31
Middeleeuwen 2: Samenvatting (110-194) De handelseconomie: Door de aanhoudende bevolkingsgroei in Europa moest de landbouwsector zich wel gaan uitbreiden om elk mondje te kunnen voeden. Hierdoor gingen mensen ontginnen (het ‘tam’ maken van woeste gronden zodat ze daar ook konden verbouwen) vanaf de 11e eeuw. Woeste gronden waren in bezit van de rijkeren heren maar die gaven stukken grond aan de boeren om te verwerken. Hierdoor stond een kleinschalige op zijn zelfvoorzienende landbouw in kleine dorpen, waar zij hun eigen rechtspraken. Ook kwam het hofstelsel op losse schroeven te staan. De heren wilden namelijk niet meer hun verdiensten in natura krijgen maar in geld. Boeren, die natuurlijk niet geld bezaten, moesten aan geld komen door dan eerst hun grondstoffen te verkopen. Hierdoor kregen de boeren meer vrijheid. Ook werden de herendiensten meer beperkt, deze waren namelijk alleen nog maar in het hooi- en oogstseizoen. Door deze ontwikkelingen werd de eerste stap gezet naar de commerciële landbouw economie. Steden, handel en nijverheid: In de hoogmiddeleeuwse tijd vormen zich in west – europa zich steeds meer nieuwe steden. Volgens Historicus Henri Pirenne ontstonden de nieuwe steden dankzij de opleving van de langeafstandshandel. Rondtrekkende kooplui vestigden zich in de buurt van abdijen of kastelen, die fysieke bescherming boden en bovendien koopwaar afnamen. Hedendaags ziet men het anders, de steden zouden aanvankelijk leven van handel van eenvoudige plaatselijke producten. De steden ontstonden vaak rondabdijen of burchten van de koning of de plaatselijke heer. In het centra (de stad) werden de plaatselijke producten verkocht van boeren die zelf op het land van de heer werkten (commerciële agrarische economie). Hierdoor ontstond er handel in de steden vingen de boeren geld en konden de boeren in munten de heer betalen voor de leen van de grond. De productie hiervan werd afgezet op een markt buiten de stadpoorten (in de 11e eeuw stadsmuur). Daarom heen vestigden zich handelaren, vaak vroegere horigen die zich van de heer hadden los gemaakt. De

Samenvatting MID2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Samenvatting MID2

Middeleeuwen 2: Samenvatting (110-194)

De handelseconomie:

Door de aanhoudende bevolkingsgroei in Europa moest de landbouwsector zich wel gaan uitbreiden om elk mondje te kunnen voeden. Hierdoor gingen mensen ontginnen (het ‘tam’ maken van woeste gronden zodat ze daar ook konden verbouwen) vanaf de 11e eeuw. Woeste gronden waren in bezit van de rijkeren heren maar die gaven stukken grond aan de boeren om te verwerken. Hierdoor stond een kleinschalige op zijn zelfvoorzienende landbouw in kleine dorpen, waar zij hun eigen rechtspraken. Ook kwam het hofstelsel op losse schroeven te staan. De heren wilden namelijk niet meer hun verdiensten in natura krijgen maar in geld. Boeren, die natuurlijk niet geld bezaten, moesten aan geld komen door dan eerst hun grondstoffen te verkopen. Hierdoor kregen de boeren meer vrijheid. Ook werden de herendiensten meer beperkt, deze waren namelijk alleen nog maar in het hooi- en oogstseizoen. Door deze ontwikkelingen werd de eerste stap gezet naar de commerciële landbouw economie.

Steden, handel en nijverheid:

In de hoogmiddeleeuwse tijd vormen zich in west – europa zich steeds meer nieuwe steden. Volgens Historicus Henri Pirenne ontstonden de nieuwe steden dankzij de opleving van de langeafstandshandel. Rondtrekkende kooplui vestigden zich in de buurt van abdijen of kastelen, die fysieke bescherming boden en bovendien koopwaar afnamen. Hedendaags ziet men het anders, de steden zouden aanvankelijk leven van handel van eenvoudige plaatselijke producten. De steden ontstonden vaak rondabdijen of burchten van de koning of de plaatselijke heer. In het centra (de stad) werden de plaatselijke producten verkocht van boeren die zelf op het land van de heer werkten (commerciële agrarische economie). Hierdoor ontstond er handel in de steden vingen de boeren geld en konden de boeren in munten de heer betalen voor de leen van de grond. De productie hiervan werd afgezet op een markt buiten de stadpoorten (in de 11e eeuw stadsmuur). Daarom heen vestigden zich handelaren, vaak vroegere horigen die zich van de heer hadden los gemaakt. De consumptie behoefden van de burcht, abdijen waren wel enigszins van belang voor de opbrengsten en handel.

Na loop van tijd, want de steden ontwikkelden zich steeds als een grotere stad, ontstond er ook onafhankelijke nijverheid in de steden. De wolindustrie werd in de Vlaamse steden Gent en Brugge in de stad uitgeoefend. Door deze ontwikkeling en de arbeidconcentratie/technische verbeteringen kwamen luxeproducten op de markt. Luxeproductie vereiste export (omdat het niet in elke stad voorkwam) en dus langeafstandshandel. Hierdoor kun je uithalen dat door de langeafstandshandel geen steden bestonden( Herni Pirenne), maar dat door de stedenontwikkeling langeafstandshandel ontstond.

Door de ontwikkeling van de nieuwe steden kwamen er nieuwe organisatievormen in de stad. In de 11e eeuw ontstonden koopmansgilden van handelaren (zij steunden elkaar in

Page 2: Samenvatting MID2

hun kring met de economie maar ook met maatschappelijke problemen zoals het overlijden van een lid. Dan zorgde het gilde voor een nachtwake en ondersteuning van het gezin) . Ook zorgden de koopmansgilde voor de berechteging van handelsconflicten. Hoofdlijnen in de stedelijke bestuursorganisatie werd vastgelegd in de stadrechten, wat toen vooraal bestond uit vrijheden en privileges. Stadsrechten betekende namelijk dat de stad vrij werd gemaakt uit het landsheerlijk bestuur bijvoorbeeld het zelf recht mogen spreken, tolheffing, markt houden ect. Vanaf de 12 eeuw kwamen de ambachtsgilden op. Hun belangrijkste functie was het verzorgen van een opleiding, het opklimmen van leerling tot gezel en wanneer men voldoende kapitaal had van gezel tot meester. Zelfs vrouwen hadden een beperkte toegang tot het gilde, al was het maar om als weduwe het bedrijf van de echtgenoot voort te zetten.

Door de ontwikkeling van de langeafstandshandel ontstond er een regionaal handelsnetwerk in Italië richting de Noordzee. De Routes liepen over het land maar rivieren vormden de belangrijkste verkeeraders. Deze rivieren kwamen langs handelsknooppunten waar handelaren zich gingen verzamelen, zo ontstonden de hazensteden.

Renaissance van de 12e eeuw:Onderwijs en geleerde beschaving:

Tijdens de hoge middeleeuwen verschoof het zwaartepunt van het leerredement van de kloosters richting de kathedraalscholen. Net als in de Karolingische tijd golden de zeven vrije kunsten als richt lijn van het onderwijs. Het Trivium (taal , letteren, wijsbegeerte met nadruk op logica) was overal in europa vertegenwoordigd, het quadrivium alleen op sommige plaatsen. Theologie vaak gerechtgeleerdheid en soms geneeskunde vulde het rooster aan. Het vernieuwende aan het 12 eeuwse kathedraalscholen was dat de confrontatie een uitgangspunt was en werd opgezocht, dit was het uitgangspunt van denken. Meningen werden tegenover elkaar geplaatst om een tegenspraak te creëren die met behulp van de rede uit de weg moest worden geruimd. Dialectica (redeneerkunde en taallogica) vormden hierbij een voornaamhulpmiddel. Dialectica werd bij scholen en universiteiten dé regel en verkreeg daar(om) de benaming scholastiek.

Voorloper van de scholastiek kan gezien worden Anselmus van Canterbury. Hij probeerde geloof en rede met elkaar te verbinden. ‘het geloof dat zoekt naar begrip; . Hij leverde ondermeer een rationeel bewijs voor het bestaan van god. Maar de grootste scholasticus uit de ME was Petrus van Abealardus. Toch was hij niet al te favoriet bij de kerkelijke instellingen. Zo kreeg hij tweemaal een veroordeling van ketterij. Abaelardus beschreef zijn leven onder de titel rampengeschiedenis. Historici omschrijven hem als de ontdekking van het individu. Abaelardus schreef logische, theologische en ethische verhandelingen. Als ethicus vond hij dat alleen het geweten telde op de vraag of iemand zondig was. Zo mocht een mens eigenlijk alles doen, zolang zijn geweten niet optreed. Belangrijk voor de ontwikkeling van de scholastiek is vooral zijn geschrift ‘ja en nee’. Hierin wierp hij allerlei problemen op vooral met betrekking tot het geloof. Zo citeerde hij overheidsinstellingen met hun oplossingen maar legde daar teksten tegenover waarin de tegengestelde mening werd verwoord. Aan zijn studenten was het dan om een goede discussie te leiden waarbij abealardus erg lette op het juist beredeneren. Ook verkondigde hij dat twijfel tot onderzoek leidde en onderzoek tot

Page 3: Samenvatting MID2

waarheid. Het ging hem vooral om aanvaarde waarheden (tradities) logisch te onderbouwen.

Daarnaast was er nog het sententiae ( ‘uitspraak’), waarbij teksten (gezaghebbende teksten over belangrijke geloofsonderwerpen) werden samengevoegd tot een samenhangende geloofsleer, wat Petrus Lombardus had bedacht. De Sententiae werd een verplichte leerstof op elke middeleeuwse theologische faculteit. Als een student zijn doctorraat wilde halen moest hij commentaar op een tekst schrijven. Stelde de sacramenten, die nog altijd worden aangehouden, op 7.

Ook had je nog Gratianus, een monnik uit bolognadie rond 1140 de belangrijkste kerkelijke rechtsregels (uitspraken van kerkvaders, besluiten van algemene concilies) publiceerde. Ook hier ging het om een thematische geordend en beredeneerd overzicht van teksten die elkaar dikwijls tegenspraken, maar volgens hem het zelfde verkondigden. Zijn werk luidde eendracht der tweedrachtige kerkwetten. Maar werd bekend onder de naam decretum Gratiani. Beoefenaars van het kerkrecht schreven commentaar op het boek en werden decretisten genoemd.

De canonisten (kerkelijke juristen) maakten van het kerkrecht een juridisch stelsel. De paus werd hierbij de hoogste rechter en wetgever wat ongeveer overeen kwam met de positie die de keizer had over het Romeinse recht. Belangrijk was dat het canoniek recht niet alleen van toepassing was op het interne kerkelijke aangelegenheden, maar op alle zaken waarbij geestelijke of kerkelijke eigendommen betrokken waren. Zoals het huwelijk, seksualiteit, bijgeloof, tovenarij, het onderwijs, en de posities van de ketters, joden en moslims. Het kwam er op neer dat elke christene eigenlijk wel in aanraking kwam het kerkrecht.

Literatuur en geschiedschrijvingIn de kloosters en vooral in kathedraalscholen werd de klassieke Latijnse literatuur bestudeerd en nagevolgd. Johannes van Salisbury is bekend geworden vanwege het beroemde gezegde ‘middeleeuwse geleerden zijn dwergen op de schouders van de reuzen (klassieken). Ze waren klein van gestalte maar konden verder zien. De Latijnse dichtkunst van de twaalfde eeuw vormt een hoogtepunt van de literatuurgeschiedenis. Er werd geschreven over religieuze en ethische onderwerpen maar ook over d rank en liefde. Het publiek dat Latijns las, bestond alleen uit scholieren, studenten, geleerden en geestelijken . De bekendste religieuze auteur van de 12 eeuw is Bernardus van Clairvaux, wiens commentaar op het hooglied als meesterwerk geldt. Zijn mystiek gericht op het persoonlijke leven van Christus, werd bepalend voor het westen. In de Latijnse geschiedschrijving was Otto Bisschop van Freisinger een belangrijk man, hij schreef over de geschiedenis alsof het een twee strijd was tussen God en de Duivel in het boek historia de duabus citivatibus (de geschiedenis van de twee steden). Daarnaast werden ook biografieën geschreven, verhalen over kruistochten en soms zelfs wel eens over steden.

GotiekHalverwege de 12 eeuw deed de gotiek haar intrede. De voornaamste vernieuwing waren het kruisribgewelf (zorgde voor een hechtere dakconstructie waardoor het minder zwaar werd), de spitsboog (werden gevuld met glas en lood) en de luchtboog (steunberen aan de buitenkant van het gebouw vingen het gewicht op). Door deze innovatie kon de kerk veel

Page 4: Samenvatting MID2

meer daglicht ontvangen. Door de architectuur trokken ze de gelovige op naar de hemel en het licht. De kerk werd een visuele encyclopedie door het talrijke glas en steen uitgebeelde figuren en verhalen. Italië was zo ongeveer het enige Europese land dat zich vast hield aan de romaanse en byzantijnse vormen van wandschilderingen in de kerk.

Het Franse koninkrijk

Het Franse koninkrijk breidde hun binnenlandse macht verder dankzij een geslaagde huwelijks en veroveringspolitiek. Jongere zoons van Filips II Augustus kregen delen van kroondomein of andere aan de kroon vervallen gewesten. Zo waren zij van inkomen voorzien en bleef het rijk in bekende handen. Het kroondomein leverde ook inkomsten op die de koning in staat stelde een huurleger te onderhouden. Dit maakte hem minder afhankelijke van graven en hertogen, die voorheen hun legers aan de koning tot beschikking moesten stellen. Ook Frankrijk maakte kennis met het feodale stelsel en maakte van hun omringende edelen leenmannen. Lodewijk IX de heilige was belangrijk voor het Frankische rechtssysteem omdat hij een paar belangrijke veranderingen heeft doorgevoerd. Zo liet hij enquêteurs rondreizen die toezicht moesten houden op de Baljuws (Een ambtenaar is een plaatselijke vertegenwoordiger van het Franse Koninkrijk, benoemd door de koning).Daarnaast vestigde hij een permanent koninklijk hooggerechtshof dat door juristen werd geleid. Oorlogen tussen vazallen wist hij tegen te gaan omdat hij de oorlogen verbood. Ook met de Engelse koning sloot hij vrede, in ruil voor het opgeven van de Engelse aanspraken op Normandie erkende Lodewijk de Engelse koning als Hertog van Guyenne. Onder Filips IV de Schone werd het staats apparaat nog uitgebreider. Hij zorgde voor een rekenkamer voor de financiële administratie, en ook ontwikkelde hij een vast koninklijk adviesorgaan. Ook riep hij voor het eerst de Staten-Genraal bijeen in 1302 waar de drie standen zitting hadden. Hij schreef die bijeenkomsten uit wanneer hij behoefte had aan steun van de hele natie, met name voor nieuwe wetten en belastingen en ingeval van grootschalige conflicten met buitenlandse vorsten. Filips IV de schone raakte in conflict met Bonifatius doordat Bonifatius had geprobeerd de Franse kerk in zijn greep te krijgen. Daarna verbood Bonifatius dat geestelijken zónder zijn toestemming geen belasting mocht betalen aan de vorst. Filips reageerde hierop door een exportverbod op te stellen voor goud en zilver. Op deze manier kon de Paus geen inkomsten meer krijgen uit Frankrijk. In 1301 kom er echter weer onenigheid. Filips zette een bisschop gevangen en vroeg de paus om goedkeuring. Deze weigerde natuurlijk en vaardigde de Bul Unam Sanctam uit, dit betekende dat de Pauselijke macht hoger zou staan dan de Koninklijke macht. In 1303 werd Filips door Bonifatius geëxcommuniceerd. Hierop stuurde Filips gewapende vertrouwelingen die samen met de tegenstanders van de paus, de paus ontvoerden. Bonifatius overleed tijdens zijn gevangenschap. Hierop werd het Pausschap naar Avignon verplaats en waren kerkleiders geheel op de hand van de Franse Koning.

Engelse Koninkrijk

De Engelse koning, Jan zonder Land, had het merendeel van zijn Franse bezittingen verloren, hierop kwamen de Engelse edelen in 1215 in opstand en bezette zij London. Op aanmoediging van bisschop van Canterbury stelden de edelen een hervorming van het rijksbestuur in die door de koning werd aanvaard. Het betreffende document wat de edelen de Koning lieten ondertekeningen heet het Magna carta. Hierin stond dat de koning niet

Page 5: Samenvatting MID2

zomaar nieuwe belastingen kon invoeren zonder de instemming van de hoge adel en dat hij vrije onderdanen niet zomaar kon straffen zonder wettelijke grondslag. Het Magna carta werd daarom wel gezien als een document dat de Koninklijke willekeur tegen ging en een soort van eerste liberale grondwet was. Hendrik III trad op als een zwakke vorst en de edelen zagen hun kans en greep de macht. O.l.v Simon van Mont fort regeerde zij in de naam van de gevangen gehouden vorst. Gelukkig kwam de zoon van Hendrik, Eduard, Terug en versloeg Simon en kroonde zichzelf tot Koning Eduard I. Hij zorgde ervoor dat hij de macht weer terug greep van de adel en de Koninklijke rechtspraak en vereenvoudigde de bezitshiërarchie. Kopers van land waren daarop rustende verplichting niet langer aan de verkoper zelfs verschuldigd, maar aan diens meerdere. Soms de koning zelf, in elke geval iemand die dichter bij de koning stond dan voorheen. Een andere maatregel die hij invoerde was het aanstellen van ambtenaren die toezicht hielden op de sheriffs (de franse Enquêteurs: Engelse ambtenaar). Vanaf 1329 traden zij ook op als vredesrechters. Ook in Engeland riep de koning de staten generaal bij elkaar voor het beslissen van nieuwe wetten/belastingen/oorlogen. Gaandeweg ontstond er een tweekamerstelsel . Het hogere huis bestond uit hoge edelen en prelaten. Nieuw was de komst van het Lagere huis, een stem werd gegeven aan de steden en plattelandsgemeentes. De laatste werden vertegenwoordigd door de leden van de lage adel, terwijl steden hun eigen afgevaardigden kozen. Ook de geestelijkheid van elke bisdom koost vertegenwoordigers die in het hogere huis zitting namen. De rol van het lagere huis was slechts beperkt. Het Hogerhuis besprak staatszaken en het Lagerhuis gaf slecht zijn instemming aan de genomen besluiten bij monde van voorzitter. Maar doordat de instemming in beginsel kon worden geweigerd was de grondslag gelegd voor de democratische controle van de regeringsmacht. Door de komst van de 100-jarige oorlog verzwakte koning Eduard II in zijn rechten en breidde het parlement zijn rechten steeds verder uit. Hoge ambtenaren moesten in het parlement hun daden verantwoorden. Het Hogerhuis waaruit de lage geestelijkheid verdween terwijl het lidmaatschap van de edelen erfelijk werd, ontwikkelde zich tevens tot hooggerechtshof. Het Lagerhuis maakte een toenemend gebruik van petities, verzoeken aan de koning om gewenste maatregelen te treffen.

Duitse Rijk en Italië

In het Duitse Rijk was er al een eeuwen oude troonstrijd tussen de Staufen en de Welfen. Uit eindelijk trok een buitenstaander, Frederik II, koning van Sicilië, aan het langste eind en werd hij koning van Duitsland. Frederik II maakte van zijn zoon Hendrik als mede koning en liet aan hem de regering over. Onder hem verslapte het gezag en hierbij werden de kerkvorsten vrijgesteld van belasting. Ook mochten zijn rechten uitvoeren die vroeger alleen door de Koning mocht worden uitgevoerd, zoals: Tolheffing- kastelenbouw, halsrechtspraak. Maar hier bleef het niet bij. Het gezag van de Koning verzwakt in 1231 nog meer toen deze rechten ook vrij kwamen voor de landvorsten, die daarnaast ook nog eens hun eigen munt eenheid mochten slaan. Duitsland verloor zijn gehele monarchistische macht en regionale heersers hadden het voortaan voor het zeggen. Ondanks de uitholling van het koninklijk gezag werd de fedeolaisering van de Duitse adel doorgezet. Edelen en kerkvorsten golden als leenmannen maar niet als vazallen. Anders dan in Frankrijk behielden zij eigen grond.

In 1220 concentreerde Frederik II zich op Italië, hierdoor kwam hij in een machtstrijd

Page 6: Samenvatting MID2

met de paus, Gregorius XI. Hij excommuniceerde de keizer in 1227 vanwege diens niet nagekomen gelofte om op kruistocht te gaan. In 1228 deed hij dit als nog en kreeg door onderhandeling met de sultan van Egypte kreeg hij in 1229 Jeruzalem en andere plaatsen terug. Hij liet zich tot keizer van Jeruzalem kronen en keerde terug naar Italië waar hij de Paus versloeg en kondigde een nieuwe staatsregeling in voor Sicilië. Het land werd verdeeld in provincies elk bestuurd door twee Koninklijke ambtenaren die ook hogere rechtspraak in handen kregen. Frederik wilde ook in noordelijk Italië een strakke leiding. Maar de Lombardische Liga, met pauselijke steun opgericht, verdedigde zich met hand en tand. Weer werd Frederik geëxcommuniceerd waarop hij beleg sloeg op Rome. Innocentius IV vluchtte naar Lyon en hield daar een concilie dat Frederik voor de derde keer excommuniceerd en bovendien als keizer werd afgezet. Innocentius predikte een kruistocht tegen Frederik maar hij kreeg geen steun van andere Europese vorsten waardoor de strijd onbeslist werd. Na de dood van Frederiks zoon en opvolger werd graaf Rudolf de opvolger. Voor het eerst was er een habsburgse koning als opvolger van het Duitse rijk. Hij deed wat de meeste vorsten hem zouden in navolgen. Het uitbreiden van de Habsburgse macht door huwelijks politiek. Pas in 1918 verloren de Habsburgers veel van hun macht.

Als Lodewijk IV van Beier in 1317 als koning wordt gekozen, is de paus Johannes XXII het hier niet mee eens. Hij moet optreden als scheidsrechter en kiest voor de tegenpartij van Lodewijk. Lodewijk wordt hierop erg boos en trok hij naar Rome en verklaard daar het Pausschap als vervallen en liet zich door het volk tot keizer uitroepen. De paus in Avignon kon niks anders dan de banvloek hernieuwen. Lodewijk omringde hem met anti pauselijke raadgevers. Door het zwakker gezag in Duitsland, gebeurde het niet zoals in Frankrijk en Engeland dat er een soort van Staten- generaal werd opgericht.

Paus en kerk

Tijdens het gezag van Innocentius III haalde het pauselijke gezag haar hoogtepunt. Inoocentius zorgde ervoor dat hij de conflicten met de Europese vorsten wist te winnen. Op een gegeven moment viel Engeland en Portugal zelfs onder zijn toezicht. De grootste betekenis van innocentius’ pausschap hangt samen met het 4e lateraanse concilie van 1215. De decreten van het concilie wilden een strakke orde. De geloofsleer werd aangescherpt om een vuist te kunnen maken tegen ketterij, bijgeloof en ongelovigen. Ook werd bij het oprichten van kathedralen, scholen verplicht gesteld en bij andere kerken aangemoedigd. Het onderwijs moest er gratis worden verstrekt. Ook kwam er het besluit tijdens deze concilie dat elke christenen minstens 1x per jaar moesten biechten. Het laatmiddeleeuwse verlangen naar orde heft enerzijds de opkomst bevorderd van ordenende geesten een instituties zoals universiteiten. Anderzijds leidde het tot een verharding van de houding ten aanzien van datgene wat buiten de orde viel. Behalve met vijanden van buiten kreeg de kerk meer te maken met vijanden van binnen.

Vijanden van buiten: heidenen

Tijdens de kruistochten hadden de christenen eigenlijk 3 vijanden:

Page 7: Samenvatting MID2

- De Islam- Het Mongoolse leger wat ze dwars ging zitten. - Joden/ katharen

De 4e kruistocht was een totale mislukkeling, de kruisvaarders kwamen niet eens in het bestemde land aan. Marco Polo Was een venitiaan en kwam tot het verre oosten. Hij won het vertrouwen van de grote Khan. Hij reisde in opdracht van de Paus door het Mongoolse reis waarvan hij verslag deed in zijn beroemde boek Il Milione.

Vijanden van buiten: joden

Met de joden is de laatmiddeleeuwse beschaving op dubbelzinnige wijze omgesprongen. Twee omstandigheden maakten de joden bijzonder. Ten eerste vormden zij geen buitenlandse macht eenheid, zoals andere niet-christenen en ten tweede was het christendom uit het Jodendom voortgekomen. Augustinus had verkondigd dat de joden ongewild getuigenis aflegden van de christelijk waarheid door vast te houden aan het oude testament, dat immers, zonder dat de joden dat zagen, een voorafbeelding van het christendom behelsde. Toch werden de Joden wel als minderen gezien en werden ze zelfs hier en daar vervolgd. Joden hadden vaak een belangrijke economische functie in de Middeleeuwen. In 1290 werden ze door Eduard I van Engeland uit het land verbannen. Filips IV deed dit het zelfde in 1306 uit Frankrijk. De Kerk keurde echter de verbanning en vervolging van de joden nooit goed. Ze vonden dat je tolerant moest zijn tegen over joden door ze gewoon te accepteren. De kerk dacht daarnaast dat de Joden zelf wel zouden bekeren tot het Christendom.

Vijanden van binnen: ketters

Vooral in de latere ME is het aantal godsdienstige bewegingen als ketters bestreden. Het berechten van ketters was van oudsher een bevoegdheid van de bisschop. Deze kon een de ketter een biecht(penitentie) op leggen door bijvoorbeeld op bedevaart te gaan of het dragen van boetekruisen of tot excommunicatie overgaan. Maar vanaf de hoge middeleeuwen werden de ketters gezien als een bedreiging voor de hele samenleving en traden ook wereldlijke machthebbers tegen hen op. Het straffen van de ketters werd gedaan met verbanning opsluiting of terechtstelling. Pas na verloop van tijd werd de verbranding in gezet om de ketters echt voor het blok te zetten. De bisschop stelde het oordeel vast, waarna de wereldlijke overheid het vonnis voltrok. Vanaf 1252 werden pauselijke inquisiteurs aangesteld die onafhankelijk van de bisschop ketters berechten. Ook gingen de kerkelijke inquisiteurs zelf op zoek naar vermeende misdrijven. Anders dan in de ME rechtsgang gebruikelijk was. Rustte de bewijslast niet op de klagende partij. Zodra de inquisiteur een vermoeden had van ketterij, ging hij zelf de feiten achter halen. Men ging dus niet meer op ieder woord van een aanklager in. Om zijn onderzoek te slagen mocht iedereen optreden als getuige, deze mochten ook anoniem blijven. Mensen die het opnamen voor de ketters liepen zelf het risico om verdacht te worden. Toch was het niet de bedoeling van de inquisiteurs om zoveel mogelijk mensen op de brandstapel te krijgen. De inquisiteurs moesten juist de ziel van de veroordeelde zien te redden. Ze probeerde de aangeklaagde ‘beter’ te maken door hun terug te laten komen op hun dwalingen en toe te geven en weer bij christus aan te sluiten. Op het moment dat ze dat deden kregen de voormalige

Page 8: Samenvatting MID2

ketters een penitentie opgelegd. Als hij daar zich tegen verweerde dan werd hij overgedragen aan de wereldlijke gezag dat de doodstraf diende te voltrekken. Canonisten keurden dit goed, tolerantia gold voor ongelovigen maar niet voor afgevallen christenen.

Katharen vormden de voornaamste massabeweging die met de inquisitie te maken kregen. Katharen of Albigenzen, hingen dualistisch geloof aan. Zij maakten een radicale scheiding tussen god, de schepper van de geestelijke wereld en het licht en Satan, de schepper van de tastbare wereld en duisternis. Zij ontkenden de menswording van God, die nooit zoiets verderfelijks als een lichaam had kunnen aannemen (als Jezus) en verwierpen de sacramenten zoals kinderdoop en eucharistie. De leiders van de beweging die perfecti, leidden een streng ascetisch (afzien van genot of plezier) leven. De gewone aanhangers deden dit niet, maar bekeerden zich al zij de dood voelden naderen. In de late 12e eeuw komen de katharen vooral in Zuid-Frankrijk en noord-italie voor.

De waldenzen, werden ook gezien als ketters, kwamen voort uit de armoedebeweging die onder meer de kartuizers had voortgebracht en ook de bedelorden zou inspireren. Het derde Lateraanse concilie (1179) verleende toestemming tot prediking, maar de paus verbond hieraan de voorwaarden dat goedkering werd gevraagd aan plaatselijk pastoors. Hierover ontstonden conflicten. De waldenzen verwierpen de doodstraf, eden en het vagevuur. De beweging werd daarop wel verboden, al deed innocentius III nog wel pogingen haar weer gedeeltelijk in de kerk op te nemen en het verbod werd niet overal nageleefd. De waldenzen kon nog lang in beweging blijven/overleven door heel europa omdat ze geheel en overal door Europa leefden, ze trouwden met elkaar en huilden contact via hun predikers. Pas in de 16e eeuw sloten ze zich aan bij de lutherse en calvinistische kerken.

De broeders van de vrije geest, werden vanaf de 2e helft van de 13e eeuw vervolgd. Het is lastig om te omschrijven wat hun standpunten waren. Er zijn zelfs historici die beweren dat ze nooit bestaan hebben. De broeders zouden zich schuldig maken aan zelfvergoddelijking door een mystieke eenwording met God na te streven. Wat de ziel van zonden bevrijdt en de kerk als tussenweg tussen God en de mens overbodig maakt. De mystiek wordt gezien als een verlangen van de eenwording tussen mens en God tijdens een gebed waardoor de kerk overbodig raakt.

Bedelorden, begijnen en begarden

Hoewel de 4e lateraanse Concilie het stichten van nieuwe religieuze orden verbood, ontstond er in de 13e eeuw de bedelorden (andere benaming voor de franciscanen, dominicanen, karmelieten en augustijner).

Franciscanen, zijn volgelingen van Franciscus van Assisi, een rijke koopmanszoon die als prediker rondtrok en een armoedig bestaan had. De broeders van zijn orde mochten niet alleen geen persoonlijke eigendommen hebben, maar anders dan bestaande kloosterorden, ook geen gemeenschappelijke eigendommen hebben. Zij moesten door arbeid of bedelen hun bestaan leiden. Geld mocht zelfs niet worden aangeraakt. De orde van Franciscus werd goedgekeurd door Paus Innocencius III, waardoor het dus niet onder het ketterschap viel. Een zuster gemeenschap werd opgericht door Clara van Assisi. Doordat de orde behoorlijk wat aanhangers kreeg moest er een nieuwe organisatie

Page 9: Samenvatting MID2

komen. De regel werd in 1221 en 1223 herzien. Van de spontane beweging was weinig meer over en er werd een strak geleide orde gecreëerd. Na de dood van Francicus vonden er verdere aanpassingen plaats. De Paus bepaalde dat vrienden van de orde het geld mochten bezitten. De huizen van de franciscanen werden in 1245 eigendom van de Paus op die manier kon de orde over kloosters bezitten zonder formeel eigenaar te zijn. Verder bezochten de broeders, iets wat Franciscus niet wilde, de Universiteit en waren zij zelfs werkzaam als inquisiteurs.

Sommige franciscanen verwierpen de aanpassingen va de regel, met namen het omzeilen van de armoedegebod. Uit deze spirituele franciscanen kwam in de late 13e eeuw een aantal radicale bewegingen uitvoort met anarchistische trekken. Paus Johannes XXII excommuniceerde de spirituele collectief. In 1323 joeg hij zelfs de hele franciscanen orde tegen zich in het harnas door de stelling dat christus en de apostelen die nooit iets hadden bezeten, als ketters te bestempelen!

De Dominicanen , opgericht door de castilliaanse priester dominicus, was een orde waarbij predikheren, die in armoede leefden,ketters van hun ongelijk moesten overtuigen. Deze orde werd ook door Innocentius III goedgekeurd. Van elke toetredende monnik werd een gedegen studie verlangd. Hun opleiding maakte heb bij uitstek geschikt als ketterbestrijders. Zij werden benoemd als Domini canes ( waakhonden van de heer). Ook dominicanen hadden een vrouwenafdeling. En was in europa een grote orde.

De karmelieten, die in 1155 op de berg van Kermel in het heilige land een orde van kluizenaars begonnen, werden als 1274 als bedelorden erkend. Alle bedelorden hadden behalve een tweede orde voor vrouwen ook een derde orde voor leken die zich door monniken liet leiden en hun levensvorm gedeeltelijk overnamen. Men noemde hen tertius ‘derde’.

een groot verschil met de bedelmonniken was dat ze zich niet afzonderden op het platteland om een contemplatief leven te leiden, maar de gelovigen opzochten om hun zielzorg ter hand te nemen. De kloosters van bedelordes ontstonden dus vaak in de stad.

Begijnen: ontstonden in Nederland, een semi-religieuze leefvorm voor vrouwen. Zij sloten zich aaneen voor een leven van gebed en vroomheid. Door handarbeid voorzagen de begijnen in hun onderhoud. De begijnhoven leken op kloosters maar de vrouwen kenden geen orderegel en legden geen onherroepelijk geloften af. Vanuit Nederland verspreidde de orde zich over Europa en kwam er een mannelijke tegenhanger, de begarden die bedelend rondtrokken. Vanwege de dubbelzijdige keuzes die de begijnen en de begarden maakte werden ze vaak verdacht van ketterij. Na de vervolging sloten veel van hen zich aan bij de Franciscus orde.

Ontluistering van het pausschap:

In de loop van de 13e eeuw namen de pausen steeds vaker de machtspolitici op zich. Het excommuniceren van politieke tegenstanders was de orde van de dag. Maar de conflicten tussen paus en koning liepen vaak slecht af. Het gevangenschap van Bonifatius VIII op last van Filips de schone IV van Frankrijk was nog niet eens het diepte punt. Door het pauselijk

Page 10: Samenvatting MID2

hof naar Avignon te verplaatsen (Babylonische ballingschap) maakte Clemens V zich tot gijzelaar van de Franse koning. Ook toen Filips de goederen van de tempeliers in beslag nam en tientallen ridders liet veroordelen trad de paus niet op. Integendeel: hij ontbond de orde van de tempeliers.

Marsilius van Padua drong aan op een strenge scheiding van kerk en staat en formuleerde, vermoedelijk als eerste westerling, het beginsel van de volkssoevereiniteit. Alle macht berustte bij de gemeenschap en werd door haar overgedragen aan de keizer, of in het geval van de geloofsgemeenschap aan de paus, wiens positie dus niet door God was vergeven!

Het intellectuele leven

De Universiteit:In de 12e eeuw groeide gilden universiteiten. Van de 3 eerste universiteiten, Bologna, Parijs en Oxford, kan ben geen begin datum genoemd. Latere universiteiten ontstonden omdat sommige studenten en docenten ontevreden waren met het universitaire of stedelijk gezag en ergens anders er d’r eentje oprichtte. IN andere gevallen werden ze bewust opgericht door bijvoorbeeld Frederik II die de universiteit Napels in 1224 stichtte. De universiteit genoot een juridische autonomie, leden van de universitaire gemeenschap konden alleen door de eigen rechtbank gestraft worden. De studenten op de universiteiten hadden dikwijls tot hun 15e een vooropleiding gehad aan een stads- kathedraal of kloosterschool. Het onderwijs bestond uit de 7 vrije kunsten en taallogica en Aristoteles bewijsgeerte. De studenten maakten de stof eigen door te luisteren naar wat de docenten te vertellen hadden. De volgende drie graden konden door de studenten behalen op de universiteit: baccalaureaat, licentiaat en magisterium. Studenten die na het behalen van 1 van deze graden wilde verder studeren konden kiezen uit een hogere faculteiten: godgeleerdheid, geneeskunde of rechtsgeleerdheid. Hierop konden ze de zelfde drie graden groepen behalen. In het juridische of medische faculteit werd het magisterium het doctoraat genoemd. Na het behalen van een graad kon men lesgeven op de universiteit zelf. De studenten en docenten waren geestelijke en de universiteiten golden als een kerkelijke instelling onder pauselijk toezicht. Pausen, bisschoppen gaven de universiteiten hun statuten, en beslechtten ook de conflicten die er waren.

Universitaire geleerdheid:

De islamitische wereld was bekend met het werk van Aristoteles. Verscheidene Arabische en joodse geleerden schreven commentaren op. Toen de Arabische en westerse werelden elkaar kruisten in Sicilië en Castilie, raakten ze in Europa bekend met het werk van Aristoteles. De Arabische, en later de Griekse, werken werden door de christelijke wereld vertaald. De uitspraken van Aristoteles werden als uitgangspunt gebruikt door de Middeleeuwse academici. Op deze manier probeerden ze hun eigen zienswijze te formuleren. Het werk van Aristoteles werd dus niet klakkeloos overgenomen. Elke student die zijn doctoraat wilde halen moest op het werk van Lombardus : sententiae commentaar schrijven. In geneeskunde waren Galenus en Avicenna de voorname autoriteiten. Het verlangen naar orde liet zich ook in de wetenschap gelden. Thomas van Aquino (filosoof en theoloog tegelijk, was een docent scholastiek op de universiteit in Parijs. Volgens hem vielen rede en geloof geheel niet samen (waar Anselmus van Canterbury dacht van wel).

Page 11: Samenvatting MID2

Waarheden die men verstandelijk kon bevatten en bewijzen, waren volgens hem onderdeel van de wetenschap (de rede). Waarheden die het verstand te boven gingen (zoals de goddelijke drie-eenheid), maakten deel uit van het geloof. Het geloof kon per definitie niet worden bewezen. Het bestaan van God, dat volgens Thomas wel bewijsbaar was, was voor hem dan ook geen onderdeel van het geloof, maar van verstandelijk inzicht. Wel meende Thomas dat geloof en rede elkaar nooit konden tegenspreken. Leidde het gebruik van de regel tot ontdekking van een geloofswaarheid, dan had men ergens een denkfout gemaakt. Alle waarheid kwam immers voort uit God en God handelde niet in tegenspraak met zich zelf. De God, die Thomas zich voorhield, was een rationele God. Als mensen gewoon rationeel nadachten over hun daden konden ze volgens Thomas denken zoals God deed.

Volgens de Britse Franciscaan Willem van Ockham mochten mensen in opstand komen tegen pausen en vorsten die voor alle gelovigen vastlegden wat God van hen verlangde. God had de wereld ingericht en alleen hij wist waarom hij dat zo had gedaan. Vorsten en pausen mochten God niet misbruiken. De filosofen/theologen probeerden niet meer het bestaan van God rationeel te bewijzen (scholastiek), maar zij gaan uit van Zijn ondoorgrondelijke aanwezigheid. God moet niet overal met de haren bijgesleept worden. Geloven en weten zijn twee verschillende zaken (dit dus i.t.t. Thomas van Aquino). Voorbeelden: Joh. Duns Scotus en Willem van Ockham.

Het economische leven

Landbouw en bevolkingsontwikkeling; de Zwarte Dood

In 1300 was de groei van de Europese bevolking op zijn hoogte punt. Zolang de voedselproductie mee groeide was er niks aan de hand. Op een gegevenmoment kwam de bevolkingsgroei en de voedselproductie op hun kruispunt en tevens 0-punt. De wet van de dalende meeropbrengsten trad in werking. De extra inspanningen leverden geen extra productie op, zoals dat het eerst wel had gedaan). Er ontstond een droogte en in 1313-1317 vonden zich een aantal misoogstenplaats. Hongersnoden eisten voor grote aantallen slachtoffers en de Europese bevolking liep sterk terug. De Zwarte dood, de pestepidemie, kon hierdoor nog eens extra hard toeslaan tussen 1347-1350. De Epidemie was in China ontstaan en trok naar westelijke richting. De Italiaanse schepen brachten het door de handel tussen China en Italië naar Italië toe. Vanuit hieruit verspreidde de ziekte zich over geheel Europa. Er wordt gedacht dat tussen 1347-1350 1/3 van de Europese bevolking aan deze epidemie overleed. Toch was het na 1350 niet geheel voorbij, de pest kwam nog een aantal keer terug, maar dan in andere variatie. Vooral de minder vruchtbare landbouwgebieden raakten ontvolkt. De pest leidde, in met name Duitse steden, tot Joden vervolging. Zij werden beschuldig van het vergiftigen van waterbronnen. Toch gingen deze beschuldigingen vaak vooraf. Pas daarna brak de ziekte eruit., men zocht geen zondebok voor de werkelijke ramp, maar sloeg toe uit angst dat zich een ramp zou gaan voordoen. Daarnaast traden ook groepen rond die zich zelf de flagellanten noemden. Zij beweerden dat de pest een straf was voor menselijke zonden die zij met zelfgeseling trachtten uit te bannen. Ook zij werden in 1349 als ketters beschouwd. Velen van hen stierven zelf aan de pest, enkelen van hun overleefden en traden

Page 12: Samenvatting MID2

weer op als flagellanten wanneer er een nieuwere variant van de pest uitbrak.

handel, nijverheid en bankwezen:

In de internationale handelseconomie van de 13e en vroeger 14e eeuw kan men drie grote ontwikkelingen waarnemen:Ten eerste: De zeehandel werd vele malen belangrijker dan de handel over land. De handel tussen noord en zuid ging geheel via zee. Hierdoor viel de jaarmarkt van de Champagne weg. En werd de haven van Brugge het nieuwe economische knooppunt. Ten tweede: Omstreeks 1300 verviel de actieve koopman, die met zijn handelswaren meereisde, en kwam de passieve koopman daarvoor in plaats. Hij had een kantoor in een grote stad en zijn zaken regelde door briefverkeer en plaatselijke vennoten en bijkantoren. Ten Derde: Er ontstond vanuit Europa een handelsverbinding tot verin Azië. De Italiaanse koopmannen (net als bij 2, gingen ook hierin voorop in de reis). De 4e kruistocht had geleid tot de vestiging van Venetiaanse en Genuese handelsposten aan de Egeïsche en Zwarte Zee. Het Mongoolse Rijk stond open voor handelsreizen vanuit Europa. Tot midden van de 14e eeuw zou de zijderoute van de Zwarte zee tot het Verre oosten een belangrijke handelsverbinding blijven.

In West-Europa bleef de nijverheid zich ontwikkelen. De Ambachtsgilden werden steeds machtiger. Zij kregen in de 13e/14e eeuw in grotere delen van Europa een vaste vertegenwoordiging in het stadsbestuur, vaak in concurrentie met de koopmansgilden en het stedelijk patriciaat. In de steden waar ze gevestigd waren mocht niemand handel drijven of een ambacht uitoefenen buiten de betreffende gilden om. Hierdoor verdween de concurrentie en bleef de innovatie uit. Takken van de industrie konden gemakkelijk op de ene plek vergaan en op de anderen opkomen. De oude kernen reageerden hierop met protectionisme, loonmatiging, rechtszaken en soms zelfs militaire expedities om hun ondergang te voorkomen. Beter was de oplossing om voor de specialisatie te kiezen. De Vlaamse industrie koos voor het produceren van luxeproducten ipv het maken van massaproducten. Dit garandeerde de degelijkheid van het product. Maar hierdoor werd het zoeken van betere productieprocessen en nieuwe producten op deze manier ontmoedigd.

Een nieuw verschijnsel was de depositogirobank, deze werd ontwikkeld door geldwisselaars en handelaars. Met de aan hen toevertrouwde tegoeden (deposito), die van de ene rekening op de andere kon worden overgeschreven (giro) werden ondernemingen gefinancierd, kredieten verschaft en belastingen gepacht. De Brugse buerse vormde in de Laten ME de belangrijkste geld- en wisselmarkt voor Noordwest Europa. Werden er teveel leningen versterkt of vorderden teveel rekeninghouders in tijden van crisis hun geld op dan kon de bank failliet gaan. Volgens kerkelijke auteurs mochten aan geldleningen niks verdient worden. Maar deze regel werd noch door joden (bankeigenaars/medewerkers) of christenen nageleefd.

Literatuur en geschiedschrijving:

In de Hoge ME, 13e eeuw, werd er literatuur geschreven met de bedoeling om christenen te laten zien wat beschaafden christenen zouden moeten doen en weten. Dit gebeurde via de

Page 13: Samenvatting MID2

Latijnse taal, die vooral door geestelijke werd gelezen, maar ook door volkstaal, wat voornamelijk door edelen werd gelezen. Een bekende schrijver is Vincent van Beauvais, die drie overzichtswerken schreef over de natuur geschiedenis en geloofsleer. De popularisering van geloof en wetenschap kan met zien als democratisering van de geleerdheid, maar ook als een poging tot disciplinering van de niet geleerde publiek. Steeds vaker werd er voor een door leken, adel maar ook burgers, geschreven. En vaker werd er volkstaal gebruikt ipv Latijn. Ook in Nederland kwam deze ontwikkeling voor. De Vlaming Jacob van Maerlant maakte van de Latijnse en Franse bronteksten berijmde Nederlandse bewerkingen. Hij was vooral thuis op het gebied van wereldse en niet kerkelijke werken. Hij was een mannetje van alles, hij kon Frans, Latijns en vertaalde dit naar het Nederland. Daarnaast schreef hij ook nog eens over wetenschap en theologie.

Frankrijk en Engeland: de Honderdjarige oorlog 1337 tot 1453

Doordat de Engelsen bezit hadden over Guyenne (een Franse provincie) liepen de spanningen tussen de Franse ambtenaren en de Engelse vazallen hoog op. 2x werd het hertogdom aan de Franse kroon verklaard, maar beide keren pakte de Engelse koning het weer terug. In 1337 verbrak de Franse koning de leenband opnieuw. Eduard III van Engeland reageerde hierop door de Franse kroon op te eisen. Hiermee begon de 100-jarig oorlog. De Engelse Elite, nog grotendeels Franstalig, begonnen zich van de Fransen te onderscheiden. Zo werden er Engelse wetten verplicht gesteld als taal in de rechtspraak. Ook werden de Engelsen gesteund door sommige Fransen, die graag een zwakke koning wilden of eigen belangen hadden. Ook steunden de Belgen de Engelsen, omdat zij economisch afhankelijk waren van de wolhandel met Engeland. Onder andere door deze samenzwering heeft het er voor gezorgd dat de oorlog erg lang duurde. De oorlog werd in Frankrijk uitgevochten, voor een belangrijk deel met huurlingen (die in vredesperiodes gingen rond plunderen). Soldaten en boogschutters beheersten in toenemende mate het leger ten kosten van zwaarbewapende ruiterij. Een nieuwe uitvinding, buskruit, maakte de inzet van schietwerktuig mogelijk. In elk parochie in het kroondomein werd bovendien een korps van vrijschutterij gevormd. Onder aanvoering van kroonprins Eduard behaalden de Engelsen aanvankelijk grote successen. Bij de slag bij Poitiers in 1356 hadden ze de Franse koning gevangen genomen en hadden ze de zuidwest Frankrijk in handen. In 1415, onder het bewind van koning Henderik V, beheersten de Engelsen vrij wel heel Frankrijk beneden Loire. In 1420 sloot hij een bondgenootschap met de machtige Bourgondische hertog Filips de Goede, die destijds een vazal was van de Franse Koning. De situatie zag er voor de Franse koning Karel hopeloos uit. Jeanne d’arc, een meisje dat door God was geroepen om Frankrijk te redden, gaf de fransen hun zelfvertrouwen terug. Karel werd in de kathedraal tot koning gezalfd en kon nu ook in gratie van God optreden. God leek inderdaad op hun hand te zijn. De Bourgondiërs namen Jean D’arc gevangen en leverden haar uit aan de Engelsen. Daar werd zij op de brandstapel gegooid omdat ze contact zou hebben gelegd met de duivel. De Bourgondiërs verwisselden elke keer weer van kant. In 1435 kozen zij weer de kant van de Fransen en bleven ze samen aan winnende hand. De steden en versterkingen van de Engelsen werden 1 voor 1 in genomen. Ook uit Guyenne werden ze voorgoed verdreven. Zo kwamen de krijshandelingen in 1453 tot een eind. De Engelsen behielden alleen Calais. Karel

Page 14: Samenvatting MID2

VII die zijn overwinningen niet aan een hekst te danken wilden hebben verzocht de paus de veroordeling van Jeanne d’Arc te herroepen.

Frankrijk en Bourgondie:

In 1350 ging het niet lekker in het Franse rijk voor de Koning. De Staten-Generaal probeerden net als de Engelsen meer machte te willen. Nadat een aanvoerder van de 3e stand werd vermoord door het aanzwiepen van een opstand, keerde de rust terug bij de Staten-Generaal. Vanaf Karel V wisten de koningen de Staten-Generaal te doen instemmen met oorlogsbelastingen van een blijvend karakter. Zo gaven de Staten-Generaal de invloed uit handen. Er kwam een ernstigere aanslag op de positie van de Koning. Deze aanslag vormde echter wel de opkomst van Bourgondie. In 1363 gaf de Koning Jan II zijn franse Hertogdom aan zijn jongste Zoon Filips de Stoute. Hij trouwde met de Vlaamse erfdochter en zo viel Vlaanderen ook aan Filips toe, samen met wat andere kleinere gebieden. In enkele aanpalende gewesten wist Filips in de volgende jaren in te nemen of in de familie te brengen. Zo kwamen Brabant en Limburg in 1406 aan zijn tweede zoon Antoon. Tijdens de minderjarigheid en de kanzinnigheid van zijn neef koning Karel VI beheerste hij ook nog eens de Fransen Regentschapsraad. Veel Franse edelen bevreesd voor een grote invloed van de Bourgondiërs, sloten zich aaneen onder de graaf van Armagnac. De strijd tussen deze twee beheerste de Franse politiek tot 1419, toen Jan zonder Vrees door een lid van de tegenpartij werd vermoord.Door de moord sloot Jans zoon, Filips de Goede, bondgenotenschap met Engeland in 1420. Vervolgens koos hij weer voor de Fransen in 1435 in ruil voor bijna volledige onafhankelijkheid voor zijn gebieden van de Franse Kroon. Ook voegde hij nog Holland en Brabant aan zijn bezittingen toe, dit maakte hem de rijkste vorst van het Westen. Een bestuursapparaat werd opgebouwd en vanaf 1464 had elk gewest hun eigen Staten-Generaal. Daarnaast wist Filips steeds in de bisdommen vertrouwelingen en bastaardzoons als bisschop benoemd te krijgen. Maar laten we niet vergeten dat Filips gewoon leenman was van de Franse Koning (En zijn gewesten in het Duitse Rijk vielen nog gewoon onder de keizer). Omdat hij dus niet gehele bezitting had over zijn rijk, wilde hij koning worde. In 1444 onderhandelde hij hierover met de Keizer Frederik III. Van de Franse koning wist hij toch dat hij geen meter grond zou krijgen. De Duitse keizer ging niet op zijn wens in maar gaf aan Filips’ zoon Karel de Stoute, wel toe. Maar uiteindelijk ging de Kroning niet door. Toch zette Karel zijn uitbreidingspolitiek voort, met wapens. Tegen de Zwitsers verloor hij echter.

Engeland en de Rozenoorlog:

In Engeland was het onder het bewind van Koning Richard II erg onrustig. Verschillende adelsfacties in Engeland streden om de macht. De koning liet zich door het parlement het recht toekennen gedurende de rest van zijn leven belastingen te heffen. En ontbond vervolgens de vergadering voorgoed. Dit leidde tot een adelsopstand, voornamelijk vanaf het hertogdom Lancaster. De opstandelingen zette Richard af en riepen het parlement weer bijeen. Daar werd Hendrik (van Lancaster)IV tot nieuwe koning uitgroepen. Ook onder het bewind van Lancaster bleef de hoge adel aan de touwtjes trekken. Toen Hendrik eenmaal volwassen was, hij kreeg op minderjarige leeftijd de kroon, leed hij aan krankzinnigheid. Hertog Richard van York, achterkleinzoon van Eduard III, wierp zich op als

Page 15: Samenvatting MID2

regent en dwong Hendrik hem als opvolger te erkennen. De Lancasters gingen zich verzetten en de Rozenoorlog (1455-1485) was begonnen. Richard, sneuvelde in 1460 maar zijn zoon Eduard IV werd koning. Na Eduards dood werd zijn broer, Richard III, regent over de zoon van Eduard IV, Eduard V. Maar lang duurde de regering van Eduard V en regent Richard III niet. In 1485 landde Hendrik Tudor, namens het huis van Lancaster, met Franse Steun in Engeland. Hij versloeg Richard III en werd door het parlement tot koning erkend. The Tudors hielden de Engelse Troon vast tot 1603.

Het Duitse Rijk en Italië

Karel IV volgt in 1310 Lodewijk de Beier op als koning van Duitsland. In 1359 vaardigde hij de gouden bul uit, waarbij het college van keurvorsten als hoeder van het keizerschap werden erkend. De 7 vorsten werden geacht te handelen namens het rijk, dat zo uit zo’n 1500 staten bestond, en kozen de keizer bij de meerderheid van de stemmen. De waardigheid van keurvorst werd erfelijk, behalve in Bohemen waar de koning werd gekozen. Keurvorstendommen moesten bovendien intact blijven. De keurvorsten konden ook koningen afzetten, dit deden ze bijvoorbeeld bij de zoon van Karel IV. In 1437 viel de Duitse Kroon aan de Habsburgers. Het centrale gezag was echter in Duitsland verdwenen. De Eerste keizer, Maximiliaan regeerde weer met enig gezag, dankzij de Bourgondische -Nederlandse machtbasis. Onder zijn regering voerde hij de rijksdagen in, die men als centrale Duitse standenvergadering mag zien en liet hen regelmatig verschijnen.

In noord -Italië, formeel nog altijd het Duitse Rijk, werden kleine stadstaten opgeslokt door de grotere. In veel staten maakten het stedelijk zelfbestuur plaats voor een regering van despoten, meestal legerleider die in tijden van verwarring en verdeeldheid de macht hadden gegrepen. Sommigen van hen maakten het heerschappij erfelijk. In Florence bestond een wankel politiek evenwicht tussen kooplui en ambachtslui. Tot dat de Grootste koopman, de Medici, in de vroeger 15e eeuw de regering naar zich toe wist te trekken. De medici regeerden als alleenheersers maar in feite was Florence nog steeds een republiek. In Venetië werd de macht tussen een gekozen leider gedeeld met de stadsraad waar 200 families zitting hadden. Midden Italië bleef in handen van de Pausen, zelfs toen deze naar Avignon verhuisden. Een staatsgreep te Rome door Di Rienzo, die de Romeinse Republiek weer wilde herstellen werd in dat jaar nog onderdrukt. In 1354 keerde hij terug met Kardinaal Albornoz om de eeuwige stad het pauselijk gezag te herstellen. Zuid-Italie bleef verdeeld in twee koninkrijken, Napels en Sicilië. Tot dat de koning van Sicilië in 1435 Napels veroverde. Bij het verdrag bij Lodi werd het machtsevenwicht van de Italiaanse staten verzegeld. In 1494 ging het echter mis, de Franse koning Karel VIII, die als 2e Karel de Grote droomde van wereldheerschappij, viel het schiereiland binnen en bezette dit grotendeels. Tot Ferdinand van Aragon hem vanuit het zuiden verjoeg.

Paus en kerk

De meesten pausen in Avignon staan bekend als bekwame kerkmanagers. Zij trokken het benoemingsrecht van hoge geestelijken naar zich toe, niet zozeer om zelf de gewenste persoon te kiezen als wel om van de gekozene een belasting te kunnen heffen. Ook veel

Page 16: Samenvatting MID2

andere wereldgeestelijken zagen de kerkelijke ambten als inkomstenbron. Zielenzorg werd door onbetaalde vervangers gedaan en niet door de bisschoppen zelf. Ook hoogleraren werden betaald met beneficies om zo het hoger onderwijs betaalbaar te maken. Nadat Paus Gregorius XI in 1377 stierf, kwam er een nieuwe paus aan de macht; Urbanus VI. Hij wilde echter de grote groep fransen die in het college van de kardinaal zaten het liefst kwijt raken. Hierop verklaarde het college zijn verkiezing als onjuist en kwam er een nieuwe paus; Clemens VII, hij nam zijn intrek te Avignon. Vanaf dat moment waren er twee pausen. Om een einde te maken aan het schisma, kwam er in 1409 een concilie te Pisa, waar de pausen van hun waardigheid werden verklaard en in hun plaatst Alexander V werd aangesteld. Omdat de twee pausen zich hier niks van aantrokken waren er vanaf toen 3 (!) pausen, die toen in Rome, Pisa en Avignon waren gevestigd. De Duits koning Sigismund wilde het schisma beëindigende. In 1414 kwam er een grote concilie bijeen waar ook universiteiten voor uitgenodigd waren. Er werd gestemd per natie (fr-du-it-eng-spa) zodat de franse meerderheid ditmaal niet kon gelden. Ze wilden niet alleen het schisma beëindigen maar ook een bestuursstructuur maken zodat het niet meer kon voorkomen. Sommigen zagen een oplossing in het regelmatig bij elkaar roepen van de concilie en die te laten vertegenwoordigen voor het hele geloofsgemeenschap waaraan de hoogste beslissingsbevoegdheid in de kerk toekwam. Toen de Paus van Pisa weg liep, kende de concilie zichzelf tot deze hoogste bevoegdheid toe (ook bepaalden ze hoe vaak de concilies bij elkaar kwamen, daarvoor hoefde de paus geen toestemming te geven). Uiteindelijk lukte het de concilie de 3 pausen af te zetten. En koos in 1417 Martinus V als nieuwe algemene kerkleider.

Het zag er zo mooi uit, de concilie als hoogste macht in de kerk. Maar zo verliep het natuurlijk niet. Er groeide een tegenstelling van radicalen concilairisten die de paus’ zijn macht wilden overnemen en de gematigden die de pauselijke machtaanspraken steunden. De pausen wisten van deze 2 omstandigheden gebruik te maken. Ten eerste: De oost Romeinse keizer wilde praten over de hereniging van de Griekse en Latijnse kerk in ruil voor westerse steun tegen de Turken. En kreeg dit voor mekaarTen tweede: De pausen verkregen steun van Duitse en Franse vorsten door invloed aan hen te geven op bisschopsbenoemingen in hun land. De conciliaire beweging bloedde dood in 1449

Godsdienstige stromingen:

In de late ME ontstonden er stromingen die de geloofsleer of het kerkelijke gezag op het spel zette. De belangrijkste namen, die als ketters werden aanschouwd, zijn John Wyclif en Jan Hus. Wyclif: Oxford, Geloofde in de absolute predestinatie (goddelijke voorbeschikking), ontkende de sacramenten (de belangrijkste), verwierp de leer van transubstiantie en meende dat zondige priesters sacramenten niet mochten toe dienen, geen bezittingen mochten hebben en geen rechtspreken. Hij verwierp de academische tradities van Bijbeluitleg. De bijbel gaf uit haar zelf een betekenis voor oprechte gelovigen, de universiteit zou daar een twist aangeven. Door de paus werd hij veroordeeld tot ketterij, maar werd beschermt door jan van Guant. Zijn aanhangers worden lollarden genoemd. Zij trokken als predikanten het land door en wisten zich in de 15e eeuw te handhaven. Terwijl de engelse koning hen naar 1400 streng vervolgde.

Page 17: Samenvatting MID2

In Bohemen kwamen ook de boeken van Wyclif door. Hier werden ze, op aandringen van Duitse theologen verboden. Een kleine minderheid op de Universiteit van Praag ging in tegen de Duitsers. Niet vanwege het aanhangen van Wyclif, maar om zich af te zetten tegen de Duitsers. Een van deze universiteit mannen was Jan Hus: hij werd leider die de eerste plaatselijke kerkhervorming wenste., zo moesten alle gelovigen het brood en wijn van de eucharistie kunnen ontvangen. + rechtvaardiger samenleving. Hij was tegen handel van aflaten, en dat leverden hem een veroordeling van de paus op. Bij het concilie van kontanz werd hij op de bandstapel gegooid. De Tsjechen (Bohemen) waren woedend dat hun college Jan Hus om het leven was gekomen volgens ketterij. Er kwamen ruzies tussen de Bohemen en het concilie. In 1434 kwam er een compromis. Alle gelovigen mochten wijn van de eucharistie ontvangen. Katholieken en gematigde hussieten maakten nu gemene zaak tegen de radicalen. Taborieten genoemd.

Observantie beweging: een beweging die trouw wilden blijven aan Franciscus, zelfs na zijn dood. Zij wilden de regels van de kloosterorden en de kerk zo letterlijk mogelijk in de praktijk blijven toepassen. Tegen allerlei vernieuwingsbewegingen in, wilden zij de oude orde (van Franciscus ) zo strenge mogelijk handhaven, ter observatie.

Een andere nieuwe beweging was de moderne devotie: Eenvoud, nederigheid en goede werken stonden voor de devoten voorop. Over de theologie hadden de meesten niet veel te zeggen. Ze leefden samen als broeders of zusters van de gemeenschappelijke leven., zonder geloften en voorzagen in hun onderhoud door handarbeid, met name schrijfwerk. Voor de jeugd die naar school ging stichtten zij kosthuizen. Daarnaast ontstond in 1386 de congregatie van Windesheim. Deze verenigde kloosters van regulieren kanunniken die de Moderne devotie hun inspiratie zochten. De congregatie van Windesheim ontstond omdat ze de niet goed georganiseerde beweging van de moderne devoten in een kerkelijk, en controleerbaar, structuur onder te brengen.

De verering van heiligen en relieken ondervond in de late ME een boost. De belangrijkste bedevaartsoorden waren Jeruzalem, Rome, en Santiago de compostela. Sterke emoties gingen gepaard met de Mariaverering, sacramentenprocessie en het aanbidden van het lijden van christus. Maar de religieuze emoties konden gemakkelijk omslaan naar fanatisme. Velen van hen dachten dat het Godsrijk op aarde aanstaande was en liepen daar alvast op uit door alles stuk te slaan wat god niet zinde. Ook tovenarij kwam naar voren als behoefte aan een tastbare aanwezigheid van een hogere macht. Bij de biecht kreeg men een boete hiervoor. Vanaf de 15e eeuw werden ze opgespoord door de inquisiteur omdat ze met de duivel in contact zouden staan.

Grenzen van Christenheid:

in 1532 drongen de Turken steeds meer aan richting het westen. De druk op het Oost- Romeinse rijk werd steeds groter. Hulp uit het westen mocht de byzantijnse keizer niet baten. In 1543 legde de Turkse Sultan beleg op Constatinopel, de val van de stad maakte een einde aan het Oost- Romeinse rijk. De sultan benoemde de voornaamste tegenstander van de kerkhereniging tot nieuwe patriarch voor de Grieken. Hierdoor werden de Oosterse en Westerse christenen voorgoed uit elkaar gedreven.

Page 18: Samenvatting MID2

de val van Constatinopel zorgde voor een groter zelfbewustzijn van de Russen. De Russische vorst bleef als enige vorst overeind tegen de Turken. Hij trouwde met een dochter van een byzantijnse en nam de titel Tsaar af (afgeleid caesar), hij zag zich zelf als nieuwe keizer van het Romeinse rijk.

Sociaal- economische ontwikkelingen

Landbouw en nijverheid

Door de zwarte dood, en de bevolkingsvermindering, kwam er een grote kloof tussen de rijkere en de armen. Door de dood van de arme bevolking ter gevolgen van de Malthusiaanse spanningen, en deze spanningen weer naar het goede punt brachten, overleefde de rijkeren en kwamen ze in meerderheid en werden ze rijker. Ook nam de belastingdruk toe doordat minder mensen wel het zelfde aantal euro’s in de schatkist moesten brengen. Ook vergden landheren zwaardere lasten van de onvrije boeren en van de vrije boeren probeerden ze de loondienst te onderdrukken. Het gevolg hiervan was de boerenopstand.

“Malthusiaanse spanningen: Deze zijn er wanneer de bevolking harder groeit dan dat er voedsel is. Het kruispunt tussen vraag en aanbod heeft dan plaats gevonden en er vallen doden. Doordat deze malthusiaanse spanningen voor de zwarte dood plaatst vonden kon de pest makkelijker toeslaan. Dit omdat de mensheid al verzwakt was doordat ze niet of weinig de (juiste) voedingstoffen binnen kregen).”

In de 14/15e eeuw zette de commercialisering van de agrarische economie door. Landheren maakten een verandering van oude landheren naar nieuwe landheren. Ze verpachtte hun eigen stukje grond met inbegrip van gemeenschappelijke gronden. Doordat ook hele dorpen werden ontbonden van de heer vielen hele groepen horige uiteen in pachters en landarbeiders. Niet elke groep pachters redde het tijdens de commerciële landbouweconomie, bleef een kleine groep rijkere pachters over. En had aantal landloze loonarbeiders groeide. Het doel van de pachters was het vergroten van hun winst. De grotere pachtbedrijven waren arbeidsextensief, kapitaalintensief en gespecialiseerd. Op deze manier konden zij zoveel mogelijk geld in het laatje brengen. De kleinere pachtbedrijven waren arbeidintensief, kapitaalextensief. Ook specialiseerden zij zich veel minderen, zij moesten eerst zorgen dat ze de 1e levensbehoeften voor hun zelf konden bouwen en voeden. Ook in de steden veranderde de gewoontes. Het was inmiddels een stuk drukker geworden in de steden om dat veel mensen op het platteland geen werk meer konden vinden. De ambachtsgilden hadden hierop bedacht dat ze nieuwelingen niet meer accepteerden. Ook het opklimmen naar meester werd lastiger en het inschrijfgeld werd duurder. De ambachtslieden werden opgevolgd door hun kinderen. Aan de ene kant goed nieuws: hierdoor werd na tijden land eindelijk weer eens de concurrentie in de steden aangezet. Op de arbeidersmarkt gingen andere manieren ook produceren en de productiemarkt, in handen van de gilden, zwakte af. Minder leuk gevolg hiervan, was dat er onzekerheid en armoede zwierf door de steden. Een grootdeel van de stad was afhankelijk van liefdadigheid. Dat vanaf toen door het stadbestuur werd gedaan ipv door de kerk.

Page 19: Samenvatting MID2

De langeafstandshandel vond vooral plaats over zee. De Middellandse zee werd beheerst door de Italiaanse, Passieve kooplui. Ondertussen ontwikkelde zich in België de Hanze. Hanze waren steden die in samenwerkingsverband gingen handelen (Hanze steden) rondom de noord- en Oostzee. Ook in Duitsland kwamen de Hanzesteden en verbonden opzetten. Toch waren de Duitse steden geen hechte verbanden. De enige saamhorigheid was de bijeenkomst van de hanzedag Waar de deelnemende steden een vergadering hielden, de macht van het netwerk had een enorm aanzien. Het doel van de Hanze was het afdwingen van gunstige handelsvoorwaarden voor kooplui uit de deelnemende steden. Ook golden er bijzondere tarieven voor in- en uitvoer voor het laden en lossen, hadden de Hanzesteden haar eigen waag (weegschaal) en langere openingstijden van de haven voor Hanzeschepen. Lange tijd werkte deze manier van handelen goed, maar op een gegeven moment kwam er meer concurrentie bij. Andere steden in Zuid-duitsland en Holland lagen geografisch beter voor de handel. Ook kwam er een handelsroute via het land dat vaak werd gebruikt. Daarnaast werd de onderlinge concurrentie tussen de Hanzesteden zelf te veel. Elke stad had haar eigen handelspolitiek en mocht die ook uitvoeren. Vorsten gingen steeds meer krediet lenen bij banken voor oorlogen en andere grote ondernemingen. Toch konden zij dit niet altijd terug betalen en dit leidde tot een financiële ondergang van de Medici-filiaal in Brugge. Ook devaluaties van de munt werden na 1300 een normaal verschijnsel.

Het intellectuele leven:

De laat middeleeuwse universiteiten:

In de late ME ontstonden ook in noordelijk europa universiteiten. De eerste werd opgesticht in Praag en Nederland bleef niet achter. In Leuven, Brabant, werd de universiteit opgericht door Hertog Jan IV. Tegen 1500 behoorde de Universiteit tot de grootste en belangrijkste van Europa. Scholastiek bleef bepalend voor de Universiteit. Op de Universiteit of de universiteit colleges ontwikkelden zich bepaalde denkrichtingen, uit eigen beweging. Niet omdat het moest. Maar zo gingen groepen denkbeelden volgen van bijvoorbeeld Thomas van Aquino of Willem Ockham. De heftige debatten tussen de verscheidene scholen en richtingen wierpen de vruchten niet af. Men was orthodox over hun opvattingen en erg zwart wit ingesteld over hun ideeën. Want lagen de opvattingen van beide partijen te ver van elkaar vandaan. Dan wenste men niet eens een debat aan te gaan. Ockhamsisten waren bijvoorbeeld in de ogen van de tegenstanders altijd ketters en hadden bijvoorbaad ongelijk. Wanneer er ruimte was kon alleen sommige denkers in dat klimaat zich ontwikkelen en ontvouwen.

Humanisme en Renaissance

De gene die in de literatuur en de geleerdheid naar een wedergeboorte van de klassieke beschaving streefden worden humanisten genoemd. Onder beschaving verstonden de humanisten allereerst de Latijnse taal en literatuur. Deze had haar hoogte punt gehad in de Romeinse tijd, rondom het begin van de 1e christelijke jaartelling en was diep in verval geraakt. Helemaal in de 12e eeuw, met name bij universiteiten die de Latijnse taal hadden verwaarloosd. De humanisten wilden het graag anders zien in het onderwijs. Latijnse

Page 20: Samenvatting MID2

scholen en universiteiten moesten de jeugd niet langer de regels van de logica en de redeneerkunde bijbrengen om problemen op te lossen of elkaar in de haren te vliegen. Humanisten wilde liever een literaire opvoeding. Lln moesten klassiek Latijns en het liefst ook Griekse teksten uit de oudheid lezen om zichzelf zuiver te kunnen uitdrukken. Het humanisme begon in Italië bij Francesco Petrarca. Hij schreef zowel in Latijnse als in Italiaanse taal zijn werken. Veel auteurs volgde hem en er kwam een ware jacht op authentieke werken uit de oudheid van klassieke auteurs. De Filologie is hierdoor enorm bevorderd.

In het noordelijke deel van Europa kwamen vooral de christelijke Humanisten tot hun bloei. De bekendste hiervan is toch wel Desiderius Erasmus, in zijn visie was niet alleen het Latijn verwaarloosd maar ook het geloof. Mensen leefden niet meer volgens Christus’ geboden en gaven zich over aan de bijgelovige uiterlijkheden. Niet alleen klassieke teksten maar ook bronnen van het geloof als bijbel en de kerkvaders moesten in het onderwijs en op de kansel centraal worden gesteld. In de literaire beweging heeft het humanisme een groot succes gehad. Scholen en universiteiten stemden hun taal- en literatuur onderwijs af op de klassieken. Maar op de intellectuele beweging had het humanisme wat minder succes. De tradities van de scholastiek waren taai en bovendien verankerd. In de ogen van de filosofen en de theologen waren humanisten lichtzinnig en losbandig. Wat had men aan klassieke literatuur bij het doorgronden van de waarheid en het verdedigen van het geloof?

Het literaire leven

Literatuur en geschiedschrijving

In de literatuur van de laten ME werden steeds meer instructieve, op leken afgestemde teksten geschreven. Wel was het geloof hierbij nog wel een van de belangrijkste onderwerpen om over te schrijven. Vooral de Moderne Devotie schreef veel van de teksten of ´kopieerden´ deze voor de leken. Toch ontstond ook in Nederland de vorm van het niet religieus toneel en waren burleske genres hier bekend. Ook bevorderde het humanisme ook de studie van de zo verguisde ME. Vooral de Duitsers wilden graag aantonen dat zij niet de barbaren waren geweest waarvoor de Italianen hen versleten en verzamelden daarvoor bewijzen uit hun ME verleden.

Boekdrukkunst

het literaire leven veranderde van aanzien door de uitvinding van de boekdrukkunst. Rond 1450 werd er door Gutenberg uit Mains de eerste boeken gemaakt van losse loden. Dit had twee voordelen.

- de letters konden worden hergebruikt voor andere boeken- het zetwerk kon makkelijk worden gecorrigeerd. Men hoefde niet slechts de enen

letter door de andere te vervangen en geen nieuw blok af te snijden (zoals het eerst ging).

De drukpers verspreidde zich snel, eerst Duitsland en Italië en na 1470 de rest van Europa en zorgde voor een enorme uitbreiding van de boekproductie. Maar met moet de ME handschriften ook niet onderschatten. Van Thomas a Kempis zijn er meer dan 700 kopie werken over. Maar tegen de pers konden de afschrijvers echt niet op.

Page 21: Samenvatting MID2

Ook ontstond er een boekenmarkt als gevolg van de Massa productie. Werden handschriften vooral vervaardigd voor individuele afnemers, gedrukt werd er voor een anoniem publiek. Toch gingen in de 15e eeuw vooral werken ter perse die tevoren al in handschrift en wijde verspreiding kennen. Vooral geestelijke (met werken als de bijbel, psalters, getijdenboeken) en scholieren (schoolboeken) waren de voornamelijk afnemers van de drukpers. Ook de humanisten waren blij met de komst van de drukpers. Zij konden nu met zekerheid de boeken van de klassieken kopieren zonder dat ze er bang voor waren dat er fouten werden gemaakt in de manier van opvatten.