Upload
p-m-schoorl
View
214
Download
2
Embed Size (px)
Citation preview
BOEKEN
Lessen in orde. Een onderzoek naar leerlingperspectieven in hetvoortgezet onderwijs
P.M. Schoorl � M.E. Jacobs
De ervaring leert dat veel jongeren ambivalent staan ten
opzichte van leven en leren in het voortgezet onderwijs.
Enerzijds gaan ze graag naar school omdat ze contact met
leeftijdgenoten zoeken (gezelligheidscultuur), anderzijds
beleven ze weinig vreugde aan lessen en leertaken (cijfer-
cultuur). Matthijssen vindt het niet juist om dat probleem
louter als een motivatieprobleem te benaderen. Dat sug-
gereert immers dat de aanpak gezocht moet worden via
een psychologische eigenschap van de leerling. Hij meent
dat er een aansluitingsprobleem is tussen het onderwijs en
de leerlingen. Het onderwijs heeft moeite met een dubbele
functie: bijdragen tot persoonlijke ontplooiing en de soci-
alisering ten behoeve van de samenleving die doorklinkt in
het leerplan. De auteur wil het perspectief van de consu-
ment van het onderwijs, de leerling, serieus nemen.
In het symbolisch interactionistisch georienteerde
kader van zijn onderzoek voert hij twee centrale begrip-
pen in: a. leerlingperspectief: het geheel van betekenissen
in het schoolleven en van principes en procedures voor
probleemoplossing, waarover de leerling beschikt in de
deelname aan het school– en lesgebeuren; b. socialisatie-
regime: de organisatie van het onderwijsaanbod, met
name de curriculumstructuur van een les in combinatie
met het leiderschapstype van de leerkracht.
Hoofdvragen voor het onderzoek zijn:
1. Welke onderwijsperspectieven komen voor bij leerlin-
gen van het voortgezet onderwijs?
2. Welke variaties in leerlingperspectieven komen voor
in verband met variaties in marktwaarde van het
diploma en met variaties in socialisatieregimes?
Het gaat om een interpretatief sociologisch onder-
zoek. De onderzoeker is geınteresseerd in de betekenis-
verlening door de betrokkenen als een mede
constituerende factor van de sociale werkelijkheid. Dat
vraagt een kwalitatieve analyse van materiaal uit ver-
schillende bronnen: vraaggesprekken met leerlingen en
leerkrachten; observaties van lessen en het handelen van
leerlingen in die lessen; afname van schriftelijke vragen-
lijsten; informatie van de schoolleiding. Het onderzoek
wordt uitgevoerd in telkens een ‘traditionele’ en een ‘ver-
nieuwings’ school (HAVO , MAVO, LTO, LHNO) en
een Middenschool. Onafhankelijk van de schoolsoort
wordt, op basis van een aantal geobserveerde lessen, het
socialisatieregime getypeerd als soepel of strak.
Verschillende leerlingperspectieven worden per
schoolsoort zorgvuldig geanalyseerd uit de interviews
op het individuele niveau. Dat levert een wat impressio-
nistische beschrijving van een groot aantal perspectieven
op. Vervolgens is, zoekend naar verschillen en overeen-
komsten tussen schoolsoorten, een genuanceerde typen-
indeling gemaakt met twee dimensies: actief/zelfstandig –
passief/afhankelijk; positieve – negatieve houding. Heel
globaal is het meest voorkomende type aan te duiden als
‘rationaliteit van het carrierebelang’. Kenmerkend zijn:
1. leren doe je voor een cijfer en meer in het algemeen
voor later, het beroepsperspectief (weinig voorko-
mend op LHNO; Middenschool meer accent op een
algemeen doel, namelijk zelfstandig worden);
2. alles wat groter beslag legt op de leerling dan nodig is
voor het diploma wordt afgewezen als niet relevant;
3. buiten de school begint het echte leven; huiswerk
wordt als verplichting met een korrel zout genomen;
4. schooltijd en les zo gezellig mogelijk doorkomen met
gezelligheid onder elkaar (vooral in het LHNO dient
er meer in het algemeen een sociaal vriendelijk klimaat
te zijn, ook volgens de docenten).
Matthijssen komt tot de conclusie dat leerlingen met
een positieve instelling en een actief/zelfstandige inzet
Kind en adolescent (1992) 13:119–120
DOI 10.1007/BF03060466
13
overwegend zijn geconcentreerd in de vernieuwingsscho-
len; de negatief gemotiveerden in de traditionele scholen.
Dat komt overeen met zijn verwachtingen. Hij
beschouwt dit als een authentiek effect van het school-
regime, want de overige variabelen in het onderzoek
(SES, geslacht, schooltype) hebben geen aantoonbare
invloed. ‘Een curriculum met een strakke structuur
werkt een afhankelijke identiteit in de hand met een
sterke behoefte aan orde, aan leiding en aan zekerheden
die een begrensde ruimte bieden; een curriculum met een
soepele structuur stimuleert een zelfstandige identiteit’
(pag. 119). Matthijssen acht zijn stelling door de empiri-
sche bevindingen bevestigd. Hij formuleert zijn stelling
ogenschijnlijk niet sterker dan ‘in de hand werken’. Onze
kritiek is gericht op de bewering dat het om ‘een authen-
tiek effect’ van het socialisatieregime in de school gaat.
Bij deze conclusie lijkt de auteur even te vergeten dat hij
allerlei variabelen buiten beschouwing liet. Het is de
vraag of leerlingen bij hun intrede in de school in hun
gezinsachtergronden en het onderwijsondersteunend
gedrag van thuis vergelijkbaar waren. Het waren immers
de ouders die een school kozen bij hun socialisatieregime.
Alleen bij de Middenschool weet Matthijssen iets over
die achtergronden te melden. Die gegevens duiden erop
dat de invloed van de thuissituatie zeker niet te verwaar-
lozen is. Gezien vanuit een sociaal–ecologisch perspectief
is het bovendien de vraag in hoeverre het type van de
leerlingen invloed heeft op het regime in de school. Op
pagina 126 herinnert de auteur zich zijn beperking wel.
Hij stelt daar dat informatie over het thuisklimaat meer
diepte had kunnen geven aan de analyse van de
leerlingperspectieven.
Deze kritische kanttekening doet niets af aan ons res-
pect voor het inzicht dat de onderzoeker, juist door zijn
systematische kwalitatieve benadering, geeft in de heel
verschillende typen van leerlingen in her voortgezet
onderwijs. We kunnen het boek aanbevelen voor docen-
ten en leerlingbegeleiders; het bevat waarschijnlijk veel
herkenbare trekken en stemt tegelijk tot nadenken over
een regime dat voor zoveel verschillende jongeren een
stimulerend klimaat moet bieden. Het motto van het
boek is in dit verband veelzeggend: ‘Onderworpen zijn
aan de orde van het klaslokaal en de orde van de lesvorm
is in zichzelf een les in orde.’
Voor empirisch–analytische onderzoekers houdt het
boek een uitdaging in om hun methoden zo te ontwik-
kelen dat ze in meer generaliserend en beleidsgericht
onderzoek recht kunnen doen aan verschillende leerlin-
gen. De discussie over het beste regime in de scholen is
door dit onderzoek niet beslecht. Voorshands lijkt het
gunstig dat ouders en jongeren kunnen kiezen uit ver-
schillende typen van scholen. Bij het adviseren van
ouders is meer inzicht in de aansluiting op het regime
van orde in de thuissituatie gewenst. Dat jongeren pro-
blemen hebben met de school is een probleem dat wel-
licht niet louter binnen het onderwijs kan worden
aangepakt.
Literatuur
M.A.J.M. Matthijssen. Lessen in orde. Een onderzoek naar leerling-perspectieven in het voortgezet onderwijs. Leuven/Amersfoort:Acco, 1991. 154 p., ƒ 39,00
120 Kind en adolescent (1992) 13:119–120
13