36
jaargang 14, nummer 4 ‘Alles kan politiek gebruikt worden, de vraag is of je onderzoek netjes is uitgevoerd.’ Interview met de directeur van het Sociaal en Cultureel planbureau, prof. dr. Paul Schnabel. p. 14 thema:loos Dat is toch niet normaal!?! P. 10 Obesitas en andere hobby’s p. 30 Een carte blanche voor de redactie

Somo 14-04

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Sociologisch Mokum

Citation preview

Page 1: Somo 14-04

jaargang 14, nummer 4

‘Alles kan politiek gebruikt worden, de vraag is of je onderzoek netjes is uitgevoerd.’

Interview met de directeur van het Sociaal en Cultureel planbureau,

prof. dr. Paul Schnabel. p. 14

thema:loos

Dat is toch niet normaal!?! P. 10

Obesitas en andere hobby’s p. 30

Een carte blanche voor de redactie

Page 2: Somo 14-04

3 De linkse socioloog. Axel Boomgaars

4 Tien redenen waarom kwantitatief onderzoek leuker is dan kwalitatief Giselinde Kuipers

5 Waarom honing belangrijk is en je bang moet zijn voor leeuwen David Sluiman

8 Spiegelen: paaien, manipuleren en genetische trucs Lisa Bontenbal

10 Dat is toch niet normaal!?! Etienne Vermeulen

12 De sociologische verblinding, een pijnlijke eye-opener Bram van der Kroon

14 Paul Schnabel Steffan Konings en Axel Boomgaars

18 Elementaire deeltjes, het zijn net mensen Poul Holleman

20 Van de Opleiding: Ons Kritisch Alternatief Rick Everts

22 The twisted road to Auschwitz Roos Bergers

26 Waardevol en waardevrij? Flore Burger

28 Reportage; Landelijke Sociologie Dag Eva van Barneveld

30 Obesitas en andere hobby’s Ugur Ümit Üngör

32 De moderne leeuwenkuil Mick Kemeling

34 Academische ontwikkeling Bart van Heerikhuizen

jaargang 14, nummer 4

uitgelicht...

Paul Schnabel Door: Steffan Konings en Axel BoomgaarsRuim tien jaar terug trad prof. dr. Paul Schnabel aan als directeur van het Sociaal en CultureelPlanbureau. Dit instituut verricht sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor de rijksoverheid.SoMo sprak hem over wat er in die tien jaar is veranderd in Nederland, wat de rol van hetSCP daarin is en hoe wetenschappelijke kennis zich verhoud tot politiek en maatschappij.14

08Spiegelen: paaien, manipuleren en genetische truc. Door: Lisa BontenbalHeb jij ook de neiging je een beetje hetzelfde te gedragen als de anderen om je heen? Mensendie bij elkaar willen horen, lijken elkaar te spiegelen. Hoe gaat dat in zijn werk?

22The twisted road to Auschwitz. Door: Roos BergersHoe kon de massamoord op de Joden in de Tweede Wereldoorlog plaatsvinden? Dat is eenvraag die velen heeft beziggehouden. Er is veel over geschreven en Roos Bergers zet invogelvlucht de historische en sociologische processen uiteen die een zwarte bladzijde in degeschiedenis van Europa zouden opleveren.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 42

Page 3: Somo 14-04

Voor een hoofdredacteur is het best leuk om ‘jouw’ redactie een keer zonder thema op pad te sturen. Je bent benieuwd waar men het over wil hebben, wat de variatie is en of er misschien toch gemene delers in de artikelen te vinden

zijn. Hoewel er best wat verscheidenheid in de bijdragen is terug te vinden, sluipt er misschien onbewust toch een subthema’tje in dit nummer, namelijk de plek van de sociale wetenschapper in het dagelijks leven. Hoe verhouden wij ons tot de exacte wetenschap? Hoe waarde-geladen is het materiaal dat wij bestuderen? Kunnen wij de consequenties van ons onderzoek overzien? Dat zijn een paar vragen die in verschil-lende stukken aan de orde zullen komen.

In het kader van dat spontane subthema, zou ik ook nog een relevante vraag willen opwerpen: waarom zijn wij sociologen allemaal zo ontzettend politiek links? Geen-Stijl drijft er graag de spot mee, maar het is niet te ontkennen dat onze opleiding een niet te versmaden cultureel-progressieve (want links mag niet meer) bevolking heeft. Daarvoor hoef ik maar naar mezelf en mijn omgeving te kijken. Ik heb persoonlijk voor zover ik weet geen contact op de opleiding met mensen die bijvoorbeeld VVD of CDA stemmen. En die paar waarvan het gerucht gaat dat zij dat wel doen, die zitten stan-daard alleen in college. Tussen SP en D’66 in is de norm, daarbuiten lijk je een vreemde eend (of zwarte zwaan), afwijkend van de rest.

Waar komt dat door? Een clichématig idee over waarom economen rechtser zouden zijn (of moet dit dan weer cultureel-conservatief zijn? Dat klopt ook niet, links-rechts it is), is vanwege de vermeende rationalistische insteek van hun studie. Is het spook van Elias dan oorzaak van mijn GroenLinks-voorkeur? Zo makkelijk zal het misschien niet liggen, maar impliciet zal aan de bestudeerde onderwerpen en de gehanteerde insteek daarbij onherroepelijk een wereldbeeld ten grondslag liggen. Dat bovenstaande gaat er bovendien van uit dat politieke voorkeur een gevolg van de studie is, maar misschien is het al iets wat in ons sociologen aanwezig was toen we de studie kozen.

Over zwarte zwanen gesproken, we hebben natuurlijk ook de tegenvoorbeelden: Hans Hillen, Rita Verdonk, Pim Fortuyn en Martin Bosma: allemaal min of meer sociologisch geschoold. Ze zitten/zaten op relevante posities, maar voldoen niet aan mijn hypothese. Ligt het dan aan de rode UvA? Alleen Bosma heeft hier een tijd bij politicologie rondgelopen, voordat hij naar New York vertrok.

Een andere vraag is ook nog, is het eigenlijk erg? Als je van een soort injectienaald-theorie uitgaat misschien wel. Wij arme studentjes als weerloze slachtoffers van de onderhuidse indoctrinatie door grote roergangers als Nico Wilterdink (die laatst in een interview met nu.nl waarschuwde voor de kloof tussen rijk en arm ), Jan-Willem Duyvendak (jazeker, de broer van) en Bart van Heerikhuizen (oud-provo die zijn streken nog niet is verleerd). Een sociologische klasse an sich, zou de grote Marx ons noemen. Anderzijds blijven we gewoon individuen met een eigen set hersenen. We lopen ook over straat, zien ook het nieuws en maken op basis daarvan zelf de gang naar het stemhokje of de partij.

Dit was een kleine overweging naar aanleiding van wat mij opviel aan de artikelen. Ik ben oprecht benieuwd naar verschil-lende visies op dit gebied, dus voel je als lezer vrij hier een reactie op te sturen, zo houden we de discussie gaande. Bovendien kan ik dan een voor deze keer lege rubriek vullen, ook leuk voor een hoofdredacteur.

redactioneel

De linkse socioloog.Axel Boomgaars

Sociologisch Mokum is een periodiek dat vijf- tot zesmaal per jaar verschijnt. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren.

Wilt u SoMo thuis ontvangen? Neem een abbonement! Voor 15 euro per jaar hoeft u niet de reis naar het Spinhuis te maken, maar komt het blad naar u toe. Meer informatie? Neem contact op met de redactie.

colo

fon Adres:

Oudezijds Achterburgwal 1851012 DK [email protected] ook onze facebook-pagina!

HoofdredactieAxel Boomgaars

Chef RedactieSteffan Konings

EindredactieBram van der KroonDavid Sluiman

RedactieRoos BergersLisa BontenbalJules BoogAnne BrugtsFlore BurgerPoul HollemanMick KemelingEtienne VermeulenTim WiemanHarm WilzingUgur Ümit Üngör

LayoutNiels Dowgwillo

BeeldredactieBaharan AndishmandEva van BarneveldLester JanssenKay LindhoutMisha MelitaRiva NurseNoémi van de PolElske Verdoorn

Bijdragen van:Rick EvertsBart van HeerikhuizenGiselinde Kuipers

foto

: Jan

tien

Ovi

ng

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 3

Page 4: Somo 14-04

column

Giselinde Kuipers

Tien redenen waarom kwantitatief onderzoek leuker is dan kwalitatief

4Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1

Collega’s Van Heerikhuizen en Moerman bezweren dat zij er niks mee te maken hebben. Ook geloof ik niet dat het tijdens voorlichtingsdagen als lokkertje wordt gebruikt. Het staat in elk geval nergens in het voorlichtingsmateriaal. Toch lijkt elke socio-logiestudent aan de UvA hetzelfde te geloven: 1. Statistiek is stom en moeilijk. Maar 2: Gelukkig hoeft statistiek aan de UvA niet.

Beide overtuigingen zijn niet waar. De aandacht voor kwantitatieve analyse in de sociologieopleiding is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. De tijd, niet eens zo lang geleden, dat in een groep van 25 Amsterdamse masterstudenten niemand mij kon uitleggen wat een regressietabel betekende, is gelukkig voorbij. Een socioloog kan niet zonder statistische kennis. Zelfs al gebruik je het niet in je eigen onderzoek: je moet toch andermans berekeningen kunnen controleren en snappen waar zoveel andere sociologen hun beweringen op baseren.

Statistiek is ook niet stom en niet moeilijk. Dat vergt misschien meer uitleg. Daarom, voor de SPSS-angstigen, cijferblinden, principiële statistiekweigeraars en degenen die cijfers gewoon niet cool vinden: tien redenen waarom kwantitatief onderzoek leuker (dus niet nuttiger, maar echt leuker) is dan kwalitatief onderzoek.

1 De SPSS-flow. Een ervaring die alle kwantitatieve onderzoe-kers herkennen: je begint ’s ochtends achter je computer, en

voor je het weet is het laat in de middag of zelfs diep in de nacht en ben je vergeten te eten. Datanalyse op de computer is bijna net zo absorberend als een computerspelletje. De tijd vliegt voorbij in een koortsig-aandachtige droomtoestand waarin je steeds een nieuwe tabel of toets draait, en geheel opgaat in de rijen cijfers.

2 Als je niet wilt hoef je zelf geen data te verzamelen. Je kunt het zo gek niet bedenken of er is een databestand

over beschikbaar, van het aantal tribale samenlevingen die geloven in nul, een, twee tot vijf, of meer dan vijf godheden, tot de gemiddelde tijdsbesteding van de Europese burger aan eten, mediagebruik of woon-werkverkeer. Deze databe-standen zijn via de universiteit vaak gratis beschikbaar. Dit spaart tijd en moeite. Deze bestanden zijn bovendien oneindig veel beter dan een arbitraire, onrepresentatieve steekproef die je zelf, via “snowball sampling” bij elkaar hebt gescharreld.

3 Er is altijd nog een test. Kwantitatieve analyse kan tegen-woordig met behulp van allerlei geavanceerde compu-

terprogramma’s, met meerdere analysemethodes voor verge-lijkbare kwesties. Dit bevordert de SPSS-flow (zie 1). Maar belangrijker: als de hypothese onverhoopt toch niet bevestigd wordt, kan je het altijd – eventueel na hercoderen – nog eens proberen met een andere methode.

4 Je kunt altijd een expert raadplegen. De wereld is vol statistische experts, vaak met grote liefde voor het vak,

die graag hun kennis willen delen. Kwalitatieve methoden zijn minder gestandaardiseerd en gecomputeriseerd, en er is dus geen gespecialiseerd methodologisch veld met enthousiaste uitleggers. Je moet het daar dus helemaal zelf doen.

5 Interviews en veldwerk doen is leuk, maar de analyse ervan niet. Veel studenten doen graag interviews en

veldwerk omdat dat ‘leuker’ is. Dat is ook vaak zo, maar wat na de kwalitatieve dataverzameling komt is minder aantrek-kelijk: transcriberen, veldnotities maken, systeem zoeken in de resulterende databerg. Een langdurig, onoverzichtelijk proces dat het plezier van de dataverzameling snel doet vergeten. Bij kwantitatief onderzoek is dataverzameling minder leuk (maar: zie 2) – de analyse is echter vaak sneller, duidelijker, en leuker.

6 Je hebt een echte conclusie. Kwantitatieve analyse eindigt in het algemeen met een helder resultaat: een figuur,

tabel, regressiemodel met significant verband of verschil. Het gepuzzel eindigt met een harde conclusie: Ja. Nee. Hypothese verworpen. Theorie behouden. Geen verband tussen a en b. Deze hoogst bevredigende ervaring is bij kwalitatief onder-zoek zeldzaam.

7 De esthetiek van de statistiek. Voor fijnproevers kan de geabstraheerde conclusie van statistische analyse grote

esthetische voldoening geven: alles in een fraai figuur; één elegante formule die alles samenvat. Moderne computerpro-gramma’s hebben ook prachtige grafische mogelijkheden. Helaas gaat de esthetische gevoeligheid voor statistiek zelden samen met gevoel voor mooie taal.

8 Het staat wetenschappelijk. Als kwantitatief onder-zoeker ben je ineens vrij immuun voor veel huis-tuin-

en-keukenkritiek op sociologie: soft, een soort journalistiek, geen echte wetenschap, het intrappen van open deuren, borrelpraat. Je doet iets met cijfers, berekeningen en compu-ters; je hebt harde conclusies; in je scriptie staat een heuse tabel of formule; nu moet je echt moeite doen om ouders uit te leggen wat je doet.

9 Het gaat snel. Kwantitatief onderzoek gaat meestal sneller dan kwalitatief onderzoek, omdat daarbij zowel

in het krijgen van toegang als in de analyse vaak veel tijd gaat zitten. Kwantitatief onderzoek laat zich bovendien goed plannen, ook omdat het vaker hypothesegestuurd is. Geen overbodige luxe nu studievertraging steeds kostbaarder dreigt te worden.

10 Het maakt indruk. Iedereen denkt dat hij kan inter-viewen, maar de meeste mensen geloven niet dat

ze statistische analyses tot een goed einde kunnen brengen. Eigenlijk is het, denk ik, andersom. Maar vertel dat maar niet verder. Nu kun je met je geavanceerde statistiek nog veel indruk maken, zelfs op je medestudenten.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 44

Page 5: Somo 14-04

In westerse samenlevingen is het idee van delen en het gebruik maken van elkaars talenten voor een deel van de bevolking weggevallen. Aan de hand van drie boeken

van de Amerikaanse socioloog Richard Sennett zal in dit stuk gepoogd worden uit te leggen waarom deze trend plaatsvindt en welke gevolgen deze heeft voor individuen en samenle-vingen als geheel.

De Masaï werkt in Oost Afrika samen met een wilde vogel, de honingspeurder. Alleen door samen te werken kan honing worden gevonden. De vogel kan de honing ruiken en de mens kan de honing uit het bijennest halen.

De Masaï roept de vogel en de vogel antwoordt met een toon die zij alleen gebruikt voor de communicatie met de mens. De toon verandert als men dichter bij een bijennest komt. Door het vogeltje te volgen komt men in veel gevallen vrij snel bij een bron van kostbare proteïnen, die in een omge-ving van schaarste zorgen voor een goede aanvulling op het dagelijkse dieet.

Deze samenwerking wordt beloond door de honing eerlijk te verdelen. De mensen doen zich er aan te goed, maar ook de honingspeurder krijgt haar deel. Binnen de Masaï wordt immers beweerd dat als je de honingspeurder geen deel geeft, zij je de volgende keer naar een leeuwenhol zal leiden.

Deze samenwerking die gebruikt maakt van de unieke talenten van beiden, is een efficiënte manier voor alle partijen om te krijgen waar ze behoefte aan hebben. De Masaï vinden de honing alleen per toeval als de diensten van de vogel niet worden ingeschakeld en de Honingspeurder vind de honing wel, maar kan er niet bijkomen omdat het haar aan de vaar-

digheden ontbreekt om de bijen te slim af te zijn. Om ervoor te zorgen dat iedereen wint, maakt men gebruik van elkaars specialisme en is er de wil om samen te werken.

Voor het schrijven van mijn masterscriptie kwam ik in aanraking met het werk van de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Deze breed opgeleide intellectueel (hij speelt chello op een hoog niveau, heeft filosofie en sociologie gestu-deerd en het schijnt dat hij verdienstelijk kan koken) heeft een talent dat weinig sociologen gegeven is: hij kan voortref-felijk schrijven. Er is weinig zo moeilijk als gecompliceerde

sociologische stof, begrijpelijk en stilistisch mooi op papier zetten. Sennett beheerst het Engels, zoals De Swaan het Nederlands beheerst. Sennett houdt zich voornamelijk bezig met de positie van lageropgeleiden op de arbeidsmarkt. Zijn werk varieert hierin van persoonlijke verhalen van bewoners in achterbuurten van Chicago tot mondiale analyses die, zo beweert Sennett, grote invloed uitoefenen op het dagelijks leven van personen met een zwakke machtspositie. Wat zijn werk zo leesbaar en begrijpelijk maakt is de heldere connectie die hij weet te leggen tussen de persoonlijke sfeer van mensen

Waarom honing belangrijk is

Door: David SluimanBeeld: Lester Janssen

De machtsrelatie tussen werk en kapitaal is uit het lood geslagen.

EN JE bang moet zijn

voor leeuwen

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 5

Page 6: Somo 14-04

en de bovenliggende globale stromingen waar deze geen vat op hebben. Geen lichte kost, maar je leest Sennett op een parkbankje luisterend naar vogeltjes en lachend naar mooie meisjes, terwijl je Bourdieu bijvoorbeeld leest in complete stilte, nors voor je uit kijkend, in een TL-verlichte ruimte.

The Craftsman (2008)In Sennett’s boek The Craftsman uit hij het belang van het hebben van vaardigheden. Deze vaardigheden die worden aangeleerd over een lange periode zijn belangrijk omdat arbeid zinvoller wordt voor mensen. Arbeid is dan meer dan het begin van een proces om iets te produceren, het proces zelf wordt van belang. Werk om het werken in plaats van werk om iets te maken. Wat je in dit proces opdoet is ervaring. Het is afhankelijk van nieuwsgierigheid en reflexie. Het is een middel om iemand deel te laten zijn van een samenleving, omdat de vruchten van arbeid worden gewaardeerd maar ook het proces dat er aan vooraf gaat. Oefenen aan de hand van ervaring en routine leert mensen ook met elkaar omgaan. Dit omdat contact met andere mensen ook oefening vereist. De omgang met mensen die verschillend reageren op diverse situaties vereist net zo goed souplesse, ervaring, reflexie en routine. Het leren van een ambacht is om deze reden zo belangrijk. Het leert ons om te gaan met anderen, om andere

meningen te waarderen. Het door ambachtlieden gemaakte object, is lijdenvoorwerp in deze discussie. Juist omdat het geen natuurlijk verschijnsel is, maar iets gemaakt door mensen, kan je iets mooi vinden, of aanstootgevend. Omdat iets door mensen gemaakt is kan er een mening over worden gevormd, er kan over worden gediscussieerd.

Echter moeten steeds meer mensen het doen zonder een ambacht. Simpel geautomatiseerd werk is de boventoon gaan voeren en dit heeft grote maatschappelijk consequenties. Niet alleen omdat mensen geen voldoening meer halen uit hun werk, maar omdat er geen leerproces gaande is, geen weg om te leren deelnemen aan een samenleving en ook geen grond waarop je elkaar treft. Alle tijd voor reflexie, en het opdoen van ervaring, maar in wat? In het routineus herhalen van een handeling waar niets aan te leren valt. Zo wordt een groot potentieel weggestopt achter een paar knopjes en neemt de ontevredenheid toe. Vakmanschap maakt niet alleen goede werknemers, maar ook goede burgers. Waarom deze trend zich voordoet is het onderwerp van het boek the Corrosion of Character The Corrosion of Character (1998)Karakter wordt gevormd door wederkerigheid, loyaliteit en lange termijn doelstellingen. Zo schrijft Sennett in de inleiding van het boek The Corrosion of Character.

Helaas komen dit soort bindingen in de werkrelatie in afnemende mate voor. Toch is het hier waar met name mannen karakter vormden en deze deelden in de opvoeding van hun

kinderen. De loopbaan van voorheen, waar men een vak leerde over een lange periode, lang voor de zelfde werkgever werkte en de opgedane kennis overbracht op jongere collega’s ligt achter ons. Het was die loopbaan die men wederkerigheid, loyaliteit en lange termijn doelstelling bijbracht. Die loopbaan is voorbij.

Arbeidscontracten zijn geflexibiliseerd en de duur van contracten wordt steeds korter. Werk voor met name laagop-geleiden word steeds simpeler. De geautomatiseerde omge-ving waar men werkzaam is zo gecompliceerd dat diegene die er mee werken slechts te maken krijgen met een klein deel uit de keten en deze handeling herhalen zonder echt te weten wat de bijdrage van deze handeling is. De speldenfabriek uit Smits The Wealth of Nations is terug van weggeweest.

Er wordt op grote schaal geproduceerd en men heeft werk op het moment dat daar vraag naar is. Als de vraag uitblijft zit men thuis. Als er werk in overvloed is werkt men over, vaak morgens vroeg, avonds laat of in het weekend. Het nieuwe flexibele werken vraagt steeds vaker van mensen dat ze meer-dere banen tegelijk invullen. Vaak omdat het hebben van een enkele baan onvoldoende is om een gezin te voeden. Werk hebben en armoede sluiten elkaar niet langer uit.

De combinatie tussen het ontbreken van gemonopo-liseerde kennis, afname van de ontslagbescherming en de noodzaak op tijden te werken als de wekgever dat eist, maakt de onderhandelingspositie van met name laagopgeleiden peniebel.

Ten grondslag aan deze situatie liggen de nieuwe moge-lijkheden die kapitaal heeft gekregen met de komst van tech-nologische en economische innovaties. Kapitaal is niet langer plaats- en tijdgebonden. Kapitaal kan zich in een mum van tijd vrijelijk bewegen zonder aanzien van nationale grenzen.

Personen zijn daarentegen gebonden aan grenzen . De plek waar men werkt is vaak ook de plek waar hun kinderen naar school gaan, familie in de buurt woont en contacten is met mensen die een culturele achtergrond delen.

Als het kapitaal verhuist, of in andere woorden, het werk verhuist naar locaties waar lonen lager liggen, regelgeving minder streng is en/of belastingen vriendelijker zijn, is het moeilijk om de beslissing te nemen deze baan te volgen. Er van uitgaande dat deze keuze je überhaupt wordt voorge-legd. Zo heeft het vrij verkeer van kapitaal grote gevolgen voor de plaatsgebonden personen die er afhankelijk van zijn. De machtsrelatie tussen werk en kapitaal is uit het lood

geslagen.Om te kunnen voldoen aan de eisen van de werkgevers,

worden arbeidscontracten geflexibiliseerd, werknemers in dit proces ontdaan van hun vakmanschap. Bijbehorende trots, de langdurige relatie met collega’s die zou moeten komen tot de vorming van karakter en het bijbehorende gedrag verdwijnen. Dit proces heeft grote invloed op de levens van mensen binnen en buiten de werksfeer.

Karakter wordt gevormd door wederkerigheid, loyaliteit en lange termijn doelstellingen

We kunnen nog veel leren van een stel bosnegers

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 46

Page 7: Somo 14-04

Respect in a World of Inequality (2003)In het boek Respect in a ‘World of Inequality’ (2003) gaat Sennett dieper in op de maatschappelijke gevolgen van een tekort aan betaald werk of werk dat niemand anders wil doen. Aan de hand van een bezoek aan de achterbuurt in Chicago waar hij zelf ooit opgroeide, laat hij zien hoe het ontbreken van (uitdagend) werk kan leiden tot sociale isolatie. Hoe ambi-tieloos zijn, besmettelijk is voor de volgende generatie, maar ook voor de nieuwe bewoners van deze buurt. Dit gebrek aan ambitie is volgens Sennett niet natuurlijk gedrag, maar het gevolg van sociale uitsluiting en het gevoel respectloos behan-deld te worden. Het leger welzijnswerkers dat hier verandering in probeert te brengen door te laten zien hoe het anders zou kunnen, verzandt in goede bedoelingen. Kinderen uit deze buurt weten dat er voor hen waarschijnlijk straks ook alleen uitdagingsloos, onderbetaald werk is als ze überhaupt uitzicht hebben op een baan. Velen zoeken hun toevlucht in zwart werk of kleine criminaliteit. Mensen nemen geen deel aan gezamen-lijke wijkprojecten, stemmen niet en houden zich niet langer bezig met hetgeen buiten de wijk gebeurt.

Sennett beweert dat een deel van deze problematiek kan worden opgelost door mensen uit te dagen op de werkvloer, opleidingen aan te bieden en ze te behandelen als gelijken.

We zijn misschien niet allemaal gelijk, maar respect helpt hen die het moeilijk hebben toch deel te blijven nemen aan de samenleving.

Mensen waarderen om wat ze kunnen is heel belangrijk in het leven van deze. Wat kunnen, is het resultaat van een proces op de lange termijn. Dat mensen die termijn in veel gevallen niet gegund wordt is een aderlating voor velen. Mensen de tijd geven om volwaardige deelnemers aan de samenleving te worden is ook een recht van lager opgeleiden. Ze kunnen veel meer dan nu van ze gevraagd wordt. Door de wetten van de markt die onder druk van internationale concurrentie steeds meer banen naar het buitenland verplaatsen, of handelingen zo versimpelen dat ook de personen die deze handelingen verrichten worden wat ze is voorgeschreven, simpel.

Als iemand iets kan, kan iemand iets bijdragen. En voor deze bijdrage staat een beloning. Niet alleen in financiële middelen, maar ook een volwaardige plaats in de samenleving. Als de samenleving niet kan zorgen voor zinvol werk met passende beloning, vergeten we in feite steeds vaker de honingspeurder na het werk zijn aandeel te geven. Blijkbaar is de elite niet langer bang voor leeuwen. Hoe hoog we onze premoderne samenle-ving ook mogen inschatten, we kunnen nog veel leren van de samenwerkingsovereenkomsten van een stel bosnegers.

Geen lichte kost, maar je leest Sennett

op een parkbankje luisterend naar

vogeltjes en lachend naar mooie meisjes,

terwijl je Bourdieu bijvoorbeeld leest in complete stilte, nors

voor je uit kijkend, in een TL-verlichte

ruimte.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 7

Page 8: Somo 14-04

Spiegelen: paaien, manipuleren en genetische trucsDoor: Lisa Bontenbalfoto: Noémi van de Pol

Mensen hebben in het alledaagse verkeer soms de neiging zich aan elkaar te spiegelen. Om in de smaak te vallen, doen we de ander na. Waarom eigenlijk?

Een avondje stappen met vrienden. We hebben gegeten bij een vriendin thuis en zitten aan tafel nog wat uit te buiken. Boven de halflege borden

ontstaat een steeds groter wordende rookwolk, en ik schenk nog wat rode wijn in.

Ik ben in gesprek met die vriendin en steek een sigaret op. Zij doet hetzelfde. Als ik een slok van mijn wijn neem, zie ik haar dat ook doen. Ik leun een beetje naar achter in mijn stoel. Even later zit ook zij onder-uitgezakt aan de eettafel.

Wat later op de avond zitten we in een kroeg. Ik zie een andere vriendin met haar vriendje op een barkruk zitten, ze praten en lachen. Als zij gaat verzitten en met haar hand haar kin ondersteunt, heeft hij een paar minuten later dezelfde houding. Als hij een slok van zijn bier neemt, volgt zij.

Wat gebeurt hier? Zijn mijn vrienden veranderd in een soort kuddedieren, een zwerm vogels, die gedach-teloos dezelfde richting opvliegen als de rest van de groep? Wat is er gebeurd met hun eigen identiteit?

Als je er op gaat letten lijkt het van kwaad tot erger te worden. Mensen spiegelen elkaar continue. Soms overdreven opmerkelijk, meestal onbewust en onschuldig. Maar we doen het allemaal. Waarom eigenlijk?

Lichaamstaal is heel belangrijk in de communicatie. In een gesprek letten we zeker niet alleen op wat iemand te zeggen heeft, maar ook vooral op hoe diegene dat overbrengt. Wat is iemands houding, hoe staat zijn gezicht, heeft hij zijn armen en benen gesloten of juist open. Het telt allemaal mee. En als we het met iemand eens zijn, of diegene aardig vinden, gaan we hem onbewust kopiëren in zijn lichaamstaal. Iemand nadoen in zijn gedrag of houding wil dus eigenlijk zeggen; ik vind jou leuk. Dat laat je lichaam zien door op hetzelfde moment een slok van je biertje te nemen, of hetzelfde te gaan zitten als degene tegenover je.

Spiegelen wordt ook veel gebruikt in de zakenwe-reld. Managers gebruiken het om hun personeel en/of klanten te manipuleren. Door sommige houdingen wel of niet aan te nemen kunnen mensen worden gestimuleerd om een bepaalde keuze te maken. Een simpel voorbeeld is tijdens een sollicitatie. De sollici-tant en de leidinggevende zitten tegenover elkaar aan een tafel. Op het moment dat de leidinggevende aan

het woord is, zit hij of zij vaak naar voren gebogen. Als er nu een vraag wordt gesteld aan de sollicitant zou het goed kunnen dat deze maar een kort of snel antwoord geeft. Op het moment dat de leidingge-vende meer naar achter gaat zitten, geeft hij als het ware meer ruimte aan de sollicitant en zal deze dan ook eerder geneigd zijn een boekje open te doen over zichzelf.

Zomaar alle lichaamsbewegingen van de andere overnemen heeft geen zin. Het is belangrijk wát er wordt gespiegeld. Negatieve lichaamstaal spiegelen heeft een averechts effect, aldus Frank van Marwijk, sociotherapeut en directeur van Bodycom Lichaams-communicatie. Ook moeten de spiegelingen niet al te opvallend gebeuren.

In de reclame is spiegelen ook een veel gebruikt begrip. Het idee is dat als mensen zichzelf herkennen in de beelden van reclame zij de producten zullen kopen. ‘De spiegel’ wordt voor de consument

gehouden en deze reflectie wordt uiteindelijk aan het product gekoppeld (alleen is het in de reclamewereld niet ongebruikelijk het ‘spiegelbeeld’ desgewenst te buigen of vervormen).

Spiegelgedrag heeft onder andere te maken met onze ‘spiegelneuronen’. Dat zijn neuronen die worden geprikkeld als we bij anderen een bepaalde bewe-ging of bepaald gedrag zien. In ons hoofd worden dan dezelfde bewegingen of gedragingen nagedaan. Door de spiegelneuronen worden dezelfde neuronen in werking gezet die bij de échte uitvoering van de handeling ook zouden werken. Hierdoor zijn mensen ook in staat om empathie te voelen. We doen elkaars gezichtsuitdrukking en/of lichaamshouding na en laten de sociale situatie hierdoor slagen. Door dit imiteren wordt de sociale band versterkt en kunnen mensen zich beter in elkaar inleven. De beleving

Zomaar alle lichaamsbewegingen van de andere overnemen heeft geen zin

Sociologie toegepast

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 48

Page 9: Somo 14-04

Spiegelen: paaien, manipuleren en genetische trucs

van de andere persoon wordt letterlijk gespiegeld.

Dit heeft een klein beetje iets weg van de emotie-sociologie van Arlie Hochschild. Hochschild gaat in op de Presentation of Self van Erving Goffman en ziet gevoelens als een deel van de presentation of self, sociale expressies van de emotionele staat van het indi-vidu. Deze gevoelens stralen een signaal uit dat iets zegt over het individu. Dit signaal kan dus opgepakt en eventueel gespiegeld worden. Zo blijkt maar weer eens en temeer; human nature is social through and through.

Toch vind ik het maar een raar gezicht als ik naar een groepje dansende mensen kijk en hun bewegingen vloeiend in elkaar zie overlopen. Het schijnt dat dolfijnen in staat zijn hun eigen spiegel-beeld te herkennen. Zij weten, in tegen-stelling tot de meeste diersoorten, dat zij het zelf zijn die ze in de spiegel zien en dat er geen gevaarlijke, concurrerende familie Dolfijn op de loer ligt. Blijkbaar zijn mensen hier maar tot in beperkte mate toe in staat. Als het om onszelf gaat die we ’s ochtends in de spiegel zien weten we –soms helaas- maar al te goed dat we het zelf zijn. Maar als de mensen om ons heen ons klakkeloos na-apen zijn we ons hier opeens niet van bewust.

Gelukkig heeft dit kopiëren een posi-tieve functie. Onbewust gaan we elkaar aardiger vinden en beter begrijpen als we elkaar spiegelen, en bewust kunnen we de ander nog een beetje manipu-leren. Het is niet voor niets dat dit gedrag gedeeltelijk is aangeboren.

Dus beweeg ik me door de menigte heen en ga vrolijk mee staan magarena-en. Ik kan tenslotte altijd mijn spiegel-neuronen de schuld geven.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 9

Page 10: Somo 14-04

Dat is toch niet normaal!?!Nederland op zoek naar a safe new worldVanaf 17 mei start Omroep Max met een nieuw programma waarin naar eigen zeggen; “op vermakelijke wijze de verhuftering van de samenleving aan de kaak (wordt) gesteld” Dat de media zich richten op dergelijke maatschappelijke onrust is oud nieuws. Want wie de kranten leest en het nieuws volgt, wordt dagelijks geconfronteerd met berichten over toenemende overlast en toenemende onveiligheid. Dat dit beschavingsoffensief tot ordinair vermaak is verworden valt mij, van een omroep die zich op het degelijke 50+ publiek richt, echter vies tegen. Maar gelukkig blijft het beperkt tot roepen om het hardst binnen de media, en hebben we nog zoiets als een evenwichtige rechtstaat, toch?

De strafwedloop en symbool politici

Politici lijken om het hardst te roepen om meer maatregelen tegen de veroorzakers van die overlast en onveiligheidsge-

voelens. Veiligheid was daarnaast ook één van de belangrijkste thema’s in de afgelopen kabinetsformatie (NRC, 01-10-2010). Dit is op zich niet vreemd als men bedenkt dat uit kiezerson-derzoek gebleken is dat sinds de jaren negentig bezorgdheid over de openbare orde het meest genoemde probleem is (Kaal, Maks, Elfrinkhof, and Krouwel 2009). Politici zijn er tenslotte op uit om de gunst van de kiezer, met name in verkiezingstijd. Het is echter wel enigszins bevreemdend wanneer blijkt dat de doorsnee Nederlander zich in de regel wel gewoon veilig voelt (Oppelaar and Wittebrood 2006). Uit onderzoek blijkt dat de geregistreerde criminaliteit tussen 1960 en 2002 inderdaad is toegenomen. Sinds 2002 is echter een daling waarneembaar in zowel absolute als relatieve zin, en is het criminaliteitsniveau de laatste jaren gestabiliseerd op hetzelfde niveau als rond 1998 (Terpstra 2010).

In dit licht spreekt de socioloog Bas van Stokkom in Wat een Hufter!, van een ware “Strafwedloop” (2010). In deze strafwed-loop wedijveren de politici om het hardst om gehoor te geven aan de vergeldingsgevoelens van de kiezer. Dat deze roep om meer repressie en strengere straffen, veel “symbool politiek” tot gevolg heeft, had Van Stokkom al in de nasleep van de Fortuyn-revolte opgemerkt (2003). Deze ontwikkeling is echter niet alleen van het laatste decennium. Kaal e.a. hebben een inhoudsanalyse uitgevoerd naar alle Nederlandse verkiezingsprogramma’s uit de periode 1946 tot 2003. Zij komen tot de conclusie dat er zich in de jaren tachtig een verschuiving heeft voorgedaan naar meer repressieve maatregelen om de orde te handhaven (2009).

Ook in de meest recente formatieperiode is (meer) veiligheid een belangrijk thema geweest, dat naar alle waarschijnlijkheid zijn weerslag op het beleid zal hebben. Zo is er voor het eerst een minister van Veiligheid en Justitie en een staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. De oud-burgemeester van Rotterdam, Ivo Opstelten - waar hij bekend stond om zijn zero tolerance beleid, bekleed sinds oktober jongstleden de ministerspost. Als minister lijkt hij zicht hard te willen maken voor een soortgelijk beleid:

“Nederland veiliger maken - dat zie ik als mijn belang-rijkste opdracht. Paal en perk stellen aan criminaliteit, overlast en geweld. Daarom ga ik de slagkracht van politie en justitie vergroten: effectief opererende organisaties, méér blauw op

straat, waar nodig extra bevoegdheden, zwaardere straffen en lik op stuk. Burgers moeten veilig kunnen leven. Thuis, op straat of tijdens het werk. Overal.” (www.rijksoverheid.nl)(15-10-2010).

Voor de post van staatsecretaris voor Veiligheid en Justitie is eveneens gekozen voor iemand met een daadkrachtig imago. De oud-officier van justitie Fred Teeven, heeft eerst naam gemaakt als crimefighter door zich te richten op het bestrijden van de zware criminaliteit. Hij was ondermeer betrokken bij de roem-ruchte zaak-Holleeder die breed uitgemeten is in de media. Sinds 2006 bestrijd hij de georganiseerde misdaad, terrorisme

en tbs als justitiewoordvoerder voor de VVD in het parlement. Deze strijd lijkt hij voort te willen gaan zetten als staatsecretaris:

“Een consequente, stevige aanpak - dáár gaan we deze kabi-netsperiode voor. Ik wil dat daders duidelijk weten en voelen dat de burger de criminaliteit en overlast zat is en dit soort gedrag niet accepteert. Slachtoffers van criminaliteit worden beschermd en de daders achter slot en grendel.” (www.rijksoverheid.nl)(15-10-2010).

Opvallend is dat Teeven expliciet gehoor geeft aan de roep van het volk. De dader moet “weten en voelen” [sic] dat de burger het zat is. Verder is het opvallend dat Teeven er een eenzijdig perspectief op lijkt na te houden. Hij is voornamelijk gericht op (beschermen van) het slachtoffer. Justitiële logica zou gebieden (vermeend) slachtoffer en verdachte in ieder geval tot de uitspraak in de ogen van de wet gelijk te behandelen. Dan zou men van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (tevens Mr. in de rechten!) eenzelfde logica mogen verwachten.

De institutionalisering van een punitatief discoursVan een instantie die van oudsher juist op de re-integratie van de gewezen dader is gericht, zou men verwachten een meer

Langs welke lat gemeten wordt, is een steeds lastiger vraagstuk in een geïndividualiseerde wereld.

Door: Etienne VermeulenBeeld: Eva Van Barneveld

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 410

Page 11: Somo 14-04

evenwichtig perspectief er op na te houden. Maar ook in de missie van reclassering Nederland klinkt tegenwoordig de roep om meer veiligheid door: “Actief bijdragen aan de veiligheid van de samenleving door het voorkomen van criminaliteit en het terugdringen van recidive.” (www.reclassering.nl)(12-10-2010). Van de persoon die weer in de samenleving geïntegreerd dient te worden, is zelfs geen sprake meer. Daarmee lijkt de eigenlijke taak, het resocialiseren van de gewezen crimineel, sterk naar de achtergrond verdwenen.

Dit werpt de vraag op hoe het er achter de gevangenispoort aan toe gaat. In de missie van de maatschappelijke institutie belast met het uitvoeren van de bestraffing van veroordeelde – de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) – klinkt het punitatieve discour ook door:

“De Dienst Justitiële Inrichtingen levert een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving door de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en door de aan onze zorg toevertrouwde personen de kans te bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen.” (www.dji.nl)(12-10-2010).

In tegenstelling tot de missie van reclassering, biedt deze missiestatement wel meer ruimte voor de kansen van de veroor-deelde. Het lijkt er op dat de gevangenis daarmee het laatste bastion is waar de rechtvaardige behandeling van mensen verdedigd wordt. Maar toch klinkt ook hier al het punitatieve discours door.

Nog even terug naar ‘buiten de poort’. De politieke verschui-ving die Kaal e.a. aangetoond hebben, blijft niet beperkt tot een discours van louter “symbool politiek”. Van Stokkom (2003) wijst op het onderzoek van de OM-onderzoeker Bert Berghuis, waarin hij uitrekende dat de gemiddelde strafduur voor verkrachting van ruim 250 dagen 1980, in 1993 toegenomen was tot bijna 600 dagen. Volgens Van Stokkom is dit dan ook exemplarisch voor een toename in punitativiteit. Uit onderzoek van Martin Grapendaal e.a. (in Van Stokkom 2003) is gebleken dat sommige officieren van justitie gehoor geven aan de publieke punita-tieve verlangens. Met name jongen officieren blijken strengere straffen te eisen en zich zo op te werpen als ware crime fighters.

Niet alleen in de instituties, die na het strafbare feit in actie komen, weerklinkt het punitatieve discours door. Meer recente-lijk is er onderzoek gedaan naar de uitvoering van repressief zero tolerance beleid door de politie (Terpstra 2009). Hoewel Terpstra

aangeeft dat dit zero tolarance beleid nog meer uitzondering dan regel is binnen Nederland, geeft het wel een trend in beleid weer. In het onderzoek is één wijkteam van de politie in één van de grote steden in Nederland onderzocht. Het wijkteam kent sinds een paar jaar een specifieke aanpak die door leden van het team zelf met zero tolerance wordt aangeduid. Uitgangspunt is het direct en consequent optreden tegen onacceptabel gedrag. Deze strakke handhaving van de norm moet voorkomen dat allerlei vormen van kleine wanorde in de wijk uitgroeit tot grote problemen. Hierdoor doet deze aanpak ook denken aan een andere repressieve visie op criminaliteitsbestrijding die net als zero tolerance uit de Verenigde staten is komen overwaaien, namelijk de broken windows-opvatting (Wilson and Kelling 1982). Er wordt geprobeerd om (bekende) overlastgevers “strak op de huid te zitten en het hen moeilijk te maken”. Het streven van deze aanpak is om de overlastgevers zo het gevoel te geven dat ze door de politie in de gaten worden gehouden en dat ze niet welkom zijn. Binnen het team wordt de werkwijze ook wel omschreven als very irritating policing, kortweg VIP (Terpstra 2009). Deze vorm van zero tolerance heeft daarom ook wel iets weg van ‘veelplegertje pesten’. Men verkiest blijkbaar repres-sief optreden om zo de overlastgevers weg te treiteren boven het zoeken naar een structurele oplossing van de overlast zelf. Hiermee is het een verregaande vorm van de, tegenwoordige al breed geïntroduceerde mosquito. Het apparaat dat een irritant geluid maakt op een toonhoogte die alleen te horen is door jongeren, waarmee deze verdreven worden.

Maatschappelijke ontwikkelingen en de laat moderniteitDeze ontwikkeling naar een steeds sterker punitatief en repres-sief discours geven een maatschappelijke en culturele ontwikke-ling weer. De criminoloog Jan Terpstra spreekt in dit kader van de opkomst van “het Veiligheidscomplex” (2010). Door toegenomen onzekerheid is veiligheid een steeds prominenter thema in het publieke debat geworden. Deze ontwikkelingen zijn niet alleen typisch voor Nederland, maar lijken ook in andere westerse landen plaats te vinden. De Schotse bestraffingssocioloog David Garland spreekt over een controlecultuur. In The Culture of Control (2001) behandelt Garland een aantal ontwikkelingen op het vlak van criminaliteitsbeheersing en strafrechtsbedeling die zich aan het eind van de 20e eeuw hebben voorgedaan in Groot Brittannië en de Verenigde Staten. Beide auteurs stellen dat deze overgang naar een meer op controle en veiligheid gerichte samenleving samenhangt met maatschappelijke ontwikkelingen die worden omschreven als de overgang naar een ‘laatmoderne’ samenleving (Garland 2001; Terpstra 2010). De criminoloog Hans Boutellier heeft deze tendens al veel eerder treffend geduid met het begrip “victimalisering van de moraal”. In een samenleving die steeds complexer wordt, waar zware instituties van weleer plaatsmaken voor lichte gemeen-schappen, ontbreekt het aan eenduidigheid over de publieke moraal. Langs welke lat gemeten wordt, is een steeds lastigere vraagstuk in een geïndividualiseerde wereld; “wie ben jij om mij de maat te meten?” Het enige morele concept dat nog stand lijkt te houden is slachtofferschap. Want iedereen kan zich in een high risk society maar al te goed inleven in het slachtoffer. Het had namelijk net zo goed jou kunnen overkomen. Dat we onderwijl op deze manier allemaal meewerken aan een verdere inperking van onze vrijheden en rechtsgelijke behandeling dienen we maar voor lief nemen. En tja, dat Omroep Max er amusement van maakt, het moet natuurlijk allemaal wel een beetje gezellig blijven!

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 11

Page 12: Somo 14-04

De sociologische verblinding, een pijnlijke eye-openerTijdens sociologisch veldwerk wordt je soms geconfronteerd met je eigen falen. Sociologen blijken ook slechts mensen die op zoek zijn naar de bevestiging van hun eigen ‘realiteit’. Wanneer je dat ontdekt kan dit een pijnlijke bewustwording zijn. De pijnlijke deugd van sociologische reflexiviteit.

Door: Bram van der Kroonfoto: Riva Nurse

Terwijl ik op de bank plaatsneem kruipt mevrouw Mesut haar jongste dochter naar mij toe. Angstig maar ook nieuwsgierig kijkt ze naar de grote blonde jongen die

daar ineens zit. Ik ben hier in dit kleine flatje in Slotervaart voor een interview met mevrouw Mesut over haar oudste kind. Een paar maanden eerder heb ik besloten onderzoek te doen naar de vraag waarom ouders en hulpverleners elkaar niet bereiken, daarom zit ik nu bij mevrouw Mesut op de bank.

Voor mijn onderzoek richt ik mij op de rol van taal en discours binnen hulpverlening. Deze insteek komt voort uit het werk van Michel Foucault. Hij laat in zijn boek Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines zien hoe een discours het denken van mensen bepaalt. Een discours is een wijze van denken en spreken over de (sociale) werkelijk-heid. Foucault stelt in zijn werk dat door een discours we niet benoemen wat we zien, maar dat wij een bepaalde werkelijk-heid zien door de benaming die we ervoor hebben.

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dit bovenstaande niet door mijn hoofd schiet daar zo zit en de dochter van

mevrouw Mesut inmiddels mijn schoenveter vastpakt en er aan begint te trekken. Eerder ben ik bezig met het opstarten van het interview, iets wat mevrouw Mesut naar har-te lust tegenwerkt. Zij wil liever wachten totdat haar man thuis is.

Na enig aandringen begint het interview toch. Ik leg haar uit dat ik mijn scriptie schrijf en dat ik daarom met haar wil spreken over haar oudste kind, Elif. Ik spreek niet over Foucault en ook niet over mijn idee dat zij een bepaald discours bezit/hanteert, in plaats daarvan vraag ik naar Elif. Moeder vertelt dat haar dochter het soms lastig vindt om mee te komen op school omdat ‘zij schaamt’. De oorzaak voor haar schaamte zit volgens moeder ondermeer in het feit dat Elif soms problemen heeft met haar ontlasting.

Als ik doorvraag vertelt moeder dat haar dochter soms in haar broek poept. Begrijpelijk ge-noeg schaamt Elif zich hiervoor. Het broek poepen komt volgens Elif haar moeder doordat haar dochter problemen met haar darmen heeft. Ondanks dit ogenschijnlijk logische verhaal heb ik het gevoel dat er iets niet klopt. Ik ben nu eenmaal een wetenschapper

Essay

foto

: Riv

a N

urs

e

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 412

Page 13: Somo 14-04

Niemand wil ongelijk hebben en vooral niet zij die de werkelijkheid claimen in de

naam van de wetenschap

en neem dus niets wat mevrouw Mesut zegt zonder meer voor waar aan.

In mijn hoofd probeer ik te bedenken waarom Elif in haar broek zou poepen. Ineens schiet het mij te binnen dat uit onderzoek blijkt dat Turkse meisjes vaak last hebben van ‘geïn-ternaliseerde problemen’. Dit zijn problemen rondom gedrag die vooral nadelig zijn voor de meisjes zelf zoals depressie, angsten of terugtrekkend gedrag. De reden waarom Turkse meisjes hier last van zouden hebben is, volgens wetenschap-pers, de hechte gemeenschap om hun heen die verstikkend werkt.

Op basis van deze wetenschappelijk koppeling tussen psychische klachten en etniciteit zet ik mijn vragentekens de verklaring die Elif haar moeder voor de problemen geeft. Zou het zo kunnen zijn dat het verhaal van mevrouw Mesut misschien omgedraaid moet worden? Is het zo dat doordat Elif zich schaamt zij in haar broek poept uit spanning. Heeft zij misschien last van ‘geïnternaliseerde problemen’ en is het broek poepen daar een uiting van? Is haar fysieke probleem een reactie op een geestelijk probleem, dat ondermeer wordt veroorzaakt door haar sociale omgeving?

Inmiddels is meneer Mesut ook binnen gekomen. Een

ietwat kleine man, met een stevige handdruk en een brom-mende stem. Mevrouw Mesut besluit gelijk het Nederlands te laten voor wat het is en schakelt over op het Turks. Meneer Mesut is nu tegelijk mijn gesprekspartner en de tolk van zijn vrouw. Het onderwerp van de ontlasting komt weer ter sprake.

Ook Elif haar vader geeft dezelfde verklaring van de problemen van zijn dochter, zij poept in haar broek en schaamt zich hiervoor. Ondanks dat beide ouders dit stellen blijf ik bedenkingen houden. Het verdere interview verloopt hakke-lend doordat meneer Mesut tolk is en omdat ik vragen stel die niet altijd op begrip of sympathie van meneer en mevrouw Mesut kunnen rekenen.

Er is duidelijk sprake van een verschil in discours tussen de interviewer en de geïnterviewde. Wanneer ik bijvoorbeeld vraag hoe het contact met school is, zegt meneer Mesut: ‘ja dat is goed, wat zou er mis kunnen gaan?’. Contact is niet iets dat een bepaalde kwaliteit in zichzelf heeft, maar het is er of het is er niet. Zo simpel is het, althans voor de meneer Mesut.

De barse toon en defensieve houding van Elif haar vader maken het gesprek nog moeizamer dan dat het al is. Mijn inschatting is dat hier een man zit die niet graag tegenge-sproken wordt. Als Elif hem een grote mond geeft zal hij dat vast niet leuk vinden schat ik zo in. In mijn hoofd vormt zich nu ook het idee dat de autoritaire houding van meneer Mesut wel eens een rol kan spelen Elif haar ‘schaamte’.

Ik besluit mijn recorder na 48 minuten en 15 seconden uit te zetten en bedank voor het in-terview. Vader geeft mij een hand en wenst me succes, moeder knikt mij gedag. Als ik buiten sta overheerst het gevoel dat er hier meer gaande

is dan dat mevrouw en meneer Mesut me vertellen, wat ze zeiden over hun dochter voelde aan als een onbewuste hint. Hun woordkeuze maakt mij bewust van een diepere laag die onder de oppervlakte sluimert.

Terwijl ik op de fiets zit, stevige tegenwind en wat spetters regen, vallen de puzzelstukjes op hun plaats. Vader en moeder Mesut spraken in een leken discours en vanuit hun achter-grond, de Turkse, is het bespreken van psychische problemen een moeizame aangelegenheid zo is bekend op basis van literatuur over dit onderwerp. Dat is de reden waarom ze verklaarden dat Elif haar pro-bleem puur biologisch waren. Vader en moeder hadden een beeld van de werkelijkheid op basis van wat ze door hun discours konden zien waar ‘geinter-naliseerde problemen’ niet in passen.

Dit zijn de momenten waarop de sociologie zijn waarde toont denk ik bij mijzelf. Wanneer het verhaal van een leek kan worden doorgeprikt op basis van sociologische kennis, dan bewijst de sociologie haar waarde. Op het moment waarop we aan de hand van wetenschappelijke inzichten, die ons een beter beeld geven op de werkelijkheid, voorbij de ‘werkelijk-heid’ kunnen stappen die mensen geloven te zien op.

Een maand later spreek ik de juffrouw van Elif. Zij vertelt haar kant van het verhaal. Zittend op twee kleuterstoeltjes in het lokaal van klas 1/2A van basisschool de Fontein vertelt ze over leer-ling. Dat het een lief meisje is, maar wel wat erg schuchter. Dat ze inderdaad over het probleem van Elif had gehoord en dat de ouders ervoor naar het ziekenhuis zijn geweest en het een medisch pro-bleem blijkt te zijn. Ze vertoont voor de rest geen ecgt zorgelijk gedrag, hoe vaak ik daar ook naar vraag.

Eenmaal weer buiten knaagt het aan me dat de juf van Elif mijn idee niet onderschrijft. Maar dan bekruipt me langzaam een fysiek gevoel van ergernis. Heb ik nu precies gedaan wat ik verwacht van mijn respondenten? Is het zo dat door mijn wetenschappelijke kennis zich in mijn hoofd een beeld van de situatie vormt. Dat mijn wetenschappelijke onderbouwde discours ervoor zorgt dat ik het gedrag van Elif slechts op één wijze kan en wil duiden, namelijk als een bevestiging van mijn eigen denken.

Mijn overtuiging van de juistheid van wetenschappelijke kennis heeft ervoor gezorgd dat ik niet langer open sta voor een andere visie op de werkelijkheid. Ik dacht dat mevrouw en meneer Mesut de werkelijkheid niet konden zien en ik wel. Ik dacht dat mijn visie op de werkelijkheid beter was, omdat ik wetenschapper ben. En omdat ik dit zo graag wilde zijn heb ik de werkelijkheid ver-vormd en gedraaid om hem binnen mijn denken te laten passen.

Het is een pijnlijke eye-opener voor me, dat ook weten-schappers (of misschien juist weten-schappers) bepaalde vastgeroeste denkbeelden hebben. Natuurlijk is het geen nieuw inzicht, maar toch verlies je de willekeurigheid van je eigen denkbeelden wel eens uit het ook. Vooral omdat we-tenschappers ze vaak ook nog eens kunnen onderbouwen met wat zij als ‘juiste’, wetenschappelijke, kennis zien.

Jezelf, als socioloog, in ogenschouw nemen en kritisch tegen het licht houden, dat is wat reflexiviteit is. Dat klinkt eenvoudig maar is het absoluut niet. Reflexiviteit mag dan een grote soci-ologische deugd zijn, in de praktijk is het problematisch en pijnlijk omdat het ons wijst op onze te-kortkomingen. Immers: niemand wil ongelijk hebben en zij die de werkelijkheid claimen in de naam van de weten-schap al helemaal niet.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 13

Page 14: Somo 14-04

Door: Steffan Konings en Axel BoomgaarsBeeld: Elske Verdoorn

Uitgeroepen tot een van de tien invloedrijkste mensen in Nederland, zit socioloog prof. dr. Paul Schnabel op een bijzondere plek. Als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau is het zijn taak om de temperatuur van de samenleving te meten in de vorm van sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor de overheid. Hij trad aan in 1998, toen met de komst van het tweede kabinet Kok Nederland bijna klaar leek. Kijkend naar wat er in die tijd tot nu is gebeurd zegt hij: ‘Als ik 10 jaar geleden voorspeld had wat er allemaal is voorgevallen, zouden ze op zoek zijn gegaan naar een andere directeur. Het waren 10 rare jaren met twee recessies, maar ook twee hoogconjuncturen, zes kabinetten en twee politieke moorden. Dat zou in 1998 niemand geloofd hebben.’ Wat nog meer opvalt in vergelijking met toen is het groeiende anti-elitaire sentiment van het afgelopen decennium. Dat is het startpunt van dit interview over de veranderingen in Nederland, de positie van de elite en die van een sociaal-wetenschappelijk instituut heel dichtbij het politieke spel.

In een interview met Buitenhof zei u dat waar men in het verleden te rooskleurig nadacht over hoe het met Nederland ging, het tegen-woordig omgekeerd is. Nu zou er juist negatiever worden gedacht dan hoe het er in de werkelijkheid voor staatAchteraf is ons wel dingen verweten, dat we de zaken die niet goed gingen niet goed gezien zouden hebben in die tijd. Maar het beeld bij de mensen zelf was ook dat het gewoon heel goed ging met Nederland. Heel erg goed zelfs.

Zijn de verwijten aan uw adres terecht?Wat uit de onderzoeken in die tijd bleek, was dat er wel een groep was die al langere tijd onvrede ervoer, dat was zo’n tien tot twintig procent van de bevolking, een knorrig deel. Maar ja, daar zat geen enkele organisatie achter. Er was geen krant die zich voor hen inzette, geen radio, geen tv, geen politieke partij die zich met hen bezig hield. Wat er was, de Centrum-democraten van Hans Janmaat was toen al bijna voorbij en werd ook door deze groep niet als acceptabel gezien. Te fout was het, ze hebben dan ook nooit meer dan twee zetels gehad. Er was geen voice zou je kunnen zeggen, geen advocate die zich tot spreekbuis van deze ongeorganiseerde ontevredenen maakte. Dat gebeurde later op lokaal niveau door de leefbaar-heidspartijen en nationaal door Pim Fortuijn.

Sindsdien is het beeld ontzettend veranderd. U heeft ook gesproken van een groeiend anti-elitair sentiment. Zou u kunnen uitleggen hoe een dergelijk sentiment ontstaat? Is hier een bepaald beginpunt in aan te wijzen?Op een gegeven moment merk je dat zo’n sentiment opkomt, de bal aan het rollen slaat. In de jaren zestig rolde de bal zo dat heel Nederland links en progressief leek te zijn. Zo’n bal wordt

dan steeds groter en krijgt op den duur een eigen dynamiek.Het is ook een soort Zeitgeist, de Nederlanders zagen zich-

zelf ook zo en waren er trots op. Je merkt wat op een gegeven moment een goede toon is, wat je hoort te zeggen, wat de goede opvattingen zijn. Dat begon in de jaren ’90 minder te worden, toen de problemen zoals het misbruik van de sociale voorzieningen aan het licht kwamen. Eerst is het taboe daar over te spreken, maar op een gegeven moment is het toch duidelijk dat er wat aan gedaan moet worden. En de verwaar-lozing in de grote steden van de traditionele arbeidersbevol-king, met name door de PvdA, daar is een hoge prijs voor betaald. Men had het gevoel in de steek gelaten te worden.

Dat is achteraf ook erkend. Die ruimte was er. Nou, had je dat allemaal van tevoren

kunnen zien aankomen? Niet alles en niet altijd, maar over de problemen met migratie en integratie hebben we al in de jaren negentig gewezen. In januari 1999 stelde ik in ‘De multicultu-rele illusie’ – aanvankelijk een lezing – al aan de orde dat het niet goed ging met de integratie. Dat was toen nog tegen het zere linkse been. Een jaar later doorbrak Paul Scheffer met het ‘Multiculturele drama’ het taboe.

Je merkt wat op een gegeven moment een goede toon is, wat je hoort te zeggen, wat

de goede opvattingen zijn.

Paul SchnabelMeet de temperatuur van de samenleving

Interview

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 414

Page 15: Somo 14-04

U beschrijft de elite ook als een club mensen die leiding durft te nemen, lange termijnvisie heeft, die het eerlijke verhaal en dus ook de minder rooskleurige zaken durft te vertellen. Dat klinkt op zich heel wenselijk, maar zit Nederland daar dan wellicht momenteel niet op te wachten?Nee, maar dat is nog geen reden om niks te doen. Je ziet overal clubjes ontstaan die het debat weer in beweging willen brengen, met fatsoenlijke discussielijnen en gezond verstand, ook lettend op de positie van Nederland internationaal. Het is ook mijn partij, maar je kunt zeggen dat D’66 en ook Groen-Links daar zeker een deel van haar electorale succes heeft liggen. Het blijft klein, dat wel.

Maar als je het afzet tegen de gigantische groei van een PVV? De aanhang daar lijkt veel groter.De PVV krijgt de stemmen wel, maar je kunt er geen lid van worden. En dat is ook slim gezien van Wilders. Op rechts is de kiezer minder bereid zich te binden, ergens geld voor te geven, zich ergens voor in te zetten. De meeste aanhang van de PVV is gewoon ergens tegen, ze willen niet iets bereiken, maar iets tegengaan: globalisering, migratie, de Europese Unie.

Dat klinkt een beetje veroordelend.Het is gewoon hun standpunt en dat dragen ze ook uit. De meeste PVV-stemmers zijn ontevreden over hoe de dingen zijn gegaan, ze voelen zich tekort gedaan. Ze hebben het

gevoel dat de dingen niet eerlijk verdeeld worden en voor een deel hebben ze daar misschien nog wel gelijk in ook. Bij hen bestaat het beeld dat zij moeten betalen en ondertussen gaan anderen er met de buit vandoor. Of dat nou etnische minder-heden zijn in Nederland of in Europa de Grieken.

Dat is toch best gek eigenlijk, zo’n sentiment dat binnen een kleine tijdsspanne zo ingrijpend is veranderd. Als je 20 jaar terug kijkt was een groot deel van de bevolking dat er nu rond loopt immers ook al.Ja, zeker, en een deel vond toen hetzelfde wat ze nu vinden. Alleen toen bereikte hun mening het publieke forum van de politiek en de media niet.

Daar komt het door?Dat denk ik zeker. Hun geluid wordt nu ook harder gehoord, omdat de traditionele zaakwaarnemers van de ‘gewone hard-werkende Nederlander’ er niet meer zijn. Wim Kok was de laatste, omdat hij uit de vakbeweging en een eenvoudig milieu voortkwam en zichzelf heeft opgewerkt. Maar hij benoemde op zijn beurt weer Ad Melkert die, ondanks ook zijn eenvou-dige afkomst, een bureaucraat is met een uitstraling van wat mijn vader vroeger een ‘frigidaire’ noemde, een ijskast. Dat wordt niet meer gepikt en Pim Fortuyn heeft dit toen heel goed aangevoeld.

Politici, behorend tot de elite, zouden conform uw redenering dus op de lange termijn moeten letten, het eerlijke verhaal vertellen. Als je dan bijvoorbeeld kijkt naar discussies over de pensioengerech-tigde leeftijd of de missie naar Afghanistan, dan zou je toch kunnen zeggen dat in die gevallen de politiek voor zijn gevoel juist dat doet: letten op de lange termijn, een eerlijk, maar niet perse prettig verhaal vertellen. Maar ja, wetend dat de meerderheid van de mensen dat eigenlijk niet wil, zie je dat er niet naar hen geluisterd wordt. Mag de kloof tussen politiek en burger dan groter? Nee, de kloof vind ik eigenlijk een verkeerd beeld. Je kunt de mensen toch nooit echt bereiken en dat moet je ook helemaal niet willen, want ze lopen toch weg. Mensen willen niet op die manier en zo dichtbij benaderd worden.

Ze willen zich wel kunnen herkennen in iemand en ook iemand kunnen bewonderen! Dat lukt bij sommige politici beter dan bij anderen. En je kunt ook in die rol groeien, zoals Mark Rutte dat bijvoorbeeld heel snel heeft gedaan.

Toch hebben politici ergens wel het idee dat ze de burger meer en meer moeten gaan bereiken. Heel erg ja.

Terwijl u dus zegt dat men hier over het algemeen niet op zit te wachten.Nou, ik denk dat het uiteindelijk niet zo veel effect zal hebben en dat het toch meer afhangt van je geloofwaardigheid. Kijk, rond Afghanistan, met permissie, dat was bijzonder ongeloof-

waardig. Natuurlijk wordt alles toegezegd, alles ondertekend. Nee, ze bedienen alleen stoplichten en delen alleen bekeu-ringen uit aan snelheidsovertreders. Iedereen weet, dat je over en met Afghanistan weinig kunt afspreken. Het regime dat er nu zit is corrupt en heeft geen gezag in de buitengebieden en kan daar helemaal niets controleren. Alle garanties en alle handtekeningen zijn symboolpolitiek. Dat hebben de mensen echt wel in de gaten hoor.

Maar terugkomend op de kloof tussen burger en politiek. U zegt dus dat mensen het misschien helemaal niet erg vinden dat er niet naar ze geluisterd wordt, zolang het maar een geloofwaardig persoon is die de boodschap overbrengt?Nee, dat zeg ik niet. Je kunt het nooit iedereen naar de zin maken en die suggestie moet ook niet gewekt worden. Als er maar wel dingen gedaan worden waar mensen het gevoel van hebben dat het rechtvaardig en eerlijk is het zo te doen en waar ze niet al te veel last van hebben.

Nederlandse politici zitten een beetje gevangen in een soort vicieuze cirkel waarin ze voortdurend zichzelf zichtbaar proberen te maken en populair proberen te zijn, in plaats van gewoon serieus. Dat zijn ze natuurlijk wel, maar een parle-mentariër moet de dingen natuurlijk heel erg dik en steeds dikker aanzetten om maar gehoord te worden, om gezien te worden, om zijn punt te kunnen maken. De televisie laat van de debatten meestal ook alleen de humoristische of conflictu-euze momenten zien.

Toen wisten we natuurlijk wel, als we dit naar buiten brengen heeft dat gevolgen

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 15

Page 16: Somo 14-04

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 416

Page 17: Somo 14-04

Maar ondertussen raakt de langetermijnvisie wel uit beeld.Ja, dat is natuurlijk zo en dat is best een probleem.

Hoe moet dat probleem opgelost worden?Ja tell me, dat weet ik ook niet, daar heb je niet zo gauw een oplossing voor. Men zegt wel de lange termijnvisie in de gaten te houden, maar zoals je zelf ook al aangeeft, rondom de pensioenleeftijd kan je al zien hoe moeilijk dat is.

Ligt hier dan niet een taak voor het SCP, om de langetermijnvisie in het oog te houden?Nou ja, dat doen we natuurlijk wel een beetje, maar we zijn toch in eerste instantie onderzoekers. We proberen eerst te laten zien wat er aan de hand is. Meestal is dan het verhaal; u denkt wel dat het zo is, maar het is toch anders dan u denkt. Dat vind ikzelf ook het leukste om tegen mensen te kunnen zeggen: u dacht dat wij zo’n groot vergrijzingsprobleem hebben, nou we hebben er het minste last van van alle landen in Europa.

Is het dan niet ook de rol voor de sociale wetenschappers die hier zitten om dat verhaal naar buiten te brengen?Dat proberen we natuurlijk ook wel, maar de meeste onder-zoekers hier willen zeker niet op een zeepkist gaan staan. Dat is hoogstens mijn taak. De collega’s hebben een inhoudelijke en methodische specialisatie. Wij zijn onderzoekers en adviseurs, we adviseren inderdaad het kabinet, maar desgevraagd ook de departementen en de Tweede Kamer. En een deel daarvan zie je dus niet. Dat zijn dan niet de rapporten, die zijn openbaar, maar adviezen in een overleg, wat meer de persoonlijke sfeer.

Als je kijkt naar het beleid wat gemaakt wordt, hoe sterk worden jullie adviezen dan meegenomen?De ene keer wel, de andere keer natuurlijk niet. Vaak is het zo dat wij een bepaald advies uitbrengen, maar bijvoorbeeld ook de WRR, of de Onderwijsraad of de Raad voor Maatschappe-lijke Ontwikkeling enzovoort. Je kunt vaak niet helemaal meer zien wat precies tot wat heeft geleid. Onze belangrijkste taak is echter zorgen dat er goede basisinformatie is. Laten zien hoe de dingen zijn. Of het evalueren van beleid: wat levert het nou op, werkt het goed, kun je er wat mee. Goed onderzoek blijft de kern: Nederland aan Nederlanders uitleggen en bijdragen aan de rationaliteit van beleid. Dat is wat we doen.

In principe is de gedachte dat je op heel veel gebieden invloed kunt uitoefenen door beleid te maken. Maar zijn er ook gebieden waar je geen beleid op moet willen maken? Nou, een heel simpel voorbeeld is op het onderwijsgebied. Als je kijkt naar hoe Nederland het internationaal doet, dan blijkt dat we het goed doen aan de onderkant, maar niet bijzonder fantastisch aan de bovenkant. Men wist natuurlijk wel dat bepaalde onderwijsinstellingen extra programma’s aanboden om leerlingen of studenten te stimuleren, maar we hebben dat ook eens geïnventariseerd. Wat bleek nu, er waren op dat gebied veel meer en ook veel gevarieerdere programma’s dan iedereen dacht.

Uit politiek en beleid kwam toen direct de reflex om dit alles beter te organiseren en te regelen. Ons advies was toen: afblijven. Doe er vooral niets aan, want anders moet elke

school weer aan dit of dat criterium voldoen en dan kwijnt het weg.

Ging het ministerie vervolgens niet steigeren, aangezien dit bete-kende dat er geen enkele controle op het aanbod van dit soort onder-wijs kwam?Dan is er altijd nog de Onderwijsinspectie! Bovendien, regelen betekent ook geld geven en dat is er nu niet. Dus krijgt daar de ‘eigen verantwoordelijkheid’ van de school toch weer de voorkeur.

Soms hebben we ook onderzoeken gedaan, waarvan we wisten dat het consequenties zou gaan hebben. Rond 2000 deden we onderzoek waaruit bleek dat bijna 90% van de Turken en Marokkanen in Nederland hun huwelijkspartner uit het land van herkomst haalden. Toen wisten we natuurlijk wel, als we dit naar buiten brengen heeft dat gevolgen, en daar ontstond discussie over. Je beïnvloedt dan toch de politiek. Aan de andere kant, als we het niet lieten zien, was dat echt een politieke daad geweest. Uiteindelijk hebben we het dus gewoon gedaan en dat heeft mede voor wetgeving gezorgd die huwelijksmigratie voor iedereen moeilijker maakte. Onze verantwoordelijkheid is goede informatie verschaffen, wat daarmee gebeurt is aan de politiek.

Is het daarvoor niet al de vraag of je iets überhaupt wilt onderzoeken?Ja, natuurlijk, maar we vonden de vraag maatschappelijk heel belangrijk, omdat ‘volgmigratie’, zoals het genoemd wordt, de integratie van de tweede generatie belemmert. Bovendien was nog nooit eerder sprake geweest van dit type migratie en zelfsegregatie. Dat maakte het extra interessant.

Zijn er nog andere zaken die u niet onderzoekt?Jawel, maar dat zijn onderwerpen die we gewoon niet interes-sant vinden.

Is dat dan nooit een politieke daad?Alles kan politiek gebruikt worden, de vraag is of je onderzoek netjes is uitgevoerd en of iedereen er kennis van kan nemen. Zo hadden we laatst een onderzoek gedaan naar gedrag tegen-over homo’s op de werkvloer. De steekproef van homo’s die je dan neemt, kan natuurlijk nooit representatief zijn, omdat de omvang van de populatie niet bekend is en nergens je seksuele voorkeur geregistreerd staat. In een persbericht kan je echter niet aan komen zetten met allerlei methodologische nuances, want men wil gewoon weten wat jij met het geld hebt gedaan waarvoor zij jou onderzoek hebben laten doen. Dat moet kort, duidelijk en eenvoudig zijn, maar wel waarheidsgetrouw.

Wij halen vaak de media en dat is voor onze onderzoekers ook best belangrijk. Je doet onderzoek, en verdomd, het gaat ergens over, je krijgt er reacties op. Minister Hirsch Ballin heeft in het vorige kabinet een keer bijna letterlijk onze adviezen over een bepaald onderwerp overgenomen, dat is natuurlijk een prachtvoorbeeld. Gebeurt ook niet elke dag, maar hier zat dus meer in dan een publicatie in een internationaal tijdschrift dat niemand leest. We blijven immers ook doctoren en profes-soren en blijven ook wetenschappelijk ons ei leggen, maar hier ging het om het ‘mandje’ met kamerstukken, daar gaat het ons ook om. Het is zelfs onze eerste opdracht om het kabinet van goede informatie te voorzien.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 17

Page 18: Somo 14-04

Elementaire deeltjes, het zijn net mensenSociologen krijgen uit de hoek van de exacte wetenschap nogal eens te horen dat hun wetenschap te zacht is, te weinig meet- en kwantificeerbaar en dat ze te veel uitgaat van veronderstellingen die niet hard te maken zijn. Lees hier de ontmoeting tussen een socioloog en een fysicus.Door: Poul HollemanIllustratie: Kay Lindhout

Karel: Hey, wat leuk dat ik je hier tegenkom! Dat had ik natuurlijk al verwacht, ik ben immers

socioloog, haha.

Steven: Grappenmaker. Tijd niet gesproken pseudo-wetenschappertje van me!

Karel: Krijgen we dat weer… Het wordt verdomme tijd dat menswetenschappen eens serieus worden genomen!

Steven: Ik vind jullie wel lief hoor, maar sociologie snijdt natuurlijk geen hout.

Karel: Pfff, ik ga me hier niet zitten verdedigen… Hoe staat het met jouw houtsnijdende wetenschap?

Steven: Goed. Ik mag me tegenwoordig kwantum-mechanicus noemen.

Karel: Toe maar! Kwantummechanica, het echte werk, interessant. Priegelen met het allerkleinste. Was het niet Niels Bohr, een van de geestelijk vaders van de theorie, die concludeerde dat het uiteinde-lijk onbegrijpelijk was, en Richard Feynman, een nobelprijs winnende natuurkundige, die zei dat als je beweert kwantummechanica te snappen, je het juist niet begrijpt?

Steven: Haha, gaan we sceptisch doen? Maar ja, dat klopt. Het is zeer complexe materie maar stapje voor stapje komen we steeds dichter bij de waarheid.

Karel: Vertel eens, hoe ziet een kwantum er eigenlijk uit?

Steven: Dat weet niemand. Die deeltjes zijn zo klein dat ze met geen enkel bestaand instrument in hun volledigheid waar te nemen zijn. En bovendien, metingen zullen dat wat je meet onvermijdelijk beïn-vloeden omdat bijvoorbeeld deeltjes van licht dat je erop schijnt zullen interfereren met de kwantum-deeltjes. Door te meten wordt dat wat meet als het ware onderdeel van het onderzoeksobject.

Karel: Dus als ik het goed begrijp tasten jullie in het duister en houdt deze tak van sport zich bezig met

abstracte theorieën zonder hard bewijs?

Steven: Als je het zo cru wilt stellen wel ja… Hier zijn overigens wel trucs voor. Wanneer je je bewust bent van dit probleem kun je er methodisch op inspelen bij je onder-zoek. Daar hou je rekening mee bij de informatieverwerking.

Karel: Je houdt je dus bezig met het onmeetbare?

Steven: Ja, nou, fundamenteel gezien blijft het tot nu toe tot op zekere hoogte speculatief. Maar er worden wel degelijk krachten gemeten die toch echt ergens vandaan moeten komen. Ze maken onderdeel uit van mysterische krachtvelden die het verkeer in atomen regelen en de boel bij elkaar houden, of juist niet.

Karel: Verklaar je nader…

Steven: Kijk. Vroeger dacht men dat atomen net als het zonnestelsel bestonden uit een kern, de zon, bestaande uit neutronen en protonen, met daar-omheen draaiende elektronen, planeten. Later bleek dit toch niet het geval te zijn. Het is meer een chaotische soep van nog veel meer verschil-lende soorten deeltjes die allemaal afhankelijk van elkaar zijn. Er speelt veel meer mee dan aanvankelijk werd gedacht. Ik zal het je sterker vertellen. Atomen bestaan tegen-intuïtief voor het grootste gedeelte uit niets. Wanneer je naar vaste materie kijkt is de ogen-schijnlijke dichtheid een illusie. Ik ben geen bioloog, maar een theorie over deze schijnwaarne-ming is dat de evolutie hiervoor gezorgd heeft omdat het de overlevingskans op de een of andere manier vergroot. Mensen hebben in het dagelijks leven niets met het hele grote of hele kleine te maken, dus zijn ze zo ‘geprogrammeerd’ dat alles op menselijk niveau begrijpbaar is. En als je maar denkt dat het zo is, dan handel je ernaar, dus is het zo! Haha.

Achtergrond

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 418

Page 19: Somo 14-04

Karel: Exact, maar fysici met micro-scopen weten wel beter!

Steven: Juist! Haha. Het is prachtig om de natuur haar geheimen te ontrafelen.

Karel: Maar stoor je je dan niet aan die wereld van kwantumabstractie waar kennelijk lastig chocola van te maken is?

Steven: Weet je, dit soort zaken moet de tijd krijgen. We kunnen niet verlangen dat we de geheimen van de natuur in één keer ontrafelen. Je zou kunnen zeggen dat de kwantummechanica nog in de kinder-schoenen staat. Newton zag een appel vallen en wist daar op een gegeven moment een mooie formule aan te plakken. Vele jaren later was het Einstein die zich in een gedachtenexperiment samen met een steen zag vallen en constateerde dat beide objecten,

zijn lichaam en de steen, ten opzichte van elkaar stilstonden. Dit resulteerde in de relativiteits-

theorie die korte metten maakte met Newtons mechanica. Het was overigens diezelfde

Einstein die de basis legde voor kwantum-mechanica. Nog steeds wringt er een

boel, maar zoals ik al zei, we komen steeds dichterbij. De natuurwetten

van vandaag kunnen morgen van de troon worden gestoten.

Karel: Hoe dieper je gaat, hoe meer je te weten komt, maar hoe moeilijker het wordt.

Steven: Klopt. Het begon groot met de zon die niet om de aarde bleek te draaien maar andersom. Het geocentrische beeld van Ptolemaeus werd op

z’n kop gezet door het helio-centrische beeld van Coper-nicus, daardoor ontstonden weer nieuwe theorieën. De zon als bron van zwaarte-kracht bepaalt de baan van

de aarde en de aarde niet die van de zon… Tegenwoordig strijden grote theorieën als de relativiteitstheorie en de kwan-tummechanica met elkaar. Ze

lijken onverenigbaar terwijl ze toch beide heel bruikbaar zijn. Een universele theorie is de natte droom van elke natuurkundige. Maar voor nu

zullen we op kleiner niveau de

details moeten zien te decoderen. De grote verhalen blijven bestaan maar maken ook plaats voor kleine.

Karel: En hoe weet je dan of je op de goede richting zit?

Steven: De geschiedenis leert ons dat je er altijd naast kunt zitten, dus eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat we dat helaas misschien wel nooit zeker zullen weten… Met geen enkele jachtvergunning roei je Poppers zwarte zwanen uit, haha. Sommige kennis zit diep verscholen maar de mens is creatief in abstract denken, en daar begint veel theorieont-wikkeling mee. Zo denken sommige fysici dat de beweging van het uitdijende heelal onvermijdelijk zal omkeren in een galactische implosie, leidend tot een nieuwe oerknal en een heel nieuw universum met misschien wel heel andere natuurwetten. Weer anderen bestrijden dit.

Karel: Hmm, maar wetenschappelijke tegenstrij-digheden synthetiseren vast tot nieuwe bruikbare ideeën?

Steven: Discussie is altijd belangrijk, het houdt je scherp. Het is eigenlijk een deprimerende gedachte maar kenbare feiten lijken niet te bestaan, alles is potentieel falsificeerbaar. Kennis is het hoogste goed dat we kunnen vergaren. Elk nieuw inzicht leidt weer tot nieuwe inzichten en empirische toetsing geeft ons een schatting van de waarde. Twijfel blijft, alles is hypothetisch. Kijk. Dat er van alles om ons heen gebeurt en bestaat is evident. Het is de nieuws-gierigheid van de wetenschapper die ertoe leidt dat de werkelijkheid wordt bestudeerd. En wanneer we dingen begrijpen, ook al is het maar deels, dan kan die kennis worden ingezet voor praktische doeleinden. Doordat we atomen grondig hebben onderzocht kunnen we ze beheersen en ze bijvoor-beeld inzetten voor kernenergie. Door fenomenen te bestuderen leer je ze herkennen en hun problemen te benoemen, en als het meezit ook op te lossen.

Karel: Nog bedankt voor de atoombom…

Steven: Flauw! Een integere fysicus is er natuurlijk niet op uit om kwaad te doen. Ik houd me bezig met het vergaren van kennis en dat is op zichzelf onschuldig. Hoe anderen daar vervolgens mee aan de haal gaan is niet mijn verantwoordelijkheid. Ethische kwesties en wetenschap houd ik strikt gescheiden.

Karel: Amen.

Steven: Tsja, zo denk ik erover. Zeg, ik moet er vandoor, succes met je mensjes!

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 19

Page 20: Somo 14-04

In deze versie van ‘van de opleiding’ een stuk over de studentenraadverkiezingen. Die verkiezingen zijn de laatste jaren niet bijzonder populair, maar naast de gevestigde partijen mei en UVASOCIAAL is er een nieuwe bijgekomen: Ons kritisch alternatief. Sociologiestudent Rick Everts was betrokken bij de oprichting en krijgt hier een podium om de partij te presenteren. Hopelijk zorgt deze vernieuwing en concurrentie voor een hogere opkomst.

Op de UvA verandert er veel. Toch is er vaak onduidelijkheid onder studenten en docenten over wat er aan de hand is. Het beleid wordt onvoldoende transparant gevoerd. Daarnaast is er weinig inspraak op dat beleid. Daar bovenop krijgen veel mensen te maken met allerlei veranderingen die de kwaliteit van de universiteit zeker niet ten goede komen. De veranderingen vallen te scharen onder een proces dat de ‘McDonaldizering van de UvA’ genoemd kan worden. Bart van Heerikhuizen gaf hier aan de hand van Ritzer (en Weber) een college over tijdens de studiemarathon onlangs (terug te kijken op Youtube). Door de McDonaldizering is op de UvA in toenemende mate efficiëntie, berekenbaarheid, voorspelbaarheid en controleerbaarheid centraal komen te staan. Ruimte om lang en goed te studeren of onderzoek te doen komt hierdoor in de verdrukking. Ook het afschaffen van werkgroepen en de verhuizing uit het Spinhuis kunnen gezien worden als gevolgen hiervan.

Tegen deze veranderingen wordt, in mijn ogen, onvoldoende gedaan. Een reden is dat het lastig is om de juiste argumenten te formuleren. Het neo-liberale discours overheerst, net als in de lande-lijke politiek, op de UvA. Bestuurders hebben moeilijk te weerleggen argumenten. Want wat is het economisch nut van kleinschalig inefficiënt onderwijs? Er moet een manier gevonden om tegen deze manier van denken weerstand te bieden. Dit blijkt echter heel lastig voor de organisaties die dicht tegen het bestuur aan zitten. Zij praten mee in het discours van economisch nut en weten zich daardoor onvoldoende te weren.

Er zijn nog meer redenen waarom er onvoldoende gedaan wordt. In de jaren ‘60 en ‘70 is er op de UvA na studentenprotesten ruimte gecreëerd voor inspraak; medezeggenschapsraden deden hun intrede. De bevoegdheden van deze raden zijn echter tijdens de jaren ’90 ernstig ingeperkt. Studentenorganisaties zitten nu zeer dicht tegen het bestuur aan en zijn als de dood om hun afgekalfde onderhandelingspositie te verspelen. Daarom wordt er nooit eens met de vuist op tafel geslagen. Ze doen wat ze kunnen via de geïnstitutionaliseerde wegen, maar wat ze bereiken is verwaarloosbaar. Daarnaast weten ze de gemid-delde student onvoldoende te bereiken en interesse te wekken voor wat er aan de hand is.

Eind januari heeft een groep studenten Ons kritisch alternatief opgericht. Deze studenten zijn onte-vreden over deze ontwikkelingen zowel in de medezeggenschap als op de gehele UvA en willen hier wat tegen te doen. Ons kritisch alternatief probeert dit op allerlei manieren te bewerkstelligen. Dit betekent dat we mee gaan doen aan de centrale studentenraadverkiezingen. Maar dat is slechts één middel. Ook willen we lezingen en debatten gaan organiseren zodat mensen zich kunnen informeren over wat er op de UvA aan de hand is en hoe de UvA op bestuurlijk niveau werkt. Daarnaast bieden zulke ontmoetingen de ruimte erva-ringen van betrokkenen zelf te verzamelen. Omdat studenten en docenten slecht georganiseerd zijn is het van belang om werkgroepen op te zetten waarbij per onderwerp, de verhuizing naar het Roeterseiland bijvoorbeeld, de bestaande kennis op een goede manier gedeeld kan worden. We proberen ons breed op te zetten, staan open voor suggesties en sluiten niets uit. Net als andere partijen zet Ons kritisch alternatief zich in voor een betere universiteit. Wij proberen dit doel niet alleen via de medezeggenschapsraden te bereiken. Het is namelijk ook van belang dat mensen zich gaan organiseren en in actie komen. Dit kan niet alleen via de geïnstitutionaliseerde wegen. Hier is een rol weggelegd voor een nieuwe organisatie met een frisse blik. Ons hoopt hier een rol te kunnen vervullen.

Ons Kritisch Alternatief

Door: Rick Everts

Van de Opleiding

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 420

Page 21: Somo 14-04

hier had uw artikel kunnen staan

Sociologisch Mokum zoekt redacteuren, fotografen en vormgevers

stuur een e-mail naar [email protected]

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 21

Page 22: Somo 14-04

The twisted road to Auschwitz

Door: Roos BergersBeeld: Riva Nurse

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 422

Page 23: Somo 14-04

De twintigste eeuw heeft veel oorlogen gekend, waarbij er dikwijls sprake was van genocide of massamoorden. De genocide die in de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, oftewel de Holocaust, staat nog diep in het collectieve geheugen van de Nederlandse bevolking gegrift. Hoe hebben deze weerzinwekkende gebeurtenissen plaats kunnen vinden? In dit artikel zal in vogelvlucht een antwoord hierop gegeven worden.

De Duisters ontwikkelden geen habitus van geven en nemen onder parlementair gezag, maar een patroon van zucht naar

externe, autoritaire controle.

Deze periode, waarin met een vrijwel perfect werkende bureaucratie bevolkingsgroepen systematisch werden uitgeroeid, heeft altijd mijn fascinatie gehad. Telkens

blijf ik verbaasd als ik nieuwe feiten over die tijd leer, bijvoor-beeld dat mensen hun eigen kaartje naar Auschwitz moesten kopen. Mijn fascinatie voor deze periode is wel ambigu, liever had ik gezien dat deze periode een harmonieuze, vredige periode was waarin kinderen konden opgroeien zonder haat en angst. De vraag die ik mij dan ook vooral stel is hoe deze weerzinwekkende gebeurtenissen plaats hebben kunnen vinden.

Ten eerste moet er gekeken worden naar de interne omstan-digheden van Duitsland die ervoor zorgden dat Hitler aan de macht kon komen. Het politieke klimaat in Duitsland was slecht, regeringen bleven maar kort en politieke partijen sloten elkaar uit met hun verkiezingsprogramma’s: de Weimarrepu-bliek faalde. Daarnaast boden zij geen geschikte oplossingen voor de economische crisis. Hitler bood deze oplossingen wel in zijn populistisch politieke programma en maakte van de NSDAP een partij waar iedereen zich thuis kon voelen (sommige bevolksingsgroepen buiten beschouwing gelaten).

Een belangrijk element in dit programma was de verwer-ping van het Verdrag van Versailles. De nederlaag in de Eerste

Wereldoorlog en het Verdrag hadden gezorgd voor een twijfel aan de Duitse cultuur. Onder andere het verwerpen van het Verdrag zorgde voor een herleving van vertrouwen daarin (Mazower, 1999).

Ten slotte is het ontstaan van een leidersmythe rond Hitler een belangrijke ontwikkeling voor de opkomst van hem en zijn partij. Hitler werd beschouwd als een soort Jezus die het Duitse volk naar een beter leven zou leiden. Een leven van een sterk Duitsland waarbij alle Duits-sprekenden verenigd zouden worden: “Heim ins Reich”. Zijn zuiverheidsideaal bestond uit een volk superieure ariërs en alles wat links, joods of gehandicapt was moest worden geëlimineerd (Boterman, 2005 & Elias, 1996). Dit zorgde voor nog meer vertrouwen in de Duitse cultuur en men was trots om tot dit superieure volk te behoren.

Waarom Hitler beschouwd werd als een messias ligt in de politieke habitus en bewustzijn van het Duitse volk besloten. De habitus houdt een mentale structuur in, die individuen

tijdens het opgroeien in een bepaalde sociale omgeving ontwikkelen en is dan ook de manier waarop zij geneigd zijn de wereld te zien, te waarderen en daarbinnen te handelen (Wallace & Wolf, 2005). De reden waarom de Duitse habitus op dat moment op die manier was vormgegeven komt doordat de processen van staatsvorming en industrialisatie niet van onderaf hebben plaatsgevonden, maar onder absolutisme. Hierdoor ontwikkelden de Duisters in het algemeen geen habitus en bewustzijn van geven en nemen onder parlemen-tair gezag, maar ontwikkelden zij een patroon van zucht naar externe, autoritaire controle (Elias, 1996:288-97).

Ondanks dit gegeven was de NSDAP in 1933 nog niet groot genoeg om alleen te heersen, ze moesten samenwerken met de conservatieven. Toen in 1934 Von Hindenburg overleed werd Hitler president en zo kon hij de conservatieven naar verloop van tijd buitenspel zetten (Boterman, 2005).

Het begin ligt dus in de Duitse kwestie: de twijfel aan de cultuur en de behoefte aan expansie, de frustratie en wraak-gevoelens van de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Versailles, de mislukking van de Weimarrepubliek en daarmee het slechte politieke klimaat, de economische crisis, het zuiverheidsideaal en ten slotte de leidersmythe oftewel het Führerprincipe. Deze kwesties hadden niet hoeven leiden tot een genocide, dat was het raciaal nazisme (Elias, 1996).Na deze korte schets van verklaringen waarom Hitler en de NSDAP konden opkomen, zullen nu ten tweede een aantal belangrijke voorwaarden besproken worden waardoor de uiteindelijke genocide kon plaatsvinden.

De ideologische bezetenheid van Hitler en andere nazi-leiders is een van de verklaringen. Hitler was een dogmatisch funda-mentalist en week niet van zijn standpunten en gelijk af. Door middel van onder andere propaganda werd ook de bevolking beïnvloed met zijn ideologische gedachtengoed. Goebbels (de minister van propaganda) maakte films waarin 90 % verhaal was en 10 % boodschap. Hierdoor kon er een groot publiek bereikt en beïnvloed worden, immers kwam de boodschap nu ook aan bij nietsvermoedende mensen die gewoon een film wilden zien. De langdurigheid van propaganda zorgde uitein-delijk voor een indoctrinatie van de bevolking.

Daarnaast bestond er een polycratische chaos, dat wil zeggen dat er geen consistente politieke lijn bestond en noch een coherente ideologie of machtscentrum. Verschil-lende machtscentra opereerden naast elkaar en improvisatie, oppurtunisme en richtingloosheid konden hoogtij vieren. Van deze onzekere situatie kon Hitler profiteren, hij stond name-lijk boven de partijen en nam de beslissingen.

Verder was het ontwikkelen van een industrieel-militair complex een belangrijke verklaring, hierdoor ontstonden namelijk mogelijkheden. Door de uitgebreide infrastruc-tuur konden de nazi’s zich naast sneller, ook gemakkelijker verplaatsen en mobiliseren. De voor de sociologie misschien

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 23

Page 24: Somo 14-04

interessantste verklaring is dat planners en uitvoerders van de genocide, zich slechts gedeeltelijk verantwoordelijk voelden. Veel executies zijn niet te herleiden tot een individu. Doordat meerdere personen kogels afvuurden, wist je niet zeker of het jouw kogel was die het slachtoffer trof. De nazi’s creëerden dan ook een “wij-gevoel”. Het individu was niet volledig onderge-schikt, maar de affectie met de natiestaat en het Duitse volk werd sterk benadrukt. In deze optiek zijn gruweldaden dus gelegitimeerd doordat het gedaan werd door het collectief, voor het collectief.

Ten slotte heeft de escalerende werking van de oorlog bijgedragen aan het ontstaan van de genocide. De rol van omstanders is cruciaal in het escaleren van concrete situaties (Staub, 2000). Op het meso niveau was er amper tot geen rem op geweld. Maar ook internationaal kwamen de tegenbewe-gingen pas laat op gang. Redenen hiervoor waren ongeloof in de feitelijkheden van de gebeurtenissen, geen identificatie met de situatie in nazi-Duitsland en bezette landen. Daarnaast lag hun prioriteit meer bij de eigen militaire operaties.

Het escaleren van de oorlog kwam echter ook door andere oorzaken dan een gebrek aan tegenwicht. Hitler had twee doelen: Levensruimte in het oosten (Lebensraum in Osten) en het vernietigen van Joden en andere minderheden zoals

homoseksuelen, mensen met een linkse politieke voorkeur, zigeuners, gehandicapten en verzetsleden. Toen met Operatie Barbarossa duidelijk werd dat Moskou niet snel overwonnen zou worden radicaliseerde Hitler. Operatie Barbarossa was de codenaam van de nazi’s voor hun aanval op de Sovjet-Unie. Dit moest een Blitzkrieg worden, een snelle oorlog, maar werd dit uiteindelijk niet. Het is de grootste Europese militaire actie op het gebied van ingezette troepen en slachtoffers in de geschiedenis.

Dit eerste doel mislukte dus en daarnaast kreeg Hitler er nog meer vijanden bij: Stalin, Churchill en Roosevelt. Hierdoor kwam de focus te liggen op het tweede doel: die Entlösung der Judenfrage. Gezien het feit dat Duitsland zich nu in een totale oorlog bevond leek Hitler haast te hebben met zijn tweede doel. Door druk van onderaf werd de vernie-tiging van de Joden vormgegeven. Deze druk ontstond toen de problematiek in de Joodse getto’s steeds groter werd. Men vroeg om een oplossing aan Hitler en uiteindelijk gaf hij deze. Deze samenloop van omstandigheden die hebben gezorgd voor de genocide worden ook wel de “Twisted road to Auschwitz” genoemd. Waarom nou juist de Joden het doelwit werden, daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Duitsland was vanaf de negentiende eeuw al in een

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 424

Page 25: Somo 14-04

De ruime meerderheid heeft dus zelf de keuze gemaakt mee te werken aan de

gruweldaden.

identiteitscrisis waardoor er sterke in- en uitsluiting plaats-vond. Vooral groepen die ‘anders’ waren werden daardoor afgestoten. Voor de Duitsers was de natiestaat erg belangrijk, maar over het algemeen voor de Joden minder. Deze irritatie kon zich uitmonden in antisemitisme dat uiteindelijk sterk ingekerfd werd. Elias (1996) stelt dat Joden werden gebruikt als zondebok waardoor het Joodse volk als inferieur werd afgeschilderd.

De belangrijkste voorwaarden voor de totstandkoming van de genocide waren dus de ideologische bezetenheid van Hitler en andere nazi-leiders, de polycratische chaos, de ontwikkeling van een militair-industrieel complex, de langdurige propaganda en indoctrinatie van de bevolking, gedeeltelijk gevoelde verantwoordelijkheid van planners en uitvoerders en de escalerende werking van de oorlog (Boterman, 2005 & Mazower, 1996).

De weg naar de genocide in de Tweede Wereldoorlog is nu kort beschreven, daarom nu een aantal mogelijke verkla-ringen waarom de genocide uiteindelijk kon plaatsvinden en waardoor huismannen, politiemannen, bakkers, leraren etce-tera konden transformeren in massamoordenaars. Per slot van rekening was het niet de nazitop zelf die daadwerkelijk de gruweldaden begingen: Hitler heeft nooit een voet gezet in een concentratiekamp en Himmler en Eichamnn werden ziek bij het aanzicht van de daadwerkelijke exterminaties (Friedrichs, 2000).

Een van de gedachtegangen hierover is dat het Derde Rijk als bureaucratische, efficiënte staat bewust en stelselmatig te werk ging. Stap voor stap werd een haatpolitiek ingevoerd, waardoor de bevolking langzaamaan gewend raakte aan het afkeuren van Joden en andere groepen. Op deze manier werden mensen middels bureaucratie gedehumaniseerd voor vernietiging. SS’ers werden intensief getraind tot beul en vernietiger, maar zelfs mensen zonder deze training werden door deze vorm van politiek in die richting gestuurd. Mensen werden dus niet alleen geïndoctrineerd met haat, maar ook met de potentie tot het overgaan op geweld. Browning (1992) stelt dat autorteit doet volgen en zoals eerder geschreven sloot dit goed aan bij de habitus van de Duitsers. Waar echter een knelpunt zit, is dat aan veel soldaten de keuze werd gegeven of zij over wilden gaan tot het vermoorden van Joden en andere groepen. Autoriteiten gaven daarbij aan dat bij weigering er geen consequenties zouden volgen. Uitein-delijk is toch de ruime meerderheid doorgegaan en heeft dus

zelf de keuze gemaakt mee te werken aan de gruweldaden. Wat waren motieven hiervoor? Ten eerste simpelweg het

maken van carrière. Ten tweede had men een angst om af te gaan ten overstaande van zijn kameraden. De onderlinge solidariteit was erg groot en zorgde voor een immense collec-tieve druk. Ten derde worden mensen sterk door confor-misme bepaald, men is geneigd om met de groepsnorm mee te doen. Na verloop van tijd raakt men dan gewend om te leven in een terreurapparaat, waardoor moorden geïnterna-liseerd werd als juist.

Deze voorwaarden gecombineerd met de legitimatie van bovenaf - geweld en moord werden zelfs toegejuicht - zorgden ervoor dat genocide plaats kon vinden. Toch konden zelfs de hardste SS’ers de eigenhandige massamoorden op een gegeven moment niet meer aan en werden er oplos-singen bedacht zoals de gaskamers. Het idee van het vermoorden van Joden door gas had Hitler na het verlies van de Eerste Wereldoorlog al bedacht: volgens hem zou deze oorlog gewonnen zijn als de Joden destijds vergast waren.

De genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog kon dus uitgevoerd worden door een langdurige haatpolitiek, inten-sieve trainingen, het volgen van autoriteit, collectieve druk, gewenning, conformisme en maatregelen waardoor het moorden gedistantieerd werd van de zelf.

Uiteindelijk zijn zo’n vijfenvijftig miljoen mensen omge-komen in de Tweede Wereldoorlog, het aantal Nederlandse slachtoffers ligt op tweehonderdtachtigduizend. Helaas is genocide niet een eenmalig verschijnsel wat alleen in de Holocaust is voorgekomen. Zelfs anno 2011 zijn er drei-gingen van genocide zoals bijvoorbeeld in Ivoorkust (NRC, 2011). Literatuur biedt echter preventiemechanismen. Staub (2000) stelt dat de meewerking van internationale topleiders en de Verenigde Naties van groot belang is. Zij moeten ervoor zorgen dat geweld stopt door het af te keuren en conse-quenties aan te dragen. Als het geweld nog niet begonnen is, moeten zij het zien te voorkomen door economische vooruitgang te bevorderen, een verandering in de dominante cultuur teweeg brengen waardoor rechten aan alle groepen worden voorbehouden en groepen moeten vijandelijkheid ten opzichte van elkaar loslaten. Als er al sprake is geweest van collectief geweld moet er geheeld worden. Dat wil zeggen, slachtoffers moeten hun pijn doorleven om zo los te kunnen laten. Hierdoor wordt de kans op het terugslaan van de slachtoffers verkleind.

Mooie oplossingen, maar in de praktijk niet altijd even gemakkelijk realiseerbaar als op papier. Dit artikel heeft in vogelvlucht de opkomst van het nazisme, de weg naar de genocide, de uitvoering van de genocide en preventieme-chanismen proberen te vatten. Hierdoor wordt het hopelijk duidelijk wat de keerzijde van de macht van de staat en collectieve druk kan zijn. Graag besluit ik dan ook met een wat positievere quote van Loesje: wat er ook speelt in een land, laat het vooral de kinderen zijn!

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 25

Page 26: Somo 14-04

Waardevol en waardevrij?

Door: Flore BurgerBeeld: Eva van Barneveld

In de wetenschap is het van belang om objectiviteit en dus waardevrijheid na te streven. Maar is echt waardevrij onderzoek wel mogelijk in de sociale wetenschappen?

Zoals Max Weber al zei, is geen enkel onderzoek totaal waarde-vrij: de keuze van het onderzoek

heeft namelijk al te maken met de voorkeuren van de onderzoeker, maar de sociale wetenschappen zouden niet gebruikt moeten worden om te kiezen tussen verschillende waarden.

Maar wat zijn waarden eigenlijk? Waarden zijn de idealen of motieven, in dit geval die van de onderzoeker. Deze waarden worden nagestreefd en aangehangen omdat mensen denken dat dit ‘het goede’ is om te doen in een bepaalde setting. Politieke en ethische waarden zouden niet moeten worden gecombineerd met de wetenschap, omdat mensen ervan uitgaan dat de wetenschap feitelijke informatie biedt, waardoor mensen deze waarden over-nemen met het idee dat dit ware zaken zijn. Wetenschappers moeten zich volgens Weber en vele anderen echter wel bewust zijn van het feit dat ze bepaalde waarden met zich meedragen en aanhangen: juist door je hier bewust van te zijn is een meer objectieve wetenschap mogelijk.

Tot zover Weber. Is het echter niet zo dat elke onderzoeker (met name in de sociale wetenschap) een bepaald doel voor ogen heeft met zijn of haar onderzoek? Is iedere socioloog niet eigenlijk een idealist en wereldverbete-raar? Bijna elke socioloog heeft wel een idee over hoe het in de toekomst verder gaat met de wereld en deze ideeën van verschillende theoretici zijn niet allemaal hetzelfde, dus moeten ze wel gebaseerd zijn op hun eigen waarden. Iedereen wil op zijn eigen manier de wereld een stukje beter maken en iets nuttigs doen.

Neem bijvoorbeeld hoogleraren. Misschien streven zij er niet naar om hun mening over te brengen op hun studenten, maar deze zit sowieso vermengd met datgene dat ze zeggen. Ook de keuze van wat ze wel of niet vertellen heeft te maken met hun idee van wat belangrijk is en wat niet. Daar-door kunnen ze niet objectief zijn en

dus ook geen objectieve kennis over-brengen. Daarbij is het hele idee om kennis over te brengen al een waarde: ze proberen de studenten op een bepaalde manier te laten denken en ook al is hun ideaal deze voor zichzelf te laten denken, dan is ook dat een waarde die ze dan nastreven.

Van sociologen wordt vaak gedacht dat ze politiek gezien erg links zijn, vooral aan de UvA. Misschien klopt dit wel. Als dit voor hun zo vanzelf-sprekend is, moet deze ‘linksheid’ ook op een bepaalde manier wel worden overgedragen op anderen als de waar-heid. Als zij deze ‘linkse normen en waarden’ als algemeen aanvaard zien, zullen zij deze ook overbrengen op hun publiek. Denk bijvoorbeeld aan wat docenten voor voorbeelden geven in hun colleges. Ze gaan er dan vaak vanuit dat bepaalde dingen in onze samenleving goed of slecht zijn en dat iedereen er zo over denkt. Dit is vooral het geval als het gaat over andere reli-gies en ideologieën; soms wordt er zelfs geclaimd dat dit ‘natuurlijk fout is’ of dat ‘wij nu weten dat het niet zo is’. Sommigen doen dit meer dan anderen, maar ze hebben er bijna allemaal wel een handje van.

Dan is er natuurlijk nog de vraag of waardevrij onderzoek wel echt van belang is. Natuurlijk is het niet de bedoeling om mensen te indoctrineren met een bepaalde politieke of ethische voorkeur. Zolang je echter weet dat onderzoek nooit helemaal objectief is wordt het punt misschien wel duide-lijker. Onderzoek is getint door de voorkeuren van de onderzoeker, daar-door wordt er misschien wel meer mee bereikt dan met totaal objectieve feitjes, omdat deze misschien niet zo veel betekenen voor anderen. Ze kunnen het hier alleen maar mee eens zijn, waardoor ze minder geprikkeld worden om er zelf ook onderzoek naar te doen, dat misschien wel de andere kant juist goed belicht.

Want juist door de meningen en ideeën van anderen leer je je tegen

hun ideeën te verzetten en je eigen ideeën te vormen. Zolang weten-schappers niet claimen waardevrij te zijn en je ervan bewust maken dat er wel degelijk bepaalde waarden kleven aan wat ze zeggen en schrijven is dit wellicht juist goed voor het vormen van een eigen mening. Objectiviteit is in de sociale wetenschappen namelijk nooit helemaal mogelijk: er is altijd de interpretatie van de wetenschapper, die

de wereld om zich heen ziet door hoe hij of zij is opgevoed en wat hij of zij heeft meegemaakt in het leven. Zelfs in de natuurwetenschappen werken onderzoekers altijd met bepaalde paradigma’s en met een bepaalde bril op waardoor zij de wereld om zich heen waarnemen. In de sociale weten-schappen is objectiviteit nog moeilijker vanwege het feit dat we intelligente mensen bestuderen die zich er zelf ook van bewust zijn dat we ze bestu-deren; er is een wisselwerking tussen de onderzoeker en het object van onderzoek, waardoor de mogelijkheid om van buitenaf naar een fenomeen te kijken onmogelijk wordt.

Kortom: wetenschappers moeten waardevrijheid nastreven, maar omdat dit niet altijd lukt, kunnen ze beter hun waarden erkennen en de anderen hiervan bewust maken. Zo is het voor iedereen mogelijk zijn of haar eigen oordeel te vellen en goed onderzoek te doen, door bijvoorbeeld verschillende standpunten te belichten of eerder onderzoek aan te vullen met andere inzichten.

Door de meningen en ideeën van anderen leer je je tegen hun ideeën te verzetten en je eigen ideeën te vormen

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 426

Page 27: Somo 14-04

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 27

Page 28: Somo 14-04

Uit Sociologieland

Reportage Landelijke Sociologie DagTekst en beeld: Eva van Barneveld

links: Derek Uittenbosch (22 jaar, 1e jaars Erasmus Universiteit Rotterdam)

Rechts: Jeffrey Faber (22 jaar, 3e jaars Erasmus Universiteit Rotterdam),

Internet is de nieuwe toekomst, waarin al het lokale vervalt. Zij neemt het dagelijks leven over en, wanneer de voormalige sociale cohesie verdwijnt, houdt internet groepen gelijkgestemden bij elkaar. Zo vormt internet de digi-tale voorzetting van de maatschappij.

Daan Blom (20 jaar, 2e jaars, Universiteit Utrecht)

Sociologie is op dit moment best wel achterhaald. Het is noodzakelijk dat we kijken wat de nieuwe invloed van internet is op de sociale processen die er al waren. Onze contacten veranderen en de uiting van sociaal kapitaal daarmee ook. We moeten de bestaande sociologische theorieën toepassen op de veran-derende netwerken en de sociologie aanvullen en up-to-date houden met nieuw onderzoek op dit gebied.

Sjoerd: Internet vormt een onderdeel van de huidige sociale cohesie, één van de belangrijkste onderwerpen binnen de sociologie. Dat maakt onderzoek op dit gebied een vereiste. Wat je met dat onderzoek wilt bereiken, is inferieur aan het weten. Dat is het mooie van onderzoek, dat je van te voren nog niet weet wat je eraan zult hebben.Inez: We moeten internet niet op zichzelf bekijken, maar kijken naar naar de sociologische processen eromheen. Wie gebruikt welke mogelijkheden en waarom? Internet bepaalt voor een groot deel het beeld van de huidige maatschappij.

Tegenwoordig speelt een groot deel van het maatschappelijk leven zich af online. Dus als het onze pretentie is de maatschappij te bestuderen, mag internet niet ontbreken als onderwerp van sociologisch onderzoek. Internet is betrekkelijk nieuw, maar heeft er nu al voor gezorgd dat de manier waarop we de maatschappij inrichten ingrijpend is veranderd. Zij vormt een verlengstuk van het dagelijks leven. Mijn bachelorscriptie ging over rouwverwerking op internet. Het was bizar om te zien, hoe zelfs de extremen van het leven zich naar internet verplaatsen.

Tjebbe Venema (25 jaar, rondde in mei 2010 zijn Bachelor af aan de Universi-teit van Amsterdam met een scriptie over digitale rouwverwerking)

Inez van der Coelen (21 jaar, 3e jaars, Radboud Universiteit Nijmegen)

Sjoerd de Koning (19, 2e jaars, Radboud Universiteit Nijmegen)

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 428

Page 29: Somo 14-04

Op 11 maart kwamen docenten en studenten van alle zeven Nederlandse sociologie opleidingen in het Academiegebouw in Utrecht bij elkaar tijdens de Landelijke Sociologie Dag. De dag stond in het teken van internet, met onder meer seminars over identiteitsvorming door middel van YouTube en Facebook-revoluties. SOMO was benieuwd hoe sociologen (in spé) denken over het belang van internet binnen de sociologie. Moet internet een onderwerp van onderzoek zijn binnen sociologie en waarom dan wel (of niet)? Hieronder de reacties van studenten en docenten uit het hele land.

Huub Schuijn (21 jaar, 3e jaars Rijksuniversiteit Groningen)

Internet is nieuw, maar wordt door bijna de hele wereldbevolking gebruikt. Zij biedt veel mogelijkheden en toch is weinig bekend over de verstrekkende gevolgen die zij kan hebben. De mens wordt zelfvoorzienender, maar raakt tegelijkertijd meer verbonden met elkaar. Als socioloog wil je meer weten over de gevolgen voor een grote massa als deze. Hier valt nog veel te behalen voor de sociologie.

Frank Hagelstein (23 jaar, net klaar met zijn Bachelor aan de Radboud Univer-siteit Nijmegen)

Internet creëert virtuele en onzichtbare samenlevingen, die bepaalde aspecten van de fysieke samenleving overnemen of aanvullen. Zij vormt een onderdeel van de manier waarop mensen tegenwoordig samenleven en zich verbonden voelen met bepaalde groepen. Die bewegingen wil je verklaren, om toch uiteindelijk – hoe idealistisch het ook mag klinken –met die kennis een mooiere maatschappij te kunnen creëren.

Dr. Albert Benschop (docent verdiepingsmodule internetsociologie aan de Universiteit van Amsterdam)

Sociologie moet absoluut internet bestuderen. Sterker nog, als sociologie internet níet bestudeert, kan ze wel ophouden te bestaan. In de huidige maatschappij is de virtuele wereld onlosmakelijk verbonden met de werke-lijke wereld en sociologie is als maatschappijwetenschap genoodzaakt beide te bestuderen. Op dit moment loopt de sociologie echter ver achter, door zich nog steeds te concentreren op de industriële samenleving, gekenmerkt door de concentratie van onder andere tijd, ruimte en arbeid. Maar die tijden van concentratie zijn voorbij. Daarom moet de hele sociologische traditie opge-rekt worden en zich baseren op een nieuw werkelijkheidsbegrip. Anders kan ze beter op de schop.

Cézanne van Geloven (20 jaar, 3e jaars, Universiteit van Tilburg)

Iris van Suijlekom (21 jaar, 2e jaars, Universiteit van Tilburg)

Iris: ,,Internet wordt een steeds belangrijkere specialisatie binnen sociologie. Mensen vormen hun eigen off- en online identiteit en op het web zie je veel sociale aspecten terug.’’Cézanne: ,,Op internet verbinden mensen zich met elkaar.’’Iris: ,, Vooral social networks en fora vervullen een sociale functie. Hier ontstaan kleine gemeenschappen en hoe oppervlakkig de contacten soms ook mogen zijn, het gaat hier om een vorm van sociaal contact. Dat maakt internet een nieuwe bron van sociale cohesie.’’

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 29

Page 30: Somo 14-04

M ijn favoriete jeugdheld was niet Superman, Batman, of Spiderman, maar Dik Trom.

Ook hij was te dik en ook hij kwam uit de boerenperiferie. Voor het eerst in Amsterdam, liep ook hij in de Kalver-straat tegen mensen op. Ook hij had in een kruidenierswinkel de onbedwing-bare drang om zich onbegrensd tegoed te doen aan de uitgestalde lekker-nijen. En ook hij had als huisdier een konijntje waar hij erg van hield totdat het beest met Kerst eerst in de pan, dan onvermoed in zijn bodemloze maag verdween. Ook hij werd op school gepest door een bonenstaak die hem van afstand uitschold vanwege zijn zwaarlijvigheid en dan schaterlachend wegrende om uit zijn worstvingers te blijven. (Toen ik voor het eerst mijn pestkop te pakken kreeg omdat de idioot een cul-de-sac inrende heb ik hem grondig afgeranseld en afgesloten met: “Boontje komt om zijn loontje!”) Op twee vlakken verschilde ik van Dik Trom. Hoewel Kieviet hem in dialogen in zalvend ABN liet spreken, had het botervaatje hoogstwaarschijnlijk een moddervet (pun intended) plat accent. Ook heb ik nog nooit de neiging gehad om andersom op een ezel te gaan zitten. In mijn geboorteregio deden ze heel andere dingen met ezels (in deze bescheiden publicatie niet voor herha-ling vatbaar).

Toen ik nog op de basisschool zat en een tevreden tonnetje was, hield mijn familie elke woensdag, toen de lessen om het middaguur eindigden, de wekelijkse patatdag. Aardappeleters aller landen, verenigt u. Dit hield in dat ik met mijn even volslanke neven en nichten, alsook de kinderen van onze kennissen en buren, om een enorme berg vers gefrituurde piepers ging

zitten en me te goed ging doen aan de gouden aardknollen, omringd door grote plassen fritessaus en ketchup. De vettige vingers graaiden in de gezamen-lijke ovenschaal in een onbeschaamde schransorgie waarbij morele inhibities zoals matigen, beschaafd eten, en

soortgelijke etiquette tijdelijk werden opgeheven. Urenlang kon de Romeinse vreetpartij duren. In drie aangrenzende portiekwoningen loeiden namelijk 3 à 4 frituren en braadpannen continu door. De patatdiensten functioneerden systematisch en waren goed afgestemd op elkaar: als de ene portie klaar was, kieperden de moeder, de tante, en de buurvrouw er meteen weer een portie in. Dit tafereel duurde net zo lang totdat iedereen geen pap meer kon zeggen. Woensdagavond konden we geen friet meer zien, maar donderdag-ochtend keken we alweer ongeduldig op de kalender vooruit naar de woens-dagmiddag. Toen ik later bij de diëtist op het matje moest komen, begreep de schattebout maar niet waarom ik ondanks het strenge dieet maar niet afviel. Over onze wekelijkse ‘patatdag’ heb ik met geen woord gerept. Dat viel onder familiegeheim.

Een van mijn hobby’s was stiekem eten. Het stiekeme was net zo belang-rijk als het eten. Op de één of andere manier wordt de ervaring van lekker eten verrijkt door het in het geheim te doen. Waarom moest er stiekem

worden gegeten? Natuurlijk omdat het blijkbaar niet mocht. Maar van wie dan niet? Dat is duidelijk: van de bovenge-noemde nietsvermoedende diëtist, van de bezorgde ouders, van de persoon wiens chocoladerepen ik had gestolen, enzovoort. Mijn ouders kwamen hier

al vrij snel achter. In mijn jeugd las ik, voordat ik sliep, in bed beklemmende romans over de Duitse bezetting en de hongerwinter van 1944-’45 terwijl ik knabbelde aan een kippenboutje dat ik uit mijn moeders ovenschotel had ontvreemd. Voor het gemak wierp ik alle afval achter mijn bed. ‘Als je het niet kan zien, bestaat het niet’. Toen we het huis renoveerden, kwamen er van achter het bed vele vergeelde kippen-botjes, lege zakken chips, ingedeukte blikjes frisdrank, en de plastic wikkels van roomboterstaven tevoorschijn. Het behoeft geen uitleg dat ik soms de grootste moeite had mijn klepto-culinaire gedrag in toom te houden. Het succesvolle huwelijk tussen diefstal en voeding reikte namelijk potentiëel ver. Er is iets woests en oermensach-tigs (pun intended) aan het stelen van voedsel. Het gras van de buurman smaakt nu eenmaal lekkerder, vraag me niet waarom. Zo hield ik dagelijkse fantasieën over het ’s nachts inbreken in iemands huis, louter om de op het fornuis staande pannen leeg te eten en de koelkast te plunderen. (Mijn voormalige huisgenoten in het studen-tenhuis in Groningen kunnen hieraan

Obesitas en andere hobby’s

Door: Ugur Ümit Üngörfoto: Baharan Andishmand

Het gras van de buurman smaakt nu eenmaal lekkerder.

Column

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 430

Page 31: Somo 14-04

getuigen; hierbij excuses voor de vele verdwenen flessen chocolademelk, blikjes tonijn, pakken noodles, en allerhande kliekjes. N.B.: Ik zou mezelf bijna kunnen betasten op de frivole website http://www.fridgewatcher.com, waar foto’s van de koelkastinhoud van willekeurige mensen op staan.) Bij mijn kraakjes zou ik de juwelendoos of portemonnee zonder twijfel links laten liggen; geld stelen zou beneden mijn waardigheid zijn.

Ook in latere jaren bleef obesitas mijn favoriete tijdverdrijf. Tijdens mijn studie in Amsterdam leerde ik mijn goede vriend N. kennen. Toen we elkaar voor het eerst zagen, bleven de dikzakjes even gemagnetiseerd naar elkaar kijken, als twee vreemde blanken die elkaar in een drukke straat in Bombay toeknikken over de hoofden van vele Indiërs heen. Inderdaad, we leken wel bij geboorte van elkaar gescheiden

tweelingen, zoals in de roman van Tessa de Loo. De broeders leerden elkaar snel kennen in gedeelde esca-pades. De meest illustere van deze was ons bezoek aan een Chinees all-you-can-eat wokrestaurant in de buurt van Amsterdam. We trekken hier een hele avond voor uit, nemen de auto en gaan aan het raam zitten. In een tijdsbestek van zes trage uren werken we wel acht volle borden vers gewokte groenten, kip, tofu, rundvlees, garnalen, en vis achter de kiezen. De ene na de andere gang verdwijnt in onze bodemloze magen. Terwijl we puffend nog een toetje van chocoladepudding, mango, en vanille-ijs naar binnen proppen, komt opeens een man naast onze tafel staan. Verbaasd kijken we beide met volle mond op. Een Oost-Aziatisch uitziende man in een onberispelijk pak met gestreepte stropdas kijkt glimlachend zijdelings op ons neer. In zijn handen draagt hij een groot pak met een strik

eromheen. “Beste heren,” begint hij, “Wij hebben met groot plezier gemerkt dat u ons eten erg op prijs stelt, en als blijk van onze waardering willen wij u graag als kadootje deze miniatuur-gong aanbieden. Wij hopen dat u snel weer terugkomt. Smakelijk eten, beste heren.” Het schaamrood staat ons nog op de wangen als we fluks onze laatste happen wegslikken en maken dat we wegkomen. Later hebben we onze excessen nog eens dunnetjes overge-daan in een ander Chinees restaurant. We kwamen om 5 uur ’s middags binnenwandelen, terwijl de kelner de vloer nog aan het vegen was. Of we al konden eten? Natuurlijk, al moest wel de chef eerst wakker worden gebeld. Na afloop kwamen we thuis, ploften tjokvol neer, en beloofden elkaar: “Dit gaan we nooit meer doen”.

Ik was een bijzonder kind – en dat was-ik.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 31

Page 32: Somo 14-04

De moderne

Door Mick Kemeling

Voor het eerst in mijn leven heb ik een tbs-kliniek bezocht. Ik was er op verzoek van één van de mensen die er gevangen wordt

gehouden, in dit artikel zal ik hem Daniël noemen. Aan de hand van onze ontmoeting zal ik een beeld schetsen van het leven in de kliniek. Dit is een gekleurd beeld, ik kon niet over mijn waarden heenstappen. Zo geloof ik niet dat het met opsluiting straffen van criminelen onze samenleving verbeterd. Juist daarom heb ik het streven van de typisch Nederlandse tbs-klinieken altijd als bewonderenswaardig beschouwd; in plaats van straffen hebben zij zich de herintegratie van gevan-genen ten doel gesteld. De meest gevaarlijke personen, die anders voortdurend in aanraking komen met justitie, zouden met een goede behandeling weer in staat kunnen worden gesteld een vredig leven te leiden onder de ‘normale’ mensen. De stroom aan negativiteit in het publieke debat deed me reeds vermoeden dat de tbs-klinieken zich gedwongen voelen meer repressieve maatregelen tegen hun ‘patiënten’ te nemen, maar het ervaren van de gevolgen hiervan viel me toch zwaar.

Met een zekere spanning kom ik aan bij het ver buiten het zicht gelegen instellingsterrein. Na de door camera’s geobserveerde metalen sluisdeuren te hebben gepas-seerd word ik ontvangen bij de receptie. Hier bekijken ze mijn papieren en word ik met een metaaldetector gecontroleerd op het bezit van wapens. Na vele vertra-gende deuren begeleidt een personeelslid me door lange steriele gangen naar een aparte kamer. Hier word ik gevraagd of ik nog drugs of andere verboden objecten bij me draag. Ik word niet gefouilleerd en realiseer me dat het binnen smokkelen van bijvoor-beeld cocaïne bijzonder gemakkelijk zou zijn. Voordat ik Daniël mag bezoeken ben ik verplicht een gesprek te voeren met de systeemdiagnostisch begeleider, iemand die het netwerk van de ‘patiënt’ onderhoudt. Ze vraagt me om de reden van mijn bezoek en laat de heersende ideeën van de medewerkers van deze instelling door-schemeren. Al vertelt ze niet veel over Daniël’s achter-grond, ze benadrukt wel dat ik te maken heb met een crimineel. Mijn gegevens worden opgeslagen, mocht

Daniël de kliniek namelijk ontvluchten dan staat er diezelfde dag nog politie voor mijn deur. Dit maakt het ontsnappen aan de tralies haast onmogelijk, tenzij een gevangene ook zijn contact met dierbare personen bereid is te offeren aan de vrijheid. Na meer dan een uur ben ik eindelijk in het gedeelte van het gebouw waar Daniël gevangen wordt gehouden.

Het idee van de tbs-kliniek als plaats met een hoog Sodom en Gomorra gehalte ligt al snel aan duigen. Waar ik rekende op een ruimte gevuld met schreeuwende, vechtende en angstaanjagende mannen, doet de sfeer op de afdeling me sterk denken aan die in een bejaar-denhuis. Het interieur is zielloos en geluid ontbreekt. In de gezamenlijke ruimte zit slechts één persoon, hij kijkt rustig naar de televisie. De personeelsleden drinken koffie in een apart kamertje. In de gang met cellen valt me het briefje op één van de deuren op: Niet storen, ik lig te slapen. Een gevangene van mijn leeftijd loopt huilend voorbij. Wanneer ik in de cel van Daniël kom, word ik vriendelijk door hem ontvangen. Zijn cel is kleiner dan een kleine Amsterdamse studentenkamer en de vogelkooi met gele kanarie doet wdenken aan de film Escape from Alcatraz (1979). Aangezien er geen andere optie is, ga ik op zijn bed zitten. Al is aan hem te zien dat hij wilde jaren achter de rug heeft, het blijkt snel dat ik een intelligente en kalme man tegenover me heb.

Wanneer ik hem vraag naar de reden voor zijn gevan-genschap blijkt hij zeer open te zijn over zijn geschie-denis: Na een zware kindertijd komt hij als puber in aanraking met drugs en de daarmee samengaande criminaliteit. Als jong volwassene werkt hij zich op tot belangrijk lid van een criminele organisatie. Geza-menlijk plegen deze mannen de meest gruwelijke misdaden, variërend van het in de vagina tot ontplof-fing brengen van vuurwerk, tot de meer lucratieve verkoop van drugs en vrouwen. Na enkele jaren keert deze groep zich tegen hem omdat hij tegen één van de leden getuigt. Daniël wordt vogelvrij verklaard en vlucht. Niet alleen weg van zijn vertrouwde omgeving,

eeuwenkuil

Essay

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 432

Page 33: Somo 14-04

maar veel verder; in zwaar drugs gebruik. Deze periode laat hij achter zich en krijgt een goede

baan, een vrouw en kind. Wanneer alles op zijn plek lijkt te zijn, valt hij plotseling een maand lang, tot hij gearresteerd wordt, terug in zijn oude drugsgebruik. In de waanzin van deze maand mishandelt hij verschil-lende mensen en wordt door een optelsom van delicten veroordeeld. Door zijn socialisatie in een omgeving waar geweld een belangrijke rol speelt, stapt hij zonder veel moeite over de drempel voor het gebruik van geweld. Dat hij gewelddadig kan zijn straalde hij uit en de mensen waarmee hij in aanraking kwam boezemde hij angst in. Hij was door zijn krachtige uitstraling en intelligentie zeer geschikt voor het misdaadcircuit.

Hij stond als duister bekend en van veel twijfel over zijn veroordeling was dan ook geen sprake. Zelf vindt hij het terecht dat hij veroordeeld is voor een aantal misdrijven, maar heeft wel het gevoel dat zijn gevan-genschap veel te lang duurt. Al twaalf jaar wordt hij nu gevangen gehouden, waarvan acht jaar in de tbs-kliniek. Zijn lange verblijf in de kliniek is niet uitzon-derlijk, de gemiddelde gevangenschap is hier gestegen van vier naar negen jaar. Denk niet dat Daniël wel eens met verlof gaat, het personeel staat hem dit niet toe. Het personeel heeft hem namelijk verklaard tot psychopaat en ziet hem daarom als niet te vertrouwen, manipulatief, onberekenbaar en gevaarlijk. De eerste jaren van zijn gevangenschap verzette hij zich tegen het autoritaire personeel, maar iedere vorm van verzet wordt kapot geslagen met opsluiting in de isoleercel. De personeelsleden legitimeren hun daden ten opzichte van de ‘patiënten’ door het te omschrijven als: “klini-sche interventies in een gepast beveiligde omgeving als ambulante behandeling”. Ondertussen weten ze zich geen raad met Daniël; eeuwige opsluiting is hun enige antwoord. Er wordt gedreigd met opname in de long-stay afdeling, wat zou betekenen dat hij nooit vrij komt.

De afgelopen zeven jaar staat er echter niet veel anders in zijn dossier dan dat hij zich netjes gedraagt. Hij vertelt hoe hij ‘goed’ is geworden in deze manier van leven. Als een rivier stroomt hij kalm over het voorge-vormde landschap, buiten de oevers treden kost teveel energie. Hij maakt zich onzichtbaar en blijft voortdu-rend beheerst. Wel is hij een enkele keer betrapt op het gebruik van verdovende middelen. Dit komt vaak voor in de tbs-kliniek. Je kunt er gemakkelijk aan komen en het gebruik ervan geeft nog enige spanning en genot in een omgeving die niet anders is te omschrijven dan als doodsaai. Naar eigen zeggen doet hij het nooit goed; wanneer hij zich goed gedraagt is hij manipula-

tief en slecht gedrag wordt beloond met de hel van de isoleercel.

Waar hij zijn geest eerder nog buiten de gevangenis probeerde te brengen door te lezen, muziek te maken of televisie te kijken kan hij na twaalf jaar niets anders meer dan slapen en de dag uitzitten. Het gevoel met de buitenwereld lijkt hij te verliezen, de televisie dringt niet meer tot hem door en lezen brengt hem geen genot meer. Hij krijgt geen behandeling en werkt vanwege rugklachten niet in de kliniek. Naast een sporadisch potje klaverjassen heeft hij weinig contact met andere gevangenen, hij heeft er ook niet veel behoefte aan, de meerderheid van hen heeft een verstandelijke beper-king en daar kan hij niet mee omgaan. De zware medi-catie die ze hem geven maakt hem gevoelloos; hij is niet meer gelukkig of ongelukkig, alleen leeg. Waar de mensen buiten de tralies zich regelmatig gedwongen voelen te slapen, voelt hij zich gedwongen wakker te zijn. Zijn verlangen naar vrijheid wordt overschaduwd door angst voor het alledaagse. De wens tot een leven in de buitenwereld is haast vervlogen door het lange verblijf in deze totalitaire instelling. De kleine ruimte waar zijn lichaam nu twaalf jaar verblijft, heeft een diepgaande invloed gehad op zijn geest; de gevangenis heeft hem gemaakt tot gevangene. Hij ziet zichzelf niet meer met een boodschappentas terug naar huis lopen langs de winkelende studenten, angstige oude dames of rokende ambtenaren. Zijn enige droom is nog eens te kunnen vissen met zijn zoon, maar hij is zeer realis-tisch en weet dat dit mogelijk nooit werkelijkheid zal worden. Hij beweegt mee in het koude bureaucrati-sche model waar zijn leven aan onderworpen is, maar verliest hiermee geleidelijk zijn persoonlijkheid.

Een verlies waar het personeel bewust op uit lijkt te zijn, gezien de verdoving van zijn gevoelens en respect-loze wijze waarop ze hem behandelen. Bij het bestu-deren van dit individuele geval is geen spoor te zien van het streven naar herintegratie in de samenleving. Hoe langer Daniel in de tbs-kliniek blijft, des te meer hij het contact met de buitenwereld verliest. Mach-teloos ziet hij toe hoe zijn straf tot in de eeuwigheid verlengd wordt. Van een instelling die zich de herop-name van veroordeelden tot nobel doel heeft gesteld, verwacht je niet dat ze hun ‘patiënten’ proberen te breken. De klinieken verhullen de eindeloze marteling van de opsluiting door de verantwoording in medisch bureaucratisch jargon te gieten. Terwijl de vlam in de geest van deze oud geworden man langzaam dooft, resteert weinig tot niets van de trots die ik ooit voelde voor deze typisch Nederlandse instelling.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 33

Page 34: Somo 14-04

Academische ontwikkelingBart van HeerikhuizenBeeld: Jantien Oving

Op 17 maart 2011 moest ik een bijdrage leveren aan een zogenaamde ‘quizzcussie’, een feestelijke debatavond die was georganiseerd door de studen-

tenpartij met de naam Mei. Ik zat in een panel en het was mijn taak om een discussiestelling in te leiden. Ik besteedde veel tijd en aandacht aan het voorbereiden van mijn praatje. Op de avond zelf bleek dat dat nergens voor nodig was geweest; de sprekers moesten gewoon een beetje gezellig over de stellingen kletsen. Mijn uitgeschreven toespraakje kon ik dus nauwelijks gebruiken. Dat was jammer, want ik had er niet alleen mijn best op gedaan, maar ik had me ook met een zekere hartstocht uitgesproken. Vandaar dat ik de destijds niet uitgesproken tekst nu toch maar openbaar maak.

Dit was de stelling waarop ik moest reageren:2. Wie is er primair verantwoordelijk voor de

academische ontwikkeling van de student? a) De student zelf b) De docent c) De universiteit d) De overheid

En dit was mijn commentaar.Tegenwoordig wordt de universiteit meer en meer geMc-Donaldiseerd en dat betekent ook: verontmenselijkt. Tenta-mens worden niet meer gecorrigeerd door mensen van vlees en bloed, maar door apparaten, die multiple choice vragen scoren, daar komt geen levend wezen meer aan te pas. De bovenstaande vraag zal ik nu ook beantwoorden als ware het een multiple choice vraag.

Ten eerste: antwoord d valt af. De overheid moet als het gaat om de academische vorming van de student een zeer terughoudende rol spelen. De overheid moet de rand-voorwaarden scheppen en in stand houden waaronder studenten kunnen studeren, ze moet in de gaten houden of de onderwijskwaliteit wel is ‘geborgd’, bij voorbeeld door visitaties en accreditaties. Maar voor de rest moet de over-heid zich buiten het onderwijsproces houden. We weten van totalitaire landen wat er kan gebeuren als de overheid zich met de inhoud van het onderwijs gaat bemoeien. Voor je het weet heb je een Lysenko-affaire, voor je het weet bepaalt de regering dat de theorie van Darwin niet meer mag worden gedoceerd, omdat die in strijd is met wat er in het een of andere heilig geachte boek staat. In het onderwijs moeten we het hebben van de nachtwachterstaat uit het liberalisme: ‘Overheid, zorg voor de randvoorwaarden en voor het overige: hou je erbuiten.’

De opties a en b verwijzen tezamen naar hetzelfde als optie c. Want wat is de universiteit, dé universiteit, nou anders dan: de studenten plus de docenten? Dat ís de universiteit.

Je hebt twee soorten sociologen: structuralisten en constructivisten. De structuralisten kijken naar de grote sociale structuren en hebben weinig oog voor individuele mensen; de constructivisten kijken naar de individuen en beschouwen de grote structuren als een soort mentale constructies zonder veel realiteitswaarde. De economie, het politieke systeem, de universiteit, het onderwijs, die bestaan niet echt, die zijn niet te meten en te wegen; het enige dat concreet is, dat zijn de studenten en de docenten en meer is er eigenlijk niet. Een structuralist geeft hier dus als antwoord: alternatief c en een constructivist geeft als antwoord: a plus b.

Hoewel ik zelf nogal overhel naar het structuralisme, neem ik hier toch het constructivistische standpunt in: de universiteit bestaat eigenlijk niet, wat écht bestaat, dat is de figuratie van studenten en docenten die er met zijn allen het beste van proberen te maken. Die twee groepen, in samenhang met elkaar, in voortdurende wisselwerking met elkaar, zijn de primair verantwoordelijken voor academi-sche vorming. Zó verweven zijn hun beider rollen dat je niet kunt zeggen dat de ene hier een grotere verantwoordelijk-heid heeft dan de andere, ze vooronderstellen elkaar. Het juiste antwoord is dus: én a én b.

Maar dat vergt wel dat aan twee eisen wordt voldaan. De ene eis is afkomstig uit de constructivistische sociologie, de andere komt uit de structuralistische sociologie.

Eis één: de studenten moeten de bereidheid hebben om zich te verplaatsen in de docenten en de docenten moeten zich kunnen verplaatsen in de studenten. Gebeurt dat niet dan kan er geen sprake zijn van zinvolle interactie. Daartoe moeten beide groepen hun vooroordelen, hun cliché-opvat-tingen, hun gevestigde meningen buiten haakjes zetten in het onderwijsproces.

Soms komen sociologiestudenten de studie binnen met allerlei meningen over wat er aan de hand is in de samen-leving, wat er mis is en hoe het anders moet. Mijn advies is: gooi die opinies niet weg, maar zet ze buiten haakjes als je de Oudemanhuispoort betreedt. Luister met open mond en met een ‘open mind’ naar wat de docent je vertelt over hoe Weber, Durkheim, Habermas, Elias of Bourdieu dachten over de sociale werkelijkheid. Ik ga hiervoor een heel onaan-genaam woord gebruiken. Letterlijk betekent het woordje dociel dat je bereid bent om iets te leren, dat je open staat voor de leerstof, dat je je met belangstelling en met opzij-zetting van wat je al weet bereid bent om de leerstof en de docent alle mogelijke ‘benefit of the doubt’ te geven. Dociel betekent: de kanalen waarlangs de kennis gedownload kan worden wagenwijd open zetten, de grootste bandbreedte aanhouden. Ik vind dus dat studenten dociel behoren te zijn, al klinkt dat een beetje raar.

Maar iets dergelijks geldt spiegelbeeldig voor de docenten. Als de docent wil dat de student belangstel-

Column

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 434

Page 35: Somo 14-04

ling voor haar of zijn vak heeft, dan moet de docent ook oprechte belangstelling hebben voor de student. Koester niet je vooroordelen over die moderne, snelle, MTV, McDo-nalds, Microsoft studenten met hun iPhones en iPads, die alleen nog maar popi-hoorcolleges willen bijwonen met veel flashy powerpoints. Zet je cliché’s opzij over de cut and paste generatie die geen boek meer leest en alles van Wiki-pedia bij elkaar jat. Vergeet die vooroordelen en kijk naar wie je studenten werkelijk zijn. Ik kan je zeggen, waarde

collega: je valt van de ene verbazing in de andere.De andere eis is ontleen ik aan het werk van Habermas.

De onderwijssituatie vergt een volstrekt ‘Herrschaftsfreie Dialog’. De docent mag geen macht uitoefenen over de student en de student mag geen macht uitoefenen over de docent. In elke werkgroep is elk argument toegestaan, er is geen taboe op politieke incorrectheid bij voorbeeld, maar er is ook geen taboe op politieke correctheid, je kunt linkse en rechtse argumenten door de collegeruimte slingeren, je mag

als het zo uitkomt je atheïsme erbij halen of juist je ortho-doxe geloof in de letterlijke tekst van de Koran, je zit hier in een zone waar geldt: ‘die Gedanken sind frei’. Geen enkel argument, hoe bizar ook, is buiten de orde. ‘Anything goes!’

En toch. Dat is niet helemaal mogelijk, want de docent moet de student toetsen en tentamens afnemen, cijfers geven, en daarin zit een element van pure macht. Ik vind dat het tragische aspect van mijn professie. En wat ik de laatste jaren vaststel is dat die kant van het werk alsmaar belangrijker wordt. Ik besteed meer en meer tijd aan het’ raten’, ‘graden’, ‘scoren’, beoordelen, en liefst cijfermatig beoordelen, van de prestaties van studenten en minder en minder aan het open en onbevangen discussiëren met studenten. En de studenten spelen daar ook enorm op in: ze denken meer en meer in termen van de cijfers die ze krijgen, de percentages waarmee opdrachten en voordrachten meetellen voor het eindcijfer, en ze zijn daar zo op gefo-cussed dat ze het genot van een intellectueel heel stimule-rende wetenschappelijke discussie minder belangrijk gaan vinden. Dat is de uitkomst van een perverse spiraal die de laatste tijd aanwezig is in de complexe wisselwerkingen tussen docenten en studenten. En het gaat nog verder: menselijke interactie gaat een minder grote rol spelen in het onderwijs, de robots nemen het over. Tentamens worden niet meer gecorrigeerd door mensen van vlees en bloed, maar door apparaten, die multiple choice vragen scoren, daar komt geen levend wezen meer aan te pas. De universi-teit raakt meer en meer geMcDonaldizeerd en dat betekent ook: verontmenselijkt. En dat is niet goed.

Tegenwoordig wordt de universiteit meer en meer geMcDonaldiseerd en dat

betekent ook: verontmenselijkt.

Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 4 35

Page 36: Somo 14-04