Upload
others
View
7
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Universiteit Gent
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2013-2014
Tweedesemesterexamenperiode
PERSOONLIJKHEID EN OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ
ADOLESCENTEN VANUIT EEN INTEGRATIEF MODEL
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
door Nihada Ahmic
Promotor: Prof. Dr. Barbara De Clercq
Begeleiding: Lic. Elien De Caluwé
Ondergetekende, Nihada Ahmic, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door
derden.
Voorwoord
Het schrijven van de Masterproef is voor mij een heel leerrijke ervaring geweest. Het was niet
altijd een even makkelijke opdracht, maar dankzij de hulp van een aantal mensen is dit mij
uiteindelijk toch gelukt.
Daarom een welgemeende dank aan,
mijn begeleidster Elien De Caluwé voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van mijn
Masterproef. Zonder de vele aanwijzingen en suggesties zou het schrijven een stuk minder
vlot gegaan zijn.
mijn middelbare school Immaculata Instituut voor het ‘uitlenen’ van haar adolescenten. Het
was een blij weerzien met allen van jullie
en tenslotte mijn familie en vriend voor de nodige steun en begrip, ook in de moeilijke
momenten.
Abstract
De komst van de DSM-5 (APA, 2013) veranderde veel in het classificeren van mentale
stoornissen. De opdeling in assen verdween en in de plaats kwam een classificatie van 20
stoornisgroepen. Krueger stelde reeds in 2005 een model voor waarin hij psychopathologie en
persoonlijkheidspathologie niet meer in assen wou opdelen, maar ging verenigen in interactie
met persoonlijkheid. Huidige masterproef baseert zich op dit conceptueel model van Krueger
(2005) in het onderzoek naar significante relaties tussen de Obsessief-Compulsieve stoornis
(OCD; psychopathologie), de Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidsstoornis (OCPD;
persoonlijkheidspathologie) en persoonlijkheid bij adolescenten. Meer specifiek werden drie
relaties onderzocht, namelijk diegene tussen: 1) OCD en OCPD , 2) persoonlijkheid en OCD,
en 3) persoonlijkheid en OCPD. Honderd zevenendertig adolescenten (16 - 19 jaar) en hun
moeders (N = 101) werden door middel van vragenlijsten bevraagd. Er werd zowel gebruik
gemaakt van adaptieve als maladaptieve persoonlijkheidsmetingen, en recent ontworpen
vragenlijsten voor OCD op jonge leeftijd en persoonlijkheidspathologie. Via Pearson
correlaties vond men dat er een sterke relatie was tussen OCD en OCPD. Bijkomend vond
men via hiërarchische regressieanalyses dat het gebruik van zowel een adaptieve als
maladaptieve persoonlijkheidsmeting OC symptomen alsook OCPD trekken voorspelde, alle
twee op een verschillende manier. Meerbepaald gaf het gebruik van een maladaptieve
persoonlijkheidsmeting in sommige gevallen een meerwaarde in de voorspelling van
OCD/OCPD bovenop de algemene persoonlijkheidsmeting. Huidige masterproef toont ons
het belang van persoonlijkheid in het voorspellen van OCD/OCPD pathologie. Het is de
eerste studie die deze drie relaties binnen het OC terrein onderzocht en dit op jonge leeftijd.
Inhoudstafel
Het Integratief Model van Psychopathologie, Persoonlijkheidsstoornissen en
Persoonlijkheid .................................................................................................................. 7
Obsessief-Compulsieve Stoornis ....................................................................................... 9
Categorische en dimensionele visie ............................................................................ 11
Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis ........................................................... 13
Persoonlijkheid ................................................................................................................ 15
Het Integratief Model toegepast op Obsessief-Compulsieve Pathologie:
Onderzoeksevidentie ....................................................................................................... 16
Obsessief-Compulsieve symptomen en Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidstrekken ............................................................................................... 16
Volwassenen ............................................................................................................. 16
Jongere leeftijd ......................................................................................................... 18
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve symptomen ............................................. 19
Volwassenen ............................................................................................................ 19
Jongere leeftijd ........................................................................................................ 20
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidstrekken. ....................... 22
Volwassenen. ........................................................................................................... 22
Jongere leeftijd. ....................................................................................................... 23
Huidig Onderzoek ........................................................................................................... 24
Probleemstelling. ........................................................................................................ 24
Onderzoeksvraag. ....................................................................................................... 25
Theoretisch, praktisch en/of methodologisch belang van de studie. .......................... 25
Hypotheses. ................................................................................................................. 25
Obsessief-compulsieve symptomen en Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidstrekken. ......................................................................................... 25
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve symptomen. ........................................ 26
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidstrekken. .................... 26
Methode………………………………………………………………………………...27
Participanten……………………………………………………………………………27
Procedure……………………………………………………………………………….27
Metingen………………………………………………………………………………..27
Hierarchical personality Inventory for Children……………………………….. …...27
Dimensional Personality Symptom Item Pool……………………………………………..28
Personality Inventory for DSM5…………………………………………………………...28
Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale…………………………………………...29
Analyses………………………………………………………………………………………29
Resultaten……………………………………………………………………………………. 31
Obessief-Compulsieve Symptomen en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken…..31
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Symptomen…………………………………….35
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken………………………..44
Discussie……………………………………………………………………………………...49
Obsessief-Compulsieve Symptomen en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken… 49
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Symptomen…………………………………….51
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken………………………..53
Sterktes………………………………………………………………………………………..53
Limitaties en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek……………………………………….53
Belang van Huidige Studie en Klinische Implicaties…………………………………………54
Conclusie……………………………………………………………………………………...54
Referenties……………………………………………………………………………………55
7
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Symptomen bij Adolescenten vanuit een
Integratief Model
Het Integratief Model van Psychopathologie, Persoonlijkheidsstoornissen en
Persoonlijkheid
In de Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders, afgekort als de DSM (American
Psychiatric Association, 2000, 2013) vinden we alle mentale stoornissen terug. Het vormt een
handleiding, die wereldwijd gebruikt wordt om te kunnen communiceren over psychische
stoornissen. De vorige editie, DSM-IV (APA, 2000), verdeelde mentale stoornissen in
verschillende assen: as I waren de klinische stoornissen en as II waren de
persoonlijkheidsstoornissen.
De DSM-IV hanteerde een categorisch perspectief waarbij clinici de aan- of
afwezigheid van een stoornis vaststellen door de criteria te overlopen die onder elke stoornis
horen. De DSM werd al herhaaldelijke keren veranderd en kreeg al vaak kritieken omwille
van heterogeniteit van stoornissen en comorbiditeit (Widiger & Trull, 2007). Twee individuen
kunnen namelijk dezelfde stoornis krijgen en toch niet alle twee aan dezelfde criteria voldoen.
Ondertussen is sinds mei 2013 de DSM-5 uit en is er heel wat veranderd. De
opsplitsing in verschillende assen is verdwenen en in de plaats daarvan kwam er een
classificatie van 20 stoornisgroepen (Regier, Kuhl, & Kupfer, 2013). Dit is in lijn met wat
Krueger reeds in 2005 voorstelde, namelijk een model waarbij klinische en
persoonlijkheidsstoornissen niet meer op twee assen komen te staan, maar samen verenigd
worden in interactie met het concept persoonlijkheid. Hij onderzocht of klinische en
persoonlijkheidsstoornissen wel zo verschillend zijn als werd gedacht en keek hierbij naar zes
factoren: stabiliteit, beginleeftijd, behandeling, inzicht, comorbiditeit en etiologie. Zijn
resultaten gaven bevestiging dat de twee constructen meer gelijkend zijn dan verschillend en
dat we ze kunnen voorstellen als een venndiagram waarbij de twee constructen in interactie
treden met elkaar en met persoonlijkheid, zie Figuur 1 (Krueger, 2005).
8
Figuur 1. Een visuele weergave van het model zoals vooropgesteld door Krueger (2005),
waarbij psychopathologie (PP) en persoonlijkheidstoornissen (PD) niet meer apart komen te
staan, maar in interactie treden met elkaar, alsook met persoonlijkheid.
De afgelopen jaren is de categorische classificatie steeds meer op de achtergrond blijven staan
en maakte deze plaats voor een meer dimensioneel perspectief om naar psychopathologie te
kijken.
Persoonlijkheid werd gezien op een continuüm dat gaat van algemene, adaptieve
trekken naar maladaptieve, ongepaste trekken. Individuen bezitten bepaalde trekken, maar
verschillen hierin qua mate, waarbij iemand een meer extreme positie kan innemen voor een
welbepaalde persoonlijkheidstrek, denk aan perfectionisme. Recent is er dan ook veel
onderzoek te vinden waarbij persoonlijkheid en psychopathologie gelinkt worden aan elkaar.
Zo vonden Saulsman en Page (2003) dat we trekmetingen kunnen gebruiken om
persoonlijkheidsstoornissen te diagnosticeren waarbij men voor de meeste stoornissen een
verhoogde score vond voor Neuroticisme, ook wel gekend als Emotionele instabiliteit. Deze
verhoogde scores voor Emotionele instabiliteit werden ook gevonden door Madsen, Parsons,
en Grubin (2006).
Persoonlijkheidsstoornissen zouden we dus kunnen zien als een constellatie van
persoonlijkheidstrekken die meer aan de extreme kant liggen. Onderzoek vond dat men het
Vijf Factoren model (VFM, Costa & McCrae, 1992), een belangrijk model waarmee men
persoonlijkheid van een individu kan representeren aan de hand van vijf
persoonlijkheidsdomeinen, kan gebruiken om psychopathologie aan te tonen (Miller, Widiger,
Lynam, & Leukefeld, 2001). Het onderzoek van Decuyper, De Clercq, De Bolle, en De Fruyt
(2009) vond eveneens evidentie om het VFM te gebruiken om persoonlijkheidssymptomen te
beschrijven, en dit zowel voor volwassenen als voor adolescenten (Decuyper et al., 2009). Dit
is een belangrijk gegeven aangezien het onderzoek in huidige Masterproef zicht toespitst op
adolescenten.
Persoon-lijkheid
PD PP
9
Meer en meer ziet men dus in de literatuur een integratie tussen
persoonlijkheidsstoornissen en het VFM van persoonlijkheid. Onderzoek naar antecedenten
op jonge leeftijd vond dat temperamentstrekken van jongeren en andere
persoonlijkheidstrekken een voorloper zijn van het volwassen persoonlijkheidsprofiel en
meerbepaald van persoonlijkheidsstoornissen binnen de volwassenheid, wat verdere evidentie
verschaft om persoonlijkheidsstoornissen te zien als een constellatie van maladaptieve trekken
van het VFM (Widiger, De Clercq, & De Fruyt, 2009).
Studies hebben zich vaak gericht op volwassenen, maar onderzoek toonde aan dat
persoonlijkheidsverschillen ook al op een betrouwbare manier kunnen gemeten worden bij
jongeren (De Fruyt, Mervielde, Hoekstra, & Rolland, 2000). Men vond bovendien al op een
jonge leeftijd een link tussen persoonlijkheid en psychopathologie. Daarom zijn
persoonlijkheidsmetingen en metingen voor psychopathologie onmisbaar binnen het veld van
de mentale gezondheid en dit reeds op jonge leeftijd (De Clercq & De Fruyt, 2012).
Dit integratief idee van Krueger (2005) kan toegepast worden op specifieke pathologie, zoals
mogelijks de Obsessief-Compulsieve pathologie, afgekort als OC pathologie, waar huidige
Masterproef over gaat. Tot op de dag van vandaag is er echter nog geen enkele studie
uitgevoerd die de implementatie van dit integratief model (Krueger, 2005) toetst met
betrekking tot deze Obsessief-Compulsieve symptomen, eveneens niet op jonge leeftijd.
Daarom zal de huidige Masterproef dit op een empirische wijze nagaan waarbij de relaties
tussen de drie concepten empirisch geëxploreerd worden. Meer specifiek zal onderzocht
worden of er sprake is van significante relaties tussen de Obsessief-Compulsieve stoornis
(psychopathologie), de Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidsstoornis
(persoonlijkheidspathologie) en persoonlijkheid bij adolescenten. Vooraleer in te gaan op
huidige studie, worden de drie concepten gedefinieerd en geoperationaliseerd, en wordt
nadien een overzicht gegeven van de empirische evidentie voor hun onderlinge relaties, zowel
bij volwassenen als bij jongeren.
Obsessief-Compulsieve Stoornis
De Obsessief-Compulsieve stoornis, afgekort als OCD, kent al een lange geschiedenis.
Volgens de DSM-IV (2000) is er bij de persoon (volwassene of jongere) sprake van
dwanggedachten en/of dwanghandelingen. In het onderstaande worden de DSM-IV criteria
voor OCD weergegeven, en verderop worden de verschillen met DSM-5 (2013) beschreven.
10
Dwanggedachten worden gedefinieerd door (1), (2), (3) en (4):
(1) recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen en voorstellingen, die
gedurende bepaalde momenten van de stoornis als opgedrongen en misplaatst
beleefd worden, en die duidelijke angst of lijden veroorzaken
(2) de gedachten, impulsen of voorstellingen zijn niet eenvoudig een
overdreven bezorgdheid over problemen uit het dagelijkse leven
(3) betrokkene probeert deze gedachten, impulsen en voorstellingen te negeren
of te onderdrukken, of deze te neutraliseren met een andere gedachte of
handeling
(4) betrokkene is zich ervan bewust dat de dwangmatige gedachten, impulsen
of voorstellingen het product zijn van zijn of haar eigen geest. (APA, 2000, p.
264)
Dwanghandelingen zoals gedefinieerd door (1) en (2):
(1) zich herhalend gedrag (bijvoorbeeld handenwassen, opruimen, controleren)
of psychische activiteit (bijvoorbeeld bidden, tellen, in stilte woorden herhalen)
waartoe betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte, of
zich aan regels te houden die rigide moeten worden toegepast.
(2) de gedragingen of psychische activiteiten zijn gericht op het voorkomen of
verminderen van het lijden, of op het voorkomen van een bepaalde gevreesde
gebeurtenis of situatie; deze gedragingen of psychische activiteiten tonen
echter geen realistische samenhang met de gebeurtenis die geneutraliseerd of
voorkomen moet worden, of zijn duidelijk overdreven. (APA, 2000, pp. 264-
265)
Cicchetti en Crick (2009) toonden in hun onderzoek aan dat men aandacht moet geven aan
symptomen bij kinderen en adolescenten, omdat ze een belangrijke voorloper kunnen zijn van
latere mentale stoornissen. Narayanaswamy et al. (2012) vonden dat jongens een vroegere
beginleeftijd vertoonden van OCD dan meisjes. Een vroege beginleeftijd is ook meer
geassocieerd met seksuele obsessies, verzamelwoede, repetitieve rituelen, alsook met
compulsies zoals wassen, poetsen, checken, herhalen, ordenen en tellen. Hoe jonger de
beginleeftijd van OCD, hoe meer kans op comorbiditeit met angst, ticstoornissen,
eetstoornissen en impulsproblemen (de Mathis et al., 2008).
11
Categorische en dimensionele visie. De DSM-IV hanteerde zoals reeds aangegeven
een categorische classificatie van mentale stoornissen. Door aanhoudende kritieken heeft men
de voorbije jaren deze benadering wat aan de kant geschoven en zich meer gericht naar een
dimensionele benadering. Dit is de werkgroepen van de DSM-5 ook niet ontgaan. Mentale
stoornissen zou men meer op een dimensioneel spectrum moeten voorstellen dat gaat van
normaliteit tot abnormaliteit.
Binnen de OC pathologie vinden we dit debat rond de categorische/dimensionele
benadering ook terug. OCD behoorde binnen de DSM-IV tot de angststoornissen, waaronder
ook de volgende stoornissen geclassificeerd kunnen worden: paniekstoornis, agorafobie,
specifieke fobie, sociale fobie, post traumatische stress stoornis en gegeneraliseerde
angststoornis. Angst staat hier centraal zoals we kunnen vinden binnen de criteria van de
DSM (APA, 2000). Groepen die werkten aan de nieuwe DSM-5 begonnen zich echter de
vraag te stellen of OCD wel geclassificeerd kan worden als een angststoornis. Enkele
argumenten om dit wel te doen waren dat OCD vaak comorbiditeit vertoont met
angststoornissen en dat angst als symptoom vaak terug te vinden is. Echter waren er ook
enkele tegenargumenten zoals dat angst toch vaak ontbreekt bij verzamelwoede,
ticstoornissen, en symmetrie en dat bepaalde andere gebieden in de hersenen hierop
betrekking hebben (Thomsen, 2013). Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de symptomen
van OCD binnen de DSM heterogeen zijn en ook over stoornissen heen voorkomen (Mataix-
Cols, do Rosario-Campos, & Leckman, 2005).
Dit gaf als gevolg dat onderzoekers zich meer gingen richten tot een dimensionele
benadering. Binnen deze nieuwe dimensionele benadering vinden we twee onderzoekslijnen,
enerzijds diegene rond Obsessief-Compulsieve Symptoomdimensies en anderzijds diegene
rond een zogenaamd Obsessief-Compulsief Spectrum, dewelke hieronder achtereenvolgens
besproken worden.
Ten eerste krijgen we studies die zich richten op de Obsessief-Compulsieve
Symptoomdimensies, zoals deze van Stewart en collega’s (2008) die alle OC symptomen via
factoranalyse gingen reduceren naar symptoomdimensies. Ze kwamen uit op een vier-factoren
structuur, met name verzamelen; checken; ordenen en herhalen; en tenslotte poetsen, die
consistent bleek over leeftijden heen.
Ander onderzoek van Mataix-Cols (2008) vond vier gelijkaardige factoren (of
symptoomdimensies) terug: de eerste factor was deze van verzamelen/checken, betreffende
obsessies over veiligheid met daarbij aansluitend compulsies om dingen te controleren en
12
verzamelwoede; de tweede factor betrof obsessies die religieus, seksueel en agressief van aard
kunnen zijn; de derde factor was besmetting/poetsen, waarbij men obsessies over besmetting
vertoont met daaraan gekoppeld poetscompulsies; en de vierde factor was deze van
symmetrie/orde waarbij individuen symmetrische obsessies vertonen samen met herhalen,
tellen, en ordenen. Deze structuur werd gevonden bij zowel kinderen, adolescenten als
volwassenen. Bovendien vond men dat meisjes hoger scoorden op verzamelen/checken en
jongens op obsessies. Ouders rapporteerden hogere scores van depressie en emotionele
problemen bij hun kind, als deze hoog scoorden op verzamelen/checken. Eveneens gingen
kinderen die hoog scoorden op obsessies en verzamelen/checken via zelfrapportage aangeven
dat ze meer emotionele problemen hadden en meer hyperactief waren (Mataix-Cols, Nakatani,
Micali, & Heyman, 2008). Deze onderzoeken tonen het belang aan om OC symptomen op een
dimensionele manier te meten.
Echter zijn er nog maar weinig dimensionele vragenlijsten ontwikkeld om dit ook op
een jonge leeftijd na te gaan. Recent werd daarom de Youth Obsessive-Compulsive
Symptoms Scale (YOCSS, De Caluwé & De Clercq, in press) ontwikkeld. Dit is een
zelfrapportage vragenlijst die OC symptomen vanuit een dimensionele visie tracht in kaart te
brengen aan de hand van verschillende symptoomdimensies en dewelke tevens in huidig
onderzoek gebruikt wordt. De vragenlijst bestaat uit 68 items (bv. ‘ik vind het vies om iemand
aan te raken of om aangeraakt te worden’ of ‘ik moet altijd getallen/woorden/letters zeggen of
in mijn gedachten herhalen’) die op een vijf puntenschaal beoordeeld moeten worden die gaat
van ‘past helemaal niet bij mij’ tot ‘past heel goed bij mij’.
Ten tweede werd er de afgelopen jaren ook heel veel aandacht besteed aan een
zogenaamd Obsessief-Compulsief spectrum, meer bepaald door de opkomst van de nieuwe
DSM-5 (APA, 2013). Er heerste een debat rond het thema van OCD. Er waren ideeën om
OCD te verwijderen uit de angststoornissen zoals geclassificeerd binnen de DSM-IV en onder
te brengen in een bredere groep (Hollander, Braun, & Simeon, 2008). Zo ontstond het idee
van een zogenaamd spectrum. Andere stoornissen zoals Gilles de la tourette, ticstoornissen,
eetstoornissen, pathologisch gokken, autisme, enzovoort zouden allemaal gelijkenissen met
OCD delen qua kenmerken, etiologie en neurobiologie. Daarnaast worden deze ook
gekenmerkt door obsessief denken en compulsief gedrag (Hollander et al., 2009). Dit OC
spectrum kon bovendien ingedeeld worden in drie verschillende clusters van stoornissen:
stoornissen die gekenmerkt worden door een preoccupatie met lichamelijke sensaties en
uiterlijke verschijning, impulscontrole stoornissen en neurologische stoornissen, dewelke
allemaal gelijkenissen delen met OCD (Hollander et al., 2006).
13
Al deze onderzoeken staan dus in scherp contrast met de categorische
classificatiebenadering van de DSM. Door aanhoudende kritieken aan het adres van de DSM-
IV, is men de dimensionele visie gaan hanteren, wat zich uit in de nieuwe DSM-5 categorie
“Obsessief-Compulsieve en Gerelateerde Stoornissen” waar OCD samen met enkele andere
stoornissen (waaronder enkele OC spectrum stoornissen) wordt opgenomen. Deze nieuwe
categorie bestaat dus naast OCD uit dysmorfofobie, extreme verzamelwoede, trichotillomanie
(dit is het haar uittrekken), excessief krabben aan de huid, OCD of een gerelateerde stoornis
veroorzaakt door een middel, OCD of een gerelateerde stoornis ten gevolge van een medische
oorzaak; en OCD of een gerelateerde stoornis niet anderszins omschreven (Thomsen, 2013).
Binnen de DSM-5 (APA, 2013) zijn de grootste verschillen in de duiding van OCD de
volgende:
Criteria A, (1): misplaatste gedachten werden vervangen door ongewilde gedachten en er
werd nog toegevoegd dat bij de meeste individuen deze gedachten angst en lijden
veroorzaken.
(2): is weggelaten binnen de DSM-5
(4): het bewustzijn dat de gedachten een product zijn van de eigen geest is vervangen door
een dimensionele kijk op inzicht. In de DSM-5 werd met name een spectrum bijgevoegd dat
gaat van goed of redelijk inzicht, naar slecht inzicht tot tenslotte een afwezigheid van inzicht.
Men ziet dus dat onderzoekers de dimensionele benadering ook binnen de OC
pathologie beginnen te hanteren, waaronder de symptoomdimensies waarop een individu
hoger of lager kan scoren. Door het gebruik van een dimensioneel instrument in ons
onderzoek volgen we deze nieuwe dimensionele visie.
Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis
De Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis, afgekort als OCPD, vonden we op
As II bij de persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-IV (APA, 2000). Ook in de DSM-5
werden deze criteria overgenomen, maar werd de verdeling in assen weggelaten.
Bij de persoon is er een diepgaand patroon van preoccupatie met ordelijkheid,
perfectionisme, beheersing van psychische en intermenselijke processen, ten
koste van soepelheid, openheid en efficiëntie, beginnend in de vroege
volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties zoals blijkt uit vier (of
meer) van de volgende:
14
(1) is gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, ordening, organisatie of
schema’s hetgeen zover gaat dat het eigenlijke doel uit het oog verloren wordt
(2) toont een perfectionisme dat het afmaken van een taak bemoeilijkt
(3) is overmatig toegewijd aan werk en productiviteit met uitsluiting van
ontspannende bezigheden en vriendschappen
(4) is overdreven gewetensvol, scrupuleus en star betreffende zaken van
moraliteit, ethiek of normen
(5) is niet in staat versleten of waardeloze voorwerpen weg te gooien, zelfs als
ze geen gevoelswaarde hebben
(6) is er afkerig van taken te delegeren of om met anderen samen te werken,
tenzij deze zich geheel onderwerpen aan zijn of haar manier van werken
(7) heeft zich een stijl van gierigheid eigen gemaakt ten aanzien van zichzelf en
anderen
(8) toont starheid en koppigheid. (APA, 2000, p. 356)
Dit is dus een categoriale manier om naar persoonlijkheidsstoornissen te kijken, maar
zoals er reeds werd gezegd, begon men meer en meer een dimensionele visie te hanteren.
Vanuit deze nieuwe dimensionele visie ontwikkelden Krueger en collega’s een nieuw
instrument, met name de Personality Inventory for DSM-5 (PID-5, Krueger, Derringer,
Markon, Watson, & Skodol, 2012) om maladaptieve persoonlijkheidstrekken in kaart te
brengen en op die manier persoonlijkheidsstoornissen te diagnosticeren. Krueger en collega’s
hadden dus als doel om een trekmodel te maken voor de DSM-5 en dit dan te verwerken in
een vragenlijst. Hierbij focusten ze op de negatieve pool van de dimensie, meerbepaald de
maladaptieve trekken die gelinkt kunnen worden aan een persoonlijkheidsstoornis. De PID-5
bevat vijf persoonlijkheidsfactoren, met name negatief affect; onthechting/afstandelijkheid;
antagonisme; disinhibitie; en psychoticisme, waarin nog eens 25 facetten in onder verdeeld
zijn. Deze vragenlijst bestaat uit 220 items, zoals ‘ik haal niet zo veel plezier uit dingen als
anderen lijken te doen’ en ‘mensen zouden me beschrijven als roekeloos’ die beoordeeld
moeten worden op een vier punten schaal die gaat van ‘helemaal niet waar’ naar ‘helemaal
waar’. Via de PID-5 kunnen we ‘rigide perfectionisme’, ‘perseveratie’ (dit is volharding,
doorzettingsvermogen), ‘intimiteit vermijding’ en ‘begrensde affectiviteit’ meten, vier
maladaptieve facetten die een rol spelen bij OCPD. De PID-5 kan bovendien gebruikt worden
bij adolescenten (De Caluwé, Decuyper, & De Clercq, 2013; De Clercq et al., 2013) wat van
15
belang is in huidige studie. Het gebruik van maladaptieve persoonlijkheidsstrekken is
uiteindelijk opgenomen in sectie 3 van DSM-5, maar verder onderzoek is hiernaar vereist.
Persoonlijkheid
Larsen en Buss (2008) definieerden persoonlijkheid als: “een constellatie van
persoonlijkheidstrekken en mechanismen binnen een individu die georganiseerd zijn en
relatief continu, en die een invloed hebben op interacties met de intrapsychische, fysieke en
sociale omgeving” (p. 4). Robert McCrae en Paul Costa deden in 1992 onderzoek naar
persoonlijkheid. Ze zagen dat de woordenschat uit heel veel beschrijvingen bestond om
iemands persoonlijkheid te representeren. Daarom zochten ze naar een structuur om al deze
woorden in onder te verdelen en zo kwamen ze uit op een structuur die bestond uit vijf
persoonlijkheidsfactoren (dit zijn Neuroticisme, Extraversie, Openheid voor ervaringen,
Altruïsme, en Consciëntieusheid) en gingen deze benoemen als het Vijf Factoren model
(VFM, Costa & McCrae, 1992), een van de meest vooraanstaande modellen om
persoonlijkheid in kaart te brengen.
Van daaruit zijn heel wat persoonlijkheidsvragenlijsten ontwikkeld die zowel bestaan
voor volwassenen als voor jongere leeftijdsgroepen. Wij werken in ons onderzoek met de
Hierarchical Personality Inventory for Children (HiPIC, Mervielde & De Fruyt, 1999). Deze
vragenlijst vertrok vanuit het VFM en werd ontwikkeld om algemene persoonlijkheidstrekken
te meten bij kinderen en adolescenten. De HiPIC bestaat uit vijf factoren (Emotionele
stabiliteit, Extraversie, Vindingrijkheid, Welwillendheid, en Consciëntieusheid) en 18 facetten
die overeenkomen met deze van het VFM. De vragenlijst bevat 144 items, met voorbeelden
als ‘ik spreek gemakkelijk mensen aan’ of ‘ik voel me vlug benadeeld’ die beoordeeld moeten
worden op een vijf punten schaal die gaat van ‘de uitspraak past niet bij mij’ tot ‘de uitspraak
past heel goed bij mij’. Deze vragenlijst kan ook ingevuld worden door ouders, leerkrachten,
enzovoort.
Naast de bevraging van algemene persoonlijkheidstrekken kunnen ook maladaptieve
persoonlijkheidstrekken bevraagd worden. Er is namelijk evidentie gevonden dat om tot een
compleet beeld te komen van iemands persoonlijkheid ook maladaptieve trekken in kaart
gebracht moeten worden en dat deze bovendien kunnen gelinkt worden aan psychopathologie
(Aelterman, Decuyper, & De Fruyt, 2010). In huidig onderzoek zal daarom gebruik gemaakt
worden van de Dimensional Personality Symptom Item Pool (DIPSI, De Clercq et al., 2006)
om deze maladaptieve persoonlijkheidstrekken in kaart te brengen bij een jongere
leeftijdsgroep. De DIPSI bestaat uit vier domeinen (Emotionele instabiliteit, Introversie,
16
Onwelwillendheid, en Compulsiviteit) en 27 facetten. De vragenlijst bevat 172 items, met
voorbeelden als ‘ik panikeer heel snel’ of ‘ik ben bij het minste op de tenen getrapt’ die
beoordeeld moeten worden op een vijf punten schaal die gaat van ‘past helemaal niet bij mij’
tot ‘past heel goed bij mij’. Ook deze vragenlijst kan door anderen ingevuld worden.
Al deze studies tonen aan dat er zoiets bestaat als een persoonlijkheidsprofiel en dat
we persoonlijkheid kunnen concretiseren in vijf of vier domeinen (voor respectievelijk
algemene en maladaptieve persoonlijkheid), gebaseerd op het VFM. Deze trekken kunnen dus
betrouwbaar gemeten worden met een aantal vragenlijsten (De Clercq et al., 2006; Mervielde
& De Fruyt, 1999).
Er werd in heel wat onderzoeken aangetoond dat psychopathologie gerepresenteerd
kan worden vanuit het VFM (De Clercq & De Fruyt, 2012; Decuyper et al., 2009; Madsen &
Parsons, 2006; Miller et al., 2001; Saulsman & Page, 2003; Widiger et al., 2009). Dit heeft als
gevolg dat men in de toekomst afstand kan doen van een categorisch perspectief om meer
naar een dimensionele visie over te gaan waarbij klinische en persoonlijkheidstoornissen
gezien kunnen worden vanuit het perspectief van persoonlijkheid.
Het Integratief Model toegepast op Obsessief-Compulsieve Pathologie:
Onderzoeksevidentie
We kunnen nu het model van Krueger (2005) in drie relaties opdelen en kijken naar de
evidentie ervoor. Dit bekijken we eerst voor volwassenen om daarna over te gaan naar jongere
leeftijdscategorieën. Huidige studie focust om te beginnen op de relatie tussen Obsessief-
Compulsieve symptomen en Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidstrekken, gevolgd door
de relatie tussen persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve symptomen om tenslotte af te
sluiten met de relatie tussen persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidstrekken.
Obsessief-Compulsieve symptomen en Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidstrekken.
Volwassenen. OCD word vaak geassocieerd met OCPD, maar toch zijn er heel wat
inconsistente resultaten tussen verschillende studies als het gaat over de comorbiditeit tussen
OCD en OCPD. Wu, Clark en Watson (2005) vonden dat slechts 15% van de OCD patiënten
ook de diagnose van OCPD kregen, de meerderheid kreeg deze diagnose dus niet. Ze vonden
echter wel dat OCD patiënten frequenter comorbiditeit vertoonden met de Cluster C
persoonlijkheidsstoornissen (vermijdend, afhankelijk, OCPD) dan met Cluster A (schizoïde,
17
schizotypische, paranoïde) en Cluster B (borderline, histronisch, narcistisch en antisociaal).
Aansluitend vonden Diaferia en collega’s (1997) dat OCPD frequenter voorkwam bij
patiënten met de diagnose van OCD, dan bij patiënten met een depressie of patiënten die last
hadden van paniekaanvallen. Thomsen en Mikkelsen (1993) deden een follow up onderzoek,
waarbij ze kinderen van zes jaar, die de diagnose van OCD kregen, gingen opvolgen tot hun
22ste
levensjaar. Uit de studie bleek dat OCPD niet significant meer voorkomt bij mensen die
als kind de diagnose van OCD kregen. Ze vonden zelfs dat patiënten die de diagnose van
OCD in de volwassenheid kregen, meer kans hadden om de diagnose van OCPD te krijgen
dan de patiënten die de diagnose in de kindertijd kregen.
Zoals gezegd tonen studies inconsistente resultaten. Onderzoekers zoals Samuels en
Nestadt (2000) suggereerden dat OCD een belangrijke samenhang vertoont met OCPD. Zo
vonden zij in hun studie dat bloedverwanten van volwassenen die de diagnose van OCD
hadden, tweemaal meer kans hadden om de diagnose van OCPD te krijgen dan de
bloedverwanten van een controlegroep, zonder de diagnose van OCD. Ze vonden bovendien
dat bloedverwanten van deze patiënten hogere scores hadden op emotionele instabiliteit. De
onderzoekers pleitten daarom voor een belangrijke relatie tussen OCD, OCPD en emotionele
instabiliteit. Aansluitend onderzoek vond eveneens die positieve relatie tussen emotionele
instabiliteit met OCD en OCPD (Widiger & Samuel, 2010). Onderzoek van Calvo en
collega’s (2009) deden ook onderzoek bij bloedverwanten waarbij ze keken naar de relatie
tussen OCPD trekken en persoonlijkheid bij ouders van kinderen die de diagnose van OCD
hadden. Extreme verzamelwoede, perfectionisme, en preoccupatie met details (allemaal
criteria van OCPD) waren significant meer aanwezig bij ouders van kinderen die OCD
hadden. Tellen, ordenen en poetscompulsies (allemaal criteria van OCD) bij kinderen met
OCD voorspelden significant verhoogde scores op rigiditeit en perfectionisme bij hun ouders
(Calvo et al., 2009).
Andere studies gingen hier verder op in. Zo vonden Coles en collega’s dat patiënten
die de diagnose van zowel OCD als OCPD hadden over het algemeen een verhoogd verstoord
functioneren vertoonden dan deze zonder bijkomende OCPD diagnose. Zo vertoonden deze
patiënten extremere verzamelwoede, meer symmetrisch ordenen van zaken, meer poetsen en
de neiging om meer te herhalen (Coles, Pinto, Mancebo, Rasmussen, & Eisen, 2008).
Aansluitend onderzoek van Coles keek naar de relatie tussen OCPD criteria zoals vermeld in
DSM-IV en OCD. Men vond dat drie van acht OCPD criteria, met name verzamelwoede,
perfectionisme en preoccupatie met details meer voorkwamen bij personen met de diagnose
18
van OCD, dan deze zonder. Deze bevindingen tonen een unieke relatie tussen OCD en OCPD
(Coles et al., 2006).
Garyfallos (2009) vond dat patiënten die zowel de diagnose van OCD als OCPD
kregen eveneens meer last hadden van symmetrisch ordenen van zaken, meer verzamelwoede
en meer checkcompulsies. Ze vertoonden ook een hogere comorbiditeit met de vermijdende
persoonlijkheidsstoornis, die zich in Cluster C bevindt volgens DSM-IV (2000). Aansluitend
vond Lochner (2011) dat het hebben van de beide diagnoses zorgt voor een hogere ernst van
de OC symptomen, meer functionele beperkingen en een beperkter inzicht in hun ziekte
(Lochner et al., 2011).
Wetterneck (2011) tenslotte bekritiseerde ander onderzoek dat OCPD criteria op een
categoriale manier ging bekijken. In plaats daarvan ging hij elk OCPD criterium op een
dimensionele manier onderzoeken om evidentie te vinden voor een OCD-OCPD relatie. Zijn
bevindingen toonden aan dat ernst van OCD een verband had met de volgende dimensies van
OCPD: verzamelwoede, flexibiliteit, twijfels over acties en orde. Hoe meer de patiënten deze
dimensies vertoonden, hoe ernstiger de OCD bleek.
Er zijn dus inconsistenties gevonden tussen de verschillende studies die kijken naar de
relatie tussen OCD en OCPD. Sommige spreken van een significante samenhang tussen OCD
en OCPD, terwijl anderen dit in vraag stellen. Deze bevindingen kunnen we ook linken aan de
bevindingen betreffende het Obsessief-Compulsieve spectrum. Onderzoekers suggereren een
zogenaamd spectrum waarin OCD samengebracht wordt met andere stoornissen die er
gelijkenissen mee delen, zoals bijvoorbeeld ook OCPD.
Jongere leeftijd. Er zijn geen studies die de relatie tussen OCD-OCPD op jonge
leeftijd cross-sectioneel bekijken. Maina en collega’s daarentegen, deden prospectief
onderzoek naar de impact van een vroege versus een late beginleeftijd van OCD. Hun
onderzoek toonde aan dat personen die op een vroege leeftijd (ongeveer 10 jaar) de eerste OC
symptomen vertoonden, later meer de diagnose van OCPD kregen, vaker alleenstaand waren
en meer te kampen hadden met Cluster C persoonlijkheidsstoornissen dan personen die op een
latere leeftijd (ongeveer 23 jaar) hun eerste OC symptomen vertoonden. Ze hadden ook een
meer chronisch verloop, meer last van religieuze obsessies en herhaalden meer rituelen
(Maina, Virginio, & Umberto, 2008).
19
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve symptomen. Zoals vermeld opperde
Krueger (2005) om psychopathologie en persoonlijkheidsstoornissen te linken met
persoonlijkheid. Recent is er meer onderzoek te vinden die de link legt tussen persoonlijkheid
en psychopathologie (OCD) en anderzijds persoonlijkheidsstoornissen (OCPD). In wat volgt
wordt ingegaan op de eerste relatie (persoonlijkheid en OCD), zowel bij volwassenen als bij
jongere leeftijdsgroepen.
Volwassenen. Onderzoek van Hood, Rector en Richter (2002) keek naar de associatie
tussen OC symptomen en het VFM. Zij hadden een groep patiënten met de diagnose van
OCD en een groep patiënten met de diagnose van depressie. Als men beiden een meting voor
persoonlijkheid gaf, dan zag men dat beide groepen hogere scores hadden op emotionele
instabiliteit, lagere scores op extraversie, gemiddelde scores op openheid en altruïsme, en
lagere scores op consciëntieusheid scores in vergelijking met de normale populatie. Ander
onderzoek vergeleek patiënten die de diagnose van OCD kregen met een controlegroep
zonder de diagnose van OCD. Patiënten met de diagnose van OCD scoorden hoger op
emotionele instabiliteit, lager op extraversie en hoger op altruïsme dan de controlegroep.
Bijkomend scoorden patiënten hoger op twee openheid facetten (fantasie en gevoel) en lager
op twee consciëntieusheid facetten (competentie en zelfdiscipline). Bovendien vond men dat
familieleden van de patiënten ook hogere scores vertoonden voor emotionele instabiliteit in
vergelijking met familieleden van de controlegroep (Samuels et al., 2000).
Wu, Clark en Watson (2005) vergeleken drie groepen qua persoonlijkheid: patiënten
met OCD, patiënten met een stemmingsstoornis en een groep studenten. Hun bevindingen
toonden aan dat beide patiëntengroepen hoger scoorden op emotionele instabiliteit en lager op
extraversie in vergelijking met de studenten. Deze patiënten vertoonden eveneens heel wat
negatieve emotionele ervaringen, zoals triestheid, zich zorgen maken, moeite om kalm te
blijven in bepaalde situaties, dewelke allemaal horen bij emotionele instabiliteit. Anderzijds
vertoonden ze eveneens minder plezier in bepaalde activiteiten, waren ze minder praatzuchtig,
vertoonden ze minder energie en een gebrek aan enthousiasme, symptomen die allemaal
horen bij extraversie. Voor openheid scoorden de twee groepen lager in vergelijking met de
studenten. OCD patiënten verschilden echter niet op het domein consciëntieusheid.
Wat het onderzoek van Wu en collega’s echter belangrijk maakte, was dat ze
aantoonden dat bovenop algemene trekmetingen men ook specifieke maladaptieve
trekmetingen dient te gebruiken om OCD beter te begrijpen. Men verwachtte namelijk dat
OCD patiënten zich zouden onderscheiden door hogere scores op consciëntieusheid, wat
gekenmerkt wordt door geconcentreerd zijn, volharding, doorzettingsvermogen, iets willen
20
bereiken; maar deze resultaten vond men echter niet. Een van de mogelijke verklaringen die
de auteurs gaven, is dat het VFM de pathologische variant van consciëntieusheid mist en men
meer zou moeten gebruik maken van maladaptieve trekmetingen. Hun resultaten toonden
namelijk aan dat OCD patiënten zich konden onderscheiden van andere patiënten door hun
lage scores op manipulativiteit, wantrouwen en inhibitie, allemaal maladaptieve trekken. Ze
hadden eveneens een lagere score op zelfvertrouwen.
Jongere leeftijd. Tot op de dag van vandaag zijn er nog maar twee studies uitgevoerd
die keken naar de relatie tussen OC symptomen en VFM persoonlijkheid. De eerste studie is
deze van Aelterman, De Clercq, De Bolle, en De Fruyt (2011). Voor hun onderzoeksvraag
namen ze een steekproef van Vlaamse kinderen en adolescenten. In de studie werd er gebruik
gemaakt van de Obsessive-Compulsive Scale of the Child Behavior Checklist (CBCL-OCS,
Nelson et al., 2001). Deze vragenlijst bevat acht CBCL items (Achenbach & Rescorla, 2001)
die gebruikt worden om OCD te voorspellen, in de studie werd er daarom een onderscheid
gemaakt tussen de hoog- en de laagscoorders. Tevens maakten de onderzoekers gebruik van
de HiPIC (Mervielde & De Fruyt, 1999) om algemene persoonlijkheidstrekken te meten en de
DIPSI (De Clercq et al., 2006) om maladaptieve persoonlijkheidstrekken te meten. De
resultaten van de HiPIC toonden aan dat hoogscoorders op de CBCL-OCS gekenmerkt
worden door lage scores op emotionele stabiliteit en lage scores op extraversie. Ze vertoonden
eveneens lage scores op welwillendheid, en voor vindingrijkheid en consciëntieusheid vond
men geen verschillen tussen de hoog- en laagscoorders.
De resultaten van de DIPSI toonden aan dat hoogscoorders op de CBCL-OCS
gekenmerkt worden door hogere scores op emotionele instabiliteit, introversie,
onwelwillendheid en compulsiviteit in vergelijking met laagscoorders. Dit onderzoek komt
overeen met het besluit van Wu en collega’s (2005), met name dat maladaptieve
persoonlijkheidstrekken een meerwaarde bieden om OCD te meten. Hun onderzoek is
belangrijk voor huidige studie, aangezien er gewerkt wordt met adolescenten (een doelgroep
die nog maar weinig onderzocht werd op dit vlak) en er gebruik gemaakt wordt van zowel een
algemene als een maladaptieve trekmeting (Aelterman et al., 2011).
De tweede studie is deze van De Caluwé, De Clercq, De Bolle, en De Wolf (2013). Zij
baseerden zich op het model van Krueger en bestudeerden hoe en welke algemene en
maladaptieve persoonlijkheidstrekken OC symptomen voorspellen en wat de meerwaarde is
van het toevoegen van maladaptieve persoonlijkheidstrekken bovenop algemene
persoonlijkheidsstrekken in deze voorspelling. Zij includeerden een grote steekproef van
21
adolescenten en hun moeders en bevroegen deze aan de hand van vragenlijsten. De HiPIC
(Mervielde & De Fruyt, 1999) en DIPSI (De Clercq et al., 2006) werden gebruikt om
respectievelijk, de algemene en maladaptieve persoonlijkheidsstrekken in kaart te brengen.
Bijkomend werd de YOCCS (De Caluwé & De Clercq, in press) afgenomen die OC
symptomen op een dimensionele en leeftijdsspecifieke manier meet en die uit drie factoren
bestaat, een Obsessieve factor, een Compulsieve factor en een Orde/netheid/perfectionisme
factor.
Ze maakten gebruik van hiërarchische regressie analyse om hun onderzoeksvragen te
beantwoorden. Hun belangrijkste bevindingen waren de volgende: het toevoegen van een
maladaptieve persoonlijkheidsstrek meting, d.i. de DIPSI, bovenop het aanbieden van een
algemene persoonlijkheidsstrek meting, d.i. de HiPIC, biedt een meerwaarde in het
voorspellen van algemene OC pathologie alsook de ernst ervan. Als men echter deze
metingen omdraait en eerst de DIPSI aanbiedt, ziet men dat de HiPIC geen significante
meerwaarde biedt bovenop de maladaptieve persoonlijkheidsstrek meting.
Bijkomend vonden ze voor de drie factoren van YOCCS (i.e., de voorspelling van OC
pathologie op een specifieker niveau) de volgende resultaten. Voor de voorspelling van de
Obsessieve factor, werd gevonden dat het toevoegen van de DIPSI bovenop de HiPIC geen
significante meerwaarde bood. Het omgekeerde was echter wel van toepassing. Voor de
Compulsieve factor werden gelijkaardige resultaten gevonden, waarbij de HiPIC een
significante meerwaarde bood in de voorspelling bovenop de DIPSI, maar niet omgekeerd. In
tegenstelling tot de Obsessieve en Compulsieve factor, vonden huidige onderzoekers, dat in
het voorspellen van de derde factor, de Orde/netheid/perfectionisme factor, de DIPSI een
significante meerwaarde had bovenop de HiPIC in het voorspellen van deze factor.
Bijkomende resultaten bij het luik waarbij eerst de HiPIC werd opgenomen in het model, en
nadien de DIPSI, om de drie specifieke OC factoren te voorspellen, zijn de volgende. Men
vond dat Emotionele stabiliteit (domein van HiPIC) een significante negatieve voorspeller
was van de Obsessieve- en Orde/netheid/perfectionisme factor terwijl deze een significante
positieve voorspeller was van de Compulsieve factor. Een tweede domein van de HiPIC, met
name Consciëntieusheid, is een significante negatieve voorspeller van de Compulsieve factor
en een significante positieve voorspeller van de Orde/netheid/perfectionisme factor.
Onwelwillendheid (domein van de DIPSI) is een significant positieve voorspeller van de
Obsessieve factor en een significant negatieve voorspeller van de Orde/netheid/perfectionisme
22
factor. Deze laatste factor wordt ook significant positief voorspeld door Emotionele
instabiliteit en Compulsiviteit.
In het derde luik tenslotte (het includeren van de DIPSI en vervolgens de HiPIC in het
voorspellen van de drie specifieke OC factoren) verkreeg men de volgende resultaten.
Men vond dat Onwelwillendheid (domein van DIPSI) een significante positieve voorspeller
was van de Obsessieve factor en een significante negatieve voorspeller van de
Orde/netheid/perfectionisme factor. Bijkomend was Compulsiviteit (domein van DIPSI) een
negatieve voorspeller van de factor Compulsies en een positieve voorspeller van de factor
Orde/netheid/perfectionisme.
Tenslotte was Emotionele stabiliteit (domein van HiPIC) een significante negatieve
voorspeller van de eerste factor, Obsessies en was Welwillendheid (domein van HiPIC) een
significante negatieve voorspeller van Orde/netheid/perfectionisme.
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidstrekken. Zoals uit
voorgaand stuk gebleken is, kunnen persoonlijkheidstrekken van het VFM gelinkt worden aan
OCD. Bovendien heeft men ook evidentie gevonden voor significante relaties tussen
persoonlijkheid en OCPD.
Volwassenen. Bagby en collega’s (2005) onderzochten hiervoor een steekproef van
klinische patiënten gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis en vonden evidentie
voor een link tussen het VFM en persoonlijkheidsstoornissen. Voor OCPD vonden ze hogere
scores op emotionele instabiliteit en lage scores op extraversie in vergelijking met een
controlegroep van niet-klinische patiënten. Voor consciëntieusheid vond men echter geen
verschillen (Bagby, Costa, Marshall, Ryder, & Widiger, 2005).
Widiger en Lowe (2007) vonden eveneens dat het VFM een geldig model is om
persoonlijkheidsstoornissen op een dimensionele manier te representeren. Een voordeel van
het gebruik van het VFM is dat het een alomvattend model is, dat zowel een beschrijving
geeft van normaal als abnormaal persoonlijk functioneren.
Morey, Gunderson en Quigley (2002) keken of het VFM vier
persoonlijkheidsstoornissen kon voorspellen: de Borderline, de Vermijdende, de Obsessief-
Compulsieve en de Schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Ze vonden hier evidentie voor,
maar konden geen onderscheid maken tussen de vier stoornissen, waarbij het vermoeden
ontstond dat ze eenzelfde onderliggende basis hebben.
Ander onderzoek (Samuel & Gore, 2012) moedigt eveneens het gebruik van het VFM
aan om persoonlijkheidsstoornissen te conceptualiseren, toch vond men inconsistente
23
resultaten in de relatie tussen consciëntieusheid en OCPD. Er werd namelijk verwacht dat
individuen die gediagnosticeerd waren met OCPD, hoge scores zouden vertonen op
consciëntieusheid. Eén van de criteria van OCPD binnen de DSM-IV is namelijk deze van
‘overmatig toegewijd zijn aan werk en productiviteit’ (APA, 2000). Een van de mogelijke
verklaringen die de onderzoekers gaven, was een gebrek van bepaalde VFM metingen om
maladaptieve varianten van persoonlijkheidstrekken, specifiek dan de trek van
consciëntieusheid, te meten. Dit onderzoek komt overeen met wat in het vorig luik aan bod
kwam, meerbepaald dat het meten van maladaptieve persoonlijkheidstrekken een meerwaarde
biedt om psychopathologie in kaart te brengen (Samuel & Gore, 2012).
Samuel en Widiger (2011) bevestigen deze resultaten nog eens. Ze onderzochten drie
metingen: persoonlijkheidsmetingen voor de trek consciëntieusheid, DSM-IV OCPD, en een
meting naar specifieke componenten van OCPD (compulsiviteit en perfectionisme) in een
steekproef van patiënten die kenmerken van OCPD vertoonden. Men vond dat de adaptieve
persoonlijkheidsmeting voor de trek consciëntieusheid zwakkere relaties had met OCPD,
maar de meting die maladaptieve trekken zoals compulsiviteit en perfectionisme meet,
sterkere relaties had met OCPD. Dit toont aan dat maladaptieve trekmetingen ook onmisbaar
zijn als we OCPD willen meten.
Jongere leeftijd. Tot op de dag van vandaag zijn er nog maar twee studies uitgevoerd
die de relatie tussen persoonlijkheid en OCPD trekken op jonge leeftijd bestudeerden. Een
belangrijke studie was deze van De Clercq en De Fruyt (2003) waarbij ze keken naar de
voorlopers van persoonlijkheidsstoornissen. Hun steekproef bestond uit adolescenten waarbij
ze het VFM gebruikten om persoonlijkheidspathologie te voorspellen. Hun resultaten toonden
aan dat adaptieve en maladaptieve persoonlijkheidsstrekken nuttig bleken in het voorspellen
van psychopathologie.
Ze vonden dat OCPD gekarakteriseerd wordt door hoge scores op emotionele
instabiliteit en lage scores op extraversie. Voor welwillendheid en consciëntieusheid vond
men geen significante resultaten.
Een andere studie van Aelterman, Decuyper, en De Fruyt (2010) keek naar de
associatie tussen algemene en maladaptieve persoonlijkheidstrekken en OCPD symptomen bij
adolescenten. Er werd evidentie gezocht voor het feit dat maladaptieve
persoonlijkheidsmetingen een toegevoegde waarde zouden hebben bovenop algemene
persoonlijkheidsmetingen. Algemene persoonlijkheidstrekken werden gemeten met de NEO
Personality Inventory (NEO-PI-R, Costa & McCrae, 1992), een belangrijke en veel gebruikte
24
vragenlijst om persoonlijkheid te meten, initieel ontwikkeld voor volwassenen. Maladaptieve
persoonlijkheidsstrekken werden gemeten met de DIPSI (De Clercq et al., 2006). Men vond
dat de associatie tussen algemene en maladaptieve persoonlijkheid en OCPD veel minder
sterk wordt, als men controleert voor een algemene psychopathologie factor. De resultaten
met betrekking tot algemene persoonlijkheid tonen aan dat OCPD scores positief gerelateerd
waren met moeder ratings van alle emotionele instabiliteit facetten en negatief met alle
extraversie facetten en altruïsme. Als men zuiver naar OCPD (i.e., residuele correlaties) ging
kijken, dan vond men vooral een relatie met consciëntieusheid. De maladaptieve trekmeting
met de DIPSI werd ook onderzocht, wat interessant is omdat wij deze ook in ons onderzoek
gebruiken. Correlaties tussen moeder ratings op de DIPSI en OCPD symptomen tonen
positieve associaties met alle domeinen van de DIPSI. Als men zuiver naar OCPD (i.e.,
residuele correlaties) ging kijken, dan vond men positieve relaties met alle compulsiviteit
facetten (Aelterman, Decuyper & De Fruyt, 2010). Dit toont het belang aan van maladaptieve
trekmetingen voor OCPD.
Samengevat is het van belang om het VFM te gebruiken om de link te leggen met
klinische en persoonlijkheidsstoornissen, meerbepaald OCD en OCPD in huidige studie, en
hiervoor is het aangewezen om vragenlijsten voor algemene en maladaptieve
persoonlijkheidstrekken te includeren, op zowel volwassen als jongere leeftijd.
Huidig Onderzoek
Probleemstelling. De vorige editie van de DSM, met name de DSM-IV (APA, 2000),
hanteerde een categorische benadering. De laatste jaren is de focus echter steeds meer komen
te liggen op een dimensionele benadering die tracht tegemoet te komen aan de beperkingen
van het categoriaal systeem. Dit is de werkgroepen van de huidige DSM-5 (APA, 2013) niet
ontgaan. Zoals reeds aangetoond hebben zij de dimensionele benadering meer op de
voorgrond geplaatst.
Krueger stelde reeds in 2005 een integratief model voor, waarbij psychopathologie en
persoonlijkheidsstoornissen verenigd worden met elkaar in interactie met het concept
persoonlijkheid. Dit model van Krueger kan mogelijks ook toegepast worden binnen de OC
pathologie. Door het hanteren van deze nieuwe visie en het includeren van
persoonlijkheidsconcepten kan er mogelijks een betere kijk gegeven worden op de huidige
problematieken binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dit integratief model is echter nog
nooit onderzocht binnen de OC pathologie en zeker niet op jonge leeftijd. Dit is waar huidige
studie zich op focust.
25
Onderzoeksvraag. In de huidige cross-sectionele vragenlijststudie zal de relevantie
van dit integratief model van Krueger (2005) empirisch onderzocht worden. Meer specifiek
zal de relatie tussen OCD, OCPD en persoonlijkheid geëxploreerd worden. Zo zal er
nagegaan worden of het model dat Krueger vooropstelde inderdaad kan toegepast worden op
OC pathologie en is het de bedoeling om inzicht krijgen of het voornamelijk algemene of
maladaptieve persoonlijkheidstrekken zijn die OC klachten bepalen (hier gaat het dan om de
relatie tussen persoonlijkheid en OC pathologie), en de OCPD trekken (hier betreft het de
relatie tussen persoonlijkheid en OCPD), alsook welke OC symptomen specifiek gerelateerd
zijn aan OCPD trekken (hier gaat het dan om de relatie tussen OC pathologie en OCPD).
Theoretisch, praktisch en/of methodologisch belang van de studie. Huidige studie
zal een meerwaarde bieden voor de theoretische kennis omtrent de drie onderlinge relaties
tussen OCD, OCPD en persoonlijkheid. Meerbepaald is er tot op de dag van vandaag geen
enkele studie uitgevoerd die de implementatie van dit integratief model (Krueger, 2005) toetst
met betrekking tot deze OC symptomen, eveneens niet op jonge leeftijd. Zo zal men de kennis
van de link tussen persoonlijkheid en psychopathologie kunnen uitbreiden en dit bij een
eerder weinig onderzochte doelgroep, met name adolescenten. Eveneens biedt huidige studie
ook een praktische/methodologische meerwaarde. Men maakt namelijk gebruik van
vragenlijsten die op een dimensionele manier naar persoonlijkheid en psychopathologie
kijken. Deze nieuwe dimensionele benadering is meer comprehensief dan de klassieke
categorische benadering en zal mogelijks een betere kijk geven op psychopathologie.
Eveneens kan huidige studie steun bieden voor klinische psychologen in de praktijk,om meer
inzicht te krijgen in de persoonlijkheidsprofielen die kwetsbaar blijken te zijn voor het
ontwikkelen van OCD en OCPD.
Hypotheses.
Obsessief-compulsieve symptomen en Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidstrekken. Studies gaven inconsistente resultaten als het gaat over de relatie
tussen OCD en OCPD bij volwassenen. Wat we wel verwachten, zoals onderzoek van Wu,
Clark, en Watson (2005) alsook onderzoek van anderen aantoont, is dat OCD en OCPD
significant positief aan elkaar gerelateerd zullen zijn. Onderzoek van Maina en collega’s, bij
kinderen, vond dat een jonge beginleeftijd van de eerste OC symptomen meer kans heeft om
op een latere leeftijd de diagnose van OCPD te krijgen. We verwachten dus een significante
26
positieve relatie tussen OC pathologie en OCPD trekken (rigide perfectionisme, perseveratie,
intimiteit vermijding en begrensde affectiviteit). Wat betreft de vraag welke specifieke OCD
symptoomdimensies (of factoren) gerelateerd zullen zijn aan OCPD trekken, is huidig
onderzoek eerder exploratief van aard.
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve symptomen. Op basis van onderzoek van
Aelterman en collega’s (2011) verwachten we dat lage scores op emotionele stabiliteit en lage
scores op extraversie op significante wijze OC symptomen zullen voorspellen als we de
algemene trekmeting van de HiPIC gebruiken. Ook verwachten we dat het gebruik van
maladaptieve persoonlijkheidstrekken een meerwaarde kunnen bieden in het voorspellen van
OC symptomen. We verwachten hoge scores te zien op emotionele instabiliteit, introversie,
onwelwillendheid en compulsiviteit als we de DIPSI gebruiken.
Aan de hand van een belangrijke 2de
studie die uitgevoerd werd door De Caluwé en
collega’s (2013) verwachten we eveneens de meerwaarde te zien van het gebruik van
maladaptieve persoonlijkheidsstrekken bovenop de algemene persoonlijkheidsstrekken in de
voorspelling van algemene OC symptomen. Op het specifieke niveau van de drie OC
factoren, verwachten we dat de DIPSI een significante toegevoegde waarde zal hebben in de
voorspelling van de Orde/netheid/perfectionisme factor bovenop de HiPIC, in plaats van
omgekeerd. Tevens verwachten we dat de HiPIC een significante meerwaarde zal hebben
bovenop de DIPSI (in plaats van omgekeerd) in de voorspelling van de Obsessieve en
Compulsieve factor.
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve persoonlijkheidstrekken. Op basis van
ander onderzoek van Aelterman en collega’s (2010) verwachten we, dat als de HiPIC gebruikt
wordt, dat OCPD trekken zullen voorspeld worden door lage scores op emotionele stabiliteit
en extraversie. We verwachten eveneens dat het gebruik van een maladaptieve
persoonlijkheidsvragenlijst een meerwaarde biedt in de voorspelling. In het onderzoek van
Aelterman zien we dat het gebruik van zowel de HiPIC als de DIPSI statistisch significante
resultaten oplevert. Gelijklopend met de relatie tussen persoonlijkheid en OC symptomen,
verwachten we positieve relaties te zien tussen OCPD trekken en de domeinen binnen de
DIPSI. Meer specifiek zou de positieve relatie met compulsiviteit eruit springen.
27
Methode
Participanten
De participanten die deelnamen aan huidig onderzoek, waren adolescenten uit de 3de
graad
van een Vlaamse middelbare school, en hun moeders. De totale steekproef bedroeg 137
adolescenten, waarvan 34 jongens en 102 meisjes, en 1 waarvan het geslacht onbekend bleef.
De minimum- en maximumleeftijd was respectievelijk 16 en 19 jaar. De gemiddelde leeftijd
was 16,68 jaar met SD van .70. Er namen 101 moeders deel.
Procedure
Via briefwisseling werd de school ingelicht over dit onderzoek en werd gevraagd naar hun
medewerking. Na bevestiging werd via mail een datum afgesproken waarop de vragenlijsten
ingevuld konden worden. Na onderling overleg werd gekozen voor leerlingen uit de 3de
graad.
De leerlingen vulden de vragenlijsten op school anoniem in nadat ze duidelijke mondelinge
instructies hadden gekregen van hun leerkrachten en nadat ze een geïnformeerde toestemming
hadden getekend. Aan de participanten werd verzekerd dat de vragenlijsten met vertrouwen
behandeld zouden worden.
Alle leerlingen kregen op het moment van afname een enveloppe mee met hierin een
brief en vragenlijsten die ze dienden af te geven aan hun moeder. Via deze brief werden de
moeders ingelicht over het onderzoek en werd gevraagd om ook te participeren door
vragenlijsten in te vullen en een geïnformeerde toestemming te tekenen. Er werd afgesproken
dat ze de ingevulde vragenlijsten terug mochten meegeven aan hun kind, dat deze op zijn/haar
beurt dan meegaf aan de klastitularis tegen een welbepaalde datum. De vragenlijsten van de
moeders werden aan die van de adolescenten gekoppeld via een nummer op de achterzijde
van de vragenlijsten.
Metingen
Hierarchical personality Inventory for Children.
De HiPIC (Mervielde & De Fruyt, 1999) werd ontwikkeld om algemene
persoonlijkheidstrekken te meten bij kinderen en adolescenten en wordt in huidig onderzoek
zowel door adolescent als moeder ingevuld. Deze vragenlijst bestaat uit vijf factoren
(Emotionele stabiliteit, Extraversie, Vindingrijkheid, Welwillendheid, en Consciëntieusheid)
die overeenkomen met deze van het VFM, en 18 facetten. De vragenlijst bevat 144 items die
beoordeeld moeten worden op een vijf punten schaal die gaat van ‘de uitspraak past niet bij
28
mij’ tot ‘de uitspraak past heel goed bij mij’. De Cronbach Alpha
betrouwbaarheidscoëfficiënten in huidige studie bij adolescenten gaan van goed – zoals .83
(Vindingrijkheid), .86 (Welwillendheid), 0.88 (Emotionele stabiliteit), .89 (Extraversie) – tot
uitstekend, zoals .90 (Consciëntieusheid). De Cronbach Alpha betrouwbaarheidscoëfficiënten
bij moeders gaan eveneens van goed – zoals .85 (Emotionele stabiliteit) en .89
(Vindingrijkheid) – tot uitstekend, zoals .90 (Welwillendheid en Consciëntieusheid) en .92
(Extraversie).
Dimensional Personality Symptom Item Pool.
De DIPSI (De Clercq et al., 2006) die zowel door de adolescent als de moeder ingevuld
wordt, meet maladaptieve persoonlijkheidstrekken. Deze vragenlijst bestaat uit vier domeinen
(Emotionele instabiliteit, Introversie, Onwelwillendheid, en Compulsiviteit) en 27 facetten, en
bevat 172 items die beoordeeld moeten worden op een vijf punten schaal die gaat van ‘past
helemaal niet bij mij’ tot ‘past heel goed bij mij’. De Cronbach Alpha
betrouwbaarheidscoëfficiënten in huidige studie bij adolescenten gaan van goed, zoals .89
(Compulsiviteit) tot uitstekend, zoals .93 (Introversie), en .96 (Emotionele instabiliteit en
Onwelwillendheid). De Cronbach Alpha betrouwbaarheidscoëfficiënten bij moeders gaan van
een goede betrouwbaarheid van .89 (Compulsiviteit) tot uitstekende betrouwbaarheden van
.94 (Introversie), en .97 (Emotionele Instabiliteit en Onwelwillendheid).
Personality Inventory for DSM-5.
De PID-5 (Krueger, Derringer, Markon, Watson, & Skodol, 2012) werd eveneens ontwikkeld
om maladaptieve persoonlijkheidstrekken in kaart te brengen en wordt door zowel de
adolescent als moeder ingevuld. De PID-5 bevat vijf persoonlijkheidsfactoren, met name
negatief affect; onthechting/afstandelijkheid; antagonisme; disinhibitie; en psychoticisme,
dewelke in 25 facetten onder verdeeld kunnen worden. Deze vragenlijst bestaat uit 220 items,
die beoordeeld moeten worden op een vier punten schaal die gaat van ‘helemaal niet waar’ tot
‘helemaal waar’. Via de PID-5 kunnen we ‘rigide perfectionisme’, ‘perseveratie’, ‘intimiteit
vermijding’ en ‘begrensde affectiviteit’ meten, vier maladaptieve facetten die een rol spelen
bij de diagnose van OCPD volgens Sectie III van de DSM-5 (APA, 2013). De Cronbach
Alpha betrouwbaarheidscoëfficiënten in huidige studie voor adolescenten voor de facetten
‘rigide perfectionisme’, ‘perseveratie’, ‘intimiteit vermijding’ en ‘begrensde affectiviteit’
bedragen respectievelijk .82, .86, .78 en .78, en zijn goed te noemen. De Cronbach Alpha
29
betrouwbaarheidscoëfficiënten voor moeders voor deze facetten bedragen respectievelijk .87,
.84, .80 en .68, en zijn goed te noemen (behalve de laatste is acceptabel).
Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale.
De YOCCS (De Caluwé & De Clercq, in press) is een zelfrapportage vragenlijst die OC
symptomen vanuit een dimensionele visie tracht in kaart te brengen aan de hand van
verschillende symptoomdimensies, alsook de ernst van deze OC symptomatologie. De
YOCSS bestaat uit drie factoren, met name een Obsessieve factor, een Compulsieve factor en
als derde factor de Orde/netheid/perfectionisme factor, dewelke nog eens in 10 facetten onder
verdeeld kunnen worden. Meer specifiek bevat de Obsessieve factor, de agressie,
schuldgevoelens, sensitief voor fysieke verschijning, en somatisatiefacetten. De Compulsieve
factor bestaat uit de volgende facetten: herhalen, magische spelletjes, en verzamelwoede. En
de Orde/netheid/perfectionisme factor beslaat de facetten ordelijkheid, netheid, en
perfectionisme. Het gemiddelde van deze 57 inhoudssymptomen vormen samen de YOCCS
totale Symptoom score. Daarnaast meten 11 ernstitems de ernst van de OC klachten, waarvan
het gemiddelde wijst op de YOCSS ernstscore. De vragenlijst bestaat in totaal dus uit 68
items, die op een vijf puntenschaal beoordeeld moeten worden en gaat van ‘past helemaal niet
bij mij’ tot ‘past heel goed bij mij’. Deze wordt enkel door de adolescent ingevuld. De
Cronbach Alpha betrouwbaarheidscoëfficiënt in huidige studie voor de Obsessieve factor
bedraagt .87 met het facet agressie met de laagste betrouwbaarheid (.71) en het facet
schuldgevoelens met de hoogste betrouwbaarheid (.75). De Cronbach Alpha
betrouwbaarheidscoëfficiënt voor de Compulsieve factor bedraagt .84 met het facet magische
spelletjes met de laagste betrouwbaarheid (.61) en verzamelwoede met de hoogste
betrouwbaarheid (.80). Tenslotte heeft de Orde/netheid/perfectionisme factor een
betrouwbaarheid van .87 met netheid met de laagste betrouwbaarheid (.67) en ordelijkheid
met de hoogste betrouwbaarheid (.81). Alle betrouwbaarheden zijn goed te noemen, met
uitzondering van het facet netheid die een acceptabele betrouwbaarheid heeft.
Analyses
Om de relatie tussen OC symptomen en OCPD trekken in kaart te brengen werden Pearson
correlaties berekend. Voor de OC symptomen werd gebruik gemaakt van de YOCSS
symptoom score, dewelke kon opgedeeld worden in drie YOCSS factoren, dewelke op hun
beurt opgedeeld konden worden in facetten. Voor de OCPD trekken werd enerzijds een
OCPD gemiddelde score gebruikt (dit is het gemiddelde van de vier facetten die OCPD
30
uitmaken), en anderzijds de OCPD facetscores, meer specifiek de facetten ‘rigide
perfectionisme’, ‘perseveratie’, ‘intimiteit vermijding’ en ‘begrensde affectiviteit’.
Zowel om de relatie tussen Persoonlijkheid en OC symptomen als de relatie tussen
Persoonlijkheid en OCPD trekken in kaart te brengen, werd gebruik gemaakt van
hiërarchische regressieanalyses. Hierbij was het de bedoeling om de incrementele validiteit te
exploreren van maladaptieve persoonlijkheidstrekken bovenop algemene
persoonlijkheidstrekken (en vice versa) in de voorspelling van OC symptomen enerzijds en
OCPD trekken anderzijds.
Omwille van significante relaties tussen OC en OCPD trekken enerzijds met leeftijd
en geslacht anderzijds, werd gecontroleerd voor deze beide variabelen. Bij het specifieker
voorspellen van de drie YOCCS factoren werd eveneens gecontroleerd voor leeftijd en
geslacht, maar bijkomend ook voor de twee andere resterende factoren om een zuiverder
resultaat te bekomen.
31
Resultaten
Obessief-Compulsieve Symptomen en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken
Voor de eerste relatie werd gebruik gemaakt van Pearson correlaties. Tabel 1 toont de
resultaten voor de correlaties tussen de YOCCS symptoom score en OCPD gemiddelde- en
facet scores voor adolescenten en moeders.
Allereerst tonen deze waarden dat de relatie tussen YOCCS symptoom score en OCPD
gemiddelde score (beiden ingevuld door adolescenten) significant en positief is, r = .45, p <
.001. De correlatie tussen de YOCSS symptoom score (adolescenten) en OCPD gemiddelde
score (ingevuld door moeders) bedraagt r = .16, p > .05, deze is positief maar niet significant.
Ten tweede wordt ook gekeken naar de relatie tussen YOCCS symptoom score en
OCPD facet scores voor adolescenten en moeders. De correlatiecoëfficiënten bij adolescenten
tonen aan dat de relatie tussen de YOCSS symptoom score en perseveratie alsook rigide
perfectionisme beiden positief en significant zijn (respectievelijk is r = .54, p < .001 en r =
.57, p < .001) doch het groots met rigide perfectionisme. Er is eveneens een significante
positieve relatie met begrensde affectiviteit, r = .20, p < .05. De relatie met intimiteit
vermijding is niet significant.
De OCPD facet scores bij moeders tonen enkel één significante positieve relatie,
namelijk die tussen de YOCSS symptoom score en het OCPD facet perseveratie, r = .25, p <
.05.
Belangrijk om op te merken is dat de correlaties bij de same-informant approach (adolescent-
adolescent) sterker zijn dan bij de cross-informant approach (adolescent-moeder), zowel voor
de OCPD gemiddelde als de facet scores. Eveneens kan men zien dat de relatie tussen
YOCCS symptoom score en de OCPD gemiddelde score voor moeders niet significant is,
maar bij één OCPD facet wel, met name perseveratie.
32
Tabel 1
Pearson Correlaties tussen YOCCS Symptoom Score en OCPD Gemiddelde- en Facet Scores
voor Adolescenten en Moeders
OCPD gemiddelde scores
Adolescenten Moeders
YOCCS
symptoom
score
.45***
.16
OCPD facet scores
Adolescenten Moeders
YOCCS
symptoom
score
rigper persev intver begaff rigper persev intver begaff
.57**
.54**
.03 .20*
.15 .25*
.01 .10
Noot. Rigper = rigide perfectionisme; persev = perseveratie; intver = intimiteit vermijding;
begaff = begrensde affectiviteit.
*p < .05 **p < .01. ***p < .001.
Vervolgens werd op een specifieker niveau gekeken naar de relatie tussen de YOCSS factoren
en facetten enerzijds en de OCPD gemiddelde (zie Tabel 2) en facet scores (zie Tabel 3)
ingevuld door adolescenten en moeders anderzijds.
In tabel 2 vinden we op factorniveau positieve en significante relaties tussen de drie
YOCCS factoren en de OCPD gemiddelde scores bij adolescenten. De Obsessieve factor heeft
een correlatie van r = .25, p < .01, de Compulsieve factor heeft een correlatie van r = .39, p
<.001 en de Orde/netheid/perfectionisme factor heeft een correlatie van r = .52, p < .001. Op
facetniveau vindt men voor alle YOCSS facetten positieve en significante relaties terug met
de OCPD gemiddelde score (adolescent), met uitzondering van de facetten ‘fysieke
verschijning’ en ‘somatisatie’.
Bij moeders vinden we echter geen enkele significante relatie op factor- en
facetniveau, met uitzondering van één significante relatie, met name het facet
‘schuldgevoelens’, met een correlatie van r = .20, p < .05.
33
Tabel 2
Pearson Correlaties tussen Factoren en Facetten van de YOCCS en OCPD Gemiddelde
Scores voor Adolescenten en Moeders
YOCCS OCPD gemiddelde scores
Adolescenten Moeders
OBS .25**
.05
Agressie .26**
.11
Schuldgevoelens .28**
.20*
Sensitief voor
fysieke verschijning
.15 -.08
Somatisatie .10 -.07
COMP .39***
.18
Herhalen .40***
.18
Magische spelletjes .27**
.08
Verzamelwoede .27**
.16
OCP .52***
.16
Ordelijkheid .51***
.18
Netheid .40***
.04
Perfectionisme .46***
.18
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionisme factor.
*p < .05 **p < .01. ***p < .001.
Tabel 3 toont tenslotte de correlaties tussen de factoren en facetten van de YOCCS en de vier
OCPD facet scores. Het eerste luik voor adolescenten toont ons in het algemeen dat de
facetten ‘rigide perfectionisme’ en ‘perseveratie’, met alle YOCSS factoren en facetten,
positieve en significante relaties geven. Dit in tegenstelling tot de facetten ‘intimiteit
vermijding’ (wat enkel gecorreleerd is met Ordelijkheid, r = .21, p < .05) en ‘begrensde
affectiviteit’, waar enkel de factor COMP (r = .25, p < .01) en de facetten ‘herhalen’ (r = .28,
p <.01) en ‘ordelijkheid’ (r = .18, p < .05) een positieve en significante correlatie vertonen.
De facetten ‘rigide perfectionisme’ en ‘perseveratie’ hebben duidelijk de sterkste
correlaties bij adolescenten. Dit komt overeen met wat eerder in Tabel 1 aan bod kwam.
34
Concreter zien we dat de OCP factor de sterkste correlatie vertoont zowel met het facet ‘rigide
perfectionisme’, r = .71, p < .001, als met het facet ‘perseveratie’, r = .55, p <.001.
Het tweede luik bevat de resultaten bij moeders. Deze waarden tonen ons dat de
correlaties in het algemeen, op enkele uitzonderingen na, niet significant zijn. Bij het facet
‘perseveratie’ zijn enkele significante waarden te vinden, met name, agressie,
schuldgevoelens, herhalen, verzamelwoede, en perfectionisme. Daarnaast is de Compulsiviteit
factor positief en significant gecorreleerd met het OCPD facet ‘perseveratie’, r = .30, p < .01.
Tabel 3
Pearson Correlaties tussen Factoren en Facetten van de YOCCS en OCPD Facet Scores voor
Adolescenten en Moeders
YOCCS Adolescenten Moeders
rigper persev intver begaff rigper persev intver begaff
OBS .33***
.40***
-.09 .10 .08 .13 -.09 .03
Agressie .25**
.34***
.01 .17 .12 .21*
-.06 .10
Schuldgevoelens .36***
.39***
-.06 .15 .15 .25*
.09 .18
Sensitief voor
fysieke
verschijning
.25**
.34***
-.10 -.01 -.01 -.03 -.13 -.07
Somatisatie .17*
.18*
-.12 .05 .01 .05 -.20 -.10
COMP .40***
.43***
.06 .25**
.12 .30**
.09 .09
Herhalen .41***
.40***
.09 .28**
.14 .32**
.08 .04
Magische
spelletjes
.29**
.31***
.02 .16 .03 .12 .07 .05
Verzamelwoede .27**
.32***
.04 .16 .10 .25*
.06 .11
OCP .71***
.55***
.12 .15 .17 .19 .04 .11
Ordelijkheid .64***
.48***
.21*
.18*
.16 .19 .11 .12
Netheid .60***
.49***
.01 .07 .12 .11 -.08 -.02
Perfectionisme .63***
.50***
.08 .14 .16 .20*
.05 .16
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionisme factor rigper = rigide perfectionisme; persev = perseveratie;
intver = intimiteit vermijding; begaff = begrensde affectiviteit.
*p < .05 **p < .01. ***p < .001.
35
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Symptomen
Voor de tweede relatie werd gebruik gemaakt van hiërarchische regressieanalyse. Via drie
stappen werden de predictoren in het model gebracht. We bespreken eerst de resultaten bij de
adolescenten, om vervolgens over te gaan tot de moeders.
Tabel 4 toont de verschillende stappen die werden gebruikt voor de voorspelling van
OC symptomen. In stap 1 werden de controle variabelen, leeftijd en geslacht, opgenomen.
Leeftijd en geslacht verklaren 5% van de variantie. In een 2de
stap werd de HiPIC toegevoegd,
die bijkomend een significante 30% van de variantie verklaard (F change p < .001). De
domeinen ‘emotionele stabiliteit’ en ‘welwillendheid’ zijn significante negatieve predictoren.
De DIPSI tenslotte, werd in een 3de
stap toegevoegd, die bijkomend een significante 25% van
de variantie verklaard (F change p < .001), bovenop het eerst aanbieden van de adaptieve
persoonlijkheidstrekken. Hiermee wordt aangetoond dat maladaptieve
persoonlijkheidstrekken een meerwaarde bieden voor het verklaren van OC symptomen,
bijkomend op het aanbieden van adaptieve persoonlijkheidstekken, d.i. de HiPIC. Vooral het
domein ‘emotionele instabiliteit’ is een significante positieve predictor.
Vervolgens werden de stappen omgedraaid, en werd eerst de DIPSI opgenomen en
daarna de HiPIC. Het opnemen van de DIPSI verklaart een significante 54% van de variantie
(bovenop leeftijd en geslacht) met ‘emotionele instabiliteit’ en ‘compulsiviteit’ als
significante positieve predictoren (F change p < .001). Het toevoegen van de HiPIC biedt
daarentegen geen meerwaarde bovenop de DIPSI. Het toevoegen van adaptieve
persoonlijkheidstrekken heeft dus geen incrementele validiteit bovenop het eerst aanbieden
van de maladaptieve persoonlijkheidstrekken. Het aanbieden van de maladaptieve
persoonlijkheidstrekken biedt met andere woorden een meerwaarde in het voorspellen van OC
symptomen.
36
Tabel 4
Regressies: Voorspelling van de YOCCS Symptoom Score (Adolescenten) door
Persoonlijkheid (HiPIC en DIPSI ingevuld door Adolescenten)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
YOCCS symptoom
score
Stap 1: controle
variabelen
.05
Leeftijd (-.19), Geslacht (.11)
Stap 2: HiPIC .35***
.30***
ES (-.51***
), E (.10), V (.09), W (-.22***
), C
(.12)
Stap 3: DIPSI .60***
.25***
EI (.57***
), I (-.01), O (.12), COM (.24)
Stap 1: controle
variabelen
.05
Leeftijd (-.19), Geslacht (.11)
Stap 2: DIPSI .59***
.54***
EI (.47***
), I (.04), O (.08), COM (.36***
)
Stap 3: HiPIC .60***
.01 ES (.04), E (-.04), V (.01), W (-.06), C (.15)
Noot. HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children; DIPSI = Dimensional
Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E = Extraversie; V =
Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI = Emotionele Instabiliteit;
I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
In een verdere stap werd specifieker gekeken naar de factoren van de YOCCS en naar de
incrementele validiteit van maladaptieve persoonlijkheidstrekken bovenop adaptieve
persoonlijkheidstrekken (en vice versa). Tabel 5 toont de resultaten van de voorspelling van
de DIPSI bovenop de HiPIC voor de drie YOCSS factoren. Tabel 6 toont de resultaten van de
voorspelling van de HiPIC bovenop de DIPSI voor de drie YOCSS factoren, m.a.w. een
omkering van de stappen.
In een eerste stap werd gecontroleerd voor leeftijd en geslacht, maar ook voor de twee
resterende OC factoren. We zien in Tabel 5 dat voor de predictie van de Obsessieve factor de
controlevariabelen 47% van de variantie verklaren (p < .001). Het toevoegen van de HiPIC
zorgde voor een bijkomende verklaring van 19% (F change p < .001), met ‘lage emotionele
stabiliteit’ als significante predictor. Als men in stap 3 de DIPSI toevoegt, dan verklaart dit
37
bijkomend nog slechts 3% van de variantie (F change = ns). Het aanbieden van maladaptieve
persoonlijkheidstrekken bovenop algemene persoonlijkheid biedt m.a.w. geen meerwaarde
aan het voorspellen van de Obsessieve factor.
Tabel 5
Regressies: Voorspelling van de Drie YOCCS Domeinen (Adolescenten) door Persoonlijkheid
(HiPIC + DIPSI ingevuld door Adolescenten)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
OBS
Stap 1:
controlevariabelen
.47***
Leeftijd (-.16*), Geslacht (.30
***), OCP (.28
***),
COMP (.38***
)
Stap 2: HiPIC .66***
.19***
ES (-.52***
), E (.08), V (-.05), W (-.04), C (-.02)
Stap 3: DIPSI .69***
.03 EI (.31), I (.00), O (.07), COM (-.12)
COMP
Stap 1:
controlevariabelen
.42***
Leeftijd (.07), Geslacht (-.16), OBS (.42***
), OCP
(.36***
)
Stap 2: HiPIC .48***
.06 ES (.10), E (.01), V (.13), W (-.00), C (-.27***
)
Stap 3: DIPSI .52***
.04 EI (.01), I (.13), O (.31), COM (-.04)
OCP
Stap 1:
controlevariabelen
.39***
Leeftijd (-.05), Geslacht (-.07), COMP (.38***
),
OBS (.32***
)
Stap 2: HiPIC .53***
.15***
ES (.05), E (-.01), V (-.02), W (-.13), C (.39***
)
Stap 3: DIPSI .62***
.09***
EI (.31), I (-.12), O (-.21), COM (.44***
)
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionisme factor; HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children;
DIPSI = Dimensional Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E =
Extraversie; V = Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI =
Emotionele Instabiliteit; I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
Bij de voorspelling van de Compulsieve factor zien we dat de controlevariabelen 42% van de
variantie verklaren (p < .001). Het toevoegen van de HiPIC verklaart slechts 6% van de
38
variantie (F change = ns). Het toevoegen van de DIPSI biedt bijkomend geen significante
meerwaarde in het voorspellen van de Compulsieve factor, bovenop het aanbieden van de
HiPIC. Tenslotte zien we dat de controlevariabelen bij de Orde/netheid/perfectionisme factor,
een verklaarde variantie van 39% weergeven (p < .001). Het toevoegen van de HiPIC
verklaart bijkomend 15 % van de variantie (F change p < .001), met ‘consciëntieusheid’ als
significante positieve predictor. Het toevoegen van de DIPSI biedt een significante
incrementele validiteit van 9% (F change p < .001), wat wil zeggen dat het aanbieden van
maladaptieve persoonlijkheidstrekken een meerwaarde biedt in het voorspellen van de OCP
factor. De significante positieve predictor daar is compulsiviteit.
Tabel 6 geeft de voorspelling weer van de drie YOCCS factoren, maar waarbij men eerst de
DIPSI opnam en vervolgens de HiPIC.
Voor de Obsessieve factor, verklaren de controlevariabelen 47% van de variantie (p <
.001). Het aanbieden van de DIPSI, vertoont bijkomend een variantie van 17% (F change p <
.001), met ‘hoge emotionele instabiliteit’ als significante predictor. Het toevoegen van de
HiPIC in een 3de
stap biedt bijkomend een significante incrementele validiteit van 4%, met
‘lage emotionele stabiliteit’ als significante predictor (F change p < .001).
Voor de Compulsieve factor verklaren de controlevariabelen 42% van de variantie (p
< .001). Het aanbieden van de DIPSI in een 2de
stap toont een significante incrementele
predictieve validiteit van 7% (F change p < .001), met ‘hoge onwelwillendheid’ als
significante predictor. Het toevoegen van de HiPIC bovenop de DIPSI biedt daarentegen geen
significante meerwaarde in het voorspellen van de Compulsieve factor (F change = ns).
Tenslotte zien we bij de Orde/netheid/perfectionisme factor, dat de controlevariabelen
39% van de variantie verklaren (p < .001). Het toevoegen van de DIPSI vertoont een
bijkomende variantie van 20% (p < .001) met ‘hoge compulsiviteit’ als significante predictor.
Het toevoegen van de HiPIC bovenop de DIPSI biedt echter geen meerwaarde in het
voorspellen van de OCP factor (F change = ns).
39
Tabel 6
Regressies: Voorspelling van de Drie YOCCS Domeinen (Adolescenten) door Persoonlijkheid
(DIPSI + HiPIC ingevuld door Adolescenten)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
OBS
Stap 1:
controlevariabelen
.47***
Leeftijd (-.16*), Geslacht (.30
***), OCP (.28
***),
COMP (.38***
)
Stap 2: DIPSI .65***
.17***
EI (.53***
), I (.02), O (-.00), COM (-.04)
Stap 3: HiPIC .69***
.04**
ES (-.33***
), E (.07), V (-.06), W (-.05), C (.12)
COMP
Stap 1:
controlevariabelen
.42***
Leeftijd (.07), Geslacht (-.16), OBS (.42***
),
OCP (.36***
)
Stap 2: DIPSI .49***
.07***
EI (.04), I (.04), O (.30***
), COM (-.09)
Stap 3: HiPIC .52***
.03 ES (.13), E (.02), V (.05), W (.16), C (-.11)
OCP
Stap 1:
controlevariabelen
.39***
Leeftijd (-.05), Geslacht (-.07), COMP (.38***
),
OBS (.32***
)
Stap 2: DIPSI .59***
.20***
EI (-.01), I (-.01), O (-.17), COM (.54***
)
Stap 3: HiPIC .62***
.03
ES (.26), E (-.12), V (.01), W (-.16), C (.15)
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionisme factor; HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children;
DIPSI = Dimensional Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E =
Extraversie; V = Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI =
Emotionele Instabiliteit; I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
Vervolgens bekijken we de resultaten waarbij de persoonlijkheidsvragenlijsten werden
ingevuld door de moeders. Tabel 7 geeft de voorspelling weer van de YOCCS symptoom
score door persoonlijkheid. Er werd, net zoals bij adolescenten gewerkt aan de hand van drie
stappen.
40
In stap 1 werden de controlevariabelen, leeftijd en geslacht opgenomen, die 4% van de
variantie verklaren (p = ns).
Het aanbieden van de HiPIC geeft een bijkomende variantie van 14% (p < .02). het
toevoegen van de DIPSI biedt daarentegen geen meerwaarde bovenop de HiPIC (F change =
ns). Vervolgens werden de stappen omgedraaid en zien we dat de DIPSI een bijkomende
variantie geeft van 13% (F change p < .01), terwijl de HiPIC geen bijkomende meerwaarde
biedt, bovenop het eerst aanbieden van de DIPSI (F change = ns).
Tabel 7
Regressies: Voorspelling van de YOCCS Symptoom Score (Adolescenten) door
Persoonlijkheid (HiPIC en DIPSI ingevuld door Moeders)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
YOCCS symptoom
score
Stap 1: controle
variabelen
.04
Leeftijd (-.20), Geslacht (.02)
Stap 2: HiPIC .18**
.14*
ES (-.24), E (.05), V (-.20), W (-.19), C (.03)
Stap 3: DIPSI .20
.03
EI (.21), I (-.11), O (.24), COM (-.16)
Stap 1: controle
variabelen
.04
Leeftijd (-.20), Geslacht (.02)
Stap 2: DIPSI .17**
.13**
EI (.35), I (-.01), O (.10), COM (-.14)
Stap 3: HiPIC .20
.04 ES (-.15), E (-.02), V (-.19), W (-.07), C (.16)
Noot. HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children; DIPSI = Dimensional
Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E = Extraversie; V =
Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI = Emotionele Instabiliteit;
I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
Vervolgens werd net zoals wanneer persoonlijkheidsvragenlijsten werden ingevuld door de
adolescenten zelf specifieker gekeken naar de domeinen van de YOCCS. Tabel 8 toont de
regressies bij het aanbieden van HiPIC en vervolgens de DIPSI, terwijl in tabel 9 de stappen
41
werden omgedraaid. In tabel 8 werd als 1ste
stap de controlevariabelen, leeftijd, geslacht en de
twee resterende factoren opgenomen. De controlevariabelen verklaren 45% van de variantie
(p < .001) van de Obsessieve factor. Het toevoegen van de HiPIC als de DIPSI bieden geen
incrementele waarde (F change = ns). Voor de compulsieve factor zien we dat de
controlevariabelen 42% van de variantie verklaren (p < .001). Zowel de HiPIC als de DIPSI
bieden eveneens geen incrementele validiteit (F change = ns).
Tabel 8
Regressies: Voorspelling van de Drie YOCCS Domeinen (Adolescenten) door
Persoonlijkheid (HiPIC + DIPSI ingevuld door Moeders)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
OBS
Stap 1:
controlevariabelen
.45***
Leeftijd (-.21**
), Geslacht (.29***
), OCP (.27**
),
COMP (.38***
)
Stap 2: HiPIC .49***
.05
ES (-.11), E (-.07), V (.17), W (.05), C (-.20)
Stap 3: DIPSI .50***
.01 EI (-.04), I (.25), O (-.18), COM (-.06)
COMP
Stap 1:
controlevariabelen
.42***
Leeftijd (.08), Geslacht (-.17), OBS (.40***
), OCP
(.36***
)
Stap 2: HiPIC .47***
.05 ES (-.04), E (.01), V (-.08), W (.03), C (-.19)
Stap 3: DIPSI .52***
.05 EI (.47), I (-.29), O (.16), COM (-.09)
OCP
Stap 1:
controlevariabelen
.37***
Leeftijd (-.02), Geslacht (-.11), COMP (.39***
),
OBS (.30**
)
Stap 2: HiPIC .48***
.11**
ES (-.03), E (.10), V (-.23), W (-.22*), C (.39
***)
Stap 3: DIPSI .49***
.01
EI (-.28), I (-.02), O (.21), COM (.01)
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionisme factor; HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children;
DIPSI = Dimensional Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E =
Extraversie; V = Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI =
Emotionele Instabiliteit; I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
42
Tenslotte vinden we dat de controlevariabelen 37% van de variantie verklaren van de
orde/netheid/perfectionisme factor (p < .001). Enkel bij deze factor, geeft de HiPIC (en niet de
DIPSI) een bijkomende variantie van 11% (p < .01), met een ‘lage welwillendheid’ en ‘hoge
consciëntieusheid’ als significante predictoren.
Vervolgens werden de stappen omgedraaid (zie tabel 9). Bij de Obsessieve factor vinden we
een verklaarde variantie van 45% door de controlevariabelen (p < .001). Zowel de DIPSI als
de HiPIC tonen geen bijkomende incrementele validiteit (F change = ns).
Voor de compulsieve factor verklaren de controlevariabelen 42% van de variantie (p < .001).
We zien dat de DIPSI een incrementele validiteit toont van 7% bovenop de controlevariabelen
(F change p < .02), met ‘hoge emotionele instabiliteit’ als significante predictor. De HiPIC
daarentegen toont geen meerwaarde (F change = ns).
Bij de Orde/netheid/perfectionisme factor tenslotte, vinden we een verklaarde variantie van
37% door de controlevariabelen (p < .001). De DIPSI biedt hier geen incrementele validiteit
bovenop de controlevariabelen. De HiPIC daarentegen toont een incrementele validiteit van
9% (F change p < .02) bovenop de controlevariabelen en de DIPSI, met ‘hoge
consciëntieusheid’ als significante predictor.
43
Tabel 9
Regressies: Voorspelling van de Drie YOCCS Domeinen (Adolescenten) door Persoonlijkheid
(DIPSI + HiPIC ingevuld door Moeders)
R2
ΔR2
Predictor (Gestandaardiseerde β Coëfficiënt)
OBS
Stap 1:
controlevariabelen
.45***
Leeftijd (-.21**
), Geslacht (.29***
), OCP (.27**
),
COMP (.38***
)
Stap 2: DIPSI .47***
.02
EI (.08), I (.17), O (-.01), COM (-.15)
Stap 3: HiPIC .50***
.04
ES (-.09), E (.05), V (.16), W (-.02), C (-.22)
COMP
Stap 1:
controlevariabelen
.42***
Leeftijd (.08), Geslacht (-.17), OBS (.40***
), OCP
(.36***
)
Stap 2: DIPSI .49***
.07*
EI (.41*), I (-.14), O (.05), COM (-.20)
Stap 3: HiPIC .52***
.03 ES (.13), E (-.11), V (-.07), W (.15), C (-.07)
OCP
Stap 1:
controlevariabelen
.37***
Leeftijd (-.02), Geslacht (-.11), COMP (.39***
),
OBS (.30**
)
Stap 2: DIPSI .40***
.03
EI (-.23), I (-.02), O (.05), COM (.23)
Stap 3: HiPIC .49***
.09*
ES (-.15), E (.06), V (-.24), W (-.17), C (.42***
)
Noot. OBS = Obsessieve factor; COMP = Compulsieve factor; OCP =
Orde/netheid/perfectionism factor; HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children;
DIPSI = Dimensional Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E =
Extraversie; V = Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI =
Emotionele Instabiliteit; I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM = Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
44
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken
In het derde luik wordt nagegaan hoe persoonlijkheid (ingevuld door adolescenten en
moeders) OCPD (ingevuld door adolescenten en moeders) kan voorspellen. Hier werd
eveneens gebruik gemaakt van hiërarchische regressieanalyse. Tabel 10 toont ons de
voorspelling van de OCPD gemiddelde score bij adolescenten (zowel ingevuld door
adolescenten als moeders) door persoonlijkheid (ingevuld door adolescenten).
Er werd opnieuw gewerkt met drie stappen. Het eerste luik beschrijft de voorspelling
van OCPD gemiddelde score, ingevuld door de adolescent. In een 1ste
stap werden de
controlevariabelen in het model opgenomen, meerbepaald leeftijd en geslacht, die een
verklaarde variantie geven van 6% (p < .02).
In een 2de
stap werd de HiPIC toegevoegd, die geen bijkomende waarde geeft (F change =
ns). Het toevoegen van de DIPSI als 3de
stap, toont daarentegen een verklaarde variantie van
37% (F change p < .001), met als significante predictoren ‘hoge introversie’ en ‘hoge
compulsiviteit’. Het toevoegen van de DIPSI biedt m.a.w. een meerwaarde bovenop de HiPIC
in het voorspellen van OCPD trekken, die de adolescenten zelf invulden.
In een volgende fase werden de stappen omgedraaid. De controlevariabelen geven
eveneens een verklaarde variantie van 6% (p <.02). Het toevoegen van de DIPSI als 2de
stap,
biedt een bijkomende validiteit van 35% (F change p < .001) met ‘hoge introversie en hoge
compulsiviteit’ als significante predictoren’. Het toevoegen van de HiPIC in de 3de
stap biedt
eveneens een meerwaarde aan het voorspellen van OCPD trekken (zoals ingevuld door de
adolescent), bovenop de maladaptieve persoonlijkheidstrekken, d.i. de DIPSI, meerbepaald
8%, met een hoge ‘emotionele stabiliteit’ als significante predictor.
45
Tabel 10
Regressies: Voorspelling van de OCPD Gemiddelde Score (ingevuld door
Adolescenten/Moeders) en Persoonlijkheid (HiPIC en DIPSI ingevuld door Adolescenten)
R2
ΔR2
Predictor(Gestandaardiseerde β coëfficiënt)
OCPD gemiddelde
score, ingevuld
door adolescenten
Stap 1:
controlevariabelen
.06*
Leeftijd (-.22**
), Geslacht (-.09)
Stap 2: HiPIC .12 .06 ES (-.02), E (-.16), V (.04), W (-.19), C (.03)
Stap 3: DIPSI .48***
.37***
EI (.05), I (.47***
), O (.23), COM (.33**
)
Stap 1:
Controlevariabelen
.06*
Leeftijd (-.22**
), Geslacht (-.09)
Stap 2: DIPSI .40**
.35***
EI (-.17), I (.48***
), O (.18), COM (.24***
)
Stap 3: HiPIC .48***
.08***
ES (.36**
), E (-.08), V (-.14), W (.15), C (.00)
OCPD gemiddelde
score, ingevuld
door moeders
Stap 1:
controlevariabelen
.02 Leeftijd (-.02), Geslacht (-.13)
Stap 2: HiPIC .05 .04 ES (-.06), E (-.17), V (.04), W (.06), C (.02)
Stap 3: DIPSI .16 .11 EI (.07), I (-.45), O (.51), COM (.25)
Stap 1:
controlevariabelen
.02 Leeftijd (-.02), Geslacht (-.13)
Stap 2: DIPSI .05 .03 EI (.12), I (.02), O (-.03), COM (.10)
Stap 3: HiPIC .16 .11 ES (.06), E (-.56**
), V (-.02), W (.34), C (.03)
Noot. HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children; DIPSI = Dimensional
Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E = Extraversie; V =
Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI = Emotionele Instabiliteit;
I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM= Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
46
Dezelfde procedure werd overgedaan bij de moeders. Luik 2 binnen tabel 10 toont de
voorspelling van de OCPD gemiddelde score (nu ingevuld door de moeders) door
persoonlijkheid (ingevuld door de adolescent). Wat meteen opvalt is dat er geen significante
resultaten gevonden kunnen worden, in tegenstelling tot het eerste luik. Bij de HiPIC vinden
we wel dat een ‘lage extraversie een significante predictor is.
In een volgende stap werd bijkomend gekeken naar de voorspelling van de OCPD gemiddelde
score (ingevuld door adolescenten/moeders), door persoonlijkheid, maar nu ingevuld door
moeders. Tabel 11 toont de resultaten.
Het eerste luik toont de voorspelling van de OCPD gemiddelde score, ingevuld door
adolescenten. De drie stappen werden opnieuw gehanteerd.
In stap 1 werden de controlevariabelen, leeftijd en geslacht, opgenomen, die een verklaarde
variantie van 5% geven (p = ns).
Vervolgens werd de HiPIC toegevoegd die een bijkomende validiteit geeft van 16% (F
change p < .01). Als men de DIPSI als derde stap toevoegt biedt dit geen incrementele
validiteit bovenop de HiPIC (F change p = ns), m.a.w. biedt de DIPSI (zoals ingevuld door de
moeders) geen meerwaarde bovenop het toevoegen van de HiPIC (zoals ingevuld door de
moeders) in de voorspelling van OCPD trekken bij adolescenten.
Vervolgens werden de stappen omgedraaid en vindt men dat controlevariabelen 5% van de
variantie verklaren (p = ns). Het toevoegen van de DIPSI biedt een incrementele validiteit van
12% (p < .02). Het toevoegen van de HiPIC bovenop de DIPSI biedt echter geen meerwaarde
in het voorspellen van de OCPD gemiddelde score (zoals ingevuld door de adolescent), F
change p = ns).
In het tweede luik werd gekeken hoe persoonlijkheid (ingevuld door moeders), OCPD
trekken (eveneens ingevuld door moeders) kan voorspellen bij adolescenten.
We zien dat de controlevariabelen 2% van de variantie verklaren (p = ns). Het toevoegen van
de HiPIC als eerste stap geeft een incrementele validiteit van 24% (p < .001), met ‘lage
extraversie’ en ‘lage welwillendheid’ als significante predictoren. Het toevoegen van de
DIPSI bovenop de HiPIC geeft een incrementele validiteit van 29% (p < .001), met ‘hoge
compulsiviteit’ als significante predictor, wat wil zeggen dat het aanbieden van maladaptieve
trekken een meerwaarde biedt bovenop het aanbieden van adaptieve trekken in het
voorspellen van OCPD trekken bij adolescenten.
Vervolgens werden de stappen omgedraaid. Het aanbieden van de DIPSI in stap 2, geeft een
proportie verklaarde variantie van 48% (F change p < .001), met ‘hoge introversie’ en ‘hoge
47
compulsiviteit’ als significante predictoren. Het aanbieden van de HiPIC als 3de stap toont
echter een verklaarde variantie van 5% (F change p = ns), wat wil zeggen dat adaptieve
persoonlijkheidstrekken geen meerwaarde bieden, bovenop het aanbieden van maladaptieve
persoonlijkheidstrekken, in het voorspellen van OCPD gemiddelde scores bij adolescenten,
volgens de waarneming van de moeders.
48
Tabel 11
Regressies: Voorspelling van de OCPD Gemiddelde Score (ingevuld door
Adolescenten/Moeders) en Persoonlijkheid (HiPIC en DIPSI ingevuld door Moeders)
R2
ΔR2
Predictor(Gestandaardiseerde β coëfficiënt)
OCPD gemiddelde
score, ingevuld
door adolescenten
Stap 1:
controlevariabelen
.05
Leeftijd (-.18), Geslacht (-.13)
Stap 2: HiPIC .21***
.16**
ES (-.20), E (-.23), V (.10), W (-.22), C (.08)
Stap 3: DIPSI .24**
.03
EI (-.09), I (-.18), O (.31), COM (.15)
Stap 1:
Controlevariabelen
.05
Leeftijd (-.18), Geslacht (-.13)
Stap 2: DIPSI .17**
.12*
EI (.10), I (.11), O (.06), COM (.12)
Stap 3: HiPIC .24**
.07
ES (-.19), E (-.34), V (.12), W (-.04), C (.08)
OCPD gemiddelde
score, ingevuld
door moeders
Stap 1:
controlevariabelen
.02 Leeftijd (-.02), Geslacht (-.13)
Stap 2: HiPIC .26***
.24***
ES (-.19), E (-.30**
), V (.04), W (-.26**
), C (.00)
Stap 3: DIPSI .55***
.29***
EI (.37), I (.22), O (-.24), COM (.46***
)
Stap 1:
controlevariabelen
.02 Leeftijd (-.02), Geslacht (-.13)
Stap 2: DIPSI .50***
.48***
EI (.15), I (.41**
), O (-.06), COM (.28**
)
Stap 3: HiPIC .55***
.05 ES (.23), E (-.20), V (.08), W (-.01), C (-.25)
Noot. HiPIC = Hierarchical Personality Inventory for Children; DIPSI = Dimensional
Personality Symptom Item Pool; ES = Emotionele Stabiliteit; E = Extraversie; V =
Vindingrijkheid; W = Welwillendheid; C = Consciëntieusheid; EI = Emotionele Instabiliteit;
I = Introversie; O = Onwelwillendheid; COM= Compulsiviteit.
*p < .02 (Bonferroni Correctie: α = .05/3 is α = .02). **p < .01. ***p < .001.
49
Discussie
Sinds de opkomst van de nieuwe DSM-5 (APA, 2013) is er heel wat veranderd op het vlak
van het classificeren van mentale stoornissen. De verschillende assen die toen zo bekend
waren (de klinische stoornissen op AS I, en de persoonlijkheidsstoornissen op AS II, als
voorbeeld) verdwenen, en in de plaats kwam een classificatie van 20 stoornisgroepen.
Bijkomend begonnen onderzoekers meer en meer over te gaan van een categorische
classificatie naar een dimensionele classificatie.
Krueger (2005) stelde nog voor de opkomst van de nieuwe DSM-5 het idee voor om de
opdeling in assen niet meer te maken. Hij vond immers dat de klinische- en
persoonlijkheidsstoornissen sterk met elkaar verweven waren, en verenigd konden worden in
interactie met persoonlijkheid.
Onderzoekers begonnen persoonlijkheid mee in rekening te brengen als het ging over
psychopathologie. In de huidige Masterproef werd de relevantie van dit integratief model van
Krueger (2005) empirisch onderzocht voor het OC pathologie terrein bij adolescenten.
Meerbepaald werd onderzocht of er sprake is van significante relaties tussen de
Obsessief-Compulsieve stoornis (psychopathologie), de Obsessief-Compulsieve
persoonlijkheidsstoornis (persoonlijkheidspathologie) en persoonlijkheid bij adolescenten.
Specifieker was het de bedoeling om inzicht te krijgen of het voornamelijk algemene of
maladaptieve persoonlijkheidstrekken zijn die OC klachten bepalen (hier gaat het dan om de
relatie tussen persoonlijkheid en OC pathologie), en de OCPD trekken bepalen (hier betreft
het de relatie tussen persoonlijkheid en OCPD), alsook welke OC symptomen specifiek
gerelateerd zijn aan OCPD trekken (hier gaat het dan om de relatie tussen OC pathologie en
OCPD).
Obsessief-Compulsieve Symptomen en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken
De eerste relatie die onderzocht werd, was deze tussen OC symptomen en OCPD trekken. De
algemene resultaten gaven aan dat, als adolescenten zichzelf moesten beoordelen, deze twee
constructen positief en significant gerelateerd waren aan elkaar.
Meer bepaald waren er positieve en significante relaties te vinden tussen de OC score
en de OCPD trekken ‘rigide perfectionisme’, ‘perseveratie’ en ‘begrensde affectiviteit’,
terwijl dit niet het geval was voor het facet ‘intimiteit vermijding’. De relatie met ‘rigide
perfectionisme’ en ‘perseveratie’ was de sterkste.
50
Bij het exploreren van de beoordeling van de moeder, voor de relatie tussen OC symptomen
en OCPD trekken, was er slechts één correlatie positief en significant, namelijk die met het
facet ‘perseveratie’.
Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat perseveratie (het zinloos herhalen van
handelingen of woorden) uiterlijk sterk observeerbaar is door moeders bij hun kind, waardoor
ze deze dan ook zullen aanduiden als een OCPD trek die gerelateerd is aan observeerbare
OCD symptomen.
Als men specifieker naar de verschillende factoren keek, met name de Obsessieve
factor, de Compulsieve factor en de Orde/netheid/perfectionisme (OCP) factor, dan vond men
dat de OCP factor het sterkst gerelateerd was met OCPD. De facetten die behoren tot de OCP
factor waren eveneens het sterkst gerelateerd met OCPD.
We zien dus dat bij OCPD trekken, de preoccupatie met orde en netheid enorm is.
Men streeft voortdurend naar het alles op orde willen krijgen en het streven naar
perfectionisme. Dit komt overeen met de studie van Calvo en collega’s (2009). Zij keken naar
de relatie tussen OCPD trekken en persoonlijkheid bij ouders van kinderen die de diagnose
van OCD hadden. Extreme verzamelwoede, perfectionisme, en preoccupatie met details
(allemaal criteria van OCPD) waren significant meer aanwezig bij ouders van kinderen die
OCD hadden. Tellen, ordenen en poetscompulsies (allemaal criteria van OCD) bij kinderen
met OCD voorspelden significant verhoogde scores op rigiditeit en perfectionisme bij hun
ouders.
Ook het onderzoek van Coles en collega’s (2006) sluit hierbij aan. Zij vonden dat
perfectionisme en preoccupatie met details, twee OCPD criteria, meer voorkwamen bij
volwassen personen met de diagnose van OCD, dan deze zonder. Ook ander onderzoek van
hen dat ze publiceerden in 2008 toonde aan dat volwassen patiënten die gediagnosticeerd
waren met zowel OCD als OCPD een grotere neiging hadden tot symmetrisch ordenen van
zaken en poetsen (Coles et al., 2008).
Ook was er een sterke relatie tussen het facet ‘herhalen’, dat behoort tot de
Compulsieve actor en OCPD. Deze resultaten komen overeen met onderzoek van Coles en
collega’s (2008). Zij bestudeerden volwassen patiënten die zowel de diagnose van OCD als
OCPD kregen en vonden bij hen een sterke neiging tot herhalen.
Maina en collega’s (2008) deden prospectief onderzoek bij kinderen en vonden dat
degene die gediagnosticeerd waren met OCD later meer kans hadden om ook de diagnose van
51
OCPD te krijgen. Ze hadden ook een meer chronisch verloop, meer last van religieuze
obsessies en herhaalden meer rituelen (Maina, Virginio, & Umberto, 2008).
Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn, dat als men streeft naar orde en
perfectionisme, dit ertoe kan leiden dat bepaalde handelingen steeds opnieuw moeten
herhaald worden tot de behoefte aan orde en perfectionisme voldaan is. De sterke relatie met
het facet ‘herhalen’ kan men ook koppelen aan de sterke relaties met de OCPD trekken ‘rigide
perfectionisme’ en ‘perseveratie’. Doordat het perfectionisme rigide is, kan het zijn dat men
bepaalde afwijkingen daarvan niet aanvaardt, en het steeds op die manier wil doen, zodat de
eigen standaarden bereikt worden. Dit kan men mogelijks doen door het blijvend te herhalen.
In de literatuur zijn er studies die pleiten voor een samenhang tussen OCD en OCPD
bij volwassenen (Calvo et al., 2009; Coles et al., 2006; Samuels & Nestadt, 2000; Widiger &
Samuel, 2010) en bij kinderen (Maina, Virginio, & Umberto, 2008), terwijl andere
onderzoekers dit verwerpen bij volwassenen (Wu, Clark, & Watson, 2005) en bij kinderen
(Thomsen & Mikkelsen, 1993).
De hypothese van een positieve relatie tussen OC en OCPD trekken wordt in dit onderzoek
bevestigd, en dit reeds op een jonge leeftijd.
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Symptomen
Ten tweede werd onderzocht hoe persoonlijkheid OC symptomen voorspelt. Aan de hand van
de studie van Aelterman en collega’s (2011) werd verwacht dat lage scores op emotionele
stabiliteit en extraversie (domeinen van de HiPIC) OC symptomen kunnen voorspellen.
Bijkomend konden in de studie van Aelterman et al. (2011) hoge scores op de vier domeinen
van de DIPSI eveneens OC symptomen voorspellen. Deze resultaten werden over het
algemeen wel bevestigd in huidige studie. Bij het gebruik van een adaptieve
persoonlijkheidsvragenlijst, was het duidelijk dat een lage score op emotionele stabiliteit een
sterke voorspeller was van OC symptomen, alsook een hoge score op consciëntieusheid.
Hoge scores op emotionele instabiliteit, compulsiviteit en onwelwillendheid
voorspelden OC symptomen als men vervolgens een maladaptieve persoonlijkheidsvragenlijst
gebruikte. Dit komt overeen met een aantal studies bij volwassenen. Hood, Rector, en Richter
(2002) vonden bijvoorbeeld dat patiënten met de diagnose van OCD hogere scores hadden op
emotionele instabiliteit in vergelijking met de gewone populatie. Wu, Clark, en Watson
(2005) kwamen tot dezelfde resultaten. Bovendien vonden zij dat maladaptieve
persoonlijkheidstrekmetingen dienen gebruikt te worden om OCD beter te begrijpen.
52
Wat eveneens uit de resultaten naar voren kwam, was dat het toevoegen van de DIPSI,
die maladaptieve trekken meet, een meerwaarde biedt bovenop de HiPIC, die adaptieve
trekken meet, in het voorspellen van OC symptomen. Dit is conform de studie van Aelterman
en collega’s (2011) en de studie van De Caluwé en collega’s (2013). Deze laatste was
bijkomend interessant aangezien de auteurs zich op een specifieker niveau richtten. Vanuit
deze studie werd verwacht dat de DIPSI enkel bij de Orde/netheid/perfectionisme factor een
meerwaarde zou bieden bovenop de HiPIC en niet bij de andere twee factoren. De HiPIC
daarentegen zou een meerwaarde bieden bovenop de DIPSI, zowel bij de Obsessieve als bij
de Compulsieve factor, maar niet bij de Orde/netheid/perfectionisme factor.
Uit onze bekomen resultaten vinden we dat de HiPIC enkel een meerwaarde biedt
bovenop de DIPSI, bij de Obsessieve factor. De DIPSI biedt, conform aan de studie van De
Caluwé en collega’s (2013), een meerwaarde in het voorspellen van de OCP factor, in
tegenstelling tot de twee andere factoren. De belangrijkste predictor hierbij is ‘compulsiviteit’.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat compulsiviteit een bepaalde dwangmatigheid
inhoudt. Men heeft een dwang tot het op orde stellen van zaken, tot netheid en tot
perfectionisme, waardoor dit het sterkste gerelateerd is aan de orde/netheid/perfectionisme
factor. We vonden bijkomend dat een lage ‘emotionele stabiliteit’ een significante predictor is
in het voorspellen van de Obsessieve factor, maar niet van de andere twee factoren. Een
mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de facetten van de Obsessieve factor, onder andere
agressie en schuldgevoelens, meer angst beladen zijn dat de facetten van de andere factoren.
Als moeders de persoonlijkheid van de adolescent moesten beoordelen, dan zien we in het
algemeen dat de DIPSI geen meerwaarde biedt, bovenop de HiPIC, in de voorspelling van OC
symptomen. Een mogelijke verklaring hiervoor betreft de kleine steekproef van moeders. Ook
kan dit verklaard worden doordat zelfbeoordeling een betere voorspelling geeft van OC
symptomen dan een beoordeling door derden.
Het omgekeerde geldt enkel voor de OCP factor. Daar vinden we dat de HiPIC een
meerwaarde biedt in het voorspellen van de OCP factor, bovenop de DIPSI, met
‘consciëntieusheid’ als significante predictor. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat
orde en netheid die een adolescent nastreeft, observeerbaar is voor hun moeders, en dat deze
laatste dit zullen zien als een onderdeel van consciëntieusheid. Voor hen is een adolescent die
netheid en orde nastreeft mogelijks meer gewetensvol.
53
Persoonlijkheid en Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidstrekken
Tenslotte bespreken we nog de laatste relatie, deze tussen persoonlijkheid en OCPD trekken.
Daar vinden we in lijn met de studie van Aelterman en collega’s (2010) dat het gebruik van de
DIPSI een meerwaarde biedt in het voorspellen van OCPD trekken, bovenop de HiPIC
wanneer alle variabelen door de adolescenten zelf werden ingevuld. We vinden vooral dat
hoge scores op ‘compulsiviteit’ en ‘introversie’ significante predictoren zijn. De HiPIC blijkt
ook een toegevoegde waarde te hebben bovenop de DIPSI (weliswaar een lagere), met
‘emotionele stabiliteit’ als significante predictor. Wanneer OCPD door de moeders werd
beoordeeld en persoonlijkheid door de adolescenten zelf, hadden zowel de HiPIC als DIPSI
geen toegevoegde waarde bovenop elkaar in de voorspelling van OCPD.
We vinden bijkomend dat als moeders de persoonlijkheid van hun kind dienden te
beoordelen, de relaties minder sterk waren, dan wanneer adolescenten dit zelf deden. Als
OCPD werd beoordeeld door de moeders had de DIPSI nog een toegevoegde waarde, maar
wanneer de adolescenten zelf hun OCPD trekken beoordeelden, had geen van beide
persoonlijkheidsvragenlijsten een meerwaarde bovenop de andere. Het wordt dus duidelijk dat
wanneer de persoonlijkheids- en OCPD beoordelingen door dezelfde informant gebeuren, de
relaties sterker zijn, en dat dan vooral de DIPSI een toegevoegde waarde biedt in de
voorspelling van OCPD.
Sterktes
Huidig onderzoek bevat een aantal sterktes, zoals het gebruik van dimensionele vragenlijsten
om OC pathologie, maar ook persoonlijkheid in kaart te brengen. We maakten gebruik van
zowel adaptieve als maladaptieve persoonlijkheidsvragenlijsten, waarvan het belang in de
literatuur meermaals aan bod kwam. Bijkomend werden niet enkel adolescenten bevraagd,
een minder onderzochte doelgroep voor wat betreft de relatie tussen OC, OCPD en
persoonlijkheid, maar eveneens hun moeders, waardoor we ook een zicht krijgen op hun
perspectief.
Limitaties en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Bijgevolg zijn er ook een aantal limitaties aan huidig onderzoek, onder andere het gebruik van
een cross-sectionele vragenlijststudie waardoor het trekken van causale besluiten onmogelijk
wordt. Het gebruik van een prospectieve studie kan een suggestie zijn voor toekomstig
onderzoek. De beperkte steekproef van moeders kan ook gezien worden als een zwak punt,
54
met als gevolg dat relaties minder sterk te staven zijn. Het gebruik van een grotere steekproef
van moeders kan een suggestie zijn voor de toekomst.
Belang van Huidige Studie en Klinische Implicaties
Huidige masterproef toont ons het belang van persoonlijkheid in het voorspellen van OC
pathologie. Het is de eerste studie die de implementatie van het integratief model van Krueger
toetste binnen de OC pathologie, en dit op een jonge leeftijd. Er werd gebruik gemaakt
vragenlijsten die op een dimensionele manier naar persoonlijkheid en psychopathologie
kijken, conform met de huidige kijk op psychopathologie. Het biedt voor klinische
psychologen een meerwaarde in de praktijk om inzicht te krijgen in de
persoonlijkheidsprofielen die kwetsbaar zijn in het ontwikkelen van OCD en OCPD en maakt
duidelijk dat zowel adaptieve als maladaptieve persoonlijkheidsvragenlijsten nodig zijn om de
OC pathologie bij de adolescent beter te verkennen.
Conclusie
Samengevat kunnen we als eerste punt stellen dat in het algemeen de relaties bij de same-
informant approach (adolescent-adolescent) sterker blijken te zijn dan bij de cross-informant
approach (adolescent-moeder). Daardoor kunnen we stellen dat zelfbeoordelingen de sterkste
relaties geven tussen OC symptomen en OCPD trekken, maar ook tussen persoonlijkheid en
OC symptomen en persoonlijkheid en OCPD trekken, in tegenstelling tot beoordelingen die
door een buitenstaander ingevuld worden.
Bijkomend kunnen we besluiten dat we het conceptueel model dat Krueger vooropstelde
(2005), waarbij hij klinische- en persoonlijkheidsstoornissen samen in interactie bracht met
persoonlijkheid, eveneens kunnen toepassen binnen de OC pathologie. Er is een sterke relatie
tussen OC symptomen en OCPD trekken, waardoor men deze eerder als gelijkend, dan als
verschillend kan zien. Daarnaast leren we dat zowel adaptieve als maladaptieve
persoonlijkheidsstrekken belangrijk zijn in het voorspellen van zowel OC symptomen, als
OCPD trekken. Maladaptieve trekken bieden op bepaalde punten zelfs een meerwaarde in de
voorspelling, bovenop de adaptieve trekken.
55
Referenties
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders IV-TR (4th
ed.). Washington, DC: Author.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders IV-TR (5th
ed.). Arlington, VA: Author.
Achenbach, T., & Rescorla, L. (2001). Manual for ASEBA school-age forms and profiles.
University of Vermont, Research Center for Children, Youth and Families, Burlington,
VT.
Aelterman, N., Decuyper, M., & De Fruyt, F. (2010). Understanding obsessive-compulsive
personality disorder in adolescence: A dimensional personality perspective. Journal of
Psychopathology and Behavioral Assessment, 32, 467-478. doi: 10.1007/s10862-010-
9189-2
Aelterman, N., De Clercq, B., De Bolle, M., & De Fruyt, F. (2011). General and maladaptive
personality dimensions in pediatric obsessive-compulsive symptoms. Child Psychiatry
& Human Development, 42, 24-41. doi: 10.1007/s10578-010-0199-9
Bagby, R. M., Costa, P. T., Widiger, T. A., Ryder, A. G., & Marshall, M. (2005). DSM-IV
personality disorders and the five factor model of personality: A multi-method
examination of domain and facet level predictions. European Journal of Personality,
19, 307-324. doi: 10.1002/per.563
Buss, D. M., & Larsen, R. J. (2008). Differential and personality psychology. Domains of
knowledge about human nature. New York: McGraw-Hill.
Calvo, R., Lazaro, L., Castro-Fornieles, J., Font, E., Moreno, E., & Toro, J. (2009).
Obsessive-compulsive personality disorder traits and personality dimensions in parents
of children with obsessive-compulsive disorder. European Psychiatry, 24, 201-206. doi:
10.1016/j.eurpsy.2008.11.003
Cicchetti, D., & Crick., N. R. (2009). Precursors and diverse pathways to personality disorder
in children and adolescents. Developmental Psychopathology, 21, 683-685. doi:
10.1017/S0954579409000388
Coles, M. E., Eisen, J. L., Shea, M. T., Pagano, M. E., Stout, R. L., Yen, S., et al. (2006).
Clarifying the convergence between obsessive compulsive personality disorder criteria
and obsessive compulsive disorder. Journal of Personality Disorders, 20, 294-305. doi:
10.1521/pedi.2006.20.3.294
56
Coles, M. E., Pinto, A., Mancebo, M. C., Rasmussen, S. A., & Eisen, J. L. (2008). OCD with
comorbid OCPD: A subtype of OCD? Journal of Psychiatric Research, 42, 289-296.
doi: 10.1016/j.jpsychires.2006.12.009
Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). The 5-factor model of personality and its relevance to
personality disorders. Journal of Personality Disorders, 6, 343-359.
Decuyper, M., De Clercq, B., De Bolle, M., & De Fruyt, F. (2009). Validation of FFM PD
counts for screening personality pathology and psychopathy in adolescence. Journal of
Personality Disorders, 23, 587-605. doi: 10.1521/pedi.2009.23.6.587
De Caluwé, E., & De Clercq, B. (in press). Development and Validation of the Youth
Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS). Child Psychiatry and Human
Development.
De Caluwé, E., Decuyper, M., & De Clercq, B. (2013). The child behavior checklist
dysregulation profile predicts adolescent DSM-5 pathological personality trait 4 years
later. European Child and Adolescents Psychiatry. doi : 10.1007/s00787-013-0379-9
De Caluwé, E., De Clercq, B., De Bolle, M., & De Wolf, T. (2013). A General and
Maladaptive Personality Perspective on Youth Obsessive-Compulsive Symptoms.
Journal of Personality Assessment, 1-8. doi: 10.1080/00223891.2013.856315
De Clercq, B., & De Fruyt, F. (2003). Personality disorder symptoms in adolescence: A five
factor model perspective. Journal of Personality Disorders, 17, 269-292. doi:
10.1521/pedi.17.4.269.23972
De Clercq, B., De Fruyt, F., Van Leeuwen, K., & Mervielde, I. (2006). The structure of
maladaptive personality traits in childhood: A step toward an integrative developmental
perspective for DSM-V. Journal of Abnormal Psychology, 115, 639-657. doi :
10.1037/0021-843x.115.4.639
De Clercq, B., & De Fruyt, F. (2012). A five factor model framework for understanding
childhood personality disorder antecedents. Journal of Personality, 80, 1533-1563. doi:
10.1111/j.1467-6494.2012.00778.x
De Clercq, B., De Fruyt, F., De Bolle, M., Van Hiel, A., & Markon, K. E. (2013).The
Hierarchical Structure and Construct validity of the PID5 trait measure in adolescence.
doi: 10.1111/jopy.12042
De Fruyt, F., Mervielde, I., Hoekstra, H. A., & Rolland, J. P. (2000). Assessing adolescents
personality with the NEO PI-R. Assessment, 7, 329-345. doi:
10.1177/107319110000700403
57
De Mathis, M. A., Diniz, J. B., Shavitt, R. G., Ferrao, Y. A., Fossaluza, V., Albina, R. T., et
al. (2008). Obsessive-compulsive disorder: Influence of age at onset on comorbidity
patterns. European Psychiatry, 23, 187-194. doi: 10.1016/j.eurpsy.2008.01.002
Diaferia, G., Bianchi, I., Bianchi, M. L., Cavedini, P., Erzegovesi, S., & Bellodi, L. (1997).
Relationship between obsessive-compulsive personality disorder and obsessive-
compulsive disorder. Comprehensive Psychiatry, 38, 38-42. doi : 10.1016/S0010-
440X(97)90051-1
Garyfallos, G., Katsigiannopoulos, K., Adamopoulou, A., & Papazisis, G. (2010).
Comorbidity of obsessive-compulsive disorder with obsessive-compulsive personality
disorder: Does it imply a specific subtype of obsessive-compulsive disorder? Psychiatry
research, 177, 156-160. doi: 10.1016/j.psychres.2010.01.006
Hollander, E., Allen, A., Rossi, L., & Simeon, D. (2006). OCD: A multidimensional
approach. European Neuropsychopharmacology, 16, s174-s174. doi: 10.1016/S0924-
977X(06)70041-4
Hollander, E., Braun, A., & Simeon, D. (2008). Should OCD leave the anxiety disorders in
DSM-V? The case for obsessive compulsive-related disorders. Depression and Anxiety,
25, 317-329. doi: 10.1002/da.20500
Hollander, E., Kim, S., Braun, A., Simeon, D., & Zohar, J. (2009). Cross-cutting issues and
future directions for the OCD spectrum. Psychiatry Research, 170, 3-6. doi:
10.1016/j.psychres.2008.07.015
Krueger, R. F. (2005). Continuity of axes I and II: Toward a unified model of personality,
personality disorders, and clinical disorders. Journal of Personality Disorders, 19, 233-
261. doi: 10.1521/pedi.2005.19.3.233
Krueger, R. F., Derringer, J., Markon, K. E., Watson, D., & Skodol, A.E. (2012). Initial
Construction of a maladaptive personality trait model and inventory for DSM-5.
Psychological Medicine, 42, 1879-1890. doi: 10.1017/S0033291711002674
Lochner, C., Serebro, P., van der Merwe, L., Hemmings, S., Kinnear, C., Seedat, S., & Stein,
D. J. (2011). Comorbid obsessive-compulsive personality disorder in obsessive-
compulsive disorder (OCD): a marker of severity. Progress in Neuro-
psychopharmacology & Biological Psychiatry, 35, 1087-1092. doi:
10.1016/j.pnpbp.2011.03.006
Madsen, L., Parsons, S., & Grubin, D. (2006). The relationship between the five-factor model
and DSM personality disorder in a sample of child molesters. Personality and
Individuel Differences, 40, 227-236. doi: 10.1016/j.paid.2005.06.023
58
Maina, G., Albert, U., Salvi, V., Pessina, E., & Bogetto, F. (2008). Early onset obsessive-
compulsive disorder and personality disorders in adulthood. Psychiatry Research, 158,
217-225. doi: 10.1016/j.psychres.2006.08.003
Mataix-Cols, D., do Rosario-Campos, M. C., & Leckman, J. F. (2005). A multidimensional
model of obsessive-compulsive disorder. American Journal Psychiatry, 162, 228-238.
doi: 10.1176/appi.ajp.1622.228
Mataix-Cols, D., Nakatani, E., Micali, N., & Heyman, I. (2008). Structure of obsessive-
compulsive symptoms in pediatric OCD. Journal of American Academic Child
Adolescents Psychiatry, 47, 773-778. doi: 10.1097/CHI.0b013e31816b73c0
Mervielde, I., & De Fruyt, F. (1999). Construction of the Hierarchical Personality Inventory
for Children (HiPIC). In: Mervielde, I., Deary, I., De Fruyt, F., & Ostendorf, F. (Eds.).
Personality Psychology in Europe. Tilburg University Press, Tillburg, pp. 107-127.
Miller, J. D., Lynam, D. R., Widiger, T. A., & Leukefeld, C. (2001). Personality disorders as
extreme variants of common personality dimensions: Can the Five factor model
adequately represent psychopathy? Journal of Personality, 69, 253-276. doi:
10.1111/1467-6494.00144
Morey, L. C., Gunderson, J. G., Quigley, B. D., Shea, M. T., Skodol, A. E., McGlashan, T.
H., et al. (2002). The representation of Borderline, Avoidant, Obsessive-Compulsive,
and Shizotypical Personality disorders by the five factor model. Journal of Personality
Disorders, 16, 215-234. doi: 10.1521/pedi.16.3.215.22541
Narayanaswamy, J. C., Viswanath, B., Cherian, A. V., Math, S. B., Kandavel, T., & Reddy, J.
C. Y. (2012). Impact of age of onset of illness on clinical phenotype in OCD. Psychiatry
Research, 200, 554-559. doi: 10.1016/j.psychres.2012.03.037
Nelson, E. C., Hanna, G. L., Hudziak, J. J., Botteron, K. N., Heath, A. C., & Todd, R. D.
(2001). Obsessive-compulsive scale of the child behavior checklist: Specificity,
sensitivity, and predictive power. Pediatrics, 108, e14. doi: 10.1542/peds.108.1.e14
Rector, N. A., Hood, K., & Richter, M. A. (2002). Obsessive-compulsive disorder and the five
factor model of personality: distinction and overlap with major depressive disorder.
Behaviour Research and Therapy, 40, 1205-1219. doi: Pii s0005-7967(02)00024-
410.1016/s0005-7967(02)00024-4
Regier, D. A., Kuhl, E. A., & Kupfer, D. J. (2013). The DSM-5: Classification and criteria
changes. World Psychiatry, 12, 92-98. doi : 10.1002/wps.20050
Samuels, J., Nestadt, G., Bienvenu, O. J., Costa, P. T., Riddle, M. A., Liang, K. Y., et al.
(2000). Personality disorders and normal personality dimensions in obsessive-
59
compulsive disorder. British Journal of Psychiatry, 177, 457-462. doi:
10.1192/bjp.177.5.457
Samuel, D. B., & Widiger, T. A. (2010). A comparison of obsessive-compulsive personality
disorder scales. Journal of Personality Assessment, 92, 232-240. doi:
10.1080/00223891003670182
Samuel, D. B., & Widiger, T. A. (2011). Conscientiousness and obsessive-compulsive
personality disorder. Personality disorders-theory research and treatment, 2, 161-174.
doi: 10.1037/a0021216
Samuel, D. B., & Gore, W. L. (2012). Maladaptive variants of conscientiousness and
agreeableness. Journal of Personality, 80, 1669-1696. doi: 10.1111/j.1467-
6494.2012.00770.x
Saulsman, L. M., & Page, A. C. (2003). Can trait measures diagnose personality disorders?
Current opininion in psychiatry, 16, 83-88. doi: 10.1097/01.yco.0000049403.78338.29
Stewart, S. E., Rosario, M. C., Baer, L., Carter, A. S., Brown, T. A., Scharf, J. M., et al.
(2008). Four-factor structure of obsessive-compulsive disorder symptoms in children,
adolescents and adults. Journal of the American Acadamy of child and Adolescent
Psychiatry, 47, 763-772. doi: 10.1097/CHI.0b013e318172ef1e
Thomsen, P. H., & Mikkelsen, H. U. (1993). Development of personality disorders in children
and adolescents with obsessive-compulsive disorder – a 6-year to 22-year follow up
study. Acta Psychiatrica Scandinavica, 87, 456-462. doi: 10.1111/j.1600-
0447.1993.tb03404.x
Thomsen, P. H. (2013). Obsessive compulsive disorders. European child adolescents
Psychiatry, 22, 23-28. doi: 10.1007/s00787-012-0357-7
Wetterneck, C. T., Little, T. E., Chasson, G. S., Smith A. H., Hart, J. M., Stanley, M. A., &
Björgvinsson, T. (2011). Obsessive-compulsive personality traits: How are they related
to OCD severity? Journal of Anxiety Disorders, 25, 1024-1031. doi:
10.1016/j.janxdis.2011.06.011
Widiger, T. A., & Samuel, D. B. (2005). Diagnostic categories or dimensions? A question for
the diagnostic and statistical manuel of mental disorders fifth edition. Journal of
abnormal Psychology, 114, 494-504. doi: 10.1037/0021-843X.114.4.494
Widiger, T. A., & Lowe, J. R. (2007). Five factor model assessment of personality disorder.
Journal of Personality Assessment, 89, 16-29. doi: 10.1080/00223890701356953
60
Widiger , T. A., & Trull, T. J. (2007). Plate tectonics in the classification of personality
disorders: shifting to a dimensional model. American Psychologist, 62, 71-83. doi:
10.1037/0003-066X.62.1.71
Widiger, T. A., De Clercq, B., & De Fruyt, F. (2009). Childhood antecedents of personality
disorder : An alternative perspective. Development and psychopathology, 21, 771-791.
doi: 10.1017/S095457940900042X
Wu, K. D., Clark, L. A., & Watson, D. (2005). Relations between obsessive-compulsive
disorder and personality: beyond axisI-axis-II comorbidity. Anxiety Disorders, 20,
695-717. doi: 10.1016/j.janxdis.2005.11.001