40
educatief dossier

Tussen Hemel en Hel

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Educatief dossier van de tentoonstelling "Tussen Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen".

Citation preview

Page 1: Tussen Hemel en Hel

educatief dossier

Page 2: Tussen Hemel en Hel

2.InhoudInhoud 2

Woord vooraf 3

Inleiding 5

Situering 7 Eén grote middeleeuwse bende? 7

Hoe omgaan met bronnen? 9

Casus: CSI De middeleeuwen 12

Oorzaken van de dood 15 Ziek 15

Ten oorlog 20

Terecht! 24

Er is leven na de dood 27

De kunst van het sterven 31

Op een ander 35

Gebeten? Lees verder 38

Bibliografie 40

Page 3: Tussen Hemel en Hel

3.Woord voorafDe tentoonstelling

Het Jubelparkmuseum pakt dit jaar uit

met een grote tentoonstelling over sterven

in de middeleeuwen, een thema dat ons

meevoert langs de middeleeuwse straten

en velden en een inkijk geeft in de huizen

en levens van onze voorouders. Wie dood

zegt, zegt leven en de manier waarop de

levenden omgaan met hun doden zegt

heel veel over een volk, een maatschappij.

Op de tentoonstelling wordt 10 eeuwen

geschiedenis bekeken aan de hand van

een tweehonderdtal zorgvuldig gekozen

objecten en kunstwerken. Ongeveer de

helft komt uit de rijke collecties van het

Jubelparkmuseum zelf, de andere helft uit

vermaarde musea, bibliotheken, schatka-

mers, kerken en privéverzamelingen uit

binnen- en buitenland. De tentoonstelling

beslaat bewust zo een lange periode om

beter de evoluties in het denken over en

het omgaan met concepten als de dood en

het sterven aan te tonen.

Via een multidisciplinaire benadering

kunnen we raken aan een heel persoonlijk

en subjectief gegeven. Archeologie, kunst-

geschiedenis, sociologie, godsdienst-

wetenschap en fysisch antropologisch

onderzoek slaan de handen ineen om een

beeld te schetsen van de West-Europese

middeleeuwen van de 7de tot de 16de eeuw.

Eerst wordt kort nagegaan hoe er in ande-

re dan de Westerse culturen omgegaan

werd en wordt met de dood. Hoe de oude

Egyptenaren hun doden behandelden is

algemeen geweten, maar ook Oceanische

en precolumbiaanse culturen bijvoor-

beeld, hebben een heel eigen manier ont-

wikkeld om de eindigheid van de mens

te leren aanvaarden. Ook in het Westen

verschilden de gebruiken van cultuur tot

cultuur wat duidelijk wordt aan de hand

van een aantal kleine voorwerpen.

Vervolgens is de tentoonstelling onder-

verdeeld in vier grote thema’s:

1. De oorzaken van De DooD

De levensverwachting lag in de mid-

deleeuwen veel lager dan vandaag. Maar

wat betekent dit nu concreet? Naast

enkele ziekten waar we vandaag nog van

huiveren en de vele oorlogen was te wei-

nig of armoedig voedsel vaak de oorzaak

van een vroegtijdig overlijden. Voor vrou-

wen was kinderen krijgen levensgevaar-

lijk. De wetenschap bood geen soelaas,

dokters hadden onvoldoende kennis

om zwaar lijden te verzachten. Er waren

natuurlijk grote verschillen naargelang de

klasse waartoe men behoorde. Een tafel

gedekt voor een rijke familie (h&h 20,

21, 22, 23 / cat. 13) en één gedekt voor een

arme (h&h 15, 16, 17 / cat. 15) zijn hiervan

een mooie illustratie.

2. De stervensbegeleiDing en

De DooDsrituelen

Iedereen sterft; dat schept een band.

Hoe een maatschappij omgaat met het

individuele sterven zegt meer dan je zou

denken. Economische factoren spelen een

rol: waren rijke mensen betere christenen

omdat ze zich een mooier graf konden

laten bouwen? Wie werd uitgesloten?

Ongedoopte kinderen, zelfmoordenaars,

geëxecuteerden,…

Ook na het overlijden en de begrafenis

houdt de wereld van de levenden vast

aan die van de doden door middel van

grafmonumenten, herdenkingsmissen

enzovoort.

3. atlas van De DooD

Na een overlijden blijven er tastbare

getuigenissen in deze wereld: grafstenen,

dodenmaskers en sarcofagen zijn een blij-

vende herinnering aan zij die ooit waren.

Deze zaken zijn meestal maar weggelegd

voor enkelen: praalgraven en grafmonu-

menten contrasteren met de gewone

graven en massagraven.

4. van DooD tot verrijzenis

De dood hoort bij het bestaan, zeker in de

middeleeuwen waar men uit pure nood-

zaak van dag tot dag leefde. Het onvermij-

delijke sterven werd zin gegeven door een

hemel - of een hel - in het vooruitzicht te

stellen. Gaandeweg probeerde men zich in

dit leven zo goed mogelijk voor te bereiden

op het volgende. Hierbij mengde men het

christelijke dogma met puur bijgeloof:

memento mori, dodendansen en het rad der

fortuin herinnerden de mensen eraan dat

er meer was dan dit aardse leven.

Page 4: Tussen Hemel en Hel

4.

Het dossier

De tentoonstelling sluit vooral aan bij de

volgende vakken:

Geschiedenis-

Esthetica-

Godsdienst-

De tentoonstelling kan op verschillende

manieren gelezen en gebruikt worden.

Het thema van de dood is als een hefboom

die toelaat een steen op te tillen waaron-

der het middeleeuwse leven krioelt. Het

dossier richt zich dan ook in de eerste

plaats tot de leerlingen van het derde jaar

secundair onderwijs omdat dit het jaar is

waarin vaak de periode van de middel-

eeuwen behandeld wordt in het vak

geschiedenis. Net omdat er zo een lange

periode onder de loep ligt, van de

Merovingers tot de Nieuwe Tijd, is het

mogelijk bepaalde tendensen en evoluties

te volgen. In het dossier wordt de link

gemaakt met de voorgaande periode, de

Klassieke Oudheid, om dan een sprongetje

te maken naar onze eigen tijd. Op die

manier kunnen we een aantal concepten

en ideeën uit de leefwereld van de leer-

lingen terugkoppelen aan de periode van

de middeleeuwen. Merk op dat er geen

hoofdstuk ‘en nu’ of iets dergelijks is,

precies omdat het de bedoeling is in de

thema’s zelf een ruwe tijdschets te maken

en telkens terug te grijpen naar actuele

situaties en voorbeelden.

Omdat de thematiek van de tentoonstel-

ling, namelijk sterven in de middeleeuwen,

vanuit verschillende invalshoeken bekeken

wordt, gebruiken we ook in het dossier

zowel geschreven bronnen - de geschiedenis

als materiële bronnen - archeologie - en

iconografische bronnen - kunstgeschiede-

nis - om zo tot een herkenbaar beeld te

komen.

Het dossier volgt in grote lijnen de

thema’s van de tentoonstelling zoals ze

hierboven kort geschetst zijn. De hoofd-

stukken zijn echter enger opgevat om een

beter werkinstrument aan te reiken en dus

beter aan te sluiten bij de leerplannen. We

beginnen met een algemeen hoofdstuk

waarin een aantal punten met betrekking

tot de historische kritiek wordt uiteenge-

zet. Vervolgens een aantal hoofdstukken

die meer concreet iets vertellen over het

tijdvak via het thema van de tentoonstel-

ling en waarin we uitvoerig tijdgenoten

aan het woord zullen laten. Zo zien we

bijvoorbeeld hoe men omging met een

gewelddadige dood, zoals door oorlog,

en bekijken we een epidemie als de pest

dichterbij. Hierna mag zeker ook geen

hoofdstuk ontbreken over hoe men in de

kunsten met de dood omgaat, vroeger en

nu. Ten slotte volgt een hoofdstuk waarin

we kort nagaan hoe dood en sterven een

plaats kregen en krijgen in niet-Westerse

culturen. Via dit laatste hoofdstuk word je

uitgenodigd om ook de andere collecties

van het Jubelparkmuseum nog eens te be-

zoeken en in een ander daglicht te bekijken.

In feite kunnen al deze verschillende

hoofdstukken samen of apart behandeld

worden. De leerkracht hoeft ook niet

het hele verhaal te volgen, maar kan die

elementen eruit nemen die het beste aan-

sluiten bij de eigen stof. Op deze manier

wordt een aantal lijnen uitgezet die de

leerlingen moeten aanzetten tot zelfstan-

dig werken en opzoeken.

© KMKG

Die siele die sprac: lichaem,

ghi moet wel sorghen,

Want als so coemt die bitter doot,

Wie sal u dan verborghen?

Wat sal u dan helpen u weelde groot?

Dus moeti sorghen, het is u noot;

Ghi en hebt ghenen morghen

Dat lichaem sprac: moet ic oec sterven

leeren?

Ende ic en weet doch ghenen tijt.

Waer toe sal ic mi leeren?

Die werelt die toont mi vrolicheyt,

Natuere die is daer toe bereyt.

Hoe sal icse moghen verheeren?

Die siel die sprac: o lichaem,

snode van weerden,

Waer op so verlaet ghi u?

Wat wildi hier aenveerden?

Hoe dordi bedriven eenich solaes,

Arm stinckende vlees, der wormen aes?

Ghi moet doch inder aerden.

‘Een nieu Gheestelijck Liedeken’, in Veelderhande

schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens

alle menschen tot devotie verweckende, Martinus

Verhulst, Antwerpen, z.j. {ca. 1587}

Page 5: Tussen Hemel en Hel

5.Inleiding

Hier beghint die langhe vigilie, getijdenboek in

het Nederlands, Noordelijke Nederlanden (Utrecht),

ca. 1480 en begin 16de eeuw © KBR

(h&h 174 / cat. 148)

Getijdenboeken werden erg populair in de 15de

eeuw, dit voorbeeld stamt uit de late 15de - begin

16de eeuw. De bladzijde die we hier zien illustreert

het hoofdstuk over de dodenofficie: ‘Hier beghint

die langhe vigilie’. We zien onderaan een lijkstoet

die net bij het graf is aangekomen: de priester

besprenkelt de kist nog met wijwater terwijl hij de

dode de laatste absolutie leest. Het grootste gedeelte

van de prent wordt echter ingenomen door een beeld

van het leven na de dood: geschilderd in heldere

kleuren zien we een engel die de ziel van de dode, als

een naakte man, tot voor de troon van God brengt.

een grote groep mensen aanbelangt. Ieder

van ons heeft natuurlijk zijn eigen manier

van omgaan met onze eindigheid, zeker in

de huidige Westerse cultuur. In deze tijden

van godsdienstvrijheid kan ieder zijn

eigen verhaal verzinnen bij wijze van

spreken. Dat was helemaal niet zo in de

Westerse middeleeuwen, en zelfs veel

later, toen het katholieke geloof het sociale

cement was. Binnen dit religieuze raam-

werk leefden, werkten en stierven mensen

van de 4de tot ver in de 20ste eeuw.

Het lichaam zelf was van geen tel: het ging

de weg van alle vlees en was enkel voer

voor de wormen. De ziel ging naar ‘de

andere kant’: wachtkamer, hemel, hel …

wat men ook geloofde. Omgang met en

voorbereiding op de dood waren er vol-

ledig op gericht te zorgen dat de ziel

zo goed mogelijk terechtkwam op het

Laatste Oordeel. Of, vanaf de 13de eeuw, zo

min mogelijk tijd in het vagevuur moest

spenderen. Grafmonumenten waren in de

eerste plaats een middel om dat zielenheil

af te kopen.

Men treurde wel degelijk om de dingen die

men achterliet, de zaken die men verwe-

zenlijkt had, maar er was een vertrouwd-

heid met de dood die we vandaag ergens

zijn kwijtgespeeld. Men leefde van dag tot

dag en hoopte op een goede gezondheid.

En als de dood nabij was, probeerde je er

vooral te zijn voor de laatste momenten;

de begrafenis zelf was meer van materiële

aard en op zich minder belangrijk.

De mens is de enige soort die zijn doden

begraaft. De manier waarop een samenle-

ving omgaat met dood en sterven is teke-

nend voor die bepaalde groep individuen.

Want ook al zegt men dat een mens moeder-

ziel alleen sterft, het is een gebeurtenis die

Men zegt wel eens dat men ‘vandaag’ pro-

beert de dood te negeren en dat ‘vroeger’

de dood een alledaags gegeven was. Dat

is niet noodzakelijk zo. Aan de ene kant

was de levensverwachting in de middel-

eeuwen een stuk lager en er waren meer

ziekten waarvoor men geen adequate

genezing had. Aan de andere kant was de

wereld van de doden ook in de middeleeu-

wen gescheiden van die van de levenden.

Een belangrijk verschil in de omgang met

de dood nu en in de periode die we vooral

zullen behandelen, is dat de focus van

de herinnering radicaal verschoven is.

Een sterfgeval definiëren we vandaag in

termen van ‘gemis’: we zijn iemand kwijt.

De grafcultuur van vandaag

is ook daarop gericht: we gaan naar het

graf, we herdenken de sterfdatum waarbij

we ons proberen voor te stellen wat de

persoon die er nu niet meer is voor ons

persoonlijk betekende. In de middeleeu-

wen had men natuurlijk ook verdriet om

de gestorven persoon, maar daar werd

totaal anders mee omgesprongen.

Page 6: Tussen Hemel en Hel

6.

onze maatschappij die gericht is op leven

en jong zijn. Terwijl in de middeleeuwen

de dood een openbaar en (dood)gewoon

gegeven was.

Zij die het konden betalen bestelden zulke religieuze

handschriften waarin de verschillende gebeden

stonden die thuis elke dag op gezette tijdstippen

dienden te worden opgezegd. De inhoud is dus altijd

grotendeels dezelfde. Meestal werden zulke boeken

in het Latijn opgesteld, maar dit exemplaar is in het

Nederlands.

Vandaag leven we langer en toch worden

we op alle mogelijke manieren om de oren

geslagen met middeltjes om dat leven nog

te verlengen. De dood verkoopt; hij heeft

een hoog entertainmentgehalte. Denk bij-

voorbeeld aan het heengaan van populaire

figuren zoals recent nog Michael Jackson

dat mensen over heel de wereld samen-

bracht in verdriet en herinnering. Dit is

natuurlijk niets nieuws onder de zon. Ook

in vroegere tijden was de dood van een

belangrijke figuur een memorabele bele-

venis, maar vandaag is iedereen tegelijk

op de hoogte van tragische gebeurtenis-

sen door onze moderne massamedia.

Voordien, en dus zeker ook in de middel-

eeuwen, bleef het gros van de bevolking in

het ongewisse. Dit is natuurlijk een heel

andere discussie. Belangrijk is hier dus de

verschuiving in de omgang met het ‘alle-

daagse’ sterven, een gegeven dat letterlijk

doodgezwegen wordt omdat het niet

aanspreekt, omdat het geen plaats heeft in

Page 7: Tussen Hemel en Hel

7.Situeringaanknopingspunten. In dat verband

spreekt men wel eens van de ‘Germaanse

invallen’: volkeren die, zelf in de rug gezeten

door weer andere volkeren, zwaar op de

Romeinse staatsgrenzen drukten. Deze

Germaanse stammen ‘vielen’ niet zomaar

binnen. Er was immers al jaren een migra-

tie aan de gang van volkeren die bedreigd

werden in hun eigen gebieden en dus op

zoek gingen naar een nieuw thuisland. De

Romeinen zochten in het begin zelfs aan-

sluiting met die volkeren, in de hoop meer

grip te krijgen op de situatie. Zo ontstond

er stilaan een heel nieuwe demografische

situatie in West-Europa.

Men paste zich aan elkaar aan en accenten

verschoven. Een voorbeeld: bij de

Romeinen was de regel dat grafvelden

zich buiten de bewoningskern bevonden,

meestal langs de grote invalswegen net

buiten de steden en dorpen. Er was geen

afgebakende plaats waar de mensen hun

doden konden begraven. Men begroef hen

langs de wegen omdat die makkelijk

bereikbaar waren, ook als je nadien het

graf wou bezoeken. Men had ook de

gewoonte de dode één of twee munten

mee te geven als betaling voor de veerman

van de onderwereld, Charon, die de doden

decennia geprobeerd het traditionele

denken over de middeleeuwen bij te scha-

ven, toch is het moeilijk die karikaturale

traditionele stempel kwijt te spelen. Dit

is natuurlijk grotendeels te wijten aan de

populaire media die dit de gedroomde

periode vinden als achtergrond voor allerlei

fantastische verhalen.

Er ooit al eens bij stilgestaan dat ‘de middel-

eeuwer’ zichzelf helemaal niet zo zag of

benoemde? Daar komt nog eens bij dat de

Westerse middeleeuwen ongeveer 1000

jaar duurden, een heel erg lange periode!

Bedenk dus dat een ‘vroege’ middeleeuwer

moeite zou hebben zich te identificeren

met een ‘late’ middeleeuwer en omgekeerd.

Meer zelfs, iemand uit de vroege middel-

eeuwen zag zichzelf gewoon als Romein.

Op school leer je dat het West-Romeinse

Rijk viel in 476. Dit was helemaal geen

plots en onverwacht breekpunt. Het afzet-

ten van de laatste West-Romeinse keizer

(Romulus Augustulus) was het eindpunt

in een evolutie die al langer aan de gang

was. In West-Europa was het Rijk militair

en politiek verzwakt, de bevolking

was de band met het centrum - Rome

- stilaan kwijtgeraakt en zocht andere

ronddwaalden in een intellectueel vacuüm.

Maar dat geloof je toch zelf niet?!

Het Oost-Romeinse Rijk nu, heeft nooit

een ‘middeleeuwen’ gekend. Wat hen

betrof, was het volledige Romeinse Rijk

nog steeds in voege. En zeker in de vroege

middeleeuwen kregen koningen en

belangrijke heersers nog Romeinse titels.

Helemaal ingewikkeld wordt het wanneer

we andere continenten bekijken. Als je de

term middeleeuwen naar Westers voor-

beeld gebruikt, bedoel je een periode van

versnippering waarin men afgesneden

leefde van een klassieke, vormende periode.

Zo kan je niet zeggen dat de Meso-

Amerikaanse culturen van pakweg 500

tot 1500 hun middeleeuwen doormaakten,

integendeel, de Maya’s bijvoorbeeld be-

leefden toen net een grote bloeiperiode.

Elk continent heeft zo zijn eigen ontwik-

keling: in China volgden de dynastieën

elkaar op volgens een heel eigen dynamiek.

Weet dus dat ‘de middeleeuwen’ geen

vrijblijvend begrip is.

Waar denk je nu aan als ik zeg ‘middel-

eeuwen’? Ridders en jonkvrouwen?

Ziekten en stank? Brutaliteit en bloed-

vergieten? Bijgeloof en naïviteit? Ook al

hebben historici en anderen de voorbije

eén grote middeleeuwse

bende?

Ideeën als natie en staat zijn 19de-eeuwse

filosofische constructies die heel moeilijk

op vroegere periodes kunnen worden

toegepast. In dit dossier, en dus ook op de

tentoonstelling, nemen we West-Europa

en specifieker ‘onze gebieden’ in het vizier.

Het is belangrijk te beseffen dat het land

België in de middeleeuwen nog niet bestond

en dat Vlaanderen een heel andere beteke-

nis had dan vandaag. Wie vandaag waar

woont en hoe de lands- en provinciegrenzen

vandaag lopen, is langzaamaan doorheen

de middeleeuwen gegroeid. Let wel:

de Westerse middeleeuwen, een bedenking

die zelden gemaakt wordt. De grofweg

1000 jaar waarover we het zullen hebben,

is de periode tussen enerzijds de Klassieke

Oudheid en anderzijds de Renaissance,

wanneer men opnieuw aanknoopt bij

de klassieken. Een donkere tijd waarin

de mensen onwetend en doelloos

Page 8: Tussen Hemel en Hel

8.

woorden: tijdens de vroege middeleeuwen

werden de begraafplaatsen meer en meer

geïntegreerd in de bewoningspercelen

en vervaagde langzaam de grens tussen

de wereld van de levenden en die van de

doden. Vanaf de 8ste en zeker tijdens de

9de eeuw was het christelijke ‘kerkhof’ de

enige overgebleven begraafplaats in onze

streken en de christelijke ritus de enige

manier om doden te begraven - behalve

natuurlijk voor wie zo’n begrafenis niet

waard was.

De idee van een vooroudercultus blijft

in zekere zin tot in de middeleeuwen en

nog later bestaan, maar krijgt een andere

invulling. Zo kan je bijvoorbeeld relieken-

verering ook uitleggen als een ‘modernere’

vorm van voorouderverering. De voor-

ouders geven betekenis aan de huidige

generatie - zoals in bepaalde culturen nog

steeds gebeurt, denk maar aan China.

Door lichamelijk dicht bij het stoffelijke

overschot te zijn van een belangrijke per-

soon uit het verleden neem je een beetje

van zijn/haar kracht over.

Met de teloorgang van het Romeinse Rijk

en een toenemende kerstening van West-

Europa reorganiseerde men geleidelijk

de manier van begraven. Vaak werd er op

het graf van een vroegchristelijke marte-

laar een kerkje gebouwd. Ook na de dood

wilde men zelf dicht bij die heiligen

blijven, dus probeerde men zijn graf

dichtbij die kerkjes te maken (ad sanctos).

Het kerkgebouw werd zelfs een begraaf-

plaats binnen de begraafplaats! Eerst lagen

die kerken en begraafplaatsen nog buiten

de stadsmuren zoals in de Romeinse tijd,

maar naarmate de bewoning uitdijde,

kwamen die plaatsen pal in de nieuwe

bewoningskernen te liggen. Met andere

noemt men dat aanpassingsproces accul-

turatie: de ene cultuur neemt een aantal

elementen over van de andere en omge-

keerd. Tegelijk gaat men die elementen

aanpassen aan de eigen noden en tradities.

Zo vestigden de Merovingers (5de tot 8ste

eeuw) zich in de vroege middeleeuwen

in onze streken, tot dan toe de thuisbasis

van de Gallo-Romeinen. De Merovingers

waren een Frankische stam met het

christendom als staatsgodsdienst. Bij

het begraven van hun doden gaven ze

hun dierbaren muntjes mee, net zoals de

Romeinen deden. Daarnaast kregen de

overledenen nog allerlei andere giften mee

in hun graf zoals juwelen voor de vrouwen

en wapens voor de mannen, zoals de

Germanen deden.

De vroegmiddeleeuwse elite vond het ook

heel chic staan om oude grafheuvels uit

de bronstijd, ijzertijd of Romeinse tijd te

hergebruiken. Zo’n Romeinse grafheuvel

(tumulus) kon wel 16m hoog zijn en was

dus goed zichtbaar in het landschap. Deze

vorm van recyclage was een manier om

duidelijk te maken dat men (letterlijk) op

de schouders van de voorouders stond en

dus de controle had over de kennis en de

macht van die geweldige voorgangers.

de rivier de Styx overvoer. Zelfs toen het

christendom de staatsgodsdienst werd

(keizer Theodosius I, 380) werden de mees-

te mensen nog op deze manier begraven.

De doden hadden dus geen plaats binnen

de stadsmuren en de reden hiervoor was

vrij simpel: de hygiëne. Let op: een indi-

viduele begraafplaats met een gemarkeerd

graf was lange tijd voorbehouden aan wie

het kon betalen. Armere mensen werden

gewoon in een anoniem graf gestopt, vaak

een aantal lichamen samen en dat was niet

voor de gezelligheid.

De Romeinen waren zich bewust van

de vluchtigheid van een mensenleven

en beseften dat onze tijd in deze wereld

kort is. Het idee was dan ook zoveel

mogelijk uit het leven te halen en ervan

te genieten. De spreuk Carpe Diem ver-

wijst daar naar: pluk de dag. Een spreuk

die we ook op grafmonumenten tegen-

komen. Gnothi Seauton (γνωθι σεαυτόν)

is die andere beroemde: ken jezelf, ken je

sterfelijkheid.

Mensen die moeten samenleven, passen

zich aan elkaar aan.

Als verschillende culturen samenkomen,

Page 9: Tussen Hemel en Hel

9.

Maar van voedsel kon hij zich niet in die

mate onthouden. Hij klaagde dan ook vaak

dat vasten schadelijk was voor zijn gestel.

[…] Zijn dagelijkse hoofdmaaltijd bestond

uit vier gangen, afgezien dan van het wild-

gebraad dat jagers aan het spit opdienen en

dat hij liever at dan elk ander voedsel. […]’

EINHARD, ‘Vita Karoli Magni (817-830)’, in:

HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,

C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, 2005,

Amsterdam, p. 37-39.

Einhards teksten zijn makkelijk te vinden.

Zo kan je hier: www.thelatinlibrary.com/ein.html

zijn Vita Karoli Magni in het Latijn lezen en hier:

www.fordham.edu/halsall/basis/einhard.html in het

Engels.

Over de gezondheid van Karel wist

Einhard het volgende te vertellen:

‘[…]Hij had een goede gezondheid.

Alleen de laatste vier jaar voor zijn

dood had hij vaak koortsaanvallen. Op het

einde was hij ook mank aan één voet. Maar

zelfs toen leefde hij meer zoals hij het goed

vond dan volgens het advies van de dokters.

Hij haatte hen haast, omdat ze hem de raad

gaven het wildgebraad waaraan hij gewend

was op te geven en zich te wennen aan

gekookt voedsel.

Hij beoefende onophoudelijk het paard-

rijden en de jacht, volgens de tradities van

de Franken […]. Hij schepte ook genoegen

in de stoom van warmwaterbronnen en

trainde zijn lichaam door vaak te zwem-

men. Hij was daarin zo bedreven dat wer-

kelijk niemand hem kon overtreffen. […]

En hij nodigde niet alleen zijn zonen uit in

zijn bad, maar ook edellieden en vrienden,

en soms zelfs de hele groep mensen van

zijn gevolg en zijn lijfwacht. Meer dan eens

waren er honderd of meer man samen in

het bad. […]

Hij at en dronk met mate, maar met drank

was hij het matigst: hij had een grondige

afkeer van dronkenschap bij wie dan ook,

vooral bij zichzelf en in zijn omgeving.

stilstaat bij een aantal vragen: ‘wie heeft

dit geschreven?’, ‘waarom?’, ‘werkte hij

voor iemand?’, ‘wat is de historische con-

text van de tekst?’, enzovoort. Het beant-

woorden van ten minste een aantal van

deze vragen is als een bril opzetten: nu zie

je beter wat er bedoeld wordt. Dat wil dus

helemaal niet zeggen dat wat er staat fout

is, veeleer dat het maar een stukje van de

waarheid is.

Casus: Wiens brood men eet, …

Neem nu einhard (ca. 770-840), een

geleerde die in 791 als historicus aan het

hof van Karel de Grote kwam werken.

Het bekendste werk van deze man is de

Vita Karoli Magni, of Het Leven van Karel

de Grote. Wiens brood men eet, diens

woord men spreekt en dat was ook zo bij

Einhard. In de biografie van zijn baas

beschrijft hij Karel in de meest lovende

woorden en laat hij de minder positieve

kantjes van zijn vriend achterwege.

Daarmee is dit boek nog altijd heel belang-

rijk, maar als je vandaag een werk wil

maken over Karel de Grote zoek je best

ook andere relevante teksten op die je kan

aanvullen met archeologische vondsten.

Hoe omgaan met bronnen?

gesCHreven bronnen

Afstand is een voordeel bij het kijken

naar het verleden. In het verhaal van ‘de

geschiedenis’ zijn wij de alwetende verteller

met alle puzzelstukjes. Of lijkt dat maar

zo? Er is ontzettend veel dat wij niet

kunnen achterhalen omdat het gewoon is

opgelost in de geschiedenissoep. Gewone

levens die niemand heeft opgeschreven,

of zelfs maar getekend. Verhalen die

misschien wel zijn doorverteld, maar

waarvan de boodschap, of een deel ervan,

verloren is gegaan omdat elke verteller

het verhaal een beetje aanpast. Vergelijk

het met een spelletje ‘zeg het voort’: een

groep personen zit in een kring. Iemand

fluistert een zin in het oor van zijn/haar

buur en die fluistert het voort. Als de zin

weer bij de eerste is aangekomen is die vaak

complete nonsens geworden. Zo gaat het

ook met vertalingen en herzieningen van

teksten.

Naast het feit dat de overgrote meerder-

heid van de middeleeuwse bevolking

ongeletterd was, is ook wat wél neerge-

schreven werd niet zonder meer aan te

nemen. Het is belangrijk dat je altijd even

Page 10: Tussen Hemel en Hel

10.

Zo werd recent het oude kerkhof van de

Sint-Romboutskathedraal in Mechelen

helemaal onderzocht omdat men nu op

die plek een ondergrondse parkeergarage

wil aanleggen. Meer info daarover vind je

op www.beleefmechelen.be/sintrombouts-

kerkhof/default.aspx. Allemaal geweldig

goed nieuws voor mensen die geïnteres-

seerd zijn in andere mensen omdat de

graven en de overblijfselen die we daar

nog in terugvinden een alternatieve bron

van informatie zijn, naast de teksten.

Er bestaan verschillende dateringstech-

nieken. Een van de meest gebruikte is

de C14-methode die uitgaat van twee

gegevens. Ten eerste: radioactief verval.

We weten immers dat na 5730 jaar een

gegeven hoeveelheid radioactieve kool-

stof (C14) gehalveerd wordt. Ten tweede

wordt C14 ook in de atmosfeer aange-

maakt en komt het door fotosynthese

in de koolstofcyclus terecht. We gaan

dus kijken bij een bepaalde stof hoeveel

radioactieve koolstof er aanwezig zou

moeten zijn en hoeveel er nog is. Aan

de hand daarvan kunnen we afleiden

hoeveel er verdwenen is, m.a.w. hoe

lang dat voorwerp al bestaat.

Materiële bronnen

Over het doen en laten van de rijken zijn

we vaak beter ingelicht dan over dat van

de gewone stervelingen. Onder andere

omdat sterven in de middeleeuwen zo’n

alledaags gegeven was, zijn er verbazend

weinig geschreven bronnen bewaard die

met het materiële van de dood te maken

hebben. Een testament wordt pas opge-

maakt als men iets heeft om na te laten. En

er zijn bijvoorbeeld erg veel graven, maar

nergens is neergeschreven wie daarin ligt,

laat staan wanneer hij/zij begraven is en

dergelijke. Een grafsteen vandaag, zelfs de

meest eenvoudige, bevat toch ten minste

de naam, geboortedatum en sterfdatum

van de dode.

In de loop van de eeuwen die volgden op

de middeleeuwen zijn ook heel wat oude

steden anders ingedeeld en oude structu-

ren weggevaagd, of gewoon volgebouwd.

Tegenwoordig probeert men wat van

die schade ongedaan te maken. Zo is er

bijvoorbeeld de regel dat als in een oude

stad graafwerken moeten gebeuren de

archeologische dienst eerst de kans moet

krijgen om te kijken of er niets waardevols

begraven ligt op die site. Soms vindt men

dan funderingen van huizen en andere

gebouwen, en vaak ook oude graven.

Zij bepalen het levenslot van de mensen en beschik-

ken dus over de dood. Maar sommige mensen gaan

niet dood: hun naam en faam leven voort!

De triomf van de Faam op de Dood, Frankrijk of

de Zuidelijke Nederlanden, begin 16de eeuw.

© KMKG (h&h 177 / cat. 167)

Dit wandtapijt werd gemaakt in het begin van de 16de

eeuw. In het midden zie je Faam, ofte Roem, de

jongste dochter van de Oudgriekse oppergod Jupiter.

Ze rijdt in haar praalwagen die getrokken wordt door

twee witte olifanten terwijl ze op een lange trompet

met vier openingen haar lof blaast in de vier

windrichtingen. De namen van de andere figuren

zijn mee in het tapijt geweven. Zo zie je de Griekse

wijsgeer Plato helemaal rechts en loopt Karel de

Grote naast de wagen mee. De twee vrouwen die

door de olifanten vertrappeld worden zijn twee

schikgodinnen.

Page 11: Tussen Hemel en Hel

11.

geen enkele wetenschappelijke dis-

cipline staat op zich, ze vullen elkaar

allemaal aan. Het is niet helemaal

redelijk een bepaalde stelling in te

nemen tenzij die door verschillende

bronnen gestaafd kan worden. als

men dus bijvoorbeeld een bepaald

grafveld opgraaft (archeologie) is

het nuttig er bepaalde specialisten

bij te halen (o.a. paleopathologen en

kunsthistorici) en er de geschreven

bronnen voor die plaats op na te slaan

(historici).

Bij het interpreteren van grafieken en

tabellen is het belangrijk dat je je altijd

afvraagt hoe de maker ervan aan zijn

cijfers is geraakt. Aanvullend kan het

nuttig zijn de vraag te stellen waarom

de grafiek gemaakt is. Interpreteer de

gegevens zo onbevangen mogelijk en

schakel je verwachtingen uit. Mogelijk

kunnen tabellen die de levensverwach-

ting van de middeleeuwers uiteenzet-

ten een vertekend beeld opleveren. Zo

weten we dat in de late middeleeuwen

de gemiddelde mens zo’n 25 à 27 jaar

oud werd. Dat lijkt erg jong, en dat is het

ook, maar het plaatje wordt vertekend

door de erg hoge kindersterfte. Haal alle

kinderen die stierven onder de 6 uit de

statistieken en de gemiddelden zullen

omhoog schieten. Het is erg moeilijk

een betrouwbaar cijfer voor de levens-

verwachting te geven voor de periode

vóór de 15de eeuw omdat er gewoonweg

te weinig bronnen zijn.

gestorven zijn, of ze aan een bepaalde

ziekte leden, of het een man of een vrouw

was, enzovoort. Men kan heel wat afleiden

uit bepaalde botten van het skelet. Zo kan

men aan de vorm van het bekken zien welk

geslacht de dode had. Het bekken van

vrouwen is immers veel wijder om de

geboorte van kinderen makkelijker te

maken. Ook de leeftijd van de gestorvene

kan men bij benadering bepalen door het

skelet te onderzoeken. Terwijl je opgroeit,

groeien je botten aan elkaar. Zo bestaat

het dijbeen van een kind uit drie delen

die met kraakbeen verbonden zijn. Als je

20/21 jaar wordt, zijn die delen aaneen-

gegroeid tot één bot. Paleopathologen

maken gebruik van tabellen en grafieken

om te kijken waar in de groeicurve een

bepaalde persoon zich bevond om zo de

leeftijd van kinderen en adolescenten

tamelijk precies te schatten. Bij volwas-

senen wordt dat al een stuk moeilijker en

moet men de foutmarges groter maken.

Aan de hand van een volwassen skelet

kan men niet zo precies zeggen hoe oud

iemand was toen hij/zij stierf; dan zegt

men bijvoorbeeld: ‘hij was tussen de 25 en

40 jaar’.

iConograFisCHe bronnen

Ook mogen we de kunstgeschiedenis

niet vergeten. De verzameling prenten,

schilderijen, sculpturen en ander beeld-

materiaal dat de mensheid al voortge-

bracht heeft, noemen we iconografische

bronnen. Deze worden wel eens over

het hoofd gezien door historici en dat is

jammer omdat ze doordrongen zijn van

de codes en sfeer van de tijd waarin ze

gemaakt zijn. Men zegt wel eens dat een

beeld evenveel vertelt als duizend woorden.

Dat geldt vandaag in een multimediale

samenleving als de onze en dat gold ook in

de middeleeuwen. In een periode waarin

het merendeel van de bevolking ongeletterd

was, werden bij uitstek beelden gebruikt

om te communiceren. Men legde op deze

manier bepaalde concepten uit, zoals het

leven van Christus. Beelden konden ook

gebruikt worden om een bepaalde politiek

kracht bij te zetten en zo Jan met de pet te

overdonderen.

PaleoPatHologie

Nog een ander vakgebied is bijvoorbeeld

de paleopathologie, iets minder gekend,

maar zeker zo belangrijk. Paleopathologen

onderzoeken stoffelijke resten van men-

sen en proberen te achterhalen hoe die

Page 12: Tussen Hemel en Hel

12.

dingen in het verleden deed en bij uitbrei-

ding waarom we vandaag de dingen doen

zoals we ze doen.

Beeld je nu in dat je politieagent bent: je

komt goedgeluimd op het bureau aan,

klaar voor wat de dag je zal brengen,

wanneer je een telefoontje krijgt: er is een

stoffelijk overschot gevonden en je moet

onmiddellijk komen kijken. Dit is wat je

te zien krijgt:

Wat er gebeurd is, kun je makkelijker

te weten komen als je een paar gerichte

vragen stelt:

Wat zie ik? •

Is dit het skelet van een man of een •

vrouw en waarom denk je dat?

Waar is het skelet gevonden? •

Is het skelet volledig? Ligt het er al •

lang?

Ligt er nog iets bij in het graf? •

Is deze persoon volgens jou een •

natuurlijke dood gestorven, of is er

iets anders gebeurd?

Wat zie ik? een skelet

is dit het skelet van een man of een

vrouw en waarom denk je dat?

een vrouw: juwelen, fijne botstructuur

Waar is het skelet gevonden?

op een begraafplaats

is het skelet volledig?/ligt het er

al lang? je neemt een aantal stalen en

stuurt die naar het labo. Na grondig

onderzoek blijkt dat het lichaam al zeker

13 eeuwen onder de grond ligt.

ligt er nog iets bij in het graf?

heel wat juwelen. Je kan zelfs zien welke

godsdienst deze vrouw had omdat

de hanger rond haar nek een gouden

kruisje voorstelt.

is deze persoon volgens jou een

natuurlijke dood gestorven, of is er

iets anders gebeurd?

ze heeft wel een gat in haar schedel,

maar die is het gevolg van ouderdom

en niet van een kwaadwillige slag.

Deze rijke Merovingische vrouw is een

natuurlijke dood gestorven en zorgvul-

dig begraven volgens de gewoonten van

haar tijd.

afb. Funerair depot van een Merovingische

vrouw, begraafplaats van Bossut-Gottechain

(gemeente Grez-Doiceau), graf 146, laatste derde

van de 6de eeuw © KMKG (h&h 91 / cat. 82)

De ene zaak is nog maar net afgehandeld

of daar gaat de telefoon weer. Je haast je

ter plaatse waar de volgende scène op je

wacht:

Meteen vallen je een aantal details op:

Casus: Csi

De middeleeuwen

Waar en hoe je begraven werd toont welke

sociale positie je had in een bepaalde

samenleving, wat je reputatie was, hoe

men je zag. Ligt de persoon in een ongemar-

keerde put, of is hij voorzien van naam en

toenaam? Liggen er meerdere personen

in het graf? Ligt er nog iets bij, wat had hij

aan? Is het graf versierd? Ligt het skelet

op een begraafplaats met nog anderen?

Is dat familie? Liggen de overblijfselen in

de buurt van, of in een belangrijk gebouw

zoals een kerk? En dan is er de informatie

die je uit het lichaam zelf kunt afleiden: is

er iets vreemd te zien aan het skelet, een

misvorming, een breuk of een gat dat er

niet hoort te zitten? Ook al staat er geen

naam op het graf, toch kunnen we nog

heel wat afleiden van de botten: was het

een man of een vrouw? Hoe oud was hij/

zij ongeveer toen hij/zij stierf? Hoelang

liggen de botten al in de grond, m.a.w.

wanneer is het lichaam begraven? En

als we geluk hebben: waaraan is hij/zij

gestorven? Is er misschien bewijs van een

gewelddadige dood? Of van een ziekte?

Dit is belangrijke informatie voor iemand

die wil proberen te begrijpen hoe men

Page 13: Tussen Hemel en Hel

13.

Wat zien we dus?

het skelet van een man. Dat kunnen

we afleiden aan de hand van de vorm

van het skelet: robuust, groot bekken

met kleine opening, vierkante schedel,

enzovoort.

natuurlijke dood?

neen, het hoofd werd van de romp afge-

hakt met een heel scherp zwaard waarbij

de zesde nekwervel doormidden werd

gesneden. Vervolgens werd de schedel

verminkt door er met een zwaard vlak

over te snijden

in welke staat vond je het lichaam?

in een mooie kist, netjes uitgelegd, mooi

bewaard

ligt er nog iets bij in het graf?

niet op het eerste gezicht.

Wat voor iemand was het dan?

een belangrijk iemand met geld die

waarschijnlijk tegen een paar schenen

geschopt heeft

stoffelijk overschot van de graaf van egmont

(1522-1568), crypte onder de kerk, Zottegem

(h&h 11 / cat. 11) bij de onthoofding doorkliefde

zesde nekwervel van de graaf © fotoarchief

van het Laboratorium voor Antropologie van het

KBIN (h&h 12)

Het is het stoffelijk overschot van niemand

minder dan Lamoraal I Van Gavere,

Graaf van Egmont. Hij leefde van 1522

tot 1568 en was bevelhebber van

de Nederlanden en stadhouder van

Vlaanderen en Artesië onder Filips II van

Spanje. Hij werd uiteindelijk opgevoerd

als politieke zondebok tijdens de contrare-

formatie en op de Grote Markt van Brussel

onthoofd. Vandaag ligt hij in de crypte

onder de kerk van Zottegem samen met

zijn vrouw Sabina van Beieren en hun elf

kinderen.

Het is al een lange dag geweest en je staat

eigenlijk op het punt naar huis te gaan

wanneer je collega je hulp vraagt bij een

zaak die hij niet alleen kan oplossen. Hij

toont je dit:

Dus:

Wat zie je? •

Wat kan de oorzaak zijn van zo’n ver-•

vormingen? Een ziekte misschien?

Goed kijken: was de aanvaller links- •

of rechtshandig?

De voorkant van de schedel is helemaal

afgeschaafd en één van de ruggenwervels

is in tweeën gekliefd!

Wat zien we dus? •

Natuurlijke dood? •

In welke staat vond je het lichaam? •

Ligt er nog iets bij in het graf? •

Wat voor iemand was het dan?•

Page 14: Tussen Hemel en Hel

14.

Wat zie je?

een schedel met een ‘bluts en een buil’

Wat kan de oorzaak zijn van

zo’n vervormingen? een ziekte

misschien?

neen, het was een of ander wapen,

mogelijk een bijl. Er is twee keer toege-

slagen: één keer heeft iemand met een

zwier ingehakt op het hoofd zodat een

stukje van het bot opgelicht werd. Een

tweede keer is er een verticale dreun

uitgedeeld op de kruin van onze sche-

del zodat er een flinke deuk in kwam te

zitten.

goed kijken: was de aanvaller links-

of rechtshandig?

rechtshandig: er is van rechts uitgehaald

wanneer de bijl vast kwam te zitten in

het bot.

schedel met verwonding door een blank

wapen, begraafplaats van Braives, 6de- 7de eeuw

© fotoarchief van het Laboratorium voor

Antropologie van het KBIN (h&h 63 / cat. 60)

Ziezo. Alles opgelost, je kan terug naar

huis om eens goed uit te slapen.

Conclusie:

Zo zie je maar dat er heel wat af te leiden

is uit materiële overblijfselen. Een foto

is natuurlijk heel beperkt en geeft niet

veel informatie. Maar door verschillende

onderzoekstechnieken te combineren

en door het stellen van slimme vragen,

kan je een puzzelstukje toevoegen aan de

constructie van het verleden.

Page 15: Tussen Hemel en Hel

15.Oorzaken van de doodDe dood kan verschillende oorzaken heb-

ben. In het beste geval sterf je van ouder-

dom na een lang en goed leven, maar dat

is niet iedereen gegund. In de volgende

hoofdstukken bekijken we een aantal

mogelijke oorzaken van de dood. In een

eerste deel gaat het over ziekten, met als

casus de pest, in een tweede deel komt

oorlog aan bod.

ziek

Je moet erg oppassen dat je een thema als

ziekte en gezondheid niet te strak door

een moderne bril bekijkt. Het is verleide-

lijk om vergelijkingen te maken met onze

mooie, schone, hypermoderne zieken-

huizen en bacterieverzwelgende antibiotica.

Je mag niet vergeten dat veel van deze ver-

wezenlijkingen dateren van na de Tweede

Wereldoorlog, dus van na 1945!

Ook in de middeleeuwen deed men aan

ziekenzorg en had men wel degelijk

middeltjes tegen allerlei kwalen, het ene

al efficiënter dan het andere. Het beroep

van arts werd alom gerespecteerd en men

kon zich specialiseren tot bijvoorbeeld

chirurgijn of apotheker. De voornaamste

zorg van deze geleerde heren was niet het

genezen van de zieken, maar wel de men-

sen zo lang mogelijk gezond te houden.

En af en toe konden ook de specialisten

niet helpen, zeker niet bij een uitbraak van

zeer ernstige kwalen als sint-antonius-

vuur of de pest, waarover verder meer.

De heiligen Cosmas en Damianus, Doornik,

ca. 1520-1530 © KMKG (h&h 39 / cat. 31)

Links zie je de heilige Damianus.

Hij is gekleed als een 16de-eeuwse burger en heeft

een zalfpot in de rechterhand. De heilige Cosmas zie

je rechts. Ook hij is naar de mode van de tijd gekleed

en heeft een fles in de hand. Deze tweelingbroers

leefden in de tweede helft van de 2de eeuw, in een

periode van christenvervolgingen. Ze genazen de

zieken kosteloos en wonnen zo heel wat zieltjes bij

voor de Kerk. Ze werden uiteindelijk gevangengeno-

men, gemarteld en onthoofd. De mannen groeiden

uit tot de patroonheiligen van artsen, apothekers

en alle andere medische beroepen. Sint-Cosmas

houdt een zogenaamd pisglas vast. Een beproefde

methode voor dokters om te kijken wat er mis was

met de patiënt was immers de urine van de zieke te

onderzoeken. Naargelang de hoeveelheid, geur en

kleur konden dokters zien wat er scheelde en welke

behandeling aangewezen was. Dit piskijken steunt

op een eeuwenoude theorie van de Griekse geleerde

Galenus. Die stelde dat het menselijk lichaam bestaat

uit vier humores, ook wel temperamenten genoemd:

gele gal, zwarte gal, bloed en slijm. Als er om een af

andere reden een onevenwicht was tussen deze vier

werd je ziek. Aan de hand van de urine kon een dok-

ter dan afleiden waar de onbalans was en een gepaste

kuur voorschrijven.

Voor de gewone middeleeuwse sterveling

was ziek zijn - en de gevolgen daarvan - in

de handen van God. Hij alleen weet hoe

lang je hart het zal uithouden en Hij deelt

ziekten uit als straffen voor een zondig

leven. De mensen dachten dus dat er aan

die goddelijke wil helemaal niets te doen

was, het enige wat restte, was voorkomen

ziek te worden.

Dat deed men door enerzijds een zo gods-

vruchtig mogelijk leven te leiden, en langs

de andere kant door de richtlijnen van

geleerde dokters op te volgen: veel bewegen,

baden en gezond eten. Je hoort het goed:

aanvankelijk werd er veel heil verwacht

van water. Totdat het idee rijpte dat

ziekten langs de lucht werden doorgegeven

en men best zijn poriën helemaal liet

verstoppen, wilde men niet ziek worden.

Wegblijven uit ziekenhuizen was ook een

beproefde strategie omdat die echte broei-

haarden van ziekten en infecties waren.

Zieken werden dan ook thuis behandeld,

enkel zij die geen familie of vrienden had-

den kwamen op de infirmerie terecht.

De Westerse middeleeuwse maatschappij

was een vreemde wereld voor buiten-

staanders. Zo verbaasde de moslimstrijder

Usamah Ibn Munqidh (1095-1188) zich in

de 12de eeuw over de vreemde praktijken

van ‘Frankische’ dokters. Hij beschrijft de

behandeling van een man met een abces

op zijn been:

Page 16: Tussen Hemel en Hel

16.

‘Toen kwam er een Frankische

arts bij […]. Vervolgens zei hij

tegen de ridder: “Wat wil je

het liefst, leven met één been,

of sterven met twee?” De

ridder antwoordde: “Leven met één been.”

De arts zei: “Breng me een sterke ridder en

een scherpe bijl.” Een ridder verscheen met

de bijl - en dat terwijl ik ernaast stond!

Toen legde de arts het been van de patiënt

op een houten blok, en verzocht de sterke

ridder het been er met de bijl in één houw

af te slaan. De ridder sloeg - terwijl ik

toekeek - één keer, maar het been zat er nog

aan. Hij sloeg nog een keer, waarop het

merg uit het been liep en de patiënt ter

plaatse overleed. […]’

Ook een vrouw die aan ‘zwakzinnigheid’

leed, ontsnapte niet aan de exotische prak-

tijken van deze arts:

‘[…] Vervolgens onderzocht

hij de vrouw, en hij zei: “Dit is

een vrouw met een duivel in

haar hoofd door wie ze

bezeten is. Scheer haar haar

af.” Daarop schoren ze haar kaal, en de

vrouw begon meteen weer aan haar

normale dieet van knoflook en mosterd.

Haar zwakzinnigheid werd erger, waarop

de arts zei: “De duivel is haar hoofd in

gegaan.” Daarom nam hij een scheermes,

maakte diepe, kruisvormige sneden in haar

hoofd, stroopte de huid van het midden van

de sneden af totdat het bot van haar schedel

zichtbaar was, en wreef het in met zout.

Ook de vrouw stierf meteen. Daarop vroeg

ik hen of zij mijn diensten nog langer nodig

hadden, en toen het antwoord negatief

was, ben ik naar huis gegaan met kennis

over hun geneeskunde die ik eerder nog niet

had opgedaan. […]’

USAMAH IBN MUNQIDH,’Kitab al-l’tibar (ca.

1175)’, in: HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,

VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen,

Amsterdam, 2005, p. 99-101.

Dit stukje en wat Usamah Ibn Munqidh nog allemaal

schreef over de Franken kan je hier lezen:

http://www.fordham.edu/halsall/source/usamah2.html.

Pas op, deze site is in het Engels.

secretum secretorum

(Geheim der geheimen), medisch

geschrift, gehecht aan het sacraments-

boek van Wibald van Stavelot

© KBR (h&h 31 / cat. 24)

In de middeleeuwen dacht men dat dit boek een brief

van de Griekse wijsgeer Aristoteles aan Alexander

De Grote was, maar eigenlijk is het een vertaling

van de Arabische tekst Kitâb sirr al-asrâr uit de 10de

eeuw. Oorspronkelijk was het een lijvig boek dat het

zowel had over politiek en moraal, als over hygiëne,

dieetleer en alchemie. Later werden er stukken apart

vertaald en uitgebracht. Een van de ideeën uit het

manuscript is dat sommige levensmiddelen je hel-

pen in goede gezondheid te blijven, afhankelijk van

de seizoenen en je eigen gestel. Sommige levensmid-

delen konden dus voor de ene slecht zijn en voor de

andere juist goed.

ePiDeMies - Casus: De Pest

Alles wat men niet in huis wil, wordt op

straat gesmeten. Alles. Op straat loopt het

‘straatvee’ zoals kippen en varkens, maar

ook paarden en mensen moeten door de

smurrie. De gemiddelde middeleeuwer

staat niet stil bij de gevolgen hiervan. De

vaat wordt in dezelfde gracht omgespoeld

als waarin men naar het toilet gaat. De

straten en huizen zijn vergeven van de

ratten en ander ongedierte. Dat men daar

wel eens erg ziek van kan worden, komt

niet bij de mensen op. Pas op, een totaal

gebrek aan hygiëne, zowel van jezelf als

van je omgeving, en dus ook het ontbre-

ken van zuiver water, is níet iets dat ver-

dwenen is in de nevelen van de geschiede-

nis. Bij grote natuurrampen bijvoorbeeld,

zoals de overstromingen dit jaar in

Pakistan en de orkaan Katrina in de VS

in 2005, is er plots een acuut gebrek aan

schoon water zodat allerlei bacteriën vrij

spel krijgen. Vandaag beseft men gelukkig

wel dat het belangrijk is snel in te grijpen,

maar dan nog is de kans op bepaalde

infecties zoals cholera en dysenterie groot.

antiquitates Flandriae ab anno 1296 ad annum

1352 (Vlaamse oudheden vanaf het jaar 1296 tot het

jaar 1352), in: Gilles Li Muisit, Chronique et Annales,

Zuidelijke Nederlanden, 1349-1352

© KBR (h&h 45 / cat. 37)

Dit manuscript werd gedicteerd door Gilles Li Muisit,

de zeventiende abt van het benedictijnenklooster

Page 17: Tussen Hemel en Hel

17.

meer bepaald epidemies, werden gezien

als een Gave Gods, een rechtvaardige straf

voor stinkende zondaars. Deze manier

van redeneren doet een beetje denken aan

de manier waarop er vandaag in sommige

landen omgegaan wordt met moderne

ziekten als HIV en AIDS. Zo hoor je wel

eens dat een douche nemen na onveilige

seks voldoende is om de ziekte niet op te

lopen, of dat enkel druggebruikers een

risico lopen en andere wilde verhalen.

En ook vandaag werkt de Kerk niet echt

actief mee aan het helpen voorkomen van

de verdere verspreiding van dit vreselijke

virus. De boodschap daar is dat enkel

mensen die een deugdzaam christelijk

leven leiden zeer weinig kans maken om

HIV, en dus AIDS, te krijgen. Terug naar

de middeleeuwen waar de schrik er in

ieder geval goed inzat.

guy de Chauliac (1298-1368) was een

geestelijke en belangrijker, een dokter. Hij

werkte aan de pauselijke curie te Avignon

(niet Rome! Zoek maar eens op) als lijfarts

van verschillende pausen. Zijn belangrijk-

ste werk is de Chirurgia Magna, of Grote

Chirurgie, waarin hij de pestepidemie van

1348 beschrijft:

‘[…] Voor ons begon deze

genoemde sterfte in januari,

en hij duurde zeven maanden.

De mensen stierven op twee

manieren. Bij de eerste

manier, die optrad gedurende de eerste

twee maanden, hadden de zieken lang

aanhoudende koortsen die gepaard gingen

met het uitspuwen van bloed. Zij die

hieraan leden, stierven binnen drie dagen.

De andere manier manifesteerde zich gedu-

rende de vijf maanden nadat de eerste twee

voorbij waren zoals ik juist beschreef. Ook

hierbij waren de koortsen onophoudelijk,

maar bovendien ontstonden er gezwellen

en pestzweren in de buurt van de ledema-

ten, en het meest gebeurde dit onder de

oksels of in de liezen. En zij die deze vorm

van pest opliepen bezweken er binnen de

vijf dagen aan. Vooral de pest waarbij de

mensen bloed spuugden was zó besmet-

telijk en vergiftigd, dat mensen elkaar niet

alleen besmetten door in dezelfde woning

te verkeren, maar zelfs al wanneer ze

elkaar alleen maar aankeken. Er stierven

zoveel mensen, dat er voor de meesten geen

mis werd opgedragen, en dat ze in volstrek-

te eenzaamheid en zonder de aanwezigheid

van een priester werden opgebaard. Vaders

hielpen hun zonen niet meer, en de zonen

ook niet hun vaders. De naastenliefde was

dood, en alle hoop was verloren gegaan. […]’

Over de pest zei men dat men ’s morgens

at met zijn familie en ’s avonds met zijn

voorouders, zo snel ging de aftakeling!

Ongeveer een derde van de West-Europese

bevolking stierf aan de Zwarte Dood, de

plaag van het midden van de 14de eeuw.

Wist je dat men deze ziekte in de mid-

deleeuwen gewoon pestilentie noemde?

Er is dan ook discussie of al die mensen

aan dezelfde ziekte zijn gestorven, of dat

‘pestilentie’ meer een verzamelnaam

was. Er waren ook twee versies van de

pest: builenpest en longpest. In de mid-

deleeuwse bronnen wordt er vaak geen

onderscheid gemaakt tussen de verschil-

lende ziektes en vandaag kan men vaak

niet aan de overblijfselen zien aan welke

ziekte een persoon nu precies gestorven

is. In onze streken was dan weer sprake

van de haestige ziekte omdat men er zo

snel van doodging natuurlijk. De term

Zwarte Dood ten slotte werd pas in de

19de eeuw voor het eerst gebruikt.

van Sint-Martinus in Doornik (1272-1353). Gilles

moest zijn Annales wel dicteren omdat hij op het

einde van zijn leven blind geworden was. Het boek

verhaalt onder andere over de grote pestepidemie die

Doornik teisterde in het jaar 1349. Bij een dergelijke

epidemie is het belangrijk dat de doden snel begra-

ven worden om verdere verspreiding van de ziekte

te voorkomen. Op deze prent kan je goed zien dat

de overledenen in lijkwaden en eenvoudige houten

kisten in de grond worden gestopt

Melaatsheid, pest, … het klinkt vandaag

allemaal exotisch, maar in de middel-

eeuwen was het dagelijkse kost. Deze

ziekten bestaan nog steeds, laat daar geen

misverstand over bestaan, maar ze zijn

niet meer ongeneselijk. Vroeger wist

men amper wat gedaan om deze kwalen

te verhelpen, laat staan te voorkomen.

Neem nu de pest. Iedereen had wel een

eigen mening over wie of wat deze plaag

nu precies veroorzaakte: vreemdelingen,

muggen, appels en pruimen, joden,...

Dit betekent absoluut niet dat de mensen

‘dommer’ waren. De wereld was heel

klein voor de gemiddelde middeleeuwer

en scholing ondermaats. Men probeerde

dus op andere manieren de ingewikkelde

wereld uit te leggen. De kerk nam het

voortouw: ‘warender gheen sonden, daer

waren gheen pestilentieën’. Ziekten, en

Page 18: Tussen Hemel en Hel

18.

Zoals wel vaker gebeurt bij zulke grote

rampen ging men op zoek naar een zon-

debok. Iemand om de schuld te geven van

deze verschrikking om daarna opnieuw

met een schone lei te kunnen beginnen.

De besmetting leek immers uit het niets te

komen. Als er iemand in huis de pest had,

moest men een bos stro aan de gevel han-

gen als teken dat men dat huis maar beter

kon mijden (als de pest). De Chauliac

schrijft:

‘[…] Deze onuitsprekelijke

sterfte zette velen aan het

denken. In sommige landen

dacht men dat het de joden

waren die hun land hadden vergiftigd. Als

gevolg daarvan werden de joden in deze

landen ter dood gebracht. In andere landen

kregen de armen de schuld en werden ze

onthoofd; soms ook werden ze weggejaagd.

[…] Wanneer ze bij iemand poeders of

zalven vonden, dan ontweken ze hem

omdat ze dachten dat deze er vergiftigde

drankjes van zou kunnen maken, en lieten

het hem doorslikken. […]’

Voor een geleerd man als De Chauliac was

dit natuurlijk klinkklare onzin. Hij ging

het verder zoeken:

‘[…] De oorzaak die op iedereen

inwerkte was de verdeling en

samenstand van de drie

belangrijkste planeten:

Saturnus, Jupiter en Mars. […] De oorzaak

van de pest die op iedere mens individueel

inwerkte, was de conditie van het lichaam,

en de slechte samenstelling van de humo-

ren, de zwakheid en de verstopping

daarvan. […]’

De werkelijke oorzaak van de pest zijn

zieke vlooien die in de pels van knaag-

dieren en zelfs katten leven. Dit ontdekte

men pas in de 19de eeuw. Niemand in

de middeleeuwen vond een rattenplaag

speciaal genoeg om er een verwoestende

ziekte aan vast te knopen. Men vond dat

een indrukwekkende ziekte een indruk-

wekkende oorzaak moest hebben.

Gelukkig had De Chauliac ook een oplos-

sing klaar:

‘ ‘[…] Omdat mensen anders

reddeloos verloren waren

wanneer ze door de pest

getroffen werden, werd er veel

werk gemaakt van zowel de voorzorgs-

maatregelen voordat iemand getroffen

werd, als van de pogingen tot genezing

wanneer de besmetting een feit was. Maar

de enige goede voorzorgsmaatregelen

waren de streek te ontvluchten vóór de

infecties en ontstekingen zichtbaar werden,

en te laxeren met pillen die van aloë

gemaakt waren, en ader te laten en de lucht

te zuiveren met grote vuren. Ook het hart

werd versterkt met theriak en met prettig

ruikende dingen, en kregen de lichaams-

sappen een opkikker met roodbruine

aluinaarde. De vuiligheid in het lichaam

werd tegengegaan met behulp van azijn.

[…]’

GUY DE CHAULIAC, ‘Chirurgia Magna (1363)’, in:

HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,

C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,

2005, p. 142-145.

stroopkan, Antwerpen of

Noordelijke Nederlanden, ca. 1600 ©

KMKG (h&h 42 / cat. 34)

Dit recipiënt werd gemaakt in

Antwerpen of de Noordelijke Nederlanden rond

1600. Zoals je kunt lezen op de buik, s. de cichorioc

rabar, werd hierin een siroop op basis van rabarber

en cichorei bewaard, een aftreksel dat laxerend

werkte. Het was zeker niet de bedoeling dat je bij

problemen de hele pot in één teug uitdronk, daarom

dus de handige schenktuit zodat je heel precies de

juiste dosis kon afmeten.

Het was voor sommigen dus erg duidelijk

dat er allereerst iets moest gedaan worden

aan de vuiligheid. Zo probeerde men

de lucht te zuiveren door hier en daar

pektonnen te branden. Weer anderen

waren er heilig van overtuigd dat de pest

als een walm door de poriën kon dringen

en zo de mensen ziek maakte. Om dat

te verhinderen raadde men aan te stop-

pen met baden om zo de poriën dicht te

maken. Verbazend veel mensen volgden

deze raad op en het was het begin van het

‘stinkende’ tijdperk. Mensen werden bang

van water en een bad nemen werd gezien

als levensgevaarlijk.

De middeleeuwse pillendraaiers deden op

hun beurt erg hun best een afdoend middel

te vinden. Er werd in het bijzonder op

theriak vertrouwd, waarvan De Chauliac

dus ook sprak. Het middeltje was goed

tegen zowat alles: hoofd-, keel-, buik-

pijn, … pest. Zo staat er te lezen in een

Limburgs register uit 1630:

‘Nem een glaes ende vullet met Driakel

den derdeen deel ende het derde deel met

gebranden wijn en het ander derde urine

van een knechten dat noch macht is ende

wel te pas is, nemt dit al tsamen ende

gevet den patienten te drincken met sijnen

ontbijten drij morghenstonden achter den

Page 19: Tussen Hemel en Hel

19.

anderen, te weten telcker rijse een glaes vol;

dit is gexprimentert gewest te Venegien int

jaer 1504.’

‘Neem een glas wijn en vul het voor een

derde met Driakel (theriak), een derde

brandewijn, een derde urine van een

gezonde knecht die nog maagd is en meng

het goed. Geef de patiënt ’s ochtends bij

het ontbijt een glas vol te drinken, en dit

drie ochtenden lang. Dit is vastgesteld in

Venetië in het jaar 1504.’

(vertaling C. Willemen)

Voel je je al gezonder? Theriak bestaat

al meer dan 2000 jaar en er zijn ver-

schillende recepten voor in omloop.

Oorspronkelijk was het een antidotum

tegen allerlei soorten gif. Er zitten dan

ook verschillende giftige stoffen in

die bij regelmatige inname een weer-

stand moesten helpen opbouwen.

Hoofdbestanddelen waren opium en

addervlees. In Venetië bestonden er zelfs

speciale addertuinen waar men de dieren

kweekte om te verwerken in theriak.

Exotische dieren als slangen vond men

immers wel indrukwekkend genoeg om

als oorzaak van de pestilentie te zien.

Wist je dat men vandaag in natuur-

winkels soms een moderne versie van

dit wondermiddel kan vinden? Theriak

kennen we nu onder de naam Zweedse

kruiden, weliswaar zonder opium en

zonder addervlees. Op het internet is er

veel te vinden over dit ‘geneesmiddel’.

Uit de besmette regio vluchten om het vege

lijf te redden was een beproefde methode

die men ook in Italië kende. Deze vluch-

tenden droegen de bacterie weliswaar op

een recordtijd rond naar andere steden en

dorpen en vormden zo een wezenlijk

deel van het probleem. De Italiaanse

dichter Giovanni Boccaccio schreef in

1353 zijn Decamerone. In dit boek wordt

beschreven hoe zeven vrouwen en drie

mannen de uitbarsting van de pest in 1348

ontvluchten door zich terug te trekken op

een landgoed buiten het drukke Firenze.

Om de tijd te doden vertellen ze elkaar

om beurten een verhaal. Ook Boccaccio

beschrijft het uitbreken van de builen, die

hij ‘karbonkels’ noemt en vertelt dat men

vervolgens ongeveer drie dagen te leven

had. Op dokters had deze Italiaan het niet

zo begrepen:

‘[…] Tegen de

kwaal leek

doktersadvies

noch medicijn te

baten. Integendeel, door de aard van de

aandoening zelf, of doordat de genezers

(wier aantal schrikbarend was toegenomen

nadat hele horden kwakzalvers van beider-

lei kunne zich bij de artsen had gevoegd) in

hun onwetendheid de oorzaak ervan niet

konden achterhalen en bij gevolg ook geen

doeltreffende remedie konden bedenken,

waren er maar weinigen die ervan gena-

zen. […]’

BOCCACCIO, G., ‘Decamerone (1353)’, in:

HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,

C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,

2005, p. 145-147.

Dokters durfden vaak niet op ziekenbe-

zoek bij pestlijders, dus moesten de ‘pest-

meesters’ opdraven. Die laatsten vroe-

gen een forse gevarentoelage voor hun

diensten en waren meestal geen gekwa-

lificeerde genezers. De begraafplaatsen

konden de toevoer van lijken niet volgen.

Er was een tekort aan grafdelvers om de

kuilen te graven en aan priesters om de

mis te lezen. Uit pure noodzaak maakte

men massagraven en die waren niet erg

diep. De stank was niet te harden.

Hoewel de laatste uitbarsting in onze stre-

ken dateert van 1669 bestaat de pest nog.

Zeker in de gebieden waar alles begonnen

is zoals India. Het verschil is wel dat de

pest ondertussen helemaal genezen kan

worden als men er snel genoeg bij is.

Page 20: Tussen Hemel en Hel

20.

infanterie alle kanten op vluchtte, vielen

de meeste slachtoffers.

En ook al strompelde je levend van het

slagveld, arm of rijk, was het goed moge-

lijk dat je binnen enkele dagen toch nog

het leven liet door een infectie.

Ieder leger had zo zijn eigen gewoon-

ten. Hier een stukje uit het verslag dat

de Normandische monnik William van

Malmesbury maakte van de beroem-

de slag bij Hastings in 1066 waar de

Normandiër Willem de Veroveraar een

klinkende overwinning behaalde op de

lokale Engelse strijdmacht:

‘[…] De moedige aanvoerders

bereidden zich voor op de slag,

ieder volgens de gewoonte van zijn land. De

Engelsen, zo hebben we gehoord, sliepen de

hele nacht niet maar dronken en zongen, en

in de ochtend bewogen ze zich meteen in de

richting van de vijand. Ze waren allemaal

te voet, gewapend met strijdbijlen en

beschermd door hun schilden vlak naast

elkaar te houden. […] De Normandiërs,

aan de andere kant, besteedden de nacht

aan het opbiechten van hun zonden. ’s

Ochtends ontvingen ze de Heilige

Communie van het lichaam van de Heer.

Hun infanterie, met pijl en boog, vormde

de voorhoede, terwijl hun cavalerie,

verdeeld in verschillende vleugels, in de

achterhoede stond opgesteld. […]’

De auteur vond het niet bepaald een

wonder dat de Normandiërs die slag thuis

gehaald hadden: God was immers aan

hun zijde. Toch hebben de overwinnaars

het niet makkelijk gehad, zo schreef Van

Malmesbury:

‘[…] Toen ze (NB de Engelsen)

een heuvel veroverden, dreven

ze de Normandiërs, die in volle achtervol-

ging de heuvel opzwoegden, terug de vallei

in. Daar maakten de Engelsen ze probleem-

loos tot op de laatste man af door speren

naar ze te gooien en stenen naar beneden te

rollen. Door een korte route te nemen

vermeden ze bovendien een diepe holte in

het land en liepen daar zoveel van hun

vijanden onder de voet, dat stapels lijken de

holte helemaal vulden. […]’

WILLIAM VAN MALMESBURY, ‘Gesta Regum

(1066)’, in: HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,

VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen,

Amsterdam, 2005, p. 62-63.

Het mocht allemaal niet baten. Toen

uiteindelijk de Engelse aanvoerder Harald

viel ‘met een pijl in zijn hoofd, bleven de

Engelsen vluchten tot de nacht aanbrak.’

Over de slag bij Hastings in 1066 is

heel veel te vinden, veelal in het Engels.

Hier bijvoorbeeld: http://www.fordham.

edu/halsall/source/1066malmesbury.html vind

je wat William van Malmesbury nog

allemaal schreef over die beruchte slag.

Misschien ken je ook wel het tapijt van

Bayeux: een lange rol borduurwerk dat

ook naar aanleiding van de exploten van

Willem de Veroveraar gemaakt werd.

Dit borduursel werd tot leven gebracht

met moderne animeertechnieken; het

resultaat daarvan kan je vinden via deze

link: http://www.youtube.com/watch?v=bDaB-

NNyM8o. En als je op een druilerige

zondagnamiddag niet weet wat gedaan

kan je zelf je eigen verhaal in elkaar puz-

zelen aan de hand van de figuurtjes op

het tapijt van Bayeux: http://www.adgame-

wonderland.de/type/bayeux.php.

ten oorlog

Oorlog is een uitzonderingssituatie.

Vandaag onderhouden de landen in het

Westen beroepslegers, maar dat was niet

altijd zo. In de feodale middeleeuwen kon

de koning zijn vazallen verplichten samen

met hem ten strijde te trekken, een

mechanisme dat ook op de lagere niveaus

werkte. Zo was legerdienst een van

de corveetaken die horigen die op het

land werkten, opgelegd kregen in ruil

voor onderdak, werk en bescherming.

De bescherming van de steden was de

taak van de schuttersgilden. Als de stad

belegerd werd, moest elke gezonde vrije

burger zich melden. Noch de boeren, noch

de stedelingen die niet tot de juiste gilde

behoorden, mochten zelf wapens in huis

hebben, maar moesten die in tijden van

nood halen in een centraal depot.

Vooral in tijden van oorlog werd het ver-

schil tussen leven of dood bepaald door je

kapitaal. De mannen die werden opge-

roepen om te vechten, hadden slechts een

minimum aan training zodat paniek in de

gelederen een groot probleem vormde.

Want wanneer de rangen in het heetst

van de strijd doorbroken werden en de

Page 21: Tussen Hemel en Hel

21.

Kop van een knots of strijdhamer,

1300-1500

© KMKG (h&h 61 / cat. 59)

Knotsen en knuppels zijn de oudste wapens ter

wereld. Een stevig stuk hout is snel gevonden en

later bevestigt men een metalen stuk in brons,

lood of ijzer aan het uiteinde. Dit metalen stuk kan

verschillende vormen hebben, liefst met een aantal

scherpe pinnen om maximale schade aan te richten.

Dit soort knotsen zien we op het einde van de 12de

eeuw op het slagveld verschijnen waar ze vooral-

hoofdwonden veroorzaken.

En voor wie wil weten hoe het met

Willem de Veroveraar afliep: in 1087

maakte hij een ongelukkige tuimeling van

zijn paard waarbij hij zijn organen ernstig

beschadigde. Hij overleed aan zijn ver-

wondingen. Toen men hem wou begraven

bleek dat de doodskist die men voor hem

besteld had veel te klein was - William

was aan de corpulente kant - zodat de aan-

wezige priesters eens goed op zijn buik

moesten duwen om hem alsnog in de kist

te krijgen. Maar omdat het lichaam niet

onmiddellijk na zijn dood goed bewaard

was, sprong zijn buik letterlijk open en

verspreidde zich een afschuwelijke geur.

Niet echt een koninklijk einde, dus.

Heilige barbara, Mechelen, ca. 1500-1520

© KMKG (h&h 71 / cat. 71)

Sint-Barbara was de patroonheilige van de goede

dood. Het verhaal gaat dat toen de heilige Barbara

nog gewoon Barbara was, ze erge ruzie had met haar

heidense vader Dioscurus. Om haar te beschermen

tegen de blikken van jonge mannen sloot hij haar op

in een toren en liet ook een privébadhuis voor haar

bouwen. Op zijn dochters verzoek plaatste hij drie

ramen in het badhuis, maar wist niet dat die de heili-

ge Drievuldigheid symboliseerden. Toen hij het toch

te weten kwam, liet hij haar opsluiten en martelen.

Omdat Barbara in God bleef geloven, heelden haar

wonden op miraculeuze wijze. Uiteindelijk doodde

Dioscurus zijn dochter eigenhandig door haar met

zijn zwaard te onthoofden. Niet lang daarna werd

hij op weg naar huis geveld door een blikseminslag.

Sint-Barbara kan je altijd herkennen aan de toren

(waar ze in opgesloten werd) en het boek dat ze in

haar linkerhand houdt (een Bijbel).

Wat gebeurde er met al die mensen die op

het slagveld stierven? Het was vaak niet

mogelijk alle lichamen van de gesneuvelden

te bergen. De ridders haalde men er meestal

wel tussenuit om ze een gepaste begrafenis

te geven, maar het voetvolk kwam niemand

opeisen. Vriend en vijand lag door elkaar,

de stank was ondraaglijk. Volgens de

katholieke regels mochten christenen niet

gecremeerd worden omdat je lichaam

intact moest blijven voor het Laatste

Oordeel. Op dat moment zal goed en kwaad

van elkaar gescheiden worden en gaan de

zondaars naar de hel en de vromen naar de

hemel. Op het slagveld werd een uitzon-

dering gemaakt op de gangbare begrafenis-

regels en verbrandde men de lichamen om

een minimum aan hygiëne te handhaven.

Toch was het zelfs voor de rijke families

van de ridders soms moeilijk om hun

dierbare vader, oom of zoon terug thuis

te krijgen. Niet alle oorlogen werden

immers dicht bij huis uitgevochten. Als

je stierf op kruistocht, kon het maanden

duren vooraleer je weer thuis was. Zonder

koelwagens of moderne balsemingtech-

nieken was het verder volkomen onmoge-

lijk om zo’n lichaam lang te bewaren. Een

gangbare praktijk was dan ook het skelet

afkoken, dus ontdoen van het vlees, en

enkel de botten op transport zetten.

En hoe werd de brutale slachting van

medemensen verantwoord ten opzichte

van zichzelf en van God? Om te beginnen

werd de wereld in twee delen opgesplitst:

de christenen en de rest. Als je een goed

christen bent, heb je een grenzeloos

geloof en vertrouwen in God en Christus

de Verlosser. De christelijke godsdienst

structureerde de middeleeuwse maat-

schappij: de paus was ook een wereldlijk

leider en kon andere koningen maken of

kraken. Kloosters en abdijen waren plaat-

selijke politieke en economische machten

die een grote mate van onafhankelijk-

heid hadden. De christelijke gewoonten

ritmeerden het leven van alledag:

Page 22: Tussen Hemel en Hel

22.

de kerkklokken gaven het uur aan, er

waren heel wat meer feestdagen dan

vandaag omdat er heel wat meer heiligen

actief werden herdacht, men trouwde

voor de Kerk en als men stierf vertrouwde

men bij voorkeur zijn lichaam toe aan

gewijde grond. Als men ten oorlog trok,

ging men eerst toestemming vragen bij de

kerkoversten. Ook voor een belangrijke

veldslag werd er meestal eerst een mis

opgedragen om goddelijke bescherming

af te smeken. Op het slagveld nam men

relieken mee omdat men ervan overtuigd

was dat de lijfelijke aanwezigheid van hei-

ligen sterker was dan welk wapen ook.

En om nu nog een stapje verder te gaan in

ons verhaal: de Kerk kon oproepen tot de

heilige oorlog, met name de kruistochten.

Al wie daarin vocht, verdiende aflaten

voor zichzelf en voor zijn familie. Een

aflaat is grofweg een kwijtschelding van

een tijdelijke straf, bijvoorbeeld jaren in

het vagevuur. Een kruistocht werd eigen-

lijk opgevat als een pelgrimstocht waar

men als goede daad ongelovigen in de pan

kon hakken. Als je er het bijltje bij neer-

legde, ging je ziel meteen naar het para-

dijs, zonder tussenstops. Natuurlijk is dit

een eenzijdige versie van het verhaal! De

kruistochten waren immers een winst-

gevende economische realiteit: naast

het deels doorbreken van het monopolie

van de Arabieren op de karavaanhandel,

was het ook de regel dat kruisvaarders

het gebied dat ze in het Heilige Land

veroverden, mochten houden. Zo ont-

stonden er nieuwe landgoederen en zelfs

koninkrijkjes.

Zo schreef kruisvaarder graaf stefan op

20 maart 1098 vanuit Antiochië naar huis:

‘[…] Met het hele uitverkoren leger

van Christus dat door Hem

voorzien is van grote moed, waren

we toen al drieëntwintig weken aan

het oprukken naar het huis van

onze Heer Jezus. Ik verzeker je, mijn

geliefde, dat ik nu al twee keer

zoveel goud, zilver en allerlei andere

rijkdommen heb dan je me had opgedragen

mee terug te nemen toen ik je verliet. […]’

De belegering van Antiochië was een

lange en moeizame klus:

‘[…] Tijdens de vele veldslagen en

ook in de vele aanvallen die we op

de stad deden, kwamen veel van

onze broeders en volgelingen om

het leven. Hun zielen werden naar

de gelukzaligheid van het paradijs

gebracht. […]’

De dag dat de stad viel, was dan ook een

heel gelukkige voor graaf Stefan:

‘[…] God streed voor ons, Zijn

getrouwen, tegen hen. Want op die

dag, terwijl we vochten met de

kracht die God geeft, versloegen we

ze en doodden er ontelbaren. We

droegen meer dan tweehonderd

van hun hoofden terug naar het

kamp zodat de mensen zich daarover

konden verheugen. […]’

Heel wat heiligen worden geassocieerd

met de dood, met lijden of bepaalde

ziektes. Zo is Sint-Barbara de patrones

van de goede dood. Daarmee wordt een

dood bedoeld die beantwoordt aan de rid-

deridealen: godsvruchtig, onder familie

en vrienden, niet plots. En vooral dat

laatste is belangrijk omdat dit natuurlijk

problemen schept voor de soldaten die

per definitie ruw neergemaaid worden.

Of toch tenminste het voetvolk, want het

is bijzonder onridderlijk iemand van adel

te doden. Het is ook niet slim om iemand

van de hogere klasse een kopje kleiner

te maken. Er kan immers goed verdiend

worden aan het gijzelen van een edelman

wanneer zijn familie het gevraagde los-

geld betaalt. Zulke systematische gijze-

lingsacties zijn ook helemaal niet typisch

middeleeuws, het bestond al vroeger bij

de Grieken en de Romeinen en is ook

vandaag een beproefde oorlogstactiek in

onder andere Colombia.

De strijd was in ieder geval erg ongelijk:

ridders hadden geld om goed materiaal te

laten maken zodat ze minder kwetsbaar

waren op het slagveld. Het voetvolk had

die luxe niet en meer nog, door een voet-

soldaat te sparen werd men geen centiem

rijker - ze maakten geen schijn van kans:

‘[…] Tijdens die onverwachte

vlucht hebben we meer dan vijf-

honderd van onze voetsoldaten aan

de glorie van God verloren. Van

onze ruiters zijn er, dat weet ik

zeker, maar twee gesneuveld. […]’

Page 23: Tussen Hemel en Hel

23.

Graaf STEFAN, ‘brief van 20 maart 1098’, in:

HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN,

C., Ooggetuigen van de Middeleeuwen, Amsterdam,

2005, p. 71-73.

zwaard, 1150-1200

© KMKG (h&h 58 / cat. 57)

Dit zwaard werd gemaakt en gebruikt ca.

1150-1200, maar het type werd veel langer

gehanteerd, van de 10de tot de 15de eeuw.

Het is gewoon een lang plat stuk ijzer dat

aan twee kanten snijdt en waaraan een

handvat in kruisvorm werd gemonteerd.

Deze handgreep bedekt de hand absoluut niet en dus

droegen de ridders stevige metalen handschoenen

om zich te beschermen tegen vijandelijke slagen. Het

is pas in de 16de eeuw dat wapensmeden beginnen

experimenteren met een betere handbescherming.

Een zwaard had ook een grote symboolwaarde: je

werd ermee geridderd. Het was dus een teken van

je stand, welvaart en rechtschapenheid. Sommige

zwaarden gingen zelfs de geschiedenis in als magi-

sche zwaarden, denk bijvoorbeeld aan Excalibur, het

zwaard van de mythische koning Arthur.

Page 24: Tussen Hemel en Hel

24.Terecht!In de middeleeuwen maakte elke rechtge-

aarde christen deel uit van de katholieke

geloofsgemeenschap: de religie was het

cement dat de samenleving samen hield.

Een heel mensenleven behoorde je tot de

groep van christenen die volgens dezelfde

regels leefden, dezelfde verhalen vertel-

den en elkaar steunden. Maar wat nu met

de niet zo rechtgeaarde medemens?

In de middeleeuwen was het belangrijk

dat je een deel van het geheel vormde,

ook in de dood. Daarom werden chris-

tenen samen begraven, liefst in de nabij-

heid van een kerk. Zelfs vandaag gaan we

bij een eenzaam graf ons al snel vragen

stellen: wat is hier gebeurd? waar is zijn/

haar familie?… In de middeleeuwen was

uitgesloten worden, zelfs na de dood, een

vreselijke straf. In dit hoofdstukje bekij-

ken we de manier waarop men omging

met de mensen die niet op een conventi-

onele manier - zoals ziekte, ouderdom of

oorlog - gestorven zijn.

Het begint al bij de geboorte: kinderen

moesten zo snel mogelijk gedoopt worden,

want het is pas bij het doopsel dat je wordt

opgenomen in de kerkgemeenschap en

dat je dus van haar voordelen, zoals de

hemel, kunt genieten. De kindersterfte

was echter heel hoog zodat het meer dan

eens gebeurde dat een baby stierf nog voor

een priester het sacrament had kunnen

toedienen. Ongeveer één kind op de vier

overleefde de eerste vijf levensjaren.

Ongedoopt sterven had enerzijds tot

gevolg dat je niet in gewijde grond begraven

mocht worden, dus niet op het kerkhof;

anderzijds kon je ziel nooit of te nimmer

de hemel bereiken. In de 13de eeuw wordt

het leed van de ouders ietwat verzacht

door de instelling van het voorgeborchte,

ook wel limbo genoemd. Dit was de plaats

waar de zielen naartoe konden die eigen-

lijk niet verdorven waren, maar die wel

buiten de officiële Kerk vielen. Zo zaten

ook heel wat oudtestamentische profeten

‘in limbo’ wat letterlijk grens of rand bete-

kent. De kinderlichamen werden dan ook

letterlijk op grenzen begraven zoals onder

dorpels van gebouwen, aan rivieroevers

of aan kruispunten. Men gebruikte al wat

men kon vinden om de baby een liefdevol

en waardig afscheid te geven, tot kook-

potten toe.

Ook deftig gedoopte mensen konden wel

eens van het rechte pad afwijken. De aller-

ergste zonde was zelfmoord plegen, dat

was immers een klap in het gezicht van

God zelf, Hij die je het leven gegeven had.

Zelfmoordenaars mochten niet begraven

worden, maar werden gewoon op de vuil-

nisberg gegooid.

Lijken van terdoodveroordeelden liet men

weken, zelfs maanden lang hangen. En als

de lichamen vanzelf van de galgen gleden,

liet men ze daar maar liggen. Dit werd

vooral gedaan om de gemeenschap een

voorbeeld te stellen: gedraag je, of draag

de gevolgen! De lichamen van overtreders

werden ook vaak uit elkaar gehaald en op

verschillende plaatsen aan de stadsmuren

tentoongesteld om potentiële criminelen

duidelijk te maken dat het rechtssysteem

in de stad goed functioneerde. Lange tijd

mochten veroordeelde misdadigers zelfs

niet biechten als hun laatste uur geslagen

had, wat dus betekende dat de toegang tot

de hemel hen voor altijd ontzegd werd. In

de middeleeuwen was men immers van

mening dat de invloed van het gerecht

niet stopte bij de dood. Later,

vanaf de 13de eeuw, groeide gelukkig het

besef dat stervelingen het recht niet heb-

ben te oordelen over de ziel van een ander.

In de regel bestraft God ook geen twee

keer dezelfde fout, dus als men al geboet

had met zijn leven, moest de optie op

zielenrust open worden gehouden.

executieblok, 18de-19de eeuw

© KMKG (h&h 96 / cat. 89)

Dit blok hardhout, verstevigd met smeedijzeren

ringen, werd in de gevangenis van Antwerpen nog

gebruikt tot 1815. Dit specifieke blok benutte men

om gevangenen aan vast te ketenen bij het uitvoeren

van straffen met stok- of zweepslagen. Gelijkaardige

blokken werden gebruikt voor onthoofdingen.

Page 25: Tussen Hemel en Hel

25.

Iemand die nog steeds tot de verbeelding

spreekt is Jeanne d’Arc: een eenvoudig

boerenmeisje geboren in het noorden van

Frankrijk (Lotharingen) vermoedelijk in

het jaar 1412. Als tiener beweert ze dat ze

in haar hoofd de stemmen van een aantal

heiligen hoort die haar ertoe aanzetten

de Franse koning in zijn toenmalige strijd

met de Engelse bezetter te helpen. Ze

verkleedt zich als man en voert de Franse

strijdmachten naar de overwinning.

Uiteindelijk komt ze in vijandelijke

Engelse handen terecht die haar hun

recente nederlagen maar wat graag betaald

willen zetten. Dit is dus eigenlijk een

politiek proces, maar het krijgt een eigen-

tijdse draai: Jeanne wordt immers voor de

inquisitie gedaagd, onder andere voor het

ontkennen van de kerkelijke autoriteit - ze

had immers een directe telefoonlijn naar

God. Haar proces is minutieus opgeschreven

en bewaard. Zo lezen we bijvoorbeeld:

‘[…] Gevraagd wat haar liever was,

haar zwaard of haar standaard, zei

ze dat haar standaard haar veertig

keer dierbaarder was dan haar

zwaard. Gevraagd wie haar had

overtuigd dat ze deze afbeelding

veld met fleur-de-lis en een wereldbol met

een engel aan weerszijden op haar stan-

daard moest zetten, antwoordde ze: “ik heb

u vaak genoeg verteld dat ik niets heb

gedaan zonder Gods bevel”. Ze zei boven-

dien dat ze haar standaard zelf had

gedragen tijdens de aanval, om te voorko-

men dat ze iemand zou doden. Ze voegde

hieraan toe dat ze nooit iemand had

gedood. […]’

PIERRE CHAMPION, ‘On the trial of Jeanne d’Arc,

and Dramatis Personae, Biographical Sketches of

the Trial Judges and Other Persons Involved in the

Maid’s Career, Trial and Death’, in: HELLEMANS, B.,

RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN, C., Ooggetuigen

van de Middeleeuwen, Amsterdam, 2005, p. 71-73.

Na dagenlange ondervraging door de

meest geleerde koppen uit de periode

werd Jeanne schuldig bevonden. Het

vonnis werd publiekelijk bekend gemaakt

waarbij Jeanne op een podium moest gaan

staan terwijl de bevindingen van de jury

werden voorgelezen:

‘[…] Uiteindelijk vonnis gedecla-

meerd voor het volk. Tegen negen

uur ’s ochtends van dezelfde dag

begaven wij, de voornoemde

rechters, ons naar de Oude Markt

van Rouen. […] Na rijp beraad en

overleg met een groot aantal geleerde

personen, gaan we over tot de uiteindelijke

uitspraak: “In naam van de Heer, amen.

Wanneer het giftige virus van de ketterij

zich hardnekkig hecht aan een lid van de

Kerk en het in een ledemaat van Satan

verandert, moet men zeer gerede zorg

nemen om te vermijden dat de smerige

besmetting door deze verderfelijke lepra

zich verspreidt naar andere delen van het

mystieke lichaam van Christus. […] Jij

Jeanne, gewoonlijk de Maagd genoemd,

hebt verschillende fouten gemaakt en

misdrijven gepleegd van geloofsafscheiding,

idolatrie, aanroepen van demonen en vele

andere misdaden. […] Wij oordelen dat je

als een bedorven lichaamsdeel uit de

eenheid van de Kerk moet gebannen worden

zodat je andere ledematen van Christus

niet zal infecteren. Je moet uit het lichaam

van de Kerk worden gesneden en aan de

wereldlijke macht gegeven worden: we

stoten je uit, scheiden je af en verlaten je […].

Wij die Christus en de eer van het echte

geloof voor ogen hebben, zodat ons beoor-

delingsvermogen schijnt voort te vloeien

uit het gelaat van Onze Heer, hebben

gezegd en geoordeeld dat je verderfelijk,

verleidelijk, aanmatigend, lichtgelovig,

roekeloos, bijgelovig, een heks, lasterlijk

tegenover God en Zijn heiligen, een verach-

ter van Hem en van Zijn sacramenten, een

bedrieger van de goddelijke leer en de ker-

kelijke sancties, opruiend, wreed, afvallig,

verdeeldheid zaaiend en ernstig dwalend

in ons geloof bent door het veinzen van

jouw revelaties en verschijningen en dat je

hierdoor onbezonnen overtredingen hebt

begaan tegen God en de Heilige Kerk. […]”

PIERRE CHAMPION, o.c.., in: http://www.fordham.

edu/halsall/basis/joanofarc-trial.html,

p. 358-364 (vertaling C. Willemen).

Het proces van Jeanne d’Arc is nauwkeurig geno-

teerd en bewaard en kan men in het Frans nalezen op

de volgende site: http://www.abbaye-saint-benoit.

ch/saints/jeanne/index.htm. Er bestaat ook een

Engelse vertaling en die vind je hier: http://www.

fordham.edu/halsall/basis/joanofarc-trial.html.

Page 26: Tussen Hemel en Hel

26.

De figuur van Jeanne d’Arc bleef door de

eeuwen heen enorm tot de verbeelding

spreken. Er zijn talloze kunstwerken

over haar gemaakt, er werden verhalen

verteld over haar avonturen en er zijn

ook verschillende films over haar lot-

gevallen gedraaid. Een heel mooie is de

film La passion de Jeanne d’Arc die de

Deense cineast Carl Theodor Dreyer in

1928 maakte over de laatste uren voor

de terechtstelling van de Maagd van

Orléans. Dreyer baseerde zich hiervoor

op de originele processtukken uit de 15de

eeuw. Meer informatie vind je hier:

http://www.imdb.com/title/tt0019254/

Gerechtszwaard, Solingen (Rijnland),

begin 17de eeuw of moderne tijd

© KMKG (h&h 97 / cat. 90)

Op het lemmet kan je een wiel en een galg

zien. Dit zwaard symboliseert dan ook

drie van de vier manieren waarop in

de middeleeuwen de doodstraf werd

uitgevoerd: ophanging, wat het vaakst voorkwam;

onthoofding, mits goed uitgevoerd vrij pijnloos en

dus voorbehouden aan de adel; en het wiel, voor

‘afschuwelijke’ misdaden. Bij deze laatste methode

werd een gewoon karrenwiel gebruikt om de lede-

maten van de veroordeelde te breken. De vierde

en laatste methode is wat Jeanne overkwam: de

brandstapel. Deze straf was voor misdaden tegen het

geloof en voor seksuele delicten.

De stad Solingen staat tot op de dag van vandaag

bekend om haar uitstekende messen, maar nu vind je

die eerder in de keuken terug dan in de rechtszalen!

Jeanne werd veroordeeld tot de brandstapel.

Ooggetuigen vertelden dat de beulen

haar lichaam aan het publiek toonden

toen het halfverteerd was door het vuur.

Wanneer iedereen zich er van vergewist

had dat ze een gewone vrouw was en geen

heks, wakkerden ze het vuur nog eens

aan en zorgden ze ervoor dat ze helemaal

verteerd werd door het vuur. Ten slotte

gooiden ze de as in de Seine.

Page 27: Tussen Hemel en Hel

27.Er is leven na de doodDe middeleeuwse maatschappij was per

definitie een katholieke maatschappij. Tot

in de onderste lagen van de bevolking was

de christelijk-katholieke godsdienst het

ordenende principe. Hoe men de dood

interpreteerde en daarmee omging was

totaal afhankelijk van wat de Bijbel en de

priesterklasse, of clerus, daarover te

zeggen had.

De dood is een dynamisch gegeven in de

katholieke godsdienst: Jezus Christus

is immers gestorven en op de derde dag

daarna weer uit de doden opgestaan. Ook

gewone stervelingen zullen een dergelijke

wederopstanding beleven op de Dag des

Oordeels. Wat er tot die tijd met de zielen

gebeurt, is afhankelijk van de periode

waarin men leeft. Zo dacht men lang dat

zielen allen samen in een sluimertoestand

in een soort wachtruimte verbleven.

Later zag men dat het toch niet eerlijk was

dat mensen die een deugdzaam christe-

lijk leven geleid hadden samen met de

zondaars moesten ‘wachten’ of ‘slapen’.

Uiteindelijk was wel iedereen het erover

eens dat allen in de eindtijd voor de

opperste rechter komen te staan en dat

Hij zal beslissen wie er naar de hemel zal

gaan en wie naar de hel. Het leven is niet

zwart-wit en er is altijd een grote grijze

zone van mensen die niet vanzelf in de

ene of de andere categorie vallen. Wat te

doen bijvoorbeeld met de ongedoopte

kinderen? Dat waren er immers heel wat

gezien de hoge kindersterfte. En wat met

de figuren uit het Oude Testament?

Iedereen van vóór jaar 1, hoe eerbiedwaar-

dig ook, is in principe een heiden! Pas in

de 13de eeuw vindt men een antwoord op

deze vragen en stelt men het vagevuur

in. Hier komen de zielen terecht die toch

het één en ander op hun kerfstok hebben,

maar die niet verdorven genoeg zijn om

zonder pardon in het hellevuur gesmeten

te worden. Hun zonden moeten letterlijk

worden ‘afgebrand’. Hoelang je daar moet

blijven, is nauwkeurig vastgesteld door de

kerkelijke overheid. Je tijd in het vagevuur

kan ook ingekort worden, bijvoorbeeld

door op bedevaart te gaan en zo aflaten te

verdienen. Een aflaat is een officieel docu-

ment dat uitgeschreven wordt door de

kerkelijke overheid en dat je straf inkort

voor zonden die je al hebt opgebiecht (en

dus vergeven zijn). Het leven na de dood

is dus geen anonieme wachtkamer of

slaapzaal meer, maar zelfs voor het Laatste

Oordeel draagt ieder individu de gevolgen

van wat hij/zij deed tijdens het leven.

Ideeën over het leven na de dood kregen al

heel vroeg vorm. Zo schreef de kerkvader

Beda Venerabilis in het begin van de 8ste

eeuw het volgende:

‘[…] In de hoop dat de levenden

gered zouden worden van de

dood van hun ziel, kwam een

zekere persoon, die al enige tijd

dood was geweest, weer tot leven en

vertelde over de vele opmerkelijke dingen

die hij gezien had. Van een aantal van deze

dingen dacht ik dat ze de moeite waard zijn

om hier te vermelden. […]’

De verteller is dus een man die een bezoek

bracht aan ‘de andere kant’. Hij kreeg

gelukkig een gids mee:

‘[…] We kwamen aan bij een

diepe en brede vallei die onein-

dig lang was. Aan de linkerzijde

bleek die vol afschuwelijke

vlammen te zijn. De andere kant was niet

minder afschrikwekkend want daar

bliezen gewelddadige hagel en koude

sneeuw uit alle richtingen. Beide plaatsen

waren vol mensenzielen, die om de beurt

van de ene kant naar de andere werden

gegooid, zo leek het, alsof ze in een geweld-

dadige storm zaten. […]’

Plots laat zijn gids hem totaal in de steek!

‘[…] Nadat ik daar een hele tijd

angstig had gestaan, zonder te

weten wat ik moest doen, waar

ik naartoe moest of welk einde

ik moest verwachten, hoorde ik plotseling

het meest afschuwelijke en ellendige

geklaag achter me, en tegelijkertijd een luid

gelach als dat van een wrede menigte die

pas gevangen vijanden beledigt. Terwijl het

geluid steeds duidelijker werd en dichterbij

kwam, zag ik een bende kwade geesten die

een groep jankende en klagende mensen-

zielen de duisternis in sleepte, terwijl ze zelf

moesten lachen en zich verkneukelden. […]

Onder hen, voorzover ik kon zien, was er

een die als geestelijke geschoren was, en

verder een lekenman en een vrouw. De

kwade geesten die hen meesleurden, gingen

naar het midden van de brandende schacht

Page 28: Tussen Hemel en Hel

28.

en naarmate ze dieper gingen, kon ik niet

langer het geklaag van de mensen van het

gelach van de duivels onderscheiden, maar

hoorde enkel verwarde geluiden. […]’

Net wanneer de duivels onze man ook

in de stinkende afgrond willen sleuren,

daagt de gids weer op en brengt de toerist

naar een plaats waar het schoon en helder

is. Dan legt de gids uit wat de bezoeker

allemaal gezien heeft:

‘[…] “Weet je wat alle dingen

zijn die je hebt gezien?” […]

“Die vallei die je zag, zo afschu-

welijk door zijn verterende

vlammen en snijdende kou, is de plaats

waar degenen die het opbiechten van hun

wandaden hebben uitgesteld en pas als ze

op sterven liggen spijt krijgen zich bevinden. ...

Omdat ze toch hebben gebiecht en berouw

hebben getoond, ook al was het op hun

sterfbed, zullen ze op de Dag des Oordeels

in het Koninkrijk der Hemelen worden

binnengelaten dankzij de gebeden, aalmoezen

en het vasten van de levenden, en vooral

dankzij de missen. […] Deze plaats vol

bloemen, waar je deze prachtige jonge

mensen ziet, zo helder en vrolijk is de plek

waar de zielen worden ontvangen van hen

die hun lichaam in goede werken hebben

verlaten maar die niet zo perfect zijn dat ze

onmiddellijk in het Koninkrijk der Hemelen

worden toegelaten. Zij zullen echter op de

Dag des Oordeels Christus zien en deelne-

men aan de vreugden van Zijn koninkrijk.

Zij die perfect zijn in gedachte, woord en

daad gaan onmiddellijk nadat ze hun

lichaam hebben verlaten, het Koninkrijk

Gods binnen.” Toen we dicht bij deze plek

waren, hoorde je het geluid van zoet

gezang, bij een welriekende geur en helder

licht. […]’

BEDA VENERABILIS, ‘Historia ecclesias-

tica gentis Anglorum’ 731, in: HELLEMANS, B.,

RAAIJMAKERS, J., VAN RHIJN, C., Ooggetuigen

van de Middeleeuwen, Amsterdam, 2005, p 28-31.

Het hele verhaal van de Engelse monnik Beda

Venerabilis lees je hier: http://www.sacred-texts.

com/chr/bede/index.htm in het Engels, of hier: http://

la.wikisource.org/wiki/Historia_Ecclesiastica_gen-

tis_Anglorum in het Latijn.

Deur van een tabernakel, Zuidelijke Nederlanden

of Noord-Frankrijk, midden 15de eeuw,

© KMKG (h&h 143 / cat. 132)

Een tabernakel is letterlijk het kloppende hart van

het kerkgebouw omdat in dit kleine schrijn het

lichaam van Christus bewaard wordt: de hosties.

Op dit paneel zie je twee engelen die een beker

tonen waarboven een hostie zweeft. Deze kroes

symboliseert de heilige Graal waarin het bloed van

Jezus werd opgevangen toen hij aan het kruis hing.

Als christenen deelnemen aan het heilige sacrament

en dus ter communie gaan, krijgen ze een beetje

brood en wijn: het lichaam en bloed van Christus.

Door dit voedsel aan te nemen, worden ze een deel

van de geloofsgemeenschap.

Beda’s tekst werd in de vroege middel-

eeuwen neergepend, toch bevat hij al een

aantal beelden en ideeën die de volgende

1000 jaar niet wezenlijk zullen veranderen.

Als mens kom je in het leven en heb je de

keuze: ofwel leid je een deugdzaam en

braaf leven en krijg je de kans om na je

dood in de hemel aan de zijde van God te

wonen, ofwel ben je egoïstisch en haat-

dragend en zal je voor altijd branden in

de hel. Niet te verwonderen dat het meren-

deel van de mensen de eerste optie verkoos

en er dus alles aan deed om de eeuwigheid

in zaligheid te kunnen doorbrengen.

Volgens de Rooms katholieke leer kan je

de hemel niet ‘verdienen’ door gericht

goede daden te doen zoals bijvoorbeeld

aalmoezen geven. Het idee is veeleer dat

de hemel een beloning is voor een leven

lang oprecht goed leven. Dat is maar theorie

natuurlijk. In de praktijk onstond langzaam-

aan zoiets als een verlossingseconomie:

je aardse bezittingen kan je immers niet

meenemen! Naast beproefde methodes als

bidden en de biecht, schaadde het je

zielenheil niet als je bijvoorbeeld een

stichting deed of memorietafels liet

maken. Een stichting betekent dat je een

fonds opzette voor een bepaalde kerk en

in ruil hiervoor moesten er dan voor jou

misdiensten opgedragen worden na je

dood. Sommige mensen wilden graag elk

jaar op hun sterfdatum een dienst, andere

elke dag, het lag eraan wat je kon betalen.

Je kon er bijvoorbeeld ook voor zorgen

dat je in de kerk zelf werd begraven, liefst

zo dicht mogelijk bij het altaar. Op deze

manier bleef je in de herinnering en was

je verzekerd van de gebeden van anderen.

Op de Dag des Oordeels kwamen al die

gebeden mee in de ‘goede’ kant van de

weegschaal te liggen.

Page 29: Tussen Hemel en Hel

29.

Zeker in de late middeleeuwen, vanaf

ca. 1200, moest het leven na de dood zo

efficiënt mogelijk geregeld worden. Het is

namelijk in deze periode dat de mens als

individu geherwaardeerd wordt. Daarvóór

was het voor de doorsnee middeleeuwer

belangrijk een deel van het collectieve te

zijn, een radertje in de christelijke machi-

ne. Als je stierf vertrouwde je je lichaam

toe aan de Kerk, maar wat er concreet met

je botten gebeurde, was niet belangrijk.

Dat verandert in de late middeleeuwen

en wel om verschillende redenen: de

welvaart neemt toe en de steden kennen

een grote bloei met als gevolg dat er meer

mensen naar school kunnen. De technolo-

gie gaat met rasse schreden vooruit, onder

andere op militair gebied met de uitvinding

van het kanon rond 1350. Als het leven

wat comfortabeler wordt, kan je je de luxe

veroorloven je bezig te houden met andere

zaken dan overleven alleen. Vragen over

de zin van het leven worden dan persoon-

lijker: wat is de zin van mijn leven en wat

gebeurt er met mij als ik sterf?

Men neemt het eigen sterven in handen

en in de 15de eeuw verschijnt het boek Ars

Moriendi, of de Kunst van het Sterven. Dit

werk toont aan de hand van een aantal

prenten de weg naar een goede dood eens

je op je sterfbed ligt. De stervende krijgt

te maken met vijf bekoringen:

De twijfel aan het geloof•

De wanhoop over zijn zonden•

De gehechtheid aan zijn aardse •

goederen

De vertwijfeling over zijn eigen lijden•

De hoogmoed over zijn eigen deugd•

Een tweede prent toont telkens de juiste

manier om de respectieve verleiding te

weerstaan. De Ars Moriendi wordt onder

andere door de uitvinding van de drukpers

een echte bestseller.

Een paar eeuwen later slaat de sfeer radicaal

om. Oorlogen, hongersnood en epidemies

drukken de mens met de neus op de feiten:

een mensenleven is vergankelijk, het enige

wat je kan doen, is je nederig opstellen en

zo weinig mogelijk kwaad doen.

Dood en leven zijn niet van elkaar te

scheiden en in de middeleeuwen kwam

dit besef tot uiting in een bepaald type

voorwerpen, de memento mori, letterlijk

‘bedenk dat je zal sterven’. Eigenlijk ver-

schilt dit gegeven niet erg van het gnothi

seauton (γνωθι σεαυτόν) uit de klassieke

wereld, maar in plaats van het doodsbesef

aan te grijpen als een excuus om volop te

leven, is het leven in de middeleeuwen

erop gericht een zo goed mogelijke dood

en een zo pijnloos mogelijke tijd na de

dood te hebben. Zo’n memento mori kan

verschillende vormen aannemen. Zo is

er bijvoorbeeld het thema van het jonge

meisje en de dood, de dodendans die

iedereen ongeacht rang of stand meesleurt

in een dolle reidans en er is het verhaal

van de drie doden en de drie levenden:

Drie mooie, stoere jongemannen, een

hertog, een graaf en een prins, maken

samen een reis. Op een dag ontmoeten

ze drie skeletten op hun weg. De man-

nen zijn niet helemaal op hun gemak en

vragen wie die doden precies zijn, waarop

de doden antwoorden: “Wat wij (ooit)

waren, zijn jullie (nu), wat wij zijn, zul-

len jullie zijn (Quod fuimus, estis; quod

sumus, vos eritis). Weelde, schoonheid

en faam zijn vergankelijk. Toon oprecht

berouw en leid een eenvoudig leven

van nu af aan, dan kan je na de dood de

eeuwigheid in de heerlijkheid van God

doorbrengen”.

gérard de vliederhoven, le traité des quatre

derniers choses, Franse versie van Cordiale de

quattuor novissimis, Zuidelijke Nederlanden,

ca. 1455 © KBR (h&h 173 / cat. 147)

Dit manuscript van rond 1455 is in het Middelfrans

geschreven. Zo kan je de titel van dit hoofdstuk

lezen (in het rood): la tierce des IIIJ dernieres choses

cest assavoir de la gehine denfer. Vrij vertaald ‘ver-

handeling van de vier laatste zaken, met name over

de hel’. Op de prent zien we hoe mensen geroosterd

en in stukken gekapt worden door fantastische kwel-

duivels, wat een courante manier was om zich de hel

voor te stellen.

Page 30: Tussen Hemel en Hel

30.

Sommige durvers lieten zelfs een graf-

monument maken met een afbeelding

van een rottend karkas dat als voorbeeld

voor anderen diende en vooral getuigde

van de eigen nederigheid. Zoiets heet met

een dure term een transisgraf. Het collec-

tieve schuldgevoel van de mensheid naar

aanleiding van de zondeval was niet te

onderschatten in de middeleeuwen. Enkel

berouw en eenvoud kan de mensheid

redden.

Memento mori-hanger, tweede helft 16de eeuw,

© KMKG (h&h 147 / cat. 153)

Dit gouden hangertje is amper 2 cm hoog. Iemand

heeft dit in de tweede helft van de 16de eeuw laten

maken om de vergankelijkheid van het leven altijd in

herinnering te brengen. De vluchtigheid van een

mensenleven wordt telkens met dezelfde symbolen

uitgebeeld: schedels, zeepbellen, half verwelkte

bloemen, noem maar op. De tijd die een mens bij de

geboorte krijgt, vloeit al snel weg als was het zand in

een zandloper.

Het skelet is al wat ons rest op het einde, en ook dat

zal tot stof vergaan, maar de ziel is bestemd voor

grootsere dingen zoals de engeltjes in de hanger ons

wijzen.

Page 31: Tussen Hemel en Hel

31.De kunst van het stervenDe dood is het geknipte thema om aan

te knopen bij het hedendaagse individu:

door middel van het gegeven van de dood

reflecteert de kunstenaar over de heden-

daagse situatie van de historische mens.

De dood bindt ons, net zoals de kunst

ons bindt. Kunst geeft een beeld van de

maatschappij op een bepaald moment. En

net omdat sommige dingen van alle tijden

zijn - zoals liefde, verdriet en angst - is

sommige kunst ook tijdloos.

Van het moment dat men zich een beetje

wil verdiepen in de kunstgeschiedenis,

of een museum of kerk bezoekt, kan men

niet naast het thema van de dood kijken:

veldslagen, kruisigingen, offers, begra-

fenissen, ze slaan je om de oren. Aan de

dood valt niet te ontsnappen en net omdat

het een universeel thema is, is het ook een

inspiratiebron voor kunstenaars vroeger

en nu. In de middeleeuwen was er een

specifieke beeldtaal verbonden met het

overlijden. Voorafspiegelingen van het

leven na de dood hielden een wens in: dat

de ziel bij het Laatste Oordeel niet te licht

bevonden zou worden en voor eeuwig

aan de zijde van God zou mogen wonen.

Prenten, schilderijen en beeldhouwwer-

ken tonen personen die in deze wereld

ontslapen zijn en in de andere wereld voor

God verschijnen.

reliekschrijn: moorden, C. boltanski

1989-1990 © KMSKB

Dit werk van de Franse beeldende kunstenaar

Christian Boltanski bestaat uit 261 kleine blikken

dozen en 9 grote. In elke grote doos zit een uitver-

grote zwart-wit foto van een verwrongen, dood

lichaam. Boltanski gebruikt hier de middeleeuwse

beeldtaal om een hedendaags kunstwerk te maken:

de kleine dozen zijn gestapeld tot een altaar voor

de vermoorde onbekenden op de foto’s. De negen

foto’s zijn drie drieluiken, een gangbaar formaat in

de religieuze kunst. De lampen belichten de wazige

scènes als waren het klassieke devotiekaarsen die je

in de kerk brandt ter nagedachtenis van een dierbare

overledene.

Veel schilderijen bevatten codes die de

middeleeuwer moeiteloos kon ontcijferen,

maar waar wij het vandaag moeilijk

mee hebben. Andere afbeeldingen zijn

dan weer helemaal niet zo moeilijk te

interpreteren. De memento mori, bij-

voorbeeld, maken gebruik van voor de

hand liggende beelden om een bepaalde

boodschap over te brengen, namelijk de

vergankelijkheid van het aardse leven.

Schedels en skeletten, zandlopers,

verwelkte bloemen, noem maar op, het

wordt allemaal gebruikt om aan te tonen

hoe vluchtig een mensenleven is. Deze

motieven spreken nog steeds tot de

verbeelding: kinderen, maar ook volwas-

senen griezelen graag. En dat is ook nodig

omdat het de fantasie stimuleert en ons

iets leert over goed en kwaad. Maar ook al

kunnen we deze beelden nog ‘lezen’, het

gevoel dat we er vandaag mee verbinden

verschilt fundamenteel van wat een middel-

eeuwer hierbij ervoer.

We hebben de dood de tanden uitge-

trokken door deze te benaderen als een

object, een motief als een ander. Schedels

versieren onze kleren en zijn een acces-

soire geworden. Soms wekt de dood zelfs

een glimlach op ons gezicht, kijk maar

eens naar dit filmpje van Walt Disney uit

1929: Skeleton dance http://www.youtube.com/

watch?v=h03QBNVwX8Q.

Page 32: Tussen Hemel en Hel

32.

© Erasmushuis

Bekijk nu goed bovenstaand schilderij:

Dit is het schilderij De verzoeking van

de heilige antonius (h&h 30 / cat. 21) dat

toegeschreven wordt aan de 16de-eeuwse

Antwerpenaar Pieter Huys. Antonius van

Egypte (251-356) was van rijke afkomst,

maar toen hij 20 jaar was, stierven zijn

ouders. Daarop gaf hij al zijn bezittingen

weg en ging hij in de woestijn leven. Er

werd hem echter geen rust gegund, want

in de woestijn werd hij geteisterd door

allerlei demonen die hem van het rechte

pad probeerden af te brengen. De verzoe-

king waarvan sprake, is dus de poging van

de kwelduivels om Antonius te verleiden

en uiteindelijk krankzinnig te maken. Dit

thema is een vrijgeleide voor een fantasie-

rijke kunstenaar om zich eens goed uit te

leven, maar hij moest zich wel aan bepaal-

de iconografische regels houden. Er zijn

veel schilderijen gemaakt die hetzelfde

thema uitbeelden, dus de mensen hadden

bepaalde verwachtingen bij het bekijken

ervan.

Zo zie je de heilige Antonius links •

onderaan zitten met naast zich een

varkentje. Dat varken verwijst naar

de Antonieten, een verpleegorde

die naar hem vernoemd was en die

zieken verzorgde. In ruil voor hun

zorgen mochten ze hun varkens vrij

laten rondlopen.

Antonius werd eeuwenlang aanbeden •

als beschermheilige tegen besmet-

telijke ziekten. Zo is het sint-antoni-

usvuur naar hem genoemd, een ziekte

die je kon oplopen door het eten van

graan dat besmet was met moeder-

koorn. Deze aandoening tastte in eer-

ste instantie de huid aan en kon leiden

tot gangreen, in een later stadium

kon je er ook krankzinnig van wor-

den, alsof je zelf bezocht werd door

de duivels die Antonius van Egypte

teisterden. Deze ziekte werd ook wel

de vuurziekte genoemd omdat het

voelde alsof je lichaam in brand stond

als je er aan leed. Misschien verwijst

het vuur in de linker bovenhoek naar

de kwaal.

De schaars geklede vrouw in het •

midden van het paneel heeft een uil

op de arm en is een van de demonen

die hem probeert te verleiden. De uil

werd in de middeleeuwen gezien als

een ongeluksvogel en werd in ver-

band gebracht met de nacht en met de

dood. Vooraan, tussen Antonius en

de vrouw, zie je een vos met een non-

nenkap over de kop en een luit onder

de arm. Rond 1500 is ‘spelen op de

luit’ een eufemisme voor het seksuele.

Zonder twijfel zit er zo nog een aantal

toespelingen in het werk die een tijdgenoot

van Huys er moeiteloos kon uithalen, maar

die we er vandaag niet meer kunnen uitfil-

teren en we gewoon bekijken als grappige

figuurtjes. Misschien kan jij nog een aantal

dingen ontdekken?

De verzoeking van de heilige Antonius

zoals Pieter Huys dit schilderde, is repre-

sentatief voor de periode waarin hij leefde,

de late middeleeuwen. Toch gebruiken

ook heel wat hedendaagse kunstenaars de

thema’s en motieven van hun middeleeuw-

se voorgangers. Niet alleen in de schilder-

kunst, maar ook in theater en muziek.

Page 33: Tussen Hemel en Hel

33.

Zo baseerde de 19de-eeuwse componist

Charles-Camille Saint-Saëns zich op de

oude dodendansen om een symfonisch

gedicht te schrijven: Danse macabre. De

eerste strofe:

Zig et zig et zig, la Mort en cadence

frappant une tombe avec son talon,

la Mort à minuit joue un air de danse,

zig et zig et zag, sur son violon.

De muziek kun je hier beluisteren:

http://en.wikipedia.org/wiki Danse_macabre_

(Saint-Sa%C3%ABns).

Terug naar de 20ste-eeuwse kunst waar

men wel de oude beeldtaal gebruikt en

soms ook varieert op oudere thema’s.

Onderstaande prent zou je nu bekend

moeten voorkomen:

© KMSKB

Dit is opnieuw de verzoeking van Sint-

Antonius, ditmaal geschilderd door

Salvador Dalí in 1946. Weerom zien we

de heilige Antonius in de woestijn die

belaagd wordt door allerlei fantastische

figuren en weer zien we een naakte vrouw.

De heilige maakt ook een gelijkaardig

afwerend gebaar, hoewel hij deze keer

een kruisbeeld nodig heeft om de duivels

op een afstand te houden. Er zijn nog een

aantal nieuwe elementen, zo zie je dat

Antonius met zijn linkerhand op een rots

steunt. Die staat symbool voor het geloof:

de rots in de branding die je sterkt en

bescherming biedt, de steen waaraan alles

getoetst kan worden. Het paard vooraan

in de stoet staat voor kracht en wellust

en vult eigenlijk de naakte vrouw aan die

op de tweede olifant staat, in de ‘kelk van

ontucht’. Rechtsachter gaat het Escorial

schuil in de wolken. Het grote abdijcom-

plex dat koning Filips II in Madrid liet

bouwen in de tweede helft van de 16de

eeuw staat symbool voor de geestelijke

en wereldlijke macht die dus aanwezig is,

maar niet bereikbaar.

Ook zeker de moeite waard om eens van

dichterbij te bekijken:

- Damien Hirst (°1965): deze Britse

kunstenaar doet geregeld heel wat stof

opwaaien. Zo is hij bekend voor zijn

reeks dieren op sterk water. Hij bouwde

bijvoorbeeld een grote tank om een echte

tijgerhaai van wel 4.3 m in te bewaren.

Dit werk noemde hij The Physical

Impossibility of Death in the Mind of

Someone Living, waarmee hij dus wil

aantonen dat iemand die leeft het enorm

moeilijk heeft om zich de dood voor te

stellen - tot hij oog in oog komt te staan

met een sterker roofdier.

Page 34: Tussen Hemel en Hel

34.

- josé guadalupe Posada (1852-1913) was

een Mexicaanse cartoonist en illustrator.

Omdat hij vaak skeletten gebruikte in zijn

tekeningen wordt zijn werk vandaag nog

heel veel getoond rond het Mexicaanse

feest Día de los Muertos, of dag van de

doden. Posada gebruikte die skeletten

echter om een gemene deler te vinden

bij mensheid en maatschappij. Een van

zijn bekendste figuren is de Calavera de

la Catrina, een koket skelet, dat de draak

steekt met de dames uit de betere kringen.

- Felicien rops (1833-1898): ook deze

Belgische schilder en tekenaar maakte

een ‘Verzoeking van de heilige Antonius’

waarbij Sint-Antonius moet afrekenen

met een naakte vrouw die aan het kruis

gebonden is terwijl Christus, een nar en

een varken toekijken. Rops schilderde met

heel veel humor over de onderbuik van de

19de-eeuwse maatschappij. Vaak gebruikte

hij daarvoor eeuwenoude beeldtaal en

thema’s als ‘het meisje en de dood’. Voor

deze generatie zie ook odilon redon en

edvard Munch.

- gunther von Hagens (°1945): de man

die met de tentoonstelling Körperwelten

internationaal op veel belangstelling kon

rekenen. Von Hagens is een anatoom, dat

wil zeggen iemand die gespecialiseerd

is in het ontleden van het menselijke

lichaam. Hij vond een doeltreffende

conserveringstechniek uit waardoor hij de

lichamen in allerlei dagdagelijkse bezig-

heden en poses kon tentoonstellen. Noem

het een creatieve manier om te leren over

ons lichaam.

- andy Warhol (1928-1987): deze

Amerikaanse artiest ken je van zijn

zeefdrukken en schilderijen van bekende

personen en blikken Campbell’s-soep. Hij

was gefascineerd door hoe de moderne

media iemand kunnen maken of kraken,

onafhankelijk van de inhoud van de bood-

schap. Hij stelde dat iedereen 15 minutes

of fame kon krijgen. Vanuit die filosofie

maakte hij een hele reeks afdrukken van

de elektrische stoel, een middel waarmee

in de jaren ’60 in de Verenigde Staten nog

de doodstraf werd uitgevoerd. Ook maak-

te hij een hele reeks foto’s van onder ande-

re gruwelijke auto-ongelukken die hij de

Death and disaster series noemde. Door

deze persfoto’s uit hun context te lichten,

voert hij ze op als puur entertainment en

laat hij ons nadenken over de positie die

de massamedia innemen bij dergelijke

persoonlijke tragedies.

Page 35: Tussen Hemel en Hel

35.Op een ander

Mummieplank voor een vrouw, Deir el Bahari

(Thebe), Egypte, 1069-945 v. Chr.

© KMKG (h&h 2 / cat. 2)

Deze mummieplank is gemaakt van gepleisterd en

beschilderd hout en is ongeveer 3000 jaar oud. Ze

werd gemaakt voor een vrouw, zoals je kan zien aan

het gezicht. Het lichaam is helemaal beschilderd

met allerlei voorstellingen van de goden die deze

vrouw beschermen en begeleiden naar het land van

de doden.

Het oude egypte van farao’s en pira-

mides ontlook zo’n 5000 jaar geleden.

Dat is erg lang geleden, maar toch weten

we heel wat van die verloren beschaving.

Dat heeft veel te maken met de houding

van de Egyptenaren ten opzichte van de

dood. Zij dachten dat je naar het ‘land

van de doden’ ging wanneer je stierf, een

fysieke plaats waar je echt naartoe kon.

Op de kaart situeerde dat land zich op de

westoever van de Nijl, daar waar de zon

ondergaat. Al voor je overlijden moest je

huis voor je verdere leven in orde zijn. Je

graf was de plaats waar je zou wonen en

dat werd helemaal netjes ingericht met

tafels, stoelen, bedden, genoeg voedsel,

kleren en soms zelfs je lievelingshuisdier.

In het dodenrijk raken, was geen mak-

kelijke klus, men had er zelfs een hand-

leiding voor nodig: het zogenaamde boek

van de doden. Dit boek is een verzameling

spreuken gaande van een landkaart van de

dodenwereld tot een beschrijving van het

dodengericht. De laatste hindernis voor

het betreden van het land van de doden

was immers een test om te bepalen of

je wel een deugdzaam leven had geleid.

Daarvoor werd je hart op een weegschaal

gelegd onder het waakzame oog van

Osiris, de god van het dodenrijk. Je hart

mocht niet meer wegen dan de pluim van

Maät, de godin van de rechtvaardigheid.

Was het te zwaar, dan werd je hart (je

ziel, dus) opgevreten door het monster

Ammit. Het was een totale ramp als dit

laatste gebeurde, want dat betekende dat

je lichaam voor altijd en eeuwig gevan-

gen zat in zijn ‘huis’ en dat je ziel niet

meer naar buiten kon om de zon te zien

opkomen. Dat je lichaam bewaard werd,

was ook noodzakelijk. Het was de plaats

waar je hart/ziel telkens naar terugkeerde.

Zoals je waarschijnlijk wel weet, hadden

de oude Egyptenaren een heel ingenieuze

methode ontwikkeld om lichamen voor

de eeuwigheid te bewaren: men maakte er

mummies van. De priesters van Anoebis,

de god van de mummificatie, leverden

zo’n fantastisch werk dat we vandaag

nog mummies kunnen bestuderen en

bewonderen!

1ste & 2de°LO: Het Egypte van de farao’s, workshop

3de° LO: De magische wereld van Osiris, actieve

rondleiding

1ste° SO: Egypte, geschenk van de Nijl, actieve

rondleiding

epitaaf, Aswan, Egypte, 213 Hidjra / 829 na Chr.

© KMKG (h&h 5 / cat. 5)

Deze Egyptische stèle uit 829 stond gedeeltelijk in

de grond, rechtop aan het hoofdeinde van het graf.

Het is een van de regels van de islam dat graven niet

geruimd worden, maar per definitie voor eeuwig

zijn.

Volgens de islamitische leer is iedereen

gelijk in de dood. In de neerslag van de

gewoonten en uitspraken van de profeet

Mohammed (de hadith) staat dan ook

te lezen dat men graven best eenvou-

dig houdt. Islamieten worden met hun

gezicht naar Mekka begraven, gewikkeld

in een linnen of katoenen doek zonder

Page 36: Tussen Hemel en Hel

36.

naad en zonder grafgiften of veel versie-

ring. Niet iedereen heeft zich daar altijd

aan gehouden. Er zijn wel degelijk heel

luxueuze grafmonumenten gebouwd,

denk bijvoorbeeld aan de Taj Mahal in

India. In de islam zijn ideeën over hemel,

hel en alles daartussen, zeer vergelijkbaar

met die uit het jodendom en het christen-

dom, de godsdiensten van het ‘Boek’. Ook

in de islam gelooft men in een Laatste

Oordeel waar men verantwoording moet

afleggen over zijn daden. Die getuigenis

wordt voorgelezen door de twee bescherm-

engelen die elke islamiet persoonlijk zijn

hele leven volgen en alles nauwkeurig

opschrijven. Als je op dat moment oprecht

berouw toont over je zonden, word je

alsnog vergeven door God en mag je het

paradijs in. Dit paradijs moet je je voor-

stellen als een tuin die perfect symme-

trisch is aangelegd met in het midden een

bescheiden borrelend fonteintje. In het

paradijs is het geoorloofd rijke materialen

als zijde en goud te hebben en te gebrui-

ken, iets wat officieel niet mag tijdens dit

leven. In de islam is het heel erg belangrijk

dat je niet alleen sterft, maar dat er familie,

of ten minste een imam aanwezig is. Het

dode lichaam moet met evenveel respect

als het levende lichaam behandeld worden,

het mag dus niet verminkt of onteerd

worden, maar moet gewoon met rust

gelaten worden. Crematie is niet toege-

laten. Net als in het christendom worden

er geregeld gebeden opgezegd voor de

zielenrust van de overleden familieleden

en vrienden, maar het is niet de bedoeling

dat je de doden om gunsten vraagt!

1ste & 2de°LO: Op een vliegend tapijt! workshop

2de° SO: De reis van Ali Cogia, handelaar uit Bagdad,

actieve rondleiding

Masker in de vorm van een schedel, Mexico,

begin 20ste eeuw © KMKG ( h&h 9 / cat. 9)

Een masker als dit wordt in Mexico gedragen op

de ‘dag van de doden’ wanneer men een feestelijke

optocht houdt ter ere van de overledenen.

Voor Hernán Cortez en zijn soldaten de

inheemse bevolking bekeerden tot het

katholicisme, hanteerde men in

Meso-amerika (Mexico, Guatemala,

Belize) een heel eigen kalender. Men

geloofde dat de wereld al vier maal was

geschapen en ook alweer vier keer ver-

nietigd door de goden. Hun eigen wereld

heette ‘Vijf Beweging’, een naam die hij

kreeg omdat de goden hun bloed hadden

vergoten om de zon in beweging te zetten.

Pas als de zon rond de aarde draait,

kunnen de planten groeien en kinderen

geboren worden. De mensheid heeft dus

letterlijk alles te danken aan het bloed

van de goden. En om te vermijden dat de

goden hun gunsten zullen terugtrekken,

moet iedereen helpen die bloedschuld

terug te betalen. Mensenoffers waren een

belangrijk middel om de samenleving bij

elkaar te houden.

Vandaag is de overgrote meerderheid van

de Mexicaanse bevolking christen, maar

er zijn enkele belangrijke verschillen

met het christendom zoals dat in Europa

beleefd wordt. De vroege missionaris-

sen probeerden de inheemse bevolking

voor de katholieke zaak te winnen door

aanknopingspunten te zoeken met het

traditionele geloof. De dood had altijd

een prominente plaats in de Meso-

Amerikaanse cultus. Zo vierde men gedu-

rende een hele maand de ‘Dame van de

doden’, Mictecacihuatl zoals de Azteken

haar noemden. Europese missionarissen

koppelden deze viering aan de christelijke

feesten van Allerheiligen (1 november) en

Allerzielen (2 november).

Tot op de dag van vandaag is de Dag van

de doden een van de belangrijkste feest-

dagen in Mexico en in andere landen met

een grote Mexicaanse gemeenschap. Op

2 november bouwt men thuis altaartjes

voor de overleden familieleden versierd

met bloemen (afrikaantjes, of flor de

muerto) en offergaven als tequila. Het is

zeker geen sombere bedoening maar een

heus feest met muziek, dans en veel lekker

eten. Men deelt snoepjes uit in de vorm

van vrolijk versierde schedels en men gaat

op het kerkhof picknicken met de hele

familie!

Page 37: Tussen Hemel en Hel

37.

de doden allerlei spullen meegeven naar

het land van de doden. Dat hoeven geen

levensgrote huizen, tafels, muziekinstru-

menten en dergelijke te zijn, miniaturen

volstaan. Vooral tijdens de Han-periode

(206 v. Chr.-220) en later tijdens de

Ming-dynastie (1368-1644) was het bij de

gegoede klasse de gewoonte zulke graf-

modellen mee te geven. Huisjes, stalletjes

met vee en waterputten zijn maar een

aantal van de vormen die men liet maken

voor de eeuwigheid. Vandaag houdt

men die traditie levendig door papieren

modellen te maken van de zaken die

men een dierbare overledene wil mee-

geven. De figuren hoeven absoluut geen

realistische afbeeldingen te zijn van het

huis of de auto van de dode. In de dood

mag men eens flink overdrijven! Zo kan

je een papieren huis van wel drie of vier

verdiepingen laten maken met lekker veel

versieringen, of een Rolls Royce in papier-

maché. Die papieren geschenken worden

dan op de begrafenis in brand gestoken:

de rook komt de doden toe.

De andere traditie, het boeddhisme, geeft

de Chinezen een kader voor hemel en hel.

Boeddhisten geloven in reïncarnatie, met

andere woorden in wedergeboorte. Een

belangrijk concept is hier ‘karma’. Goed

karma verzamel je door goede dingen

te doen en leidt tot geluk; slecht karma

bekom je door bewust slechte daden te

stellen, wat leidt tot pijn en ongeluk. Zo

kan je dus voor een groot stuk je eigen

toekomst sturen en de cyclus van dood-

gaan en weer geboren worden de juiste

kant op sturen. Het uiteindelijke doel is de

staat van verlichting (Nirvāna), want als

je die bereikt hebt, breek je uit de cyclus

van wedergeboorte en is eeuwige rust je

beloning.

1ste & 2de°LO: Alles is Chinees voor mij! workshop

3de° LO: China voor beginners ,

actieve rondleiding

1ste & 2de°LO: Tipi of wigwam, workshop

3de° LO: Van tomahawk tot totempaal,

actieve rondleiding

2de° SO: De grote ontdekkingsreizen

erf van een veeboer, China, Late Han (25-220)

© KMKG

Dit aardewerken schaalmodelletje stelt het erf en

het huis van een Chinese boer voor. In het linkerdeel

zie je het hoekje waar de varkens gehouden worden.

Rechts een geitje en een aantal schuurtjes. In de

rechterbovenhoek zie je het woonhuis van de familie

dat je met een trap kunt bereiken en rechtsonder zit

de boer zelf eventjes uit te rusten.

In China wordt de houding tegenover de

dood gekleurd door twee verschillende,

elkaar aanvullende levensbeschouwin-

gen: het taoïsme en het boeddhisme.

Volgens het traditionele volksgeloof,

waar het taoïsme sterk uit put, moet men

Page 38: Tussen Hemel en Hel

38.Gebeten? Lees verderinternet

Op • http://plantaardigheden.nl/dodoens/

default.htm stelt men het project

Rembert Dodoens voor. Je vindt

er zelfs de volledige versie van zijn

Cruijdeboeck uit 1554.

http://www.dbnl.org/titels/titels.php?c=15•

is de middeleeuwse pagina van de

digitale bibliotheek voor Nederlandse

letteren. Hier vind je onder andere de

Middelnederlandse tekst Cirurgia of

Hantgewerck int lichame der menschen

(ed. Willy L. Braekman) van Johannes

Coninck.

Op • http://www.fordham.edu/halsall/sbook.

html vind je The Medieval Sourcebook.

In het Engels dus, maar een echte

schat aan primaire bronnen met onder

andere heiligenlevens, wetteksten

enzovoort.

Ook nuttig is • www.sacred-texts.com. Deze

site catalogeert originele teksten uit

tientallen verschillende godsdiensten,

alles in het Engels. Onder de hoofding

‘Christianity’ vind je naast verschil-

lende versies van het Oude en het

Nieuwe Testament bijvoorbeeld ook

de Divina Commedia van Dante.

Voor wie liever de antropologische •

kant van het verhaal belicht is er http://

paleopathologie.blogspot.com/. Deze site

publiceert heel wat artikels die te

maken hebben met de paleopatho-

logie en gaat daarin veel breder dan

enkel het tijdvak van de middeleeu-

wen. Deze site is uitsluitend in het

Frans.

Als uitsmijter nog deze: • http://forufore-

ver.net/fr/index.html. Op deze Franse site

kun je nu al een grafschrift/album

van je leven samenstellen, die link

stuur je dan door naar een vertrou-

wenspersoon die na je dood het boek

kan openmaken. omgang met de

dood anno 2010?

romans

BECKMAN, T., • Kruistocht in

Spijkerbroek, Rotterdam, 1973.

Dolf is een gewone 20ste-eeuwse jon-

gen die met een teletijdmachine terug

naar de 13de eeuw wordt gebracht. Hij

sluit zich daar aan bij een kinderkruis-

tocht. In 2006 verfilmd als Crusade in

jeans.

BECKMAN, T., Trilogie • Geef me de

Ruimte! (1976), Triomf van de ver-

schroeide Aarde (1977), Het Rad van

Fortuin (1978), Rotterdam.

De eigenzinnige Marije probeert haar

eigen koers te varen in het middel-

eeuwse Frankrijk tijdens de honderd-

jarige oorlog.

MALORY, T.,• Le Morte d’Arthur, N.Y.,

1962.

Sir Thomas Malory voltooide dit boek

in 1470 en baseerde zich op oudere

legenden over de mythische Engelse

koning Arthur. Nog steeds heel leuk

om te lezen.

DEARY, T., • Ruige Ridders en Kille

Kastelen, in de reeks Waanzinnig om

te weten, Alkmaar, 1996.

Alles wat je altijd al wilde weten over

draken verslaan, steden veroveren en

veel meer!

GAIMAN, N., PRATCHETT, T., • Hoge

Omens: de oprechte en secure voor-

spellingen van Agnes Nutter, een heks,

Utrecht, 1994.

Einde 20ste eeuw: de antichrist wordt

geboren en dus komt de eindtijd

eraan. Slecht nieuws voor de engel

Aziraphale en de demon Crowley die

het net zo gezellig hadden hier op

aarde.

WHITE, T.H., • Arthur. Koning voor

eens en altijd. Utrecht/Antwerpen,

1977.

We volgen de jonge Arthur en zien

hem opgroeien tot koning. De basis

voor de Disney film Het zwaard in de

steen.

Page 39: Tussen Hemel en Hel

39.

strips

DESPAS, B., MARTIN, J., VENANZI, •

M., Tristan, Brussel, 1984- …

Tristan is een beeldhouwer en archi-

tect uit het midden van de 15de eeuw.

Volg zijn avonturen in Frankrijk waar

hij bijvoorbeeld aan de zijde van

Jeanne d’Arc strijdt, maar ook daar-

buiten in de vervolgreeks De reizen

van Tristan, Brussel , 2005- ….

CHAILLET, G.,• Vasco, Brussel,

1983-2009.

In deze stripreeks volg je de avonturen

van Vasco, een laatmiddeleeuwse

held die vooral de Italiaanse steden

onveilig maakt.

JARBINET, Ph., • De as

van de Katharen, Zelhem

(Nederland),1997-2008.

De Katharen uit Frankrijk en Italië

hingen in de 12de en de 13de eeuw een

afwijkende vorm van het katho-

licisme aan. Ze werden door het

pauselijke gezag in Rome als een

bedreiging van de gevestigde macht

gezien. Die zette dan ook keihard de

tegenaanval in. De serie volgt Helena,

een jonge Kathaarse.

Page 40: Tussen Hemel en Hel

40.Bibliografififif ieARIÈS, Ph., Het Beeld van de Dood,

Nijmegen, 1987.

BAERT, B., DE GREEF, L., ‘Het verheer-

lijkte lichaam’, in: VAN STRYDONCK,

M., ERVYNCK, A., VANDENBRUAENE,

M., BOUDIN, M., Relieken: echt of vals?,

Leuven, 2006, p. 130-153.

BALACE, S, DE POORTER, A., Tussen

Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen,

600-1600, Brussel, 2010 (tent. cat.)

DEARY, T., Ruige Ridders en Kille

Kastelen, in de reeks ‘Waanzinnig om te

weten’, Alkmaar, 1996.

DE SOETE, J., ‘Dodendansen, een kennis-

making’, in: VANCLOOSTER, D., Dansen

met de Dood, Brugge, 2008, p. 39-67.

DE PASCALE, E., Dood en Opstanding,

Gent, 2008.

HAENNI, J.-P., MULHAUSER, B., Rats,

Neuchâtel, 1998.

HELLEMANS, B., RAAIJMAKERS, J.,

VAN RHIJN, C., Ooggetuigen van de

Middeleeuwen, Amsterdam, 2005.

JANSEN, H. P. H., Geschiedenis van de

Middeleeuwen, Utrecht/Antwerpen,

1979.

ROOIJAKKERS, G., De Hemel in

Tegenlicht. Macht en devotie in het aarts-

bisdom Mechelen, Tielt, 2009 (tent. cat.).

VANCLOOSTER, D., ‘Het skelet en

de macabere dans van het leven’, in:

VANCLOOSTER, D., Dansen met de

Dood, Brugge, 2008, p. 9-37.

VAN ROYEN, H., ‘De ‘novissima

inimica’ of de laatste vijandin’, in:

VANCLOOSTER, D., o. c., p. 69-81.

VAN UYTVEN, R., De zinnelijke

Middeleeuwen, Leuven, 1998.

reliekhart afkomstig van de kapel van het kasteel

Thouaré-sur-Loire, Bretagne, 16de eeuw © KMKG

(h&h 83 / cat. 74)

Colofon

Dit dossier voor het onderwijs werd samengesteld

naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Tussen

Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen’ in het

Jubelparkmuseum van 2.12.2010 tot 24.04.2011

tekst: Christine Willemen

tekstcorrectie: K. Herremans, A. Van Waeg

vorm: Josworld

© 2010