Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2014-2015
Mediatisering van de rechtsbedeling:
invloed op het vermoeden van onschuld
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Jennifer Van Rompay
(studentennr. 00800255)
Promotor: Prof. Dr. PH. TRAEST
Commissaris: Dr. T. GOMBEER
« Si l'on s'habitue au spectacle de pseudo-procès dans les médias, il peut en résulter à long
terme des conséquences néfastes à la reconnaissance des tribunaux comme les organes
qualifiés pour juger de la culpabilité ou de l'innocence quant à une accusation pénale. »
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Worm t. Oostenrijk, 1997.
i
DANKWOORD
Heel wat mensen hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van deze masterproef. Een
woord van dank is dus zeker op zijn plaats voor hun steun, inzet en vertrouwen.
In de eerste plaats zou ik mijn dank willen betuigen aan mijn promotor Prof. Dr. PHILIP
TRAEST voor de kans die ik heb gekregen om dit werk te schrijven en voor zijn begeleiding
gedurende dit proces. Daarnaast waren zijn colleges uit de verschillende opleidingsonderdelen
een bron aan informatie.
Ook mijn commissaris Dr. TESSA GOMBEER wil ik bedanken voor de opmerkingen en het
deskundig advies. Ik kon steeds bij haar terecht met al mijn vragen.
Ik zou ook graag mijn ouders bedanken voor hun voortdurende steun. In het bijzonder een
woord van dank aan mijn moeder die mij steeds met raad en daad bijstond.
Jennifer Van Rompay, 18 mei 2015.
ii
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING ............................................................................................................................... 1
I. Probleemstelling en afbakening .......................................................................................... 1
II. Opbouw .............................................................................................................................. 2
DEEL I. DE RELATIE TUSSEN JUSTITIE/HET GERECHT EN DE PERS ......................... 4
Hoofdstuk I. Vertroebelde relatie ........................................................................................ 4
Hoofdstuk II. Zoeken naar een evenwicht tussen een aantal rechten .................................... 6
Afdeling I. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie .......................... 6
Afdeling II. Het recht op privacy ..................................................................................... 10
i) Herkenbaarheidsinformatie ....................................................................................... 11
ii) Het recht op afbeelding ............................................................................................ 15
iii) Het recht op vergetelheid ........................................................................................ 17
Afdeling III. Het vermoeden van onschuld ....................................................................... 19
i) Definitie ................................................................................................................. 19
ii) Ratione personae .................................................................................................... 20
iii) Aard van de aantijgingen ....................................................................................... 21
iv) De pers en het vermoeden van onschuld ................................................................ 21
DEEL II. DE INFORMATIEVERSTREKKING VAN HET GERECHT NAAR DE PERS . 30
Hoofdstuk I. Fase van het vooronderzoek ............................................................................ 30
Afdeling I. Het vooronderzoek ......................................................................................... 30
Afdeling II. Principe: geheim karakter ............................................................................. 30
Afdeling III. Uitzondering: informatieverstrekking aan de pers....................................... 33
i) Ratio legis ................................................................................................................. 33
ii) Werkwijze ................................................................................................................ 35
iii) Wettelijke vereisten ................................................................................................ 40
iv) Modaliteiten ............................................................................................................ 43
v) Beperkingen op de informatieverstrekking .............................................................. 43
Hoofdstuk II. Fase van het onderzoek ter terechtzitting ....................................................... 47
Afdeling I. Openbaarheid van terechtzitting en uitspraak ................................................ 47
Afdeling II. De magistraat: recht op vrije meningsuiting of plicht tot discretie? ............. 50
Afdeling III. De persrechter: mededelingen betreffende hangende strafzaken ................. 53
iii
DEEL III. GERECHTSVERSLAGGEVING .......................................................................... 56
Hoofdstuk I. Beperkingen ..................................................................................................... 57
Afdeling I. Algemene beperkingen ................................................................................... 58
i) Algemene zorgvuldigheidsnorm ............................................................................... 58
ii) Vermoeden van onschuld ......................................................................................... 60
iii) Recht op privacy ..................................................................................................... 61
Afdeling II. Fase van het vooronderzoek .......................................................................... 62
Afdeling III. Fase van het onderzoek ter terechtzitting .................................................... 62
i) Principe: openbaarheid .............................................................................................. 62
ii) Beperkingen ............................................................................................................. 63
iii) De audiovisuele media in het gerechtsgebouw en in de zittingszaal ...................... 65
Hoofdstuk II. Gebreken ........................................................................................................ 68
Afdeling I. Kleine en onschuldige fouten ......................................................................... 68
Afdeling II. Gebrek aan kennis van het recht en regels van de procedure ....................... 68
Afdeling III. Onzorgvuldige berichtgeving ...................................................................... 69
Afdeling IV. Gebrek aan objectiviteit ............................................................................... 70
Afdeling V. Sensatiejournalistiek ..................................................................................... 70
Afdeling VI. Schendingen van het onderzoeksgeheim ..................................................... 70
Afdeling VII. Inbreuken op het vermoeden van onschuld ................................................ 71
Afdeling VII. Inbreuken op het recht op privacy .............................................................. 71
Hoofdstuk III. Gevolgen ....................................................................................................... 72
Afdeling I. Publieke veroordeling van de betrokkenen .................................................... 72
Afdeling II. Gevaar voor de partijdigheid van de rechter ................................................. 72
Afdeling III. Gebrek aan vertrouwen in de justitie ........................................................... 73
Afdeling IV. Strafprocedurele gevolgen ........................................................................... 73
Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie ............................................................................ 75
Afdeling I. Verklaring der rechten en plichten van de journalist...................................... 75
Afdeling II. Code van journalistieke beginselen ............................................................... 76
Afdeling III. Code van de raad voor de journalistiek ....................................................... 77
DEEL IV. RECHTSBESCHERMING TEGEN ONGEOORLOOFDE
GERECHTSJOURNALISTIEK .............................................................................................. 79
Hoofdstuk I. Kortgedingprocedure ....................................................................................... 79
Hoofdstuk II. Burgerrechtelijke procedures ......................................................................... 83
iv
Hoofdstuk III. Strafrechtelijke procedures ........................................................................... 88
Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie: Raad voor de Journalistiek ............................... 90
Hoofdstuk V. Herstelmaatregelen ........................................................................................ 91
Afdeling I. Recht van antwoord ........................................................................................ 91
i) Gedrukte media ......................................................................................................... 92
ii) Audiovisuele media ................................................................................................. 95
iii) Effect ....................................................................................................................... 97
Afdeling II. Recht van mededeling ................................................................................... 98
Hoofdstuk VII. Remedies voor een betere bescherming van het vermoeden van onschuld 99
Afdeling I. Wetsvoorstellen uit het verleden .................................................................... 99
Afdeling II. Het vermoeden van onschuld als subjectief recht ....................................... 101
Afdeling III. Contempt of court-regeling ........................................................................ 103
Afdeling IV. Nood aan een wettelijke regeling .............................................................. 104
CONCLUSIE ......................................................................................................................... 108
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 110
I. Wetgeving ....................................................................................................................... 110
II. Rechtspraak .................................................................................................................... 111
III. Rechtsleer ..................................................................................................................... 115
1
INLEIDING
I. Probleemstelling en afbakening
1. De geschreven pers net als de audiovisuele media zijn tegenwoordig niet meer weg te
denken uit het dagelijkse leven, zodat hun macht niet te onderschatten valt. De pers neemt een
belangrijke functie op in een democratie. De pers heeft als taak het publiek te informeren over
zaken van algemeen belang en vervult in die zin de functie van waakhond van de democratie.
Deze zaken van algemeen belang omvatten onder meer het reilen en zeilen van het gerecht.
2. Journalisten steunen zich hiervoor op hun recht op vrijheid van meningsuiting,
waaraan een grote bescherming wordt toegekend door het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens. De uitoefening van dit recht is echter niet onbegrensd. Dit volgt duidelijk uit het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat onder bepaalde voorwaarden,
beperkingen op het recht op vrije meningsuiting toelaat.
3. De beperkingen lijken de dag van vandaag in de vergeethoek te zijn geraakt. Heel wat
berichtgeving beperkt er zich niet toe om het publiek te informeren over hangende
rechtszaken, maar schendt ook de rechten van verdachten en beklaagden. Enerzijds wordt het
leven van individuen die verwikkeld zijn in een strafzaak te grabbel gegooid, anderzijds
worden verdachten en beklaagden door de pers als schuldig voorgesteld alvorens hun schuld
is vastgesteld: hun namen worden genoemd en vervolgens in verband gebracht met bepaalde
feiten. Bijgevolg worden het recht op privacy en het vermoeden van onschuld van verdachten
en beklaagden met de voeten getreden.
4. De onschuldpresumptie is één van de fundamenteelste beginselen van een rechtstaat
opdat een rechtszaak in de rechtbank zou gevoerd worden en niet in de pers. Als dit beginsel
wordt geschonden door vooringenomen berichtgeving, kan men zich afvragen of het recht op
een eerlijk proces waarop iedere verdachte recht heeft, niet wordt aangetast. Als berichtgeving
in de pers en audiovisuele media zich uitspreekt over de schuld van een persoon, beïnvloedt
dit niet alleen de publieke opinie. Niet alleen het publiek, maar ook de rechters die ten gronde
moeten oordelen over de schuld van een persoon lezen de desbetreffende publicaties en
bekijken de desbetreffende uitzendingen. Zodoende komt de onpartijdigheid van de
rechterlijke macht in het gedrang. Er zal een afweging tussen de verschillende rechten moeten
gebeuren.
2
5. In deze verhandeling zal de verhouding tussen de mediatisering van de
strafrechtsbedeling en het vermoeden van onschuld worden onderzocht. Wordt het vermoeden
van onschuld, dat deel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces, beïnvloed door de
berichtgeving in de pers ? Is het recht op vrije meningsuiting van de pers te verzoenen met het
vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces?
II. Opbouw
6. Het onderzoek is een literatuur- en rechtspraakstudie dat is opgebouwd aan de hand
van vier luiken.
7. In het eerste deel wordt de gespannen verstandhouding tussen het gerecht en de pers
gesitueerd. Er bestaat voornamelijk een vertroebelde relatie tussen deze actoren omdat er zich
een afweging van verschillende rechten en belangen opdringt. Er zal verdere duiding gegeven
worden wat deze rechten precies inhouden en hoe zij ten op zichte van elkaar dienen
afgewogen te worden. In dit kader worden het recht op vrije meningsuiting en de persvrijheid,
het recht op bescherming van het privéleven, het vermoeden van onschuld en het recht op een
eerlijk proces uitgebreid bestudeerd.
8. Vervolgens zal in het tweede deel de informatieverstrekking van het gerecht naar de
pers toe bestudeerd worden. Hierbij zal geanalyseerd worden hoe deze
informatiedoorstroming functioneert en aan welke restricties deze onderworpen is. De analyse
zal onderverdeeld worden in twee fases: de fase van het vooronderzoek enerzijds en de fase
van het onderzoek ter terechtzitting anderzijds. Gelet op de onderzoeksvraag, zal bijzondere
aandacht verleend worden aan de rol van het vermoeden van onschuld binnen de
informatieverstrekking.
9. Het derde deel zal besteed worden aan de gerechtsverslaggeving. De algemene
beperkingen zullen behandeld worden, net als de beperkingen eigen aan het vooronderzoek en
het onderzoek ter terechtzitting. Zowel de gebreken die de berichtgeving van de pers vertoont
als de gevolgen die deze gebreken teweegbrengen zullen aan bod komen. Uiteindelijk zal de
rol van de journalistieke deontologie in het kader van gerechtsverslaggeving toegelicht
worden.
10. Tenslotte zal in het laatste deel worden nagegaan welke middelen ter beschikking
staan om op te treden tegen onrechtmatige verslaggeving. Nadat de bestaande routes worden
3
overlopen die men kan bewandelen, wordt er ingegaan op de voorstellen die reeds werden
gesuggereerd om het vermoeden van onschuld beter te beschermen.
4
DEEL I. DE RELATIE TUSSEN JUSTITIE/HET GERECHT EN DE PERS
Hoofdstuk I. Vertroebelde relatie
11. Om het spanningsveld tussen justitie en de pers beter te situeren, is het noodzakelijk
een goed zicht te hebben op de rol die deze actoren vervullen en hun respectievelijke
kenmerken.1
12. Zowel justitie als de pers leveren een belangrijke bijdrage aan de democratie en de
burgers die er deel van uitmaken.2 Voor de burger zijn rechtszekerheid, kennis en inzicht in
het maatschappelijk gebeuren onontbeerlijk. Zij vervullen echter verschillende opdrachten,
waardoor ze in elkaars vaarwater terechtkomen.3
« Les juges sont les gardiens de la liberté individuelle et les journalistes les porteurs
nécessaires du droit de communiquer les idées et les informations » 4
13. Justitie beschermt burgers tegen de aantasting van hun rechten en vrijheden door
andere burgers en organisaties, terwijl de pers de burgers informeert over het functioneren van
het gerechtelijk apparaat. Wanneer de werkzaamheden bij het gerecht stroef lopen, zal de pers
eventuele willekeur, onrecht of disfuncties duiden. De pers vervult hiermee haar functie van
waakhond van de democratie.5 Niettemin moet justitie de pers wijzen op haar plichten en
verantwoordelijkheden bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en informatie. Er
stellen zich bepaalde grenzen in dit verband.6
14. De respectievelijke taken van de pers en het gerecht verklaren hun spanningsrelatie,7
alsook de botsing tussen fundamentele rechten die deze taken teweegbrengen. Het is
belangrijk voor een democratische samenleving dat er sprake is van een vrije en kritische
berichtgeving. De pers streeft dan ook de vrijheid van meningsuiting na, terwijl het gerecht
1 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten
en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid
van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 2 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 23; D. VOORHOOF,
De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11. 3 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 23. 4 H. LECLERC en J.M. THEOLLEYRE, Les médias et la justice, Liberté de la presse et respect du droit, Parijs,
CFPJ, 1996, 15-16; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,
23. 5 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11. 6 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 12. 7 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 14.
5
particulieren beschermt tegen de aantasting van individuele rechten zoals het recht op een
eerlijk proces en het recht op bescherming van het privéleven.8 9
15. Verder is het spanningsveld tussen de pers en het gerecht te wijten aan hun
respectievelijke structurele en beleidsmatige kenmerken.10 Bij de pers primeert snelheid,
welke vaak gepaard gaat met oppervlakkige actualiteitsverslaggeving. Het gerecht
daarentegen werkt traag en reflectief, met geformaliseerde procedures en heeft de
rechtvaardigheid als streefdoel.11 Terwijl de pers erop gericht is gerechtelijke informatie
openbaar te maken en aan het publiek ter beschikking te stellen, gaat het gerecht discreet te
werk.12
16. Bovendien hebben deze actoren een totaal andere organisatie. Justitie is één enkel
overheidsapparaat, dat strikt hiërarchisch gestructureerd is. De verschillende media
daarentegen zijn met elkaar verwikkeld in een concurrentiestrijd.13
17. De pers net als het gerecht beogen een adequate waarheidsvinding, maar de
journalistieke waarheid stemt niet altijd overeen met de juridische waarheid. De journalistieke
waarheid is een relatieve waarheid. Het is evolutief en hangt af van de omvang van de
informatie waarover journalisten beschikken. Naarmate zij meer informatie vergaren zal de
8 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11-12. 9 Zie infra. 10 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 24; D.
VOORHOOF, Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer
rechtswetenschappen, 1992, 211; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning
Boudewijnstichting, 1998, 14; D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en
goede naam van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als
beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 11 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 24-25; F. VOETS,
“Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31; D. VOORHOOF, Actuele
vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1992, 211;
D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 14; D.
VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten en
het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid van
expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 12 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 17; D.
VOORHOOF, Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer
rechtswetenschappen, 1992, 211; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning
Boudewijnstichting, 1998, 14; D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en
goede naam van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als
beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 13 F. VOETS, “Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31.
6
waarheid mee evolueren. Daartegenover staat de juridische waarheid die tot uiting komt in het
gezag van gewijsde en zich tot eenieder uitstrekt.14
18. Dit betekent echter niet dat deze spanningsrelatie problematisch is. Er is een bepaalde
mate van conflict nodig opdat elk zijn maatschappelijke functie zou kunnen uitoefenen. Zo
stelt een memorandum van Magistraat en Maatschappij, d.i. een onafhankelijke vereniging
van maatschappijkritische magistraten:15 “pers en justitie kunnen (mogen zelfs) geen vrienden
worden: hooguit zijn ze ‘des frères ennemis’ tussen wie een – meedogenloze maar correcte –
dialoog op gang moet gehouden worden om wezenlijke belangen, die alle fundamenteel zijn
in een democratische rechtstaat in evenwicht te houden”.16
Hoofdstuk II. Zoeken naar een evenwicht tussen een aantal rechten
19. De persvrijheid wordt zowel door het recht als door de journalistieke deontologie als
een fundamenteel recht beschouwd. Niettemin wordt dit recht wel ingeperkt door andere
essentiële waarden.17 Zo dienen het recht op vrije meningsuiting van de pers en het recht op
informatie van de bevolking afgewogen te worden tegen het recht op privacy, het vermoeden
van onschuld en het recht op een eerlijk proces.18
Afdeling I. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie
20. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Belgische Grondwet
garanderen de vrijheid van meningsuiting en hiermee ook de persvrijheid als fundamentele
vrijheidsrechten.19 In dit verband dient ook het recht op informatie van de burger gesitueerd te
worden dat onder meer informatie over rechtszaken behelst.20 Er bestaat geen rechtstreekse
14 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 12; F. VOETS,
“Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31-32. 15 W. THIERY, “Magistratuur & Maatschappij pleit voor hervorming van Justitie”, 14 september 2010,
http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/14/magistratuur-maatschappij-pleit-voor-hervorming-van-
justitie-0. 16 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 15. 17 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2, 4, http://www.presse-justice.be/home.php. 18 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 303. 19 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 27; D. VOORHOOF, “De vrijheid van
meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht.
De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 28. 20 D. VOORHOOF, “Van pers- en uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J.
OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987,
(143) 156; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 2, http://www.presse-justice.be/home.php.
7
wettelijke basis voor het recht op informatie, maar het is nauw verbonden met het recht op
vrije meningsuiting en het recht op vrije drukpers.21
21. De vrijheid van meningsuiting behoort tot de kern van de democratie. Het is op
zichzelf een grondrecht maar staat ook wezenlijk in dienst van de bewaking en de naleving
van andere rechten en vrijheden.22 De pers steunt op dit recht om haar rol als ‘public
watchdog’ te vervullen.23 Artikel 10 §1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens formuleert het principe waarop de expressievrijheid van de pers steunt.24 De bepaling
luidt als volgt:
“een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een
mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of
door te geven, zonder inmenging van overheidswege en ongeacht grenzen. Dit artikel
belet Staten niet radio-, omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen
aan een systeem van vergunningen”.25
22. Het recht om informatie bekend te maken en te uiten wordt beschermd, alsook het
recht om deze informatie te verspreiden en te ontvangen.26 Hieronder vallen niet enkel
meningen, opinies en denkbeelden, maar ook informatie, gegevens en inlichtingen.27
21 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 274. 22 D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.
Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 854; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de
vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten: jaarboek
1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten, Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 111-112. 23 D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.
Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 860. 24 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 290; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT,
Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 375; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht,
Brussel, Larcier, 2014, 38. 25 Art. 10 §1 EVRM; J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen
gerecht en pers”, RW 1995-96, afl. 9, (273) 276; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014,
38. 26 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,
2009, 375; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 38; D. VOORHOOF, “De vrijheid van
meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht.
De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 28;
D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M.
VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 30. 27 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten: jaarboek 1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 116.
8
23. Naast hun vrijheid van expressie, heeft de pers als plicht de maatschappij te
informeren, inclusief over rechtszaken. Zo blijkt uit het arrest Sunday Times t. Verenigd
Koninkrijk.28 De Britse rechter had in casu aan de Sunday Times het verbod opgelegd om een
artikel te publiceren betreffende een rechtszaak die binnenkort voor de rechtbank zou
behandeld worden. Het publicatieverbod was gebaseerd op de Britse rechtsfiguur van
‘contempt of court’ omdat de informatie het proces dreigde te beïnvloeden en vormde aldus
een belediging van het hof.29 Dit verbod werd evenwel als strijdig beoordeeld met artikel 10
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens omdat het niet noodzakelijk werd geacht in een democratische
samenleving, rekening houdende met verschillende relevante factoren. Volgens het Europees
Hof moet de pers de mogelijkheid hebben om kritisch te berichten over rechtszaken die een
maatschappelijk belang vertonen en dat het publiek ook het recht heeft om hierover
geïnformeerd te worden.30 Zo stipuleert het Europees Hof:
« On s’accorde en général à penser que les tribunaux ne sauraient fonctionner dans le
vide. Ils ont compétence pour régler les différends, mais il n’en résulte point
qu’auparavant ceux-ci ne puissent donner lieu à discussion ailleurs, que ce soit dans
des revues spécialisées, la grande presse ou le public en général. En outre, si les
médias ne doivent pas franchir les bornes fixées aux fins d’une bonne administration
de la justice il leur incombe de communiquer des informations et des idées sur les
questions dont connaissent les tribunaux tout comme sur celles qui concernent
d’autres secteurs d’intérêt public. A leur fonction consistant à en communiquer
s’ajoute le droit, pour le public, d’en recevoir.» 31
24. Het belang van de vrijheid van de justitiële berichtgeving wordt bovendien benadrukt
in de rechtspraak met betrekking tot artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens. Het Europees Hof hanteert als criterium het adagium ‘justice must not only be done,
it must also be seen to be done’. Hieruit volgt het principe van de openbaarheid en de
28 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979. 29 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 37-38; X, Vademecum voor journalisten. Pers
en gerecht: deel 4, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 30 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 45; D. VOORHOOF, “Van pers- en
uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.
VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (143) 157. 31 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979, §65.
9
controleerbaarheid van de rechtspraak voor de burgers en de publieke opinie.32 De pers
vervult een belangrijke rol door haar verslaggeving over de werking van het gerechtelijk
apparaat. Door de openbaarheid van de rechtspraak kan de pers toezicht uitoefenen of een
rechterlijke beslissing al dan niet arbitrair is en of het werd uitgesproken nadat alle elementen
van het dossier in acht werden genomen.33 Dit inzicht in het functioneren van het gerecht
draagt bij tot een groter vertrouwen in het gerecht.34
25. Het basisprincipe is een maximale vrijheid van meningsuiting en het ongehinderd
kunnen doorgeven en ontvangen van denkbeelden en informatie, zonder inmenging van
overheidswege.35 Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen bestaan. Er kan dus ook
niet ongelimiteerd gerechtelijke informatie worden verspreid. De meeste mensenrechten en
fundamentele vrijheden hebben immers een relatieve waarde.36 Overeenkomstig artikel 10 §2
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is inmenging in de uitoefening van
de vrijheid van meningsuiting toegelaten op voorwaarde dat de inmenging bij de wet is
bepaald, ze is ingegeven door een of meer oogmerken die rechtmatig zijn overeenkomstig
artikel 10 §2 van het Verdrag en zij in een democratische samenleving nodig is om die
oogmerken te bereiken.37
26. De pers beschermt dus als waakhond de naleving van andere rechten en vrijheden.
Bijvoorbeeld wordt gerapporteerd over de wijze waarop de overheden omgaan met burgers en
hoe de verschillende machten binnen de samenleving hun macht uitoefenen. De media kunnen
niettemin ook een bedreiging vormen voor bepaalde mensenrechten.38 Zo kunnen er
conflicten ontstaan tussen het recht op persvrijheid enerzijds en het recht op privacy en het
32 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten
en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid
van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 229. 33 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 34-35. 34 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
308. 35 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 112-113. 36 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW
1995-96, afl. 9, (273) 278. 37 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW
1995-96, afl. 9, (273) 279; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 39; D. VOORHOOF,
“Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),
Mensenrechten: jaarboek 1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten, Antwerpen, Maklu, 1996,
(111) 126. 38 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 112-113.
10
vermoeden van onschuld anderzijds. Uit de belangenafweging die hieruit volgt kunnen er ook
beperkingen ontstaan. Er moet bijgevolg gezocht worden naar een aanvaardbaar evenwicht
tussen die vrijheid en de andere rechten en vrijheden.39
Afdeling II. Het recht op privacy
27. Naast het voorgenoemde recht van vrije meningsuiting zijn er, zoals reeds vermeld,
tevens een aantal grenzen. Het recht op vrije meningsuiting wordt o.m. begrensd door het
recht op privacy. Het recht op informatie waarborgt de openbaarmaking van gegevens, terwijl
het recht op privacy zich verzet tegen het openbaar maken ervan.40
28. Het recht op privacy wordt beschermd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens en artikel 22 van de Grondwet. Zij stipuleren dat elke persoon recht
heeft op de eerbiediging van zijn persoonlijk leven en gezinsleven.41
29. Het is echter geen absoluut recht. Een schending ervan is niet altijd onrechtmatig.
Enerzijds bepaalt artikel 22 van de Grondwet dat beperkingen mogelijk zijn in de gevallen en
onder de voorwaarden door de wet bepaald.42 Artikel 8 §2 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens voorziet anderzijds in een escapeclausule volgens hetwelk inmenging
door het openbaar gezag niet is toegelaten tenzij het gerechtvaardigd is voor de vrijwaring van
bepaalde belangen die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.43 Dergelijke
inmenging moet bij wet voorzien zijn.44 Het verschil met de Grondwet is dat in het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens de criteria worden aangereikt waarmee de legitimiteit
van eventuele wettelijke uitzonderingen op het recht op privacy moet worden beoordeeld.45
39 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW
1995-96, afl. 9, (273) 282-283. 40 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 274. 41 Art. 8 EVRM; art. 22 GW; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN
(ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273)
274; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 259; H. GRAUX, J. DUMORTIER
en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 17-18; A. LUYTEN, Pers,
politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 42 Art. 22 GW; H. GRAUX, J. DUMORTIER, F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule,
UGA, 2009, 18. 43 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 276; H. GRAUX en J.
DUMORTIER, F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 18. 44 Art. 8 §2 EVRM. 45 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,
2009, 18.
11
30. Daarnaast moet geduid worden dat, hoewel iedereen recht op privacy heeft, publieke
personen zich toleranter zullen moeten opstellen.46
31. Het spreekt voor zich dat de vrijheid van expressie en informatie van de pers
regelmatig botst met het recht op privacy. Geen van beide rechten primeert zodat zij elk een
begrenzing van de draagwijdte van de ander vormen.47 Er dient dus een evenwicht te worden
gezocht waarbij een zinvolle hoeveelheid persoonlijke informatie kan worden bekendgemaakt
zonder een al te verregaande inbreuk op de rechten van het individu te tolereren.48 Het
criterium dat bij deze afweging moet gehanteerd worden is de mate waarin de berichtgeving
redelijkerwijs noodzakelijk is voor het algemeen belang.49 De privé-sfeer wordt dus mede
geïnterpreteerd in het licht van de informatiebehoeften van een democratische samenleving.50
32. Als de privacy van een persoon wordt geschonden en het criterium van het algemeen
belang niet in acht wordt genomen, kan deze inbreuk gerechtelijk worden gesanctioneerd.51
Om de privacy te vrijwaren is het belangrijk dat de pers niet onbeperkt kan berichten in
verband met gerechtelijke dossiers.52 53
i) Herkenbaarheidsinformatie
33. De interesse van de pers voor de werkzaamheden van het gerecht is steeds meer
toegenomen. In het kader van de berichtgeving over gerechtelijke aangelegenheden heeft de
pers grote belangstelling voor de persoonlijke gegevens van verdachten (tijdens het
vooronderzoek) en beklaagden (tijdens de openbare behandeling van de zaak). Het publiek is
immers meer geboeid door gerechtsverslaggeving indien er namen worden genoemd of foto’s
46 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327; P. DELTOUR, “Media,
gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 18; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 237. 47 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,
2009, 377. 48 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327; O. DE THEUX, « La liberté
d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation »,
Ann.dr.Louvain 2002, (287) 303; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de
praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 372. 49 F. WOUTERS, “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de privacy en het
informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-76, (289) 294. 50 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299. 51 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 275. 52 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 282. 53 Zie randnummers 134 ev.
12
van de betrokkenen worden getoond. Daarenboven krijgt de pers via identiteitsgegevens
toegang tot verdere informatie. Door middel van deze gegevens kunnen buren, kennissen of
getuigen worden opgespoord en kan bijkomende achtergrondinformatie worden vergaard.54
34. Hoewel de pers gerechtigd is om informatie te verstrekken aan het publiek over
gerechtelijke aangelegenheden, dient er op gewezen te worden dat er over veel rechtszaken
kan gerapporteerd worden zonder de naam van de verdachte of de beklaagde te noemen,
zonder het publiceren van foto’s of het uitzenden van beeldmateriaal waarop de betrokkenen
herkenbaar zijn en dit met eerbiediging van de persvrijheid en het recht op informatie. Zo
kunnen verslaggevers volstaan met de vermelding van de initialen of de aanduiding van
enkele algemene gegevens zoals het beroep, de leeftijd, de woonplaats enzovoort. Echter kan
in bepaalde gevallen de publicatie van deze summiere gegevens ook niet aangewezen zijn
aangezien zij bij een bepaald deel van het publiek tot identificatie kunnen leiden van de
betrokken persoon.55
35. Tot op heden bestaat er geen strafrechtelijk verbod op het identificeren van verdachten
of veroordeelden in de pers.56 Er werden reeds verschillende wetsvoorstellen ingediend met
het oog op een algemeen verbod van het noemen van namen door de pers van personen tegen
wie een gerechtelijk onderzoek loopt of een strafproces hangende is. Zo werd voorgesteld om
bij wet te verbieden dat de identiteit van personen die vervolgd worden, worden
bekendgemaakt tot zij worden veroordeeld.57 Een dergelijk verbod zou een zeer verregaande
54 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 349. 55 D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy” in X, Privacy
(Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van de vijftigste
verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse
Zaken, 1999, (176) 177; F. WOUTERS, “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de
privacy en het informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-76,
(289) 299. 56 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de
‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt
de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 92; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van
verdachten tijdens het vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia
strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 350; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving,
openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie
“Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring
voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176. 57 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 350; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy”
in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van
de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van
Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176.
13
impact op de persvrijheid tot gevolg hebben aangezien dit aan de pers de mogelijkheid
ontneemt om identiteitsgegevens bekend te maken in aangelegenheden van algemeen
maatschappelijk belang.58
36. Overeenkomstig de Code van de Raad voor de Journalistiek moeten journalisten
evenwel het privéleven van personen respecteren en het niet verder aantasten dan
noodzakelijk is in het maatschappelijk belang van de berichtgeving.59
37. De Raad voor de Journalistiek heeft daarenboven in 2010 de Richtlijn over
identificatie in een gerechtelijke context uitgevaardigd waarin journalisten worden
aangespoord om terughoudend te zijn bij het identificeren van een verdachte, een
veroordeelde of een slachtoffer. Wanneer een verdachte, een veroordeelde of een slachtoffer
door woord, tekst of beeld wordt geïdentificeerd, moeten journalisten een afweging te maken
tussen het recht van het publiek op informatie en het recht op privacy van de persoon die het
voorwerp uitmaakt van de berichtgeving. 60
38. Naargelang de situatie kan de journalist kiezen voor een volledige identificatie, voor
een beperkte identificatie of voor het niet bekendmaken van de identiteitsgegevens. In de
richtlijn wordt voor elke situatie de oplossing aangereikt die de voorkeur verdient. Het dient
als hulpmiddel voor de belangenafweging tussen het recht op informatie en het recht op
privacy.61
39. Jegens verdachten is beperkte identificatie uitzonderlijk mogelijk en kan er van
volledige identificatie slechts sprake zijn onder specifieke voorwaarden. Er moet in het
algemeen uiterst voorzichtig opgetreden worden wanneer er twijfel is over de betrokkenheid
van de verdachte. Een verdachte geniet immers het vermoeden van onschuld, hetgeen ook
58 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 350-351; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op
privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het
kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel,
Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176-177. 59 Art. 23 van de Code van de Raad voor de Journalistiek,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf. 60 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke
verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain
De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 74. 61 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 74.
14
moet blijken uit de berichtgeving.62 Beperkte identificatie omvat het vermelden van de
voornaam, de beginletter van de familienaam, de leeftijd en de woonplaats. Het antwoord op
de vraag of en in welke mate deze gevens worden vermeld moet afhangen het respect voor het
vermoeden van onschuld, de ernst van de feiten, de stand van het onderzoek en het
maatschappelijk belang om over de feiten te berichten.63
40. Volledige identificatie en herkenbare beelden daarentegen zijn slechts mogelijk indien
(i) een ernstig maatschappelijk belang de volledige identificatie rechtvaardigt, (ii) de
verdachte een publiek figuur is en het maatschappelijk belang zijn identificatie rechtvaardigt,
(iii) de verdachte voortvluchtig is en de politie of het gerecht een opsporingsbericht heeft
verspreid met volledige identiteitsgegevens en/of herkenbare beelden, (iv) de verdachte
voortvluchtig is en een gevaar voor de samenleving vormt, (v) het volledige identificeren een
waarschuwing kan betekenen voor mogelijke nieuwe slachtoffers, (vi) de schuld bij ernstige
misdrijven aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door een bekentenis, een betrapping op
heterdaad of door informatie uit betrouwbare bron, (vii) de verdachte zelf met zijn verhaal
naar buiten komt en geen bezwaar maakt tegen verdere identificatie. Volledige identificatie
kan slechts plaatsvinden onder één van bovenstaande voorwaarden mits de redactie dit
motiveert. 64
41. Ook bij veroordeelden is beperkte identificatie eventueel mogelijk en mogen zij
slechts volledig geïdentificeerd worden onder specifieke voorwaarden, net als bij verdachten.
Journalisten dienen in het algemeen terughoudend te zijn met identiteitsgegevens van
veroordeelden met het oog op hun herintegratie in de maatschappij, hun reclassering of het
lange tijdsverloop na de veroordeling. Met dien verstande kunnen hun voornaam, de
beginletter van hun familienaam, hun leeftijd en woonplaats eventueel worden vermeld, maar
de opportuniteit van de bekendmaking en de mate waarin moeten ook afhangen van de ernst
van de feiten, de stand van de procedure en het maatschappelijk belang om over de feiten te
berichten. Slechts in vier gemotiveerde gevallen zijn volledige identificatie en herkenbare
beelden toegestaan, namelijk indien (i) het maatschappelijk belang de volledige identificatie
rechtvaardigt, (ii) de veroordeelde een publiek persoon is en het maatschappelijk belang zijn
volledige identificatie rechtvaardigt, (iii) de ernst van de feiten de volledige identificatie
62 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 63 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 64 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf.
15
rechtvaardigt of (iv) indien de veroordeelde zelf met zijn verhaal naar buiten komt en geen
bezwaar maakt tegen volledige identificatie.65
42. De richtlijn is ook van toepassing op minderjarigen. Net zoals bij verdachten en
veroordeelden is beperkte identificatie mogelijk, maar in geval van minderjarigen moet er bij
beperkte identificatie uiterst terughoudend worden opgetreden. Volledige identificatie
daarentegen is niet toegestaan.66
43. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft verder bepaald dat het
bekendmaken van privacygegevens slechts mogelijk is indien hierdoor een bijdrage wordt
geleverd aan het maatschappelijk belang. Het recht op privacy en de persvrijheid dienen
daarom telkens tegenover elkaar afgewogen te worden, maar bij gerechtsverslaggeving moet
steeds terughoudendheid in acht worden genomen.67
ii) Het recht op afbeelding
44. Het recht op afbeelding is een persoonlijkheidsrecht dat het gebruik door derden van
herkenbare afbeeldingen van personen inperkt. Een individu wordt beschermd tegen iedere
ongewilde aantasting van zijn beeltenis door een derde, zowel met betrekking tot het maken
van de afbeelding als met betrekking tot het gebruik ervan.68 Op supranationaal niveau wordt
het recht op afbeelding beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens, artikel 17 BUPO-verdrag en artikel 16 van het Internationaal Verdrag voor de
Rechten van het Kind. Op nationaal niveau wordt het beschermd door artikel 22 van de
Grondwet.69 De afbeelding wordt door de rechtspraak als een verlengstuk van de
persoonlijkheid beschouwd. Daarom krijgt het recht op afbeelding juridische bescherming als
een persoonlijkheidsrecht.70 Daarnaast is ook artikel 10 van de Auteurswet van belang.71
65 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 66 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 67 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 75. 68 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 125. 69 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 869. 70 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 240. 71 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 869.
16
45. Als basisprincipe geldt dat de foto van persoon niet mag worden gepubliceerd zonder
diens uitdrukkelijke toestemming.72 Wanneer toelating wordt gegeven tot het maken van een
foto impliceert dit nog niet de toelating tot het verspreiden en gebruiken van de foto, evenmin
als de publicatie ervan. Wanneer een persoon afgebeeld wordt zonder zijn toelating of
wanneer een toegelaten afbeelding voor niet-toegestane doeleinden wordt gebruikt, kan de
betrokkene aanspraak maken op schadevergoeding. Deze persoon dient hiertoe niet het bewijs
te leveren van fout, schade en causaal verband.73 Het is in beginsel voldoende dat vaststaat dat
het bewijs van de toestemming niet werd gegeven.74
46. Zoals de meeste rechten is ook het recht op afbeelding niet absoluut en kent het
uitzonderingen, namelijk in het kader van de actualiteitsverslaggeving. Bijgevolg kunnen
noch publieke personen noch particulieren die in een actualiteit van algemeen belang
betrokken zijn, zich beroepen op een absoluut recht op afbeelding.75 Er wordt geoordeeld dat
het recht op afbeelding van een persoon moet wijken voor de noodzaak aan informatie over
actualiteit.76 Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
heeft de pers het recht om foto’s van een verdachte te publiceren voor zover de rechtszaak
waarover de pers rapporteert een relevant maatschappelijk belang heeft of de verdachte een
publiek persoon is.77 Een persoon kan daarna echter uit de schijnwerpers treden.78 Er moet
wel over gewaakt worden dat het maken en/of publiceren van een foto van een verdachte met
respect voor het vermoeden van onschuld geschiedt.79
47. Er kan echter opgemerkt worden dat beelden van een persoon die verwikkeld is in een
gerechtelijke procedure, vaak gebruikt worden om de smerige details van een zaak uit te
smeren en in te spelen op de emoties van het publiek. Het beeld van een persoon wordt
automatisch geassocieerd met de zaak waarin deze verschijnt, zelfs indien deze later
72 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 322; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 239-240. 73 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 239-240. 74 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 872. 75 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 710; R. VERSTRAETEN, “Recht en
mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN
ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier,
2009, (1) 5. 76 Brussel 15 september 2006, NjW 2007, 80-82, noot E. BREWAEYS; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij
gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber
amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71. 77 Antwerpen 8 februari 1999, AJT 1998-99, 789-807, noot D. VOORHOOF; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij
gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber
amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse,
Limal, Anthemis, 2012, 354. 78 Zie randnummer 48 ev. 79 L. DIERICKX, Het recht op afbeelding, Antwerpen, Intersentia, 2005, 193.
17
vrijgesproken wordt. Dit zal vanzelfsprekend belangrijke gevolgen hebben voor het sociale
leven van de betrokkene. In dergelijk geval zal de informatie niet meer in het algemeen
belang zijn.80
iii) Het recht op vergetelheid
48. Het recht op vergetelheid kan als volgt gedefinieerd worden: “een persoon die op een
gegeven moment in zijn leven, op al dan niet vrijwillige wijze, bepaalde gebeurtenissen met
actualiteitswaarde heeft meegemaakt, heeft na verloop van een zekere tijdspanne er recht op
dat deze feiten niet meer worden onthuld of in herinnering worden gebracht.81 Het kan
beschouwd worden als een onderdeel van het recht op privacy dat het recht op een
teruggetrokken en anoniem leven veronderstelt.82 Personen die door een rechterlijke
beslissing zijn veroordeeld, vallen uiteraard onder deze definitie.
49. Er is geen enkele wet die de pers verplicht om het verleden van (ex-)veroordeelden te
ontzien. Het recht op vergetelheid is dan ook een praetoriaanse creatie.83 Het recht op
vergetelheid hangt evenwel nauw samen met het recht op bescherming van het privé-leven.
Daarom vindt het haar grondslag in de bepalingen die het recht op privacy omvatten, namelijk
artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens.84 Zo is een inbreuk op het recht op privacy gerechtvaardigd op grond van het algemeen
belang. Een persoon kan door een rechtszaak in de publieke aandacht komen, maar kan er
daarna uittreden. Dit is waar het recht op vergetelheid speelt. Het beoogt twee doelstellingen.
Enerzijds wil een ex-veroordeelde die ooit in de actualiteit heeft gestaan en nadien in de
vergetelheid is geraakt daar ook blijven. Anderzijds heeft een ex-veroordeelde na het uitzitten
van zijn straf recht op reïntegratie in de maatschappij en dit kan door het oprakelen van
vroegere feiten bemoeilijkt worden. Voor herintegratie in de maatschappij is het recht op
80 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 46. 81 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 305, voetnoot 70. 82 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 298; S. HOEBEKE en B. MOUFFE,
Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 508-509. 83 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 298; S. HOEBEKE en B. MOUFFE,
Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 510. 84 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 18; A.
STROWEL, « Le droit à l’oubli du condamné : après le moment du compte rendu, vient le temps du silence » in
PH. GÉRARD, F. OST en M. VAN DE KERCHOVE, L’accélération du temps juridique, Brussel, Publication des
Facultés universitaires Saint-Louis, 2000, (737) 741; K. LEMMENS, “Sic transit gloria mundi: over vergeten en
vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van
het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu, 2000-2001, (45) 53.
18
vergetelheid een absolute voorwaarde.85 Soms wordt door de rechtspraak een afweging
gemaakt tussen het recht op vergetelheid van een veroordeelde en het belang om de feiten
terug op te rakelen.86
50. Van het recht op vergetelheid kan worden afgeweken wanneer het enerzijds gaat om
het opnieuw verspreiden van gegevens die reeds waren onthuld ten tijde van de feiten waarop
de veroordeling is gebaseerd en wanneer er anderzijds een actuaal belang is bij deze tweede
verspreiding.87 Dit geldt eveneens voor het recht op afbeelding wanneer het door een
gedetineerde wordt ingeroepen. Het recht op vergetelheid zal niet gelden voor zover de
nieuwe openbaarmaking van hun afbeelding kadert in de verslaggeving omtrent een ernstig
maatschappelijk onderwerp.88 Een illustratie van een zaak waarin het recht op vergetelheid
wel gold is een vonnis van de rechtbank van Brussel.89 De zender RTL-TVI en de minister
van Justitie werden veroordeeld wegens schending van het recht op afbeelding van de
gevangene. In de jaren tachtig waren van de gevangene beelden en foto’s gemaakt van zijn
betrokkenheid bij een spectaculaire ontsnappingspoging. RTL-TVI maakte in de jaren
negentig een reconstructie van de ontsnapping, aangevuld met sfeerbeelden uit de jaren
tachtig. RTL-TVI had echter geen toelating gevraagd aan de gevangene voorafgaand aan de
uitzending en het maatschappelijk belang van de uitzending was heel beperkt. Bijgevolg was
het recht op vergetelheid van de gevangene geschonden. Daarnaast werd de minister van
Justitie veroordeeld voor de toelating die hij had gegeven aan de zender om opnames te
maken van de strafinrichting waar de gevangene verbleef.90
85 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299; K. LEMMENS, “Sic transit
gloria mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),
Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu,
2000-2001, (45) 48. 86 A. STROWEL, « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la presse» (noot onder
Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, (785) 789. 87 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 72-73; S.
HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 509; K. LEMMENS, “Sic transit gloria
mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),
Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu,
2000-2001, (45) 55. 88 A. STROWEL, « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la presse» (noot onder
Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, (785) 789; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,
2014, 249. 89 Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002/1, 77-82, noot D. VOORHOOF. 90 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299; P. DE HERT en R. SAELENS,
“Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 909-910.
19
51. De Raad voor de Journalistiek oordeelde dat naarmate er meer tijd verstreek een
veroordeelde meer recht verwierf om niet meer met naam of met een afbeelding
geïdentificeerd te worden.91 Maar er bestaan wel uitzonderingen. Bijvoorbeeld, wanneer
iemand door de feiten waarvoor hij is veroordeeld een publiek figuur is geworden die tot het
collectieve geheugen is gaan behoren en hij na zijn veroordeling zelf de belangstelling heeft
opgezocht.92
52. Er dient tenslotte opgemerkt te worden dat het recht op vergetelheid ingebed zit in het
strafprocesrecht, zij het onder andere vormen, zoals de verjaring en amnestie.93
Afdeling III. Het vermoeden van onschuld
i) Definitie
53. Het vermoeden van onschuld, dat door het Hof van Cassatie als een fundameteel
rechtsbeginsel wordt beschouwd,94 wordt verwoord in artikel 6 §2 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens en luidt als volgt: “eenieder die wegens een strafbaar feit wordt
vervolgd, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen
wordt.95 Het principe wordt eveneens vermeld in artikel 14 §2 van het Internationaal Verdrag
inzake burgerrechten en politieke rechten.96
54. Het vermoeden van onschuld staat voortdurend in interactie met het recht op een
eerlijk proces en vormt een essentieel aspect van de rechten van verdediging.97
55. De onschuldpresumptie omvat verschillende aspecten. Een persoon mag niet schuldig
worden verklaard als zijn schuld niet is vastgesteld tijdens een procedure waarin hij zijn
procesrechten op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
91 Raad voor de journalistiek 20 juni 2013, P. t/ TV Oost,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201309.pdf; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke
verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain
De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 83. 92 Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Laatste Nieuws,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201114.pdf; Raad voor de journalistiek 8 september 2011
Horion t/ Het Nieuwsblad, http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201113.pdf. 93 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 510. 94 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 39. 95 Art. 6 §2 EVRM. 96 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 36. 97 R. VERSTRAETEN en PH. TRAEST, “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC 2008, (85) 90.
20
heeft kunnen laten gelden.98 Het vermoeden van onschuld geldt zolang er geen uitspraak is
gedaan over de grond van de zaak.99 Het vermoeden van onschuld heeft verder ook betrekking
op de bewijslast. De beklaagde wordt ervan ontheven zijn onschuld te bewijzen. Het openbaar
ministerie moet immers het bewijs leveren van de strafbare feiten. Daaruit volgt dat enige
twijfel in het voordeel speelt van de beklaagde en gaat deze laatste vrijuit (in dubio pro
reo).100
ii) Ratione personae
56. De eerbiediging van het vermoeden van onschuld rust op alle vertegenwoordigers van
de overheid : zij moeten zich er dus van onthouden te verklaren dat een persoon schuldig is
aan een misdrijf alvorens de schuld door een rechtbank wettelijk is vastgesteld.101 De
instanties die belast zijn met het vooronderzoek in strafzaken102 mogen zich bijgevolg niet
uitspreken over de schuld van de verdachte, noch mag de rechter ten gronde zich over de
schuld van de betrokkene uitspreken alvorens hij over de grond van de zaak heeft beslist.103
Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat een onderzoeksrechter die, in een verslag aan de
procureur des Konings over de voorliggende zaak, een verdachte de vermoedelijke dader
noemt, het vermoeden van onschuld schendt.104
98 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 470; K. RIMANQUE en B. DE SMET,
Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu,
2000, 116; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011,
701. 99 K. RIMANQUE en B. DE SMET, Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op basis van artikel
6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2000, 116. 100 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 470; K. LEMMENS en S. VAN
DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K.
LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,
(123) 126; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation
précaire”, R.D.P. 2003, (33) 37-38; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la
justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 34; M. TROUSSE, « Qu’est-ce que la présomption
d’innocence?», Juger. Justice et médias. Les mirages de la justice virtuelle 1995, (38) 39; C. VAN DEN
WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 699. 101 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995; ECRM, Krause v. Switzerland, 1978; P. DE HERT, “Artikel 6
§2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar,
Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 543-544; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal,
Anthemis, 2012, 472; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une
cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 36; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN
ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over
mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 11. 102 Zoals het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeksgerechten. 103 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 701-702. 104 Cass. 23 november 2006, JT 2007, 34, noot B. DEJEMEPPE; E. BREWAEYS, “Verdachte is geen vermoedelijke
dader”, De Juristenkrant 2007, 7, err. De Juristenkrant 2007, afl. 145, 6.
21
57. Er bestaat een nauwe band tussen het vermoeden van onschuld en het recht op een
behandeling door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.105 Zo schendt een rechter, die
partijdig is en blijk geeft van vooringenomenheid met betrekking tot de zaak die hij moet
beoordelen, het vermoeden van onschuld.106
iii) Aard van de aantijgingen
58. Eerst en vooral moet beklemtoond worden dat niet elke perspublicatie het vermoeden
van onschuld schendt. Het is niet omdat de pers verslag uitbrengt over een hangende
rechtszaak dat daarmee het vermoeden van onschuld wordt geschonden. Het vermoeden van
onschuld wordt niet geschonden door het publiceren van persoonsgegevens van verdachten of
beklaagden.107 Er is ook geen sprake van een schending in geval van verklaringen die blijk
geven van een verdenking in hoofde van een bepaalde persoon. Anders is het geval wanneer
de verklaringen de schuld van de verdachte als een vaststaand gegeven invullen of minstens
van aard zijn het pubiek ertoe aan te zetten geloof te hechten aan de schuld van de verdachte
of op de beoordeling van de feiten door de bevoegde rechterlijke colleges vooruitlopen.108 Als
deze publieke verklaringen een ontoelaatbare invloed uitoefenen op het gerecht dat zich moet
uitspreken over de schuld van een persoon met als gevolg dat het recht op een eerlijk proces
in het gedrang komt, wordt het vermoeden van onschuld geschonden. Artikel 6 §2 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt miskend en een veroordeling van de
pers is gerechtvaardigd.109
iv) De pers en het vermoeden van onschuld
59. Er is geen enkele wettelijke bepaling110 die de pers verplicht om het vermoeden van
onschuld van verdachten of beklaagden te respecteren. Niettegenstaande zet zowel de
105 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des
procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,
Limal, Anthemis, 2008, (123) 126; K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux
chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 280. 106 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 51. 107 D. VOORHOOF, “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”, De Juristenkrant
2010, 11. 108 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 52; S. HOEBEKE
en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 475; F. KUTY, Justice pénale et procès équitable,
Brussel, Larcier, 2011, 252. 109 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 39; D. VOORHOOF, “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”,
De Juristenkrant 2010, 11. 110 Of er al dan niet noodzaak is aan een wettelijke bepaling wordt besproken in hoofdstuk VII.
22
Europese als de Belgische rechtspraak de pers wel aan om met het vermoeden van onschuld
rekening te houden.111
60. Aanvankelijk poneerde de Europese Mensenrechtencommissie dat een perscampagne
het vermoeden van onschuld en het verloop van een strafzaak kan ondermijnen, maar meende
dat het bewijs moest geleverd worden van een effectieve invloed op het strafproces. De
Europese Mensenrechtencommissie is evenwel nooit tot de vaststelling gekomen dat er
effectief sprake was van een dergelijke invloed in een concrete zaak en heeft dus nooit tot een
inbreuk op het recht op een eerlijk proces besloten.112
61. Nadien is gebleken dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een reëel
belang hecht aan de eerbiediging van het vermoeden van onschuld door de pers113 en dat het
Hof het vermoeden van onschuld in overweging neemt als rechtvaardiging voor de
persvrijheid te beperken.114 Het belangrijkste arrest hieromtrent is het arrest Worm t.
Oostenrijk,115 waarbij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitdrukkelijk heeft
bevestigd dat ook journalisten het vermoeden van onschuld, zoals in artikel 6 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt verwoord, moeten eerbiedigen.
62. De feiten die aan de basis liggen van deze zaak, kunnen als volgt worden samengevat:
de journalist Alfred Worm had een aantal artikelen gepubliceerd over een voormalig minister
van Financiën die werd vervolgd voor frauduleuze praktijken. In deze artikelen had de
journalist, voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank, duidelijk een standpunt ingenomen
over de schuld van de beklaagde. Hij bekrisiseerde de houding die de beklaagde ter zitting
111 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014; EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007; EHRM, Tourancheau en
July v. France, 2005; EHRM, Craxi (n° 1) v. Italy, 2002; EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000; EHRM,
Constantinescu v. Romania, 2000; EHRM, Worm v. Austria, 1997; Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-
560; Brussel 31 mei 2005, AM 2005, afl. 4, 322-327; Rb. Brussel 16 december 2003, JLMB 2004, 793-799; Rb.
Brussel 25 juni 2002, AM 2004, afl. 4, 367-372; Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468; X, Vademecum
voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 23, http://www.presse-justice.be/home.php. 112 ECRM, Magharian v. Switzerland, 1997; ECRM, Baragiola v. Switzerland, 1993; ECRM, Hauschildt v.
Denmark, 1986; ECRM, Corociani, Palmiotti, Tanassi en Lefebvre d’Ovidio v. Italy, 1980; ECRM, Ensslin,
Baader en Raspe v. Germany, 1978; ECRM, X v. Austria, 1963; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect
de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83; T.
GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 62; K. LEMMENS
en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès” in M. ISGOUR,
K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,
(123) 133. 113 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 79. 114 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83. 115 EHRM, Worm v. Austria, 1997.
23
had aangenomen en probeerde de lezer te overtuigen dat de beklaagde schuldig was. De
journalist werd daarom in Oostenrijk veroordeeld wegens “verboden beïnvloeding van een
lopende strafprocedure”116. Het Europees Hof oordeelde dat de veroordeling van de journalist
in casu geen schending uitmaakte van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens en dat de veroordeling voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid van
artikel 10.117 Vervolgens oordeelde het Europees Hof dat perscommentaren op hangende
rechtszaken niet tot gevolg mogen hebben dat het recht op een eerlijk proces in het gedrang
komt. De vrijheid van meningsuiting van de pers wordt aldus beperkt door de rechten van de
anderen,118 namelijk het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces. De
berichtgeving van journalisten over hangende rechtszaken wordt ook beperkt door het belang
van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht, zelfs indien er geen concrete
bewijzen voor handen liggen van enige beïnvloeding van de betrokken rechtscolleges en zelfs
indien er geen reële invloed op het geding is geweest. Het loutere risico dat het recht op een
eerlijk proces in het gedrang komt door de berichtgeving is voldoende. Uit het arrest Worm t.
Oostenrijk volgt dat gerechtsverslaggevers onrechtstreeks het vermoeden van onschuld in acht
moeten nemen.119 Berichtgeving over hangende rechtszaken moet in gematigde bewoordingen
worden opgesteld en alle facetten van de zaak moeten belicht worden, zonder dat de
verslaggevers partij kiezen.120 Het is echter te betreuren dat het Hof haar beoordeling heeft
gesteund vanuit het belang dat het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht
gevrijwaard blijft. Daarbij heeft het Hof nagelaten om de eerbiediging van het recht op een
eerlijk proces met inbegrip van de onschuldpresumptie vanuit de eerbiediging van rechten van
individuen te bestuderen. Had het Hof dit wel gedaan, dan had men kunnen opmaken hoe men
116 Krachtens artikel 23 van de Oostenrijkse wet met betrekking tot de media is het strafbaar om na een
inbeschuldigingstelling en voor het vonnis in eerste aanleg in een strafprocedure, de waarschijnlijke uitkomst
van deze procedure of het gewicht van het bewijsmateriaal te bespreken op een zodanige manier dat de uitkomst
van de procedure erdoor kan beïnvloed worden. 117 E. BREMS, “Conflicten van mensenrechten : het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in X (ED.), Goed
procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire cyclus Willy Delva 2002-2003, Mechelen, Kluwer,
2004, (413) 442; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la
médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK,
Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 134; D. VOORHOOF, “EHRM 29 augustus 1997”, AM 1997, (406)
406; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 23, http://www.presse-justice.be/home.php. 118 EHRM, Worm v. Austria, 1997, §50; B. VANLERBERGHE, “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, (512)
513; D. VOORHOOF, “EHRM 29 augustus 1997”, AM 1997, (406) 406. 119 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 120 B. VANLERBERGHE, “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, (512) 513.
24
het recht op vrije meningsuiting moet afwegen ten opzichte van het recht op een eerlijk
proces.121
63. Het arrest Worm t. Oostenrijk was zeker niet het enige arrest waarin het Europees Hof
belangstelling vertoont voor de inachtneming het vermoeden van onschuld door de pers.
64. Het arrest Du Roy en Malaurie t. Frankrijk122 brengt de in het arrest Worm t.
Oostenrijk uiteengezette principes in herinnering. Volgens het Hof mogen journalisten die
verslag uitbrengen over hangende strafrechtelijke procedures, de grenzen van een goede
rechtsbedeling niet overschrijden. Met deze gedachte moeten journalisten het vermoeden van
onschuld van verdachten in een strafzaak respecteren.123 Niettemin oordeelde het Hof in casu
dat de veroordeling van de journalisten een buitensporige inmenging op het recht op vrije
meningsuiting vormde gelet op het absolute en algemene karakter van het verbod van
publicatie.124 Gerechtsverslaggevers moeten immers bepaalde beperkingen in acht nemen
zoals het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld. Deze beperkingen
hebben echter nooit tot gevolg dat de pers wordt verboden om verslag te brengen over
hangende rechtszaken. Ook het arrest Tourancheau en July t. Frankrijk125 sluit zich hierbij
aan en onderschrijft het standpunt dat zowel de goede naam en de rechten van anderen als het
gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht door de pers moeten worden
gerespecteerd bij de berichtgeving over lopende strafonderzoeken. In tegenstelling tot het
arrest Du Roy en Malaurie t. Franrkijk heeft het Europees Hof in casu geooordeeld dat het
gevaar voor beïnvloeding door de berichtgeving afdoende was bewezen en de veroordeling
van de betrokken journalisten niet strijdig was met artikel 10 van het Europees Verdrag.126 Uit
beide arresten volgt dat de berichtgeving van de pers tijdens het vooronderzoek in strafzaken
ook moet beantwoorden aan de principes die in het arrest Worm t. Oostenrijk naar voren
121 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des
procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,
Limal, Anthemis, 2008, (123) 134. 122 EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000. 123 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des
procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,
Limal, Anthemis, 2008, (123) 137; D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.),
Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 866. 124 S. BERBUTO en E. JACQUES, « Pers » in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en
bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2013 (losbl.), (25/01) 25/33; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK,
“La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F.
TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 136; D. VOORHOOF,
“Europees Hof verzet zich tegen inperking gerechtsverslaggeving”, De Juristenkrant 2000, 16. 125 EHRM, Tourancheau en July v. France, 2005. 126 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 84.
25
waren geschoven. Het Worm-arrest behelsde namelijk de situatie van gerechtsverslaggeving
nadat het vooronderzoek reeds was afgesloten.127
65. Met het arrest Falter Zeitschriften t. Oostenrijk128 kende de rechtspraak een keerpunt.
Sindsdien gaat het Europees Hof na of er effectief een nadelige invloed is geweest op de
strafprocedure opdat het vermoeden van onschuld zou kunnen worden ingeroepen om een
beperking van gerechtsverslaggeving te rechtvaardigen.129 In deze zaak werd een journalist
door de nationale rechterlijke instanties veroordeeld omdat hij het vermoeden van onschuld
van een Oostenrijkse politicus had miskend die werd verdacht van machtsmisbruik. In de
betrokken publicatie had de journalist het ontslag van rechtsvervolging bekritiseerd en stelde
dat als de politicus zou zijn vervolgd, hij zou veroordeeld geweest zijn. Het Europees Hof
meende dat deze veroordeling artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens schond en dat het vermoeden van onschuld niet als legitieme beperkingsgrond kon
gelden, aangezien de aantijgingen van de journalist in casu het resultaat van de strafprocedure
niet meer kon beïnvloeden. Deze was immers stopgezet.130 Het Europees Hof grijpt met dit
arrest dus terug naar de rechtspraak van de Europese Mensenrechtencommissie. Om het
vermoeden van onschuld als legitieme beperkingsgrond op de persvrijheid te kunnen inroepen
moet er sprake zijn van een reële invloed op het strafproces.131 Deze zienswijze wordt
bevestigd in de arresten Dupuis t. Frankrijk,132 Campos Dâmaso t. Portugal,133 Laranjeira
Marques Da Silva t. Portugal134 en Pinto Coelho t. Portugal.135 Deze arresten betreffen, in
tegenstelling tot het arrest Falter Zeitschriften t. Oostenrijk, de berichtgeving van de pers
tijdens het vooronderzoek.136
127 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 128 EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007. 129 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 65. 130 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 82. 131 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence
face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN
DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 140; T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving
tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van inmengingen in de expressie- en
informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 66. 132 EHRM, Dupuis v. France, 2007. 133 EHRM, Campos Dâmaso v. Portugal, 2008. 134 EHRM, Laranjeira Marques Da Silva v. Portugal, 2010. 135 EHRM, Pinto Coelho v. Portugal, 2011. 136 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 65.
26
66. Het is dus geoorloofd voor de pers om te berichten over lopende strafzaken, maar de
pers moet, gelet op de eerbiediging van het vermoeden van onschuld, in haar verslaggeving
vermijden dat door haar commentaren een persoon veroordeeld wordt door de publieke opinie
vooraleer deze persoon strafrechtelijk veroordeeld is.137 Het risico bestaat namelijk dat deze
berichten, al dan niet opzettelijk, het recht op een eerlijk proces doorkruisen. Dit heeft tot
gevolg dat het vertrouwen van het publiek in de werking van het gerechtelijk apparaat wordt
ondermijnd.138 In een recent arrest stelt het Europees Hof opnieuw dat het publiek belang
heeft om geïnformeerd te worden over de werkzaamheden van het gerecht en de
strafrechtsbedeling139, maar voegt hieraan toe dat in het kader van de gerechtsverslaggeving
rekening moet worden gehouden met het recht van eenieder op een eerlijk proces zoals
gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag, inclusief het recht op een onpartijdige
rechter.140
67. Ondanks het feit dat het Europees Hof de mogelijkheid erkent dat
gerechtsverslaggeving die het vermoeden van onschuld niet respecteert het recht op een
eerlijk proces in het gedrang kan brengen, heeft het Europees Hof nooit in een concreet geval
geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces werd geschonden door publicaties van de pers.
De beklaagde dient immers te bewijzen dat de rechters daadwerkelijk zijn beïnvloed door de
uitlatingen van de pers. Het bewijs hiervan leveren is geen sinecure. Het Europees Hof heeft
bovendien systematisch het belang van het recht op vrije meningsuiting naar voren
geschoven.141 Hierop kan een kleine nuance aangebracht worden. In het reeds vermelde arrest
Tourancheau en July t. Frankrijk heeft het Europees Hof herinnert aan de principes die in het
137 S. HOEBEKE, “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, (24) 27; R. VERSTRAETEN, “Recht en
mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN
ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier,
2009, (1) 11. 138 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 139 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014, §47; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 298. 140 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014, §45. 141 B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum Paul Martens.
L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel, Larcier, 2007, (17) 37; J. VELAERS, De
beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 477.
27
arrest Worm142 naar voren waren geschoven en heeft het Hof bepaald143 dat het bewijs wel
afdoende was geleverd.144
68. Een bijzondere zaak is het arrest Ruokanen t. Finland.145 In een artikel uit een
weekblad bracht een journalist verslag uit over de verkrachting van een jonge vrouw door een
speler van een baseballploeg, daarin bijgestaan door enkele van zijn teamgenoten. De jonge
vrouw had de verkrachting gerapporteerd bij de schooldirectie, maar had voorlopig nog geen
aangifte gedaan bij de politie. Nadat er vervolging werd ingesteld tegen de journalist en de
hoofdredacteur, werden zij veroordeeld tot een geldboete en tot een schadevergoeding aan elk
van de spelers. Het Europees Hof meende dat er in deze zaak geen schending was van artikel
10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hoewel geen van de spelers als
verdachten bij naam waren genoemd, hadden bepaalde gevens uit het artikel hun identificatie
vergemakkelijkt met reputatieschade tot gevolg. Een ander doorslaggevend gegeven was dat
de zogenaamde verkrachtiging was voorgesteld als een feitelijke verklaring en niet als een
waardeoordeel, terwijl het politieonderzoek slechts gestart was na de publicatie van het
artikel. Uiteindelijk is er nooit strafvervolging ingesteld tegen de spelers. Het Hof was van
oordeel dat het artikel de rechten van de spelers had aangetast: enerzijds was het vermoeden
van onschuld van de spelers geschonden en anderzijds waren zij zwartgemaakt door
beweringen die niet gestaafd waren. Niettegenstaande heerste er geen unanimiteit binnen het
Hof. Twee dissenters argumenteerden dat de weegschaal te veel in het voordeel van het
vermoeden van onschuld en het recht op eer en goede naam was doorgeslagen.146
69. In deze zaak wordt het vermoeden van onschuld in een bredere context geplaatst. In
principe vindt de onschuldpresumptie slechts toepassing vanaf de aanvatting van de
strafprocedure of wanneer die aanvatting zeer imminent is. Natuurlijk is het probleem van de
vroegtijdige aanwijzing van schuld door de pers veel ruimer, zoals deze zaak aantoont.
Iemand kan reeds, ten onrechte, door de pers als schuldig voor een misdrijf worden
bestempeld, ongeacht of er al dan niet sprake is van een op gang gebracht strafprocedure.
142 Door te verwijzen naar deze principes, blijkt dat het voldoende was om het bewijs te leveren van het risico
van beïnvloeding. 143 Er was echter geen unanimiteit over de beslissing binnen het Europees Hof zelf. Zie hierover D. VOORHOOF,
“Europees Hof opvallend verdeeld over veroordeling Libération”, De Juristenkrant 2005, 12. 144 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté
d’expression, AM 2009/1-2, (65) 84. 145 EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010. 146 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 314-315; X, “Recente arresten van het
E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/4, (364)
370-371.
28
Dergelijke verklaringen kunnen ernstige reputatieschade tot gevolg hebben, hetgeen artikel 8
van het Europees Verdrag in het gedrang brengt. Een schending van het vermoeden van
onschuld door de pers kan dus, zoals in Ruokanen t. Finland, geformuleerd worden als een
schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.147 Ook in
Zollmann t. Verenigd Koninkrijk148 en Gourguénidzé t. Georgië149 heeft het Europees Hof
bevestigd dat burgers niet zomaar kunnen beschuldigd worden van het plegen van een
misdrijf, zelfs buiten de hypothese van een strafvervolging. Het tegendeel zou artikel 8 van
het Europees Verdrag miskennen.150
70. Er kan uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
geconcludeerd worden dat gerechtsverslaggeving over hangende rechtszaken geoorloofd is en
bovendien een plicht is in het kader van een democratische samenleving.151 Hoewel sommige
auteurs152 het hiermee niet eens zijn, volgt klaarblijkelijk uit de rechtspraak153 dat de pers acht
moet slaan op het vermoeden van onschuld. Publicaties en uitzendingen die het vermoeden
van onschuld met de voeten treden, kunnen de publieke opinie en de opinie van de rechters
die over het geding moeten oordelen, in ernstige mate beïnvloeden. Dit laatste kan het recht
van eenieder op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees
Verdrag, in het gedrang brengen. Bijgevolg moet de pers zich ervan onthouden de afloop van
de strafprocedure te beïnvloeden.154 Hoewel het Europees Hof deze stelling hanteert, is het
Hof terughoudend om vast te stellen dat een beïnvloeding zich concreet heeft gerealiseerd en
hiermee een schending van het recht op een eerlijk proces te erkennen.
71. Tenslotte moet het worden opgemerkt dat het Europees Hof nooit een lidstaat heeft
veroordeeld wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag ten gevolge van
bepaalde mediaberichtgeving. Lidstaten werden wel veroordeeld voor schendingen van het
vermoeden van onschuld naar aanleiding van publieke verklaringen of persmededelingen door
147 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,
17. 148 EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003. 149 EHRM, Gourguénidzé v. Georgia, 2006. 150 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,
17; D. VOORHOOF, “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, De Juristenkrant 2006, 16. 151 Zie supra. 152 Zoals Jacques Englebert en Dirk Voorhoof. 153 Zie supra. 154 Inhoudelijk ligt de grens tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar commentaar bij beweringen die tot vooroordelen
kunnen leiden, de kans verminderen op een eerlijk proces of het vertrouwen ondermijnen in de rol van de
rechterlijke macht bij de strafrechtspleging.
29
justitiële overheden.155 Vermits de lidstaten partij zijn bij het Europees Verdrag kunnen er
geen verzoekschriften rechtstreeks tegen particulieren, zoals de pers, ingesteld worden
wegens schending van artikel 6 §2 van het Europees Verdrag. Zij zullen systematisch
onontvankelijk worden verklaard. Het Hof is in het verleden enkel nagegaan of de
veroordeling van de pers een te grote overheidsinmenging in het recht op vrije meningsuiting
uitmaakt.156
155 D. VOORHOOF, “De media en de verdachte”, De Juristenkrant 2012, 12. 156 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 36-37.
30
DEEL II. DE INFORMATIEVERSTREKKING VAN HET GERECHT NAAR
DE PERS
72. Persvrijheid veronderstelt de vrijheid om informatie mee te delen aan anderen, maar
ook dat de pers zonder te veel hindernissen aan informatie kan geraken.157 De
gerechtsjournalist is in grote mate afhankelijk van de informatieverstrekking door het parket.
Deze gerechtelijke voorlichting is echter aan een aantal beperkingen onderworpen,158 zoals
hierna zal blijken.
73. Een strafproces kan onverdeeld worden in twee fasen. Vooreerst is er de fase van het
vooronderzoek en vervolgens is er de fase van het onderzoek ter terechtzitting. Gebaseerd op
deze onderverdeling zal de informatieverstrekking van het gerecht naar de pers toe,
bestudeerd worden.
Hoofdstuk I. Fase van het vooronderzoek
Afdeling I. Het vooronderzoek
74. Het vooronderzoek is de onderzoeksfase die het onderzoek ter terechtzitting
voorafgaat met het oog op de identificatie van de verdachte. Hierbij wordt nagegaan of er
voldoende bezwaren tegen deze verdachte aanwezig zijn.159
75. Het vooronderzoek kan twee vormen aannemen in België. Enerzijds is er het
opsporingsonderzoek, d.i. het onderzoek dat wordt gevoerd door de procureur des Konings en
zijn hulpofficieren, zonder de tussenkomst van de onderzoeksrechter. Anderzijds is er het
gerechtelijk onderzoek dat wordt gevoerd door de onderzoeksrechter op vordering van de
procureur des Konings. 160
Afdeling II. Principe: geheim karakter
76. Het vooronderzoek, ongeacht haar vorm, wordt gekenmerkt door haar geheim, niet-
tegensprekelijk en schriftelijk karakter. Het heeft dus een inquisitoir karakter.161 Het
inquisitoir karakter van het vooronderzoek werd echter afgezwakt door de wet van 12 maart
157 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 158 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 305-306. 159 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 558. 160 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 558-559. 161 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 559.
31
1998 (hierna: de Wet Franchimont)162 waardoor de verdachte en het slachtoffer onder
bepaalde voorwaarden een inzagerecht verkrijgen.163
77. Sinds de Wet Franchimont wordt het geheim karakter van het vooronderzoek
uitdrukkelijk erkend in de artikelen 28quinquies §1 (opsporingsonderzoek) en 57 §1
(gerechtelijk onderzoek) van het Wetboek van Strafvordering.164 Deze bepalingen luiden als
volgt:
“Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het opsporingsonderzoek geheim.
Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het
opsporingsonderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt
gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek”.165
“Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het gerechtelijk onderzoek geheim.
Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het gerechtelijk
onderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft
met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek”.166
78. Dit geheim karakter impliceert dat informatie eigen aan het onderzoek geheim wordt
gehouden. De geheimhouding dekt alle onderzoeksverrichtingen en procedurehandelingen.167
79. Deze geheimhouding beoogt een drietal zaken. Ten eerste dient het geheim van het
onderzoek voor een goed verloop van het onderzoek en vermijdt belemmeringen (het belang
van het onderzoek). Zo zouden er essentiële bewijselementen kunnen verloren gaan door het
vroegtijdig informeren van het publiek. Daarnaast kan de publieke druk de sereniteit van het
onderzoek en de onafhankelijkheid van de onderzoeksrechter in gevaar brengen. Tenslotte
dient de geheimhouding ter bescherming van de verdachte. Onnodige publiciteit kan nadelig
162 Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek
en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. 163 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 559. 164 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 344; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12
mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235; A. LUYTEN, Pers, politie
en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 64; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 10. 165 Art. 28quinquies §1 Sv. 166 Art. 57 §1 Sv. 167 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 16.
32
zijn voor de verdachte in het licht van het vermoeden van onschuld. De verdachte kan reeds
als schuldig worden beschouwd door de publieke opinie wanneer er informatie in het kader
van het onderzoek wordt vrijgegeven. Dit kan zowel voor hem als voor zijn familie zeer
zware gevolgen hebben. Het geheim van het onderzoek beoogt dus ook het vermoeden van
onschuld te waarborgen en de bescherming van het privéleven en de goede naam. 168
80. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen het intern en het extern geheim
karakter naargelang de functie van de personen ten aanzien van wie de tijdens het
vooronderzoek gestelde daden niet mogen bekendgemaakt worden.169 Het intern geheim
karakter heeft ten aanzien van de verdachte tot gevolg dat hij in principe niet betrokken wordt
bij de onderzoeksverrichtingen, behalve bij de verrichtingen die hem betreffen en hij heeft
geen inzage in het strafdossier tijdens deze fase. Hetzelfde geldt voor het slachtoffer. De Wet
Franchimont heeft niettemin enkele milderingen doorgevoerd.170 Zo heeft iedereen die
ondervraagd wordt recht op een gratis kopie van zijn ondervraging.171 De
inverdenkinggestelde verdachte en het slachtoffer dat zich burgerlijke partij heeft gesteld
hebben het recht inzage te vragen in het strafdossier.172 Op het einde van het gerechtelijk
onderzoek hebben zij automatisch inzage in gans het strafdossier.173 Daarnaast wordt een
ruimer inzagerecht toegekend aan de verdachte die van zijn vrijheid werd beroofd.174 Wat het
extern geheim karakter betreft ten aanzien van het publiek en de pers, vinden alle
onderzoeksverrichtingen en procedurehandelingen in het geheim plaats, zonder dat het
168 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 482-483; L. HUYBRECHTS,
“Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277; A. JACOBS, “Le secret de
l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale,
Liège, Université de Liège, 1998, (220) 227; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,
Brussel, VUB press, 1998, 65; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen,
Antwerpen, Maklu, 2011, 560; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere
openheid van justitie”, AM 2000, (9) 9-10. 169 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van
inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 17; A. JACOBS,
“Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la
procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 224; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en
strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-
gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 9. 170 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560. 171 Art. 28quinquies §2 Sv.; art. 57 §2 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in
hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560. 172 Art. 61ter Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
2011, 560. 173 Art. 127 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
2011, 560. 174 Art. 21-22 Voorlopige Hechteniswet; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen,
Antwerpen, Maklu, 2011, 560.
33
publiek wordt toegelaten.175 Ook op dit beginsel bestaan er milderingen.176 Zo kan de
procureur des Konings onder strikte voorwaarden persmededelingen doen, net zoals de
gerechtelijke overheden van de politiediensten.177 Ook kan de advocaat, indien het belang van
zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken mits eerbiediging van de regels van
het beroep en met inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging
van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privéleven en de waardigheid van personen.178
81. Deze informatieverstrekking als mildering op het extern geheim karakter van het
vooronderzoek staat in dit hoofdstuk centraal en zal hierna uitgebreider besproken worden.
Afdeling III. Uitzondering: informatieverstrekking aan de pers
82. Als uitzondering op het geheim karakter is er in beperkte mate informatieverstrekking
door de gerechtelijke overheden en de politiediensten mogelijk gedurende de fase van het
vooronderzoek.179 Waar dit voorheen mogelijk was ten gevolge van de ministeriële
omzendbrieven van 5 november 1897, 24 juli 1953, 9 april 1965 en 15 juni 1984, wordt de
grondslag hiervoor sinds de Wet Franchimont wettelijk verankerd.180
i) Ratio legis
83. Het wetsontwerp van de Wet Franchimont verwijst naar de ministeriële circulaire van
24 juli 1953 waarin de geoorloofdheid van persmededelingen wordt erkend. De motivering
hiervoor is enerzijds het erkennen van het maatschappelijk belang van de
informatieverspreiding door de pers en anderzijds de wens dat de gepubliceerde informatie
daarenboven correct zou zijn.181 Lekken in verband met informatie over het onderzoek zijn
175 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 176 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 177 Art.28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in
hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 178 Art. 28quinquies §4 Sv.; art. 57 §4 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in
hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 179 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 305; D. VOORHOOF, “Misdaad- en
justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”,
Orde dag 2001, (35) 36. 180 P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het
commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 139; D.
REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke
informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op
meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 40; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014,
305-306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 18. 181 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30-31.
34
onvermijdbaar.182 Daarom heeft men voor het minste kwaad gekozen: “liever een
gereglementeerde vorm van informatieverspreiding van kwaliteit, dan officieuze
mededelingen langs verschillende kanalen”.183
84. Een absoluut geheim van het onderzoek wordt ook niet wenselijk geacht in een
democratische samenleving. Zo worden de rechten van de verdachte in belangrijke mate
beperkt door het geheim en niet-tegensprekelijk karakter van het onderzoek en wordt de
mogelijkheid tot controle op het gerecht beknot. Op voorwaarde dat het onderzoek ter
terechtzitting een openbaar karakter kreeg, werd het aanvaardbaar geacht dat het geheim van
het onderzoek een beperking van rechten voor de verdachte met zich meebracht. De rechter
ter terechtzitting moest erover waken dat elke nuttige opsporingshandeling in aanwezigheid
van de verdachte werd overgedaan. 184
85. De stijging van het aantal te berechten dossiers en de gerechtelijke achterstand leidden
echter tot een accentverschuiving van het onderzoek ter terechtzitting naar het vooronderzoek.
Het werd onmogelijk om alle onderzoeksdaden ter terechtzitting over te doen. Dit heeft tot
gevolg dat enkel nog de volledigheid en de regelmatigheid van de stukken uit het dossier ter
discussie staan ter terechtzitting.185 Onregelmatigheden kunnen niettemin enkel ter kennis van
de betrokkenen uit het dossier raken op grond van artikel 131 van het Wetboek van
Strafvordering. Aldus spreekt de raadkamer, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uit van
de handeling en van een deel of van het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer
zij een onregelmatig, verzuim of nietigheid vaststelt die invloed heeft op een handeling van
het onderzoek of op de bewijsverkrijging.186 Daarenboven onderzoekt de kamer van
inbeschuldigingstelling bij de regeling van de rechtspleging de regelmatigheid van de haar
182 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 10. 183 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 31. 184 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 10. 185 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 10. 186 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 10-11.
35
voorgelegde procedure.187 Deze procedures verlopen in beginsel achter gesloten deuren,
hetgeen ertoe leidt dat het publiek er geen kennis van krijgt.188
86. Tenslotte geeft het vooronderzoek blijk van beleidskeuzes. Er worden prioriteiten
vastgelegd en bepaald welke zaken voorrang krijgen op andere zaken. Deze keuzes vereisen
evenwel een mogelijkheid tot controle.189
87. Het kan beaamd worden dat er controle mogelijk moet zijn op het functioneren van de
instellingen van een democratische samenleving, waaronder het gerecht. Dit is nog meer het
geval gelet op de belangrijke plaats die het vooronderzoek in het strafproces heeft
ingenomen.190 Met het oog op het recht op privacy van de verdachte dient opgemerkt te
worden dat een controle op de werking van deze instellingen niet vereist dat het publiek de
identiteits- en andere persoonlijke gegevens van een verdachte kent. De bekendmaking ervan
wordt bovendien als een vorm van bestraffing ervaren. Indien de verdachte nadien
veroordeeld wordt, leidt het tot het een extra bestraffing. Niettemin vertonen sommige
rechtszaken een groot maatschappelijk belang waardoor het niet mogelijk is om de identiteit
van de betrokkenen af te schermen.
ii) Werkwijze
88. De bevoegdheid tot persvoorlichting door het parket is toegewezen aan de procureur
des Konings. Hij kan gegevens aan de pers verstrekken indien het openbaar belang het
vereist.191 Hij dient hierbij te waken over de inachtneming van het vermoeden van onschuld,
187 Art. 235bis Sv.; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid
van justitie”, AM 2000, (9) 11. 188 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 11. 189 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 11. 190 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 15-16. 191 Art. 28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke
regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en
maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 115; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en
privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen,
Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten
tijdens het vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en
criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk
beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 278; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la
justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht,
een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in
ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over
mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 9; D. VOORHOOF,
Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds
36
de rechten van verdediging van de verdachte of inverdenkinggestelde, het slachtoffer en
derden, het privéleven en de waardigheid van personen.192 De identiteit van de in het dossier
genoemde personen moeten ook in de mate van het mogelijke niet vrijgegeven worden.193 Op
het basisprincipe van het geheim van het vooronderzoek wordt dus zowel bij het
opsporingsonderzoek als bij het gerechtelijk onderzoek in een uitzondering voorzien. Het
enige verschil is dat bij het gerechtelijk onderzoek de procureur des Konings vooraf de
toestemming moet bekomen van de onderzoeksrechter.194 De instemming strekt zich uit tot de
mededeling in het algemeen en niet tot elk afzonderlijk element van de mededeling.195 De
bevoegdheid van de procureur des Konings inzake informatieverstrekking doet niettemin een
aantal vragen rijzen. Zo blijft het parket de vervolgende partij, die in ogen van de verdediging
nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36; D.
VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 17. 192 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,
Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la
justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht,
een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in
ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over
mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 9; D. VOORHOOF,
Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel,
Koning Boudewijnstichting, 1998, 17. 193 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,
Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la
justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,
Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting,
1998, 17. 194 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,
Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M.
FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220)
254; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de
gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid
gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn
pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; D. VOORHOOF, De relatie
tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 17; X, Vademecum voor journalisten. Pers
en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 195 D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de
gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid
gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45.
37
steeds een beetje partijdig zal zijn. Bovendien genieten verklaren die uitgaan van het openbaar
ministerie een zeker gezag.196
89. De gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van
procureurs-generaal betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke
overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek197 heeft als doel een
aantal knelpunten te regelen en een praktische invulling te geven aan het wettelijk kader dat
door de Wet Franchimont werd ingevoerd.198 De wettelijke voorwaarden die de artikelen
28quinquies en 57 van het Wetboek van Strafvordering schetsen, werden immers restrictief
opgevat en beperkten de persvoorlichting vanuit de parketten. Deze omzendbrief moest er
daarom voor zorgen dat de informatiestroom van het gerecht naar de pers terug in goede
banen werd geleid.199 Er moet echter opgemerkt worden dat in de omzendbrief een
opheffingsbepaling is opgenomen, die bepaalt dat de ministeriële omzendbrieven van 27 juli
1953, 9 april 195 en 15 juni 1984 van toepassing blijven voor hetgeen niet geregeld is in de
omzendbrief van 30 april 1999.200
90. Deze omzendbrief bevestigt de bevoegdheid van de procureur des Konings inzake
informatieverstrekking aan de pers met betrekking tot vooronderzoeken.201 Wat het
gerechtelijk onderzoek betreft worden de persmededelingen niet door de onderzoeksrechter
zelf verstrekt, maar wel door de procureur des Konings met instemming van de
onderzoeksrechter.202 Op die manier wordt de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de
onderzoeksrechter gewaarborgd.203
196 A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998
réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 255. 197 Gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal van 30
april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 198 Art. 2.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe
richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 199 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 13. 200 Art. 9 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 201 Art. 3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie
mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap
naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 202 Art. 57 §3 Sv.; art. 5 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van
procureurs-generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk
38
91. Binnen zijn parket kan de procureur een of meer eerste substituten of substituten
aanwijzen om de functie van specifieke of permanente perswoordvoerder uit te oefenen.204 Dit
zijn persmagistraten die niet mogen verward worden met de persrechters en persraadsheren
die in de schoot van de eigenlijke rechterlijke macht functioneren.205 De procureur des
Konings blijft verantwoordelijk voor de informatie die aan de pers verstrekt wordt.206 De
procureur des Konings kan de uitoefening van deze functie ook delegeren aan de
perswoordvoerder van de politie, die daartoe is aangeduid door de korpschef van de betrokken
politiedienst na overleg met de procureur des Konings.207
92. Naargelang de categorie waartoe de zaak behoort, kan de perswoordvoerder van de
politie al dan niet beschikken over een permanente of een specifieke delegatie om de pers te
woord te staan.208 Voor wat betreft zaken die het voorwerp uitmaken van gespecialiseerde
overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “De
wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel
van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 139; B. VANLERBERGHE, “De
nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 203 D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de
gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid
gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn
pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 204 Art. 4.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; H. BOURRY, V. COTTYN en M.
HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende
verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De
gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een
geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45; B.
VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000,
(9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 307-308. 205 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 206 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 15. 207 Art. 4.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De
gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.
MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 138; H.
BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; P. DELTOUR,
“Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
afl. 2, (40) 45; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 308; D. VOORHOOF,
“Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de
journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36. 208 Art. 4.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De
gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.
MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 138.
39
opdrachten van gerechtelijke politie zoals zware criminaliteit, corruptie en mensenhandel is
permanente delegatie niet mogelijk. Er moet steeds verwezen worden naar de bevoegde
procureur des Konings, maar het is mogelijk dat een perswoordvoerder van de politie een
specifieke opdracht krijgt inzake informatieverstrekking.209 Voor zaken die niet het voorwerp
uitmaken van gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie zoals verkeerszaken,
diefstallen en het opsporen van illegalen kan een door het parket gemachtigde
politiewoordvoerder de pers permanent inlichten. In geval van een gerechtelijk onderzoek
blijft het akkoord van de onderzoeksrechter altijd vereist.210 Tenslotte mogen
politieambtenaren de pers nooit uit eigen beweging waarschuwen met betrekking tot feiten die
net gebeurd zijn. Indien zij met een aantal vragen worden geconfronteerd, kunnen zij feitelijke
gegevens die door iedereen kunnen vastgesteld worden, meedelen. Dit zijn bijvoorbeeld
plaats, datum, uur, schade enzovoort.211 Zij kunnen ook manifest foutieve insinuaties
ontkennen.212 Gegevens van gerechtelijk belang die echter niet algemeen kunnen vastgesteld
worden door het publiek mogen niet meegedeeld worden aan de pers.213
209 Art. 4.3.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-
generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en
de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
afl. 2, (40) 45; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 308. 210 Art. 4.3.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-
generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en
de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening:
justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De
gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een
geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45; B.
VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000,
(9) 14-15. 211 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 139-140; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief
betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd
communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46. 212 Art. 4.3.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-
generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en
de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De
gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.
MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 140; D.
REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke
informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op
meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap
naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 15. 213 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 139.
40
iii) Wettelijke vereisten
93. De procureur des Konings dient steeds de wettelijke vereisten met betrekking tot de
informatieverstrekking in acht te nemen.214 De belangen van een goede rechtsbedeling
moeten afgewogen worden tegen de belangen van een goede informatiedoorstroming.215
Zowel de wet als de omzendbrief benadrukken dat de opportuniteit van de persmededelingen
moet worden beoordeeld in functie van het openbaar belang. Dit is zeer belangrijk: er kunnen
immers niet lichtzinnig inlichtingen worden verschaft. Er werd echter niet gepreciseerd wat
wordt verstaan onder ‘het openbaar belang’. Dit laat een communicatiebeleid van de parketten
toe. VANLERBERGHE meent dat het mogelijk moet zijn dat het parket in zaken die de publieke
opinie ernstig in beroering gebracht hebben, onjuiste informatie rechtzet en zelfs bijkomende
informatie geeft.216 Vele parketten zijn daartegen van oordeel dat de voorwaarde van het
openbaar belang-vereiste, hen verhindert nog langer informatie aan de pers te geven.217
94. Verder moet de procureur des Konings waken over de inachtneming van het
vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte of
inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden en het recht op eerbied voor het privéleven en
de waardigheid van personen. Tenslotte mag voor zover als mogelijk de identiteit van de in
het dossier genoemde personen niet worden vrijgegeven.218 Zo verhindert het recht op privacy
dat het parket foto’s van verdachten doorgeeft aan de pers.219
214 Art. 6 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 215 P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie,
justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking
aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles
2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid
van justitie”, AM 2000, (9) 15. 216 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 12; 217 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 12. 218 Art. 28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv; B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction”
in X, Liber Amicorum Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel,
Larcier, 2007, (17) 29-30; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 269; L.
HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 278; A. JACOBS, “Le
secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure
pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 257-261; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering.
De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor
een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; D.
VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer
verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36. 219 D. VOORHOOF, “Parket mag geen foto’s van verdachten doorgeven aan pers”, De Juristenkrant 2005, 13.
41
95. Artikel 6 §2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat het
vermoeden van onschuld waarborgt, verhindert niet dat de overheden informatie verstrekken
over lopende strafonderzoeken aan het publiek. Deze bepaling vereist daarentegen wel dat er
bij deze informatieverstrekking alle discretie en terughoudendheid aan de dag gelegd worden
die de bescherming van het vermoeden van onschuld vereist.220 Wanneer een beklaagde als
schuldig wordt bestempeld, dan wordt ten eerste het publiek ertoe gebracht aan de schuld van
deze persoon te geloven en daarenboven wordt de latere beoordeling van de feiten door de
rechter beïnvloed.221 Deze discretieplicht impliceert dat namen niet te snel mogen worden
vrijgegeven en indien dit toch gebeurt, er reserves moeten toegevoegd worden.222
96. In de omzendbrief wordt benadrukt dat gelet op het vermoeden van onschuld, het
aangewezen is steeds te vermelden dat de betrokkene slechts verdacht wordt van bepaalde
feiten. Er kan ook vermeld worden dat een verdachte de feiten ontkent of een verschonings-
of rechtvaardigingsgrond inroept.223 De informatie moet objectief en correct zijn en op een
discrete manier verstrekt worden zonder een persoonlijk oordeel te vellen.224
97. Om te oordelen of er sprake is van een schending van het vermoeden van onschuld
moet er aan de ene kant onderzocht worden of door een bepaalde mededeling het publiek
ertoe gedreven wordt te geloven dat een persoon schuldig is. Aan de andere kant komt het
220 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995, §38; E. BREMS, “Conflicten van mensenrechten : het recht op
een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in X (ED.), Goed procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire
cyclus Willy Delva 2002-2003, Mechelen, Kluwer, 2004, (413) 439; P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE
LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia,
2004, (519) 543-544; B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum
Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel, Larcier, 2007, (17) 31-
32; S. HOEBEKE, “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, (24) 25; A. JACOBS, “Le secret de l’information
et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège,
Université de Liège, 1998, (220) 249; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een
grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 12. 221 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995, §41; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction”
in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998,
(220) 257; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 12. 222 P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.
Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 544. 223 Art. 7.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie
mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 269. 224 Art. 7.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999.
42
vermoeden van onschuld evenzeer in het gedrang wanneer er door een bepaalde mededeling
druk zou kunnen ontstaan op de rechter om de beklaagde schuldig te verklaren.225
98. Er is echter geen sprake van dergelijke schending volgens de Europese Commissie
wanneer er louter feiten worden medegedeeld waarover geen betwisting kan bestaan, zoals het
feit dat er vermoedens bestaan, dat er klacht is neergelegd, dat een persoon aangehouden is,
dat hij bekend heeft, dat een huiszoeking heeft plaatsgevonden enzoverder.226
99. Het is evenwel anders wanneer de overheid niet enkel feiten, maar ook een
beoordeling van de feiten geeft. Dan is een schending waarschijnlijker. De procureur des
Konings mag geen inlichtingen verstrekken die door de partijen betwist worden, aangezien dit
de partijen in een minder gunstige positie zou plaatsen. Indien hen de gelegenheid zou worden
gegeven op deze inlichtingen te reageren, zou dit het probleem niet verhelpen want de
procureur des Konings geniet een groter gezag dan partijen.227 De beïnvloeding van de latere
beoordeling door de rechter of een jury zou niet kunnen vermeden worden.
100. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaken Shagin t.
Oekraïne228 en Petyo Petkov t. Bulgarije229 geoordeeld dat het vermoeden van onschuld werd
geschonden ten gevolge van persmededelingen door het parket. In beide zaken had de
procureur tijdens een persconferentie verklaringen afgelegd over een verdachte die bij de
publieke opinie de indruk wekten dat de procureur overtuigd was van de schuld van de
verdachte en bijgevolg dit als een vaststaand feit poneerde. Daarenboven konden deze
verklaringen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang brengen, volgens
het Hof. In beide zaken werd er rekening gehouden met de concrete bewoordingen van de
procureur.230
225 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 12-13. 226 ECRM Cengiz çiraklar v. Turkey, 1995; ECRM, Bricmont v. Belgium, 1986; ECRM, R.F. en S.F. v. Austria,
1985; ECRM, X v. Nederland, 1981; ECRM, Krause v. Switzerland, 1978. 227 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 13. 228 EHRM, Shagin v. Oekraine, 2009. 229 EHRM, Petyo Petkov v. Bulgaria, 2010. 230 D. VOORHOOF, “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van
meningsuiting en informatie)”, AM 2010/1, (69) 73; D. VOORHOOF, “Recente arresten van het E.H.R.M. in
verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/2, (197) 199.
43
iv) Modaliteiten
101. Er kan voor geopteerd worden om informatie te verstrekken op vraag van de pers
(passieve informatieverstrekking) of de procureur des Konings kan zelf het initiatief hiertoe
nemen (actieve informatieverstrekking).231 De procureur des Konings kan actief naar buiten
treden wanneer een bepaald strafrechtelijk feit sterke beroering teweeg heeft gebracht in de
publieke opinie en/of wanneer het aangewezen is het publiek te informeren over het beleid in
dergelijke zaken. De procureur kan ook foutieve gegevens die verspreid zijn over een
vooronderzoek rechtzetten in het openbaar belang en eventueel in het belang van de
betrokkenen.232 Er kan hierbij gebruik gemaakt worden van verschillende
communicatietechnieken. Naargelang de aard en de specifieke elementen van elke zaak, van
haar aard en het evenwicht van de betrokken belangen wordt de gepaste
communicatietechniek233 aangewend.234
v) Beperkingen op de informatieverstrekking
102. Zoals reeds eerder vermeld worden strafonderzoeken van het parket, zowel
opsporingsonderzoeken als gerechtelijke onderzoeken, gedekt door het geheim van het
onderzoek met het oog op het zoeken naar de waarheid tijdens het vooronderzoek en het
231 Art. 7.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De
gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.
MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 141; H.
BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284; D. REYNDERS, “Politie,
justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking
aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles
2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid
van justitie”, AM 2000, (9) 16. 232 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 141; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief
betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd
communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE,
“De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 16, D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 193. 233 On the record, off the record, background-informatie, embargo of een informatiestop. 234 Art. 7.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de
politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 16; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 309.
44
respect voor het vermoeden van onschuld. Dit vooronderzoek heeft in beginsel een geheim
karakter.235
103. Het principe van het geheim karakter wordt beschermd via het beroepsgeheim en de
discretieplicht van de ambtenaren van het ministerie van justitie, van de magistratuur, van het
personeel van de parketten, de griffies en de politie.236 Overeenkomstig de artikelen 28 en 57
van het Wetboek van Strafvordering zijn de personen die beroepshalve hun medewerking
moeten verlenen aan een strafonderzoek gehouden tot geheimhouding.237 Hieronder vallen
derhalve niet enkel diegenen die gebonden zijn door het beroepsgeheim overeenkomstig
artikel 458 van het Strafwetboek,238 maar ook gerechtelijke stagiairs, gerechtsdeskundigen,
het onderhoudspersoneel, tolken enzovoort zijn gehouden door deze geheimhoudingsplicht.239
Indien er toch informatie wordt vrijgeven over een strafonderzoek, zijn deze personen
strafbaar op grond van artikel 458 van het Strafwetboek.240 Deze bepaling luidt als volgt:
235 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 236 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30; P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers.
Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een
‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 143; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde
verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De
gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een
geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 41; D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 237 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 114; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,
Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”,
NC 2012, (271) 277; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du
12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235; A. LUYTEN, Pers,
politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 10; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-
justice.be/home.php. 238 A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998
réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235. 239 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277;
A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998
réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 236. 240 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277;
A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998
réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 267; A. LUYTEN, Pers, politie en
justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en
perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de
pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,
45
“Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle
andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun
zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen orden om in rechte
getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te
maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete
van 500 tot 2.500 euro.” 241 Er dient opgemerkt te worden dat niet enkel de personen die
gehouden zijn aan het beroepsgeheim in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek, worden
gesanctioneerd maar alle personen die, ongeacht hun functies, kennis hebben genomen van
elementen aangaande het onderzoek.242
104. Ook politieambtenaren zijn gebonden door artikel 458 van het Strafwetboek. Deze
bepaling wordt verder geconcretiseerd door artikel 35 van de Wet op het Politieambt243
volgens hetwelk politieambtenaren aangehouden, gevangen of opgehouden personen, buiten
noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid mogen blootstellen. Zij mogen deze personen
zonder hun instemming niet onderwerpen of laten onderwerpen aan vragen van journalisten of
derden die vreemd zijn aan de zaak, noch van hen beeldopnamen maken of laten maken
behalve die welke bestemd zijn voor hun identificatie of voor andere door de bevoegde
gerechtelijke instantie vastgestelde doeleinden. Behalve om hun verwanten te verwittigen,
mogen zij de identiteit van de betrokken personen niet bekend maken zonder daartoe de
instemming van de bevoegde rechterlijke instantie te hebben gekregen.244 Inbreuken op deze
bepaling leiden tot disciplinaire maatregelen.245 Artikel 35 van de Wet op het Politieambt
geeft aan politiemensen niet het recht om de aanwezige leden van de pers op openbare
plaatsen of voor het publiek toegankelijke plaatsen weg te duwen of het werken onmogelijk te
maken. Hun activiteiten zijn grondwettelijk beschermd. Op de politieambtenaren rust
afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 10; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-
justice.be/home.php. 241 Art. 458 Sw. 242 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 344; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, (9) 10. 243 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30; P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers.
Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een
‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 143; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de
l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de
Liège, 1998, (220) 237; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-
justice.be/home.php. 244 Art. 35 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992. 245 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 68.
46
daarentegen wel de plicht om de aangehouden, gevangen of opgehouden personen - die van
het vermoeden van onschuld genieten - zo goed als mogelijk af te schermen, tenzij de
betrokken personen instemmen met mediablootstelling.246
105. Artikel 458 van het Strafwetboek impliceert dat personen die onderworpen zijn aan het
beroepsgeheim, gehouden zijn tot geheimhouding en zwijgplicht betreffende die zaken die zij
vernamen uit hoofde van hun beroep.247 Er bestaan echter problemen om dit ambtelijk geheim
af te dwingen. Er zijn immers personen die bij het proces betrokken zijn en niet gebonden zijn
aan het beroepsgeheim zoals verdachten en slachtoffers. Voor de medewerkers van het
gerecht die verdacht worden van schending van het beroepsgeheim volstaat het dus om de
schuld te leggen bij de beklaagde of de burgerlijke partij.248
106. Het is een feit dat de nieuwsgarende pers aast op de gerechtelijke informatie waarover
deze actoren beschikken.249 Het verzamelen van persoonlijke gegevens van verdachten is van
belang voor journalisten die aan gerechtelijke verslaggeving doen. Persartikels of reportages
hebben een grotere aantrekkingskracht bij het publiek als er een naam kan geplakt worden op
een verdachte of foto’s van diens woonplaats kunnen worden getoond. Deze gegevens vormen
ook een belangrijke schakel om aan bijkomende informatie te komen. Wanneer men de
identiteit van een verdachte kent, kan men diens familie, buren en kennissen opsporen voor
achtergrondinformatie te bekomen.250 Deze informatie heeft echter niets te maken met het
algemeen belang, maar wil het publiek eerder laten meelezen met de miserie van anderen. 251
Het is dus belangrijk te benadrukken dat de medewerkers van het gerecht en de
politieambtenaren zoveel mogelijk het recht op privacy van verdachten en het vermoeden van
onschuld waarop zij eveneens recht hebben, eerbiedigen.252 De procureur des Konings moet
het evenredigheidsbeginsel naleven zodat hij enkel die informatie mag vrijgeven die
noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken die hij met het verstrekken van informatie
nastreeft, zoals het rechtzetten van verkeerde inlichtingen of het publiek informeren over
belangrijke zaken. Maar, hoe betreurenswaardig dit ook is, de realiteit is dat het materieel
246 P. DE HERT, “Artikel 35 wet politieambt en beeldgaring van burgers door pers en politie”, Panopticon 1998,
(413) 420; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE
CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16
oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 5. 247 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65. 248 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66. 249 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 68-69. 250 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 69. 251 G. PUT, “De parketwoordvoerder tussen hamer en aambeeld”, De Juristenkrant 2011, (8) 9. 252 Zie randnummer 93 ev.
47
onmogelijk is een strikte anonimiteit van personen te respecteren. Vaak beschikt de pers reeds
over informatie die door de procureur moet bevestigd of ontkend worden. Het is soms
noodzakelijk om identiteit van personen te vermelden om een einde te stellen aan
verdachtmakingen jegens verschillende personen. De regel blijft evenwel dat de identiteit van
personen niet vrijgegeven wordt.253
107. Er bestaan ook nog een aantal beperkingen ten aanzien van de informatieverstrekking
in zaken waarin minderjarigen betrokken zijn of zaken waarin sprake is van seksueel
geweld.254 Ten eerste zijn de publicatie en verspreiding van teksten, tekeningen, foto’s of
enigerlei beelden waaruit de identiteit kan blijken van minderjarigen die vervolgd worden of
tegen wie een maatregel is genomen, verboden.255 Ten tweede zijn de publicatie en
verspreiding van teksten, tekeningen, foto’s of enigerlei beelden waaruit de identiteit kan
blijken van een slachtoffer van seksueel geweld verboden, tenzij met schriftelijke
toestemming van het slachtoffer of met toestemming, ten behoeve van het
opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek, van de procureur des Konings of van de
met het onderzoek belaste magistraat.256
Hoofdstuk II. Fase van het onderzoek ter terechtzitting
108. Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling beslist dat er
voldoende bezwarende elementen aanwezig zijn tegen de verdachte om een beoordeling ten
gronde door een vonnisgerecht te rechtvaardigen, dan vangt de fase van het onderzoek ten
gronde aan. In tegenstelling tot het vooronderzoek, heeft het onderzoek ten gronde een
openbaar, tegensprekelijk en mondeling karakter.257
Afdeling I. Openbaarheid van terechtzitting en uitspraak
109. Overeenkomstig de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de
Rechten van de Mens zijn de terechtzittingen van de rechtbanken en de uitspraken
openbaar.258 Alle verrichtingen vinden plaats in aanwezigheid van zowel de beklaagde als van
253 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 13. 254 Art. 6.2-6.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-
generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en
de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 255 Art. 433bis, lid 3 Sw. 256 Art. 378bis Sw. 257 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 258 Art. 6 EVRM; art. 148 GW; art. 149 GW; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal …
en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,
48
het publiek259 en de vonnissen en arresten dienen in het openbaar te worden uitgesproken.260
De openbaarheid van de rechtspraak maakt controle op die rechtspraak mogelijk en zorgt voor
vertrouwen in de rechterlijke macht.261
110. De openbaarheid geldt enkel ten aanzien van de vonnisgerechten, maar niet ten
aanzien van de onderzoeksgerechten, die in principe geen uitspraak doen over de grond van
de zaak. Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling de internering of de
opschorting bevelen en zich bijgevolg over de grond van de zaak uitspreken, vindt de zitting
achter gesloten deuren plaats, maar is de uitspraak openbaar.262
111. Op elk principe bestaan er uitzonderingen. Dit is bij het beginsel van openbaarheid
niet anders. Vermits de openbaarheid grondwettelijk verankerd is, dienen beperkingen bij wet
te zijn bepaald. De toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd
gedurende het gehele proces of een deel ervan op basis van verschillende gronden.263
112. Ten eerste kan er uitzonderlijk van het principe van openbaarheid worden afgeweken
ter bescherming van de openbare orde of de goede zeden.264 Er zal dus een belangenafweging
dienen gemaakt te worden tussen het recht op informatie van het publiek enerzijds en het
gevaar dat de openbaarheid kan veroorzaken anderzijds.
113. Vervolgens kan ter bescherming van minderjarigen achter gesloten deuren gezeteld
worden. De jeugdrechtbank kan zich tijdens de debatten ten allen tijde in raadkamer
terugtrekken om de deskundigen en de getuigen, de ouders, voogden of degenen die de
minderjarige onder hun bewaring hebben, te horen.265 Deze bepaling werd ingevoerd om te
beletten dat vertrouwelijke elementen uit het privé- en gezinsleven van de partijen worden
verspreid. Zo wordt het privé- en gezinsleven van de betrokkenen beschermd. In tegenstelling
tot andere wettelijke gronden, biedt artikel 57, lid 1 van de Jeugdbeschermingswet niet de
Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 31; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,
Antwerpen, Maklu, 1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 297. 259 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 260 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 297. 261 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM
2000, (9) 9; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991,
469. 262 Art. 9 Wet Bescherming Maatschappij; art. 6 Probatiewet; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en
strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 567. 263 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299-300. 264 Art. 148 GW; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu,
1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299. 265 Art. 57, lid 1 van de wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, gewijzigd door de wet van 13 juni
2006, BS 19 juli 2006.
49
mogelijkheid om de gehele procedure in raadkamer te verwijzen. Het betreft enkel het
behandelen van persoonlijkheidsgegevens.266
114. Er kan ook worden bevolen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, indien
de vervolgingen zijn gegrond op de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek met betrekking
tot aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Een van de partijen of het slachtoffer kan
hierom vragen met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.267 Deze
mogelijkheid vermijdt secundaire victimisering.268
115. Sinds de Wet Franchimont wordt een gedeelte van de betwistingen die normaliter voor
de vonnisrechter ten gronde worden aangebracht, door de raadkamer behandeld. De
raadkamer dient zich reeds tijdens het vooronderzoek uit te spreken over procedurefouten en
het dossier te zuiveren van eventuele nietigheden.269 De behandeling van procedurefouten
achter gesloten deuren heeft als doel het vertrouwen van het publiek in het gerecht te
bewaren. Vrijspraken wegens procedurefouten wekken bij de burger verontwaardiging op
zodat een behandeling achter gesloten deuren de voorkeur verdient. De pers kan de burger
hierover niet informeren waardoor een publieke controle op de bewijsgaring ontbreekt. 270
116. Het Europees Hof schuift de openbaarheid en de controleerbaarheid van de
rechtspraak door de burgers en de publieke opinie als richtinggevend basisprincipe naar
voren.271 Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verzekert eenieder
het recht op een eerlijk proces, inclusief de openbaarheid van de debatten.272 De externe
openbaarheid273 die hier deel van uitmaakt, heeft voornamelijk tot doel om het publiek en de
pers in staat te stellen toezicht uitoefenen op de strafrechtspleging.274 Achter deze
controlefunctie die ingegeven is door nobele motieven, kan echter ook een schadelijke
266 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (51) 87. 267 Art. 190, lid 2 Sv. 268 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (51) 88-89. 269 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu,
2011, 619. 270 C. VAN DEN WYNGAERT en B. DE SMET, “ De sanctionering van vormverzuimen: een dissenting
opinion bij het voorstel van de Commissie Strafprocesrecht” in BELGISCH- LUXEMBURGSE UNIE VOOR
STRAFRECHT, Het tweede voorontwerp van de Commissie Strafprocesrecht, Gent, Mys & Breesch, 1997, 81-82. 271 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten
en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid
van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 229. 272 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 498. 273 De externe openbaarheid heeft betrekking op de openbare opinie, d.i. de publieke opinie en de pers. De
interne openbaarheid daarentegen heeft betrekking op de beklaagde. Hij krijgt automatisch inzage in het
strafdossier. 274 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 567.
50
nieuwsgierigheid schuilen. Het publiek koestert een laakbare interesse voor het privé-leven
van de spilfiguren van het proces.275
117. Via het openbaarheidsprincipe van de terechtzittingen beschikt de pers bijgevolg over
de mogelijkheid om verslag uit te brengen van de eindfase van een procesverloop maar dient
bepaalde beperkingen in acht te nemen.276 277
Afdeling II. De magistraat: recht op vrije meningsuiting of plicht tot
discretie?
118. Overeenkomstig artikel 19 van de Grondwet is eenieder vrij om op elk gebied zijn
mening te uiten. Onrechtmatig gebruik hiervan kan slechts worden bestraft wanneer er sprake
is van een bij wet ingesteld misdrijf. Het recht op vrije meningsuiting wordt daarenboven
gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.278
119. Ook magistraten kunnen aanspraak maken op het recht op vrije meningsuiting, maar
het tweede lid van artikel 10 voorziet mogelijke beperkingen ten aanzien van dit recht. Het
recht op vrije meningsuiting kan immers worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten,
voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij wet worden voorzien en die in een
democratische samenleving nodig zijn om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke
macht te waarborgen.279 Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erkent dat
magistraten de bescherming genieten van het recht op vrije meningsuiting, maar geeft
tegelijkertijd aan de staten de macht om magistraten te onderwerpen aan een plicht tot
terughoudendheid.280
120. De vrijheid van meningsuiting van de magistraat kan dus op gespannen voet staan met
zijn plicht tot onpartijdigheid. Daarom gelden er een aantal beperkingen.
275 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 499-500. 276 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 298. 277 De mogelijkheden tot gerechtsverslaggeving en bijhorende beperkingen zullen in het volgende hoofstuk nader
besproken worden. 278 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 43. 279 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 104; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over
openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS
(eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 43-44. 280 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 101.
51
121. Op grond van de plicht tot terughoudendheid dient de magistraat zich te gedragen op
een wijze die geen afbreuk doet aan de waardigheid van het ambt en op een manier die geen
vragen kan doen rijzen over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid.281 Deze plicht is
ingegeven door het vertrouwen dat de magistraat bij het publiek moet opwekken.282 Als dat
vertrouwen wordt beschaamd of ontbreekt, werkt justitie niet naar behoren.283 De
onpartijdigheid van een magistraat kan ontleed worden in twee componenten. De subjectieve
onpartijdigheid vereist dat de rechter in een zaak waarover hij dient te oordelen, niet
vooringenomen is, noch vooroordelen heeft, en dat hij geen belang heeft bij de uitkomst
ervan. Deze onpartijdigheid wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel. De objectieve
onpartijdigheid vereist dat er voldoende waarborgen zijn om ook een gerechtvaardigde vrees
op die punten uit te sluiten. Een behoorlijke rechtsbedeling waarborgt de rechtsonderhorigen
de behandeling van hun zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter ten aanzien van
wie geen wettelijke of gewettigde verdenking bestaat.284 Deze principes van
onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter staan immers garant voor een eerlijk
proces.285
122. De magistraat dient zich ook terughoudend op te stellen in het bekend maken van zijn
opvattingen. De magistraat mag een eigen mening hebben maar moet gematigd en
genuanceerd zijn in het uiten van zijn mening zodat de rechtszoekende niet de indruk krijgt
dat de magistraat bevooroordeeld is.286
281 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 100; F. KUTY, “Le devoir de réserve du
magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari 2003), JT 2005, (268) 268; A. OOMS en
A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P.
FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 44. 282 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 100. 283 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 105. 284 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 45. 285 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 101. 286 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,
http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus
2014), 7; F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18
februari 2003), JT 2005, (268) 268; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en
magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,
Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 45.
52
123. Vervolgens verbiedt de discretieplicht aan de magistraat, buiten de motivering van zijn
beslissing, commentaar te geven op de zaken die aan zijn beoordeling zijn onderworpen. 287
Dit geldt zowel voor de weken dat de zaak in beraad is, net als ervoor en erna.288 Zelfs als zijn
beslissingen in de media of in de doctrine worden afgekeurd of hervormd in hoger beroep
moet hij zich hullen in stilzwijgen.289 Hij mag zich niet verantwoorden over de wijze waarop
hij een geding heeft beslecht.290 Ten allen tijde moet de sereniteit van het debat behouden
worden.291 De magistraat mag niet de indruk wekken dat hij zijn beslissingen baseert op
andere redenen dan de billijke en redelijke toepassing van de wet.292 Het Hof van Cassatie
beaamt de discretieplicht van de magistraat maar meent dat wanneer de magistraat toch
openbare verklaringen doet over de zaken die hij berecht, hieruit niet noodzakelijkerwijze kan
afgeleid worden dat hij partijdig is. Uit de verklaringen zelf moet blijken dat het onderzoek ter
terechtzitting partijdig zou zijn geweest of minstens dat deze verklaringen gelet op de
afwikkeling van de procedure een redelijke schijn van partijdigheid teweeg zou hebben
gebracht.293
124. De magistraat is ten slotte gebonden door het beroepsgeheim en moet vertrouwelijk
omspringen met de informatie waarvan hij kennis neemt in het raam van de uitoefening van
zijn functie.294 Hieronder vallen alle ontdekkingen of conclusies van de magistraat bij de
voorbereiding, behandeling of afhandeling van zaken en verder alle informatie waarover hij
287 EHRM, Buscemi v. Italy, 1999, §67; M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat
doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97)
103; F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari
2003), JT 2005, (268) 268-269; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en
magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,
Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 288 F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari
2003), JT 2005, (268) 269. 289 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,
http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus
2014), 12; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in
C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 290 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR
JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 103; J. VELAERS, De beperkingen van de
vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 486. 291 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 292 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,
http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus
2014), 11. 293 F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari
2003), JT 2005, (268) 269. 294 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,
http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus
2014), 12; G. LONDERS, “Algemene inleiding – de deontologie van de magistraat. Een inleiding tot de
discussie”, in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (1) 14.
53
beschikt vanuit zijn beroep, functie of opdracht.295 Indien een magistraat toch ongeoorloofde
mededelingen doet aan een journalist of een andere burger, maakt hij zich schuldig aan
schending van het beroepsgeheim, dat gesanctioneerd wordt door artikel 458 van het
Strafwetboek.296 Al wat op de openbare rechtszitting is bekendgemaakt of heeft
plaatsgegrepen en het vonnis dat in openbare terechtzitting moet uitgesproken worden, vallen
echter niet onder het beroepsgeheim.297
Afdeling III. De persrechter: mededelingen betreffende hangende
strafzaken
125. In een aantal rechtsinstanties is een lid van het gerecht aangesteld als persrechter om
aan de hierboven geschetste openbaarheid nog meer inhoud te geven.298 Er moet gestreefd
worden naar één persrechter per gerechtelijk arrondissement voor de verschillende
rechtbanken en één (persraadsheer) per ressort van de hoven van beroep.299 De persrechter is
een gewone rechter die naast zijn functie van zetelend magistraat de verantwoordelijkheid
draagt voor de communicatie en de contacten met de pers inzake hangende strafzaken.300
Deze persrechter, die onder gezag staat van de korpsoverste, mag niet verward worden met de
perswoordvoerders van het parket.301 302 Van zodra de zaak wordt gedagvaard of opgeroepen
via dagstelling neemt de persrechter zijn taak op. Hij is het aanspreekpunt van de pers tijdens
de fase van het onderzoek ter terechtzitting en dient de pers te woord te staan betreffende
zaken die de rechtspraak van het rechtscollege aanbelangen. Zijn aanstelling kan zowel door
295 L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 276; X, Vademecum
voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 296 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 297 L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 276. 298 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 143; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 19, http://www.presse-
justice.be/home.php. 299 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 300 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),
Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 319; A.
LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 88. 301 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 19, http://www.presse-justice.be/home.php. 302 Zie supra.
54
de korpsoverste als door de persrechter zelf beëindigd worden.303 Ook de korpsoverste kan
rechtstreeks met de pers communiceren.304
126. De opdracht tot informatieverstrekking van de persrechter bestaat uit een actief en een
passief luik. Ten eerste kan de persrechter op eigen initiatief algemene informatie over
wettelijke en andere regelingen binnen de rechtbank geven. Hij kan ook afspraken maken met
de perswoordvoerder van het parket en de advocaten in het geding. Hij kan eveneens op eigen
initiatief onjuiste of onvolledige informatie die reeds werd gepubliceerd verbeteren en
magistraten afschermen die met een zaak zijn belast.305 Ten tweede, wanneer de pers erom
vraagt, bestaan zijn werkzaamheden uit het toelichten van wat er zich op de openbare
terechtzitting heeft voorgedaan, het meedelen van de inhoud van de beslissingen met de
nodige objectieve toelichting, het meedelen van bepaalde handelingen die door magistraten
werden verricht zonder dat deze in de openbaarheid werden beslist of uitgesproken en het
maken van afspraken in verband met het nemen van foto’s, klank- of beeldopnames in de
zittingszaal.
127. In 2005 werden er gedragsregels opgesteld voor de relatie tussen het gerecht en de
pers.306 Zo moet de persrechter zich onthouden van elk waardeoordeel omtrent gerechtelijke
uitspraken.307 Hij mag ook geen beleidsmatige uitspraken doen. Hij moet zich dus bijzonder
terughoudend opstellen wanneer de uitspraak nog kan bestreden worden of bestreden
wordt.308 Verder mag hij de pers niet te woord staan over zaken waarin hij zelf zitting houdt
303 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 304 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf. 305 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 306 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf. 307 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 144; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy
en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 308 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 144.
55
of gehouden heeft. In dergelijke gevallen dient de korpsoverste immers een vervanger aan te
duiden.309
128. De informatie die de persrechter verstrekt aan de pers mag enkel slaan op vaststaande
gegevens. Wanneer bepaalde gegevens nog niet volledig vaststaan maar berusten op
vermoedens, dan moet hij dit duidelijk maken. Het vermoeden van onschuld is van wezenlijk
belang voor een billijk proces. De gegeven inlichtingen mogen de handhaving van dit
vermoeden niet in de weg staan, noch mogen zij het recht op privacy schenden. Dit heeft tot
gevolg dat de identiteit van de partijen of betrokken personen niet mag bekend gemaakt
worden. Dit geldt zowel voor de rechterlijke diensten als voor de pers. Er dient een gepaste
anonimisering plaats te vinden. Bijvoorbeeld worden namen of geografische gegevens gewist
en gebruikt men initialen. 310
309 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 144; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G.
VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,
2007, (273) 319. 310 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 146.
56
DEEL III. GERECHTSVERSLAGGEVING
129. Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft de pers expressievrijheid op grond van de
Grondwet311 en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.312 De pers moet de
burger informeren over de res publica, d.i. alle zaken die als nieuwswaardig worden
beschouwd.313 De vrijheid van drukpers en het recht op vrije meningsuiting verlenen aan de
media het recht om verslag uit te brengen omtrent justitiele aangelegenheden en omtrent
zaken die hangende zijn voor een rechter. 314
« Que la liberté de la presse emport le droit d’exercer son contrôle sur l’œuvre
juridique de la magistrature, en ce compris des jugements, tombés dans le domaine
public par suite de leur lecture à l’audience, et qui peuvent faire l’objet d’une
appréciation et d’une discussion; qu’il ne suffit pas qu’une cause soit définitivement
jugée pour qu’elle ne puisse plus être critiquée. » 315
130. Het belang van gerechtsverslaggeving vertaalt zich in een aantal functies. Deze vorm
van verslaggeving is van cruciaal belang in een democratische samenleving gelet op de
waakhondfunctie van de pers.316 De pers moet aangelegenheden van algemeen belang zoals
311 Art. 19 en 25 GW. 312 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de
‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt
de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 81; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la
protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 290; A. LUYTEN,
Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 109. 313 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de
‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt
de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 82; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la
protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 291; T.
GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 349; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la
médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK,
Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 130; D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y.
HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 854;
D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M.
VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 29. 314 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel,
VUB press, 1998, 129-130; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 185. 315 Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,
Larcier, 2003, 194. 316 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 16; D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor
een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De
gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81-82;
A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 129-130; J.
57
de activiteiten van het gerecht opsporen, systematiseren en verspreiden, zodat deze informatie
voor het publiek bevattelijk wordt en zodat het publiek zich een mening kan vormen en
controle kan uitoefenen.317 In die zin vormt de pers als het ware een vierde macht die een
controlefunctie uitoefent op het gerecht. Zo dienen gerechtsverslaggevers waarschuwingen te
uiten, problemen te signaleren en discussies op gang te brengen.318
131. Vervolgens heeft gerechtsverslaggeving een afschrikkende functie. Potentiële daders
worden ontmoedigd door de informatie die de pers verspreidt over de hoge pakkans en de
zware straffen ten aanzien van misdrijven. Het is ook een preventiemiddel daar potentiële
slachtoffers van bepaalde criminaliteitsvormen worden gesensibiliseerd en bewust gemaakt
van hun kwetsbare positie.319 De pers kan niettegenstaande ingeschakeld worden door het
gerecht om te helpen bij het ophelderen van onopgelost misdrijven door middel van
opsporingsberichten. Op die manier wordt een groot publiek bereikt.320
132. Gerechtsverslaggeving draagt ten slotte bij tot het uitlokken van maatschappelijke
discussies opdat wijzigingen op het beleidsniveau zouden doorgevoerd worden.321
Hoofdstuk I. Beperkingen
133. Het recht op vrije meningsuiting speelt immers een essentiële rol in een democratie.322
Zo genieten publicaties over rechtszaken die het algemeen belang raken, een hogere
VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 463; F. VOETS,
“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.
VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 317 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
309. 318 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 16; D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor
een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De
gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81-82;
A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 129-130; J.
VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 463; F. VOETS,
“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.
VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 319 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 130; F. VOETS,
“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.
VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 320 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131. 321 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 82; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel,
VUB press, 1998, 131; F. VOETS, “Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S.
DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen,
Kluwer, 1987, (51) 57. 322 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des
procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,
Limal, Anthemis, 2008, (123) 130.
58
bescherming van het Europees Hof.323 Toch dienen de media bepaalde restricties in acht te
nemen, zo ook in het kader van gerechtsverslaggeving.324
134. Hierna volgt een onderscheid tussen de algemene beperkingen die steeds in acht
moeten genomen worden en de beperkingen die eigen zijn aan de fase waarbinnen de
gerechtsverslaggeving zich situeert, namelijk de fase van het vooronderzoek of de fase van
het onderzoek ter terechtzitting.
Afdeling I. Algemene beperkingen
135. Er worden bepaalde eisen gesteld met betrekking tot de gerechtsverslaggeving,
ongeacht de fase waarin de gerechtsverslaggeving plaatsvindt.
i) Algemene zorgvuldigheidsnorm
136. De pers moet zich in het kader van gerechtsverslaggeving niet beperken tot het geven
van informatie. De pers mag zich een mening vormen en commentaar bij een zaak geven,
zelfs indien deze meningen beledigen, schokken of storen.325 Niettegenstaande, moet het
onderscheid tussen de feiten en het commentaar van journalisten duidelijk te onderscheiden
zijn.326 Hoewel niet kan onderzocht worden of deze meningen juist zijn,327 mag er wel
verwacht worden dat een waardeoordeel op onbetwiste feiten steunt en dat persoon die het
waardeoordeel geeft te goeder trouw is.328 Daarnaast mogen waardeoordelen ook niet onnodig
grievend zijn.329 Journalisten moeten voldoende onderzoek voeren naar het bestaan van de
323 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid
van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 174; D.
VOORHOOF, “Het Europese ‘First Amendment” De Straatsburgse jurisprudentie over artikel 10 EVRM (1996-juli
1999), Mediaforum 1999, (304) 304. 324 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 110; D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 194-198. 325 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het
gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 331. 326 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 8, http://www.presse-
justice.be/home.php. 327 De juistheid van een waardeoordeel kan niet bewezen worden. 328 EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu.
Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 382; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in
het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 331. 329 F. KUTY, Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 245; K. LEMMENS, La presse et la
protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 383.
59
feiten waarop zij hun waardeoordelen steunen en deze nauwkeurig controleren.330 Hieruit
volgt het principe van de vrijheid van (kritische) gerechtsverslaggeving.
137. Niettemin wordt deze vrijheid beperkt door de algemene zorgvuldigheidsnorm, die
iedere journalist in acht moet nemen.
138. Hoewel er geen strikte juistheid, geen wetenschappelijke accuraatheid of geen absolute
betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie kan worden vereist, moet een journalist zijn
informatie op zorgvuldige wijze vergaard hebben. Hij moet een minimum aan onderzoek
voeren en mag zich niet baseren op geruchten of op onbetrouwbare informatie.331 Net zoals
ieder normaal, voorzichtig en vooruitziend persoon moet een journalist zich ervoor hoeden
geruchten te verspreiden die derden schade kunnen berokkenen wanneer niet werd nagegaan
waar zij vandaan komen en in welke mate zij overeenstemmen met de waarheid.332 Evenmin
mogen berichten die manifest onjuist zijn, voorbarig zijn of waarvan het bewijs niet wordt of
niet kan worden geleverd, op voortvarende of lichtzinnige wijze gepubliceerd worden.333
139. De plicht tot zorgvuldigheid uit zich ook in het taalgebruik dat de journalist hanteert.
Uitspraken en meningen moeten met het gepaste voorbehoud334 worden geformuleerd.335
140. Een journalist heeft de plicht om zo exact, volledig en objectief mogelijke informatie
te verschaffen. Hij moet de grootste zorgvuldigheid aan de dag leggen, zowel bij de
nieuwsgaring als bij de publicatie ervan.336 Bijgevolg kunnen gebrek aan
waarheidsgetrouwheid, onnodig grievende aantijgingen, onzorgvuldigheid of inbreuken op de
330 EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; EHRM, Prager en Oberschlivk v. Austria, 1995; B.
VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een
gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175. 331 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 220. 332 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106; B.
TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P.
2003, (33) 76 ; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 7,
http://www.presse-justice.be/home.php. 333 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; K.
LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier,
2004, 381; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 220. 334 Bijvoorbeeld het gebruik van de voorwaardelijke wijs, maar men mag hier niet mee overdrijven. Soms wordt
hiervan misbruik gemaakt. 335 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,
Larcier, 2004, 386; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 7,
http://www.presse-justice.be/home.php. 336 Brussel 20 september 2001, AM 2002, afl. 2, 524-527; Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-
515 ; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 76.
60
privacy aanleiding geven tot een eis tot schadevergoeding vanwege de personen die zich
benadeeld of geschaad achten door bepaalde gerechtsverslaggeving.337
ii) Vermoeden van onschuld
141. De inachtneming van de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft tot gevolg dat in het
kader van gerechtsverslaggeving er een bijzondere voorzichtigheid aan de dag moet worden
gelegd in relatie tot het vermoeden van onschuld van een verdachte of beklaagde.
142. De plicht tot objectiviteit en het respect voor de feiten nopen journalisten om het
vermoeden van onschuld in acht te nemen.338 Dit verhindert hen niet om over hangende
rechtszaken te berichten, maar het verplicht hen om de rechten van de gedingvoerende
partijen en van derden te eerbiedigen. Bijgevolg zullen inbreuken op het vermoeden van
onschuld en inbreuken op het privé-leven leiden tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid.339 Zo
kan bijvoorbeeld het loutere gebruik van bepaalde titels en het daabij afdrukken van foto’s
een persoon die betrokken is in een gerechtelijke procedure, in diskrediet brengen.340
143. De rechtspraak van het Europees Hof en bepaalde Belgische rechtspraak341 zetten de
pers aan om rekening te houden met het recht op een eerlijk proces van procespartijen en het
vermoeden van onschuld. De berichtgeving mag derhalve niet tendentieus zijn, noch de lezer,
de kijker of de luisteraar ertoe aanzetten zich een dermate vaststaand oordeel over de zaak te
vormen, dat een andere beslissing van de rechter hem als een rechterlijke dwaling zou
overkomen.342 Er zal een afweging gebeuren tussen het belang van de rechtszaak en de
bijdrage tot het publiek debat enerzijds en de rechten van anderen anderzijds.343 Niettemin
moet worden opgemerkt dat niet elke perspublicatie het vermoeden van onschuld met de
voeten treedt.
337 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71. 338 Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560; Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515; Rb.
Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis,
2012, 490; F. KUTY, Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 245. 339 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces
in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175. 340 Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,
Larcier, 2003, 195-196. 341 Zie voetnoot 111. 342 EHRM, Worm v. Austria, 1997; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht,
doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 456. 343 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces
in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175.
61
iii) Recht op privacy
144. Journalisten dienen bij hun verslaggeving rekening te houden met het recht op privacy
overeenkomstig het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Grondwet en Code
van de Raad voor de Journalistiek.344 Individuen die verwikkeld zijn in een rechtszaak zullen
bepaalde inmengingen door de pers in hun recht op privacy moeten dulden.345 Deze
inmengingen zijn echter niet onbegrensd.
145. Zoals reeds eerder vermeld is er geen strafrechtelijk verbod op het vermelden van de
identiteit van een verdachte of een betichte, maar kan er in de meeste gevallen bericht worden
over een rechtszaak zonder de identiteit of andere herkenbaarheidsinformatie te vermelden.
Een journalist moet er bijgevolg op toezien dat deze informatie niet te snel wordt
gepubliceerd.346
146. Gerechtsverslaggeving vereist enig voorbehoud en dus worden er grenzen gesteld.
Bijgevolg kunnen journalist niet zomaar de reputatie van burgers in opspraak brengen door
hen te beschuldigen van het plegen van misdrijven.347 Verder mag een journalist niet ter
ontspanning van zijn lezers de bekendgemaakte gegevens uit het privéleven onderwerpen aan
een ludieke en vervormende commentaar.348
147. Er moet, zoals het arrest Craxi t. Italië (n° 2)349 illustreert, een onderscheid gemaakt
worden tussen maatschappelijke relevante informatie, zoals de gegevens die verbonden zijn
met de feiten waarvoor iemand wordt vervolgd en de bijkomende informatie die het verhaal
kleurt maar weinig aan de essentie toevoegt. Deze laatste bevatten meestal persoonlijke
gegevens die veeleer tegemoetkomen aan de maatschappelijke zucht naar sensatie dan aan het
maatschappelijk belang om het publiek te informeren.350 Dergelijke verwijzingen naar het
privé-leven van een persoon die geen direct of noodzakelijk verband vertonen met de feiten
344 Art. 22 GW; art. 23 van de Code van de raad voor de journalistiek,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-
liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 345 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,
Larcier, 2004, 416. 346 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 11,
http://www.presse-justice.be/home.php. 347 EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010; EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003; K. LEMMENS en B.
TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012, 17. 348 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 471. 349 EHRM, Craxi v. Italy (n° 2), 2003. 350 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327.
62
waarvoor de persoon wordt vervolgd, houden een schending van het privé-leven en maken
een fout uit in hoofde van de journalist.351
Afdeling II. Fase van het vooronderzoek
148. Het vooronderzoek is overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering geheim.352
Hieruit volgt dat de berichtgeving inzake opsporings- en gerechtelijke onderzoeken moeilijker
ligt dan de verslaggeving inzake de openbare terechtzitting, de procesdebatten en de
rechterlijke uitspraak.353
149. Journalisten zijn evenwel niet gebonden door het geheim van het onderzoek.354 Ze
zijn echter gehouden tot bepaalde voorzichtigheidsregels gelet op het geheim karakter van het
vooronderzoek.355
150. Wanneer de pers gegevens uit het strafrechtelijk vooronderzoek publiceert, kan dit de
eer en de goede naam en het privéleven van een verdachte of betichte ernstig schaden. De
vermelding van de identiteit van de betrokkene heeft steeds een stigmatiserend effect, ook al
volgt er nadien een vrijspraak. Door de media-aandacht kan ook het vermoeden van onschuld
op de helling komen te staan.356 Journalisten moeten oog hebben voor deze rechten.
Afdeling III. Fase van het onderzoek ter terechtzitting
i) Principe: openbaarheid
151. De pers heeft toegang tot de openbare terechtzittingen357 en elk vonnis in wordt
openbare zitting uitgesproken.358 359 In een democratische rechtsstaat is het in het openbaar
351 Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468. 352 Art. 28quinquies §1 Sv.; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 353 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 354 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 116; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,
Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 348; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012,
484-485. 355 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 116. 356 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 465. 357 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 120.
63
belang dat er recht wordt gesproken in alle openheid, dat de publieke opinie verneemt op
welke wijze de rechterlijke macht haar opdracht vervult en dat daardoor ook een zekere
democratische controle360 kan worden uitgeoefend op de rechtspraak.361 Op grond van artikel
10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft de pers recht op toegang tot
de openbare terechtzitting. Gerechtsverslaggeving vindt dus een rechtsgrond in artikel 6, lid 1
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens teneinde het fair trial-principe te
verwezenlijken.362
152. De pers mag zich dus naar de openbare terechtzitting begeven en de informatie die ze
door het louter bijwonen van de terechtzitting heeft verkregen, doorgeven. Deze informatie
heeft betrekking op de namen van procespartijen, de aard van de zaak, de middelen die door
de partijen worden ingeroepen. De vrije meningsuiting van de pers naar aanleiding van een
openbare terechtzitting kan evenwel beperkt worden overeenkomstig de voorwaarden in
artikel 10 §2 van het Europees Verdrag.363
ii) Beperkingen
153. De openbaarheid van de terechtzittingen is niet absoluut. Bijgevolg dient de pers in
haar verslaggeving bepaalde restricties in acht te nemen.364
154. Wanneer de gerechtelijke debatten met gesloten deuren verlopen, mag er geen verslag
over uitgebracht worden.365 Het betreft de debatten in de raadkamer of de debatten die na
uitspraak op grond van artikel 148 van de grondwet achter gesloten deuren verlopen omdat de
openbaarheid van de debatten gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden.366 De
toegang tot de rechtszaal kan ook aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het
358 Art. 149 GW. 359 Voor een gedetailleerde bespreking inzake het recht op inzage en om een afschrift te krijgen van vonnissen en
arresten en de beperkingen hierop wordt verwezen naar “B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het
gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, blz.332-349”. 360 Het is belangrijk dat de pers wantoestanden in het justitiële apparaat aankaart en becommentarieert. 361 P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer, 2011, 64;
J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 469. 362 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten
en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid
van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 230. 363 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
328-329. 364 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299. 365 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 469. 366 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 121; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
2011, 566.
64
gehele proces of een deel ervan in het belang van de bescherming van het privéleven van de
partijen of wanneer openbaarheid de belangen van de rechtspraak zou schaden.367 Deze
uitzonderingsgrond steunt op artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de
Mens.368
155. Verder bestaan er enkele concrete beperkingen op de verslaggeving van de
terechtzittingen.
156. Het is verboden voor de pers de gerechtelijke debatten inzake echtscheiding weer te
geven.369 De overtreding van dit verbod wordt gesanctioneerd met een geldboete of een
gevangenisstraf. 370
157. De publicatie en verspreiding van het verslag van de debatten voor de
jeugdgerechten371 en de onderzoeksrechter door middel van boeken, pers, film, radio, televisie
of op enige andere wijze zijn eveneens verboden. Daarenboven is het niet geoorloofd om de
identiteit van de minderjarigen die vervolgd worden of tegen wie een
jeugdbeschermingsmaatregel is genomen, te publiceren. Hetzelfde geldt voor teksten,
tekeningen, foto’s of beelden waaruit de identiteit van de minderjarige kan blijken.372 Onder
voorbehoud van hiervoor genoemde regels, is het wel toegelaten de motieven en het
beschikkend gedeelte van de in openbare terechtzitting uitgesproken rechterlijke beslissing
367 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566; D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 201, 299. 368 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 369 Art. 1270 Ger.W.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 124; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,
Brussel, VUB press, 1998, 111; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,
Antwerpen, Maklu, 1991, 470; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN
ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie?
Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 3; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht,
Brussel, Larcier, 2014, 300. 370 Art. 1270 Ger.W.; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press,
1998, 111; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300. 371 Zowel de jeugdkamers der hoven van beroep als de jeugdrechtbanken. 372 Art. 433bis Sw.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 122; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,
Brussel, VUB press, 1998, 111; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,
Antwerpen, Maklu, 1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300-301.
65
uiteen te zetten.373 De ratio van deze regeling is het feit dat de mediabelangstelling voor deze
gerechtelijke zaken de toekomst van de kinderen zou hypothekeren.374
158. Betreffende seksuele misdrijven is het verboden teksten, tekeningen, foto’s en
enigerlei beelden of geluidsfragmenten waaruit de identiteit kan blijken van het slachtoffer
van de misdrijven (d.i. herkenbaarheidsinformatie) inzake aanranding van de eerbaarheid en
verkrachting, te publiceren en te verspreiden door middel van boeken, pers, film, radio,
televisie of enige andere wijze. Als uitzondering hierop vormt de schriftelijke toestemming
van het slachtoffer of de toestemming van de procureur des Konings of van de met het
onderzoek belaste magistraat.375
159. Tenslotte worden aan de geoorloofdheid van de verslaggeving over de debatten
bepaalde eisen gesteld. Het verslag van de terechtzitting dient een getrouwe weergave te zijn
van de debatten. Zo moeten de hoofdlijnen en de algemene teneur van het proces tot uiting
komen. Partijdige berichtgeving is uit den boze. 376 Inbreuken leiden tot de aansprakelijkheid
van de journalist.377
iii) De audiovisuele media in het gerechtsgebouw en in de zittingszaal
160. Een en ander kan nog worden uiteengezet met betrekking tot de aanwezigheid van de
media in de zittingszaal.
161. De gedragsnormen van 20 januari 2005 die reeds besproken werden bij de
uiteenzetting over de informatieverstrekking van het gerecht aan de pers, reglementeren ook
373 Art. 433bis, lid 2 Sw.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 122. 374 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 375 Art. 378bis Sw.; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,
110-111; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE
CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16
oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 3; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 302. 376 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 470. 377 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 500.
66
het gebruik van camera’s op de terechtzitting.378 Hieruit blijkt dat er nog enige
terughoudendheid is omtrent de aanwezigheid van camera’s op een zitting.379
162. Er mogen geen geluid-, film-, foto- of televisieopnamen gemaakt worden binnen het
gerechtsgebouw, tenzij met toestemming van de beheerder van het gebouw. Deze
toestemming kan ook verleend worden door de persrechter indien deze bevoegdheid door de
beheerder werd gedelegeerd.380 Indien er dergelijke toelating werd bekomen, doet dit in geen
geval afbreuk aan de individuele rechten van personen met betrekking tot het gebruik van
beeld-, foto- en geluidsmateriaal in de pers.381
163. Binnen de zittingszaal zijn beeld- en geluidsopnamen in principe niet toegelaten om
elke vorm van beïnvloeding te voorkomen. Er werd echter aan de voorzitter de mogelijkheid
toegekend om dit verbod te modelleren indien dit vereist wordt voor een goede
rechtsbedeling. Hij kan hiervoor overleggen met de korpschef en met de persrechter. De
voorzitter is niettemin degene die de beslissing neemt. Er kunnen bepaalde afwijkingen
overeengekomen worden voor het opnemen van de voorlezing van de uitspraken of voor het
binnentreden van de leden van de rechtbank of van het hof, of voor het filmen, met
toestemming, van de beklaagde, in een assisenzaak.382
164. Indien de voorzitter toelating geeft aan de pers om in de zittingszaal te filmen, moet de
pers nog steeds respect opbrengen voor het recht op privacy van de verdachte en zijn
378 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en
meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia,
2011, (29) 36. 379 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36. 380 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 147; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy
en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 312. 381 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 148; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy
en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 313. 382 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 148-149; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal …
en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht,
Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36.
67
familieleden.383 Deze toestemming strekt zich ook niet uit tot het filmen of fotograferen van
verdachten of inverdenkinggestelden in de boeien. Voor het maken van opnamen van
advocaten en andere rechtshulpverleners moet voorafgaand hun toestemming verkregen
worden. Niet-vaste procesdeelnemers zoals procespartijen, beklaagden, benadeelden,
verbalisanten, getuigen, deskundigen, reclasseringsambtenaren en tolken enzovoort mogen
tijdens de zitting niet worden gefilmd of gefotografeerd, tenzij deze personen hiervoor
voorafgaandelijk de toestemming hebben gegeven.384
165. In geen geval mogen interviews afgenomen worden in de zittingszaal, noch voor, noch
na de terechtzitting. Ook mag er niet gefilmd, gefotografeerd of opgenomen worden na de
uitspraak in de zittingszaal.385
166. Hieruit volgt dat het maken van audiovisuele opnamen ter terechtzitting in principe
verboden is, tenzij er toestemming wordt verleend. Dit verbod, dat een inmenging in het recht
op vrije meningsuiting uitmaakt, wordt geoorloofd geacht omdat zij tot doel heeft een eerlijk
proces te waarborgen, met inbegrip van het vermoeden van onschuld, beïnvloeding van de
rechterlijke macht te vermijden en het recht op privacy te eerbiedigen. Zelfs indien men
toelating bekomt moet de pers nog steeds deze rechten respecteren.
167. De aanwezigheid van de schrijvende pers en de audiovisuele media in de zittingszaal
wordt dus gekaderd in hun functie van ‘public watchdog’.386 De concrete uitwerking hiervan
heeft evenwel een aantal nadelen. Ten eerste heeft dit een behoorlijke aantasting van het recht
383 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 314. 384 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor
advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,
Gent, Story Publishers, 2012, (109) 149; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G.
VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,
2007, (273) 314-315; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en
meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia,
2011, (29) 36. 385 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,
http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere
cht%20en%20pers1.pdf; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),
Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 314; A.
OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36. 386 EHRM, Thoma v. Luxemburg, 2001; EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; A. OOMS en A.
WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P.
FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36-37.
68
op privacy van de betrokkenen tot gevolg,387 waaronder de beklaagde(n). Daarnaast kan de
aanwezigheid van camera’s tijdens het proces het gedrag van de procespartijen, van de
raadslieden en zelfs van de rechters beïnvloeden. Zo kunnen zij bijvoorbeeld sterke uitspraken
doen om indruk te maken op het grote publiek of elementen verzwijgen of hun houding
aanpassen uit angst voor het publiek en de media.388
Hoofdstuk II. Gebreken
168. Het belang van de gerechtelijke verslaggeving belet niet dat daaraan ook bepaalde
onwenselijke effecten zijn verbonden.389
Afdeling I. Kleine en onschuldige fouten
169. Dagelijks kan men in de pers kleine en onschuldige fouten terugvinden betreffende
een verkeerd gebruik van de juridische terminologie. Bijvoorbeeld spreekt men van vonnissen
daar waar men arresten bedoelt of vice versa. Vaak verwart men een arrestatie door de politie
met een plaatsing onder aanhoudingsmandaat door de onderzoeksrechter.390 Dit zijn juridische
onjuistheden die storend zijn, maar niet van dien aard zijn dat ze het publiek kunnen
misleiden.391 De oorzaak van deze vergissingen is te wijten aan het gebrek aan kennis van
gerechtelijke procedures. Er is een tekort aan opleiding en begeleiding terzake voor
journalisten. Niettemin kunnen nonchalance of tijdsgebrek ook redenen vormen voor deze
kleinere fouten. Dit kan worden opgelost door zelfstudie, begeleiding vanuit de redactie en het
ter beschikking hebben van het nodige wetgevend materiaal.392
Afdeling II. Gebrek aan kennis van het recht en regels van de procedure
170. De gerechtelijke verslaggeving kenmerkt zich ook door een gebrek aan kennis van het
recht en in het bijzonder van bepaalde fundamentele strafprocedurele regels. Er wordt niet
veel aandacht besteed aan de regelmatigheid van een procedure. Het gevolg hiervan is dat er
te weinig essentiële zaken met betrekking tot de werking van het strafonderzoek en de
387 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 37. 388 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.
DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 37. 389 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83. 390 D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, (937) 937; A. LUYTEN, Pers,
politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131-132. 391 D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, (937) 937. 392 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131-132.
69
strafprocedure aan het publiek worden toegelicht. Bovendien wordt ook nagelaten het belang
van deze regels uit te leggen.393
Afdeling III. Onzorgvuldige berichtgeving
171. Wanneer de journalist zijn informatie haalt uit één enkele bron, zonder dat die
beperking uitdrukkelijk vermeld wordt en zonder dat de juistheid van de beweringen van die
bron zijn getoetst, is er sprake van onzorgvuldige berichtgeving. Zonder veel kritische zin
worden de beweringen van één enkele partij als persbericht overgenomen.394 Deze
gerechtelijke verslaggeving is veel minder onschuldig aangezien het publiek in dergelijk geval
ten onrechte de idee kan krijgen dat die informatie objectief en juist is, hetgeen hun verdere
beoordeling definitief kan determineren. 395 Dit betekent niet dat een journalist niet eenzijdig
mag zijn, maar dan moet hij dat voldoende doen blijken.396
172. Verder is er ook sprake van onzorgvuldige berichtgeving wanneer een journalist uit
beperkte informatie voortijdig een aantal conclusies trekt of suggereert. Zelfs wanneer die
conclusies enkel bij wijze van hypothese worden geformuleerd, kunnen zij de publieke opinie
op het verkeerde been brengen, bijvoorbeeld als zij de schuld van een verdachte of een
beklaagde als een vaststaand gegeven poneren.397 Als de terechtzittingen meerdere dagen of
weken duren, maar de journalist zijn verslaggeving beperkt omdat hij de zittingen niet
systematisch heeft bijgewoond, maakt dit een onzorgvuldigheid uit.398
393 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 86-87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.
28, (937) 939. 394 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 15; D.
D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE
PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 937; D. VOORHOOF, “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, De Juristenkrant 2006, 16. 395 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 937. 396 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 16-17. 397 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83-84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.
28, (937) 937-938. 398 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 938.
70
173. Ten slotte omvat onachtzaamheid de uitgebreide verslaggeving van processen in eerste
aanleg, terwijl men nalaat over de behandeling van dezelfde zaken in hoger beroep en in
cassatie verslag uit te brengen.399
Afdeling IV. Gebrek aan objectiviteit
174. Wanneer een journalist in expliciete of impliciete bewoordingen zijn voorkeur voor
een bepaalde procespartij uitspreekt, maakt dit een tekortkoming uit van de deontologische
regels. De verslaggeving vertoont in dergelijk geval een gebrek aan objectiviteit.400 Wanneer
de journalist daarenboven de schuld van een persoon laat uitschijnen, vooraleer een
rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, wordt het vermoeden van onschuld
geschonden.401
Afdeling V. Sensatiejournalistiek
175. Een ander gebrek die kan voorkomen in de gerechtelijke verslaggeving kan
omschreven worden als sensatiejournalistiek, d.i. wanneer een criminele aangelegenheid op
vrij emotionele wijze wordt bericht en aan de lezer zoveel mogelijk pijnlijke details worden
gegeven. De journalist probeert zijn lezer het gevoel te geven dat de journalist zelf en via
hem, ook de lezer, getuige is geweest van de feiten. 402
Afdeling VI. Schendingen van het onderzoeksgeheim
176. In het kader van de schending van het onderzoeksgeheim ligt de problematiek van de
perslekken centraal. De term ‘perslekken’ is echter verkeerd gekozen omdat het niet de pers is
die geheime gerechtelijke informatie doorgeeft, maar de personen betrokken bij de
rechtsgang.403 404
399 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 12; D.
D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE
PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 938. 400 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 938. 401 Art. 6 §2 EVRM. 402 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 940. 403 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 132-135-136.
71
Afdeling VII. Inbreuken op het vermoeden van onschuld
177. In de berichtgeving worden namen van verdachten genoemd, zij worden aan bepaalde
feiten gelinkt en bijgevolg reeds publiekelijk worden veroordeeld alvorens het vooronderzoek
is afgerond en de zaak al dan niet wordt doorverwezen naar de rechtbank.405
178. Wanneer een persoon door de pers als schuldig wordt beschouwd, nog voor dat het
gerecht de kans heeft gekregen zich over de zaak uit te spreken, wordt het vermoeden van
onschuld geschonden.406 Zo’n voorveroordeling door de pers kan uitermate schadelijk zijn.
Deze verklaringen kunnen immers de rechters beïnvloeden waardoor hun onpartijdigheid
wordt aangetast en hiermee het recht op een eerlijk proces van de verdachte/beklaagde in het
gedrang brengen.407 408
179. Daarom moet de pers met het oog op de eerbiediging van het vermoeden van
onschuld, de objectiviteitsregels naleven en grondig onderzoek voeren vooraleer er iets wordt
gepubliceerd.409
Afdeling VII. Inbreuken op het recht op privacy
180. Naast inbreuken op het vermoeden van onschuld, zijn er ook inbreuken op het recht op
bescherming van het privé-leven. Zo is er heel wat berichtgeving die de volledige naam van
verdachten vermeldt of de betrokkenen minstens identificeerbaar maakt.410 Verder is het in
beeld brengen van verdachten een duidelijk voorbeeld waarbij de privacy van verdachten met
de voeten wordt getreden.411 Deze inbreuken hebben negatieve gevolgen op het privé- en
beroepsleven van verdachten en beklaagden die op zichzelf als een straf worden ervaren.412
404 Vermits deze problematiek omvangrijk is en niet voldoende aanleunt bij de onderzoeksvraag van deze
masterproef, wordt hier niet verder op ingegaan. 405 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 67. 406 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 938; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 475. 407 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 476. 408 Zie supra. 409 Zie supra. 410 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 939-940; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66-
67; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 45. 411 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66-67. 412 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 67.
72
Hoofdstuk III. Gevolgen
Afdeling I. Publieke veroordeling van de betrokkenen
181. Veronachtzaming van de onschuldpresumptie kan leiden tot een publieke
veroordeling.413 De gevolgen van deze gebreken in de gerechtelijke verslaggeving worden
immers in de eerste plaats gedragen door degenen die door de berichtgeving geviseerd zijn.
De betrokkenen voelen zich veroordeeld door de publieke opinie. Dit wordt als een aparte
straf ervaren, die vaak verregaander is dan een eventueel rechterlijke veroordeling. Zij is ook
onherstelbaar, zelfs in geval van vrijspraak.414 In geval van een veroordeling bemoeilijkt zij in
ernstige mate de reïntegratie en reclassering van de betrokkene.415 Daarnaast kan een te grote
aandacht van de pers voor een zaak tot gevolg hebben dat een proces eigenlijk in de pers
gevoerd wordt (‘trial by media’).416
Afdeling II. Gevaar voor de partijdigheid van de rechter
182. De publieke veroordeling door de pers kan in bepaalde gevallen tot gevolg hebben dat
de magistraten die over de zaak moeten oordelen niet meer in staat zijn om de feiten in alle
sereniteit en objectiviteit en zonder vooringenomenheid te beoordelen.417 Wanneer de
berichtgeving door de pers tot gevolg heeft dat het gezag en de onpartijdigheid van de
rechterlijke macht wordt aangetast, zorgt dit ervoor dat het proces niet meer eerlijk kan
verlopen. Zodoende worden de rechten van verdediging ondermijnd.418
413 P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer, 2011, 53. 414 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 940. 415 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88. 416 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
314. 417 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88-89; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.
28, (937) 940; P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer,
Deventer, 2011, 53; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten
KULeuven, 1999, 314. 418 S. BERBUTO, “Rechten van verdediging” in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en
bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2002 (losbl.), (R66/01) R66/14.
73
Afdeling III. Gebrek aan vertrouwen in de justitie
183. Wanneer de gerechtelijke verslaggeving gebreken vertoont, kan dat tot gevolg hebben
dat de publieke opinie het gerecht niet meer vertrouwt.419 Bijvoorbeeld als de omvangrijke
media-aandacht voor een zaak de onpartijdigheid van een rechter aantast. Als processen in de
pers gevoerd worden, kan dat voor gevolg hebben dat de rechtbanken niet meer aanvaard
worden als het forum waar over schuld of onschuld beslist wordt.420
Afdeling IV. Strafprocedurele gevolgen
184. Elke schending van het vermoeden van onschuld leidt niet automatisch tot de
nietigheid van een procedure. In het ene geval kan de schending gemakkelijk hersteld worden,
in het andere geval zal men nog steeds met schade kampen. Daarom kan in bepaalde situaties
de onontvankelijkheid de enige passende remedie zijn. Bijvoorbeeld, wanneer door de
aantasting van het vermoeden van onschuld het eerlijk proces op onherstelbare421 wijze werd
geschonden.422
185. Volgens het Hof van Cassatie vormt de miskenning van het vermoeden van onschuld
in hoofde van de publieke opinie echter geen schending op van artikel 6 §2 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens in hoofde van de rechter.423
186. Het Hof van Cassatie stelt dat de verplichting om het vermoeden van onschuld te
eerbiedigen rust op rechters die over de gegrondheid van de aanklacht moeten oordelen. De
loutere omstandigheid dat het vermoeden van onschuld in de publieke opinie is miskend heeft
volgens het Hof van Cassatie niet tot gevolg dat de rechter het algemeen rechtsbeginsel heeft
miskend. Er wordt geoordeeld dat, hoewel de berichtgeving in de pers de rechter of een jury
kan bereiken, dit geenszins resulteert in een onherstelbare aantasting van het recht op een
eerlijk proces. Tijdens de behandeling van de zaak worden alle gegevens onderzocht en aan
de tegenspraak van partijen onderworpen. Op dat moment kan de beschuldigde zijn recht van
419 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN
DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-
Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 89; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,
(937) 941. 420 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
455. 421 Wanneer de navolgende of hogere rechtsmacht de toestand niet meer kan rechttrekken. 422 R. VERSTRAETEN en PH. TRAEST, “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC 2008, (85) 90. 423 Cass. 15 december 2004, P.04.1189.F; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption
d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 78; R. VERSTRAETEN, Handboek
strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 848.
74
verdediging uitoefenen. De beschuldigde kan de nadelige berichtgeving door de media
ontkrachten en de voor hem voordelige gegevens voorleggen. Het tegensprekelijk karakter
van de rechtspleging kan een eventuele aanvankelijke beïnvloeding van de openbare opinie
ongedaan maken.424
187. De onschuldpresumptie die op de rechterlijke autoriteiten rust, wordt niet geschonden
door het gegeven dat er over een rechtszaak wordt bericht in de pers.425 De strafvordering is
dus niet noodzakelijk onontvankelijk omdat een rechtszaak het voorwerp uitmaakt van
gerechtsverslaggeving.426 Er wordt immers vanuit gegaan dat berichtgeving over hangende
rechtszaken geen schijn van partijdigheid creëert.427
188. Bijgevolg zal er de facto nooit tot de onontvankelijkheid van de strafvordering worden
besloten wanneer de pers veelvuldig bericht over een hangende rechtszaak noch wanneer de
pers het vermoeden van onschuld met de voeten treedt, aangezien het Hof van Cassatie meent
dat deze berichtgeving de onpartijdigheid van de rechter niet in twijfel trekt en bijgevolg het
recht op een eerlijk niet in het gedrang wordt gebracht.
189. De vraag of de schending van het vermoeden van onschuld door de pers zou moeten
leiden tot de onontvankelijkheid van de strafvordering is een moeilijke kwestie. Een positief
antwoord zou de werking van het gerechtelijk apparaat vertragen. Toch zou men
strafprocedurele gevolgen moeten voorzien. Het volstaat niet om bij de straftoemeting
rekening te houden met het gegeven van overvloedige media-aandacht of vooringenomen
berichtgeving. Een rechter zal immers nooit toegeven dat hij hierdoor daadwerkelijk werd
beïnvloed.
424 Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-111; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le
respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 78; T.
GOMBEER, “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant 2008, 6; R.
VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE
CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16
oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 12. 425 Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414. 426 T. GOMBEER, “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant 2008, 6; 427 Cass. 27 februari 2008, RW 2008-2009, 1-2; Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-
111; Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414.
75
Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie
190. Er zijn initiatieven gekomen vanuit journalistenverenigingen om de relatie tussen pers
en justitie te reguleren.428
191. De regels en voorschriften inzake journalistieke deontologie zijn o.m. opgenomen in
de Internationale code van de IFJ, de Verklaring der rechten en plichten van de journalisten en
specifiek voor wat België betreft de Code van journalistieke beginselen. Gemeenschappelijk
aan deze ‘regelgeving’ is het uitgangspunt dat de persvrijheid de voornaamste waarborg is
voor de vrijheid van meningsuiting, zonder dewelke de bescherming van de andere
fundamentele burgerrechten niet kan gewaarborgd worden. De pers moet het recht hebben
ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde de
vorming van de publieke opinie te verzekeren. 429
Afdeling I. Verklaring der rechten en plichten van de journalist
192. Deze verklaring werd aangenomen te München in 1971 door de afgevaardigden van de
journalistenbonden van de toenmalige lidstaten van de Europese Gemeenschap en is daarna
aangenomen door de Internationale Federatie van Journalisten op het congres van Istanbul in
1972.430 Het werd enkel door journalisten opgesteld waardoor er aandacht wordt besteed aan
de vraag naar onafhankelijkheid van nieuwsredacties ten opzichte van de eigen redactie.431
Het is een beroepsethische gedragscode die van toepassing is op alle journalisten, namelijk
iedereen die journalistiek werk verricht dat aan een publiek wordt gericht.432
193. De verklaring vermeldt de grenzen binnen dewelke de journalist zijn opdracht dient te
vervullen. Een van de essentiële plichten van een journalist is om bij het opzoeken en
becommentariëren van gebeurtenissen, rekening te houden met de waarheidsgetrouwheid en
objectiviteit van zijn stukken. Indien de gepubliceerde informatie onjuist is gebleken, moet hij
ze rechtzetten. Hij moet het recht op privacy en het beroepsgeheim eerbiedigen. Hij mag zich
ook niet schuldig maken aan laster en eerroof. Hij mag daarnaast geen oneerlijke methodes
428 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284. 429 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 678-679. 430 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284; P. MARTENS, Mediarecht
voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 122. 431 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-
justice.be/home.php. 432 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285.
76
aanwenden om informatie, foto’s en documenten te bekomen. Daartegenover staan een aantal
rechten waarop de journalist zich kan beroepen. Hij heeft het recht elke ondergeschiktheid te
weigeren die in strijd zou zijn met zijn contract. Ook kan hij niet verplicht worden een
beroepsdaad te stellen of een opinie te uiten in strijd met zijn overtuiging. 433
194. Vermits de verklaring een gedragscode is en geen recht, wordt de naleving ervan niet
gegarandeerd door een rechtscollege. De handhaving wordt echter afgedwongen door de
journalistieke sector zelf, d.i. de Raad voor de Journalistiek.434
Afdeling II. Code van journalistieke beginselen
195. De Code van journalistieke beginselen werd aangenomen in 1982 door de Algemene
Vereniging van Beroepsjournalisten in België, de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers
en de Nationale Federatie van Informatieweekbladen.435 In tegenstelling tot de Verklaring der
rechten en plichten van de journalist is de Code opgesteld door zowel uitgevers als
journalisten. Door hun mede-ondertekening hebben de uitgevers de deontologische principes
uitdrukkelijk erkend zodat de journalist de naleving ervan kunnen afdwingen van hun
werkgevers. 436
196. In de Code wordt er een afweging gemaakt tussen de verplichtingen van de
journalisten ten opzichte van het publiek en hun rechten, en de voorwaarden die aanwezig
moeten zijn opdat de pers optimaal zou kunnen functioneren als betrouwbare
informatieverstrekker. Het heeft tot doel de vrijheid en integriteit van de pers te vrijwaren. De
pers moet het recht hebben om ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en
commentaren te publiceren om de vorming van de publieke opinie te verzekeren,437 maar
dient andere fundamentele rechten van de mens te respecteren.438 Zo dient de individuele
vrijheid en privacy te worden gerespecteerd en moet iedere ongeoorloofde inmenging in
persoonlijke pijn en smart vermeden te worden. Er moet een onderscheid gemaakt worden
433 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285; X, Vademecum voor
journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 12, http://www.presse-justice.be/home.php. 434 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 435 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 436 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-
justice.be/home.php. 437 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 438 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-
justice.be/home.php.
77
tussen de weergave van de feiten en de commentaren. Indien de gepubliceerde informatie
foutief blijkt te zijn, moet zij rechtgezet worden.439
Afdeling III. Code van de raad voor de journalistiek
197. Tot 2010 werden inbreuken op de journalistieke beroepsethiek beoordeeld op grond
van twee referentiedocumenten, namelijk de Internationale Verklaring van de Plichten en
Rechten van de Journalist en de Code van de Journalistieke Beginselen.440 Deze
expliciteerden op hun beurt de Code van Bordeaux uit 1954, d.i. een standaardwerk over het
werk en de werkwijze van journalisten. Vermits de journalistiek enkele grote evoluties heeft
ondergaan, was er nood aan een meer actuele code.441
198. De VZW Raad voor de Journalistiek heeft vervolgens in 2010 de regels van de
journalistieke beroepsethiek opgenomen in de Code van de raad voor de journalistiek, waarin
zowel de journalistenverenigingen, de uitgeversfederaties als de grote mediahuizen
vertegenwoordigd zijn.442 Het geldt sindsdien als een leidraad voor de behandeling van vragen
en klachten.443
199. De basisbeginselen van de journalistiek worden vertaald in 27 artikelen, die niet enkel
journalistieke plichten toelichten, maar ook het recht op informatie verdedigen en de vrijheid
van journalisten om hun werk te doen.444
200. Er wordt echter benadrukt dat deze beroepsethische minimumregels niet noodzakelijk
samenvallen met de wetgeving en rechtspraak over de persvrijheid en de beperkingen ervan.
Hieruit volgt dat een ethische tekortkoming niet automatisch neerkomt op een fout in de zin
van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Met andere woorden, wanneer de Raad voor de
Journalistiek een beroepsethische tekortkoming vaststelt, houdt dit geen enkele erkenning in
van de juridische aansprakelijkheid van de betrokkene, noch in de burgerrechtelijke zin, noch
in de strafrechtelijke zin.445
439 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 13, http://www.presse-
justice.be/home.php. 440 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 696; X, “Nieuwe Code Raad voor de
Journalistiek”, 8 oktober 2010, http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-code-raad-journalistiek. 441 X, “Nieuwe Code Raad voor de Journalistiek”, 8 oktober 2010, http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-
code-raad-journalistiek. 442 X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code. 443 X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor. 444 X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor. 445 X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code.
78
201. In het kader van gerechtsverslaggeving is vooral artikel 23 van de code
vermeldenswaardig. Op grond van dit artikel dient de journalist het privéleven van personen
te respecteren en niet verder aan te tasten dan noodzakelijk in het licht van het
maatschappelijk. Verder moet hij in het bijzonder omzichtig omgaan met mensen in een
maatschappelijk kwetsbare situatie, zoals minderjarigen, slachtoffers van criminaliteit,
rampen en ongevallen, en hun familie.446 Ter verduidelijking werd de ‘Richtlijn over
identificatie in een gerechtelijke context’447 uitgevaardigd.
202. Ondanks het spijtige gegeven dat de eerbiediging van het vermoeden van onschuld
niet expliciet werd opgenomen in de Code van de raad voor de journalistiek, blijkt dat de
Raad er enigszins mee rekening houdt.448 Het wordt ook door sommige rechtspraak als een
deontologische plicht beschouwd. Op zijn minst wordt geoordeeld dat het respect voor het
vermoeden van onschuld de verplichting tot objectiviteit verstrengt, welke op zichzelf een
deontologische verplichting is.449
446 Art. 23 van de Code van de raad voor de journalistiek,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf. 447 Zie randnummer 37 ev. 448 Raad voor de journalistiek 12 februari 2015, Duyck t/ De Krant van West-Vlaanderen,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/1445.%20Beslissing%20Duyck%20tegen%20De%20Krant%20van%2
0West-Vlaanderen.pdf; 449 Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560; Luik 30 juni 1997, JLMB 1998, 9-17; Rb. Namen 23
september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515; Rb. Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133.
79
DEEL IV. RECHTSBESCHERMING TEGEN ONGEOORLOOFDE
GERECHTSJOURNALISTIEK
203. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid hebben zowel een actief bestanddeel als
een negatief bestanddeel. Het actief bestanddeel omvat het recht om meningen, opinies en
denkbeelden te uiten en te publiceren. Daartegenover staat de afweerfunctie die in deze
vrijheidsrechten vervat zit. Aan de overheid wordt een onthoudingsplicht opgelegd om
preventieve maatregelen ten aanzien van de pers- en uitingsvrijheid. Wel kunnen misbruiken
van de pers- en uitingsvrijheid die bij wet strafbaar zijn gesteld, repressief gesanctioneerd
worden.450 Met andere woorden, elke maatregel die ertoe strekt om preventief het aanbod van
opinies en informatie in de samenleving te beperken, aan voorwaarden te onderwerpen of
onder controle te krijgen, is strijdig met de grondwet. Dit betekent echter niet dat de pers niet
a posteriori kan verantwoordelijk gesteld worden voor wat ze schrijft.451 Zowel op
strafrechtelijk als op civielrechtelijk vlak kan de pers ter verantwoording worden geroepen
voor hetgeen ze reeds heeft geschreven en uitgezonden.452
Hoofdstuk I. Kortgedingprocedure
204. Overeenkomstig artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek doet de voorzitter van de
rechtbank in eerste aanleg, in alle gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak in
alle zaken, behalve die welke de wet aan de rechtelijke macht onttrekt.453 Het kortgeding
betreft dus in wezen rechtspraak in een spoedeisend geval.454 Vermits de situatie slechts
voorlopig kan geregeld worden via deze procedure,455 is de uitspraak van de rechter in
kortgeding niet bindend voor de rechter ten gronde.456
205. Er kan op deze kortgedingprocedure een beroep worden gedaan door rechtszoekenden
die de verdere publicatie van een boek of persartikels of de uitzending van een
televisiereportage willen verhinderen omwille van vermeende inbreuken op journalistieke
450 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 27. 451 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106. 452 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106. 453 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 93; X, Vademecum voor journalisten. Pers en
Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 454 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115. 455 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-
justice.be/home.php. 456 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115; X,
Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php.
80
zorgvuldigheid, het recht op afbeelding, het recht op privacy of het vermoeden van
onschuld.457
206. De toepassing van het kortgeding tegen de pers is omstreden. Overeenkomstig artikel
25 van de grondwet is de drukpers vrij en is preventieve censuur verboden,458 zowel door een
ingreep vanwege de overheid als vanwege de rechter.459 Een maatregel is van preventieve
aard indien zij van kracht wordt voorafgaand aan de publicatie van een persartikel of de
uitzending van een televisiereportage.460 Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 29 juni
2000 beslist dat de rechter in kortgeding het verbod kan opleggen tot verdere verspreiding van
een publicatie, zonder daarmee de Grondwet te schenden.461 De voorwaarde is dat de
publicatie reeds gedrukt, verspreid en verkocht werd vooraleer het kan worden teruggetrokken
uit de handel. Het heeft geen belang of de vermeende inbreuk van strafrechtelijke of
burgerrechtelijke aard is.462 Er is dus maar sprake van preventieve censuur als er nog geen
verspreiding is van de desbetreffende publicatie.463
457 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 318; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde
verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115; D. VOORHOOF, “Uitzendverbod Telefacts via eenzijdig
verzoekschrift: ongrondwettig en strijdig met EVRM”, RW 2013-14, nr. 40, (1562), 1562; D. VOORHOOF,
Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 61; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds
nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 41; X,
Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 458 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de
‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt
de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la
protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 318; F. JONGEN,
« Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en Belgique », AM 2013/5, (332)
335; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-
justice.be/home.php. 459 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 20; O. DE
THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la
réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 320. 460 F. JONGEN, « Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en Belgique », AM
2013/5, (332) 335. 461 Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F, http://www.juridat.be; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse
face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 324-325;
D. VOORHOOF, “De journalistieke vrijheid en de tussenkomst van de rechter: censuur of noodzaak in een
democratische samenleving?” in X, Censuur. Referaten van het colloquium van 16 mei 2003, Brussel, Larcier,
2003, (71) 72; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer
verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 42; X, Vademecum voor journalisten. Pers
en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 462 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-
justice.be/home.php. 463 Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F, http://www.juridat.be; Rb. Antwerpen 13 februari 2007, NjW 2007, 609-
610, noot EB; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et
de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 325; D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te
schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-
schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).
81
207. Gelet op het repressief karakter van zo’n verbod, gaat sommige rechtspraak ervan uit
dat er geen verspreidingsverbod meer kan opgelegd worden omdat een kortgedingprocedure
bedoeld is om schade van een bepaalde omvang, dan wel ernstige ongemakken te voorkomen
en niet om hen te herstellen.464 Dit standpunt is onterecht, aangezien het langer ter
beschikking stellen van een schadelijke publicatie de rechten van de betrokkene verder kan
aantasten.465
208. Wat betreft het uitzendverbod van een televisieprogramma heeft het Hof van Cassatie
bepaald dat een televisieprogramma geen vorm van meningsuiting is door middel van de
gedrukte geschriften (drukpers) en dus niet onder de toepassing van artikel 25 van de
grondwet (drukpersvrijheid) valt.466 Er was dus niets dat zich verzette tegen een rechterlijk
verbod, na procedure in kortgeding, van een aangekondigd televisieprogramma.467 In de zaak
RTBF t. België besloot het Europees Hof echter dat een uitzendverbod van een aangekondigde
televisiereportage als een vorm van preventieve maatregel geen voldoende steun vindt in de
Belgische wetgeving en daarom in strijd is met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens.468
209. Het Hof van Cassatie zal dus zijn rechtspraak van de voorbije 25 jaar, waarbij het
censuurverbod niet van toepassing wordt geacht voor de audiovisuele media, aan de kant
moeten schuiven. De huidige stand van zaken in België is dat er, gelet op de artikelen 19 en
25 van de Grondwet, geen wettelijke basis is om voorafgaand aan enige openbaarmaking,
464 Antwerpen 8 maart 2004, NjW 2004, afl. 67, 450-451, noot EB; Voorz. Rb. Brussel (KG) 24 maart 2005, JT
2005, 583-584; Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 3 februari 1999, AM 1999, 281; Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 13
april 1979, RW 1978-79, 2024, noot J. DEMEYER; C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer als waakhond van de ‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media
in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93-94. 465 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de
‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt
de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93-94. 466 Cass. 2 juni 2006, C.03.0211.F, http://www.juridat.be; D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te
schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-
schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 467 D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-
beschermt-alle-media (consultatie op 10 september 2014). 468 EHRM, RTBF v. Belgium, NjW 2011, 539-545, noot EB; D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle
media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-beschermt-alle-media (consultatie op 10 september
2014).
82
verspreiding of uitzending een rechterlijk verbod op te leggen.469 Natuurlijk kan
onrechtmatige berichtgeving bestraft worden, nadat ze werden gepleegd, alleen niet ervoor.470
210. In gevallen van volstrekte noodzaak kan de rechter in kortgeding een voorlopige
beslissing uitspreken op eenzijdig verzoekschrift.471 In dergelijk geval wordt de partij tegen
wie een klacht wordt ingediend niet verwittigd van de procedure en kan zijn recht op
tegenspraak niet uitoefenen.472 Zo beslist de rechter enkel en alleen op basis van het
bewijsmateriaal dat de eiser aanbrengt. De snelheid en efficiënte van de rechterlijke
tussenkomst op eenzijdig verzoekschrift heeft ertoe geleid dat ook in mediazaken steeds vaker
een beroep wordt gedaan op deze procedure om een publicatieverbod te verkrijgen of de
uitzending van een televisieprogramma te verhinderen.473 Achteraf bestaat wel de
mogelijkheid van derdenverzet en cassatieberoep tegen de uitspraak op eenzijdig
verzoekschrift.474
211. Er stellen zich echter een probleem met betrekking tot deze eenzijdige procedure. Men
kan zich afvragen of een publicatieverbod en een verbod tot uitzending een voorlopige
maatregel uitmaken. Een dergelijke rechterlijke beslissing komt er de facto op neer dat de
hoofdredacteur of het medium zelf moeten procederen om alsnog de uitzending of de
publicatie door te voeren. Dat men moet procederen om een uitzending of publicatie te
bemachtigen staat op gespannen voet met het principe van persvrijheid. Via het derdenverzet,
het rechtsmiddel tegen een beslissing op eenzijdig verzoek, komt de zaak opnieuw bij
dezelfde rechtsinstantie. Vaak gaat het om dezelfde rechter. Indien hij het publicatie- of
uitzendverbod zou opheffen, zou hij zichzelf tegenspreken. Maar dit betekent echter niet dat
zo’n verbod nooit wordt opgeheven.475
469 D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-
beschermt-alle-media (consultatie op 10 september 2014). 470 EHRM, RTBF v. Belgium, 2011, NjW 2011, 539-545, noot EB. 471 Art. 584, derde lid Ger.W.; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia,
2010, 344. 472 P. DAUW, Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 344; D. VOORHOOF,
Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 93-94 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2:
de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 473 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-
schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 474 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 94. 475 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-
schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).
83
212. DIRK VOORHOOF meent dat in veel gevallen een rechterlijk bevel tot rectificatie kan
volstaan of een verplichte inlassing van een mededeling waaruit blijkt dat een artikel of
reportage het voorwerp is van een rechtsgeding of door de betrokkene als lasterlijk of
beledigend wordt beschouwd.476 Niettegenstaande kan aangevoerd worden dat de
verspreiding van een publicatie of de uitzending van een reportage, schade berokkent aan de
betrokkene. Oordelen worden snel gemaakt waardoor rectificaties of bijkomende
mededelingen achteraf vaak nutteloos zijn. Een bepaalde beknotting van de persvrijheid lijkt
daarom zeker op zijn plaats met het oog op de bescherming van het vermoeden van onschuld.
Niettemin moet aan de pers en de media de gelegenheid gegeven te worden hun juridisch
verweer uiteen te zetten.
Hoofdstuk II. Burgerrechtelijke procedures
213. De grondslag voor de burgerlijke aansprakelijkheid van de media zit vervat in de
algemene aansprakelijkheidsregels van de artikelen 1382 tot 1384 van het Burgerlijk
Wetboek. Op basis van deze wettelijke bepalingen kan er worden opgetreden tegen
onrechtmatige publicaties en onzorgvuldige publicaties.477
214. De artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek formuleren de principes van de
burgerrechtelijke of aquiliaanse aansprakelijkheid. Overeenkomstig deze bepalingen dient
ieder die door een handeling of een nalatigheid een ander schade berokkent, deze schade te
vergoeden.478 De fout kan bestaan in de schending van een wet, of in een schending van de
zorgvuldigheidsnorm. De zorgvuldigheidsnorm is een praetoriaanse creatie die is ontwikkeld
om ervoor te zorgen dat wie schade lijdt die niet is veroorzaakt door de overtreding van een
wet, maar door ander laakbaar gedrag, ook rechtens een vergoeding kan vorderen. De
rechtspraak hanteert hierbij het criterium van de goede huisvader, geplaatst in dezelfde
feitelijke omstandigheden als de veroorzaker van de schade.479 Uiteraard gelden deze
476 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-
schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 477 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 303; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde
verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 114; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 204 ;
X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8, http://www.presse-justice.be/home.php. 478 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8, http://www.presse-
justice.be/home.php. 479 D. DE PRINS, “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, (1445) 1452.
84
bepalingen ook voor de journalist. Hij wordt geacht zich steeds te gedragen als een normaal
zorgvuldig en omzichtig journalist, geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden.480
215. Vermits het criterium van de goede huisvader vaag is, laat het de rechter een grote
vrijheid bij het beoordelen van de vraag of er al dan niet sprake is van een fout in hoofde van
een journalist.481 De rechter moet oordelen of de journalist, gehandeld heeft zoals een ‘bonus
pater familias’ in gelijkaardige omstandigheden zou hebben gehandeld. Het in het geding
zijnde gedrag wordt getoetst aan het typegedrag dat, door de maatschappij verwacht wordt
van een zorgvuldig optredende informatieverstrekker, in dezelfde feitelijke
omstandigheden.482 Hoewel de bepalingen uit de journalistieke codes en richtlijnen juridisch
niet afdwingbaar zijn, kan de rechter deze richtlijnen als criteria gebruiken als hij moet
oordelen of een journalist volgens de normale beroepsgebruiken heeft gehandeld of
zorgvuldig tewerk is gegaan.483
216. De artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek vormen de voornaamste
rechtsgrond op basis waarvan de pers aansprakelijk kan worden gesteld voor inbreuken op het
vermoeden van onschuld. Het behoort namelijk tot de taak van een normaal zorgvuldig en
omzichtig journalist om de objectiviteitsregels na te leven en grondig onderzoek te voeren.
Verder behoort het ook niet tot de taak van de pers om een persoon die verwikkeld is in een
strafrechtelijk onderzoek te veroordelen, maar integendeel informatie te verschaffen over de
werking van het gerecht, inclusief over hangende rechtszaken. Het verschaffen van deze
informatie vereist niet dat de rechten van een verdachte of een beklaagde, zoals het
vermoeden van onschuld, met de voeten worden getreden. Daarom lijkt het verantwoord om,
gelet op het recht op een eerlijk proces,484 het recht op vrije meningsuiting van de pers te
beperken. Indien de rechten van een verdachte of beklaagde ernstig werden geschonden, moet
het mogelijk zijn voor de rechter om hieraan een halt toe te roepen door middel van een
veroordeling. Het recht op vrije meningsuiting primeert immers niet op het recht op een
eerlijk proces. Beide rechten dienen zorgvuldig te worden afgewogen. Indien journalisten
480 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 75-76; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8,
http://www.presse-justice.be/home.php. 481 D. DE PRINS, “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, (1445) 1452-1453. 482 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS
(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 140; B.
VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een
gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 173; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting
deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 210. 483 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 126. 484 Met inbegrip van het vermoeden van onschuld en het recht op een onpartijdige rechter.
85
zorgvuldig te werk gaan, kunnen zij hun waakhondfunctie en hun informatieopdracht perfect
vervullen, zonder hiermee de rechten van anderen te schaden. Er wordt immers niet van de
pers verlangd dat zij niet bericht over hangende perszaken, maar wel dat zij dit doet met
eerbied voor de rechten van verdediging.
217. Vermits een veroordeling van de pers door de burgerlijke rechter een inmenging vormt
in het recht op vrije meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 10 §1 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens, moet het voldoen aan de voorwaarden gesteld in
artikel 10 §2 van het Europees Verdrag. De berichtgeving van de media kan dus beperkt
worden, voor zover drie voorwaarden vervuld zijn.485
218. Ten eerste moet een beperking op de vrijheid van meningsuiting in de wet voorzien
zijn. Deze wet moet voldoende toegankelijk en nauwkeurig geformuleerd zijn.486 Het wordt
aangenomen dat de journalist geacht wordt de grenzen van de journalistieke vrijheid in het
kader van de burgerlijke aansprakelijkheid te kennen. Er mag immers van journalisten, die
specialisten zijn in hun vakgbied, dat zij zich informeren over de toepasselijke wetgeving en
de draagwijdte ervan.487 Verder wordt algemeen aanvaard dat de zorgvuldigheidsregel en
zorgvuldigheidscriteria zoals ze in de Belgische rechtspraak worden gehanteerd voldoende
toegankelijk en voorzienbaar zijn gelet op de omvangrijke rechtspraak terzake.488
219. Vervolgens moet dergelijke beperking aansluiten bij een in artikel 10 §2 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opgesomde doelstelling. Deze doelstellingen
omvatten de bescherming van de rechten van anderen, het waarborgen van het gezag en de
onpartijdigheid van de rechterlijke macht, het voorkomen van de verspreiding van
vertrouwelijke mededelingen, het beschermen van de openbare veiligheid en het voorkomen
485 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la médiatisation des
procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,
Limal, Anthemis, 2008, (123) 131 ; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 206-207; D.
VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 486 Art. 10 §2 EVRM; T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een
juridische analyse van inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent,
2011-12, 38; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 487 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,
391-392; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk
proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 172. 488 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces
in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 172; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,
2014, 206.
86
van wanordelijkheden en strafbare feiten.489 Artikel 10 §2 van het Europees Verdrag vermeldt
niet expliciet het recht op een eerlijk proces of het vermoeden van onschuld. Niettemin
implicieert de vermelding van ‘de rechten van anderen’ dat zowel het recht op een eerlijk
proces als de onschuldpresumptie als beperkingsgrond kunnen ingeroepen worden. Daarnaast
kan ook de beperkingsgrond van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht
ingeroepen worden om beperkingen op het vrije op vrije meningsuiting van de pers te
rechtvaardigen.490 Het niet eerbiedigen van de onschuldpresumptie kan een onrechtmatige
beïnvloeding van de rechterlijke macht met zich meebrengen, hetgeen het recht op een eerlijk
proces in het gedrang brengt.
220. Tenslotte moet de beperking noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De
rechtspraak van het Europees Hof toont aan dat deze voorwaarde het decisieve
beoordelingscriterium vormt aangaande de toelaatbaarheid van een overheidsbeperking ten
aanzien van de expressievrijheid.491 Het is in de eerste plaats de nationale overheden die
moeten oordelen of een beperking noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken. Zij zijn
hiervoor het best geplaatst. Dit zal achteraf getoetst worden door het Europees Hof, dat zal
nagaan of de inmenging beantwoordt aan een dwingende sociale behoefte en of deze
proportioneel is met het nagestreefde doel. Het Hof zal onderzoeken of de redenen die de
overheid opgeeft ter verantwoording van de inmenging, pertinent en voldoende zijn.492 Indien
de publicatie bijdraagt tot een discussie over een vraagstuk van algemeen belang, zal de
beoordeling door het Europees Hof over de noodzaak van een inmenging strenger zijn.493
221. Om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te vrijwaren, die deel
uitmaken van het recht op een eerlijk proces moet de pers de onschuldpresumptie respecteren.
489 Art. 10 §2 EVRM; H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M.
DEBAENE en P. SOENS (EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005,
(109) 130; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300. 490 P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.
Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 547; K. LEMMENS en S. VAN
DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K.
LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,
(123) 132. 491 Art. 10 §2 EVRM; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR
CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten
1995-96, Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 492 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS
(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 132; B.
VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 390. 493 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS
(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 133; B.
VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een
gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 174.
87
De rechterlijke macht kan aldus beschermd worden tegen persberichten over hangende
rechtszaken die bij voorbaat een oordeel vellen zonder eerbied voor de wettelijke
bewijsmiddelen of met inmenging in de rechtsbedeling, ontstaat het gevaar dat er processen in
de pers worden gevoerd, wat onverenigbaar is met de goede rechtsbedeling.494
222. Een absoluut en algemeen publicatieverbod van gerechtsverslaggeving is niet
toegestaan,495 maar gelet op voorgaande voorwaarden is het wel mogelijk om onzorgvuldige
gerechtsslaggeving te sanctioneren door een gerechtelijke veroordeling.
Gerechtsverslaggeving moet streven naar een striktere meer objectieve en onpartijdige
benadering.496 Het niet inachtnemen van deze beginselen, net als het schenden van de
onschuldpresumptie, gaan de grenzen van zorgvuldige journalistiek te buiten en dragen niets
bij aan discussies van algemeen belang. Integendeel, zij proberen de discussie in een bepaalde
richting te sturen. Het is echter niet aan de pers om iemand te veroordelen, maar aan de
rechterlijke macht.
223. De burgerlijke rechtbanken zijn bevoegd om vorderingen tot schadeloosstelling in dit
verband te behandelen en kunnen hierbij als sanctie een schadevergoeding opleggen.497 De
rechtbanken kunnen eventueel de publicatie van de beslissing onder verbeurte van een
dwangsom in een of meer media gelasten.498 De berechting door de burgerlijke rechter is een
geschikt instrument om ongeorloofde publicaties te beteugelen in een samenleving waar de
rechtsverhoudingen sterk geëconomiseerd zijn.499
224. Met betrekking tot artikel 1382 kan er nog een onderscheid gemaakt worden. Wanneer
een inbreuk op de zorgvuldigheidsplicht tegelijk een strafrechtelijke tekortkoming uitmaakt is
er sprake van quasi-delictuele aansprakelijkheid. Gaat het daarbij om een persmisdrijf, dan
speelt de getrapte aansprakelijkheid. Gaat het niet om een persmisdrijf, dan vindt de getrapte
aansprakelijkheid geen toepassing, bijvoorbeeld de publicatie van beelden van
494 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het
gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 455. 495 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS
(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 136. 496 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS
(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 146. 497 M. ISGOUR, « La presse, sa liberté et ses responsabilités » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F.
TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (73) 109; X, Vademecum voor
journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 498 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 313; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2:
de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 499 B. DELBECKE EN K. LEMMENS, “Honderdvijftig jaar perszaken voor de burgerlijke rechter”, De Juristenkrant
2013, 13.
88
auteursrechtelijk beschermde werken. Ook wanneer er sprake is van een onrechtmatige daad
die geen strafrechtelijke inbreuk uitmaakt, is de getrapte aansprakelijkheid niet van
toepassing. Voorbeelden hiervan zijn het niet respecteren van het vermoeden van onschuld of
het recht op vergetelheid.500
225. De getrapte verantwoordelijkheid houdt in dat de uitgever, de drukker en de
verspreider niet aansprakelijk kunnen gesteld worden voor zover de auteur bekend is en zijn
woonplaats in België heeft. Indien de auteur zijn artikel niet heeft ondertekend, dan kan de
uitgever vervolgd worden voor drukpersmisdrijven. Indien dit niet mogelijk is, dan volgt de
drukker en uiteindelijk de verspreider.501
226. Een publicatie kan dus onrechtmatig zijn, ongeacht of er sprake is van een inbreuk op
een strafbepaling of niet. Enerzijds maakt een inbreuk op een strafbepaling automatisch een
fout uit in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Anderzijds wordt de
onrechtmatigheid van een publicatie getoetst vanuit het perspectief van een normaal
zorgvuldige journalist502.503
Hoofdstuk III. Strafrechtelijke procedures
227. De Grondwet voorziet een bijzonder regime voor drukpersmisdrijven, namelijk
voorrang van rechtsmacht en zij worden berecht door het hof van assisen.504
228. De wetgever heeft niet gespecificeerd wat onder de definitie van een drukpersmisdrijf
valt. Het betreft een misdadige gedachte die openbaar gemaakt wordt door middel van de
pers.505 Bijgevolg moeten de volgende vier bestanddelen cumulatief aanwezig zijn om te
kunnen spreken van een drukpersmisdrijf: (a) onrechtmatige toepassing van de vrije
meningsuiting, (b) schuldig gedrag zoals dit door de strafwet is bepaald, (c) toe te schrijven
500 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 18; X, Vademecum voor
journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 501 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 18. 502 Zie supra. 503 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 207-208. 504 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 128; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy
en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; A. LUYTEN,
Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113. 505 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287.
89
aan de geschreven pers en (d) op daadwerkelijke wijze openbaar gemaakt.506 Het gaat om een
zeer beperkte groep van misdrijven. Dit is vooral te wijten aan de uitsluiting van moderne
media zoals radio en televisie en de uitsluiting van racistische en xenofobe meningen in
artikel 150 van de Grondwet.507 Als de voorgaande constitutieve bestanddelen van het
misdrijf aanwezig zijn, kunnen laster en eerroof (art. 443 Sw.), schriftelijke beledigingen (art.
448 Sw.), zedenschendende geschriften (art. 383 Sw.), kwaadwillige en publieke aanranding
van de bindende kracht der wetten of van het grondwettelijk gezag van de Koning (decreet
van 20 juli 1831 op de drukpers) vervolgd en eventueel bestraft worden omdat ze een
persmisdrijf uitmaken.508 Iemand van een misdrijf beschuldigen of deze persoon als schuldig
voorstellen voordat diens schuld door een rechterlijke instantie is vastgesteld kan in bepaalde
omstandigheden gekwalificeerd worden als laster en eerroof.509
229. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn geen vervolgingen meer ingesteld voor het hof
van assisen voor drukpersmisdrijven, op twee510 uitzonderingen na.511 512 Er is dus sprake van
een feitelijke depenalisering van drukpersmisdrijven. Dit heeft geleid tot een toename aan
burgerlijke procedures tegen strafbare perspublicaties voor de rechtbank van eerste aanleg
506 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,
2009, 374; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; P.
MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 26; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105. 507 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; B. DELBECKE,
“Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar gerechtelijk fossiel”, TvMR 2010, nr.
3, (7) 7; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule,
UGA, 2009, 374; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105-106. 508 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 127-128; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),
Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; A.
LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; P. MARTENS,
Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 31. 509 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,
Larcier, 2004, 426. 510 In 2014 stonden Frédéric Lavachery en Jean Nicolas terecht omdat zij in hun boek lasterlijke uitspraken
hebben gedaan over voormalig minister Paul Vanden Boeynants. 511 Dit is te wijten aan de zware assisenprocedure voor deze misdrijven. Men wenst zoveel mogelijk tijdrovende
en moeilijke processen te voorkomen. 512 B. DELBECKE, “Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar gerechtelijk fossiel”,
TvMR 2010, nr. 3, (7) 7.
90
(quasi-delictuele aansprakelijkheid).513 Op grond van de artikelen 1382 en 1382 van het
Burgerlijk Wetboek kunnen journalisten op burgerrechtelijk niveau aangesproken worden.514
230. De inbreuken die via de drukpers gepleegd worden maar niet kunnen gekwalificeerd
worden als drukpersmisdrijven kunnen door de correctionele rechtbank worden berecht. Dit is
het geval voor publicaties die geen strafbare opinie uitdrukken en voor louter technische
misdrijven, zoals het publiceren van foto’s van minderjarigen (art. 433bis Sw.), de heling van
documenten of inbreuken op het recht van antwoord.515 De notie ‘drukpersmisdrijf’ in geval
van strafbare meningsuiting via radio en televisie wordt door de rechtspraak niet uitgebreid tot
de sector van de audiovisuele media. Strafbare meningsuitingen die via het internet worden
verspreid, worden wel als drukpersmisdrijf beschouwd.516
Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie: Raad voor de Journalistiek
231. Oorspronkelijk werd in 1995 de Raad voor Deontologie met als beroepsinstantie het
College voor Deontologie opgericht door de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten
met als doel toe te zien op de naleving van de deontologische principes uit de Verklaring der
rechten en plichten van de journalist en de Code van journalistieke beginselen. De raad
behandelde klachten en gaf adviezen.517 De opvolger van dit toezichtsorgaan kwam in 2002
omdat de organisatie en de adviespraktijk van de bestaande Raad aan kritiek onderhevig was,
namelijk de Raad voor de Journalistiek.518 Het is gebaseerd op zelfregulering, zonder enig
wettelijk kader.519 De Raad is een onafhankelijke instelling, bestaande uit zowel journalisten
als niet-journalisten, die vragen en klachten over de journalistieke beroepspraktijk behandelt.
513 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 128; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 76. 514 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 128. 515 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287-288; A. LUYTEN, Pers,
politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 201. 516 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105-106. 517 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290: X, Vademecum voor
journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-justice.be/home.php. 518 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 686. 519 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 138; D. VOORHOOF,
Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 689.
91
De werkzaamheden van de Raad voor de Journalistiek bestaan uit een drievoudige opdracht:
een informerende, een bemiddelende en een beslechtende functie.520
232. Als de deontologische regels worden geschonden, kan er bij de Raad een klacht
worden ingediend. Er zal eerst een voorstel tot bemiddeling plaatsvinden om het conflict zo
veel mogelijk minnelijk te regelen.521 Dit kan bijvoorbeeld door een verduidelijking, een
spontaan excuus of een rechtzetting.522 Slaagt de bemiddeling niet, dan zal de Raad een
beslissing nemen en daar publiciteit aan geven.523 Daarenboven kan de Raad een medium
verplichten een excuus of rechtzetting te publiceren.524 Het betreft een morele sanctie, geen
straf, die andere journalisten ervan moet weerhouden dezelfde overtredingen van de
journalistieke regels te begaan. Het heeft met andere woorden een preventieve werking.525
Hoofdstuk V. Herstelmaatregelen
Afdeling I. Recht van antwoord
233. Het recht van antwoord526 dient beschouwd te worden als een aanvulling en een
correctief op de grondwettelijk gewaarborgde persvrijheid. Op grond van het recht van
antwoord heeft elke burger of organisatie het recht om te reageren tegen of naar aanleiding
520 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 160-161; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),
Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E.
BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.),
Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; P. DELTOUR,
“Media, gerecht en (on)veiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 21; P. MARTENS,
Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 138; X, Vademecum voor journalisten. Pers
en Gerecht: deel 2: de pers, 14-15, http://www.presse-justice.be/home.php. 521 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E. BREWAEYS,
“Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht
bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 693; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 15,
http://www.presse-justice.be/home.php. 522 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE
(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73. 523 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E. BREWAEYS,
“Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht
bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; D. VOORHOOF, Handboek
mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 693; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 15,
http://www.presse-justice.be/home.php. 524 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 451. 525 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :
nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290. 526 Het recht van antwoord wordt geregeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8
juli 1961, zoals gewijzigd door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele
middelen, BS 15 maart 1977.
92
van bepaalde informatie die een aantasting van zijn eer en zijn goede naam vormt, alsmede
om verspreide onthullingen recht te zetten. 527
234. Deze vorm van rechtsbescherming is interessant omdat ze kan worden uitgeoefend
onverminderd de andere rechtsmiddelen die ter beschikking staan. Bijvoorbeeld kan men
tegelijk of naderhand ook een procedure inleiden op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk
Wetboek.528
235. Er is een onderscheid met betrekking tot een aantal punten tussen het recht van
antwoord in de gedrukte media en het recht van antwoord in de audiovisuele media.
i) Gedrukte media
236. In principe kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een persartikel of
periodiek geschrift met naam is genoemd of impliciet is aangewezen, een recht van antwoord
eisen.529 Geen enkele categorie van personen is van het recht van antwoord uitgesloten530 en
het heeft geen belang of het desbetreffende geschrift een krenkend of foutief karakter heeft.531
237. Op deze ruime toegang tot het recht van antwoord geldt één uitzondering. Het recht
van antwoord op een wetenschappelijke, artistieke of letterkundige kritiek kan slechts
uitgeoefend worden in twee gevallen. De repliek moet gericht zijn op de rectificatie van een
zakelijk element, d.i. een onjuist bericht rechtzetten, of als doel hebben een aantasting van de
eer af te weren en zo te reageren op een lasterlijke of beledigende publicatie. In alle andere
gevallen volstaat de loutere vermelding van de naam of de voldoende impliciete aanwijzing
van degene die het antwoord wenst te vorderen. 532
238. De antwoordtekst dient inhoudelijk aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Zo moet het
antwoord in onmiddellijk verband staan met de bestreden tekst, het mag niet beledigend zijn
527 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 312; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,
2014, 275-276. 528 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 117; D.
VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 278. 529 Art. 1, lid 1 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd
door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;
P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 530 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 531 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 532 Art. 1, lid 2 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd
door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;
D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 278.
93
of in strijd zijn met de wetten of de goede zeden, het mag niet zonder noodzaak derden in de
zaak betrekken en het moet opgesteld zijn in dezelfde taal als het artikel waartegen men
reageert.533
239. Indien niet aan deze (limitatieve) voorwaarden is voldaan, kan het recht van antwoord
geweigerd worden. Ten eerste dient het antwoord in onmiddellijk verband te staan met de
bestreden tekst.534 Indien een aantal passages van het antwoord niet in onmiddellijk verband
staan met het bestreden artikel, maakt dit geen voldoende grond uit om het recht van
antwoord te weigeren maar indien het antwoord zich tot een aantal opmerkingen naast de
kwestie beperkt, kan het recht van antwoord wel geweigerd worden.535 Vervolgens mag het
antwoord niet beledigend zijn of in strijd zijn met de wetten (bvb. racismewetgeving) of de
goede zeden. Het antwoord mag ook geen derden zonder noodzakelijkheid in de zaak
betrekken.536 Ten slotte mag het antwoord niet in een andere taal opgesteld zijn dan die van
het oorspronkelijk geschrift,537 het mag een bepaalde omvang niet overschrijden538 en de
vordering tot een recht van antwoord dient binnen een termijn van 3 maanden te gebeuren na
publicatie van het artikel waarop men repliceert.539
240. De uitgever moet echter omzichtig omspringen met een weigering van het recht van
antwoord. De uitgever kan op klacht of op rechtstreekse dagvaarding strafrechtelijk
veroordeeld worden indien achteraf voor de rechter zou blijken dat de uitgever ten onrechte
533 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279. 534 Art. 3, 1° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd
door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;
P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279-280. 535 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280. 536 Art. 3, 2° en 3° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals
gewijzigd door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15
maart 1977; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten,
magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent,
Story Publishers, 2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279. 537 Art. 3, 4° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd
door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;
P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 132. 538 Art. 2 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door de
wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977; P.
BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280. 539 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280.
94
van oordeel was dat het gevorderde antwoord in strijd was met de wet. Deze veroordeling
bestaat uit een geldboete, onverminderd de mogelijkheid van veroordeling tot een
schadevergoeding. Daarnaast beveelt de rechtbank de opneming van het recht van antwoord.
De uitgever kan ook veroordeeld worden indien hij de wettelijke verplichtingen inzake de
plaatsing van het recht van antwoord540 niet naleeft. 541
241. De verplichting tot publicatie van de antwoordtekst kan verder ook worden
afgedwongen via de burgerlijke rechter, onverminderd de mogelijkheid van een veroordeling
tot het betalen van een schadevergoeding wegens de onrechtmatige weigering of niet-
wetsconforme inlassing.542
242. Er is discussie omtrent de mogelijkheid of de voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg, zetelend in kortgeding, kan kennis nemen van een spoedeisend verzoek tot opname
van een recht van antwoord in de gedrukte pers.
243. Een strekking in de rechtspraak is van oordeel dat deze mogelijkheid te rechtvaardigen
valt op grond van artikel 18 van de wet van 23 juni 1961543 krachtens hetwelk de
bodemgedingen inzake het recht van antwoord door de rechtbanken en hoven met voorrang
boven alle andere zaken worden behandeld. Deze bepaling maakt immers geen voldoende
alerte publicatie van de antwoordtekst mogelijk. Vanuit de rechtspraak544 worden er strenge
eisen gesteld aan de mogelijkheid om via kortgeding de publicatie van een antwoordtekst in
de gedrukte media af te dwingen. Zo moet de rechter zetelend in kortgeding545 nagaan of er
geen enkele twijfel kan bestaan over de wettelijke verplichting tot inlassing van de
antwoordtekst en of de rechtmatigheid van de antwoordtekst niet zal tegengesproken worden
door de rechter ten gronde.546
244. Een andere strekking in de rechtspraak wijst deze bevoegdheid van de
kortgedingrechter af, steunend op artikel 18 van de wet van 23 juni 1961 en artikel 1039 van
het Gerechtelijk Wetboek. Enerzijds moet er voorrang verleend worden aan bodemgedingen
inzake het recht van antwoord en anderzijds mag de rechter in kortgeding geen uitspraak ten
540 Voorbeelden hiervan zijn: het recht van antwoord ergens onopvallend publiceren in een klein lettertype tussen
advertenties, het recht van antwoord onderbreken of aanvullen met eigen tussenvoegingen. 541 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 282. 542 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 282. 543 Wet van 23 juni 1961 betreffende het recht van antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door de wet van 4
maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977. 544 Voorz. Rb. Brussel (KG) 19 oktober 2009, AM 2010/5, 569-571. 545 Hoewel de rechter zetelend in kortgeding slechts voorlopige maatregelen neemt, anticipeert hij als het ware
op de beslissing van de rechter ten gronde. 546 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 283.
95
gronde doen over de al dan niet wettelijkheid van de antwoordtekst of over de al dan niet
rechtmatigheid van de weigeringsbeslissing tot publicatie. 547
ii) Audiovisuele media
245. Het recht van antwoord voor Vlaamse audiovisuele media wordt, in tegenstelling tot
de andere gemeenschappen548, gereguleerd door het Vlaamse decreet van 27 maart 2009
betreffende radio-omroep en televisie.549
246. Deze wetgeving wijkt op een aantal punten af van het wettelijk stelsel betreffende het
recht van antwoord voor de periodieke geschriften.
247. Het audiovisueel recht van antwoord is zowel van toepassing op de radio- en
televisieuitzendingen van de openbare omroep als op degene van de particuliere omroepen.550
248. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de rechtmatige belangen, namelijk
aanzien en reputatie, zijn aangetast door een onjuiste bewering tijdens de uitzending van een
programma, heeft het recht om een verzoek tot gratis opname van een antwoord in te
dienen.551 Negatieve opinies of waardeoordelen geven niet aanleiding tot een recht van
antwoord op de Vlaamse radio- en televisieomroepen. In tegenstelling tot het recht van
antwoord voor de gedrukte pers, wordt voor het recht van antwoord op de Vlaamse radio en
televisie vereist dat er een aantasing van rechtmatige belangen. Het recht van antwoord bij
Vlaamse audiovisuele media is dus beperkter dan in de geschreven pers.552 Bijvoorbeeld kan
een aantasting van het vermoeden van onschuld slechts ingeroepen worden als aantasting van
de eer als de eiser kan bewijzen dat de omstreden uitzending een concrete invloed heeft gehad
op een eventuele strafrechtelijke vervolging.553
249. De antwoordtekst dient aan dezelfde inhoudelijke voorwaarden te voldoen als voor de
gedrukte pers.554 Zowel voor de gedrukte pers als voor de audiovisuele media is het antwoord
547 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 283-284. 548 De regels van de federale wet van 23 juni 1961 blijven van toepassing op Franstalige radio- en
televisieuitzendingen. 549 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 550 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 175. 551 Art. 104 §2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 552 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant
2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,
afl. 5, (407) 407. 553 Voorz. Rb. Brussel (KG) 17 april 2009, AM 2010/1, 103-106. 554 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 286.
96
kosteloos.555 Het antwoord voor de gedrukte pers dient in het eerste nummer binnen drie
dagen na indiening gepubliceerd worden nadat de ingestuurde tekst bij de redactie van de
krant of het tijdschrift is aangekomen.556 Bij de audiovisuele media moet het antwoord in de
eerstvolgende uitzending van hetzelfde type uitgezonden worden. De verzoeker krijgt
evenwel geen rechtstreekse toegang tot de uitzending.557 Er bestaat geen verbod van repliek,
noch voor de redactie van periodieke geschriften noch voor de omroep bij audiovisuele
media. Zij kunnen een repliek geven op het recht van antwoord, al kan deze repliek op zich
aanleiding geven tot een nieuw recht van antwoord.558
250. Zowel de gedrukte pers als de audiovisuele media kunnen het antwoordrecht weigeren
indien het niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De redactie van een
geschrift hoeft de weigering niet mee te delen aan te vrager. Dit is wel verplicht voor de
verantwoordelijke van een radio- of televisieomroep: zowel de weigering als de opgave van
de redenen moeten bij aangetekend schrijven verstuurd worden.559 De hoofdredacteur van een
radio- of televisieomomroep of de redacteur van het programma kan ook een tegenvoorstel
formuleren, met opgave van tekst en motivering.560 Een weigering dient zorgvuldig te worden
afgetoetst aan de wettelijke bepalingen.561
251. Het recht van antwoord op audovisuele media kan, net als bij de geschreven pers,
worden uitgeoefend onverminderd de andere rechtsmiddelen.562 Er is evenwel door de wet in
een bijzondere procedure voorzien indien de (hoofd)redacteur niet overgaat tot uitzending van
het recht van antwoord of de voorschriften niet volgt inzake het tegenvoorstel of de
weigering. Wanneer er niet of in onvoldoende mate aan het verzoek is tegemoet gekomen,
kan de zaak aanhangig gemaakt worden bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
Deze procedure verloopt zoals een procedure in kortgeding. In tegenstelling tot de procedure
in kortgeding beslist de rechter over de grond van de zaak en in laatste aanleg. Er kunnen drie
soorten beslissingen worden genomen: ofwel wordt de vordering afgewezen omdat het recht
555 Art. 1, lid 1 wet van 23 juni 1961 betreffende het recht van antwoord, BS 8 juli 1961; art. 104 §2 decreet van
27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 556 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 281. 557 Art. 109 §1 lid 1 en lid 4 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30
april 2009. 558 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant
2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,
afl. 5, (407) 407. 559 Art. 110 §1 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 560 Art. 110 §2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 561 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 180. 562 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 286.
97
van antwoord niet voldoet aan de wetttelijke voorwaarden, ofwel wordt de omroep verplicht
tot uitzending van de integrale tekst van het gevorderde recht van antwoord, ofwel bepaalt de
rechter zelf de inhoud van de uit te zenden antwoordtekst. De rechter kan evenwel geen
bijkomende verplichtingen opleggen aan de omroep in verband met de wijze van voorlezing
of uitzending van de antwoordtekst.563
iii) Effect
252. Het recht van antwoord wordt beschouwd als een fundamenteel recht dat een
noodzakelijk tegengewicht vormt voor de macht van de pers.564 Niettemin bestaat er tussen de
pers en de burger een grote asymmetrie. Hoewel het recht van antwoord voorzien is door de
wet, kan de pers de toepassing ervan in ruime mate bepalen.565
253. Het vorderen van een recht van antwoord roept namelijk enige wrevel op bij de pers,
omdat dit ervaren wordt als een lichte inbreuk op de persvrijheid. De pers stelt meestal een
rectificatie voor wanneer het gaat om foute gepubliceerde informatie of wordt er een
lezersbrief of een redactioneel artikel met een wederwoord van de eiser gepubliceerd. Hoewel
eisers hier vaak genoegen mee nemen, is deze praktijk niet in overeenstemming met de wet.
Wanneer de voorwaarden zijn vervuld, is de pers verplicht het recht van antwoord te
publiceren op eenvoudige vraag van de eiser. De pers mag niet weigeren en wordt niet geacht
een andere oplossing voor te stellen. Zij houdt evenwel de lijst aan eisen voor het recht van
antwoord als stok achter de deur.566
254. Verder wordt het antwoord nooit met dezelfde belangstelling of met dezelfde snelheid
als de eerste publicatie ter beschikking gesteld. Bovendien gaat het publiek ervan uit dat er
geen rook is zonder vuur en bijgevolg zal elk vermoeden, elke veronderstelling of
beschuldiging publiekelijk geuit ten aanzien van een persoon een blijvende smet op zijn
reputatie nalaten, ook indien deze achteraf niet gegrond blijken,567 zodat het recht van
antwoord geen doeltreffend middel lijkt.
563 Art. 111 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; D.
VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;
D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 288-289. 564 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 276. 565 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 315. 566 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 56. 567 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur
et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 315.
98
Afdeling II. Recht van mededeling
255. Het recht van mededeling is een belangrijke innovatie die in 2003568 werd
geïntroduceerd in Vlaanderen. Het beoogt een bevestiging en versterking van het vermoeden
van onschuld naar aanleiding van misdaad- en gerechtsverslaggeving op radio en televisie.569
256. Het recht van mededeling houdt in dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon
die op radio of televisie als verdachte, beklaagde of beschuldigde expliciet genoemd werd,
herkenbaar in beeld werd gebracht of impliciet werd aangewezen, kan eisen dat de omroep
kosteloos een mededeling uitzendt als er een seponering, definitieve buitenvervolgingstelling
of vrijspraak volgt.570 Dit recht ontstaat pas indien er geen verzet, beroep of voorziening in
cassatie meer mogelijk is tegen de rechterlijke uitspraak.571 Als de strafvordering echter
vervallen is, bijvoorbeeld door verjaring, ontstaat er geen recht van mededeling.572 Er dient
bovendien geen mededeling te worden opgenomen indien het medium zelf vrijwillig een
bevredigende rechtzetting heeft gedaan.573
257. In tegenstelling tot het recht van antwoord, moet er bij het recht van mededeling geen
sprake zijn van een repliek op een onjuist bericht. De loutere vermelding als verdachte,
beklaagde of beschuldige in een uitzending op radio of televisie is een onvoldoende reden om
568 Decreet van 18 juli 2003 houdende wijziging van sommige bepalingen van de decreten betrffende de radio-
omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wat de invoering betreft van het recht op informatie
via radio en televisie en houdende instelling van een recht van antwoord en een recht van mededeling ten
aanzien van radio en televisie, BS 3 september 2003. 569 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D. VOORHOOF, “Recht
van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13; D. VOORHOOF,
“Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5, (407) 407. 570 Art. 113 §2, lid 1 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009;
P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 136; P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D.
VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;
D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5,
(407) 407. 571 Art. 115 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; P.
MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D. VOORHOOF, “Nieuwe
regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5, (407) 407. 572 Art. 114, lid 2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; P.
MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55. 573 Art. 113 §2, lid 2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009;
P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en
journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,
2012, (109) 136; P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D.
VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;
D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5,
(407) 407.
99
achteraf, bij vrijspraak of buitenvervolgingstelling, van het recht van medeling gebruik te
maken.574
Hoofdstuk VII. Remedies voor een betere bescherming van het vermoeden van onschuld
258. De gebreken die gerechtsverslaggeving vertoont, kunnen vermeden worden door te
investeren in een betrouwbare gerechtsverslaggeving.575 Er moet hiertoe nadruk gelegd
worden op de naleving van de deontologische codes.576 Met het oog op naleving zouden er
dwingende tuchtsancties in het leven moeten worden geroepen bij inbreuken op de
deontologische codes. Deze oplossing strekt zich echter enkel uit tot de beroepsjournalisten.
Het zou geen remedie zijn voor personen die geen beroepsjournalist zijn en in hun
berichtgeving het vermoeden van onschuld van verdachten schenden.577
259. Er moet verder aandacht besteed worden aan rekrutering. Op de redacties moeten
geschoolde personen in dienst worden genomen, waaronder sommige kennis hebben van het
juridisch gebeuren. De mogelijkheid moet ook bestaan voor journalisten om zich bij te
scholen.578
Afdeling I. Wetsvoorstellen uit het verleden
260. In 2010 werd een wetsvoorstel579 ingediend dat wilde tegemoetkomen aan de
bekommernis voor de schadelijke invloed die een verklaring door de pers over iemand’s
(on)schuld kan hebben op het latere verloop van een proces.580 De vigerende wetgeving en
rechtspraak werden als ontoereikend beschouwd.581 Het voorstel strekte ertoe om aan de
voorzitter van de rechtbank, zetelend zoals in kortgeding, de mogelijkheid te geven om de
media bijkomende beperkingen op te leggen in functie van de bescherming van het
574 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant
2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,
afl. 5, (407) 407. 575 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 13. 576 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, (33) 50. 577 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,
http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart
2015). 578 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 13; B.
TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P.
2003, (33) 50. 579 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van
onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001. 580 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van
onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001, 3. 581 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van
onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001, 4.
100
vermoeden van onschuld van de verdachte.582 Door een aanvulling op artikel 587, eerste lid
van het Gerechtelijk Wetboek583 zou de voorzitter van de rechtbank ten gronde zoals in
kortgeding, een gevorderde maatregel van rechtzetting, stopzetting of verwijdering van
berichtgeving, teksten of beelden die het vermoeden van onschuld schenden, kunnen
bevelen.584
261. Het wetsvoorstel kende zowel voorstanders585 als tegenstanders586. De voorstanders
wezen op de gebreken van het huidige maatregelenarsenaal waarop de rechtszoekende, wiens
vermoeden van onschuld wordt geschonden door de pers, beroep kan doen.587 Het
wetsvoorstel zou als voordeel gehad hebben dat het bestaande recht op het vermoeden van
onschuld effectief en via een efficiënte procedure kon afgedwongen worden.588
262. Volgens de tegenstanders daarentegen vertoonde het wetsvoorstel heel wat gebreken.
DIRK VOORHOOF wees er ten eerste op dat het vermoeden van onschuld in eerste instantie
voor de jusitiële instanties gold, en niet voor de pers gelet op de rechtspraak van het Europees
Hof. Vervolgens meende hij dat de notie ‘vermoeden van onschuld’ te vaag werd
gedefinieerd. Het werd verward met allerlei vormen van onrechtmatige journalistiek
waartegen reeds kon worden optreden op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.
Kortom, het wetsvoorstel zou geen goede afweging maken tussen het vermoeden van
onschuld en de persvrijheid. LEO NEELS meende dat het vermoeden van onschuld ook door de
pers zou moeten gerespecteerd worden, maar dat de problemen terzake moesten opgelost
worden door een verandering in attitude bij pers en gerecht.589 590 Uiteindelijk werd het
wetsvoorstel van de tafel geveegd.
582 D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 7. 583 Dit artikel regelt de aangelegdheden waarin de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg optreedt zetelend
zoals in kort geding. 584 D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 8. 585 Bijvoorbeeld rechter Béatrice Taevernier en professor mensenrechten Koen Lemmens. 586 Bijvoorbeeld de professoren mediarecht Dirk Voorhoof en Leo Neels. 587 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,
http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart
2015); K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant
2012, 17. 588 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,
17. 589 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,
http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart
2015); D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 8-9. 590 Voor een meer gedetaileerde bespreking: zie D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van
onschuld”, AM 2012, afl. 1, 7-12.
101
263. Daarnaast werden in het verleden reeds een aantal initiatieven591 genomen om in
strafzaken het noemen van namen door de pers te verbieden. Zo werd o.a. voorgesteld om in
het Strafwetboek een artikel in te lassen op grond waarvan de media die berichten over
personen die voor een misdrijf worden vervolgd, de identiteit van deze personen niet mogen
bekendmaken tot aan de rechterlijke beslissing. Een dergelijk verbod zou echter in strijd zijn
met de beginselen van de openbaarheid van de terechtzitting en de vrijheid van
meningsuiting.592 Bovendien wordt identificatie niet vermeden door het weglaten van namen.
Afdeling II. Het vermoeden van onschuld als subjectief recht
264. In de rechtsleer593 gaan er stemmen op om het vermoeden van onschuld als een
subjectief recht in te schrijven in de wetgeving. In dergelijk geval zou er een horizontale
werking toegekend worden aan het vermoeden van onschuld zodat ieder individu wordt
beschermd tegen eenieder die publieke uitlatingen uit over diens schuld voor enige
rechterlijke beslissing.594
265. De inspiratie voor deze regeling kan gevonden worden in het Franse recht. In het
Franse wetgeving is het vermoeden van onschuld en meer bepaald het recht op eerbiediging
van het vermoeden van onschuld ingeschreven in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 9.1 van het
Franse Burgerlijk Wetboek verheft het vermoeden van onschuld tot een
persoonlijkheidsrecht.595 De bepaling luidt als volgt:
« Chacun a droit au respect de la présomption d'innocence. Lorsqu'une personne est,
avant toute condamnation, présentée publiquement comme étant coupable de faits
faisant l'objet d'une enquête ou d'une instruction judiciaire, le juge peut, même en
591 Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer 1984-85, 1123/1;
wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer 1985-86, 81/1. 592 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in
strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,
2010, (343) 349; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten
KULeuven, 1999, 414-415. 593 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,
http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart
2015); K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,
Larcier, 2004, 427; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une
cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 33-85. 594 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,
Larcier, 2004, 427 ; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une
cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 34. 595 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 471; B. TAEVERNIER, “La
présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 40 ; K.
LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier,
2004, 282.
102
référé, sans préjudice de la réparation du dommage subi, prescrire toutes mesures,
telles que l'insertion d'une rectification ou la diffusion d'un communiqué, aux fins de
faire cesser l'atteinte à la présomption d'innocence, et ce aux frais de la personne,
physique ou morale, responsable de cette atteinte. » 596
266. De invoering van het vermoeden van onschuld in het Burgerlijk Wetboek zou de
onschuldpresumptie verheven tot een subjectief recht, waarvan de schending een fout oplevert
die de aansprakelijkheid van de dader teweeg brengt. De fout zou, net als in Frankrijk, bestaan
uit een verslag of een publicatie die de situatie voorstelt alsof een betrokkene schuldig is. De
minste verwarring die hieromtrent wordt gezaaid zou voldoende zijn om een fout uit te
maken.597
267. Sinds de Franse wet van 15 juni 2000598 kan artikel 9.1 van het Franse Burgerlijk
Wetboek ingeroepen worden, ook al is er nog geen strafvervolging ingesteld.599 In Frankrijk
werd aan deze bepaling het verbod toegevoegd om beelden uit te zenden van geboeide
personen die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een rechterlijke beslissing,
aangezien deze beelden het vermoeden van onschuld van een persoon kunnen aantasten.
Daarenboven mogen geen opiniepeilingen e.d. met betrekking tot de schuld van een persoon
die verwikkeld is in een strafprocedure, gepubliceerd worden. 600 Er bestaat in het Belgische
recht een gelijkaardige bepaling, namelijk artikel 35 van de wet op het politieambt.
Overeenkomstig deze bepaling mogen politieambtenaren aangehouden, gevangen of
opgehouden personen, buiten noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid mogen
blootstellen. Behoudens toestemming van deze personen, mogen o.a. geen beeldopnames
gemaakt worden van hen door de pers.601 Deze bepaling richt zich echter tot de ambtenaren
van de politie, en niet tot de pers.602
596 Art. 9.1 Code Civil français. 597 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 471; B. TAEVERNIER, “La
présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 41 ; J. VÉLU,
« Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers », RW 1995-96,
(273) 303. 598 Loi n° 2000-516 du 15 juin 2000 renforçant la protection de la présomption d'innocence et les droits des
victimes, http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000765204. 599 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, 40. 600 Art. 35ter de la loi du 29 juillet 1881 sur la liberté de la presse,
http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000877119; B. TAEVERNIER, “La
présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 41. 601 Zie supra. 602 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 496.
103
Afdeling III. Contempt of court-regeling
268. In tegenstelling tot onze wetgeving, kent het Britse recht een misdrijf dat ‘contempt of
court’ wordt genoemd. Ten gevolge van het Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk-arrest van
het Europees Hof, werd in het Britse recht “the Contempt of Court Act” geïntroduceerd.603
269. Contempt of court heeft tot doel om over het gezag en de onpartijdigheid van de
rechterlijke macht te waken. Er moet immers vermeden worden dat het publiek de indruk zou
krijgen dat de jury, alsook de rechter beïnvloed wordt en zo het vertrouwen in de rechterlijke
macht wordt verloren.604
270. In de Contempt of Court Act 1981 is een ‘strict liability rule’ ingevoerd op grond
waarvan iedere inmenging in het verloop van een bepaalde procedure contempt of court is,
ongeacht of er opzet was om de goede werking van het gerecht aan te tasten.605 Het is van
toepassing op publicaties, d.i. elke mededeling in welke vorm ook, die gericht is tot het
publiek of een gedeelte van het publiek, voor zover er vervolging is ingesteld. Er kan evenwel
enkel sprake zijn van contempt of court indien de publicatie een substantieel risico inhoudt
dat het recht op een eerlijk proces in een bepaalde procedure ernstig belemmerd of geschaad
wordt.606 Deze regeling maakt het dus mogelijk om de pers aansprakelijk te stellen voor
publicaties die het recht op een eerlijk proces van een verdachte, beklaagde, in gedrang kan
brengen.
271. De ‘strict liability rule’ wordt enigszins gemilderd. Er is geen sprake van contempt of
court in drie gevallen:
- Als de uitgever niet op de hoogte was van de vervolging;
- Wanneer het verslag waarheidsgetrouw de debatten weergeeft, op voorwaarde dat het
verslag te goeder trouw wordt gepubliceerd;
603 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een
eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 168-169. 604 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces
in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 168. 605 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een
eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 169. 606 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces
in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 169-170.
104
- Wanneer het een artikel betreft die waarheidsgetrouw aangelegenheden van algemeen
belang behandelt en het risico op beïnvloeding bijkomstig is.607
Afdeling IV. Nood aan een wettelijke regeling
272. De onschuldpresumptie is omschreven in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens. Er is geen interne bepaling die de naleving van het vermoeden van
onschuld voorschrijft. Gelet op de directe werking van het Europees Verdrag608, kan artikel 6
worden ingeroepen voor Belgische rechtscolleges. Principieel beschouwt men de eerbiediging
van het vermoeden van onschuld als een verplichting voor de gerechtelijke en publieke
overheden. Zoals reeds gezien zet het Europees Hof ook de pers aan om met dit fundamenteel
rechtsbeginsel rekening te houden. Hoewel het Europees Hof een duw in de goede richting
geeft, is er geen wettelijke bepaling die de pers daadwerkelijk dwingt om het vermoeden van
onschuld te respecteren.
273. Tot op heden worden inbreuken op het vermoeden van onschuld door de pers
gesanctioneerd op grond van artikel 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek. Dit zijn
belangrijke artikels in de Belgische rechtsorde, maar kennen veel beoordelingsvrijheid toe aan
de rechter. Het zal van de individuele rechter afhangen of berichtgeving die het vermoeden
van onschuld met de voeten treedt, als onzorgvuldig gedrag wordt bestempeld of niet. Men
kan in de Belgische rechtspraak uitspraken terugvinden die schendingen van het vermoeden
van onschuld door de pers als een onrechtmatige daad beschouwen,609 maar dit is slechts een
minderheid. Daarom is er nood aan een wettelijke bepaling die het vermoeden van onschuld
daadwerkelijk beschermt en bij voorkeur als een subjectief recht invoert voor elk individu.
Hierdoor zouden indivduen een meer doeltreffend rechtsmiddel hebben om op te treden tegen
inbreuken.
274. De noodzaak voor dergelijke bepaling is te verantwoorden door de fundamentele
beginselen van een democratie en een rechtstaat.
607 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,
R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een
eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 170. 608 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met de rechten van de verdediging in strafzaken, Antwerpen, Maklu,
2003, 3. 609 Zie voetnoot ….
105
275. Ieder individu heeft recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Deze
onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden vermoed. Het tegenbewijs leveren is geen
evidentie.
276. Men moet echter de perceptie in gedachte houden. Magistraten zijn net als eenieder
individuen die kennis nemen van de berichtgeving in de pers. Zij werken immers niet in een
ivoren toren, noch is dit wenselijk. De oordeelsvorming van de magistraat wordt ook niet
automatisch aangetast door de berichtgeving in de pers. Niet iedere perspublicatie is immers
van dien aard dat het de onpartijdigheid van een rechter aantast. Als de pers echter laat
verstaan of duidelijk poneert dat een verdachte of een beklaagde schuldig is, ontstaat de
indruk dat deze beweringen enigszins een rol spelen in de beoordeling van een rechtszaak.
Het is aannemelijk dat een magistraat op basis van berichtgeving die het vermoeden van
onschuld schendt, een bepaalde perceptie van een rechtszaak en van bepaalde personen
ontwikkelt. De berichtgeving kan dus wel degelijk een invloed hebben. Men maakt immers
steeds een beoordeling op basis van de kennis dat men heeft. Hiertoe behoort dus ook de
informatie die men krijgt in de pers. Hoewel strikt genomen enkel de elementen uit het
strafdossier van belang mogen zijn, is het een moeilijke oefening om de berichtgeving in de
pers uit de gedachten te wissen. Er ontstaat een schijn dat de onzorgvuldige berichtgeving
invloed heeft gehad op het oordeel van de magistraat. Dit ondergraaft het vertrouwelijk in het
gerechtelijk apparaat.
277. Justice must not only be done, it must also be seen to be done. Er mag geen twijfel
bestaan omtrent de onpartijdigheid van een magistraat. Daarom is er nood aan een wettelijke
grondslag die het vermoeden van onschuld van een verdachte of een beklaagde beschermt
tegen inbreuken, dit zowel door de overheid als door de pers.
278. Het vermoeden van onschuld verheffen tot een subjectief recht zou de pers niet
verhinderen om hangende strafprocedures te becommentariëren. Het is zeker niet de
bedoeling om de informatieopdracht van de pers te beteugelen of te beknotten. De pers moet
verslag kunnen uitbrengen over hangende rechtszaken in het kader van haar rol als “public
watchdog” binnen een democratie. Gerechtelijke verslaggeving vereist echter niet dat de pers
zich uitlaat over de (on)schuld van een verdachte of een beklaagde in een strafprocedure.
Dergelijke berichtgeving getuigt van onzorgvuldig handelen in hoofde van de pers. De
magistraat moet zich immers onbevangen een oordeel kunnen vormen op basis van de
106
elementen in het strafdossier, in een strafprocedure waarbij de procespartijen hun rechten van
verdediging hebben kunnen doen gelden.
279. Gerechtsverslaggeving met respect voor het vermoeden van onschuld. Het is noch
censuur noch een onlegitimeerde beperking op de persvrijheid. Persvrijheid veronderstelt niet
het ongelimiteerd uiten van gedachten en meningen. Beperkingen moeten evenwel
beantwoorden aan de drie voorwaarden die het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens voorschrijft.610 De voorgestelde regelgeving zou bij wet voorzien zijn611 en
beantwoorden aan één van de in artikel 10 §2 vermelde beperkingsgronden van het Europees
Verdrag. De bescherming van de onschuldpresumptie dient enerzijds om het gezag en de
onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen, maar is anderzijds ook één van de
rechten van verdediging. Dergelijke maatregel is bovendien noodzakelijk binnen een
democratische samenleving.
280. Ten eerste is de onschuldpresumptie een fundamenteel rechtsbeginsel binnen het
strafprocesrecht en de naleving van de rechten van verdediging is cruciaal, zeker in
strafzaken. De bescherming van het vermoeden van onschuld heeft als doel aan eenieder een
eerlijk proces te garanderen.
281. Verder bestaat er nog geen regeling die het vermoeden van onschuld beschermt tegen
onzorgvuldige berichtgeving. Hoewel inbreuken reeds kunnen gesanctioneerd worden op
grond van de zorgvuldigheidsnorm, is deze wettelijke grondslag niet geschikt gelet op de
grote beoordelingsvrijheid van de rechter terzake. De huidige wetgeving is dus ontoereikend
om snel, trefzeker en doelmatig op te treden wanneer het beginsel van het vermoeden van
onschuld wordt geschonden.612 De bestaande maatregelen kunnen pas aangewend worden als
het kwaad reeds is geschied. Als men het vermoeden van onschuld verheft tot een
fundamenteel rechtsbeginsel moet men hieraan adequate bescherming verbinden. De
structurele onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht zijn op zich geen
waarborg tegen gevoeligheid van magistraten voor de publieke opinie.613
610 Art. 10 §2 EVRM. 611 Een formele wet verdient de voorkeur. 612 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,
17; K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Een efficiëntere bescherming van het vermoeden van onschuld: een
noodzaak in een mediabeheerste maatschappij”, AM 2012/4, (277) 279. 613 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM
MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,
Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 151.
107
282. Tot slot is dergelijke maatregel noodzakelijk gelet op de toenemende mediatisering
van rechtszaken. Men moet streven naar kwaliteitsvolle journalistiek die kritisch reflecteert,
informeert maar niet veroordeelt.
108
CONCLUSIE
283. Gerechtsverslaggeving is een zaak van belangenafweging. Het recht op vrije
meningsuiting en de persvrijheid zijn een van de fundamenteelste beginselen van een
democratie. Op deze rechten steunt de pers om te berichten over zaken van algemeen belang,
zoals hangende rechtszaken. De pers heeft hiertoe niet enkel het recht maar ook de plicht
zoals bleek uit het Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk-arrest van het Europees Hof. Het
belang van gerechtsverslaggeving mag echter niet onderschat worden. Het is belangrijk dat
het publiek wordt geïnformeerd over de werking van het gerecht. Daarnaast moeten
wantoestanden en onregelmatigheden worden aangeklaagd. Evenwel heeft niet iedere
rechtszaak dezelfde nieuwswaarde.
284. Sommige berichtgeving beperkt er zich niet toe om over hangende rechtszaken te
informeren, maar schendt daarenboven bepaalde rechten van verdachten en van beklaagden,
zoals het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en het recht op privacy.
Ook deze rechten zijn niet absoluut, waardoor een belangenafweging zich opdringt.
285. Het vermoeden van onschuld is een fundamenteel beginsel van strafprocesrecht maar
is ook wezenlijk voor een democratie. Het is een onderdeel van het recht op een eerlijk
proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 §2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens.
286. Het dringt zich eerst en vooral op aan de gerechtelijke en publieke overheden. Een
adequate informatieverstrekking draagt bij tot het vertrouwen van de bevolking in de
gerechtelijke instellingen. Als men de bepalingen in verband met de informatieverstrekking
van het gerecht aan de pers van naderbij bekijkt, stelt men vast dat informatieverstrekking
dient te geschieden met het oog op het openbaar belang maar dat het vermoeden van onschuld
moet gerespecteerd worden. De nodige discretie en reserve moet ook aan de dag worden
gelegd om de rechten van verdachten of beklaagden niet in het gedrang te brengen. Helaas is
de manier waarop het vermoeden van onschuld moet gerespecteerd worden niet concreet
uitgewerkt.
287. Hoewel in ons huidig rechtstelsel een inbreuk op het vermoeden van onschuld door de
pers niet specifiek strafbaar wordt gesteld, zetten zowel de Europese als de Belgische
rechtspraak de pers aan om met het vermoeden van onschuld rekening te houden. Het wordt
zelfs als een deontologische plicht beschouwd. Perspublicaties of media-uitzendingen die het
109
vermoeden van onschuld schenden kunnen immers het recht op een eerlijk proces in het
gedrang brengen. Dergelijke vooringenomen berichtgeving kan het publiek ertoe brengen
geloof te hechten aan de schuld van een persoon en nadien invloed uitoefenen op de rechter
die zich moet uitspreken over de schuld van een persoon. Rechters maken deel uit van het
publiek dat de informatie verneemt,614 met dat verschil dat zij een oordeel moeten vellen over
de schuld van een persoon. Als de berichtgeving (de onpartijdigheid van) de rechters
daadwerkelijk beïnvloedt, kunnen beschuldigden niet meer genieten van een eerlijk proces.
Het is echter heel moeilijk hiervan het bewijs te leveren.
288. Tot op heden worden inbreuken gesanctioneerd op grond van de artikelen 1382 en
1383 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast kan men een procedure instellen wegens laster
en eerroof of het recht van antwoord opeisen. Dit wapenarsenaal is echter ontoereikend om
een fundamenteel beginsel zoals het vermoeden van onschuld te beschermen of inbreuken
erop te sanctioneren. Men kan slechts optreden als de inbreuk reeds werd gepleegd. Ook de
kortgedingprocedure brengt geen soelaas omdat er bepaalde beperkingen gelden en preventief
optreden is niet mogelijk gelet op het verbod op censuur.
289. Het vermelden van de identiteit van een verdachte of een beklaagde botst frontaal met
het recht op privacy. Er is echter geen strafrechtelijk verbod op het noemen van namen. Wel
wordt de pers aangemoedigd om terughoudend te zijn bij het identificeren van een verdachte,
een beklaagde of een veroordeelde. Er moet ook worden vermeld dat naast de identiteit,
steeds meer persoonlijke gegevens worden bekendgemaakt. De bekendmaking van deze
gegevens is in principe slechts toegelaten als hierdoor een bijdrage wordt geleverd aan het
maatschappelijk belang. Opnieuw worden inbreuken gesanctioneerd krachtens de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek. Het behoeft geen betoog dat het publiceren van de identiteit of
persoonlijke gegevens immense gevolgen heeft voor het privé- en beroepsleven van
verdachten en hun omgeving. Het informeren van het publiek over hangende rechtszaken is
evenwel mogelijk zonder het publiceren van dergelijke gegevens.
290. Kortom, verdachten en beschuldigen in strafzaken genieten onvoldoende bescherming
tegen de pers. Persvrijheid, hoe belangrijk ook, veronderstelt niet het schenden van het
vermoeden van onschuld. Het moet dus oog hebben voor andere rechten en vrijheden.
Daarom verdient het aanbeveling dat de wetgever zou optreden om aan het vermoeden van
onschuld de bescherming te geven die het verdient.
614 Rechters zitten namelijk niet in een ivoren toren. Het tegendeel zou ook niet wenselijk zijn.
110
BIBLIOGRAFIE
I. Wetgeving
INTERNATIONALE VERDRAGEN
Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955.
Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, BS 6
juli 1983.
BELGISCHE WETGEVING
Gecoördineerde grondwet, BS 19 februari 1994.
Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het
opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998.
Wet van 5 augustus 1992 betreffende de wet op het politieambt, BS 22 december 1992.
Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990.
Wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming, gewijzigd door de wet van 13 juni 2006, BS 19
juli 2006.
Wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.
Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964.
Wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door
de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS
15 maart 1977.
Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867.
Wetboek van strafvordering van 17 november 1808, BS 6 september 1967.
Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009.
Decreet van 18 juli 2003 houdende wijziging van sommige bepalingen van de decreten
betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wat de
111
invoering betreft van het recht op informatie via radio en televisie en houdende instelling van
een recht van antwoord en een recht van mededeling ten aanzien van radio en televisie, BS 3
september 2003.
Gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-
generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de
gerechtelijk overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2
maart 1999.
FRANSE WETGEVING
Code Civil.
Loi n° 2000-516 du 15 juin 2000 renforçant la protection de la présomption d'innocence et les
droits des victimes,
http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000765204.
Loi du 29 juillet 1881 sur la liberté de la presse,
http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000877119.
PARLEMENTAIRE STUKKEN
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het
vermoeden van onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001.
Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het
opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1.
Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer
1985-86, 81/1.
Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer
1984-85, 1123/1.
II. Rechtspraak
EUROPESE RECHTSPRAAK
EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014.
EHRM, Pinto Coelho v. Portugal, 2011.
EHRM, RTBF v. Belgium, 2011, NjW 2011, 539-545, noot EB.
112
EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010.
EHRM, Petyo Petkov v. Bulgaria, 2010.
EHRM, Laranjeira Marques Da Silva v. Portugal, 2010.
EHRM, Shagin v. Oekraine, 2009.
EHRM, Campos Dâmaso v. Portugal, 2008.
EHRM, Dupuis v. France, 2007.
EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007
EHRM, Gourguénidzé v. Georgia, 2006.
EHRM, Tourancheau en July v. France, 2005.
EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003.
EHRM, Craxi v. Italy (n° 2), 2003.
EHRM, Craxi (n° 1) v. Italy, 2002.
EHRM, Thoma v. Luxemburg, 2001.
EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000.
EHRM, Buscemi v. Italy, 1999.
EHRM, Worm v. Austria, 1997.
EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997.
EHRM, Prager en Oberschlivk v. Austria, 1995.
EHRM, Allenet de Ribemont, 1995.
EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979.
ECRM, Magharian v. Switzerland, 1997.
ECRM Cengiz çiraklar v. Turkey, 1995;
ECRM, Krause v. Switzerland, 1978.
113
ECRM, Baragiola v. Switzerland, 1993.
ECRM, Bricmont v. Belgium, 1986.
ECRM, Hauschildt v. Denemark, 1986.
ECRM, R.F. en S.F. v. Austria, 1985.
ECRM, X v. Nederland, 1981.
ECRM, Corociani, Palmiotti, Tanassi en Lefebvre d’Ovidio v. Italy, 1980.
ECRM, Krause v. Switzerland, 1978.
ECRM, Ensslin, Baader en Raspe v. Germany, 1978.
ECRM, X v. Austria, 1963.
BELGISCHE RECHTSPRAAK
Cass. 27 februari 2008, RW 2008-2009, 1-2.
Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-111.
Cass. 23 november 2006, JT 2007, 34, noot B. DEJEMEPPE.
Cass. 2 juni 2006, C.03.0211.F.
Cass. 15 december 2004, P.04.1189.F.
Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F.
Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560
Brussel 15 september 2006, NjW 2007, 80-82, noot E. BREWAEYS.
Brussel 31 mei 2005, AM 2005, afl. 4, 322-327.
Antwerpen 8 maart 2004, NjW 2004, afl. 67, 450-451, noot EB.
Brussel 20 september 2001, AM 2002, afl. 2, 524-527.
Antwerpen 8 februari 1999, AJT 1998-99, 789-807, noot D. VOORHOOF
Luik 30 juni 1997, JLMB 1998, 9-17.
114
Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515.
Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414.
Rb. Antwerpen 13 februari 2007, NjW 2007, 609-610, noot EB.
Rb. Brussel 16 december 2003, JLMB 2004, 793-799.
Rb. Brussel 25 juni 2002, AM 2004, afl. 4, 367-372.
Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002/1, 77-82, noot D. VOORHOOF.
Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468.
Rb. Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133.
Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX.
Voorz. Rb. Brussel (KG) 19 oktober 2009, AM 2010/5, 569-571.
Voorz. Rb. Brussel (KG) 17 april 2009, AM 2010/1, 103-106.
Voorz. Rb. Brussel (KG) 24 maart 2005, JT 2005, 583-584.
Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 3 februari 1999, AM 1999, 281.
Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 13 april 1979, RW 1978-79, 2024, noot J. DEMEYER
RAAD VOOR DE JOURNALISTIEK
Raad voor de journalistiek 12 februari 2015, Duyck t/ De Krant van West-Vlaanderen,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/1445.%20Beslissing%20Duyck%20tegen%20De%2
0Krant%20van%20West-Vlaanderen.pdf.
Raad voor de journalistiek 20 juni 2013, P. t/ TV Oost,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201309.pdf;
Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Laatste Nieuws,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201114.pdf.
Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Nieuwsblad,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201113.pdf.
115
III. Rechtsleer
BOEKEN
CLEMENT, J. EN VAN DE PUTTE, M., De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding
tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995,150 p.
DAUW, P., Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 505 p.
DIERICKX, L., Het recht op afbeelding, Antwerpen, Intersentia, 2005, 345 p.
HOEBEKE, S. en MOUFFE, B., Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 910 p.
GOMBEER, T., Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische
analyse van inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten
UGent, 2011-12, 327 p.
GRAUX, H., DUMORTIER, J. en VANHAUWAERT, F., Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-
Heule, UGA, 2009, 439 p.
KUTY, F., Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 849 p.
LECLERC, H. en THEOLLEYRE, J.M., Les médias et la justice, Liberté de la presse et respect du
droit, Parijs, CFPJ, 1996, 154 p.
LEMMENS, K., La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de
garde!, Brussel, Larcier, 2004, 603 p.
LUST, S. en LUYPAERS, P. (EDS.), Recht & Media in een democratische rechtsstaat. Wie
bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, 109 p.
LUYTEN, A., Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,
213 p.
MARTENS, P., Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 165 p.
ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN
ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008,
Gent, Larcier, 2009, 19 p.
116
RIMANQUE, K. en DE SMET, B., Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op
basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2000, 178 p.
SCHOUTEN, P., Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer,
Deventer, 2011, 245 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
2011, 1277 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met de rechten van de verdediging in strafzaken,
Antwerpen, Maklu, 2003, 71 p.
VANLERBERGHE, B., Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten
KULeuven, 1999, 637 p.
VELAERS, J., De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, Antwerpen, Maklu, 1991,
907 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.
VOORHOOF, D., Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen,
Kluwer rechtswetenschappen, 1992, 891 p.
VOORHOOF, D., De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting,
1998, 40 p.
VOORHOOF, D., Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 755 p.
VOORHOOF, D., Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 478 p.
BIJDRAGEN IN VERZAMELWERKEN
BAEKELAND, C., “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van
de ‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische
rechtsstaat. Wie bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, 81-109.
BEKAERT, P., “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten,
magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en
maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, 109-161.
117
BERBUTO, S. en JACQUES, E., « Pers » in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,
strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2013 (losbl.), 25/01-25/38.
BERBUTO, S., “Rechten van verdediging” in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,
strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2002 (losbl.), R66/01-R66/27.
BOURRY, H., COTTYN, V. en HAERENS, M., “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),
Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,
2007, 273-328.
BREMS, E., “Conflicten van mensenrechten : het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in
X (ED.), Goed procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire cyclus Willy Delva
2002-2003, Mechelen, Kluwer, 2004, 413-461.
BREWAEYS, E., “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK
en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die
Keure, 2011, 67-83.
DE HERT, P., “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM.
Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 519-582.
DEJEMEPPE, B., “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum
Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel,
Larcier, 2007, 17-39.
DELOS, M. en DOMS, M., “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in
HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, 97-120.
D’HOOGHE, D., “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J.
CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen
media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, 81-94.
GOMBEER, T., « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het
vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht
en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, 343-361.
ISGOUR, M., « La presse, sa liberté et ses responsabilités » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A.
STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis,
2008, 73-122.
118
JACOBS, A., “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12
mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, 220-286.
LEMMENS, K. en VAN DROOGHENBROECK, S., “La présomption d’innocence face à la
médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN
DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, 123-178.
LEMMENS, K., “Sic transit gloria mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in
INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het
interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu, 2000-2001, 45-70.
LONDERS, G., “Algemene inleiding – de deontologie van de magistraat. Een inleiding tot de
discussie” in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant,
2009, 1-21.
OOMS, A. en WIJNANTS, A., “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en
meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,
Antwerpen, Intersentia, 2011, 29-51.
STROWEL, A., « Le droit à l’oubli du condamné : après le moment du compte rendu, vient le
temps du silence » in PH. GÉRARD, F. OST en M. VAN DE KERCHOVE, L’accélération du temps
juridique, Brussel, Publication des Facultés universitaires Saint-Louis, 2000, 737-748.
VANDENBERGHE, H., “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M.
DEBAENE en P. SOENS (EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck &
Brussel, Larcier, 2005, 109-155.
VAN DEN WYNGAERT, C. en DE SMET, B., “ De sanctionering van vormverzuimen: een
dissenting opinion bij het voorstel van de Commissie Strafprocesrecht” in BELGISCH-
LUXEMBURGSE UNIE VOOR STRAFRECHT, Het tweede voorontwerp van de Commissie
Strafprocesrecht, Gent, Mys & Breesch, 1997, 59-84.
VERSTRAETEN, R., “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN
VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie?
Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, 1-16.
119
VOETS, F., “Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J.
OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media,
Antwerpen, Kluwer, 1987, 51-65.
VOORHOOF, D., “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM.
Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 837-1060.
VOORHOOF, D., “De journalistieke vrijheid en de tussenkomst van de rechter: censuur of
noodzaak in een democratische samenleving?” in X, Censuur. Referaten van het colloquium
van 16 mei 2003, Brussel, Larcier, 2003, 71-95.
VOORHOOF, D., “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op
privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27
november 1998 in het kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor
de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, 176-214.
VOORHOOF, D., “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR
CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum
mensenrechten 1995-96, Antwerpen, Maklu, 1996, 111-143.
D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J.
CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen
media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, 27-42.
VOORHOOF, D., “Van pers- en uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S.
DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe
media, Antwerpen, Kluwer, 1987, 143-194.
TIJDSCHRIFTEN
BREWAEYS, E., « Verdachte is geen vermoedelijke dader”, Juristenkrant 2007, 7? err. De
Juristenkrant 2007, afl. 145, 6.
DE HERT, P. en SAELENS, R., “Recht op afbeelding”, TPR 2009, 867-917.
DE HERT, P., “Artikel 35 wet politieambt en beeldgaring van burgers door pers en politie”,
Panopticon 1998, 413-441.
120
DELBECKE, B. en LEMMENS, K., “Honderdvijftig jaar perszaken voor de burgerlijke rechter”,
Juristenkrant 2013, 13.
DELBECKE, B., “Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar
gerechtelijk fossiel”, TvMR 2010, nr. 3, 7-10.
DELTOUR, P., “De wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12
maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-
Franchimont’”, Panopticon 1999, 138-150.
DELTOUR, P., “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001,
9-22.
DELTOUR, P., “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, 268-271.
DE PRINS, D., “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, 1445-1456.
DE THEUX, O., « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie
privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, 287-348.
D’HOOGHE, D., “Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, 937-946.
ENGLEBERT, J., “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est
incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009, afl. 1-2, 65-91.
GOMBEER, T., “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant
2008, 6.
HOEBEKE, S., “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, 24-30.
HUYBRECHTS, L., “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, 271-285.
JONGEN, F., « Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en
Belgique », AM 2013/5, 332-347.
KUTY, F., “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder
Cass. 18 februari 2003), JT 2005, 268-270.
LEMMENS, K. en TAEVERNIER, B., “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De
Juristenkrant 2012, 17.
121
LEMMENS, K. en TAEVERNIER, B., “Een efficiëntere bescherming van het vermoeden van
onschuld: een noodzaak in een mediabeheerste maatschappij”, AM 2012/4, 277-279.
PUT, G., “De parketwoordvoerder tussen hamer en aambeeld”, De Juristenkrant 2011, 8-9.
REYNDERS, D., “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief
betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een
geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2,
40-46.
STROWEL, A., « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la
presse» (noot onder Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, 785-791.
TAEVERNIER, B., “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une
cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 33-85.
TROUSSE, M., « Qu’est-ce que la présomption d’innocence?», Juger. Justice et médias. Les
mirages de la justice virtuelle 1995, 38-47.
B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van
justitie”, AM 2000, 9-17.
VANLERBERGHE, B., “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, 512-513.
VANLERBERGHE, B., “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op
een eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, 167-180.
VELU, J., “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht
en per”, RW 1995-96, afl. 9, 273-308.
VERSTRAETEN, R. en TRAEST, PH., “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC
2008, 85-105.
VOETS, F., “Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001,
31-34.
VOORHOOF, D., “Uitzendverbod Telefacts via eenzijdig verzoekschrift: ongrondwettig en
strijdig met EVRM”, RW 2013-14, nr. 40, 1562.
122
VOORHOOF, D., “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1,
7-12.
VOORHOOF, D., “De media en de verdachte”, De Juristenkrant 2012, 12.
VOORHOOF, D., “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M.
(vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/2, 197-201.
VOORHOOF, D., “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M.
(vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/1, 69-83.
VOORHOOF, D., “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”,
De Juristenkrant 2010, 11.
VOORHOOF, D., “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, Juristenkrant 2006, 16.
VOORHOOF, D., “Europees Hof opvallend verdeeld over veroordeling Libération”, De
Juristenkrant 2005, 12.
VOORHOOF, D., “Parket mag geen foto’s van verdachten doorgeven aan pers”, Juristenkrant
2005, 13.
VOORHOOF, D., “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”,
Juristenkrant 2003, 13.
VOORHOOF, D., “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”,
AM 2003, afl. 5, 407.
VOORHOOF, D., “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer
verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, 35-44.
VOORHOOF, D., “Europees Hof verzet zich tegen inperking gerechtsverslaggeving”, De
Juristenkrant 2000, 16.
VOORHOOF, D., “Het Europese ‘First Amendment” De Straatsburgse jurisprudentie over
artikel 10 EVRM (1996-juli 1999), Mediaforum 1999, 304-313.
VOORHOOF, D., “EHRM 29 augustus 1997, Worm t. Oostenrijk”, AM 1997, 406.
123
VOORHOOF, D., “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam
van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke
macht als beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, 217-237.
VOORHOOF, D., “Censuurverbod beschermt alle media”,
http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-beschermt-alle-media (consultatie op 10
september 2014).
WOUTERS, F., “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de privacy en
het informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-
76, 289-303.
X, “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van
meningsuiting en informatie)”, AM 2010/4, 364-376.
DEONTOLOGISCHE BEPALINGEN
Code van de raad voor de journalistiek,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf.
Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in
gerechtelijke context van de Raad voor de Journalistiek,
http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf.
KRANTENARTIKELS
DE WIT, J., “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart
2012, http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld
(consultatie op 31 maart 2015).
DAYEZ, B., « La justice fait de l’audience », L.B.B. 27 maart 2002,
http://www.lalibre.be/debats/opinions/la-justice-fait-de-l-audience-
51b877c9e4b0de6db9a6e123 (consultatie op 14 maart 2015).
THIERY, W., “Magistratuur & Maatschappij pleit voor hervorming van Justitie”, 14 september
2010, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/14/magistratuur-maatschappij-pleit-
voor-hervorming-van-justitie-0.
124
VOORHOOF, D., “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-
persvrijheid-en-hoe-ze-te-schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).
ANDERE ONLINEBRONNEN
X, Vademecum voor journalisten. Pers en gerecht, http://www.presse-justice.be/home.php.
X, “Nieuwe Code Raad voor de Journalistiek”, 8 oktober 2010,
http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-code-raad-journalistiek.
X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code.
X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor.