hangende bij het Grondwettelijk Hof55 (2019) van gezinnen die
menen dat sommige kinderen ongelijk behandeld worden door het Groeipakket of de transitie
tot onredelijke verschillen in gezinsbijslag leidt voor bepaalde situaties. In dit onderdeel volgt een
grondigere en genuanceerde bespreking van het debat rond het Groeipakket en de transitie die
daarmee gepaard ging. Figuur 5 geeft alvast een eerste overzicht weer van de onderdelen in het
54 Op basis van eerder onderzoek van het Centrum voor Sociaal Beleid: Van Lancker et al, 2016. 55 In zake: het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid. Rolnummers: 7040, 7095, 7109 en 7114.
41
Groeipakket die doorgaans positief worden bevonden (groene kaders) of waarrond eerder
discussie bestaat (oranje kaders).
Figuur 5: Het Groeipakketdebat
Bron: Eigen creatie o.b.v. Inhoudsanalyse en Persoonlijke Communicatie (zie deel 3.1 en 3.2)
3.2.1 Universeel systeem met selectieve bovenbouw
De Vlaamse Regering heeft gekozen voor een universeel kinderbijslagsysteem waarbij elk kind
recht heeft op kinderbijslag, los van het socioprofessioneel statuut van de ouders (De Vlaamse
Regering, 2016). Daarbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van het gezin door te
voorzien in een stevige selectieve bovenbouw. Dit systeem wordt ook wel eens ‘proportioneel
universalisme’ genoemd omdat elk gezin een tegemoetkoming krijgt voor de kosten die kinderen
met zich meebrengen en de lage of middeninkomens een proportioneel bijkomend bedrag
krijgen afhankelijk van het gezinsinkomen56 (Vinck et al., 2015). De horizontale en verticale
solidariteitsdoeleinden van de kinderbijslag worden geïntegreerd in het Groeipakket.
Dit systeem van proportioneel universalisme waarbij het recht van het kind centraal staat, wordt
doorgaans positief onthaald57. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat dit systeem een
vereenvoudiging teweegbrengt (Kind en Gezin; FONS, Persoonlijke Communicatie, 11 maart
2019; 1 april 2019). Ten eerste is het basisbedrag transparanter geworden gezien alle gezinnen
weten dat ze sowieso recht hebben op €163,20 per maand. Ten tweede is een enorme
56 Gezinsgemoduleerde inkomensselectiviteit (SERV, 2016) 57 Zowel bij al de geïnterviewde actoren als in de adviezen van de SAR WWG (2016), Vlor (2016) en SERV (2016).
42
administratieve vereenvoudiging doorgevoerd. De voormalige band met tewerkstelling zorgde
voor heel wat complexiteit. Een voorbeeld is het feit dat er vaak overgeschakeld moest worden
naar een andere kinderbijslagkas wanneer er van job of sector veranderd werd. In een
arbeidsmarkt die transitioneel en veel volatieler is geworden, resulteerde dit in complexe en
tijdrovende praktijken (Sp.a, Persoonlijke Communicatie, 1 maart 2019). Daarnaast is het
systeem van de gewaarborgde kinderbijslag overbodig geworden58 (De Vlaamse Regering, 2016).
België leek tot voor kort één van de weinige landen te zijn waar de kinderbijslag nog niet
afgestemd was op ‘het recht van het kind’ (FONS, Persoonlijke Communicatie, 1 april 2019).
Een universeel basisbedrag betekent dat er geen rang- en leeftijdstoeslagen worden toegekend.
De afschaffing van de rangtoeslagen werd positief onthaald omdat het eveneens tot een
(administratieve) vereenvoudiging heeft geleid59. De vraag welk kind behoort tot welk gezin moet
zo niet meer gesteld worden om te bepalen op hoeveel kinderbijslag een gezin recht heeft
(Cantillon & Vinck, 2019). Deze complexiteit manifesteerde zich hoofdzakelijk bij de nieuw
samengestelde gezinnen of situaties van co-ouderschap waar rangen bijvoorbeeld geïntegreerd
moesten worden (Kind en Gezin, Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Bovendien wordt
een systeem zonder rangtoeslagen als rechtvaardiger beschouwd. Het kabinet Vandeurzen
erkent dat de grote gezinnen t.o.v. de kleine gezinnen op een bepaalde manier bevoordeeld
werden (Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019). Daarnaast merkt uitbetalingsactor My
Family op dat het systeem van de rangtoeslagen dikwijls met handen en voeten moest uitgelegd
worden aan de gezinnen (Persoonlijke Communicatie, 22 maart 2019). Zij vroegen zich af waarom
een tweede en derde kind zoveel meer kreeg dan het oudste en waarom het hoogste bedrag eraf
ging wanneer het oudste kind ging studeren. Groen vult aan dat deze logica afstamt van een
periode waarin een andere visie op de rol van het gezin domineerde waarbij grote gezinnen
gestimuleerd moesten worden (Persoonlijke Communicatie, 28 maart 2019). De partij merkt op
dat een overheid geen waardeoordeel hoeft te hebben over het feit of een gezin groot of klein is
en grote gezinnen dus niet hoeft te stimuleren. De Gezinsbond lijkt zich hierbij aan te sluiten door
op te merken dat de kinderbijslag nooit nataliteitspolitiek mag zijn. Zij halen aan altijd verdedigd
te hebben dat een gezin zelf moet kunnen beslissen over het aantal kinderen, waartegenover
een minimum kostendekkend bedrag aan kinderbijslag zou moeten staan.
58 Zie deel 3.1.1 59 Dit wordt aangehaald of bevestigd door bijna alle geïnterviewde actoren en de SAR WWG (2016), Vlor (2016) en SERV (2016).
43
Meer onenigheid lijkt er te zijn over de afschaffing van de leeftijdstoeslagen. Kort na de lancering
van de conceptnota, lieten de SAR WGG (2016) en de SERV (2016) in hun adviezen al weten enige
twijfels te hebben over deze maatregel. Ze vinden dit een onlogische maatregel omdat de kost
van kinderen doorgaans stijgt met de leeftijd. Het principe ‘ieder kind is gelijk’ moet ook voor de
verschillende (voormalige) leeftijdscategorieën gelden. De Gezinsbond (2016) volgt bovenstaand
standpunt en vult aan dat niet alle ouders meer verdienen naarmate hun kinderen ouder worden.
Zij blijven op middellange termijn pleiten voor een al dan niet aangepaste leeftijdstoeslag
(Persoonlijke Communicatie, 28 februari 2019). Er werd gevraagd om de impact van deze
wijziging verder te onderzoeken met aandacht voor de mogelijke effecten van verschillende
gezinssamenstellingen.
Drie jaar later is duidelijk dat de Vlaamse Regering bleef vasthouden aan de
afschaffing/hervorming van de leeftijdsbijslagen. Het kabinet Vandeurzen merkt op dat de keuze
uit de conceptnota werd aangehouden om meer te investeren bij de geboorte van het eerste
kind, en al vanaf de geboorte te voorzien in een hoog basisbedrag (De Vlaamse Regering, 2016;
Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019). Kinderen moeten voldoende kansen en
ondersteuning krijgen vanaf de eerste levensjaren. Het kabinet nuanceert daarnaast door te
wijzen naar de schooltoeslag- en bonus waar er toch nog rekening werd gehouden met de
leeftijdsbijslagen60. Verder denkt My Family dat het belang van leeftijdsbijslagen sowieso
gerelativeerd moet worden (Persoonlijke Communicatie, 22 maart 2019). De leeftijdsbijslagen
gingen bijvoorbeeld volgens hen niet proportioneel omhoog met de toenemende schoolkosten
bij de overstap naar het lager, secundair of hoger onderwijs. De afschaffing is ook een
vereenvoudiging gezien de halve leeftijdstoeslag voor het oudste kind een complexe regeling
was61. Kind en Gezin merkt daarnaast op dat zij ervaren dat de afschaffing van de
leeftijdstoeslagen niet zo sterk lijkt te leven bij de burger (Persoonlijke Communicatie, 11 maart
2019). Ze menen dat de leeftijdstoeslag zeker voor jonge gezinnen niet meer lijkt mee te spelen.
Een mogelijke herinvoering van de leeftijdstoeslag is volgens hen enkel mogelijk wanneer extra
budget wordt vrijgemaakt. Tot slot geeft ook Groen aan eerder voorstander te zijn van de
afschaffing van de leeftijdstoeslag (Persoonlijke Communicatie, 28 maart 2019). Zij menen dat
60 Zie 3.2.3 61 Zie deel 3.1.4.
44
de toeslagen moeten worden toegekend wanneer dit noodzakelijk is, op basis van het
gezinsinkomen en de draagkracht van het gezin.
3.2.2 Selectiviteit
Een veel voorkomende kritiek is dat het Groeipakket er momenteel onvoldoende in slaagt om de
kinderarmoede terug te dringen tot een aanvaardbaar niveau. De armoedetoets van professor
André Decoster en Toon Vanheukelom (2017) toont aan dat het armoederisico voor bestaande
gezinnen daalt met -0,5 procentpunt62 en voor nieuwe gezinnen63 met -0,9 procentpunt64. De
armoedekloof wordt significant kleiner voor alle bestaande en nieuwe gezinnen, m.u.v. de
nieuwe gezinnen die vier of meer kinderen hebben. Bea Cantillon en Julie Vinck (2019) merken
op dat deze daling echter beperkt is en niet tot substantiële verminderingen van het
kinderarmoederisico zal leiden. Zij wijzen daarbij als voornaamste oorzaak naar de keuze om te
voorzien in een universeel hoog basisbedrag in plaats van het selectieve luik, in de vorm van
inkomensafhankelijke sociale toeslagen, nog sterker te laten doorwegen. De Vlaamse Regering
heeft een instrument gecreëerd dat de mogelijkheid heeft om kinderarmoede terug te dringen,
maar gebruikt dit volgens beide onderzoekers te weinig. Bovendien wijzen zij erop dat er nergens
een wettelijke verankering bestaat dat de welvaartsvastheid van de uitkeringen garandeert. Er
wordt gewezen op een erosie-effect van de armoedereducerende capaciteit van het Groeipakket
wanneer de decretaal vastgelegde bedragen niet mee evolueren met het welvaartsniveau. “Het
gewicht van de horizontale verdeling is groter gebleven dan dat van de verticale verdeling”
(Cantillon & Vinck, 2019).
Oppositiepartijen Sp.a en Groen sluiten zich hierbij aan en merken op dat er nog meer rekening
had moeten worden gehouden met het draagvlak van een gezin. Sp.a noemt het Groeipakket
een gemiste kans dat onvoldoende gebruikt wordt om in te zetten voor een breder gezinsbeleid
en de halvering van kinderarmoede in het kader van de 2020-doelstellingen (Persoonlijke
Communicatie, 1 maart 2019). Voor ieder kind gelijk, vindt de partij juist onrechtvaardig. Er wordt
gepleit om afhankelijk van de noden een proportioneel bedrag toe te kennen. Hilde Coddens,
respondent bij My Family, merkt op dat een 100% rechtvaardig systeem puur gekoppeld zou
62 Zie bijlage 4. 63 Bestaande gezinnen vs. nieuwe gezinnen: kinderen geboren voor vs na 1 januari 2019. 64 Cantillon & Vinck, 2019 verwijzen naar een significante daling van -1,3 procentpunt, maar dit is in de cijfergegevens van tabel 5 uit de oorspronkelijke armoedetoets niet terug te vinden.
45
moeten zijn aan de inkomsten en fiscale gegevens binnen een gezin zoals in Zweden. De mate
waarin zo’n systeem bij ons haalbaar en gewenst is, laat ze weliswaar in het midden.
Het kabinet Vandeurzen relativeert bovenstaande kritiek (Persoonlijke Communicatie, 15 maart
2019). Het merkt op dat het Groeipakket een veel rechtvaardiger systeem is dan de AKBW en de
sociale toeslag daarin een belangrijke rol speelt. Deze is niet meer gekoppeld aan het
socioprofessioneel statuut, maar wordt uitgekeerd op basis van het gezinsinkomen. Dit wil
zeggen dat werkende ouders met een laag of middeninkomen ook in aanmerking komen
waardoor 152000 extra gezinnen in 2019 een sociale toeslag ontvingen. Daarnaast wordt
gewezen op de armoedetoets die een significante verkleining van de armoedekloof aantoont
(Decoster & Vanheukelom, 2017). Het kabinet begrijpt dat er discussie bestaat over hoever hierin
gegaan moet worden, maar merkt op dat een zo goed mogelijk systeem is gemaakt binnen het
huidige politieke budgetneutrale compromis.
De Gezinsbond vult aan dat bijkomende selectiviteit gewenst is, maar mits bijkomend budget
wordt voorzien (Persoonlijke Communicatie, 28 februari 2019). Armere gezinnen moeten
geholpen worden, maar dit mag nooit ten nadele zijn van andere gezinnen. De Gezinsbond merkt
daarbij op dat zij de belangen van alle gezinnen vertegenwoordigen, die allen recht hebben op
een (minimumkostendekkend) bedrag aan kinderbijslag omwille van de horizontale solidariteit.
Zij zullen daarom nooit een 100% selectief systeem verdedigen. Een verdere armoededaling is
ook volgens Kind en Gezin beter te bereiken wanneer meer budget wordt voorzien (Persoonlijke
Communicatie, 11 maart 2019). Groen benadrukt verder dat de inkomenscategorieën
momenteel veel te weinig verfijnd zijn (Persoonlijke Communicatie, 28 maart 2019). Het is erop
of eronder, wat tot aanzienlijk financiële verschillen voor een gezin kan leiden. Een gezin met 2
kinderen dat €31000 per jaar verdient valt, kan nood hebben aan een sociale toeslag maar kan
hier net niet voor in aanmerking komen. Het kabinet Vandeurzen bevestigt dat een groter
herverdelingseffect in de toekomst mogelijk is door verder te diversifiëren in zowel de
toeslagbedragen als de inkomensgrenzen.
3.2.3 Zorg- en participatietoeslag
Het Groeipakketdebat lijkt zich minder te focussen op de zorgtoeslagen. Er lijkt algemene
tevredenheid te bestaan over het behoud van de wezentoeslag (in aangepaste vorm),
pleegzorgtoeslag en toeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. De
Gezinsbond benadrukt tevreden te zijn dat de toekenning van ‘verhoogde kinderbijslag’ nog altijd
46
gebeurt op basis van het bestaande puntensysteem (Persoonlijke Communicatie, 28 februari
2019). De SERV (2016) vult aan dat het behoud van de automatische koppeling aan het
basisondersteuningsbudget vanaf 12 zorgpunten een zeer waardevolle maatregel is65. In
bepaalde situaties zal de verhoogde kinderbijslag daarentegen aangevraagd moeten blijven
worden waardoor non-take-up kan plaatsvinden (De Gezinsbond; Sp.a., Persoonlijke
Communicatie, 28 februari 2019; 1 maart 2019)66. De toekenning van een zorgtoeslag voor
kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte zou nog meer automatisch moeten
gebeuren. Bea Cantillon en Julie Vinck (2019) ervaren tevens dat de zorgtoeslagen minder aan
bod kwamen tijdens de politieke debatten. Ze wijzen erop dat tijdige en zekere betalingen voor
bovenstaande doelgroepen de hoogste prioriteit moeten kennen.
De integratie van de schooltoelagen en studietoelagen tot één selectieve participatietoeslag lijkt
verder eveneens een positieve zaak te zijn waarover weinig kritiek terug te vinden is. Een
mogelijke verklaring hiervoor is omdat deze pas vanaf schooljaar 2019-2020 zullen toegekend
worden. Het kabinet Vandeurzen alsook Kind en Gezin merken op dat de bedragen zeer sterk
gestegen zijn en dat meer dan 30 miljoen werd geïnvesteerd in de schooltoelagen (Persoonlijke
Communicatie, 15 maart 2019; 11 maart 2019). Er wordt aangehaald dat deze toenemende
bedragen, die stijgen met de leeftijd, de afgeschafte leeftijdsbijslagen deels compenseren.
Verder lijken zowel oppositie als meerderheid tevreden met de automatische toewijzing van de
school- of studietoelagen zodat non-take-up beter vermeden kan worden.
Het nut en de effectiviteit van de kinderopvang- en kleutertoeslag lijkt daarentegen meer in vraag
gesteld te worden. Deze nieuwe participatietoeslagen passen binnen het doel om een
geïntegreerd gezinsbeleid uit te bouwen en participatie aan het maatschappelijke leven al vanop
vroege leeftijd te bevorderen (De Vlaamse Regering, 2016). Het kabinet Vandeurzen merkt op
dat een deel van de kinderopvangsector geen inkomensgerelateerd tarief kan aanbieden
(Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019). Ze zijn ervan overtuigd dat de kinderopvangtoeslag
meer zuurstof gaat creëren voor mensen die (net) niet in aanmerking komen voor
kinderopvanginitiatieven op basis van het inkomenstarief. Kinderopvang zou door de
kinderopvangtoeslag betaalbaarder en toegankelijker moeten worden voor deze categorie. Het
kabinet nuanceert dat het een eerste belangrijke aanzet is, maar zeker niet de heilige graal. De
65 Werd al in 2017 doorgevoerd. 66 De SAR WWG merkte het gevaar voor non-take-up al op in hun advies van 2016.
47
Gezinsbond is iets minder genuanceerd en meent dat de kinderopvangtoeslag vooral voordelig
is voor de meer gegoede gezinnen (Persoonlijke Communicatie, 28 februari 2019). Groen vraagt
zich dan weer af waarom niet meer rechtstreeks in de kinderopvangsector is geïnvesteerd
(Persoonlijke Communicatie, 28 maart 2019). Zij wijzen bovendien op signalen waaruit zou
blijken dat de prijzen van niet-inkomensgerelateerde kinderopvanginitiatieven gestegen zijn. Dit
zou een mogelijk pervers effect van de kinderopvangtoeslag kunnen zijn. Kind en Gezin erkent
dat er veel discussie bestond over deze toeslag en staat eerder afwachtend over de effecten van
deze toeslag (Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Enerzijds merken ze op positieve
signalen te krijgen van bepaalde gezinnen. Anderzijds halen ze aan signalen te krijgen dat
bepaalde niet-inkomensgerelateerde kinderopvangtarieven zouden gestegen zijn.
Uit het meest recente onderzoek naar kleuterparticipatie blijkt dat 97% van de driejarige kleuters
ingeschreven is in het kleuteronderwijs (Departement Onderwijs en Vorming). Op vijfjarige
leeftijd neemt dit toe tot 99%. De Gezinsbond wijst erop dat 100% kleuterparticipatie onmogelijk
is. Als mogelijke reden wordt verwezen naar allochtone gezinnen waar kinderen om bepaalde
redenen niet naar het kleuteronderwijs mogen gaan van hun ouders. Oppositiepartijen Groen en
Sp.a merken verder op dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs is dat de kleuterparticipatie zal
toenemen door deze financiële prikkel (Persoonlijke Communicatie, 1 maart 2019; 28 maart
2019). Sp.a merkt op dat het belangrijk is dat gezinnen vrij hun bedrag kunnen spenderen en ze
niet bestraft mogen worden wanneer geen kleuteronderwijs wordt gevolgd. Groen gelooft
eerder in een systeem van brugfiguren waarbij deze functies nagaan waarom een gezin zijn kind
niet laat participeren aan het kleuteronderwijs. Het toekennen van een kleutertoeslag van €132
per jaar aan alle ‘kleuterparticiperende’ gezinnen is volgens bovenstaande actoren een dure en
overbodige maatregel. Ze wijzen erop dat het een symboolstrijd was van Open VLD om dit bedrag
aan alle rechthebbende gezinnen toe te kennen.
Het kabinet Vandeurzen erkent dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat over het effect van
de kleutertoeslag en dat deze toeslag op vraag van Open VLD tot het politiek compromis
behoorde (Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019). Ze wijzen wel op het wetenschappelijk
bewijs dat 100% kleuterparticipatie belangrijk is. In het verleden zijn al heel wat pogingen
ondernomen om het participatiecijfer te verhogen zonder resultaat. De kleutertoeslag is volgens
hen een valabele piste om die laatste 3% op driejarige leeftijd in het kleuteronderwijs te krijgen.
Het is weliswaar afwachten of deze maatregel effectief zijn vruchten zal afwerpen. Kind en Gezin
48
en My Family lijken zich ook eerder positief afwachtend op te stellen t.o.v. de effectiviteit van
deze maatregel.
3.2.4 Uitbetalingsactoren
Uit een studie van Deloitte (2015) blijkt dat de kostenefficiëntie in het uitbetalingslandschap
afneemt bij een toename van het aantal uitbetalingsactoren. Eén uitbetalingsactor zou het meest
eenvoudig, transparant en efficiënt zijn door o.a. centralisatie- en schaalvoordelen. De studie
wijst daarbij wel op enkele mogelijke risico’s of nadelen. Ten eerste ontstaat er een
monopoliesituatie waardoor er te weinig kwaliteitsstimuli zouden kunnen bestaan. Dit zou
enerzijds opgevangen kunnen worden door een systeem van aanbestedingen waarbij
kwaliteitsvereisten centraal staan. Anderzijds wordt er gewezen op het gevaar van lock-in-
effecten. Ten tweede bestaat het risico op discontinuïteit bij falen gezien slechts één partij de
dienstverlening aanbiedt. Ten derde moet er in de gaten gehouden worden of de dienstverlening
op voldoende plaatsen beschikbaar is en hebben gezinnen geen keuzevrijheid in hun
uitbetalingsactor. Twee tot vier uitbetalingsactoren zijn volgens de studie enerzijds minder
kostenefficiënt en het risico bestaat dat wetgeving door de verschillende uitbetalingsactoren
verkeerd wordt geïnterpreteerd. Anderzijds worden de hierboven besproken risico’s van één
uitbetalingsactor sterk verzacht. Bij meer dan vijf uitbetalingsactoren zou de kostenefficiëntie
opmerkelijk sterk afnemen.
De Vlaamse Regering heeft uiteindelijk geopteerd voor een scenario met één publieke en vier
private uitbetalingsactoren dat in 2023 geëvalueerd zal worden. Kind en Gezin vult aan dat het
jammer zou zijn om alle bestaande kennis en expertise van de dossierbehandelaars verloren te
laten gaan (Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Ze beargumenteren dat de knowledge
van de bestaande uitbetalingsactoren nog zeer nuttig kan zijn in de transitieperiode.
Oppositiepartijen Groen en Sp.a lijken de keuze voor één publieke en vier private
uitbetalingsactoren veel minder te begrijpen (Persoonlijke Communicatie, 1 maart 2019; 28
maart 2019). Ze benadrukken dat weinig variatie mogelijk is in de dienstverlening die bovendien
grotendeels wettelijk vastgelegd is. Er kan bijvoorbeeld niet meer of minder betaald worden dan
bepaald is. Ze merken op voorstander te zijn van een scenario waar één uitbetalingsactor
verantwoordelijk is.
My Family, één van de vier private uitbetalingsactoren, lijkt de toenemende concurrentie alvast
te willen nuanceren (Persoonlijke Communicatie, 22 maart 2019). Alle uitbetalingsactoren zijn
49
volgens hen momenteel hoofdzakelijk bezig met te zorgen dat mensen op tijd hun geld krijgen
en snel bediend worden. De concurrentiestrijd valt momenteel nog mee maar wordt wel nog
verwacht. FONS, de publieke uitbetalingsactor, lijkt de toenemende concurrentie alvast wel te
voelen en ervaart dat bepaalde private actoren zich toch wel competitiever beginnen te gedragen
(Persoonlijke Communicatie, 1 april 2019). Deze concurrentiestrijd is een stuk waar ze liever niet
mee bezig zijn maar toch in meegezogen worden. Ze zijn het niet gewoon en wensen liever hun
dienstverlening verder aan te bieden op het bestaande kwalitatieve niveau.
3.2.5 Overgang
De Vlaamse Regering (2016) heeft steeds vooropgesteld dat geen enkel gezin erop mag
achteruitgaan door de overdracht van de gezinsbijslag naar het deelstatelijk niveau. Daarom
werd een overgangsregeling67 uitgewerkt die de volgende 24 jaar nog van toepassing is op alle
gezinnen met kinderen geboren voor 1 januari 2019. Zij behouden hun verworven
voordelen/rechten uit de AKBW maar kunnen tevens genieten van de (voordelige)
participatietoeslagen van het Groeipakket. Deze overgangssituatie heeft het
kinderbijslagslandschap niet per se eenvoudiger of transparanter gemaakt voor de gezinnen
(SERV, 2016). Er komen daarnaast diverse administratieve lasten bij, die de werkdruk bij o.a. de
uitbetalingsactoren sterk doet toenemen. Een mogelijk alternatief bestaat erin om iedereen
direct in het nieuwe systeem te laten invloeien en de verliezers te compenseren (Kind en Gezin,
Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Het kabinet Vandeurzen merkt op dat deze optie
niet haalbaar is gezien overeengekomen werd dat de hervorming budgetneutraal moet zijn
(Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019).
De Gezinsbond en Sp.a wijzen alvast toch op enkele individuele situaties die nadelige effecten
lijken te ondervinden van de hervorming (Persoonlijke Communicatie, 28 februari 2019; 1 maart
2019). Sp.a verwijst onder meer naar een situatie waarbij een alleenstaande moeder achterblijft
met drie kindjes na het overlijden van de vader op 6 januari 2019. Zij heeft nu slechts recht op
een wezenbedrag van €244,80 per maand in plaats van €360,83 indien de vader was overleden
op 31 december 2018, wat op jaarbasis volgens het gezin een opmerkelijk verschil betekent. De
Gezinsbond haalt het voorbeeld aan van een (combinatie)gezin dat bestaat uit twee kinderen en
waar nog een derde kind bijkomt dat opmerkelijk minder zal krijgen dan in de AKBW (€163,20 vs.
67 Zie deel 3.1.5
50
€259,49). De overgangsregeling waarbij de rangen worden omgedraaid is volgens hen ook zeer
complex voor combinatiegezinnen. In deel 3.1.6 werd daarnaast verwezen naar het verschil in
bedragen waarop het eerstgeboren kind recht heeft.
FONS merkt op dat het normaal is dat elke hervorming veranderingen met zich meebrengt die
voor de ene persoon voordeliger zijn dan voor de andere (Persoonlijke Communicatie, 1 april
2019). Het kabinet Vandeurzen vult aan dat de vergelijking met de AKBW een tijdelijke fase is en
binnen vijf jaar waarschijnlijk niet meer zal bestaan (Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019).
Verder benadrukt Kind en Gezin nog eens dat alle verworven rechten gegarandeerd blijven en er
niets wordt afgenomen (Persoonlijke Communicatie, 11 maart 2019). Het is bovendien bijna
onmogelijk om de effecten van de hervorming op alle specifieke gezinssituaties na te gaan. Het
is het Grondwettelijk Hof dat zal moeten bepalen of de vier gezinnen die meenden onredelijk en
verschillend behandeld te worden, gelijk hebben. Het Hof zal ook moeten uitmaken of gezinnen
die al kinderen hebben en nog een bijkomende kinderwens hebben, zich terecht benadeeld
kunnen voelen68. Het kabinet Vandeurzen beargumenteert alvast dat gezinnen er niet mogen
vanuit gaan dat hun gezinssituatie of gezinsinkomen stabiel blijft. Kind en Gezin meent verder
dat hoofdzakelijk de gezinnen die geen sociale toeslag ontvangen ontevreden zijn.
3.2.6 Het transitieproces
De transitie zelf wordt doorgaans als positief ervaren. Sp.a benadrukt dat de architectuur hun
niet aanstaat, maar dat de transitie administratief-informaticagewijs wel zeer goed gebeurd is.
My Family en FONS merken op dat de uitbetalingsactoren voldoende betrokken waren bij de
voorbereiding en uitwerking van het Groeipakket(decreet). Kind en Gezin lijkt verder geen tot
zeer weinig klachten ontvangen te hebben van stakeholders. Het kabinet Vandeurzen wijst er op
dat over de hervorming zeer breed gecommuniceerd werd naar de bevolking en dat het een
goede zaak was dat Kind en Gezin vroeg als coördinerende administratie werd aangesteld. Bijna
elk gezin heeft zijn eerste Groeipakket op 8 februari correct ontvangen.
De enige opmerking die terugkomt is dat de Vlaamse Regering zich te sterk heeft vastgehouden
aan hun politiek compromis (De Gezinsbond; Sp.a; Groen, Persoonlijke Communicatie, 28
februari 2019; 1 maart 2019; 28 maart 2019). Er zouden daardoor onvoldoende simulaties
uitgevoerd zijn. Groen haalt verder aan dat bijna geen enkel amendement is gekomen op het
68 Is er een voorwerp?
51
decreet en in het parlement gevoeld kon worden dat het een hypergevoelig dossier was. Op
enkele punten en komma’s na zou er ook zeer weinig rekening werden gehouden met de
adviezen van bijvoorbeeld de Raad van State of de Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid
Gezin (SAR WWG). Het kabinet Vandeurzen begrijpt dat het erop lijkt dat weinig aanpassingen
zijn op te merken (Persoonlijke Communicatie, 15 maart 2019). De grote lijnen zijn inderdaad
hetzelfde gebleven maar onderweg werden er wel degelijk heel wat inhoudelijke en technische
wijzigingen doorgevoerd om bijvoorbeeld tegemoet te komen aan een aantal
toepassingsproblemen die voordien moeilijk voorspelbaar waren.
3.2.7 Samengevat
Tabel 3: Het Groeipakket onder de loep
Het Groeipakket
Onderwerp Argument
Universeel systeem met selectieve bovenbouw
- Recht van het kind - Transparanter en eenvoudiger
- Afschaffing rang
- Eenvoudiger
- Rechtvaardiger
- Rangtoeslag gedateerd: minder grote gezinnen
- Overheid moet grote gezinnen niet stimuleren
- Afschaffing
leeftijdstoeslag
- Hoog stabiel basisbedrag vanaf de geboorte
- Schoolbonus- en toelage stijgen wel bij toename leeftijd
- Vereenvoudiging
- Impact leeftijdstoeslag AKBW moet gerelativeerd worden
- Afschaffing wordt door gezinnen niet als problematisch ervaren
- Draagkracht belangrijker dan leeftijd
- Kinderkosten stijgen met leeftijd, dalende kostendekkendheid
Selectiviteit
- Sociale toeslag - Rechtvaardiger dan in AKBW
52
- Geen koppeling meer met socioprofessionele status, ook de werkende
armen komen in aanmerking voor extra toeslag
- Inkomenscategorieën zijn te weinig verfijnd
- Te hoog universeel bedrag en te lage sociale toeslagen
- Verticale
herverdeling
- Significante daling armoedekloof voor alle bestaande en nieuwe
gezinnen, m.u.v. nieuwe gezinnen met vier of meer kinderen
- Significante daling armoedekloof is te beperkt
- Geen wettelijke verankering welvaartsvastheid uitkeringen
- Te weinig rekening gehouden met draagvlak van het gezin
- Horizontale herverdeling is groter dan verticale herverdeling
- Hervorming is budgetneutraal: waarom niet extra geïnvesteerd om
armoededoelstellingen te realiseren?
Zorg- en participatietoeslagen
- Zorgtoeslag - Weinig aanpassingen (= positief)
- Koppeling aan zorgpuntensysteem blijft
- Toekenning zorgtoeslag nog meer automatisch
- Schooltoelage - Integratie van schooltoelage en studiefinanciering is positief
- Automatische toewijzing vermindert risico op non-take-up
- Kinderopvang-
Toeslag
- Geïntegreerd gezinsbeleid
- Participatie maatschappij al op vroege leeftijd stimuleren
- Betaalbaarder en toegankelijker maken van kinderopvang zonder
inkomenstarief
- Waarom niet meer rechtstreeks in kinderopvang geïnvesteerd?
- Vooral ten voordele van meer gegoede gezinnen
- Prijzen kinderopvang zonder inkomenstarief stijgen door toeslag
- Niet de heilige graal
- Kleutertoeslag - Geïntegreerd gezinsbeleid
- 100% kleuterparticipatie is belangrijk: valabele piste
53
- Niet efficiënt: te duur om 3% meer kleuterparticipatie te bereiken
- Geen wetenschappelijk bewijs over effectiviteit
- 100% kleuterparticipatie is niet realistisch
- Symboolstrijd Open VLD
Uitbetalingsactoren
- Vier + één
uitbetalingsactoren
- Marktwerking/competitiviteit stimuleren efficiëntie en kwaliteit
dienstverlening
- Keuzevrijheid
- Geen risico op discontinuïteit
- Veel kennis en expertise bij voormalige dossierbehandelaars
- 1 uitbetalingsactor is eenvoudiger en transparanter
- Geen gebruik van centralisatie- en schaalvoordelen mogelijk
- Onnodig want dienstverlening is uniform en wettelijk geregeld
Overgang
- Overgangsregeling
voor alle gezinnen
met kinderen
geboren voor 2019
- Rechtvaardig: verworven rechten blijven behouden
- Geen enkel gezin gaat erop achteruit
- Vergelijking oud en nieuw systeem is tijdelijk
- Complex en weinig transparant
- Lange uitdoofperiode oud systeem: 24 jaar
- Rechthebbend bedrag kan voor bepaalde specifieke situaties
opmerkelijk verschillen bij vergelijking oud en nieuw systeem
Transitieproces
- De start van het
Groeipakket
- Goede voorbereiding en vlotte start
- Geen opmerkelijk administratieve of ‘informaticaproblemen’
- Goede communicatie
- Kind en Gezin al vroeg als coördinerende administratie aangeduid
- Sterk vastgehouden aan politiek compromis
Bron: Eigen creatie op basis van deel 3.2; Groen = positief, Oranje = kritiek
54
Deel 4: De Nederlandse kindregelingen
In Nederland werd in 2015 de Wet hervorming kindregelingen, hierna WHK genoemd, ingevoerd
die het bestaande landschap aan regelingen sterk heeft gewijzigd (Wettenbank, 2016). De
hervorming had als doel enkele vereenvoudigingen door te voeren zodat het beleid van de
kindregelingen beter begrijpbaar en makkelijker uitvoerbaar zou worden (Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, 201869). De kindregelingen werden daarom gereduceerd van elf naar
vier systemen waaronder de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en
de combinatiekorting die allen aan bod komen in deel 4.170. Een onderdeeltje over de
‘onderwijsondersteunende’ maatregelen, zoals de studiefinanciering, zal worden toegevoegd om
de vergelijking met het Groeidecreet in deel vijf te vergemakkelijken. De WHK beoogde verder,
naast het doorvoeren van enkele vereenvoudigingen, de kindregelingen meer te richten op de
lagere inkomens en de armoedeval voor alleenstaande ouders te helpen wegwerken. De
doelstellingen van het huidige Nederlandse ‘kindbeleid’ en een grondigere bespreking
hieromtrent volgen in deel 4.2.
Figuur 6: kindregelingen
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018
Allereerst is het nuttig te wijzen op het feit dat de sociale zekerheid, waartoe de kindregelingen
behoren, in Nederland anders georganiseerd is dan in Vlaanderen. In Nederland kan de sociale
69 Hierna vermeld als ‘SZW, jaartal’. 70 Het is daarbij niet de bedoeling om een gedetailleerd overzicht van alle mogelijke situaties en uitzonderingen te geven, noch zal de focus liggen op de regelgeving in verband met de BES-eilanden of het buitenland.
55
zekerheid namelijk worden opgedeeld in twee componenten (Zorgwijzer.nl, 2019). Enerzijds zijn
er de sociale voorzieningen, anderzijds de sociale verzekeringen. Het belangrijkste verschil
bestaat uit het feit dat een (inkomensafhankelijke) jaarlijkse premie moet betaald worden voor
de sociale verzekeringen terwijl de sociale voorzieningen volledig gefinancierd worden met
belastinggeld dat eerder door de overheid werd geïnd. De sociale voorzieningen bestaan onder
meer uit de tegemoetkomingen die worden voorzien in de participatiewet71, de
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers/zelfstandigen (IOAW, IOAZ) en de toeslagenwet72 (TW). De sociale verzekeringen
kunnen opgesplitst worden in de zogenaamde volks- en werknemersverzekeringen.
Volksverzekeringen zijn verplicht voor iedereen in Nederland en bestaan uit de
tegemoetkomingen die worden geregeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene
nabestaandenwet (Anw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Werknemersverzekeringen zijn
verplicht voor iedereen die in loondienst werkt op het Nederlandse grondgebied. De
tegemoetkomingen die geregeld worden in de ziektewet, werkloosheidswet (WW) en de Wet
Inkomen en Arbeid (WIA) vallen bijvoorbeeld onder het toepassingsgebied van de
werknemersverzekeringen.
Figuur 7: Nederlandse Sociale Zekerheid
Bron: Zorgwijzer.nl, 2019
71 Die werkzoekenden ondersteunt op de arbeidsmarkt. 72 Deze uitkering wordt toegekend als aanvullende voorziening op het inkomen wanneer dat onder het sociaal minimum ligt door bv. langdurige ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
56
De Nederlandse kinderbijslag behoort tot de volksverzekeringen en wordt geregeld in de
Algemene Kinderbijslagwet van 26 april 1962, hierna AKW genoemd. De gezinnen die aanspraak
willen maken op kinderbijslag, moeten m.a.w. verzekerd zijn om van de Sociale
Verzekeringsbank73 (SVB) kinderbijslag te ontvangen (SVB, z.d.a). Een jaarlijkse premie zou in
principe betaald moeten worden, maar voor de kinderbijslag geldt dit niet gezien het
gefinancierd wordt uit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
hierna Ministerie SZW genoemd (2018a). Om die reden wordt de kinderbijslag soms ook als een
deel van de sociale voorzieningen beschouwd. Het kindgebonden budget, de
kinderopvangtoeslag en de combinatiekorting behoren eveneens tot de sociale voorzieningen
gezien hiervoor geen premie verschuldigd is en de uitbetaling doorgaans gebeurt door de
Belastingdienst en de middelen waarover zij beschikken.
4.1 De Wet hervorming Kindregelingen en zijn vier kindregelingen
4.1.1 Kinderbijslag
In Nederland wordt de kinderbijslag geregeld in de Algemene Kinderbijslagwet, die voorziet in
kinderbijslag voor alle verzekerde gezinnen die kinderen jonger dan 18 jaar hebben die behoren
tot het huishouden van de verzekerde of door hem of haar worden onderhouden (Wettenbank,
2019). Meer specifiek kan er kinderbijslag worden verkregen voor eigen, geadopteerde, pleeg-
of stiefkinderen en voor alle kinderen die worden opgevoed of verzorgd alsof het eigen kinderen
waren (SVB, z.d.b). De Algemene Kinderbijslagwet was in 2017 van toepassing op 3.391.091
kinderen uit 1.908.350 gezinnen die wonen of werken in Nederland (SVB, 2018). Er werd meer
dan drie miljard euro uitgegeven om al deze gezinnen hun rechthebbend bedrag uit te keren
(Ministerie SZW, 2018a). Dat bedrag komt steeds op de rekening van de aanvrager terecht, dat
in 72% van de gezinnen de vrouw des huizes blijkt te zijn.
Figuur 8 illustreert de bedragen waarop de verzekerde gezinnen recht hebben. Dit bedraagt voor
kinderen t.e.m. 5 jaar €219,97 per kwartaal, voor kinderen van 6 t.e.m. 11 jaar €267,10 per
kwartaal en voor kinderen van 12 t.e.m. 17 jaar €314,24 per kwartaal. Dit komt overeen met een
maandelijks bedrag van €54,99 voor kinderen jonger dan 5 jaar, €66,78 voor 6 t.e.m. 11-jarigen
en €78,56 voor 12 t.e.m. 17-jarigen. Het Nederlands kinderbijslagstelsel gebruikt dus een
73 De SVB is een publiekrechtelijk rechtspersoon en uitvoerder van de volksverzekeringen. Het is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT’s) dat valt onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rijksoverheid, 2019).
57
beperkte vorm van leeftijdstoeslagen op zes- en twaalfjarige leeftijd74 (SVB, z.d.c). De
kinderbijslag wordt steeds na afloop van een kwartaal uitbetaald op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1
oktober. Dat wil zeggen dat een kind geboren op 25 augustus 2016 zijn of haar eerste bijslag krijgt
op 1 oktober 2016. Het laatste bedrag wordt respectievelijk uitbetaald na afloop van het kwartaal
waarin het kind 18 jaar wordt of geen recht meer geeft op kinderbijslag75.
Figuur 8: Bedragen Nederlandse kinderbijslag 2019
Bron: SVB, z.d.b
In enkele omstandigheden geven 16-17-jarige kinderen geen recht meer op kinderbijslag (Art. 7,
tweede lid AKW; Ministerie SZW, 2018a). De kinderbijslag stopt bijvoorbeeld indien de jongere
geen school volgt om een startkwalificatie76 te behalen en hiervan niet is vrijgesteld, waardoor
niet wordt voldaan aan de leerplicht en bijgevolg schoolverzuim wordt gepleegd . Daarnaast is er
geen recht op kinderbijslag meer indien een recht op studiefinanciering ontstaat in de vorm van
een lening, ongeacht of dit recht wordt gebruikt of hiervan wordt afgezien (Art. 7aa AKW). Het
recht op kinderbijslag vervalt verder wanneer de bijverdiengrens wordt overschreden (Art. 7,
vijfde lid AKW) of het betrokken kind niet meer in Nederland woont (Art. 7b AKW).
Een kind met een handicap dat nood heeft aan intensieve zorg, geeft het gezin mogelijks recht
op dubbele kinderbijslag (Art. 7, zesde lid AKW; Ministerie SZW, 2018a). Het Centrum
Indicatiestelling maakt een inschatting van de zorgbehoefte en geeft advies aan de SVB. Er is
nood aan intensieve zorg indien door een ziekte of stoornis de taken in verzorging en ouderlijk
toezicht ernstig worden verzwaard. Dubbele kinderbijslag kan zowel verkregen worden voor een
kind met een handicap dat thuiswonend (Art. 7a, eerste lid AKW) of uitwonend (Art. 7, zesde lid
sub a AKW) is. Daarnaast is dubbele kinderbijslag mogelijk omwille van onderwijsredenen (Art.
74 Merk wel op dat in art. 12 AKW niet gesproken wordt over leeftijdstoeslagen. Er wordt enkel gewezen naar een basiskinderbijslagbedrag per kwartaal van €314,24 dat voor kinderen jonger dan 6 jaar maar voor 70% wordt toegekend en voor kinderen tussen 6 en 12 jaar voor 85% (Wettenbank, 2019a). 75 Een uitzondering hierop zijn kinderen die 18 jaar worden op de eerste dag van het betreffende kwartaal. 76 Dit is een diploma voortgezet ‘secundair’ onderwijs (havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger) (SVB, z.d.d).
58
7, zesde lid sub b AKW) wanneer de noodzaak om uitwonend te zijn centraal staat (Ministerie
SZW, 2018a). Alleenstaande ouders die een kind opvoeden waarvoor intensieve zorg nodig is,
komen na minstens 1 jaar recht op dubbele kinderbijslag ook in aanmerking voor een extra
jaarlijkse bijdrage van meer dan €2000. Dit wordt de AKW+-bijdrage genoemd die dient als extra
compensatie voor de inkomsten die een alleenverdiener mist door de nood aan extra zorg voor
het betrokken kind.
In de recente beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming Ouders77 wordt het primaire
doel van de AKW benadrukt als het voorzien in een “inkomensonafhankelijke financiële
tegemoetkoming in de kosten van (alle) kinderen” (Ministerie SZW, 2018a). De kinderbijslag
heeft een universeel karakter en beoogt “het draagkrachtverminderende aspect van het hebben
van kinderen te beperken”, wat op horizontale herverdeling duidt. Een tweede doel dat voorop
wordt gesteld is “het bevorderen van de ontplooiingskansen van kinderen” door onder meer
gezinnen met lage inkomens of alleenverdieners te ondersteunen. Dit duidt op het belang van
verticale herverdeling.
4.1.2 Kindgebonden budget (KGB)
Een gezin kan ook recht hebben op een maandelijks78 kindgebonden budget voor zijn of haar
minderjarig kind. Dit budget moet tegemoet komen in de kosten van kinderen voor gezinnen die
onder een bepaalde inkomens- of vermogensgrens vallen (Sociale Verzekeringsbank, z.d.e). Een
belangrijke voorwaarde om recht te hebben op een KGB is dat het gezin al kinderbijslag ontvangt.
In 2017 ontvingen ongeveer 725000 huishoudens met een lager- of middeninkomen een KGB ter
ondersteuning van ongeveer 1,3 miljoen kinderen (Ministerie SZW, 2018a). Deze extra
maandelijkse bijdrage wordt uitbetaald door de Belastingdienst en wordt automatisch
aangevraagd indien het gezin al recht heeft op een andere toeslag. Veertig procent van de ouders
lijken het KGB echter zelf te moeten aanvragen. Dit is nodig wanneer het gezin voor het eerst
kinderbijslag ontvangt en het geen recht heeft op een andere toeslag van de Belastingdienst. Een
gezin kan ook steeds een KGB aanvragen indien het geen beslissing heeft ontvangen van de
Belastingdienst, wat er meestal op wijst dat het gezin volgens hen niet in aanmerking komt. In
2017 gaf de Belastingdienst meer dan twee miljard euro aan KGB uit.
77 Zie deel 4.2 78 In tegenstelling tot de kinderbijslag wordt het KGB dus niet per kwartaal uitbetaald.
59
Er zijn enkele uitzonderingen waarin een gezin wel recht heeft op een kindgebonden budget
terwijl het geen kinderbijslag meer ontvangt. Het betreft hoofdzakelijk 16-17-jarige kinderen die
geen kinderbijslag meer ontvangen, maar wel nog aan de voorwaarden uit de Wet op het
kindgebonden budget, hierna WKB genoemd, voldoen (Wettenbank, 2019). Een kind dat geen
kinderbijslag meer ontvangt wegens schoolverzuim, kan zo bijvoorbeeld wel nog recht hebben
op een KGB. Een kind dat studiefinanciering krijgt, heeft sowieso geen recht op kinderbijslag,
noch op een KGB.
Het kindgebonden budget is maatwerk, wat betekent dat niet elk gezin recht heeft op hetzelfde
bedrag (Kind en Gezin, z.d.a). Het aantal en de leeftijd van kinderen, het al dan niet verkrijgen
van een partnertoeslag, het gezamenlijk inkomen en het eigen vermogen zijn de factoren die de
hoogte van het kindgebonden budget bepalen. Een belangrijke vereiste is wel dat het gezin
minimum €422 per kwartaal spendeert aan onderhoudskosten voor het kind. De bedragen voor
kinderen tussen 0-12 jaar variëren in 2019 van maximaal €1166 per jaar voor een gezin met één
kind tot €2739 per jaar voor een gezin met 4 kinderen (Stuivenwold, 2019). Kinderen tussen 12-
15 jaar en 16-17 jaar geven recht op een verhoogd bedrag. Tabel 4 illustreert de maximale
bedragen van het KGB voor 2019.
Tabel 4: Maximaal bedrag KGB 2019
Aantal kinderen Maximaal bedrag (KGB = maatwerk)
Gezin met 1 kind maximaal €1.166 per jaar (= €97,17 per maand)
Gezin met 2 kinderen
maximaal
€2.155 per jaar (= €179,58 per maand)
Gezin met 3 kinderen
maximaal
€2.447 per jaar (= €203,92 per maand)
Gezin met 4 of meer kinderen €2.447 per jaar + €292 extra per jaar voor elk volgend kind
(= €203,92 per maand + €24,33 extra per maand)
Alleenstaande ouderkop79
(ongeacht het aantal
kinderen)
€3.119 per jaar (= €259,92 per maand)
Bron: Stuivenwold, 2019
79 Zie 4.2.2
60
4.1.3 Kinderopvangtoeslag
Afhankelijk van de hoogte van het inkomen en het aantal kinderen kunnen Nederlandse
gezinnen, wiens kinderen nog niet de leeftijd hebben bereikt om basisonderwijs te volgen, recht
hebben op een kinderopvangtoeslag (Belastingdienst, z.d.b). Deze tegemoetkoming in de kosten
van kinderopvang wordt concreter geregeld in het besluit kinderopvangtoeslag, dat verder
uitvoering geeft aan de wet kinderopvang waar de grote lijnen van de kinderopvangtoeslag in
worden bepaald (Wettenbank, 2019c; 2019d). In de wet kinderopvang staat onder meer dat de
toekenning, uitbetaling en terugvordering van de kinderbijslag gebeurt door de Belastingdienst.
Daarnaast bepaalt ze ook het soort kinderopvang dat recht geeft op een toeslag80 en de factoren
waarvan de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk is.
Tabel 5 illustreert een deel van de kinderopvangtoeslagtabel van 2019. Het besluit kinderopvang
voorziet daarbij wel in een maximumtarief per uur en een maximaal aantal uren kinderopvang
waarvoor een toeslag kan uitgekeerd worden. In 2019 betreft dit maximaal 230 uren
kinderopvang per maand. De rijksoverheid (z.d.b) merkt op dat bijna alle ouders in 2019 een
groter bedrag aan kinderopvangtoeslag hebben gekregen omwille van structurele aanpassingen.
Tabel 5: kinderopvangtoeslagtabel 2019 (bijlage art. 6 besluit kinderopvangtoeslag)
Bron: Wettenbank, 2019c
80 Art. 1.5: geregistreerd kinderopvangcentrum of gastouderopvang
61
4.1.4 Combinatiekorting
Nederlandse gezinnen die de zorg voor hun kinderen combineren met werken hebben recht op
een fiscale tegemoetkoming die wordt uitgekeerd door de Belastingdienst (z.d.a). Deze fiscale
heffingskorting geldt weliswaar enkel voor gezinnen met kinderen tot 12 jaar die in 2019 €4.993
arbeidsinkomen per jaar of meer verdienden. Bovendien moet het kind minstens 6 maanden in
een kalenderjaar gedomicilieerd zijn bij de betrokken gemeente. De Rijksoverheid (z.d.a) beoogt
met deze inkomensafhankelijke combinatiekorting ouders te stimuleren om blijvend te gaan
werken.
4.1.5 Onderwijs
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (z.d.) voorziet in een ‘tegemoetkoming
scholieren’ voor kinderen die voortgezet onderwijs volgen. Er wordt voorzien in
‘Studiefinanciering’ voor studenten jonger dan 30 jaar en dus niet enkel voor kinderen die
middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs of een universiteitsopleiding volgen.
Deze uitkeringen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap terwijl de kindregelingen behoren tot de verantwoordelijkheid van het Ministerie
SZW. In het kader van de vergelijking met het Groeipakket in deel vijf is het belangrijk deze
uitkeringen beknopt toe te lichten. De Vlaamse schooltoelagen en schoolbonus zijn namelijk wel
geïntegreerd in het Groeipakket. In deze masterproef volstaat onderstaande toelichting en de
bedragen in figuur 9 ter illustratie.
De tegemoetkoming scholieren bestaat uit een basistoelage en een aanvullende toelage. De
basistoelage kan beschouwd worden als een gift en verschilt enkel op basis van het feit of de
scholier thuiswonend of uitwonend is. De aanvullende toelage kan eveneens beschouwd worden
als een gift, maar is afhankelijk van het inkomen en aantal op te voeden kinderen binnen het
gezin. Het systeem van de studiefinanciering was tot 1 september 2015 gelijkaardig aan dat van
de ‘tegemoetkoming scholieren’. Studenten konden tot dan eveneens een basis- of aanvullende
beurs ontvangen. De studiefinanciering werd in 2015 daarentegen hervormd waardoor de
basisbeurs werd afgeschaft en een sociaal leenstelsel81 werd geïntroduceerd (Rijksoverheid,
z.d.b). De Nederlandse overheid zette hiermee in op een verschuiving van middelen door niet
meer rechtstreeks geld te ‘geven’ aan studenten maar het vrijgekomen bedrag rechtstreeks te
81 Deze hervorming kon op veel discussie rekenen in de Kamer en Senaat (Van Outeren, 2015)
62
investeren in de onderwijsinstellingen die het bedrag kunnen gebruiken om te investeren in extra
docenten en beter onderzoek. De aanvullende toeslag is wel blijven bestaan en kan omgezet
worden in een gift wanneer er binnen de tien jaar wordt afgestudeerd (Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, 2018a). Tot slot zijn de schoolboeken voor kinderen in bijvoorbeeld
het voorgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs gratis (Rijksoverheid, z.d.c). Kinderen met
een handicap kunnen gebruik maken van aanvullend, aangepast of digitaal lesmateriaal.
Figuur 9: Bedragen Tegemoetkoming scholieren + studiefinanciering
Bron: Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, z.d.
4.1.6 Het administratief-bestuurlijke landschap
De SVB betaalt de kinderbijslag uit terwijl het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en
de combinatiekorting worden gecoördineerd en uitbetaald door de Belastingdienst (Ministerie
SZW, 2018a). Het Ministerie SZW is verantwoordelijk voor de regie van de kindregelingen, het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de tegemoetkoming scholieren en
studiefinanciering. Het onderscheid tussen wie verantwoordelijk is voor de regie en uitvoering
van de kindregelingen dient in grote lijnen toegelicht te worden.
De kinderbijslag wordt gezamenlijk, transparant en op gelijke basis gestuurd door zowel het
Ministerie SZW en de SVB. Het Ministerie is daarbij de opdrachtgever en eigenaar. Het
coördineert het kinderbijslagstelsel met oog op de vooropgestelde doelstellingen en garandeert
63
de continuïteit van de uitvoering van de kinderbijslag. De SVB is de opdrachtnemer. Het
handhaaft het uitgestippelde beleid en is tevens betrokken bij de voorbereiding en toetsing van
nieuwe regelingen (SVB, z.d.f). Meer concreet garandeert het dat de kinderbijslag tijdig op de
rekening van de rechthebbenden staat. Daarbij wordt ingezet op automatisering zonder het
belang van persoonlijk contact met de klant uit het oog te verliezen (Van Eck, Bovens, & Zouridis,
2018). In 2017 werd zo 77% van alle besluiten in verband met de toekenning van kinderbijslag
door de computer genomen op basis van een geboorteakte en inschrijving in de Basisregistratie
personen. Indien er toch iets fout loopt of een individuele situatie te complex is, behandelt een
ambtenaar van de SVB de aanvraag persoonlijk. De SVB behandelt daarnaast bezwaarschriften
en andere klachten of vragen van de betrokken burgers (SVB, z.d.f).
Het beleid omtrent kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke
tegemoetkoming wordt eveneens vorm gegeven en onderhouden door het Ministerie SZW
(2018a), die dus ook de opdrachtgever is. De rechtmatige, doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de uitgewerkte regelgeving wordt dan weer gegarandeerd door de
Belastingdienst/Toeslagen, die als opdrachtnemer onder verantwoordelijkheid en toezicht van
de staatssecretaris van Financiën (eigenaar) werkt. Het KGB wordt automatisch uitgekeerd indien
al recht op andere toeslagen bestaat en kan steeds aangevraagd worden indien de situatie van
een gezin verandert82. De kinderopvangtoeslag en inkomensafhankelijke combinatiekorting
moeten steeds aangevraagd worden indien een gezin aan de vooropgestelde voorwaarden
meent te voldoen (Belastingdienst, z.d.b; z.d.a). Slechts in uitzonderlijke gevallen betaalt de SVB
het KGB uit. De actoren die betrokken zijn bij de regie en uitbetaling van de kindregelingen
worden verondersteld samen te werken en gezamenlijk verantwoordelijk te zijn. De SVB brengt
de Belastingdienst op de hoogte wanneer het meent dat een gezin in aanmerking komt voor een
KGB en het Ministerie SZW en Financiën worden geacht samen te werken om de wisselwerking
tussen beleid en uitvoering te bevorderen (Ministerie SZW, 2018b).
4.2 Het Nederlandse gezinsbijslagsysteem kritisch bekeken
4.2.1 De fameuze beleidsdoorlichting van artikel 10
De kindregelingen die in deel 4.1 werden toegelicht, m.u.v. het luik onderwijs, passen allemaal
binnen het kader van artikel 10 ‘Tegemoetkoming ouders’ van de begroting van het Ministerie
82 Zie 4.1.2
64
SZW (2018a). Dit artikel stelt als doel voorop om een financiële tegemoetkoming toe te kennen
aan alle ouders of verzorgers voor de opvoedings- en verzorgingskosten van hun kinderen. Eind
2018 werd een evaluatie uitgevoerd van het begrotingsartikel 10 over de doelmatigheid en
doeltreffendheid van het beleid dat tussen 2013 en 2017 tot stand werd gebracht. Dit wordt
opgelegd door art. 4.1 van de huidige Nederlandse Comptabiliteitswet die bepaalt dat
Nederlandse ministers periodiek een ex-post evaluatie moeten houden omtrent de
doeltreffendheid en doelmatigheid van een beleidsartikel uit de begroting van het betrokken
ministerie (Wettenbank, 2018). Dit gebeurt doorgaans na vier jaar en minstens één maal per
zeven jaar (SZW, 2018a). De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek regelt verder de vereisten
omtrent inhoud, periodiciteit en het waarborgen van onafhankelijkheid. De beleidsdoorlichting
(2018a), inclusief evaluatierapport van de WHK (2018b), vormt een goede uitgangsbasis om de
Nederlandse kindregelingen en de WHK van naderbij te bekijken.
Het Nederlandse gezinsbeleid hanteert als uitgangspunt dat ouders zelf verantwoordelijk zijn
voor de opvoeding, verzorging en ontplooiing van hun kroost (Ministerie SZW, 2018a). Een gezin
moet steeds bewust zijn van de kosten en het draagkrachtverminderend effect dat met een
gezinsuitbreiding gepaard gaat83. Om toch voldoende financiële ruimte te geven, voorziet de
Nederlandse overheid in de tegemoetkomingen die in onderdeel 4.1 werden besproken. Het
Nederlandse gezinsbeleid vertrekt vanuit het onbetwistbaar gegeven dat kinderen geld kosten
aan ouders.
Er zijn twee centrale doelstellingen die daarbij voorop staan. Ten eerste trachten de financiële
tegemoetkomingen om het draagkrachtverminderend aspect bij de keuze voor kinderen te
beperken. Ten tweede wordt getracht de ontplooiingskansen van kinderen te verbeteren. Er
wordt daarom allereerst voorzien in een universele financiële bijdrage in de vorm van
kinderbijslag. Vervolgens verschilt het rechthebbend bedrag afhankelijk van de draagkracht van
het gezin en de toename aan kosten omwille van ouder wordende kinderen of de nood aan extra
zorg. Het KGB vormt een extra uitkering voor diegenen die bijkomende ondersteuning nodig
hebben omdat ze tot de lagere of middeninkomensgroep behoren. Een dubbele kinderbijslag
wordt voorzien voor die gezinnen waarvan het kind intensieve zorg nodig heeft of uitwonend is
omwille van onderwijsredenen. De AKW+ helpt alleenstaande gezinnen hun kosten te dragen.
De studiefinanciering draagt dan weer bij in de studiekosten van de (al dan niet) leergierige jeugd.
83 Zie deel 2.2.1.2
65
Het rechthebbend bedrag neemt daarnaast toe met de leeftijd gezien wordt verondersteld dat
een dertienjarige meer kost dan een achtjarige. Een kinderbijslagregeling gecombineerd met
voldoende inkomensondersteunende initiatieven is zowel positief voor de maatschappij als voor
de ontplooiing en kansen van het kind. De beleidsdoorlichting benadrukt de positieve impact van
maatschappelijke solidariteit en het belang om geen intellectueel potentieel verloren te laten
gaan.
In Nederland wordt de kinderbijslag daarnaast ingezet als sanctiemiddel. Wanneer een 16-17-
jarige te vaak onrechtmatig afwezig is van school en dus schoolverzuim pleegt, kan de
kinderbijslag stopgezet worden. De kinderbijslag en het KGB kunnen ook geweigerd worden
wanneer de bijverdiengrens overschreden wordt waardoor het kind in twijfelachtige mate
voldoet aan de leerplicht. Het gebruik van deze kindregelingen als sanctiemiddel is echter een
discutabel onderwerp waarvan de effectiviteit vaak in twijfel wordt getrokken84.
Tot slot wil de Nederlandse overheid een blijk van waardering geven voor de extra zorgen die
gezinnen aan hun zorgintensief kind dagelijks verlenen door middel van de dubbele kinderbijslag.
Dit zou volgens de beleidsdoorlichting door de betrokken ouders zeker geapprecieerd worden.
Figuur 10 vat de filosofie en doelstellingen van de tegemoetkomingen voor ouders mooi samen.
De kleuren wijzen op de gelaagdheid van de doelstellingen en veronderstellingen. Geel is het
algemeen uitgangspunt, groen bevat de twee centrale doelstellingen, de blauwe en oranje kaders
geven de daaronder liggende opvattingen weer die aan de basis liggen voor de vorm van de
kindregelingen. Rood duidt op de twee bijkomende doelstellingen, het gebruik van kinderbijslag
als sanctiemiddel en als blijk van waardering.
84 Zie deel 5: ook in Vlaanderen bestaat hier discussie over.
66
Figuur 10: Overzicht veronderstellingen ‘Tegemoetkoming ouders’
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2018a
67
4.2.2 Sterke en Zwakke punten
4.2.2.1 Kostendekkendheid
Uit cijfergegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de kostendekkendheid
van de tegemoetkomingen voor ouders sterk varieert afhankelijk van de leeftijd en het aantal
kinderen (SZW, 2018a). Dit is logisch gezien de bedragen van de kinderbijslag verschillen naar
leeftijd en voor het KGB naar leeftijd en rang. Een opvallend resultaat daarbij is dat de
kostendekkendheid doorgaans stijgt t.e.m. 15 jaar en terug daalt voor 16-17-jarigen. De kosten
voor deze laatste doelgroep stijgen dus meer dan de toename van het KGB, waarvan de bedragen
nochtans werden verhoogd in de WHK (SZW, 2018b)85. Een toename in kostendekkendheid is
verder op te merken t.e.m. het tweede kind en neemt vanaf het derde kind terug af (SZW, 2018a).
Bij een tweede kind zou er sprake zijn van schaalvoordelen omdat de kosten tussen het eerste
en tweede kind gespreid kunnen worden. Vanaf het derde kind dalen de kosten minder snel als
de daling in het rechthebbend kindgebonden budget86. Er zijn echter geen duidelijke normen
aanwezig die aangeven in welke mate de kinderbijslag en andere kindregelingen kostendekkend
zouden moeten zijn.
Een ander groot verschil in kostendekkendheid lijkt zich te profileren tussen de tweeverdieners
en alleenstaanden, waarvan deze laatste groep een opmerkelijk hogere kostendekkendheid
ervaart (SZW, 2018a). Dit is grotendeels te wijten aan de alleenstaande ouderkop op het
kindgebonden budget, hierna ALO-kop genoemd, die met de WHK werd ingevoerd. De ALO-kop
vormt een extra bijdrage van maximum €3100 per jaar voor eennoudergezinnen bovenop de
reeds rechthebbende bedragen uit het kindgebonden budget. Het had als hoofddoel om de
armoedeval te helpen oplossen zonder daarbij de koopkracht te doen afnemen87 en voorziet in
een inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders of verzorgers met een laag inkomen
ongeacht of zij tewerk zijn gesteld of niet. In combinatie met de afschaffing van de
bijstandsuitkeringen voor alleenstaande ouders heeft de ALO-kop ertoe geleid dat vier dagen per
week werken lonend is geworden88. Op 5 maart 2019 werd een wetsvoorstel goedgekeurd die
85 De kinderbijslag wordt hier buiten beschouwing gelaten gezien deze niet stijgt op zestienjarige leeftijd. 86 De berekeningen en bijhorende bespreking zijn terug te vinden in de beleidsdoorlichting (SZW, 2018a). 87 De armoedeval duidt op “het verschijnsel dat mensen met een minimumuitkering er bij het aanvaarden van werk financieel niet op vooruit gaan doordat van een bruto inkomensverhoging weinig tot niets overblijft” door allerhande extra belastingen of weggevallen voordelen (SZW, 2018b). 88 Daarnaast spelen ook andere factoren een rol zoals het aantal beschikbare jobs, de huidige economische conjunctuur en de zorgnood voor gezinsleden.
68
vanaf 2020 voorziet in een hogere inkomensgrens voor paren zodat deze sneller in aanmerking
komen voor een KGB waardoor de kloof tussen tweeverdieners en alleenstaanden wordt
verkleind (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2018b).
Uit de beleidsdoorlichting blijkt wel dat de toegekende budgetten niet altijd worden gebruikt om
de effectieve uitgaven voor kinderen te dekken (SZW, 2018a). Onderzoek van de Universiteit van
Tilburg ging na of de kindregelingen daadwerkelijk leiden “tot extra uitgaven aan de kinderen
doordat er van die doel-bestemming een prikkel uitgaat om dit geld ook daadwerkelijk aan de
kinderen te besteden” (Elsen et al., 2018). De hypothese dat extra doelgericht ‘gelabeld’ budget
voor kinderen steeds tot extra bestedingen voor kinderen leidt, werd verworpen. In bepaalde
gevallen gaan ouders namelijk het toegekende budget sparen, een bedrag dat niet altijd expliciet
voor kindgerelateerde uitgaven opzij wordt gezet. Uit het onderzoek blijkt verder dat
kinderbijslag eerder wordt besteed aan kinderen dan het kindgebonden budget.
4.2.2.2 Ontplooiingskansen
Het is moeilijk te bepalen of de huidige tegemoetkomingen effectief de ontplooiingskansen van
kinderen bevorderen (SZW, 2018a). De grootste oorzaak hiervoor lijkt het gebrek aan een
duidelijke omschrijving van wat met ‘bevorderen van ontplooiingskansen’ bedoeld wordt.
Arme(re) gezinnen lijken daarentegen toch zelf aan te geven dat het selectieve karakter van de
tegemoetkomingen de kosten van kinderen extra helpt dekken. De Nederlandse
kinderombudsman alsook de Sociaal-Economische Raad volgen deze gezinnen en raden aan om
de inkomensondersteunende maatregelen te verbeteren. Enerzijds kunnen verbeteringen
doorgevoerd worden in de vorm van financiële prikkels, zoals met de ALO-kop of de verhoging
van het KGB is gebeurd. Anderzijds kan de overheid verbeteringen realiseren door de
toegankelijkheid van de arbeidsmarkt te verhogen of bepaalde processen minder complex te
maken (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2015; SZW, 2018a). De kinderbijslag, het
kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kleuteropvangtoeslag zijn vier belangrijke
instrumenten waarop de overheid vat heeft (SZW, 2018a).
De WHK lijkt verder geen positieve impact te hebben gehad op het totale armoedepercentage
(SZW, 2018b). Het selectieve karakter van de kindregelingen werd verhoogd ten voordele van de
lage inkomens, maar ten nadele van de middeninkomenscategorieën. Dit zou onder meer het
gevolg zijn van een bredere toepassing van het extra kostendekkende KGB, waarvoor de
middeninkomens (net) niet (meer) in aanmerking komen (Hoff & Soede, 2013). Uit onderzoek
69
van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de maatschappelijke effecten van de WHK blijkt
een duidelijk verband te bestaan tussen het besteedbaar inkomen van een gezin en de kans dat
kinderen sociale uitsluiting ondervinden89. Andere indicatoren die een (grotere) impact zouden
hebben op het armoederisico betreffen het feit of beide ouders al dan niet een baan hebben, het
aantal kinderen in het gezin en het al dan niet opgroeien in een eenoudergezin (Hoff & Soede,
2013). Het lijkt daarom alvast geen slechte keuze te zijn om anno 2019 nog sterker in te zetten
op arbeidsbevorderende stimuli. Een kind dat opgroeit in armoede kan verondersteld worden
minder financiële ontplooiingskansen te hebben (SZW, 2018a).
4.2.2.3 Non-take-up
In de beleidsdoorlichting wordt verder aangehaald dat 5% eenpersoonshuishoudens en 16%
tweepersoonshuishoudens geen gebruik maken van hun recht op kindgebonden budget indien
zij niet automatisch een bedrag door de Belastingdienst worden toegekend (SZW, 2018a). De
redenen die worden gesuggereerd zijn hoofdzakelijk gerelateerd aan de toekenningssystematiek
van het KGB, dat gebaseerd is op een voorschottensysteem. Enerzijds zou de aanvraag voor
ouders te veel teveel inspanningen vergen in vergelijking met het verwachte toeslagbedrag of
zouden gezinnen het risico van terugbetalingen niet willen oplopen. Op het einde van het jaar
lijkt namelijk 25% van de ouders een deel van hun KGB te moeten terugbetalen, wat vaak een
(onaangename) verrassing is. Anderzijds ligt de reden voor de non-take-up niet altijd bij de
gezinnen zelf. In februari 2019 kwamen problemen aan het licht bij de Belastingdienst waardoor
honderdduizenden gezinnen geen KGB uitbetaald kregen, ondanks dat zij daar recht op hadden
(Herderscheê, 2019). Het betrof gezinnen waarvan hun automatisch recht op KGB werd
stopgezet omdat het gezinsinkomen tijdelijk te hoog werd, maar waarvan hun recht nadien niet
automatisch werd hervat.
4.2.2.4 Complexiteit
Ten vierde heeft de WHK enkele vereenvoudigingen doorgevoerd maar zijn er nog altijd enkele
complexiteiten waar te nemen (SZW, 2018b). De aanvraag van dubbele kinderbijslag omwille van
zorgintensieve of studerende kinderen wordt nog steeds als complex beschouwd. Dit zou
bijvoorbeeld te wijten zijn aan het feit dat meerdere instanties betrokken zijn bij de aanvraag,
waarbij de informatie-uitwisseling tussen de betrokken instanties niet steeds optimaal verloopt.
89 Odds ratio = 0,88: als het besteedbaar inkomen met 10% stijgt, daalt de kans op sociale uitsluiting met 12%.
70
Er doen zich verder nog steeds moeilijkheden voor bij gezinswijzigingen en meer specifiek bij
echtscheidingen of co-ouderschap. De procedures voor het recht op kinderbijslag en
kindgebonden budget lijken vaak als zeer complex te worden ervaren terwijl het in deze situaties
juist extra relevant wordt te weten welke ouder de aanvrager is. De complexiteit lijkt zich verder
te profileren in de zogenaamde ‘buitenlandgevallen’, zeker als die gecombineerd worden met de
ALO-kop. Deze nieuwe tegemoetkoming is een arbeidsstimulerende maatregel en leidt tot extra
inkomensondersteuning voor alleenstaanden, maar heeft de uitvoering van de wet op het
kindgebonden budget niet minder eenvoudig gemaakt.
Tot slot werd de aanvraag voor dubbele kinderbijslag soms als complex en ondoorzichtig ervaren
waardoor de toekenningsvoorwaarden recentelijk werden aangescherpt. Niettemin bleven er
stemmen opduiken van ouders, die ook de aangescherpte toekenningsvoorwaarden voor
dubbele kinderbijslag in vraag stelden. In september 2018 werd nog een kamerstuk ingediend bij
de Tweede Kamer waarin werd aangehaald dat sommige ouders van kinderen met autisme zich
bij de aanvraag voor dubbele kinderbijslag willekeurig behandeld lijken te voelen (SZW, 2018c).
De beleidsdoorlichting merkt op dat er geen groepen uit de evaluatie op te merken zijn wiens
aanvraag vaker negatief beantwoord wordt (SZW, 2018b). Het huidige beoordelingskader werd
positief bevonden en er zou geen sprake zijn van willekeurige behandeling.
71
Deel 5: Vergelijking Groeipakket – Wet hervorming kindregelingen
Het Vlaamse Groeidecreet en de Nederlandse Wet hervorming kindregelingen beogen beiden
tegemoet te komen in de opvoedingskosten van alle gezinnen met kinderen, zonder daarbij de
gezinnen die nood hebben aan extra ondersteuning90 uit het oog te verliezen (De Vlaamse
Regering, 2016; SZW, 2018a). In beide gezinsbijslagsystemen zijn zowel horizontale als verticale
solidariteitsdoeleinden geïntegreerd. In dit deel volgt een verdere bespreking van de
gelijkenissen en verschillen tussen het Groeipakket en de WHK. Allereerst wordt afgebakend met
welke aspecten in deze vergelijking rekening wordt gehouden. Vervolgens wordt ingegaan op de
inhoudelijke, respectievelijk organisatorische gelijkenissen en verschillen.
5.1 De Vlaamse versus Nederlandse gezinsbijslag
Het is een interessante piste om de Vlaamse en Nederlandse gezinsbijslag te vergelijken gezien
beide landen traditioneel als een corporatistische welvaartsstaat worden beschouwd91. Ze
kennen een gelijkaardige context waarin de eerste kinderbijslag, met een eerder loonpolitieke
doelstelling, tot stand is gekomen. Gaandeweg hebben beide systemen zich weliswaar anders
ontwikkeld en tot het Groeipakket en de WHK behoren meer tegemoetkomingen of toelagen dan
wat traditioneel tot de gezinsbijslagen behoorde. In het Groeipakket is zo de schooltoeslag
geïntegreerd, die traditioneel een onderwijsmaterie vormt en nog steeds zal worden uitgekeerd
door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (De Vlaamse Regering, 2016). In
Nederland is de inkomensafhankelijke combinatiekorting één van de vier kindregelingen uit de
WHK, maar maakt deze tot op heden geen deel uit van de gezinsbijslagen (SVB, 2019). In
Nederland bestaan de gezinsbijslagen namelijk uit de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de
kinderopvangtoeslag en de kinderbijslag in verband met ziekte of zorg. In Vlaanderen wordt sinds
2019 eerder gesproken over het veelomvattende concept ‘Groeipakket’ dan over de
gezinsbijslagen. Het is belangrijk rekening te houden met dit equivalentieprobleem92, dat het
moeilijk maakt om beide gezinsbijslagsystemen correct te vergelijken (Verschuere, 2019).
Daarnaast moet gewezen worden op het verschillend analyseniveau. Het Groeipakket is een
geregionaliseerde gemeenschapsbevoegdheid terwijl de WHK en de daaraan gerelateerde
regelgeving op een nationaal en centraal bestuursniveau wordt uitgewerkt. In onderstaande
90 Omwille van laag inkomen, zorgintensief kind,… 91 Zie deel 2.2.1.1. 92 Zie deel 1.1.3.4
72
vergelijking wordt het Groeipakket als uitgangspunt genomen93 en tegenover de Nederlandse
gezinsbijslagregelingen geplaatst94, aangevuld met de tegemoetkoming scholieren en
studiefinanciering.
Professor Jonathan Bradshaw en dr. Naomi Finch (2002)95, beide tewerkgesteld aan de
Universiteit York, merken in hun ‘Comparison of Child benefit packages in 22 countries’ op dat
een alomvattende vergelijkende studie, inclusief uitspraken in verband met kostendekkenheid
en selectiviteit, tussen kinder- en gezinsbijslagen zeer moeilijk is. De variatie in gezinstypes, het
aantal kinderen per gezin, alsook de manier waarop kindrijke gezinnen worden ondersteund,
verschilt zodanig tussen landen dat een volledig representatieve vergelijking uitermate
uitdagend is. Onderstaande vergelijking is daarom zeker niet alomvattend, maar haalt
hoofdzakelijk inzichten aan die verworven werden uit de vorige delen van deze masterproef.
5.2 Inhoudelijk vergelijking
5.2.1. Universeel luik
Allereerst voorzien zowel het Groeipakket als de Nederlandse gezinsbijslag in een
tegemoetkoming waarop alle kindrijke gezinnen onvoorwaardelijk recht hebben, het recht van
het kind wordt vooropgesteld. In het Groeidecreet wordt een universeel startbedrag en gelijk
basisbedrag aan elk kind toegekend (Agentschap Uitbetaling Groeipakket, 2018). In de AKW
wordt kinderbijslag voor alle kinderen voorzien (Wettenbank, 2019a). Dit onvoorwaardelijk recht
is niet in alle landen vanzelfsprekend. In 2009 waren er nog zeven Europese landen waaronder
Spanje en Polen waar het recht op kinderbijslag beperkt is en afhangt van het gezinsinkomen
(RKW, 2009).
Een andere gelijkenis tussen het Vlaamse en Nederlandse systeem is dat de rang van het kind
geen invloed (meer) heeft op het rechthebbend bedrag. Een verschil tussen beide universele
tegemoetkomingen is dat in Nederland nog steeds leeftijdstoeslagen worden gebruikt terwijl dit
in Vlaanderen werd afgeschaft. In Nederland wordt namelijk op zes- en twaalfjarige leeftijd in
93 Inclusief schooltoelagen 94 De inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt dus buiten beschouwing gelaten. 95 Gezien de datum van deze publicatie, worden de bevindingen uit deze studie niet uitgebreid besproken. De meest relevante conclusie voor deze thesis is dat er weinig verband bestaat tussen de mate waarin kinderbijslagsystemen goed scoren en de typering van Esping-Andersen (1990). Het Belgische systeem staat in hun studie opmerkelijk hoger gerangschikt dan het Nederlandse, terwijl beide landen traditioneel als twee corporatistische verzorgingsstaten worden beschouwd.
73
een leeftijdstoeslag96 van €47 voorzien. Dit zorgt ervoor dat de kinderbijslag varieert tussen
€219,97 voor kinderen t.e.m. 5 jaar en €314,24 voor jongeren t.e.m. 17 jaar (zie figuur 8). Dit lijkt
op het eerste gezicht meer dan het vast basisbedrag van €163,20 uit het Groeipakket, ware het
niet dat Nederland de kinderbijslag per kwartaal uitkeert en dit in Vlaanderen maandelijks
gebeurt. De Nederlandse kinderbijslag is daarom, naar maanden omgezet, beduidend lager dan
het universeel basisbedrag uit het Groeipakket (€54,99 - €66,78 - €78,56 vs. €163,20 per maand).
Bovendien wijzen armoedeorganisaties- en specialisten erop dat maandelijks vrij besteedbare
bedragen veel nuttiger zijn dan kwartaalbetalingen (Gezinsbond; Kabinet Vandeurzen,
Persoonlijke Communicatie, 28 februari 2019; 15 maart 2019). Een ander verschil is dat de
‘kinderbijslag’ in Vlaanderen onvoorwaardelijk wordt toegekend tot 18 jaar en in Nederland maar
tot 16 jaar. Onder voorwaarden kan in Vlaanderen nog steeds recht op een tegemoetkoming
worden gekregen tot 25 jaar terwijl dit recht in Nederland stopt op 18 jaar.
5.2.2 Selectief karakter
Ten tweede bestaat zowel het Groeipakket als de Nederlandse gezinsbijslag uit een selectief en
voorwaardelijk luik. Het Groeidecreet voorziet in een sociale toeslag en in Nederland wordt een
kindgebonden budget uitbetaald aan de gezinnen die hieraan nood hebben. In beide landen
bestaat de koppeling aan de socioprofessionele status niet (meer) waardoor zowel werklozen,
invaliden als werkende armen recht kunnen hebben op een extra ondersteunend bedrag. Het
grote verschil tussen de sociale toeslag en het KGB is dat het bedrag van deze laatste variabel is
en op maat wordt toegekend97, afhankelijk van het aantal en de leeftijd van de kinderen, het
inkomen alsook het vermogen. Het KGB vermindert geleidelijk met een afbouwpercentage van
6,75% wanneer de inkomensgrens overschreven wordt, maar stopt onmiddellijk wanneer de
vermogensgrens overstegen wordt (SZW, 2018b). Het Groeidecreet voorziet daarentegen slechts
in 2 inkomenscategorieën die recht geven op een vast bedrag aan sociale toeslag. Het
gezinsvermogen, het aantal en de leeftijd van de kinderen spelen geen rol. Meer diversifiëring in
de toeslagbedragen en inkomensgrenzen zou nuttig zijn om de overgang tussen wel en geen
sociale toeslag minder abrupt te maken98. Een ander verschil is dat het KGB werkt met een
96 Zie opmerking bij deel 4.1.1.: de AKW verwijst niet echt naar een leeftijdstoeslag maar vermeldt een basiskinderbijslagbedrag dat maar voor een bepaald procent wordt toegekend. In praktijk komt dit wel neer op een leeftijdstoeslag. 97 Daarom worden de bedragen tussen de sociale toeslag en het KGB niet vergeleken. 98 Zie deel 3.2.2
74
voorschottensysteem waarbij terugvorderingen mogelijk zijn (SZW, 2018a). De terugvordering
van sociale toeslagen is in het Groeidecreet minder vanzelfsprekend (Reilhof & Massa, 2018).
5.2.3 Een tegemoetkoming voor extra kosten
Ten derde is in beide systemen een extra bedrag voorzien voor kinderen met een handicap of
specifieke ondersteuningsbehoefte. In het Groeidecreet is dit de zorgtoeslag en in de AKW wordt
er recht op dubbele kinderbijslag voorzien. Een opmerkelijk verschil is dat het bedrag van de
Vlaamse zorgtoeslag varieert afhankelijk van de ernst van de aandoening en wordt toegekend op
basis van een puntensysteem. In Nederland wordt minder onderscheid gemaakt en ontvangt
ieder gezin met een zorgintensief kind hetzelfde dubbele kinderbijslagbedrag. De dubbele
kinderbijslag bestaat in Nederland eveneens voor kinderen die om onderwijsredenen uitwonend
zijn. In Vlaanderen bestaat dit niet.
In verband met onderwijs voorziet het Groeidecreet wel in diverse participatietoeslagen die extra
kosten naar aanleiding van schoolverplichtingen helpen compenseren. Elk Vlaams gezin ontvangt
een schoolbonus en de gezinnen met een lager inkomen komen in aanmerking voor een extra
schooltoelage. In Nederland lijkt de tegemoetkoming scholieren een gelijkaardig systeem te zijn
voor studenten die voortgezet onderwijs volgen dat voorziet in een basistoelage voor elk kind en
een aanvullende toelage voor gezinnen met een laag inkomen. Toch zijn de verschillen tussen de
Vlaamse en Nederlandse onderwijstegemoetkomingen opmerkelijk. De schoolbonus wordt al
vanaf de geboorte uitbetaald en het recht op een schooltoelage bestaat al vanaf driejarige
leeftijd, terwijl in Nederland pas in een extra tegemoetkoming wordt voorzien rond twaalfjarige
leeftijd wanneer voortgezet onderwijs wordt gevolgd. Het recht op een schooltoelage blijft
bovendien bestaan wanneer een kind bij hogere studies in aanmerking komt voor
studiefinanciering, een systeem dat in Nederland sinds de introductie van het sociaal leenstelsel
nog sterker verschilt van het Vlaamse studiefinancieringssyteem99. Daarnaast wordt in
Nederland zowel rekening gehouden met het inkomen als het aantal kinderen binnen het gezin
om recht te hebben op een aanvullende toelage, terwijl de schooltoelage enkel gebaseerd is op
het inkomen. De basistoelage ligt in Nederland wel hoger dan het bedrag van de schoolbonus
voor 12-17-jarigen (€115,23 thuiswonend, €268,67 uitwonend Nederland vs. €51 schoolbonus).
Het bedrag van de aanvullende toelage ligt daarentegen steeds lager dan de schooltoelage voor
99 Vlaamse studiefinanciering is niet inbegrepen in het Groeipakket.
75
12-17-jarigen (€80,14 - €117,37 Nederland vs. €630 schooltoelage). In Vlaanderen wordt dus veel
vroeger in financiële stimuli voorzien om de participatie van kinderen in het onderwijs te
bevorderen en de bedragen voor de selectieve ‘aanvullende schooltoelagen’ liggen doorgaans
hoger. In het Groeidecreet wordt daarnaast voorzien in een kleutertoeslag voor drie- tot
vierjarigen terwijl dit in Nederland niet bestaat.
Tot slot wordt in beide gezinsbijslagsystemen voorzien in een kinderopvangtoeslag. In het
Groeidecreet wordt een bedrag van €3,23 per dag voorzien wanneer een kind naar een
kinderopvang zonder inkomenstarief gaat. De Nederlandse Wet kinderopvang voorziet in een
kinderopvangtoeslag voor alle kinderen die in een geregistreerd kinderopvangcentrum of
gastouderopvang verblijven. In tegenstelling tot de Vlaamse kinderopvangtoeslag kent het
Nederlandse besluit kinderopvangtoeslag geen vast absoluut bedrag toe maar wordt in een
bepaald relatief percentage van de kinderopvangkosten tegemoet gekomen (zie tabel 4).
5.3 Organisatorische vergelijking
5.3.1 Eén decreet versus meerdere wetten
In Vlaanderen bestaat één Groeidecreet terwijl de regelgeving van gelijkaardige
tegemoetkomingen en toeslagen in Nederland meer verspreid zit in diverse wetgeving. De WHK
heeft het aantal kindregelingen weliswaar gereduceerd, maar de AKW, de WKB, de
Kinderopvangwet en de Wet inkomstenbelasting100 blijven afzonderlijk hun rechtskracht
behouden. Een ander voorbeeld betreft de in het Groeipakket geïntegreerde wezen- en
pleegzorgtoeslag die in Nederland geregeld worden in de Algemene Nabestaandenwet en
respectievelijk de Jeugdwet, die buiten het bereik van de kindregelingen vallen.
5.3.2 Administratief-bestuurlijke landschap
In Vlaanderen bestaat er één publieke en vier private uitbetalingsactoren die overkoepeld
worden door het Vlaams (extern verzelfstandigd) Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen
in het kader van het Gezinsbeleid. In Nederland is er voor de kinderbijslag, het kindgebonden
budget en de kinderopvangtoeslag slechts één publieke actor bevoegd voor de uitbetaling. De
SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de kinderbijslag en de Belastingdienst voor het
KGB en de kinderopvangtoeslag. Het aantal bevoegde uitbetalingsactoren (5 versus 2X1) en hun
rechtsvorm (publiek en privaat versus publiek) is dus verschillend. Het belangrijkste gevolg
100 Waarin de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt geregeld.
76
hiervan is dat de Vlaamse uitbetalingsactoren in een concurrentieomgeving hun diensten
moeten verlenen terwijl de publieke uitbetalingsactor in Nederland hier niet mee te maken heeft.
5.3.3 Bismarck versus Beveridge
In Europa hebben de sociale zekerheidsregelingen zich de afgelopen decennia ontwikkeld
volgens twee systemen, die van Bismarck en Beveridge (RKW, 2009). In dit eerste model wordt
de sociale bescherming toegekend aan wie zich hiervoor heeft verzekerd of via werknemers-,
werkgevers-, of zelfstandigenbijdragen de sociale zekerheid heeft helpen financieren. Het
tweede systeem is eerder een bijstandssysteem waarbij iedereen recht heeft op sociale
bescherming, gefinancierd uit Rijksmiddelen. In de meeste landen worden elementen uit beide
systemen gecombineerd. In Vlaanderen heeft het Groeipakket zich eerder volgens het Beveridge-
systeem ontwikkeld gezien iedereen recht heeft op zijn pakket op maat, gefinancierd uit de
algemene sociale zekerheidsbijdragen101. In Nederland worden de kindregelingen gefinancierd
uit de Rijksmiddelen waardoor ze eveneens aan het Beveridge-systeem gelinkt kunnen worden
(SZW, 2018a). De Nederlandse kinderbijslag wordt daarentegen al vanaf 1982 betaald uit
Rijksmiddelen in combinatie met premies uit een verzekeringssystematiek102 en bevat daarom
ook sporen uit het Bismarcksysteem. In het huidige systeem moeten Nederlandse gezinnen nog
steeds verzekerd zijn, al moet geen premie meer betaald worden103.
5.3.4 Kinderbijslag als sanctiemiddel
Een opvallend verschil is verder dat in Nederland de kinderbijslag als sanctiemiddel wordt
gebruikt voor 16-17-jarigen die te vaak onrechtmatig afwezig zijn op school. Dit is een doelstelling
die discutabel blijft, maar waarvan in 2013 werd beslist om het als nuttig dreigmiddel te
behouden (SZW, 2018a). In Vlaanderen stond deze discussie in 2005 op de politieke agenda van
het Vlaams Parlement (2005), maar lijkt het sindsdien op de achtergrond te zijn verdwenen. Het
gebruik van kinderbijslag als sanctie zou weinig constructief zijn omdat bijvoorbeeld de afstand
tussen school en leerling enkel vergroot wordt (Vandekerckhove, 2005). De kinderbijslag dient
daarnaast als tegemoetkoming voor alle opvoedingskosten en is niet enkel gerelateerd als
tussenkomst in schooluitgaven. Het zou effectiever zijn om de oorzaken van spijbelgedrag
preventief aan te pakken.
101 Zie deel 2.1 102 Zie deel 2.2.1.2 103 Zie deel 4
77
Conclusie
Op 1 januari 2019 ging het Groeipakketdecreet in werking dat voorziet in een Groeipakket voor
alle gezinnen met kinderen die in Vlaanderen woonachtig zijn. Het Belgische
gezinsbijslaglandschap werd tot voordien op federaal niveau geregeld en als gevolg van de zesde
staatshervorming omgevormd tot een gemeenschapsbevoegdheid. Deze overdracht betekende
dat de gemeenschappen voor het eerst bevoegd werden voor een opmerkelijk deel van de
traditioneel federaal geregelde sociale zekerheid. Om tegemoet te komen aan de angst van vele
Franstaligen voor de creatie van subnationaliteiten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
werd weliswaar gekozen om de gezinsbijslagen als een aparte categorie persoonsgebonden
aangelegenheden te blijven beschouwen. De materiële bevoegdheidsverdeling van het
traditionele gezinsbeleid hoefde hierdoor bovendien niet te veranderen. De Vlaamse
Gemeenschap heeft voortaan met de gezinsbijslag een belangrijk herverdelingsinstrument in
handen waarmee ze de horizontale gelijkheid, tussen gezinnen met en zonder kinderen, en
verticale gelijkheid, tussen rijke en arme gezinnen, kan bevorderen.
In deze masterthesis werd, met deze belangrijke bevoegdheidsoverdracht als trigger, een
vergelijkende studie uitgevoerd tussen het Vlaamse en Nederlandse gezinsbijslagbeleid. In
Vlaanderen kreeg de gezinsbijslag vorm in het Groeidecreet terwijl deze in Nederland wordt
geregeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)
en de Wet kinderopvang die in 2015 werden aangepast en vereenvoudigd door de Wet
hervorming kindregelingen (WHK). Om na te gaan of het Groeidecreet en de WHK twee
verschillende werelden zijn, werd in deze thesis tevens ingegaan op beide afzonderlijke
gezinsbijslagsystemen en de aspecten die daarbij als positief of negatief worden beschouwd.
De Vlaamse Regering heeft met het Groeipakket gekozen voor een systeem van proportioneel
universalisme waarbij elk kind recht heeft op een gelijk basisbedrag en extra toelagen worden
voorzien voor gezinnen die daar nood aan hebben. Daarnaast werden een aantal
participatietoeslagen uitgewerkt om ouders te stimuleren hun kinderen te laten deelnemen aan
het maatschappelijk leven. Het Groeidecreet heeft een aantal veranderingen doorgevoerd in de
gezinsbijslag die doorgaans positief werden onthaald104 zoals de afschaffing van de rang,
ontkoppeling van de kinderbijslag aan arbeid en het feit dat de werkende armen nu ook recht
104 In tabel 3 is een uitgebreidere samenvatting van het ‘Groeipakketdebat’ terug te vinden (p. 52-55).
78
hebben op een sociale toeslag. Niettemin blijven een aantal onderdelen voorwerp van debat
zoals de effectiviteit en kostprijs van de kinder- en kleuteropvangtoeslag, het aantal
uitbetalingsactoren en de overgangsregeling die werd uitgewerkt om geen enkel bestaand gezin
te benadelen. Daarnaast wordt op basis van de armoedetoets van KU Leuven opgemerkt dat het
Groeipakket potentieel heeft om de kinderarmoede sterk te reduceren, maar deze kans
onvoldoende wordt benut. Het blijft verder moeilijk om algemene uitspraken te doen over welke
categorieën gezinnen nu voordeel of nadeel halen uit de hervorming gezien elke individuele
situatie verschillend is en bovendien kan veranderen ten voor- of nadele van het gezin.
In Nederland hebben de tegemoetkomingen voor ouders als doel een deel van de
opvoedingskosten van kinderen te dekken en de draagkracht van het gezin te verhogen (SZW,
2018a). Daarnaast dienen ze als financiële prikkel om de ontplooiingskansen van kinderen te
bevorderen105. In 2018 werd de WHK samen met een algemene doorlichting van het huidige
gezinsbijslagbeleid geëvalueerd (SZW, 2018a; 2018b). Daaruit blijkt dat verdere vereenvoudiging
van de gezinsbijslagen noodzakelijk is gezien sommige ouders bepaalde procedures, zoals de
voorschottensystematiek bij het KGB, als complex blijven ervaren. Voorts is er nog steeds variatie
in de kostendekkendheid van de AKW en WKB naarmate het aantal en de leeftijd van kinderen
toeneemt (SZW, 2018a). De verschillen in kostendekkenheid tussen alleenstaande en
tweeverdiengezinnen zijn daarnaast gestegen als gevolg van de ALO-kop, al is het niet duidelijk
of dit dramatisch is wegens gebrek aan duidelijke normen. De ALO-kop heeft er daarnaast voor
gezorgd dat de armoedeval deels werd opgelost en lagere inkomensgezinnen (in beperkte mate)
extra worden ondersteund, wat positief zou kunnen zijn voor de ontplooiingskansen van
kinderen in deze gezinnen. Het totale armoedepercentage daalde door de WHK weliswaar niet
gezien de middeninkomens er eerder op achteruit zijn gegaan (SZW, 2018b).
Het Groeidecreet en de Wet hervorming kindregelingen: zijn dat nu al dan niet twee
verschillende werelden? Het antwoord is genuanceerd. Een eerste opmerkelijke gelijkenis heeft
te maken met het feit dat de Vlaamse Regering met het Groeidecreet heeft beslist om de aloude
koppeling van kinderbijslag aan de socioprofessionele situatie van een gezin te verlaten en net
zoals Nederland het recht van het kind centraal te stellen. Een tweede gelijkenis is dat beide
systemen zowel horizontale en verticale herverdeling als doelstelling van de kinderbijslag voorop
105 In de figuur 10 worden de doelstellingen van de ‘Nederlandse tegemoetkoming voor ouders’ verder beknopt weergegeven (p. 69).
79
schuiven. De Belgisch-Vlaamse en Nederlandse kinderbijslag zijn de voorbije decennia echter
anders geëvolueerd waardoor tot op vandaag verschillen merkbaar zijn, zoals het feit dat de AKW
in tegenstelling tot het Groeipakket nog altijd gerelateerd is aan een verzekeringssystematiek.
Andere belangrijke verschillen zitten in het aantal uitbetalingsactoren, het gebruik van de
kinderbijslag als sanctiemiddel en de mate waarin participatietoeslagen in het kader van de
gezinsbijslag zijn uitgewerkt. Het basisbedrag en de AKW, de sociale toeslag en het KGB, en de
kinderopvangtoeslag werden omwille van hun gelijkaardig karakter tegenover elkaar vergeleken,
maar zijn desalniettemin opmerkelijk verschillend wat bedragen of toekenningsvoorwaarden
betreft. In deze thesis werd meermaals verwezen naar het equivalentieprobleem dat steeds in
het achterhoofd gehouden moet worden en duidt op het feit dat beide landen een andere sociale
zekerheidscontext of politiek-institutioneel systeem hebben waardoor de dekking van
gelijkaardige concepten kan verschillen.
Tot slot kunnen enkele aanbevelingen gedaan worden voor toekomstig onderzoek. Ten eerste
kan het nuttig zijn om op korte of middellange termijn verder onderzoek te doen over het
Groeipakket dat zich momenteel in een transitiejaar bevindt. De kans is reëel dat er zich na de
eerste beleidsevaluaties aanpassingen zullen opdringen als gevolg van onverwachte effecten.
Sommige kritieken die in deze thesis worden aangehaald, zullen daarnaast pas in de nabije
toekomst bevestigd of onderuitgehaald kunnen worden. Ten tweede werd in deze thesis een
eerder breed vergelijkende studie uitgevoerd, maar kan het tevens nuttig zijn om verdere
vergelijkende studies tussen het Vlaamse en Nederlandse gezinsbijslagsysteem uit te voeren
rond specifieke deelonderwerpen zoals verticale herverdeling en kinderarmoede. Bij de
afbakening van de scope106 werden verder nog andere mogelijkheden gesuggereerd waarop
uitgebreider kan worden ingegaan zoals de impact van de gezinsbijslag op combinatiegezinnen.
Ten vierde kan het Groeipakket, met al zijn sterktes en gebreken, vergeleken worden ten
opzichte van de gezinsbijslagsystemen die door het Waals Gewest, de Duitstalige Gemeenschap
of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in Brussel werden uitgewerkt. Het kan
verder leerrijk zijn om het Groeipakket te vergelijken ten opzicht van gezinsbijslagsystemen uit
andere landen, die al dan niet traditioneel als een corporatistische welvaartsstaat kunnen
worden beschouwd.
106 Zie deel 1.1.3.4
viii
Literatuurlijst
Primaire bronnen
Agentschap Uitbetaling Groeipakket. (2018). Groeipakket: decreet goedgekeurd door
Vlaams Parlement. Geraadpleegd op 2 februari 2019, via
https://www.groeipakket.be/groeipakket-decreet-goedgekeurd-door-vlaams-parlement
De Vlaamse Regering. (2016). Conceptnota: “Voor elk kind en elk gezin een groeipakket
op maat”. Geraadpleegd op 2 februari 2019, via
https://www.groeipakket.be/sites/default/files/atoms/files/Conceptnota%20Groeipakket.pdf
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2018a). Beleidsdoorlichting Artikel 10
Tegemoetkoming Ouders. Den Haag.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2018b). Evaluatie Wet Hervorming
Kindregelingen. De Haag.
Wettenbank. (2016). Wet hervorming kindregelingen. Geraadpleegd op 14 maart 2019,
via https://wetten.overheid.nl/BWBR0035259/2016-01-01
Wettenbank. (2019a). Algemene Kinderbijslagwet. Geraadpleegd op 6 maart 2019, via
https://wetten.overheid.nl/BWBR0002368/2019-01-01/#
Wettenbank. (2019b). Wet op het kindgebonden budget. Geraadpleegd op 7 maart
2019, via https://wetten.overheid.nl/BWBR0022751/2019-01-01
Boeken
De Geyter, L. (2017). De Gezinsbijslagen. In Seutin, B., & van Haegendoren, G. (2017). De
bevoegdheden van de gemeenschappen (1e ed.). Brugge: Die Keure.
Heylen, D. & Verreyt, I. (2017). Sociaal recht in essentie (5e ed.). Antwerpen –
Cambridge: Intersentia.
Steen, B. (2014). De gemeenschapsbevoegdheden inzake gezinsbeleid en gezinsbijslagen
na de Zesde Staatshervorming. In Alen, A., Dalle, B., Muylle, K., Pas, W., Van Nieuwenhove, J. &
Verrijdt, W. (reds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming (1e ed.). Die Keure:
Brugge.
ix
Van Thiel, S. (2015). Bestuurskundig onderzoek: een methodologische inleiding. (3e ed.).
Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Academische artikels en tijdschriften
Berghman, J. (2006). De maatschappelijke betekenis en relevantie van de kinderbijslag.
Belgisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 1e tremester(jaargang 48), 35-39.
Bradshaw, J. & Finch, N. (2002). A Comparison of Child Benefit Packages in 22 Countries.
[University of York]. Update uit 2015.
Cantillon, B. & Goedeme, T. (2006). De kinderbijslag in het werknemersstelsel: een
terugblik in de toekomst. Reflecties bij 75 jaar kinderbijslag. Belgisch tijdschrift voor sociale
zekerheid, 1e tremester(jaargang 48), 7-34.
Cantillon, B. & Vinck, J. (2019). Winnaars en verliezers van de nieuwe kinderbijslag.
Samenleving & Politiek, 26(3), 17-21.
Decoster, A. & Vanheukelom, T. (2017). Impactberekening van de Vlaamse
kinderbijslaghervorming op het armoederisico. KU Leuven.
Flohimont, V., & Neven, J-F. (2015). Kinderbijslag: De uitdagingen halverwege de
overdracht. Belgisch Tijdschrift voor sociale zekerheid, 2e trimester 2015, 229-268.
Hoff, S. & Soede, A. (2013). Maatschappelijke effecten van het wetsvoorstel hervorming
kindregelingen voor gezinnen met kinderen. Sociaal en Cultureel Planbureau: Den Haag.
Pacolet, J. & De Wispelaere, F. (2015). De staat van de verzorgingsstaat in België
omstreeks 2015. Belgisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 4e trimester, 725-766.
Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers. (2006). Vijf generaties kinderbijslag –
1930-2005. Belgisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 1e tremester(jaargang 48), 47-88.
Van Daalen, R. (2002). De invoering van kinderbijslag in Nederland. Kostwinning en
standsbesef. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 29(3), 285-312.
Van Eck, M., Bovens, M. & Zouridis, S. (2018). Algoritmische rechtstoepassing in de
democratische rechtsstaat. Nederlands Juristenblad, 40. NJB 2018/2101, Uitgeverij Wolters
Kluwer.
x
Van Lancker, W., Vinck, J., & Cantillon, B. (2016). De armoede- en verdelingsimpact van
de nieuwe Vlaamse kinderbijslag: een analyse van het akkoord van de Vlaamse Regering van 28
mei 2016. Antwerpen: CSB.
Vermeylen, S. (2018). Hoe kostendekkend is de kinderbijslag in Vlaanderen?: Een
vergelijking voor en na de zesde staatshervorming. [Masterproef, Universiteit Antwerpen,
Antwerpen, België].
Versantvoort, M. (2018). Reactie op Beleidsdoorlichting Artikel 10 begroting SZW
"tegemoetkoming ouders”. Sociaal en Cultureel Planbureau: Den Haag.
Vinck, J., Verbist, G., Van Lancker, W., Hufkens, T., & Vandelannoote, D. (2015). Een
empirisch onderzoek naar de betaalbaarheid en wenselijkheid van hervormingen in de
toekomstige Vlaamse kinderbijslag. Leuven: Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Kamerstukken en advies Raad van State
Raad van State. (2017). Advies 62.258/1 van 8 december 2017 over een voorontwerp van
decreet ‘tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid’. [Afdeling Wetgeving].
Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2015). Kinderopvang. Kamerstuk 31322, nr. 277.
Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2018a). Kinderopvang. Kamerstuk 31322, nr. 361.
Internetbronnen
Agentschap Uitbetaling Groeipakket. (z.d.). Huizen van het kind. Geraadpleegd op 7 april
2019, via https://www.groeipakket.be/nl/huizen-van-het-kind
Belastingdienst. (z.d.a). Inkomensafhankelijke combinatiekorting. Geraadpleegd op 14
maart 2019, via
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/inkoms
tenbelasting/heffingskortingen_boxen_tarieven/heffingskortingen/inkomensafhankelijke_com
bikorting/inkomensafhankelijke_combinatiekorting
Belastingdienst. (z.d.b). Kinderopvangtoeslag. Geraadpleegd op 20 maart 2019, via
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslag
en/kinderopvangtoeslag/
xi
Berghman, J., Nijs, K., Verhalle, I., Vleminckx, K., & Debels, a. (2015). De dynamieken van
sociale zekerheid in Europa: Een samenvatting. Geraadpleegd op 16 april 2019, via
https://www.belspo.be/belspo/organisation/Publ/pub_ostc/SoCoh/rSO01010_nl.pdf
Codex Vlaanderen. (2012). Decreet houdende de organisatie van kinderopvang van
baby's en peuters. Geraadpleegd op 2 mei 2019, via
https://codex.vlaanderen.be/Portals/Codex/documenten/1021827.html
De Nijs, C. & Vlaeminck, N. (2018). Vaarwel kinderbijslag, welkom "groeipakket": wat
verandert er voor u?. Geraadpleegd op 2 mei 2019, via
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/12/30/kinderbijslag-groeipakket/
Deloitte. (2015). Efficiëntiestudie kinderbijslag. Geraadpleegd op 11 april 2019, via
https://www.kindengezin.be/img/Studie-Deloitte.pdf
Departement Onderwijs en Vorming. (2016). Onderzoek naar kleuterparticipatie
eindrapport. Geraadpleegd op 11 april 2019, via
https://onderwijs.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Eindrapport_Onderzoek_naar_
kleuterparticipatie.pdf
Doorbraak.be. (2019). Wat is doorbraak?. Geraadpleegd op 28 mei 2019, via
https://doorbraak.be/wat-is-doorbraak/
Eurostat. (z.d.). Social Protection and Social Inclusion. Geraadpleegd op 9 maart 2019,
via https://ec.europa.eu/eurostat/web/employment-and-social-inclusion-indicators/social-
protection-and-inclusion
Famifed. (2018). Statistisch overzicht van de kinderbijslag 30 juni 2018: gedetailleerde
gegevens. Geraadpleegd op 22 april 2019, via
https://brussel.famifed.be/sites/default/files/publications/Statistisch%20overzicht%20van%20
de%20kinderbijslag%20op%2030%20Juni%202018%20%28web%29.pdf
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. (2017). De sociale zekerheid: Alles wat je
altijd al wilde weten. Geraadpleegd op 22 april 2019, via
https://socialsecurity.belgium.be/sites/default/files/alwa-0617-nl.pdf
xii
FONS. (2019). Hervormingen gezinsbijslag in Vlaanderen. [PDF Infosessie Groeipakket
Ronde Tafel 4 april 2019].
Grondwettelijk Hof. (2019). Hangende zaken. Geraadpleegd op 9 april 2019, via
http://www.const-court.be/
Herderscheê, G. (2019). Honderdduizenden ouders krijgen nabetaling kindgebonden
budget, tegenvaller voor kabinet van bijna half miljard euro. Geraadpleegd op 6 mei 2019, via
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/honderdduizenden-ouders-krijgen-nabetaling-
kindgebonden-budget-tegenvaller-voor-kabinet-van-bijna-half-miljard-euro~b7538465/
Informatie Vlaanderen. (2011). Vlaamse Regering keurt voorontwerp decreet
Kinderopvang goed. Geraadpleegd op 19 maart 2019, via
https://www.vlaanderen.be/en/nbwa/nbwa-news-message/103725
Informatie Vlaanderen. (z.d.a). Kinderopvang met inkomenstarief. Geraadpleegd op 19
maart 2019, via https://www.vlaanderen.be/nl/gezin-welzijn-en-
gezondheid/kinderen/kinderopvang-met-inkomenstarief
Informatie Vlaanderen. (z.d.b). Wat zit er in het Groeipakket?. Geraadpleegd op 7 april
2019, via https://www.vlaanderen.be/wat-zit-er-in-het-groeipakket
Kidslife. (2018). Barema van de kinderbijslag. Geraadpleegd op 24 februari 2019, via
https://vlaanderen.kidslife.be/sites/default/files/Vlaanderen/Barema%20Vlaanderen%2009-
2018_NL.pdf
Kind en Gezin. (2019). Een groeipakket op maat voor elk kind en elk gezin. [PDF
Algemene brochure Groeipakket voor gezinnen]. Geraadpleegd op 9 februari 2019, via
https://www.groeipakket.be/sites/default/files/atoms/files/Brochure%20Groeipakket.pdf
Kind en Gezin. (z.d.a). Kindgebonden budget 2019 omhoog. Geraadpleegd op 7 maart
2019, via https://zwangerbuikkramp.nl/kindgebonden-budget-2019-omhoog.html
Kind en Gezin. (z.d.b). Opdracht Kind en Gezin. Geraadpleegd op 7 april 2019, via
https://www.kindengezin.be/over-kind-en-gezin/groeipakket/opdracht-kind-en-gezin/
xiii
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (z.d.). Studiefinanciering.
Geraadpleegd op 14 maart 2019, via https://duo.nl/particulier/studiefinanciering/waar-bestaat-
het-uit.jsp#
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2018c). Kamervragen van het lid
Raemakers (D66): Referentienummer 2018-0000143011. Den Haag.
My Family. (2018). Groeipakket Vlaanderen. [PDF Presentatie 12 september 2018].
https://vlaanderen.famifed.be/nl/gemeenschappen-en-gewesten
My Family. (2019). Extra zorg. Geraadpleegd op 10 maart 2019, via
https://www.myfamily.be/handicap/
Reilhof, C. & Massa, C. (2018). Groeipakket in een notendop. [PDF Infosessie Groeipakket
Intermediaire partners Onderwijs 2018 najaar – Kind en Gezin]. Geraadpleegd op 20 december
2018, via
https://www.groeipakket.be/sites/default/files/atoms/files/Infosessie%20Groeipakket%20Inter
mediaire%20partners%20onderwijs%202018%20najaar.pdf
Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers. (2009). De kinderbijslag in Europa.
Geraadpleegd op 3 mei 2019, via
https://brussel.famifed.be/sites/default/files/publications/FOCUS2009-4N.pdf
Rijksoverheid. (2019). Rijksbegroting 2019. Geraadpleegd op 14 maart 2019, via
http://www.rijksbegroting.nl/2019/voorbereiding/begroting,kst248601_33.html
Rijksoverheid. (z.d.a). Inkomensafhankelijke combinatiekorting. Geraadpleegd op 14
maart 2018, via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/inkomensafhankelijke-
combinatiekorting
Rijksoverheid. (z.d.b). Studiefinanciering voor studenten op hbo en universiteit.
Geraadpleegd op 14 maart 2019, via
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/studiefinanciering/studiefinanciering-hbo-
universiteit
Rijksoverheid. (z.d.c.). Hoe zit het met gratis schoolboeken en lesmaterialen in het
voortgezet onderwijs?. Geraadpleegd op 14 maart 2019, via
xiv
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-antwoord/hoe-zit-
het-met-gratis-schoolboeken-in-het-voortgezet-onderwijs
Slaman, P. (2016). Verzorgingsstaat. [Universiteit Leiden]. Geraadpleegd op 4 maart
2019, via
https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/46364/Verzorgingsstaat_in_Leiden_U
niversity_Du.pdf?sequence=1
SERV. (2016). Verfijning van het SERV-advies over de conceptnota ‘Voor elk kind en elk
gezin een groeipakket op maat’. Geraadpleegd op 10 maart 2019, via
http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/SERV_20160712_CN_Voor_elk_kind_en_e
lk_gezin_een_groeipakket_op_maat_ADV.pdf
Sociale Verzekeringsbank. (2018). SUWI Jaarverslag 2017. Geraadpleegd op 6 maart
2019, via https://www.svb.nl/int/nl/over_de_svb/onze_prestaties/verantwoording/jaarverslag/
Sociale Verzekeringsbank. (2019). Ronde tafelbijeenkomst FONS en SVB. [PDF
Presentatie Ronde Tafel 4 april 2019].
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.a). Compleet overzicht kinderbijslag. Geraadpleegd op 6
maart 2019, via https://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/sitemap.jsp
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.b). Kunt u kinderbijslag krijgen?. Geraadpleegd op 4
maart 2019, via
https://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/kinderbijslag_voor_kind/kunt_u_kinderbijslag_krijgen/i
ndex.jsp
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.c). Hoeveel kinderbijslag krijgt u?. Geraadpleegd op 6
maart 2019, via
https://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/betaling/hoeveel_kinderbijslag_krijgt_u/
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.d). Wat is een startkwalificatie?. Geraadpleegd op 14
maart 2019, via
https://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/levensloop/uw_kind_wordt_16_jaar/wat_is_een_start
kwalificatie/
xv
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.e). Wat is kindgebonden budget?. Geraadpleegd op 7
maart 2019, via
https://www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/kinderbijslag_voor_kind/kindgebonden_budget/index.j
sp
Sociale Verzekeringsbank. (z.d.f). Over de SVB. Geraadpleegd op 20 maart 2019, via
https://www.svb.nl/int/nl/over_de_svb/wat_doen_we/wat_doen_we/index.jsp
SAR WWG. (2016). Advies Conceptnota ‘Voor elk kind en elk gezin een groeipakket op
maat. Geraadpleegd op 10 maart 2019, via
http://www.sarwgg.be/sites/default/files/documenten/SARWGG_RAAD_20160718_Conceptno
ta%20Voor%20elk%20kind%20en%20elk%20gezin%20een%20groeipak....pdf
Stuivenwold, A. (2019). Kindgebonden budget. Geraadpleegd op 7 maart 2019, via
https://www.consumentenbond.nl/toeslagen/kindgebonden-budget#no1
Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2018b). Verhogen van de inkomensgrens van het
kindgebonden budget voor paren. Geraadpleegd op 7 mei 2019, via
https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?id=2018Z15488&dossier=
35010
Van Limberghen, G. (2018). Oorsprong en evolutie van het sociaal statuut der
zelfstandigen. [Vrije Universiteit Brussel]. Geraadpleegd op 28 mei 2019, via
https://socialsecurity.belgium.be/sites/default/files/content/docs/nl/sociaal-beleid-vorm-
geven/zelfstandigen/studiedag-121218-01-guidovanlimberghen.pdf
Van Nieuwenhove, J. (2018). Documentatie zesde staatshervorming. Geraadpleegd op
11 februari 2019, via https://www.law.kuleuven.be/icr/doc_6e_shv#derde%20fase
Van Outeren, E. (21 januari 2015). Ruttes laatste grote hervorming?. NRC. Geraadpleegd
op 14 maart 2019, via https://www.nrc.nl/nieuws/2015/01/21/ruttes-laatste-grote-
hervorming-1461659-a728640
Van Peteghem, J. (2018). Kinderbijslag: de doelstelling bepaalt de vormgeving.
Geraadpleegd op 9 maart 2019, via https://doorbraak.be/kinderbijslag-de-doelstelling-bepaalt-
de-vormgeving/
xvi
Vandekerckhove, A. (2005). Advies hoorzitting spijbelen en schoolverzuim.
Kinderrechtencommissariaat. Geraadpleegd op 3 mei 2019, via
https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/2004_2005_3_hoo
rzitting_spijbelen.pdf
Vandervelden, J. (2018). Gynaecoloog waarschuwt: "We gaan geen inleidingen van
bevallingen plannen voor meer kinderbijslag". Geraadpleegd op 9 april 2019, via
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/10/08/gynaecoloog-waarschuwt-we-gaan-inleidingen-van-
bevallingen-pla/
Verschuere, B. (2019). Comparative Public Administration and Management 2018-2019.
[PDF Les 1 Vergelijkende Bestuurskunde en Publiek Management – Universiteit Gent].
Vlaams Parlement. (2005). Gedachtewisseling over ‘spijbelen’ en ‘absoluut
schoolverzuim’. Geraadpleegd op 3 mei 2019, via
https://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2004-2005/g327-1.pdf
Vlaams Parlement. (2018a). Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2018-2019.
Geraadpleegd op 2 februari 2019, via https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-
documenten/parlementaire-initiatieven/1279506
Vlaams Parlement. (2018b). Tekst aangenomen door de plenaire vergadering van het
ontwerp van decreet tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Geraadpleegd op 2 februari 2019, via
https://www.groeipakket.be/sites/default/files/atoms/files/Decreet_Groeipakket_VlaamsParle
ment.pdf
Wettenbank. (2018). Comptabiliteitswet 2016. Geraadpleegd op 17 maart 2019, via
https://wetten.overheid.nl/BWBR0039429/2018-01-01/#Hoofdstuk4
Zorgwijzer.nl. (2019). Sociale Zekerheid in Nederland. Geraadpleegd op 4 maart 2019,
via https://www.zorgwijzer.nl/faq/sociale-zekerheid
a
Bijlagen
Bijlage 1: Topiclijst interviews
- Aanhef + voorafgaandelijke bedanking: Geachte meneer/mevrouw, Bedankt voor uw bereidwilligheid
om uw kennis, ervaringen of opinie omtrent ‘Het Groeipakket’ met ons te willen delen. Graag hadden
wij onderstaande vragen aan u gesteld.
- Inleidende vragen omtrent betrokkenheid bij de hervorming van de kinderbijslag en uitwerking van
het Groeipakket.
- Wat zijn de sterke en zwakke punten van het Groeipakket: vragen omtrent rechtvaardigheid,
vereenvoudiging, afschaffing rang- en leeftijdstoeslag, sociale toeslag, zorgtoeslag,
participatietoeslagen, organisatie uitbetalingslandschap
- Vragen omtrent maatschappelijk draagvlak: hoe wordt dit ervaren, welke doelgroepen klagen het
meest,…
- Vragen omtrent specifieke doelgroepen: grote gezinnen, alleenstaanden, combinatiegezinnen,…
- Vragen omtrent Nederlandse kinder- of gezinsbijslag: kennisvragen, vergelijkende vragen,…
- Optionele vragen, vaak ter aanvulling of verduidelijking.
- Bedanking
b
Bijlage 2: Transcripties interviews
Vertrouwelijke bijlage: toegankelijk voor promotor, commissaris en andere bevoegde personen
verbonden aan de Universiteit Gent.
c
Bijlage 3: Overzicht stakeholders groenboek
Deze stakeholders/actoren zijn allemaal bevraagd bij de opmaak van het Groenboek in 2013.
Kinderbijslagsector:
Bilaterale gesprekken gehad met
• RSZPPO (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke
Overheidsdiensten),
• RSVZ (Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen) en
• de FOD Sociale Zekerheid, Directie-Generaal Zelfstandigen (DGZ).
• VKG – synergie 4 kinderbijslagfondsen
• Mensura
• Acerta
Andere actoren:
1. VERSO (Vereniging voor Social Profit Ondernemingen)
2. Onderzoekscentrum HIG
3. ACW
Algemeen
Voorlopig standpunt van ACW: ACW spreekt vanuit de Koepel en heeft overleg gepleegd met:
CM, familiehulp, ACV. Huidige standpunten zijn nog niet bekrachtigd.
4. Vlaams Welzijnsverbond
5. VSO
6. VKW Ondernemingsplatform
7. UNIZO
8. VOKA
Voka verduidelijkt dat er met de SERV-partners nog overleg gepland is om standpunt verder te
verfijnen en consensus te bereiken op inhoudelijke krachtlijnen. Huidig gesprek loopt daarop
vooruit. Voka zal zich aansluiten bij latere standpunten van SERV.
9. ACV
10. Gezinsbond
11. ABVV
12. ACLVB
13. Onderzoekscentrum CSB (Bea Cantillon)
14. Nederlandstalige Vrouwenraad
15. Boerenbond
16. Onderzoekscentrum CSB (Wim Van Lancker)
17. Vlaams Netwerk tegen Armoede
18. Vereniging van Vrederechters
Bron: ontvangen via mail van Charlotte Reilhof (Kind en Gezin)
d
Bijlage 4: simulaties kinderarmoedetest
Bron: Decoster & Vanheukelom, 2017