Upload
pedro-calamandja
View
205
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Educatief dossier van de tentoonstelling "Tussen Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen".
Citation preview
educatief dossier
2.InhoudInhoud 2
Woord vooraf 3
Inleiding 5
Situering 7 Eén grote middeleeuwse bende? 7
Hoe omgaan met bronnen? 9
Casus: CSI De middeleeuwen 12
Oorzaken van de dood 15 Ziek 15
Ten oorlog 20
Terecht! 24
Er is leven na de dood 27
De kunst van het sterven 31
Op een ander 35
Gebeten? Lees verder 38
Bibliografie 40
3.Woord voorafDe tentoonstelling
Het Jubelparkmuseum pakt dit jaar uit
met een grote tentoonstelling over sterven
in de middeleeuwen, een thema dat ons
meevoert langs de middeleeuwse straten
en velden en een inkijk geeft in de huizen
en levens van onze voorouders. Wie dood
zegt, zegt leven en de manier waarop de
levenden omgaan met hun doden zegt
heel veel over een volk, een maatschappij.
Op de tentoonstelling wordt 10 eeuwen
geschiedenis bekeken aan de hand van
een tweehonderdtal zorgvuldig gekozen
objecten en kunstwerken. Ongeveer de
helft komt uit de rijke collecties van het
Jubelparkmuseum zelf, de andere helft uit
vermaarde musea, bibliotheken, schatka-
mers, kerken en privéverzamelingen uit
binnen- en buitenland. De tentoonstelling
beslaat bewust zo een lange periode om
beter de evoluties in het denken over en
het omgaan met concepten als de dood en
het sterven aan te tonen.
Via een multidisciplinaire benadering
kunnen we raken aan een heel persoonlijk
en subjectief gegeven. Archeologie, kunst-
geschiedenis, sociologie, godsdienst-
wetenschap en fysisch antropologisch
onderzoek slaan de handen ineen om een
beeld te schetsen van de West-Europese
middeleeuwen van de 7de tot de 16de eeuw.
Eerst wordt kort nagegaan hoe er in ande-
re dan de Westerse culturen omgegaan
werd en wordt met de dood. Hoe de oude
Egyptenaren hun doden behandelden is
algemeen geweten, maar ook Oceanische
en precolumbiaanse culturen bijvoor-
beeld, hebben een heel eigen manier ont-
wikkeld om de eindigheid van de mens
te leren aanvaarden. Ook in het Westen
verschilden de gebruiken van cultuur tot
cultuur wat duidelijk wordt aan de hand
van een aantal kleine voorwerpen.
Vervolgens is de tentoonstelling onder-
verdeeld in vier grote thema’s:
1. De oorzaken van De DooD
De levensverwachting lag in de mid-
deleeuwen veel lager dan vandaag. Maar
wat betekent dit nu concreet? Naast
enkele ziekten waar we vandaag nog van
huiveren en de vele oorlogen was te wei-
nig of armoedig voedsel vaak de oorzaak
van een vroegtijdig overlijden. Voor vrou-
wen was kinderen krijgen levensgevaar-
lijk. De wetenschap bood geen soelaas,
dokters hadden onvoldoende kennis
om zwaar lijden te verzachten. Er waren
natuurlijk grote verschillen naargelang de
klasse waartoe men behoorde. Een tafel
gedekt voor een rijke familie (h&h 20,
21, 22, 23 / cat. 13) en één gedekt voor een
arme (h&h 15, 16, 17 / cat. 15) zijn hiervan
een mooie illustratie.
2. De stervensbegeleiDing en
De DooDsrituelen
Iedereen sterft; dat schept een band.
Hoe een maatschappij omgaat met het
individuele sterven zegt meer dan je zou
denken. Economische factoren spelen een
rol: waren rijke mensen betere christenen
omdat ze zich een mooier graf konden
laten bouwen? Wie werd uitgesloten?
Ongedoopte kinderen, zelfmoordenaars,
geëxecuteerden,…
Ook na het overlijden en de begrafenis
houdt de wereld van de levenden vast
aan die van de doden door middel van
grafmonumenten, herdenkingsmissen
enzovoort.
3. atlas van De DooD
Na een overlijden blijven er tastbare
getuigenissen in deze wereld: grafstenen,
dodenmaskers en sarcofagen zijn een blij-
vende herinnering aan zij die ooit waren.
Deze zaken zijn meestal maar weggelegd
voor enkelen: praalgraven en grafmonu-
menten contrasteren met de gewone
graven en massagraven.
4. van DooD tot verrijzenis
De dood hoort bij het bestaan, zeker in de
middeleeuwen waar men uit pure nood-
zaak van dag tot dag leefde. Het onvermij-
delijke sterven werd zin gegeven door een
hemel - of een hel - in het vooruitzicht te
stellen. Gaandeweg probeerde men zich in
dit leven zo goed mogelijk voor te bereiden
op het volgende. Hierbij mengde men het
christelijke dogma met puur bijgeloof:
memento mori, dodendansen en het rad der
fortuin herinnerden de mensen eraan dat
er meer was dan dit aardse leven.
4.
Het dossier
De tentoonstelling sluit vooral aan bij de
volgende vakken:
Geschiedenis-
Esthetica-
Godsdienst-
De tentoonstelling kan op verschillende
manieren gelezen en gebruikt worden.
Het thema van de dood is als een hefboom
die toelaat een steen op te tillen waaron-
der het middeleeuwse leven krioelt. Het
dossier richt zich dan ook in de eerste
plaats tot de leerlingen van het derde jaar
secundair onderwijs omdat dit het jaar is
waarin vaak de periode van de middel-
eeuwen behandeld wordt in het vak
geschiedenis. Net omdat er zo een lange
periode onder de loep ligt, van de
Merovingers tot de Nieuwe Tijd, is het
mogelijk bepaalde tendensen en evoluties
te volgen. In het dossier wordt de link
gemaakt met de voorgaande periode, de
Klassieke Oudheid, om dan een sprongetje
te maken naar onze eigen tijd. Op die
manier kunnen we een aantal concepten
en ideeën uit de leefwereld van de leer-
lingen terugkoppelen aan de periode van
de middeleeuwen. Merk op dat er geen
hoofdstuk ‘en nu’ of iets dergelijks is,
precies omdat het de bedoeling is in de
thema’s zelf een ruwe tijdschets te maken
en telkens terug te grijpen naar actuele
situaties en voorbeelden.
Omdat de thematiek van de tentoonstel-
ling, namelijk sterven in de middeleeuwen,
vanuit verschillende invalshoeken bekeken
wordt, gebruiken we ook in het dossier
zowel geschreven bronnen - de geschiedenis
als materiële bronnen - archeologie - en
iconografische bronnen - kunstgeschiede-
nis - om zo tot een herkenbaar beeld te
komen.
Het dossier volgt in grote lijnen de
thema’s van de tentoonstelling zoals ze
hierboven kort geschetst zijn. De hoofd-
stukken zijn echter enger opgevat om een
beter werkinstrument aan te reiken en dus
beter aan te sluiten bij de leerplannen. We
beginnen met een algemeen hoofdstuk
waarin een aantal punten met betrekking
tot de historische kritiek wordt uiteenge-
zet. Vervolgens een aantal hoofdstukken
die meer concreet iets vertellen over het
tijdvak via het thema van de tentoonstel-
ling en waarin we uitvoerig tijdgenoten
aan het woord zullen laten. Zo zien we
bijvoorbeeld hoe men omging met een
gewelddadige dood, zoals door oorlog,
en bekijken we een epidemie als de pest
dichterbij. Hierna mag zeker ook geen
hoofdstuk ontbreken over hoe men in de
kunsten met de dood omgaat, vroeger en
nu. Ten slotte volgt een hoofdstuk waarin
we kort nagaan hoe dood en sterven een
plaats kregen en krijgen in niet-Westerse
culturen. Via dit laatste hoofdstuk word je
uitgenodigd om ook de andere collecties
van het Jubelparkmuseum nog eens te be-
zoeken en in een ander daglicht te bekijken.
In feite kunnen al deze verschillende
hoofdstukken samen of apart behandeld
worden. De leerkracht hoeft ook niet
het hele verhaal te volgen, maar kan die
elementen eruit nemen die het beste aan-
sluiten bij de eigen stof. Op deze manier
wordt een aantal lijnen uitgezet die de
leerlingen moeten aanzetten tot zelfstan-
dig werken en opzoeken.
© KMKG
Die siele die sprac: lichaem,
ghi moet wel sorghen,
Want als so coemt die bitter doot,
Wie sal u dan verborghen?
Wat sal u dan helpen u weelde groot?
Dus moeti sorghen, het is u noot;
Ghi en hebt ghenen morghen
Dat lichaem sprac: moet ic oec sterven
leeren?
Ende ic en weet doch ghenen tijt.
Waer toe sal ic mi leeren?
Die werelt die toont mi vrolicheyt,
Natuere die is daer toe bereyt.
Hoe sal icse moghen verheeren?
Die siel die sprac: o lichaem,
snode van weerden,
Waer op so verlaet ghi u?
Wat wildi hier aenveerden?
Hoe dordi bedriven eenich solaes,
Arm stinckende vlees, der wormen aes?
Ghi moet doch inder aerden.
‘Een nieu Gheestelijck Liedeken’, in Veelderhande
schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens
alle menschen tot devotie verweckende, Martinus
Verhulst, Antwerpen, z.j. {ca. 1587}
5.Inleiding
Hier beghint die langhe vigilie, getijdenboek in
het Nederlands, Noordelijke Nederlanden (Utrecht),
ca. 1480 en begin 16de eeuw © KBR
(h&h 174 / cat. 148)
Getijdenboeken werden erg populair in de 15de
eeuw, dit voorbeeld stamt uit de late 15de - begin
16de eeuw. De bladzijde die we hier zien illustreert
het hoofdstuk over de dodenofficie: ‘Hier beghint
die langhe vigilie’. We zien onderaan een lijkstoet
die net bij het graf is aangekomen: de priester
besprenkelt de kist nog met wijwater terwijl hij de
dode de laatste absolutie leest. Het grootste gedeelte
van de prent wordt echter ingenomen door een beeld
van het leven na de dood: geschilderd in heldere
kleuren zien we een engel die de ziel van de dode, als
een naakte man, tot voor de troon van God brengt.
een grote groep mensen aanbelangt. Ieder
van ons heeft natuurlijk zijn eigen manier
van omgaan met onze eindigheid, zeker in
de huidige Westerse cultuur. In deze tijden
van godsdienstvrijheid kan ieder zijn
eigen verhaal verzinnen bij wijze van
spreken. Dat was helemaal niet zo in de
Westerse middeleeuwen, en zelfs veel
later, toen het katholieke geloof het sociale
cement was. Binnen dit religieuze raam-
werk leefden, werkten en stierven mensen
van de 4de tot ver in de 20ste eeuw.
Het lichaam zelf was van geen tel: het ging
de weg van alle vlees en was enkel voer
voor de wormen. De ziel ging naar ‘de
andere kant’: wachtkamer, hemel, hel …
wat men ook geloofde. Omgang met en
voorbereiding op de dood waren er vol-
ledig op gericht te zorgen dat de ziel
zo goed mogelijk terechtkwam op het
Laatste Oordeel. Of, vanaf de 13de eeuw, zo
min mogelijk tijd in het vagevuur moest
spenderen. Grafmonumenten waren in de
eerste plaats een middel om dat zielenheil
af te kopen.
Men treurde wel degelijk om de dingen die
men achterliet, de zaken die men verwe-
zenlijkt had, maar er was een vertrouwd-
heid met de dood die we vandaag ergens
zijn kwijtgespeeld. Men leefde van dag tot
dag en hoopte op een goede gezondheid.
En als de dood nabij was, probeerde je er
vooral te zijn voor de laatste momenten;
de begrafenis zelf was meer van materiële
aard en op zich minder belangrijk.
De mens is de enige soort die zijn doden
begraaft. De manier waarop een samenle-
ving omgaat met dood en sterven is teke-
nend voor die bepaalde groep individuen.
Want ook al zegt men dat een mens moeder-
ziel alleen sterft, het is een gebeurtenis die
Men zegt wel eens dat men ‘vandaag’ pro-
beert de dood te negeren en dat ‘vroeger’
de dood een alledaags gegeven was. Dat
is niet noodzakelijk zo. Aan de ene kant
was de levensverwachting in de middel-
eeuwen een stuk lager en er waren meer
ziekten waarvoor men geen adequate
genezing had. Aan de andere kant was de
wereld van de doden ook in de middeleeu-
wen gescheiden van die van de levenden.
Een belangrijk verschil in de omgang met
de dood nu en in de periode die we vooral
zullen behandelen, is dat de focus van
de herinnering radicaal verschoven is.
Een sterfgeval definiëren we vandaag in
termen van ‘gemis’: we zijn iemand kwijt.
De grafcultuur van vandaag
is ook daarop gericht: we gaan naar het
graf, we herdenken de sterfdatum waarbij
we ons proberen voor te stellen wat de
persoon die er nu niet meer is voor ons
persoonlijk betekende. In de middeleeu-
wen had men natuurlijk ook verdriet om
de gestorven persoon, maar daar werd
totaal anders mee omgesprongen.
6.
onze maatschappij die gericht is op leven
en jong zijn. Terwijl in de middeleeuwen
de dood een openbaar en (dood)gewoon
gegeven was.
Zij die het konden betalen bestelden zulke religieuze
handschriften waarin de verschillende gebeden
stonden die thuis elke dag op gezette tijdstippen
dienden te worden opgezegd. De inhoud is dus altijd
grotendeels dezelfde. Meestal werden zulke boeken
in het Latijn opgesteld, maar dit exemplaar is in het
Nederlands.
Vandaag leven we langer en toch worden
we op alle mogelijke manieren om de oren
geslagen met middeltjes om dat leven nog
te verlengen. De dood verkoopt; hij heeft
een hoog entertainmentgehalte. Denk bij-
voorbeeld aan het heengaan van populaire
figuren zoals recent nog Michael Jackson
dat mensen over heel de wereld samen-
bracht in verdriet en herinnering. Dit is
natuurlijk niets nieuws onder de zon. Ook
in vroegere tijden was de dood van een
belangrijke figuur een memorabele bele-
venis, maar vandaag is iedereen tegelijk
op de hoogte van tragische gebeurtenis-
sen door onze moderne massamedia.
Voordien, en dus zeker ook in de middel-
eeuwen, bleef het gros van de bevolking in
het ongewisse. Dit is natuurlijk een heel
andere discussie. Belangrijk is hier dus de
verschuiving in de omgang met het ‘alle-
daagse’ sterven, een gegeven dat letterlijk
doodgezwegen wordt omdat het niet
aanspreekt, omdat het geen plaats heeft in
7.Situeringaanknopingspunten. In dat verband
spreekt men wel eens van de ‘Germaanse
invallen’: volkeren die, zelf in de rug gezeten
door weer andere volkeren, zwaar op de
Romeinse staatsgrenzen drukten. Deze
Germaanse stammen ‘vielen’ niet zomaar
binnen. Er was immers al jaren een migra-
tie aan de gang van volkeren die bedreigd
werden in hun eigen gebieden en dus op
zoek gingen naar een nieuw thuisland. De
Romeinen zochten in het begin zelfs aan-
sluiting met die volkeren, in de hoop meer
grip te krijgen op de situatie. Zo ontstond
er stilaan een heel nieuwe demografische
situatie in West-Europa.
Men paste zich aan elkaar aan en accenten
verschoven. Een voorbeeld: bij de
Romeinen was de regel dat grafvelden
zich buiten de bewoningskern bevonden,
meestal langs de grote invalswegen net
buiten de steden en dorpen. Er was geen
afgebakende plaats waar de mensen hun
doden konden begraven. Men begroef hen
langs de wegen omdat die makkelijk
bereikbaar waren, ook als je nadien het
graf wou bezoeken. Men had ook de
gewoonte de dode één of twee munten
mee te geven als betaling voor de veerman
van de onderwereld, Charon, die de doden
decennia geprobeerd het traditionele
denken over de middeleeuwen bij te scha-
ven, toch is het moeilijk die karikaturale
traditionele stempel kwijt te spelen. Dit
is natuurlijk grotendeels te wijten aan de
populaire media die dit de gedroomde
periode vinden als achtergrond voor allerlei
fantastische verhalen.
Er ooit al eens bij stilgestaan dat ‘de middel-
eeuwer’ zichzelf helemaal niet zo zag of
benoemde? Daar komt nog eens bij dat de
Westerse middeleeuwen ongeveer 1000
jaar duurden, een heel erg lange periode!
Bedenk dus dat een ‘vroege’ middeleeuwer
moeite zou hebben zich te identificeren
met een ‘late’ middeleeuwer en omgekeerd.
Meer zelfs, iemand uit de vroege middel-
eeuwen zag zichzelf gewoon als Romein.
Op school leer je dat het West-Romeinse
Rijk viel in 476. Dit was helemaal geen
plots en onverwacht breekpunt. Het afzet-
ten van de laatste West-Romeinse keizer
(Romulus Augustulus) was het eindpunt
in een evolutie die al langer aan de gang
was. In West-Europa was het Rijk militair
en politiek verzwakt, de bevolking
was de band met het centrum - Rome
- stilaan kwijtgeraakt en zocht andere
ronddwaalden in een intellectueel vacuüm.
Maar dat geloof je toch zelf niet?!
Het Oost-Romeinse Rijk nu, heeft nooit
een ‘middeleeuwen’ gekend. Wat hen
betrof, was het volledige Romeinse Rijk
nog steeds in voege. En zeker in de vroege
middeleeuwen kregen koningen en
belangrijke heersers nog Romeinse titels.
Helemaal ingewikkeld wordt het wanneer
we andere continenten bekijken. Als je de
term middeleeuwen naar Westers voor-
beeld gebruikt, bedoel je een periode van
versnippering waarin men afgesneden
leefde van een klassieke, vormende periode.
Zo kan je niet zeggen dat de Meso-
Amerikaanse culturen van pakweg 500
tot 1500 hun middeleeuwen doormaakten,
integendeel, de Maya’s bijvoorbeeld be-
leefden toen net een grote bloeiperiode.
Elk continent heeft zo zijn eigen ontwik-
keling: in China volgden de dynastieën
elkaar op volgens een heel eigen dynamiek.
Weet dus dat ‘de middeleeuwen’ geen
vrijblijvend begrip is.
Waar denk je nu aan als ik zeg ‘middel-
eeuwen’? Ridders en jonkvrouwen?
Ziekten en stank? Brutaliteit en bloed-
vergieten? Bijgeloof en naïviteit? Ook al
hebben historici en anderen de voorbije
eén grote middeleeuwse
bende?
Ideeën als natie en staat zijn 19de-eeuwse
filosofische constructies die heel moeilijk
op vroegere periodes kunnen worden
toegepast. In dit dossier, en dus ook op de
tentoonstelling, nemen we West-Europa
en specifieker ‘onze gebieden’ in het vizier.
Het is belangrijk te beseffen dat het land
België in de middeleeuwen nog niet bestond
en dat Vlaanderen een heel andere beteke-
nis had dan vandaag. Wie vandaag waar
woont en hoe de lands- en provinciegrenzen
vandaag lopen, is langzaamaan doorheen
de middeleeuwen gegroeid. Let wel:
de Westerse middeleeuwen, een bedenking
die zelden gemaakt wordt. De grofweg
1000 jaar waarover we het zullen hebben,
is de periode tussen enerzijds de Klassieke
Oudheid en anderzijds de Renaissance,
wanneer men opnieuw aanknoopt bij
de klassieken. Een donkere tijd waarin
de mensen onwetend en doelloos
8.
woorden: tijdens de vroege middeleeuwen
werden de begraafplaatsen meer en meer
geïntegreerd in de bewoningspercelen
en vervaagde langzaam de grens tussen
de wereld van de levenden en die van de
doden. Vanaf de 8ste en zeker tijdens de
9de eeuw was het christelijke ‘kerkhof’ de
enige overgebleven begraafplaats in onze
streken en de christelijke ritus de enige
manier om doden te begraven - behalve
natuurlijk voor wie zo’n begrafenis niet
waard was.
De idee van een vooroudercultus blijft
in zekere zin tot in de middeleeuwen en
nog later bestaan, maar krijgt een andere
invulling. Zo kan je bijvoorbeeld relieken-
verering ook uitleggen als een ‘modernere’
vorm van voorouderverering. De voor-
ouders geven betekenis aan de huidige
generatie - zoals in bepaalde culturen nog
steeds gebeurt, denk maar aan China.
Door lichamelijk dicht bij het stoffelijke
overschot te zijn van een belangrijke per-
soon uit het verleden neem je een beetje
van zijn/haar kracht over.
Met de teloorgang van het Romeinse Rijk
en een toenemende kerstening van West-
Europa reorganiseerde men geleidelijk
de manier van begraven. Vaak werd er op
het graf van een vroegchristelijke marte-
laar een kerkje gebouwd. Ook na de dood
wilde men zelf dicht bij die heiligen
blijven, dus probeerde men zijn graf
dichtbij die kerkjes te maken (ad sanctos).
Het kerkgebouw werd zelfs een begraaf-
plaats binnen de begraafplaats! Eerst lagen
die kerken en begraafplaatsen nog buiten
de stadsmuren zoals in de Romeinse tijd,
maar naarmate de bewoning uitdijde,
kwamen die plaatsen pal in de nieuwe
bewoningskernen te liggen. Met andere
noemt men dat aanpassingsproces accul-
turatie: de ene cultuur neemt een aantal
elementen over van de andere en omge-
keerd. Tegelijk gaat men die elementen
aanpassen aan de eigen noden en tradities.
Zo vestigden de Merovingers (5de tot 8ste
eeuw) zich in de vroege middeleeuwen
in onze streken, tot dan toe de thuisbasis
van de Gallo-Romeinen. De Merovingers
waren een Frankische stam met het
christendom als staatsgodsdienst. Bij
het begraven van hun doden gaven ze
hun dierbaren muntjes mee, net zoals de
Romeinen deden. Daarnaast kregen de
overledenen nog allerlei andere giften mee
in hun graf zoals juwelen voor de vrouwen
en wapens voor de mannen, zoals de
Germanen deden.
De vroegmiddeleeuwse elite vond het ook
heel chic staan om oude grafheuvels uit
de bronstijd, ijzertijd of Romeinse tijd te
hergebruiken. Zo’n Romeinse grafheuvel
(tumulus) kon wel 16m hoog zijn en was
dus goed zichtbaar in het landschap. Deze
vorm van recyclage was een manier om
duidelijk te maken dat men (letterlijk) op
de schouders van de voorouders stond en
dus de controle had over de kennis en de
macht van die geweldige voorgangers.
de rivier de Styx overvoer. Zelfs toen het
christendom de staatsgodsdienst werd
(keizer Theodosius I, 380) werden de mees-
te mensen nog op deze manier begraven.
De doden hadden dus geen plaats binnen
de stadsmuren en de reden hiervoor was
vrij simpel: de hygiëne. Let op: een indi-
viduele begraafplaats met een gemarkeerd
graf was lange tijd voorbehouden aan wie
het kon betalen. Armere mensen werden
gewoon in een anoniem graf gestopt, vaak
een aantal lichamen samen en dat was niet
voor de gezelligheid.
De Romeinen waren zich bewust van
de vluchtigheid van een mensenleven
en beseften dat onze tijd in deze wereld
kort is. Het idee was dan ook zoveel
mogelijk uit het leven te halen en ervan
te genieten. De spreuk Carpe Diem ver-
wijst daar naar: pluk de dag. Een spreuk
die we ook op grafmonumenten tegen-
komen. Gnothi Seauton (γνωθι σεαυτόν)
is die andere beroemde: ken jezelf, ken je
sterfelijkheid.
Mensen die moeten samenleven, passen
zich aan elkaar aan.
Als verschillende culturen samenkomen,
9.
Maar van voedsel kon hij zich niet in die
mate onthouden. Hij klaagde dan ook vaak
dat vasten schadelijk was voor zijn gestel.
[…] Zijn dagelijkse hoofdmaaltijd bestond
uit vier gangen, afgezien dan van het wild-
gebraad dat jagers aan het spit opdienen en
dat hij liever at dan elk ander voedsel. […]’
EINHARD, ‘Vita Karoli Magni (817-830)’, in:
HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,
C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, 2005,
Amsterdam, p. 37-39.
Einhards teksten zijn makkelijk te vinden.
Zo kan je hier: www.thelatinlibrary.com/ein.html
zijn Vita Karoli Magni in het Latijn lezen en hier:
www.fordham.edu/halsall/basis/einhard.html in het
Engels.
Over de gezondheid van Karel wist
Einhard het volgende te vertellen:
‘[…]Hij had een goede gezondheid.
Alleen de laatste vier jaar voor zijn
dood had hij vaak koortsaanvallen. Op het
einde was hij ook mank aan één voet. Maar
zelfs toen leefde hij meer zoals hij het goed
vond dan volgens het advies van de dokters.
Hij haatte hen haast, omdat ze hem de raad
gaven het wildgebraad waaraan hij gewend
was op te geven en zich te wennen aan
gekookt voedsel.
Hij beoefende onophoudelijk het paard-
rijden en de jacht, volgens de tradities van
de Franken […]. Hij schepte ook genoegen
in de stoom van warmwaterbronnen en
trainde zijn lichaam door vaak te zwem-
men. Hij was daarin zo bedreven dat wer-
kelijk niemand hem kon overtreffen. […]
En hij nodigde niet alleen zijn zonen uit in
zijn bad, maar ook edellieden en vrienden,
en soms zelfs de hele groep mensen van
zijn gevolg en zijn lijfwacht. Meer dan eens
waren er honderd of meer man samen in
het bad. […]
Hij at en dronk met mate, maar met drank
was hij het matigst: hij had een grondige
afkeer van dronkenschap bij wie dan ook,
vooral bij zichzelf en in zijn omgeving.
stilstaat bij een aantal vragen: ‘wie heeft
dit geschreven?’, ‘waarom?’, ‘werkte hij
voor iemand?’, ‘wat is de historische con-
text van de tekst?’, enzovoort. Het beant-
woorden van ten minste een aantal van
deze vragen is als een bril opzetten: nu zie
je beter wat er bedoeld wordt. Dat wil dus
helemaal niet zeggen dat wat er staat fout
is, veeleer dat het maar een stukje van de
waarheid is.
Casus: Wiens brood men eet, …
Neem nu einhard (ca. 770-840), een
geleerde die in 791 als historicus aan het
hof van Karel de Grote kwam werken.
Het bekendste werk van deze man is de
Vita Karoli Magni, of Het Leven van Karel
de Grote. Wiens brood men eet, diens
woord men spreekt en dat was ook zo bij
Einhard. In de biografie van zijn baas
beschrijft hij Karel in de meest lovende
woorden en laat hij de minder positieve
kantjes van zijn vriend achterwege.
Daarmee is dit boek nog altijd heel belang-
rijk, maar als je vandaag een werk wil
maken over Karel de Grote zoek je best
ook andere relevante teksten op die je kan
aanvullen met archeologische vondsten.
Hoe omgaan met bronnen?
gesCHreven bronnen
Afstand is een voordeel bij het kijken
naar het verleden. In het verhaal van ‘de
geschiedenis’ zijn wij de alwetende verteller
met alle puzzelstukjes. Of lijkt dat maar
zo? Er is ontzettend veel dat wij niet
kunnen achterhalen omdat het gewoon is
opgelost in de geschiedenissoep. Gewone
levens die niemand heeft opgeschreven,
of zelfs maar getekend. Verhalen die
misschien wel zijn doorverteld, maar
waarvan de boodschap, of een deel ervan,
verloren is gegaan omdat elke verteller
het verhaal een beetje aanpast. Vergelijk
het met een spelletje ‘zeg het voort’: een
groep personen zit in een kring. Iemand
fluistert een zin in het oor van zijn/haar
buur en die fluistert het voort. Als de zin
weer bij de eerste is aangekomen is die vaak
complete nonsens geworden. Zo gaat het
ook met vertalingen en herzieningen van
teksten.
Naast het feit dat de overgrote meerder-
heid van de middeleeuwse bevolking
ongeletterd was, is ook wat wél neerge-
schreven werd niet zonder meer aan te
nemen. Het is belangrijk dat je altijd even
10.
Zo werd recent het oude kerkhof van de
Sint-Romboutskathedraal in Mechelen
helemaal onderzocht omdat men nu op
die plek een ondergrondse parkeergarage
wil aanleggen. Meer info daarover vind je
op www.beleefmechelen.be/sintrombouts-
kerkhof/default.aspx. Allemaal geweldig
goed nieuws voor mensen die geïnteres-
seerd zijn in andere mensen omdat de
graven en de overblijfselen die we daar
nog in terugvinden een alternatieve bron
van informatie zijn, naast de teksten.
Er bestaan verschillende dateringstech-
nieken. Een van de meest gebruikte is
de C14-methode die uitgaat van twee
gegevens. Ten eerste: radioactief verval.
We weten immers dat na 5730 jaar een
gegeven hoeveelheid radioactieve kool-
stof (C14) gehalveerd wordt. Ten tweede
wordt C14 ook in de atmosfeer aange-
maakt en komt het door fotosynthese
in de koolstofcyclus terecht. We gaan
dus kijken bij een bepaalde stof hoeveel
radioactieve koolstof er aanwezig zou
moeten zijn en hoeveel er nog is. Aan
de hand daarvan kunnen we afleiden
hoeveel er verdwenen is, m.a.w. hoe
lang dat voorwerp al bestaat.
Materiële bronnen
Over het doen en laten van de rijken zijn
we vaak beter ingelicht dan over dat van
de gewone stervelingen. Onder andere
omdat sterven in de middeleeuwen zo’n
alledaags gegeven was, zijn er verbazend
weinig geschreven bronnen bewaard die
met het materiële van de dood te maken
hebben. Een testament wordt pas opge-
maakt als men iets heeft om na te laten. En
er zijn bijvoorbeeld erg veel graven, maar
nergens is neergeschreven wie daarin ligt,
laat staan wanneer hij/zij begraven is en
dergelijke. Een grafsteen vandaag, zelfs de
meest eenvoudige, bevat toch ten minste
de naam, geboortedatum en sterfdatum
van de dode.
In de loop van de eeuwen die volgden op
de middeleeuwen zijn ook heel wat oude
steden anders ingedeeld en oude structu-
ren weggevaagd, of gewoon volgebouwd.
Tegenwoordig probeert men wat van
die schade ongedaan te maken. Zo is er
bijvoorbeeld de regel dat als in een oude
stad graafwerken moeten gebeuren de
archeologische dienst eerst de kans moet
krijgen om te kijken of er niets waardevols
begraven ligt op die site. Soms vindt men
dan funderingen van huizen en andere
gebouwen, en vaak ook oude graven.
Zij bepalen het levenslot van de mensen en beschik-
ken dus over de dood. Maar sommige mensen gaan
niet dood: hun naam en faam leven voort!
De triomf van de Faam op de Dood, Frankrijk of
de Zuidelijke Nederlanden, begin 16de eeuw.
© KMKG (h&h 177 / cat. 167)
Dit wandtapijt werd gemaakt in het begin van de 16de
eeuw. In het midden zie je Faam, ofte Roem, de
jongste dochter van de Oudgriekse oppergod Jupiter.
Ze rijdt in haar praalwagen die getrokken wordt door
twee witte olifanten terwijl ze op een lange trompet
met vier openingen haar lof blaast in de vier
windrichtingen. De namen van de andere figuren
zijn mee in het tapijt geweven. Zo zie je de Griekse
wijsgeer Plato helemaal rechts en loopt Karel de
Grote naast de wagen mee. De twee vrouwen die
door de olifanten vertrappeld worden zijn twee
schikgodinnen.
11.
geen enkele wetenschappelijke dis-
cipline staat op zich, ze vullen elkaar
allemaal aan. Het is niet helemaal
redelijk een bepaalde stelling in te
nemen tenzij die door verschillende
bronnen gestaafd kan worden. als
men dus bijvoorbeeld een bepaald
grafveld opgraaft (archeologie) is
het nuttig er bepaalde specialisten
bij te halen (o.a. paleopathologen en
kunsthistorici) en er de geschreven
bronnen voor die plaats op na te slaan
(historici).
Bij het interpreteren van grafieken en
tabellen is het belangrijk dat je je altijd
afvraagt hoe de maker ervan aan zijn
cijfers is geraakt. Aanvullend kan het
nuttig zijn de vraag te stellen waarom
de grafiek gemaakt is. Interpreteer de
gegevens zo onbevangen mogelijk en
schakel je verwachtingen uit. Mogelijk
kunnen tabellen die de levensverwach-
ting van de middeleeuwers uiteenzet-
ten een vertekend beeld opleveren. Zo
weten we dat in de late middeleeuwen
de gemiddelde mens zo’n 25 à 27 jaar
oud werd. Dat lijkt erg jong, en dat is het
ook, maar het plaatje wordt vertekend
door de erg hoge kindersterfte. Haal alle
kinderen die stierven onder de 6 uit de
statistieken en de gemiddelden zullen
omhoog schieten. Het is erg moeilijk
een betrouwbaar cijfer voor de levens-
verwachting te geven voor de periode
vóór de 15de eeuw omdat er gewoonweg
te weinig bronnen zijn.
gestorven zijn, of ze aan een bepaalde
ziekte leden, of het een man of een vrouw
was, enzovoort. Men kan heel wat afleiden
uit bepaalde botten van het skelet. Zo kan
men aan de vorm van het bekken zien welk
geslacht de dode had. Het bekken van
vrouwen is immers veel wijder om de
geboorte van kinderen makkelijker te
maken. Ook de leeftijd van de gestorvene
kan men bij benadering bepalen door het
skelet te onderzoeken. Terwijl je opgroeit,
groeien je botten aan elkaar. Zo bestaat
het dijbeen van een kind uit drie delen
die met kraakbeen verbonden zijn. Als je
20/21 jaar wordt, zijn die delen aaneen-
gegroeid tot één bot. Paleopathologen
maken gebruik van tabellen en grafieken
om te kijken waar in de groeicurve een
bepaalde persoon zich bevond om zo de
leeftijd van kinderen en adolescenten
tamelijk precies te schatten. Bij volwas-
senen wordt dat al een stuk moeilijker en
moet men de foutmarges groter maken.
Aan de hand van een volwassen skelet
kan men niet zo precies zeggen hoe oud
iemand was toen hij/zij stierf; dan zegt
men bijvoorbeeld: ‘hij was tussen de 25 en
40 jaar’.
iConograFisCHe bronnen
Ook mogen we de kunstgeschiedenis
niet vergeten. De verzameling prenten,
schilderijen, sculpturen en ander beeld-
materiaal dat de mensheid al voortge-
bracht heeft, noemen we iconografische
bronnen. Deze worden wel eens over
het hoofd gezien door historici en dat is
jammer omdat ze doordrongen zijn van
de codes en sfeer van de tijd waarin ze
gemaakt zijn. Men zegt wel eens dat een
beeld evenveel vertelt als duizend woorden.
Dat geldt vandaag in een multimediale
samenleving als de onze en dat gold ook in
de middeleeuwen. In een periode waarin
het merendeel van de bevolking ongeletterd
was, werden bij uitstek beelden gebruikt
om te communiceren. Men legde op deze
manier bepaalde concepten uit, zoals het
leven van Christus. Beelden konden ook
gebruikt worden om een bepaalde politiek
kracht bij te zetten en zo Jan met de pet te
overdonderen.
PaleoPatHologie
Nog een ander vakgebied is bijvoorbeeld
de paleopathologie, iets minder gekend,
maar zeker zo belangrijk. Paleopathologen
onderzoeken stoffelijke resten van men-
sen en proberen te achterhalen hoe die
12.
dingen in het verleden deed en bij uitbrei-
ding waarom we vandaag de dingen doen
zoals we ze doen.
Beeld je nu in dat je politieagent bent: je
komt goedgeluimd op het bureau aan,
klaar voor wat de dag je zal brengen,
wanneer je een telefoontje krijgt: er is een
stoffelijk overschot gevonden en je moet
onmiddellijk komen kijken. Dit is wat je
te zien krijgt:
Wat er gebeurd is, kun je makkelijker
te weten komen als je een paar gerichte
vragen stelt:
Wat zie ik? •
Is dit het skelet van een man of een •
vrouw en waarom denk je dat?
Waar is het skelet gevonden? •
Is het skelet volledig? Ligt het er al •
lang?
Ligt er nog iets bij in het graf? •
Is deze persoon volgens jou een •
natuurlijke dood gestorven, of is er
iets anders gebeurd?
Wat zie ik? een skelet
is dit het skelet van een man of een
vrouw en waarom denk je dat?
een vrouw: juwelen, fijne botstructuur
Waar is het skelet gevonden?
op een begraafplaats
is het skelet volledig?/ligt het er
al lang? je neemt een aantal stalen en
stuurt die naar het labo. Na grondig
onderzoek blijkt dat het lichaam al zeker
13 eeuwen onder de grond ligt.
ligt er nog iets bij in het graf?
heel wat juwelen. Je kan zelfs zien welke
godsdienst deze vrouw had omdat
de hanger rond haar nek een gouden
kruisje voorstelt.
is deze persoon volgens jou een
natuurlijke dood gestorven, of is er
iets anders gebeurd?
ze heeft wel een gat in haar schedel,
maar die is het gevolg van ouderdom
en niet van een kwaadwillige slag.
Deze rijke Merovingische vrouw is een
natuurlijke dood gestorven en zorgvul-
dig begraven volgens de gewoonten van
haar tijd.
afb. Funerair depot van een Merovingische
vrouw, begraafplaats van Bossut-Gottechain
(gemeente Grez-Doiceau), graf 146, laatste derde
van de 6de eeuw © KMKG (h&h 91 / cat. 82)
De ene zaak is nog maar net afgehandeld
of daar gaat de telefoon weer. Je haast je
ter plaatse waar de volgende scène op je
wacht:
Meteen vallen je een aantal details op:
Casus: Csi
De middeleeuwen
Waar en hoe je begraven werd toont welke
sociale positie je had in een bepaalde
samenleving, wat je reputatie was, hoe
men je zag. Ligt de persoon in een ongemar-
keerde put, of is hij voorzien van naam en
toenaam? Liggen er meerdere personen
in het graf? Ligt er nog iets bij, wat had hij
aan? Is het graf versierd? Ligt het skelet
op een begraafplaats met nog anderen?
Is dat familie? Liggen de overblijfselen in
de buurt van, of in een belangrijk gebouw
zoals een kerk? En dan is er de informatie
die je uit het lichaam zelf kunt afleiden: is
er iets vreemd te zien aan het skelet, een
misvorming, een breuk of een gat dat er
niet hoort te zitten? Ook al staat er geen
naam op het graf, toch kunnen we nog
heel wat afleiden van de botten: was het
een man of een vrouw? Hoe oud was hij/
zij ongeveer toen hij/zij stierf? Hoelang
liggen de botten al in de grond, m.a.w.
wanneer is het lichaam begraven? En
als we geluk hebben: waaraan is hij/zij
gestorven? Is er misschien bewijs van een
gewelddadige dood? Of van een ziekte?
Dit is belangrijke informatie voor iemand
die wil proberen te begrijpen hoe men
13.
Wat zien we dus?
het skelet van een man. Dat kunnen
we afleiden aan de hand van de vorm
van het skelet: robuust, groot bekken
met kleine opening, vierkante schedel,
enzovoort.
natuurlijke dood?
neen, het hoofd werd van de romp afge-
hakt met een heel scherp zwaard waarbij
de zesde nekwervel doormidden werd
gesneden. Vervolgens werd de schedel
verminkt door er met een zwaard vlak
over te snijden
in welke staat vond je het lichaam?
in een mooie kist, netjes uitgelegd, mooi
bewaard
ligt er nog iets bij in het graf?
niet op het eerste gezicht.
Wat voor iemand was het dan?
een belangrijk iemand met geld die
waarschijnlijk tegen een paar schenen
geschopt heeft
stoffelijk overschot van de graaf van egmont
(1522-1568), crypte onder de kerk, Zottegem
(h&h 11 / cat. 11) bij de onthoofding doorkliefde
zesde nekwervel van de graaf © fotoarchief
van het Laboratorium voor Antropologie van het
KBIN (h&h 12)
Het is het stoffelijk overschot van niemand
minder dan Lamoraal I Van Gavere,
Graaf van Egmont. Hij leefde van 1522
tot 1568 en was bevelhebber van
de Nederlanden en stadhouder van
Vlaanderen en Artesië onder Filips II van
Spanje. Hij werd uiteindelijk opgevoerd
als politieke zondebok tijdens de contrare-
formatie en op de Grote Markt van Brussel
onthoofd. Vandaag ligt hij in de crypte
onder de kerk van Zottegem samen met
zijn vrouw Sabina van Beieren en hun elf
kinderen.
Het is al een lange dag geweest en je staat
eigenlijk op het punt naar huis te gaan
wanneer je collega je hulp vraagt bij een
zaak die hij niet alleen kan oplossen. Hij
toont je dit:
Dus:
Wat zie je? •
Wat kan de oorzaak zijn van zo’n ver-•
vormingen? Een ziekte misschien?
Goed kijken: was de aanvaller links- •
of rechtshandig?
De voorkant van de schedel is helemaal
afgeschaafd en één van de ruggenwervels
is in tweeën gekliefd!
Wat zien we dus? •
Natuurlijke dood? •
In welke staat vond je het lichaam? •
Ligt er nog iets bij in het graf? •
Wat voor iemand was het dan?•
14.
Wat zie je?
een schedel met een ‘bluts en een buil’
Wat kan de oorzaak zijn van
zo’n vervormingen? een ziekte
misschien?
neen, het was een of ander wapen,
mogelijk een bijl. Er is twee keer toege-
slagen: één keer heeft iemand met een
zwier ingehakt op het hoofd zodat een
stukje van het bot opgelicht werd. Een
tweede keer is er een verticale dreun
uitgedeeld op de kruin van onze sche-
del zodat er een flinke deuk in kwam te
zitten.
goed kijken: was de aanvaller links-
of rechtshandig?
rechtshandig: er is van rechts uitgehaald
wanneer de bijl vast kwam te zitten in
het bot.
schedel met verwonding door een blank
wapen, begraafplaats van Braives, 6de- 7de eeuw
© fotoarchief van het Laboratorium voor
Antropologie van het KBIN (h&h 63 / cat. 60)
Ziezo. Alles opgelost, je kan terug naar
huis om eens goed uit te slapen.
Conclusie:
Zo zie je maar dat er heel wat af te leiden
is uit materiële overblijfselen. Een foto
is natuurlijk heel beperkt en geeft niet
veel informatie. Maar door verschillende
onderzoekstechnieken te combineren
en door het stellen van slimme vragen,
kan je een puzzelstukje toevoegen aan de
constructie van het verleden.
15.Oorzaken van de doodDe dood kan verschillende oorzaken heb-
ben. In het beste geval sterf je van ouder-
dom na een lang en goed leven, maar dat
is niet iedereen gegund. In de volgende
hoofdstukken bekijken we een aantal
mogelijke oorzaken van de dood. In een
eerste deel gaat het over ziekten, met als
casus de pest, in een tweede deel komt
oorlog aan bod.
ziek
Je moet erg oppassen dat je een thema als
ziekte en gezondheid niet te strak door
een moderne bril bekijkt. Het is verleide-
lijk om vergelijkingen te maken met onze
mooie, schone, hypermoderne zieken-
huizen en bacterieverzwelgende antibiotica.
Je mag niet vergeten dat veel van deze ver-
wezenlijkingen dateren van na de Tweede
Wereldoorlog, dus van na 1945!
Ook in de middeleeuwen deed men aan
ziekenzorg en had men wel degelijk
middeltjes tegen allerlei kwalen, het ene
al efficiënter dan het andere. Het beroep
van arts werd alom gerespecteerd en men
kon zich specialiseren tot bijvoorbeeld
chirurgijn of apotheker. De voornaamste
zorg van deze geleerde heren was niet het
genezen van de zieken, maar wel de men-
sen zo lang mogelijk gezond te houden.
En af en toe konden ook de specialisten
niet helpen, zeker niet bij een uitbraak van
zeer ernstige kwalen als sint-antonius-
vuur of de pest, waarover verder meer.
De heiligen Cosmas en Damianus, Doornik,
ca. 1520-1530 © KMKG (h&h 39 / cat. 31)
Links zie je de heilige Damianus.
Hij is gekleed als een 16de-eeuwse burger en heeft
een zalfpot in de rechterhand. De heilige Cosmas zie
je rechts. Ook hij is naar de mode van de tijd gekleed
en heeft een fles in de hand. Deze tweelingbroers
leefden in de tweede helft van de 2de eeuw, in een
periode van christenvervolgingen. Ze genazen de
zieken kosteloos en wonnen zo heel wat zieltjes bij
voor de Kerk. Ze werden uiteindelijk gevangengeno-
men, gemarteld en onthoofd. De mannen groeiden
uit tot de patroonheiligen van artsen, apothekers
en alle andere medische beroepen. Sint-Cosmas
houdt een zogenaamd pisglas vast. Een beproefde
methode voor dokters om te kijken wat er mis was
met de patiënt was immers de urine van de zieke te
onderzoeken. Naargelang de hoeveelheid, geur en
kleur konden dokters zien wat er scheelde en welke
behandeling aangewezen was. Dit piskijken steunt
op een eeuwenoude theorie van de Griekse geleerde
Galenus. Die stelde dat het menselijk lichaam bestaat
uit vier humores, ook wel temperamenten genoemd:
gele gal, zwarte gal, bloed en slijm. Als er om een af
andere reden een onevenwicht was tussen deze vier
werd je ziek. Aan de hand van de urine kon een dok-
ter dan afleiden waar de onbalans was en een gepaste
kuur voorschrijven.
Voor de gewone middeleeuwse sterveling
was ziek zijn - en de gevolgen daarvan - in
de handen van God. Hij alleen weet hoe
lang je hart het zal uithouden en Hij deelt
ziekten uit als straffen voor een zondig
leven. De mensen dachten dus dat er aan
die goddelijke wil helemaal niets te doen
was, het enige wat restte, was voorkomen
ziek te worden.
Dat deed men door enerzijds een zo gods-
vruchtig mogelijk leven te leiden, en langs
de andere kant door de richtlijnen van
geleerde dokters op te volgen: veel bewegen,
baden en gezond eten. Je hoort het goed:
aanvankelijk werd er veel heil verwacht
van water. Totdat het idee rijpte dat
ziekten langs de lucht werden doorgegeven
en men best zijn poriën helemaal liet
verstoppen, wilde men niet ziek worden.
Wegblijven uit ziekenhuizen was ook een
beproefde strategie omdat die echte broei-
haarden van ziekten en infecties waren.
Zieken werden dan ook thuis behandeld,
enkel zij die geen familie of vrienden had-
den kwamen op de infirmerie terecht.
De Westerse middeleeuwse maatschappij
was een vreemde wereld voor buiten-
staanders. Zo verbaasde de moslimstrijder
Usamah Ibn Munqidh (1095-1188) zich in
de 12de eeuw over de vreemde praktijken
van ‘Frankische’ dokters. Hij beschrijft de
behandeling van een man met een abces
op zijn been:
16.
‘Toen kwam er een Frankische
arts bij […]. Vervolgens zei hij
tegen de ridder: “Wat wil je
het liefst, leven met één been,
of sterven met twee?” De
ridder antwoordde: “Leven met één been.”
De arts zei: “Breng me een sterke ridder en
een scherpe bijl.” Een ridder verscheen met
de bijl - en dat terwijl ik ernaast stond!
Toen legde de arts het been van de patiënt
op een houten blok, en verzocht de sterke
ridder het been er met de bijl in één houw
af te slaan. De ridder sloeg - terwijl ik
toekeek - één keer, maar het been zat er nog
aan. Hij sloeg nog een keer, waarop het
merg uit het been liep en de patiënt ter
plaatse overleed. […]’
Ook een vrouw die aan ‘zwakzinnigheid’
leed, ontsnapte niet aan de exotische prak-
tijken van deze arts:
‘[…] Vervolgens onderzocht
hij de vrouw, en hij zei: “Dit is
een vrouw met een duivel in
haar hoofd door wie ze
bezeten is. Scheer haar haar
af.” Daarop schoren ze haar kaal, en de
vrouw begon meteen weer aan haar
normale dieet van knoflook en mosterd.
Haar zwakzinnigheid werd erger, waarop
de arts zei: “De duivel is haar hoofd in
gegaan.” Daarom nam hij een scheermes,
maakte diepe, kruisvormige sneden in haar
hoofd, stroopte de huid van het midden van
de sneden af totdat het bot van haar schedel
zichtbaar was, en wreef het in met zout.
Ook de vrouw stierf meteen. Daarop vroeg
ik hen of zij mijn diensten nog langer nodig
hadden, en toen het antwoord negatief
was, ben ik naar huis gegaan met kennis
over hun geneeskunde die ik eerder nog niet
had opgedaan. […]’
USAMAH IBN MUNQIDH,’Kitab al-l’tibar (ca.
1175)’, in: HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,
VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen,
Amsterdam, 2005, p. 99-101.
Dit stukje en wat Usamah Ibn Munqidh nog allemaal
schreef over de Franken kan je hier lezen:
http://www.fordham.edu/halsall/source/usamah2.html.
Pas op, deze site is in het Engels.
secretum secretorum
(Geheim der geheimen), medisch
geschrift, gehecht aan het sacraments-
boek van Wibald van Stavelot
© KBR (h&h 31 / cat. 24)
In de middeleeuwen dacht men dat dit boek een brief
van de Griekse wijsgeer Aristoteles aan Alexander
De Grote was, maar eigenlijk is het een vertaling
van de Arabische tekst Kitâb sirr al-asrâr uit de 10de
eeuw. Oorspronkelijk was het een lijvig boek dat het
zowel had over politiek en moraal, als over hygiëne,
dieetleer en alchemie. Later werden er stukken apart
vertaald en uitgebracht. Een van de ideeën uit het
manuscript is dat sommige levensmiddelen je hel-
pen in goede gezondheid te blijven, afhankelijk van
de seizoenen en je eigen gestel. Sommige levensmid-
delen konden dus voor de ene slecht zijn en voor de
andere juist goed.
ePiDeMies - Casus: De Pest
Alles wat men niet in huis wil, wordt op
straat gesmeten. Alles. Op straat loopt het
‘straatvee’ zoals kippen en varkens, maar
ook paarden en mensen moeten door de
smurrie. De gemiddelde middeleeuwer
staat niet stil bij de gevolgen hiervan. De
vaat wordt in dezelfde gracht omgespoeld
als waarin men naar het toilet gaat. De
straten en huizen zijn vergeven van de
ratten en ander ongedierte. Dat men daar
wel eens erg ziek van kan worden, komt
niet bij de mensen op. Pas op, een totaal
gebrek aan hygiëne, zowel van jezelf als
van je omgeving, en dus ook het ontbre-
ken van zuiver water, is níet iets dat ver-
dwenen is in de nevelen van de geschiede-
nis. Bij grote natuurrampen bijvoorbeeld,
zoals de overstromingen dit jaar in
Pakistan en de orkaan Katrina in de VS
in 2005, is er plots een acuut gebrek aan
schoon water zodat allerlei bacteriën vrij
spel krijgen. Vandaag beseft men gelukkig
wel dat het belangrijk is snel in te grijpen,
maar dan nog is de kans op bepaalde
infecties zoals cholera en dysenterie groot.
antiquitates Flandriae ab anno 1296 ad annum
1352 (Vlaamse oudheden vanaf het jaar 1296 tot het
jaar 1352), in: Gilles Li Muisit, Chronique et Annales,
Zuidelijke Nederlanden, 1349-1352
© KBR (h&h 45 / cat. 37)
Dit manuscript werd gedicteerd door Gilles Li Muisit,
de zeventiende abt van het benedictijnenklooster
17.
meer bepaald epidemies, werden gezien
als een Gave Gods, een rechtvaardige straf
voor stinkende zondaars. Deze manier
van redeneren doet een beetje denken aan
de manier waarop er vandaag in sommige
landen omgegaan wordt met moderne
ziekten als HIV en AIDS. Zo hoor je wel
eens dat een douche nemen na onveilige
seks voldoende is om de ziekte niet op te
lopen, of dat enkel druggebruikers een
risico lopen en andere wilde verhalen.
En ook vandaag werkt de Kerk niet echt
actief mee aan het helpen voorkomen van
de verdere verspreiding van dit vreselijke
virus. De boodschap daar is dat enkel
mensen die een deugdzaam christelijk
leven leiden zeer weinig kans maken om
HIV, en dus AIDS, te krijgen. Terug naar
de middeleeuwen waar de schrik er in
ieder geval goed inzat.
guy de Chauliac (1298-1368) was een
geestelijke en belangrijker, een dokter. Hij
werkte aan de pauselijke curie te Avignon
(niet Rome! Zoek maar eens op) als lijfarts
van verschillende pausen. Zijn belangrijk-
ste werk is de Chirurgia Magna, of Grote
Chirurgie, waarin hij de pestepidemie van
1348 beschrijft:
‘[…] Voor ons begon deze
genoemde sterfte in januari,
en hij duurde zeven maanden.
De mensen stierven op twee
manieren. Bij de eerste
manier, die optrad gedurende de eerste
twee maanden, hadden de zieken lang
aanhoudende koortsen die gepaard gingen
met het uitspuwen van bloed. Zij die
hieraan leden, stierven binnen drie dagen.
De andere manier manifesteerde zich gedu-
rende de vijf maanden nadat de eerste twee
voorbij waren zoals ik juist beschreef. Ook
hierbij waren de koortsen onophoudelijk,
maar bovendien ontstonden er gezwellen
en pestzweren in de buurt van de ledema-
ten, en het meest gebeurde dit onder de
oksels of in de liezen. En zij die deze vorm
van pest opliepen bezweken er binnen de
vijf dagen aan. Vooral de pest waarbij de
mensen bloed spuugden was zó besmet-
telijk en vergiftigd, dat mensen elkaar niet
alleen besmetten door in dezelfde woning
te verkeren, maar zelfs al wanneer ze
elkaar alleen maar aankeken. Er stierven
zoveel mensen, dat er voor de meesten geen
mis werd opgedragen, en dat ze in volstrek-
te eenzaamheid en zonder de aanwezigheid
van een priester werden opgebaard. Vaders
hielpen hun zonen niet meer, en de zonen
ook niet hun vaders. De naastenliefde was
dood, en alle hoop was verloren gegaan. […]’
Over de pest zei men dat men ’s morgens
at met zijn familie en ’s avonds met zijn
voorouders, zo snel ging de aftakeling!
Ongeveer een derde van de West-Europese
bevolking stierf aan de Zwarte Dood, de
plaag van het midden van de 14de eeuw.
Wist je dat men deze ziekte in de mid-
deleeuwen gewoon pestilentie noemde?
Er is dan ook discussie of al die mensen
aan dezelfde ziekte zijn gestorven, of dat
‘pestilentie’ meer een verzamelnaam
was. Er waren ook twee versies van de
pest: builenpest en longpest. In de mid-
deleeuwse bronnen wordt er vaak geen
onderscheid gemaakt tussen de verschil-
lende ziektes en vandaag kan men vaak
niet aan de overblijfselen zien aan welke
ziekte een persoon nu precies gestorven
is. In onze streken was dan weer sprake
van de haestige ziekte omdat men er zo
snel van doodging natuurlijk. De term
Zwarte Dood ten slotte werd pas in de
19de eeuw voor het eerst gebruikt.
van Sint-Martinus in Doornik (1272-1353). Gilles
moest zijn Annales wel dicteren omdat hij op het
einde van zijn leven blind geworden was. Het boek
verhaalt onder andere over de grote pestepidemie die
Doornik teisterde in het jaar 1349. Bij een dergelijke
epidemie is het belangrijk dat de doden snel begra-
ven worden om verdere verspreiding van de ziekte
te voorkomen. Op deze prent kan je goed zien dat
de overledenen in lijkwaden en eenvoudige houten
kisten in de grond worden gestopt
Melaatsheid, pest, … het klinkt vandaag
allemaal exotisch, maar in de middel-
eeuwen was het dagelijkse kost. Deze
ziekten bestaan nog steeds, laat daar geen
misverstand over bestaan, maar ze zijn
niet meer ongeneselijk. Vroeger wist
men amper wat gedaan om deze kwalen
te verhelpen, laat staan te voorkomen.
Neem nu de pest. Iedereen had wel een
eigen mening over wie of wat deze plaag
nu precies veroorzaakte: vreemdelingen,
muggen, appels en pruimen, joden,...
Dit betekent absoluut niet dat de mensen
‘dommer’ waren. De wereld was heel
klein voor de gemiddelde middeleeuwer
en scholing ondermaats. Men probeerde
dus op andere manieren de ingewikkelde
wereld uit te leggen. De kerk nam het
voortouw: ‘warender gheen sonden, daer
waren gheen pestilentieën’. Ziekten, en
18.
Zoals wel vaker gebeurt bij zulke grote
rampen ging men op zoek naar een zon-
debok. Iemand om de schuld te geven van
deze verschrikking om daarna opnieuw
met een schone lei te kunnen beginnen.
De besmetting leek immers uit het niets te
komen. Als er iemand in huis de pest had,
moest men een bos stro aan de gevel han-
gen als teken dat men dat huis maar beter
kon mijden (als de pest). De Chauliac
schrijft:
‘[…] Deze onuitsprekelijke
sterfte zette velen aan het
denken. In sommige landen
dacht men dat het de joden
waren die hun land hadden vergiftigd. Als
gevolg daarvan werden de joden in deze
landen ter dood gebracht. In andere landen
kregen de armen de schuld en werden ze
onthoofd; soms ook werden ze weggejaagd.
[…] Wanneer ze bij iemand poeders of
zalven vonden, dan ontweken ze hem
omdat ze dachten dat deze er vergiftigde
drankjes van zou kunnen maken, en lieten
het hem doorslikken. […]’
Voor een geleerd man als De Chauliac was
dit natuurlijk klinkklare onzin. Hij ging
het verder zoeken:
‘[…] De oorzaak die op iedereen
inwerkte was de verdeling en
samenstand van de drie
belangrijkste planeten:
Saturnus, Jupiter en Mars. […] De oorzaak
van de pest die op iedere mens individueel
inwerkte, was de conditie van het lichaam,
en de slechte samenstelling van de humo-
ren, de zwakheid en de verstopping
daarvan. […]’
De werkelijke oorzaak van de pest zijn
zieke vlooien die in de pels van knaag-
dieren en zelfs katten leven. Dit ontdekte
men pas in de 19de eeuw. Niemand in
de middeleeuwen vond een rattenplaag
speciaal genoeg om er een verwoestende
ziekte aan vast te knopen. Men vond dat
een indrukwekkende ziekte een indruk-
wekkende oorzaak moest hebben.
Gelukkig had De Chauliac ook een oplos-
sing klaar:
‘ ‘[…] Omdat mensen anders
reddeloos verloren waren
wanneer ze door de pest
getroffen werden, werd er veel
werk gemaakt van zowel de voorzorgs-
maatregelen voordat iemand getroffen
werd, als van de pogingen tot genezing
wanneer de besmetting een feit was. Maar
de enige goede voorzorgsmaatregelen
waren de streek te ontvluchten vóór de
infecties en ontstekingen zichtbaar werden,
en te laxeren met pillen die van aloë
gemaakt waren, en ader te laten en de lucht
te zuiveren met grote vuren. Ook het hart
werd versterkt met theriak en met prettig
ruikende dingen, en kregen de lichaams-
sappen een opkikker met roodbruine
aluinaarde. De vuiligheid in het lichaam
werd tegengegaan met behulp van azijn.
[…]’
GUY DE CHAULIAC, ‘Chirurgia Magna (1363)’, in:
HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,
C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,
2005, p. 142-145.
stroopkan, Antwerpen of
Noordelijke Nederlanden, ca. 1600 ©
KMKG (h&h 42 / cat. 34)
Dit recipiënt werd gemaakt in
Antwerpen of de Noordelijke Nederlanden rond
1600. Zoals je kunt lezen op de buik, s. de cichorioc
rabar, werd hierin een siroop op basis van rabarber
en cichorei bewaard, een aftreksel dat laxerend
werkte. Het was zeker niet de bedoeling dat je bij
problemen de hele pot in één teug uitdronk, daarom
dus de handige schenktuit zodat je heel precies de
juiste dosis kon afmeten.
Het was voor sommigen dus erg duidelijk
dat er allereerst iets moest gedaan worden
aan de vuiligheid. Zo probeerde men
de lucht te zuiveren door hier en daar
pektonnen te branden. Weer anderen
waren er heilig van overtuigd dat de pest
als een walm door de poriën kon dringen
en zo de mensen ziek maakte. Om dat
te verhinderen raadde men aan te stop-
pen met baden om zo de poriën dicht te
maken. Verbazend veel mensen volgden
deze raad op en het was het begin van het
‘stinkende’ tijdperk. Mensen werden bang
van water en een bad nemen werd gezien
als levensgevaarlijk.
De middeleeuwse pillendraaiers deden op
hun beurt erg hun best een afdoend middel
te vinden. Er werd in het bijzonder op
theriak vertrouwd, waarvan De Chauliac
dus ook sprak. Het middeltje was goed
tegen zowat alles: hoofd-, keel-, buik-
pijn, … pest. Zo staat er te lezen in een
Limburgs register uit 1630:
‘Nem een glaes ende vullet met Driakel
den derdeen deel ende het derde deel met
gebranden wijn en het ander derde urine
van een knechten dat noch macht is ende
wel te pas is, nemt dit al tsamen ende
gevet den patienten te drincken met sijnen
ontbijten drij morghenstonden achter den
19.
anderen, te weten telcker rijse een glaes vol;
dit is gexprimentert gewest te Venegien int
jaer 1504.’
‘Neem een glas wijn en vul het voor een
derde met Driakel (theriak), een derde
brandewijn, een derde urine van een
gezonde knecht die nog maagd is en meng
het goed. Geef de patiënt ’s ochtends bij
het ontbijt een glas vol te drinken, en dit
drie ochtenden lang. Dit is vastgesteld in
Venetië in het jaar 1504.’
(vertaling C. Willemen)
Voel je je al gezonder? Theriak bestaat
al meer dan 2000 jaar en er zijn ver-
schillende recepten voor in omloop.
Oorspronkelijk was het een antidotum
tegen allerlei soorten gif. Er zitten dan
ook verschillende giftige stoffen in
die bij regelmatige inname een weer-
stand moesten helpen opbouwen.
Hoofdbestanddelen waren opium en
addervlees. In Venetië bestonden er zelfs
speciale addertuinen waar men de dieren
kweekte om te verwerken in theriak.
Exotische dieren als slangen vond men
immers wel indrukwekkend genoeg om
als oorzaak van de pestilentie te zien.
Wist je dat men vandaag in natuur-
winkels soms een moderne versie van
dit wondermiddel kan vinden? Theriak
kennen we nu onder de naam Zweedse
kruiden, weliswaar zonder opium en
zonder addervlees. Op het internet is er
veel te vinden over dit ‘geneesmiddel’.
Uit de besmette regio vluchten om het vege
lijf te redden was een beproefde methode
die men ook in Italië kende. Deze vluch-
tenden droegen de bacterie weliswaar op
een recordtijd rond naar andere steden en
dorpen en vormden zo een wezenlijk
deel van het probleem. De Italiaanse
dichter Giovanni Boccaccio schreef in
1353 zijn Decamerone. In dit boek wordt
beschreven hoe zeven vrouwen en drie
mannen de uitbarsting van de pest in 1348
ontvluchten door zich terug te trekken op
een landgoed buiten het drukke Firenze.
Om de tijd te doden vertellen ze elkaar
om beurten een verhaal. Ook Boccaccio
beschrijft het uitbreken van de builen, die
hij ‘karbonkels’ noemt en vertelt dat men
vervolgens ongeveer drie dagen te leven
had. Op dokters had deze Italiaan het niet
zo begrepen:
‘[…] Tegen de
kwaal leek
doktersadvies
noch medicijn te
baten. Integendeel, door de aard van de
aandoening zelf, of doordat de genezers
(wier aantal schrikbarend was toegenomen
nadat hele horden kwakzalvers van beider-
lei kunne zich bij de artsen had gevoegd) in
hun onwetendheid de oorzaak ervan niet
konden achterhalen en bij gevolg ook geen
doeltreffende remedie konden bedenken,
waren er maar weinigen die ervan gena-
zen. […]’
BOCCACCIO, G., ‘Decamerone (1353)’, in:
HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,
C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,
2005, p. 145-147.
Dokters durfden vaak niet op ziekenbe-
zoek bij pestlijders, dus moesten de ‘pest-
meesters’ opdraven. Die laatsten vroe-
gen een forse gevarentoelage voor hun
diensten en waren meestal geen gekwa-
lificeerde genezers. De begraafplaatsen
konden de toevoer van lijken niet volgen.
Er was een tekort aan grafdelvers om de
kuilen te graven en aan priesters om de
mis te lezen. Uit pure noodzaak maakte
men massagraven en die waren niet erg
diep. De stank was niet te harden.
Hoewel de laatste uitbarsting in onze stre-
ken dateert van 1669 bestaat de pest nog.
Zeker in de gebieden waar alles begonnen
is zoals India. Het verschil is wel dat de
pest ondertussen helemaal genezen kan
worden als men er snel genoeg bij is.
20.
infanterie alle kanten op vluchtte, vielen
de meeste slachtoffers.
En ook al strompelde je levend van het
slagveld, arm of rijk, was het goed moge-
lijk dat je binnen enkele dagen toch nog
het leven liet door een infectie.
Ieder leger had zo zijn eigen gewoon-
ten. Hier een stukje uit het verslag dat
de Normandische monnik William van
Malmesbury maakte van de beroem-
de slag bij Hastings in 1066 waar de
Normandiër Willem de Veroveraar een
klinkende overwinning behaalde op de
lokale Engelse strijdmacht:
‘[…] De moedige aanvoerders
bereidden zich voor op de slag,
ieder volgens de gewoonte van zijn land. De
Engelsen, zo hebben we gehoord, sliepen de
hele nacht niet maar dronken en zongen, en
in de ochtend bewogen ze zich meteen in de
richting van de vijand. Ze waren allemaal
te voet, gewapend met strijdbijlen en
beschermd door hun schilden vlak naast
elkaar te houden. […] De Normandiërs,
aan de andere kant, besteedden de nacht
aan het opbiechten van hun zonden. ’s
Ochtends ontvingen ze de Heilige
Communie van het lichaam van de Heer.
Hun infanterie, met pijl en boog, vormde
de voorhoede, terwijl hun cavalerie,
verdeeld in verschillende vleugels, in de
achterhoede stond opgesteld. […]’
De auteur vond het niet bepaald een
wonder dat de Normandiërs die slag thuis
gehaald hadden: God was immers aan
hun zijde. Toch hebben de overwinnaars
het niet makkelijk gehad, zo schreef Van
Malmesbury:
‘[…] Toen ze (NB de Engelsen)
een heuvel veroverden, dreven
ze de Normandiërs, die in volle achtervol-
ging de heuvel opzwoegden, terug de vallei
in. Daar maakten de Engelsen ze probleem-
loos tot op de laatste man af door speren
naar ze te gooien en stenen naar beneden te
rollen. Door een korte route te nemen
vermeden ze bovendien een diepe holte in
het land en liepen daar zoveel van hun
vijanden onder de voet, dat stapels lijken de
holte helemaal vulden. […]’
WILLIAM VAN MALMESBURY, ‘Gesta Regum
(1066)’, in: HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,
VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen,
Amsterdam, 2005, p. 62-63.
Het mocht allemaal niet baten. Toen
uiteindelijk de Engelse aanvoerder Harald
viel ‘met een pijl in zijn hoofd, bleven de
Engelsen vluchten tot de nacht aanbrak.’
Over de slag bij Hastings in 1066 is
heel veel te vinden, veelal in het Engels.
Hier bijvoorbeeld: http://www.fordham.
edu/halsall/source/1066malmesbury.html vind
je wat William van Malmesbury nog
allemaal schreef over die beruchte slag.
Misschien ken je ook wel het tapijt van
Bayeux: een lange rol borduurwerk dat
ook naar aanleiding van de exploten van
Willem de Veroveraar gemaakt werd.
Dit borduursel werd tot leven gebracht
met moderne animeertechnieken; het
resultaat daarvan kan je vinden via deze
link: http://www.youtube.com/watch?v=bDaB-
NNyM8o. En als je op een druilerige
zondagnamiddag niet weet wat gedaan
kan je zelf je eigen verhaal in elkaar puz-
zelen aan de hand van de figuurtjes op
het tapijt van Bayeux: http://www.adgame-
wonderland.de/type/bayeux.php.
ten oorlog
Oorlog is een uitzonderingssituatie.
Vandaag onderhouden de landen in het
Westen beroepslegers, maar dat was niet
altijd zo. In de feodale middeleeuwen kon
de koning zijn vazallen verplichten samen
met hem ten strijde te trekken, een
mechanisme dat ook op de lagere niveaus
werkte. Zo was legerdienst een van
de corveetaken die horigen die op het
land werkten, opgelegd kregen in ruil
voor onderdak, werk en bescherming.
De bescherming van de steden was de
taak van de schuttersgilden. Als de stad
belegerd werd, moest elke gezonde vrije
burger zich melden. Noch de boeren, noch
de stedelingen die niet tot de juiste gilde
behoorden, mochten zelf wapens in huis
hebben, maar moesten die in tijden van
nood halen in een centraal depot.
Vooral in tijden van oorlog werd het ver-
schil tussen leven of dood bepaald door je
kapitaal. De mannen die werden opge-
roepen om te vechten, hadden slechts een
minimum aan training zodat paniek in de
gelederen een groot probleem vormde.
Want wanneer de rangen in het heetst
van de strijd doorbroken werden en de
21.
Kop van een knots of strijdhamer,
1300-1500
© KMKG (h&h 61 / cat. 59)
Knotsen en knuppels zijn de oudste wapens ter
wereld. Een stevig stuk hout is snel gevonden en
later bevestigt men een metalen stuk in brons,
lood of ijzer aan het uiteinde. Dit metalen stuk kan
verschillende vormen hebben, liefst met een aantal
scherpe pinnen om maximale schade aan te richten.
Dit soort knotsen zien we op het einde van de 12de
eeuw op het slagveld verschijnen waar ze vooral-
hoofdwonden veroorzaken.
En voor wie wil weten hoe het met
Willem de Veroveraar afliep: in 1087
maakte hij een ongelukkige tuimeling van
zijn paard waarbij hij zijn organen ernstig
beschadigde. Hij overleed aan zijn ver-
wondingen. Toen men hem wou begraven
bleek dat de doodskist die men voor hem
besteld had veel te klein was - William
was aan de corpulente kant - zodat de aan-
wezige priesters eens goed op zijn buik
moesten duwen om hem alsnog in de kist
te krijgen. Maar omdat het lichaam niet
onmiddellijk na zijn dood goed bewaard
was, sprong zijn buik letterlijk open en
verspreidde zich een afschuwelijke geur.
Niet echt een koninklijk einde, dus.
Heilige barbara, Mechelen, ca. 1500-1520
© KMKG (h&h 71 / cat. 71)
Sint-Barbara was de patroonheilige van de goede
dood. Het verhaal gaat dat toen de heilige Barbara
nog gewoon Barbara was, ze erge ruzie had met haar
heidense vader Dioscurus. Om haar te beschermen
tegen de blikken van jonge mannen sloot hij haar op
in een toren en liet ook een privébadhuis voor haar
bouwen. Op zijn dochters verzoek plaatste hij drie
ramen in het badhuis, maar wist niet dat die de heili-
ge Drievuldigheid symboliseerden. Toen hij het toch
te weten kwam, liet hij haar opsluiten en martelen.
Omdat Barbara in God bleef geloven, heelden haar
wonden op miraculeuze wijze. Uiteindelijk doodde
Dioscurus zijn dochter eigenhandig door haar met
zijn zwaard te onthoofden. Niet lang daarna werd
hij op weg naar huis geveld door een blikseminslag.
Sint-Barbara kan je altijd herkennen aan de toren
(waar ze in opgesloten werd) en het boek dat ze in
haar linkerhand houdt (een Bijbel).
Wat gebeurde er met al die mensen die op
het slagveld stierven? Het was vaak niet
mogelijk alle lichamen van de gesneuvelden
te bergen. De ridders haalde men er meestal
wel tussenuit om ze een gepaste begrafenis
te geven, maar het voetvolk kwam niemand
opeisen. Vriend en vijand lag door elkaar,
de stank was ondraaglijk. Volgens de
katholieke regels mochten christenen niet
gecremeerd worden omdat je lichaam
intact moest blijven voor het Laatste
Oordeel. Op dat moment zal goed en kwaad
van elkaar gescheiden worden en gaan de
zondaars naar de hel en de vromen naar de
hemel. Op het slagveld werd een uitzon-
dering gemaakt op de gangbare begrafenis-
regels en verbrandde men de lichamen om
een minimum aan hygiëne te handhaven.
Toch was het zelfs voor de rijke families
van de ridders soms moeilijk om hun
dierbare vader, oom of zoon terug thuis
te krijgen. Niet alle oorlogen werden
immers dicht bij huis uitgevochten. Als
je stierf op kruistocht, kon het maanden
duren vooraleer je weer thuis was. Zonder
koelwagens of moderne balsemingtech-
nieken was het verder volkomen onmoge-
lijk om zo’n lichaam lang te bewaren. Een
gangbare praktijk was dan ook het skelet
afkoken, dus ontdoen van het vlees, en
enkel de botten op transport zetten.
En hoe werd de brutale slachting van
medemensen verantwoord ten opzichte
van zichzelf en van God? Om te beginnen
werd de wereld in twee delen opgesplitst:
de christenen en de rest. Als je een goed
christen bent, heb je een grenzeloos
geloof en vertrouwen in God en Christus
de Verlosser. De christelijke godsdienst
structureerde de middeleeuwse maat-
schappij: de paus was ook een wereldlijk
leider en kon andere koningen maken of
kraken. Kloosters en abdijen waren plaat-
selijke politieke en economische machten
die een grote mate van onafhankelijk-
heid hadden. De christelijke gewoonten
ritmeerden het leven van alledag:
22.
de kerkklokken gaven het uur aan, er
waren heel wat meer feestdagen dan
vandaag omdat er heel wat meer heiligen
actief werden herdacht, men trouwde
voor de Kerk en als men stierf vertrouwde
men bij voorkeur zijn lichaam toe aan
gewijde grond. Als men ten oorlog trok,
ging men eerst toestemming vragen bij de
kerkoversten. Ook voor een belangrijke
veldslag werd er meestal eerst een mis
opgedragen om goddelijke bescherming
af te smeken. Op het slagveld nam men
relieken mee omdat men ervan overtuigd
was dat de lijfelijke aanwezigheid van hei-
ligen sterker was dan welk wapen ook.
En om nu nog een stapje verder te gaan in
ons verhaal: de Kerk kon oproepen tot de
heilige oorlog, met name de kruistochten.
Al wie daarin vocht, verdiende aflaten
voor zichzelf en voor zijn familie. Een
aflaat is grofweg een kwijtschelding van
een tijdelijke straf, bijvoorbeeld jaren in
het vagevuur. Een kruistocht werd eigen-
lijk opgevat als een pelgrimstocht waar
men als goede daad ongelovigen in de pan
kon hakken. Als je er het bijltje bij neer-
legde, ging je ziel meteen naar het para-
dijs, zonder tussenstops. Natuurlijk is dit
een eenzijdige versie van het verhaal! De
kruistochten waren immers een winst-
gevende economische realiteit: naast
het deels doorbreken van het monopolie
van de Arabieren op de karavaanhandel,
was het ook de regel dat kruisvaarders
het gebied dat ze in het Heilige Land
veroverden, mochten houden. Zo ont-
stonden er nieuwe landgoederen en zelfs
koninkrijkjes.
Zo schreef kruisvaarder graaf stefan op
20 maart 1098 vanuit Antiochië naar huis:
‘[…] Met het hele uitverkoren leger
van Christus dat door Hem
voorzien is van grote moed, waren
we toen al drieëntwintig weken aan
het oprukken naar het huis van
onze Heer Jezus. Ik verzeker je, mijn
geliefde, dat ik nu al twee keer
zoveel goud, zilver en allerlei andere
rijkdommen heb dan je me had opgedragen
mee terug te nemen toen ik je verliet. […]’
De belegering van Antiochië was een
lange en moeizame klus:
‘[…] Tijdens de vele veldslagen en
ook in de vele aanvallen die we op
de stad deden, kwamen veel van
onze broeders en volgelingen om
het leven. Hun zielen werden naar
de gelukzaligheid van het paradijs
gebracht. […]’
De dag dat de stad viel, was dan ook een
heel gelukkige voor graaf Stefan:
‘[…] God streed voor ons, Zijn
getrouwen, tegen hen. Want op die
dag, terwijl we vochten met de
kracht die God geeft, versloegen we
ze en doodden er ontelbaren. We
droegen meer dan tweehonderd
van hun hoofden terug naar het
kamp zodat de mensen zich daarover
konden verheugen. […]’
Heel wat heiligen worden geassocieerd
met de dood, met lijden of bepaalde
ziektes. Zo is Sint-Barbara de patrones
van de goede dood. Daarmee wordt een
dood bedoeld die beantwoordt aan de rid-
deridealen: godsvruchtig, onder familie
en vrienden, niet plots. En vooral dat
laatste is belangrijk omdat dit natuurlijk
problemen schept voor de soldaten die
per definitie ruw neergemaaid worden.
Of toch tenminste het voetvolk, want het
is bijzonder onridderlijk iemand van adel
te doden. Het is ook niet slim om iemand
van de hogere klasse een kopje kleiner
te maken. Er kan immers goed verdiend
worden aan het gijzelen van een edelman
wanneer zijn familie het gevraagde los-
geld betaalt. Zulke systematische gijze-
lingsacties zijn ook helemaal niet typisch
middeleeuws, het bestond al vroeger bij
de Grieken en de Romeinen en is ook
vandaag een beproefde oorlogstactiek in
onder andere Colombia.
De strijd was in ieder geval erg ongelijk:
ridders hadden geld om goed materiaal te
laten maken zodat ze minder kwetsbaar
waren op het slagveld. Het voetvolk had
die luxe niet en meer nog, door een voet-
soldaat te sparen werd men geen centiem
rijker - ze maakten geen schijn van kans:
‘[…] Tijdens die onverwachte
vlucht hebben we meer dan vijf-
honderd van onze voetsoldaten aan
de glorie van God verloren. Van
onze ruiters zijn er, dat weet ik
zeker, maar twee gesneuveld. […]’
23.
Graaf STEFAN, ‘brief van 20 maart 1098’, in:
HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,
C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,
2005, p. 71-73.
zwaard, 1150-1200
© KMKG (h&h 58 / cat. 57)
Dit zwaard werd gemaakt en gebruikt ca.
1150-1200, maar het type werd veel langer
gehanteerd, van de 10de tot de 15de eeuw.
Het is gewoon een lang plat stuk ijzer dat
aan twee kanten snijdt en waaraan een
handvat in kruisvorm werd gemonteerd.
Deze handgreep bedekt de hand absoluut niet en dus
droegen de ridders stevige metalen handschoenen
om zich te beschermen tegen vijandelijke slagen. Het
is pas in de 16de eeuw dat wapensmeden beginnen
experimenteren met een betere handbescherming.
Een zwaard had ook een grote symboolwaarde: je
werd ermee geridderd. Het was dus een teken van
je stand, welvaart en rechtschapenheid. Sommige
zwaarden gingen zelfs de geschiedenis in als magi-
sche zwaarden, denk bijvoorbeeld aan Excalibur, het
zwaard van de mythische koning Arthur.
24.Terecht!In de middeleeuwen maakte elke rechtge-
aarde christen deel uit van de katholieke
geloofsgemeenschap: de religie was het
cement dat de samenleving samen hield.
Een heel mensenleven behoorde je tot de
groep van christenen die volgens dezelfde
regels leefden, dezelfde verhalen vertel-
den en elkaar steunden. Maar wat nu met
de niet zo rechtgeaarde medemens?
In de middeleeuwen was het belangrijk
dat je een deel van het geheel vormde,
ook in de dood. Daarom werden chris-
tenen samen begraven, liefst in de nabij-
heid van een kerk. Zelfs vandaag gaan we
bij een eenzaam graf ons al snel vragen
stellen: wat is hier gebeurd? waar is zijn/
haar familie?… In de middeleeuwen was
uitgesloten worden, zelfs na de dood, een
vreselijke straf. In dit hoofdstukje bekij-
ken we de manier waarop men omging
met de mensen die niet op een conventi-
onele manier - zoals ziekte, ouderdom of
oorlog - gestorven zijn.
Het begint al bij de geboorte: kinderen
moesten zo snel mogelijk gedoopt worden,
want het is pas bij het doopsel dat je wordt
opgenomen in de kerkgemeenschap en
dat je dus van haar voordelen, zoals de
hemel, kunt genieten. De kindersterfte
was echter heel hoog zodat het meer dan
eens gebeurde dat een baby stierf nog voor
een priester het sacrament had kunnen
toedienen. Ongeveer één kind op de vier
overleefde de eerste vijf levensjaren.
Ongedoopt sterven had enerzijds tot
gevolg dat je niet in gewijde grond begraven
mocht worden, dus niet op het kerkhof;
anderzijds kon je ziel nooit of te nimmer
de hemel bereiken. In de 13de eeuw wordt
het leed van de ouders ietwat verzacht
door de instelling van het voorgeborchte,
ook wel limbo genoemd. Dit was de plaats
waar de zielen naartoe konden die eigen-
lijk niet verdorven waren, maar die wel
buiten de officiële Kerk vielen. Zo zaten
ook heel wat oudtestamentische profeten
‘in limbo’ wat letterlijk grens of rand bete-
kent. De kinderlichamen werden dan ook
letterlijk op grenzen begraven zoals onder
dorpels van gebouwen, aan rivieroevers
of aan kruispunten. Men gebruikte al wat
men kon vinden om de baby een liefdevol
en waardig afscheid te geven, tot kook-
potten toe.
Ook deftig gedoopte mensen konden wel
eens van het rechte pad afwijken. De aller-
ergste zonde was zelfmoord plegen, dat
was immers een klap in het gezicht van
God zelf, Hij die je het leven gegeven had.
Zelfmoordenaars mochten niet begraven
worden, maar werden gewoon op de vuil-
nisberg gegooid.
Lijken van terdoodveroordeelden liet men
weken, zelfs maanden lang hangen. En als
de lichamen vanzelf van de galgen gleden,
liet men ze daar maar liggen. Dit werd
vooral gedaan om de gemeenschap een
voorbeeld te stellen: gedraag je, of draag
de gevolgen! De lichamen van overtreders
werden ook vaak uit elkaar gehaald en op
verschillende plaatsen aan de stadsmuren
tentoongesteld om potentiële criminelen
duidelijk te maken dat het rechtssysteem
in de stad goed functioneerde. Lange tijd
mochten veroordeelde misdadigers zelfs
niet biechten als hun laatste uur geslagen
had, wat dus betekende dat de toegang tot
de hemel hen voor altijd ontzegd werd. In
de middeleeuwen was men immers van
mening dat de invloed van het gerecht
niet stopte bij de dood. Later,
vanaf de 13de eeuw, groeide gelukkig het
besef dat stervelingen het recht niet heb-
ben te oordelen over de ziel van een ander.
In de regel bestraft God ook geen twee
keer dezelfde fout, dus als men al geboet
had met zijn leven, moest de optie op
zielenrust open worden gehouden.
executieblok, 18de-19de eeuw
© KMKG (h&h 96 / cat. 89)
Dit blok hardhout, verstevigd met smeedijzeren
ringen, werd in de gevangenis van Antwerpen nog
gebruikt tot 1815. Dit specifieke blok benutte men
om gevangenen aan vast te ketenen bij het uitvoeren
van straffen met stok- of zweepslagen. Gelijkaardige
blokken werden gebruikt voor onthoofdingen.
25.
Iemand die nog steeds tot de verbeelding
spreekt is Jeanne d’Arc: een eenvoudig
boerenmeisje geboren in het noorden van
Frankrijk (Lotharingen) vermoedelijk in
het jaar 1412. Als tiener beweert ze dat ze
in haar hoofd de stemmen van een aantal
heiligen hoort die haar ertoe aanzetten
de Franse koning in zijn toenmalige strijd
met de Engelse bezetter te helpen. Ze
verkleedt zich als man en voert de Franse
strijdmachten naar de overwinning.
Uiteindelijk komt ze in vijandelijke
Engelse handen terecht die haar hun
recente nederlagen maar wat graag betaald
willen zetten. Dit is dus eigenlijk een
politiek proces, maar het krijgt een eigen-
tijdse draai: Jeanne wordt immers voor de
inquisitie gedaagd, onder andere voor het
ontkennen van de kerkelijke autoriteit - ze
had immers een directe telefoonlijn naar
God. Haar proces is minutieus opgeschreven
en bewaard. Zo lezen we bijvoorbeeld:
‘[…] Gevraagd wat haar liever was,
haar zwaard of haar standaard, zei
ze dat haar standaard haar veertig
keer dierbaarder was dan haar
zwaard. Gevraagd wie haar had
overtuigd dat ze deze afbeelding
veld met fleur-de-lis en een wereldbol met
een engel aan weerszijden op haar stan-
daard moest zetten, antwoordde ze: “ik heb
u vaak genoeg verteld dat ik niets heb
gedaan zonder Gods bevel”. Ze zei boven-
dien dat ze haar standaard zelf had
gedragen tijdens de aanval, om te voorko-
men dat ze iemand zou doden. Ze voegde
hieraan toe dat ze nooit iemand had
gedood. […]’
PIERRE CHAMPION, ‘On the trial of Jeanne d’Arc,
and Dramatis Personae, Biographical Sketches of
the Trial Judges and Other Persons Involved in the
Maid’s Career, Trial and Death’, in: HELLEMANS, B.,
RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN, C., Ooggetuigen
van de Middeleeuwen, Amsterdam, 2005, p. 71-73.
Na dagenlange ondervraging door de
meest geleerde koppen uit de periode
werd Jeanne schuldig bevonden. Het
vonnis werd publiekelijk bekend gemaakt
waarbij Jeanne op een podium moest gaan
staan terwijl de bevindingen van de jury
werden voorgelezen:
‘[…] Uiteindelijk vonnis gedecla-
meerd voor het volk. Tegen negen
uur ’s ochtends van dezelfde dag
begaven wij, de voornoemde
rechters, ons naar de Oude Markt
van Rouen. […] Na rijp beraad en
overleg met een groot aantal geleerde
personen, gaan we over tot de uiteindelijke
uitspraak: “In naam van de Heer, amen.
Wanneer het giftige virus van de ketterij
zich hardnekkig hecht aan een lid van de
Kerk en het in een ledemaat van Satan
verandert, moet men zeer gerede zorg
nemen om te vermijden dat de smerige
besmetting door deze verderfelijke lepra
zich verspreidt naar andere delen van het
mystieke lichaam van Christus. […] Jij
Jeanne, gewoonlijk de Maagd genoemd,
hebt verschillende fouten gemaakt en
misdrijven gepleegd van geloofsafscheiding,
idolatrie, aanroepen van demonen en vele
andere misdaden. […] Wij oordelen dat je
als een bedorven lichaamsdeel uit de
eenheid van de Kerk moet gebannen worden
zodat je andere ledematen van Christus
niet zal infecteren. Je moet uit het lichaam
van de Kerk worden gesneden en aan de
wereldlijke macht gegeven worden: we
stoten je uit, scheiden je af en verlaten je […].
Wij die Christus en de eer van het echte
geloof voor ogen hebben, zodat ons beoor-
delingsvermogen schijnt voort te vloeien
uit het gelaat van Onze Heer, hebben
gezegd en geoordeeld dat je verderfelijk,
verleidelijk, aanmatigend, lichtgelovig,
roekeloos, bijgelovig, een heks, lasterlijk
tegenover God en Zijn heiligen, een verach-
ter van Hem en van Zijn sacramenten, een
bedrieger van de goddelijke leer en de ker-
kelijke sancties, opruiend, wreed, afvallig,
verdeeldheid zaaiend en ernstig dwalend
in ons geloof bent door het veinzen van
jouw revelaties en verschijningen en dat je
hierdoor onbezonnen overtredingen hebt
begaan tegen God en de Heilige Kerk. […]”
PIERRE CHAMPION, o.c.., in: http://www.fordham.
edu/halsall/basis/joanofarc-trial.html,
p. 358-364 (vertaling C. Willemen).
Het proces van Jeanne d’Arc is nauwkeurig geno-
teerd en bewaard en kan men in het Frans nalezen op
de volgende site: http://www.abbaye-saint-benoit.
ch/saints/jeanne/index.htm. Er bestaat ook een
Engelse vertaling en die vind je hier: http://www.
fordham.edu/halsall/basis/joanofarc-trial.html.
26.
De figuur van Jeanne d’Arc bleef door de
eeuwen heen enorm tot de verbeelding
spreken. Er zijn talloze kunstwerken
over haar gemaakt, er werden verhalen
verteld over haar avonturen en er zijn
ook verschillende films over haar lot-
gevallen gedraaid. Een heel mooie is de
film La passion de Jeanne d’Arc die de
Deense cineast Carl Theodor Dreyer in
1928 maakte over de laatste uren voor
de terechtstelling van de Maagd van
Orléans. Dreyer baseerde zich hiervoor
op de originele processtukken uit de 15de
eeuw. Meer informatie vind je hier:
http://www.imdb.com/title/tt0019254/
Gerechtszwaard, Solingen (Rijnland),
begin 17de eeuw of moderne tijd
© KMKG (h&h 97 / cat. 90)
Op het lemmet kan je een wiel en een galg
zien. Dit zwaard symboliseert dan ook
drie van de vier manieren waarop in
de middeleeuwen de doodstraf werd
uitgevoerd: ophanging, wat het vaakst voorkwam;
onthoofding, mits goed uitgevoerd vrij pijnloos en
dus voorbehouden aan de adel; en het wiel, voor
‘afschuwelijke’ misdaden. Bij deze laatste methode
werd een gewoon karrenwiel gebruikt om de lede-
maten van de veroordeelde te breken. De vierde
en laatste methode is wat Jeanne overkwam: de
brandstapel. Deze straf was voor misdaden tegen het
geloof en voor seksuele delicten.
De stad Solingen staat tot op de dag van vandaag
bekend om haar uitstekende messen, maar nu vind je
die eerder in de keuken terug dan in de rechtszalen!
Jeanne werd veroordeeld tot de brandstapel.
Ooggetuigen vertelden dat de beulen
haar lichaam aan het publiek toonden
toen het halfverteerd was door het vuur.
Wanneer iedereen zich er van vergewist
had dat ze een gewone vrouw was en geen
heks, wakkerden ze het vuur nog eens
aan en zorgden ze ervoor dat ze helemaal
verteerd werd door het vuur. Ten slotte
gooiden ze de as in de Seine.
27.Er is leven na de doodDe middeleeuwse maatschappij was per
definitie een katholieke maatschappij. Tot
in de onderste lagen van de bevolking was
de christelijk-katholieke godsdienst het
ordenende principe. Hoe men de dood
interpreteerde en daarmee omging was
totaal afhankelijk van wat de Bijbel en de
priesterklasse, of clerus, daarover te
zeggen had.
De dood is een dynamisch gegeven in de
katholieke godsdienst: Jezus Christus
is immers gestorven en op de derde dag
daarna weer uit de doden opgestaan. Ook
gewone stervelingen zullen een dergelijke
wederopstanding beleven op de Dag des
Oordeels. Wat er tot die tijd met de zielen
gebeurt, is afhankelijk van de periode
waarin men leeft. Zo dacht men lang dat
zielen allen samen in een sluimertoestand
in een soort wachtruimte verbleven.
Later zag men dat het toch niet eerlijk was
dat mensen die een deugdzaam christe-
lijk leven geleid hadden samen met de
zondaars moesten ‘wachten’ of ‘slapen’.
Uiteindelijk was wel iedereen het erover
eens dat allen in de eindtijd voor de
opperste rechter komen te staan en dat
Hij zal beslissen wie er naar de hemel zal
gaan en wie naar de hel. Het leven is niet
zwart-wit en er is altijd een grote grijze
zone van mensen die niet vanzelf in de
ene of de andere categorie vallen. Wat te
doen bijvoorbeeld met de ongedoopte
kinderen? Dat waren er immers heel wat
gezien de hoge kindersterfte. En wat met
de figuren uit het Oude Testament?
Iedereen van vóór jaar 1, hoe eerbiedwaar-
dig ook, is in principe een heiden! Pas in
de 13de eeuw vindt men een antwoord op
deze vragen en stelt men het vagevuur
in. Hier komen de zielen terecht die toch
het één en ander op hun kerfstok hebben,
maar die niet verdorven genoeg zijn om
zonder pardon in het hellevuur gesmeten
te worden. Hun zonden moeten letterlijk
worden ‘afgebrand’. Hoelang je daar moet
blijven, is nauwkeurig vastgesteld door de
kerkelijke overheid. Je tijd in het vagevuur
kan ook ingekort worden, bijvoorbeeld
door op bedevaart te gaan en zo aflaten te
verdienen. Een aflaat is een officieel docu-
ment dat uitgeschreven wordt door de
kerkelijke overheid en dat je straf inkort
voor zonden die je al hebt opgebiecht (en
dus vergeven zijn). Het leven na de dood
is dus geen anonieme wachtkamer of
slaapzaal meer, maar zelfs voor het Laatste
Oordeel draagt ieder individu de gevolgen
van wat hij/zij deed tijdens het leven.
Ideeën over het leven na de dood kregen al
heel vroeg vorm. Zo schreef de kerkvader
Beda Venerabilis in het begin van de 8ste
eeuw het volgende:
‘[…] In de hoop dat de levenden
gered zouden worden van de
dood van hun ziel, kwam een
zekere persoon, die al enige tijd
dood was geweest, weer tot leven en
vertelde over de vele opmerkelijke dingen
die hij gezien had. Van een aantal van deze
dingen dacht ik dat ze de moeite waard zijn
om hier te vermelden. […]’
De verteller is dus een man die een bezoek
bracht aan ‘de andere kant’. Hij kreeg
gelukkig een gids mee:
‘[…] We kwamen aan bij een
diepe en brede vallei die onein-
dig lang was. Aan de linkerzijde
bleek die vol afschuwelijke
vlammen te zijn. De andere kant was niet
minder afschrikwekkend want daar
bliezen gewelddadige hagel en koude
sneeuw uit alle richtingen. Beide plaatsen
waren vol mensenzielen, die om de beurt
van de ene kant naar de andere werden
gegooid, zo leek het, alsof ze in een geweld-
dadige storm zaten. […]’
Plots laat zijn gids hem totaal in de steek!
‘[…] Nadat ik daar een hele tijd
angstig had gestaan, zonder te
weten wat ik moest doen, waar
ik naartoe moest of welk einde
ik moest verwachten, hoorde ik plotseling
het meest afschuwelijke en ellendige
geklaag achter me, en tegelijkertijd een luid
gelach als dat van een wrede menigte die
pas gevangen vijanden beledigt. Terwijl het
geluid steeds duidelijker werd en dichterbij
kwam, zag ik een bende kwade geesten die
een groep jankende en klagende mensen-
zielen de duisternis in sleepte, terwijl ze zelf
moesten lachen en zich verkneukelden. […]
Onder hen, voorzover ik kon zien, was er
een die als geestelijke geschoren was, en
verder een lekenman en een vrouw. De
kwade geesten die hen meesleurden, gingen
naar het midden van de brandende schacht
28.
en naarmate ze dieper gingen, kon ik niet
langer het geklaag van de mensen van het
gelach van de duivels onderscheiden, maar
hoorde enkel verwarde geluiden. […]’
Net wanneer de duivels onze man ook
in de stinkende afgrond willen sleuren,
daagt de gids weer op en brengt de toerist
naar een plaats waar het schoon en helder
is. Dan legt de gids uit wat de bezoeker
allemaal gezien heeft:
‘[…] “Weet je wat alle dingen
zijn die je hebt gezien?” […]
“Die vallei die je zag, zo afschu-
welijk door zijn verterende
vlammen en snijdende kou, is de plaats
waar degenen die het opbiechten van hun
wandaden hebben uitgesteld en pas als ze
op sterven liggen spijt krijgen zich bevinden. ...
Omdat ze toch hebben gebiecht en berouw
hebben getoond, ook al was het op hun
sterfbed, zullen ze op de Dag des Oordeels
in het Koninkrijk der Hemelen worden
binnengelaten dankzij de gebeden, aalmoezen
en het vasten van de levenden, en vooral
dankzij de missen. […] Deze plaats vol
bloemen, waar je deze prachtige jonge
mensen ziet, zo helder en vrolijk is de plek
waar de zielen worden ontvangen van hen
die hun lichaam in goede werken hebben
verlaten maar die niet zo perfect zijn dat ze
onmiddellijk in het Koninkrijk der Hemelen
worden toegelaten. Zij zullen echter op de
Dag des Oordeels Christus zien en deelne-
men aan de vreugden van Zijn koninkrijk.
Zij die perfect zijn in gedachte, woord en
daad gaan onmiddellijk nadat ze hun
lichaam hebben verlaten, het Koninkrijk
Gods binnen.” Toen we dicht bij deze plek
waren, hoorde je het geluid van zoet
gezang, bij een welriekende geur en helder
licht. […]’
BEDA VENERABILIS, ‘Historia ecclesias-
tica gentis Anglorum’ 731, in: HELLEMANS, B.,
RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN, C., Ooggetuigen
van de Middeleeuwen, Amsterdam, 2005, p 28-31.
Het hele verhaal van de Engelse monnik Beda
Venerabilis lees je hier: http://www.sacred-texts.
com/chr/bede/index.htm in het Engels, of hier: http://
la.wikisource.org/wiki/Historia_Ecclesiastica_gen-
tis_Anglorum in het Latijn.
Deur van een tabernakel, Zuidelijke Nederlanden
of Noord-Frankrijk, midden 15de eeuw,
© KMKG (h&h 143 / cat. 132)
Een tabernakel is letterlijk het kloppende hart van
het kerkgebouw omdat in dit kleine schrijn het
lichaam van Christus bewaard wordt: de hosties.
Op dit paneel zie je twee engelen die een beker
tonen waarboven een hostie zweeft. Deze kroes
symboliseert de heilige Graal waarin het bloed van
Jezus werd opgevangen toen hij aan het kruis hing.
Als christenen deelnemen aan het heilige sacrament
en dus ter communie gaan, krijgen ze een beetje
brood en wijn: het lichaam en bloed van Christus.
Door dit voedsel aan te nemen, worden ze een deel
van de geloofsgemeenschap.
Beda’s tekst werd in de vroege middel-
eeuwen neergepend, toch bevat hij al een
aantal beelden en ideeën die de volgende
1000 jaar niet wezenlijk zullen veranderen.
Als mens kom je in het leven en heb je de
keuze: ofwel leid je een deugdzaam en
braaf leven en krijg je de kans om na je
dood in de hemel aan de zijde van God te
wonen, ofwel ben je egoïstisch en haat-
dragend en zal je voor altijd branden in
de hel. Niet te verwonderen dat het meren-
deel van de mensen de eerste optie verkoos
en er dus alles aan deed om de eeuwigheid
in zaligheid te kunnen doorbrengen.
Volgens de Rooms katholieke leer kan je
de hemel niet ‘verdienen’ door gericht
goede daden te doen zoals bijvoorbeeld
aalmoezen geven. Het idee is veeleer dat
de hemel een beloning is voor een leven
lang oprecht goed leven. Dat is maar theorie
natuurlijk. In de praktijk onstond langzaam-
aan zoiets als een verlossingseconomie:
je aardse bezittingen kan je immers niet
meenemen! Naast beproefde methodes als
bidden en de biecht, schaadde het je
zielenheil niet als je bijvoorbeeld een
stichting deed of memorietafels liet
maken. Een stichting betekent dat je een
fonds opzette voor een bepaalde kerk en
in ruil hiervoor moesten er dan voor jou
misdiensten opgedragen worden na je
dood. Sommige mensen wilden graag elk
jaar op hun sterfdatum een dienst, andere
elke dag, het lag eraan wat je kon betalen.
Je kon er bijvoorbeeld ook voor zorgen
dat je in de kerk zelf werd begraven, liefst
zo dicht mogelijk bij het altaar. Op deze
manier bleef je in de herinnering en was
je verzekerd van de gebeden van anderen.
Op de Dag des Oordeels kwamen al die
gebeden mee in de ‘goede’ kant van de
weegschaal te liggen.
29.
Zeker in de late middeleeuwen, vanaf
ca. 1200, moest het leven na de dood zo
efficiënt mogelijk geregeld worden. Het is
namelijk in deze periode dat de mens als
individu geherwaardeerd wordt. Daarvóór
was het voor de doorsnee middeleeuwer
belangrijk een deel van het collectieve te
zijn, een radertje in de christelijke machi-
ne. Als je stierf vertrouwde je je lichaam
toe aan de Kerk, maar wat er concreet met
je botten gebeurde, was niet belangrijk.
Dat verandert in de late middeleeuwen
en wel om verschillende redenen: de
welvaart neemt toe en de steden kennen
een grote bloei met als gevolg dat er meer
mensen naar school kunnen. De technolo-
gie gaat met rasse schreden vooruit, onder
andere op militair gebied met de uitvinding
van het kanon rond 1350. Als het leven
wat comfortabeler wordt, kan je je de luxe
veroorloven je bezig te houden met andere
zaken dan overleven alleen. Vragen over
de zin van het leven worden dan persoon-
lijker: wat is de zin van mijn leven en wat
gebeurt er met mij als ik sterf?
Men neemt het eigen sterven in handen
en in de 15de eeuw verschijnt het boek Ars
Moriendi, of de Kunst van het Sterven. Dit
werk toont aan de hand van een aantal
prenten de weg naar een goede dood eens
je op je sterfbed ligt. De stervende krijgt
te maken met vijf bekoringen:
De twijfel aan het geloof•
De wanhoop over zijn zonden•
De gehechtheid aan zijn aardse •
goederen
De vertwijfeling over zijn eigen lijden•
De hoogmoed over zijn eigen deugd•
Een tweede prent toont telkens de juiste
manier om de respectieve verleiding te
weerstaan. De Ars Moriendi wordt onder
andere door de uitvinding van de drukpers
een echte bestseller.
Een paar eeuwen later slaat de sfeer radicaal
om. Oorlogen, hongersnood en epidemies
drukken de mens met de neus op de feiten:
een mensenleven is vergankelijk, het enige
wat je kan doen, is je nederig opstellen en
zo weinig mogelijk kwaad doen.
Dood en leven zijn niet van elkaar te
scheiden en in de middeleeuwen kwam
dit besef tot uiting in een bepaald type
voorwerpen, de memento mori, letterlijk
‘bedenk dat je zal sterven’. Eigenlijk ver-
schilt dit gegeven niet erg van het gnothi
seauton (γνωθι σεαυτόν) uit de klassieke
wereld, maar in plaats van het doodsbesef
aan te grijpen als een excuus om volop te
leven, is het leven in de middeleeuwen
erop gericht een zo goed mogelijke dood
en een zo pijnloos mogelijke tijd na de
dood te hebben. Zo’n memento mori kan
verschillende vormen aannemen. Zo is
er bijvoorbeeld het thema van het jonge
meisje en de dood, de dodendans die
iedereen ongeacht rang of stand meesleurt
in een dolle reidans en er is het verhaal
van de drie doden en de drie levenden:
Drie mooie, stoere jongemannen, een
hertog, een graaf en een prins, maken
samen een reis. Op een dag ontmoeten
ze drie skeletten op hun weg. De man-
nen zijn niet helemaal op hun gemak en
vragen wie die doden precies zijn, waarop
de doden antwoorden: “Wat wij (ooit)
waren, zijn jullie (nu), wat wij zijn, zul-
len jullie zijn (Quod fuimus, estis; quod
sumus, vos eritis). Weelde, schoonheid
en faam zijn vergankelijk. Toon oprecht
berouw en leid een eenvoudig leven
van nu af aan, dan kan je na de dood de
eeuwigheid in de heerlijkheid van God
doorbrengen”.
gérard de vliederhoven, le traité des quatre
derniers choses, Franse versie van Cordiale de
quattuor novissimis, Zuidelijke Nederlanden,
ca. 1455 © KBR (h&h 173 / cat. 147)
Dit manuscript van rond 1455 is in het Middelfrans
geschreven. Zo kan je de titel van dit hoofdstuk
lezen (in het rood): la tierce des IIIJ dernieres choses
cest assavoir de la gehine denfer. Vrij vertaald ‘ver-
handeling van de vier laatste zaken, met name over
de hel’. Op de prent zien we hoe mensen geroosterd
en in stukken gekapt worden door fantastische kwel-
duivels, wat een courante manier was om zich de hel
voor te stellen.
30.
Sommige durvers lieten zelfs een graf-
monument maken met een afbeelding
van een rottend karkas dat als voorbeeld
voor anderen diende en vooral getuigde
van de eigen nederigheid. Zoiets heet met
een dure term een transisgraf. Het collec-
tieve schuldgevoel van de mensheid naar
aanleiding van de zondeval was niet te
onderschatten in de middeleeuwen. Enkel
berouw en eenvoud kan de mensheid
redden.
Memento mori-hanger, tweede helft 16de eeuw,
© KMKG (h&h 147 / cat. 153)
Dit gouden hangertje is amper 2 cm hoog. Iemand
heeft dit in de tweede helft van de 16de eeuw laten
maken om de vergankelijkheid van het leven altijd in
herinnering te brengen. De vluchtigheid van een
mensenleven wordt telkens met dezelfde symbolen
uitgebeeld: schedels, zeepbellen, half verwelkte
bloemen, noem maar op. De tijd die een mens bij de
geboorte krijgt, vloeit al snel weg als was het zand in
een zandloper.
Het skelet is al wat ons rest op het einde, en ook dat
zal tot stof vergaan, maar de ziel is bestemd voor
grootsere dingen zoals de engeltjes in de hanger ons
wijzen.
31.De kunst van het stervenDe dood is het geknipte thema om aan
te knopen bij het hedendaagse individu:
door middel van het gegeven van de dood
reflecteert de kunstenaar over de heden-
daagse situatie van de historische mens.
De dood bindt ons, net zoals de kunst
ons bindt. Kunst geeft een beeld van de
maatschappij op een bepaald moment. En
net omdat sommige dingen van alle tijden
zijn - zoals liefde, verdriet en angst - is
sommige kunst ook tijdloos.
Van het moment dat men zich een beetje
wil verdiepen in de kunstgeschiedenis,
of een museum of kerk bezoekt, kan men
niet naast het thema van de dood kijken:
veldslagen, kruisigingen, offers, begra-
fenissen, ze slaan je om de oren. Aan de
dood valt niet te ontsnappen en net omdat
het een universeel thema is, is het ook een
inspiratiebron voor kunstenaars vroeger
en nu. In de middeleeuwen was er een
specifieke beeldtaal verbonden met het
overlijden. Voorafspiegelingen van het
leven na de dood hielden een wens in: dat
de ziel bij het Laatste Oordeel niet te licht
bevonden zou worden en voor eeuwig
aan de zijde van God zou mogen wonen.
Prenten, schilderijen en beeldhouwwer-
ken tonen personen die in deze wereld
ontslapen zijn en in de andere wereld voor
God verschijnen.
reliekschrijn: moorden, C. boltanski
1989-1990 © KMSKB
Dit werk van de Franse beeldende kunstenaar
Christian Boltanski bestaat uit 261 kleine blikken
dozen en 9 grote. In elke grote doos zit een uitver-
grote zwart-wit foto van een verwrongen, dood
lichaam. Boltanski gebruikt hier de middeleeuwse
beeldtaal om een hedendaags kunstwerk te maken:
de kleine dozen zijn gestapeld tot een altaar voor
de vermoorde onbekenden op de foto’s. De negen
foto’s zijn drie drieluiken, een gangbaar formaat in
de religieuze kunst. De lampen belichten de wazige
scènes als waren het klassieke devotiekaarsen die je
in de kerk brandt ter nagedachtenis van een dierbare
overledene.
Veel schilderijen bevatten codes die de
middeleeuwer moeiteloos kon ontcijferen,
maar waar wij het vandaag moeilijk
mee hebben. Andere afbeeldingen zijn
dan weer helemaal niet zo moeilijk te
interpreteren. De memento mori, bij-
voorbeeld, maken gebruik van voor de
hand liggende beelden om een bepaalde
boodschap over te brengen, namelijk de
vergankelijkheid van het aardse leven.
Schedels en skeletten, zandlopers,
verwelkte bloemen, noem maar op, het
wordt allemaal gebruikt om aan te tonen
hoe vluchtig een mensenleven is. Deze
motieven spreken nog steeds tot de
verbeelding: kinderen, maar ook volwas-
senen griezelen graag. En dat is ook nodig
omdat het de fantasie stimuleert en ons
iets leert over goed en kwaad. Maar ook al
kunnen we deze beelden nog ‘lezen’, het
gevoel dat we er vandaag mee verbinden
verschilt fundamenteel van wat een middel-
eeuwer hierbij ervoer.
We hebben de dood de tanden uitge-
trokken door deze te benaderen als een
object, een motief als een ander. Schedels
versieren onze kleren en zijn een acces-
soire geworden. Soms wekt de dood zelfs
een glimlach op ons gezicht, kijk maar
eens naar dit filmpje van Walt Disney uit
1929: Skeleton dance http://www.youtube.com/
watch?v=h03QBNVwX8Q.
32.
© Erasmushuis
Bekijk nu goed bovenstaand schilderij:
Dit is het schilderij De verzoeking van
de heilige antonius (h&h 30 / cat. 21) dat
toegeschreven wordt aan de 16de-eeuwse
Antwerpenaar Pieter Huys. Antonius van
Egypte (251-356) was van rijke afkomst,
maar toen hij 20 jaar was, stierven zijn
ouders. Daarop gaf hij al zijn bezittingen
weg en ging hij in de woestijn leven. Er
werd hem echter geen rust gegund, want
in de woestijn werd hij geteisterd door
allerlei demonen die hem van het rechte
pad probeerden af te brengen. De verzoe-
king waarvan sprake, is dus de poging van
de kwelduivels om Antonius te verleiden
en uiteindelijk krankzinnig te maken. Dit
thema is een vrijgeleide voor een fantasie-
rijke kunstenaar om zich eens goed uit te
leven, maar hij moest zich wel aan bepaal-
de iconografische regels houden. Er zijn
veel schilderijen gemaakt die hetzelfde
thema uitbeelden, dus de mensen hadden
bepaalde verwachtingen bij het bekijken
ervan.
Zo zie je de heilige Antonius links •
onderaan zitten met naast zich een
varkentje. Dat varken verwijst naar
de Antonieten, een verpleegorde
die naar hem vernoemd was en die
zieken verzorgde. In ruil voor hun
zorgen mochten ze hun varkens vrij
laten rondlopen.
Antonius werd eeuwenlang aanbeden •
als beschermheilige tegen besmet-
telijke ziekten. Zo is het sint-antoni-
usvuur naar hem genoemd, een ziekte
die je kon oplopen door het eten van
graan dat besmet was met moeder-
koorn. Deze aandoening tastte in eer-
ste instantie de huid aan en kon leiden
tot gangreen, in een later stadium
kon je er ook krankzinnig van wor-
den, alsof je zelf bezocht werd door
de duivels die Antonius van Egypte
teisterden. Deze ziekte werd ook wel
de vuurziekte genoemd omdat het
voelde alsof je lichaam in brand stond
als je er aan leed. Misschien verwijst
het vuur in de linker bovenhoek naar
de kwaal.
De schaars geklede vrouw in het •
midden van het paneel heeft een uil
op de arm en is een van de demonen
die hem probeert te verleiden. De uil
werd in de middeleeuwen gezien als
een ongeluksvogel en werd in ver-
band gebracht met de nacht en met de
dood. Vooraan, tussen Antonius en
de vrouw, zie je een vos met een non-
nenkap over de kop en een luit onder
de arm. Rond 1500 is ‘spelen op de
luit’ een eufemisme voor het seksuele.
Zonder twijfel zit er zo nog een aantal
toespelingen in het werk die een tijdgenoot
van Huys er moeiteloos kon uithalen, maar
die we er vandaag niet meer kunnen uitfil-
teren en we gewoon bekijken als grappige
figuurtjes. Misschien kan jij nog een aantal
dingen ontdekken?
De verzoeking van de heilige Antonius
zoals Pieter Huys dit schilderde, is repre-
sentatief voor de periode waarin hij leefde,
de late middeleeuwen. Toch gebruiken
ook heel wat hedendaagse kunstenaars de
thema’s en motieven van hun middeleeuw-
se voorgangers. Niet alleen in de schilder-
kunst, maar ook in theater en muziek.
33.
Zo baseerde de 19de-eeuwse componist
Charles-Camille Saint-Saëns zich op de
oude dodendansen om een symfonisch
gedicht te schrijven: Danse macabre. De
eerste strofe:
Zig et zig et zig, la Mort en cadence
frappant une tombe avec son talon,
la Mort à minuit joue un air de danse,
zig et zig et zag, sur son violon.
De muziek kun je hier beluisteren:
http://en.wikipedia.org/wiki Danse_macabre_
(Saint-Sa%C3%ABns).
Terug naar de 20ste-eeuwse kunst waar
men wel de oude beeldtaal gebruikt en
soms ook varieert op oudere thema’s.
Onderstaande prent zou je nu bekend
moeten voorkomen:
© KMSKB
Dit is opnieuw de verzoeking van Sint-
Antonius, ditmaal geschilderd door
Salvador Dalí in 1946. Weerom zien we
de heilige Antonius in de woestijn die
belaagd wordt door allerlei fantastische
figuren en weer zien we een naakte vrouw.
De heilige maakt ook een gelijkaardig
afwerend gebaar, hoewel hij deze keer
een kruisbeeld nodig heeft om de duivels
op een afstand te houden. Er zijn nog een
aantal nieuwe elementen, zo zie je dat
Antonius met zijn linkerhand op een rots
steunt. Die staat symbool voor het geloof:
de rots in de branding die je sterkt en
bescherming biedt, de steen waaraan alles
getoetst kan worden. Het paard vooraan
in de stoet staat voor kracht en wellust
en vult eigenlijk de naakte vrouw aan die
op de tweede olifant staat, in de ‘kelk van
ontucht’. Rechtsachter gaat het Escorial
schuil in de wolken. Het grote abdijcom-
plex dat koning Filips II in Madrid liet
bouwen in de tweede helft van de 16de
eeuw staat symbool voor de geestelijke
en wereldlijke macht die dus aanwezig is,
maar niet bereikbaar.
Ook zeker de moeite waard om eens van
dichterbij te bekijken:
- Damien Hirst (°1965): deze Britse
kunstenaar doet geregeld heel wat stof
opwaaien. Zo is hij bekend voor zijn
reeks dieren op sterk water. Hij bouwde
bijvoorbeeld een grote tank om een echte
tijgerhaai van wel 4.3 m in te bewaren.
Dit werk noemde hij The Physical
Impossibility of Death in the Mind of
Someone Living, waarmee hij dus wil
aantonen dat iemand die leeft het enorm
moeilijk heeft om zich de dood voor te
stellen - tot hij oog in oog komt te staan
met een sterker roofdier.
34.
- josé guadalupe Posada (1852-1913) was
een Mexicaanse cartoonist en illustrator.
Omdat hij vaak skeletten gebruikte in zijn
tekeningen wordt zijn werk vandaag nog
heel veel getoond rond het Mexicaanse
feest Día de los Muertos, of dag van de
doden. Posada gebruikte die skeletten
echter om een gemene deler te vinden
bij mensheid en maatschappij. Een van
zijn bekendste figuren is de Calavera de
la Catrina, een koket skelet, dat de draak
steekt met de dames uit de betere kringen.
- Felicien rops (1833-1898): ook deze
Belgische schilder en tekenaar maakte
een ‘Verzoeking van de heilige Antonius’
waarbij Sint-Antonius moet afrekenen
met een naakte vrouw die aan het kruis
gebonden is terwijl Christus, een nar en
een varken toekijken. Rops schilderde met
heel veel humor over de onderbuik van de
19de-eeuwse maatschappij. Vaak gebruikte
hij daarvoor eeuwenoude beeldtaal en
thema’s als ‘het meisje en de dood’. Voor
deze generatie zie ook odilon redon en
edvard Munch.
- gunther von Hagens (°1945): de man
die met de tentoonstelling Körperwelten
internationaal op veel belangstelling kon
rekenen. Von Hagens is een anatoom, dat
wil zeggen iemand die gespecialiseerd
is in het ontleden van het menselijke
lichaam. Hij vond een doeltreffende
conserveringstechniek uit waardoor hij de
lichamen in allerlei dagdagelijkse bezig-
heden en poses kon tentoonstellen. Noem
het een creatieve manier om te leren over
ons lichaam.
- andy Warhol (1928-1987): deze
Amerikaanse artiest ken je van zijn
zeefdrukken en schilderijen van bekende
personen en blikken Campbell’s-soep. Hij
was gefascineerd door hoe de moderne
media iemand kunnen maken of kraken,
onafhankelijk van de inhoud van de bood-
schap. Hij stelde dat iedereen 15 minutes
of fame kon krijgen. Vanuit die filosofie
maakte hij een hele reeks afdrukken van
de elektrische stoel, een middel waarmee
in de jaren ’60 in de Verenigde Staten nog
de doodstraf werd uitgevoerd. Ook maak-
te hij een hele reeks foto’s van onder ande-
re gruwelijke auto-ongelukken die hij de
Death and disaster series noemde. Door
deze persfoto’s uit hun context te lichten,
voert hij ze op als puur entertainment en
laat hij ons nadenken over de positie die
de massamedia innemen bij dergelijke
persoonlijke tragedies.
35.Op een ander
Mummieplank voor een vrouw, Deir el Bahari
(Thebe), Egypte, 1069-945 v. Chr.
© KMKG (h&h 2 / cat. 2)
Deze mummieplank is gemaakt van gepleisterd en
beschilderd hout en is ongeveer 3000 jaar oud. Ze
werd gemaakt voor een vrouw, zoals je kan zien aan
het gezicht. Het lichaam is helemaal beschilderd
met allerlei voorstellingen van de goden die deze
vrouw beschermen en begeleiden naar het land van
de doden.
Het oude egypte van farao’s en pira-
mides ontlook zo’n 5000 jaar geleden.
Dat is erg lang geleden, maar toch weten
we heel wat van die verloren beschaving.
Dat heeft veel te maken met de houding
van de Egyptenaren ten opzichte van de
dood. Zij dachten dat je naar het ‘land
van de doden’ ging wanneer je stierf, een
fysieke plaats waar je echt naartoe kon.
Op de kaart situeerde dat land zich op de
westoever van de Nijl, daar waar de zon
ondergaat. Al voor je overlijden moest je
huis voor je verdere leven in orde zijn. Je
graf was de plaats waar je zou wonen en
dat werd helemaal netjes ingericht met
tafels, stoelen, bedden, genoeg voedsel,
kleren en soms zelfs je lievelingshuisdier.
In het dodenrijk raken, was geen mak-
kelijke klus, men had er zelfs een hand-
leiding voor nodig: het zogenaamde boek
van de doden. Dit boek is een verzameling
spreuken gaande van een landkaart van de
dodenwereld tot een beschrijving van het
dodengericht. De laatste hindernis voor
het betreden van het land van de doden
was immers een test om te bepalen of
je wel een deugdzaam leven had geleid.
Daarvoor werd je hart op een weegschaal
gelegd onder het waakzame oog van
Osiris, de god van het dodenrijk. Je hart
mocht niet meer wegen dan de pluim van
Maät, de godin van de rechtvaardigheid.
Was het te zwaar, dan werd je hart (je
ziel, dus) opgevreten door het monster
Ammit. Het was een totale ramp als dit
laatste gebeurde, want dat betekende dat
je lichaam voor altijd en eeuwig gevan-
gen zat in zijn ‘huis’ en dat je ziel niet
meer naar buiten kon om de zon te zien
opkomen. Dat je lichaam bewaard werd,
was ook noodzakelijk. Het was de plaats
waar je hart/ziel telkens naar terugkeerde.
Zoals je waarschijnlijk wel weet, hadden
de oude Egyptenaren een heel ingenieuze
methode ontwikkeld om lichamen voor
de eeuwigheid te bewaren: men maakte er
mummies van. De priesters van Anoebis,
de god van de mummificatie, leverden
zo’n fantastisch werk dat we vandaag
nog mummies kunnen bestuderen en
bewonderen!
1ste & 2de°LO: Het Egypte van de farao’s, workshop
3de° LO: De magische wereld van Osiris, actieve
rondleiding
1ste° SO: Egypte, geschenk van de Nijl, actieve
rondleiding
epitaaf, Aswan, Egypte, 213 Hidjra / 829 na Chr.
© KMKG (h&h 5 / cat. 5)
Deze Egyptische stèle uit 829 stond gedeeltelijk in
de grond, rechtop aan het hoofdeinde van het graf.
Het is een van de regels van de islam dat graven niet
geruimd worden, maar per definitie voor eeuwig
zijn.
Volgens de islamitische leer is iedereen
gelijk in de dood. In de neerslag van de
gewoonten en uitspraken van de profeet
Mohammed (de hadith) staat dan ook
te lezen dat men graven best eenvou-
dig houdt. Islamieten worden met hun
gezicht naar Mekka begraven, gewikkeld
in een linnen of katoenen doek zonder
36.
naad en zonder grafgiften of veel versie-
ring. Niet iedereen heeft zich daar altijd
aan gehouden. Er zijn wel degelijk heel
luxueuze grafmonumenten gebouwd,
denk bijvoorbeeld aan de Taj Mahal in
India. In de islam zijn ideeën over hemel,
hel en alles daartussen, zeer vergelijkbaar
met die uit het jodendom en het christen-
dom, de godsdiensten van het ‘Boek’. Ook
in de islam gelooft men in een Laatste
Oordeel waar men verantwoording moet
afleggen over zijn daden. Die getuigenis
wordt voorgelezen door de twee bescherm-
engelen die elke islamiet persoonlijk zijn
hele leven volgen en alles nauwkeurig
opschrijven. Als je op dat moment oprecht
berouw toont over je zonden, word je
alsnog vergeven door God en mag je het
paradijs in. Dit paradijs moet je je voor-
stellen als een tuin die perfect symme-
trisch is aangelegd met in het midden een
bescheiden borrelend fonteintje. In het
paradijs is het geoorloofd rijke materialen
als zijde en goud te hebben en te gebrui-
ken, iets wat officieel niet mag tijdens dit
leven. In de islam is het heel erg belangrijk
dat je niet alleen sterft, maar dat er familie,
of ten minste een imam aanwezig is. Het
dode lichaam moet met evenveel respect
als het levende lichaam behandeld worden,
het mag dus niet verminkt of onteerd
worden, maar moet gewoon met rust
gelaten worden. Crematie is niet toege-
laten. Net als in het christendom worden
er geregeld gebeden opgezegd voor de
zielenrust van de overleden familieleden
en vrienden, maar het is niet de bedoeling
dat je de doden om gunsten vraagt!
1ste & 2de°LO: Op een vliegend tapijt! workshop
2de° SO: De reis van Ali Cogia, handelaar uit Bagdad,
actieve rondleiding
Masker in de vorm van een schedel, Mexico,
begin 20ste eeuw © KMKG ( h&h 9 / cat. 9)
Een masker als dit wordt in Mexico gedragen op
de ‘dag van de doden’ wanneer men een feestelijke
optocht houdt ter ere van de overledenen.
Voor Hernán Cortez en zijn soldaten de
inheemse bevolking bekeerden tot het
katholicisme, hanteerde men in
Meso-amerika (Mexico, Guatemala,
Belize) een heel eigen kalender. Men
geloofde dat de wereld al vier maal was
geschapen en ook alweer vier keer ver-
nietigd door de goden. Hun eigen wereld
heette ‘Vijf Beweging’, een naam die hij
kreeg omdat de goden hun bloed hadden
vergoten om de zon in beweging te zetten.
Pas als de zon rond de aarde draait,
kunnen de planten groeien en kinderen
geboren worden. De mensheid heeft dus
letterlijk alles te danken aan het bloed
van de goden. En om te vermijden dat de
goden hun gunsten zullen terugtrekken,
moet iedereen helpen die bloedschuld
terug te betalen. Mensenoffers waren een
belangrijk middel om de samenleving bij
elkaar te houden.
Vandaag is de overgrote meerderheid van
de Mexicaanse bevolking christen, maar
er zijn enkele belangrijke verschillen
met het christendom zoals dat in Europa
beleefd wordt. De vroege missionaris-
sen probeerden de inheemse bevolking
voor de katholieke zaak te winnen door
aanknopingspunten te zoeken met het
traditionele geloof. De dood had altijd
een prominente plaats in de Meso-
Amerikaanse cultus. Zo vierde men gedu-
rende een hele maand de ‘Dame van de
doden’, Mictecacihuatl zoals de Azteken
haar noemden. Europese missionarissen
koppelden deze viering aan de christelijke
feesten van Allerheiligen (1 november) en
Allerzielen (2 november).
Tot op de dag van vandaag is de Dag van
de doden een van de belangrijkste feest-
dagen in Mexico en in andere landen met
een grote Mexicaanse gemeenschap. Op
2 november bouwt men thuis altaartjes
voor de overleden familieleden versierd
met bloemen (afrikaantjes, of flor de
muerto) en offergaven als tequila. Het is
zeker geen sombere bedoening maar een
heus feest met muziek, dans en veel lekker
eten. Men deelt snoepjes uit in de vorm
van vrolijk versierde schedels en men gaat
op het kerkhof picknicken met de hele
familie!
37.
de doden allerlei spullen meegeven naar
het land van de doden. Dat hoeven geen
levensgrote huizen, tafels, muziekinstru-
menten en dergelijke te zijn, miniaturen
volstaan. Vooral tijdens de Han-periode
(206 v. Chr.-220) en later tijdens de
Ming-dynastie (1368-1644) was het bij de
gegoede klasse de gewoonte zulke graf-
modellen mee te geven. Huisjes, stalletjes
met vee en waterputten zijn maar een
aantal van de vormen die men liet maken
voor de eeuwigheid. Vandaag houdt
men die traditie levendig door papieren
modellen te maken van de zaken die
men een dierbare overledene wil mee-
geven. De figuren hoeven absoluut geen
realistische afbeeldingen te zijn van het
huis of de auto van de dode. In de dood
mag men eens flink overdrijven! Zo kan
je een papieren huis van wel drie of vier
verdiepingen laten maken met lekker veel
versieringen, of een Rolls Royce in papier-
maché. Die papieren geschenken worden
dan op de begrafenis in brand gestoken:
de rook komt de doden toe.
De andere traditie, het boeddhisme, geeft
de Chinezen een kader voor hemel en hel.
Boeddhisten geloven in reïncarnatie, met
andere woorden in wedergeboorte. Een
belangrijk concept is hier ‘karma’. Goed
karma verzamel je door goede dingen
te doen en leidt tot geluk; slecht karma
bekom je door bewust slechte daden te
stellen, wat leidt tot pijn en ongeluk. Zo
kan je dus voor een groot stuk je eigen
toekomst sturen en de cyclus van dood-
gaan en weer geboren worden de juiste
kant op sturen. Het uiteindelijke doel is de
staat van verlichting (Nirvāna), want als
je die bereikt hebt, breek je uit de cyclus
van wedergeboorte en is eeuwige rust je
beloning.
1ste & 2de°LO: Alles is Chinees voor mij! workshop
3de° LO: China voor beginners ,
actieve rondleiding
1ste & 2de°LO: Tipi of wigwam, workshop
3de° LO: Van tomahawk tot totempaal,
actieve rondleiding
2de° SO: De grote ontdekkingsreizen
erf van een veeboer, China, Late Han (25-220)
© KMKG
Dit aardewerken schaalmodelletje stelt het erf en
het huis van een Chinese boer voor. In het linkerdeel
zie je het hoekje waar de varkens gehouden worden.
Rechts een geitje en een aantal schuurtjes. In de
rechterbovenhoek zie je het woonhuis van de familie
dat je met een trap kunt bereiken en rechtsonder zit
de boer zelf eventjes uit te rusten.
In China wordt de houding tegenover de
dood gekleurd door twee verschillende,
elkaar aanvullende levensbeschouwin-
gen: het taoïsme en het boeddhisme.
Volgens het traditionele volksgeloof,
waar het taoïsme sterk uit put, moet men
38.Gebeten? Lees verderinternet
Op • http://plantaardigheden.nl/dodoens/
default.htm stelt men het project
Rembert Dodoens voor. Je vindt
er zelfs de volledige versie van zijn
Cruijdeboeck uit 1554.
http://www.dbnl.org/titels/titels.php?c=15•
is de middeleeuwse pagina van de
digitale bibliotheek voor Nederlandse
letteren. Hier vind je onder andere de
Middelnederlandse tekst Cirurgia of
Hantgewerck int lichame der menschen
(ed. Willy L. Braekman) van Johannes
Coninck.
Op • http://www.fordham.edu/halsall/sbook.
html vind je The Medieval Sourcebook.
In het Engels dus, maar een echte
schat aan primaire bronnen met onder
andere heiligenlevens, wetteksten
enzovoort.
Ook nuttig is • www.sacred-texts.com. Deze
site catalogeert originele teksten uit
tientallen verschillende godsdiensten,
alles in het Engels. Onder de hoofding
‘Christianity’ vind je naast verschil-
lende versies van het Oude en het
Nieuwe Testament bijvoorbeeld ook
de Divina Commedia van Dante.
Voor wie liever de antropologische •
kant van het verhaal belicht is er http://
paleopathologie.blogspot.com/. Deze site
publiceert heel wat artikels die te
maken hebben met de paleopatho-
logie en gaat daarin veel breder dan
enkel het tijdvak van de middeleeu-
wen. Deze site is uitsluitend in het
Frans.
Als uitsmijter nog deze: • http://forufore-
ver.net/fr/index.html. Op deze Franse site
kun je nu al een grafschrift/album
van je leven samenstellen, die link
stuur je dan door naar een vertrou-
wenspersoon die na je dood het boek
kan openmaken. omgang met de
dood anno 2010?
romans
BECKMAN, T., • Kruistocht in
Spijkerbroek, Rotterdam, 1973.
Dolf is een gewone 20ste-eeuwse jon-
gen die met een teletijdmachine terug
naar de 13de eeuw wordt gebracht. Hij
sluit zich daar aan bij een kinderkruis-
tocht. In 2006 verfilmd als Crusade in
jeans.
BECKMAN, T., Trilogie • Geef me de
Ruimte! (1976), Triomf van de ver-
schroeide Aarde (1977), Het Rad van
Fortuin (1978), Rotterdam.
De eigenzinnige Marije probeert haar
eigen koers te varen in het middel-
eeuwse Frankrijk tijdens de honderd-
jarige oorlog.
MALORY, T.,• Le Morte d’Arthur, N.Y.,
1962.
Sir Thomas Malory voltooide dit boek
in 1470 en baseerde zich op oudere
legenden over de mythische Engelse
koning Arthur. Nog steeds heel leuk
om te lezen.
DEARY, T., • Ruige Ridders en Kille
Kastelen, in de reeks Waanzinnig om
te weten, Alkmaar, 1996.
Alles wat je altijd al wilde weten over
draken verslaan, steden veroveren en
veel meer!
GAIMAN, N., PRATCHETT, T., • Hoge
Omens: de oprechte en secure voor-
spellingen van Agnes Nutter, een heks,
Utrecht, 1994.
Einde 20ste eeuw: de antichrist wordt
geboren en dus komt de eindtijd
eraan. Slecht nieuws voor de engel
Aziraphale en de demon Crowley die
het net zo gezellig hadden hier op
aarde.
WHITE, T.H., • Arthur. Koning voor
eens en altijd. Utrecht/Antwerpen,
1977.
We volgen de jonge Arthur en zien
hem opgroeien tot koning. De basis
voor de Disney film Het zwaard in de
steen.
39.
strips
DESPAS, B., MARTIN, J., VENANZI, •
M., Tristan, Brussel, 1984- …
Tristan is een beeldhouwer en archi-
tect uit het midden van de 15de eeuw.
Volg zijn avonturen in Frankrijk waar
hij bijvoorbeeld aan de zijde van
Jeanne d’Arc strijdt, maar ook daar-
buiten in de vervolgreeks De reizen
van Tristan, Brussel , 2005- ….
CHAILLET, G.,• Vasco, Brussel,
1983-2009.
In deze stripreeks volg je de avonturen
van Vasco, een laatmiddeleeuwse
held die vooral de Italiaanse steden
onveilig maakt.
JARBINET, Ph., • De as
van de Katharen, Zelhem
(Nederland),1997-2008.
De Katharen uit Frankrijk en Italië
hingen in de 12de en de 13de eeuw een
afwijkende vorm van het katho-
licisme aan. Ze werden door het
pauselijke gezag in Rome als een
bedreiging van de gevestigde macht
gezien. Die zette dan ook keihard de
tegenaanval in. De serie volgt Helena,
een jonge Kathaarse.
40.Bibliografififif ieARIÈS, Ph., Het Beeld van de Dood,
Nijmegen, 1987.
BAERT, B., DE GREEF, L., ‘Het verheer-
lijkte lichaam’, in: VAN STRYDONCK,
M., ERVYNCK, A., VANDENBRUAENE,
M., BOUDIN, M., Relieken: echt of vals?,
Leuven, 2006, p. 130-153.
BALACE, S, DE POORTER, A., Tussen
Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen,
600-1600, Brussel, 2010 (tent. cat.)
DEARY, T., Ruige Ridders en Kille
Kastelen, in de reeks ‘Waanzinnig om te
weten’, Alkmaar, 1996.
DE SOETE, J., ‘Dodendansen, een kennis-
making’, in: VANCLOOSTER, D., Dansen
met de Dood, Brugge, 2008, p. 39-67.
DE PASCALE, E., Dood en Opstanding,
Gent, 2008.
HAENNI, J.-P., MULHAUSER, B., Rats,
Neuchâtel, 1998.
HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,
VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de
Middeleeuwen, Amsterdam, 2005.
JANSEN, H. P. H., Geschiedenis van de
Middeleeuwen, Utrecht/Antwerpen,
1979.
ROOIJAKKERS, G., De Hemel in
Tegenlicht. Macht en devotie in het aarts-
bisdom Mechelen, Tielt, 2009 (tent. cat.).
VANCLOOSTER, D., ‘Het skelet en
de macabere dans van het leven’, in:
VANCLOOSTER, D., Dansen met de
Dood, Brugge, 2008, p. 9-37.
VAN ROYEN, H., ‘De ‘novissima
inimica’ of de laatste vijandin’, in:
VANCLOOSTER, D., o. c., p. 69-81.
VAN UYTVEN, R., De zinnelijke
Middeleeuwen, Leuven, 1998.
reliekhart afkomstig van de kapel van het kasteel
Thouaré-sur-Loire, Bretagne, 16de eeuw © KMKG
(h&h 83 / cat. 74)
Colofon
Dit dossier voor het onderwijs werd samengesteld
naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Tussen
Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen’ in het
Jubelparkmuseum van 2.12.2010 tot 24.04.2011
tekst: Christine Willemen
tekstcorrectie: K. Herremans, A. Van Waeg
vorm: Josworld
© 2010