Upload
monique-bekkenutte
View
224
Download
4
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Samenvatting van het symposium Waterkwaliteit op de kaart dat op 2 oktober 2014 is georganiseerd door Koninklijk Nederlands Waternetwerk.
Citation preview
DE OPBRENGST VAN EEN INSPIRERENDE DAG
Voorwoord
We zijn ons er niet altijd van bewust, maar ergens weten we het allemaal wel ….. hoe belangrijk de
kwaliteit van het water is: water, wat je zo uit de kraan kan drinken voor een lage prijs, mooie
waterpartijen en natte natuur met een grote biodiversiteit, lekker veilig zwemmen in meren en
plassen, schoon (grond)water voor industrie en beregening van landbouwgewassen.
Mensen hechten belang aan schoon water. Op het symposium “Waterkwaliteit op de kaart” in 2014
maakte Hennie Roorda van Heemraad Waterschap Rivierenland, het nog weer eens concreet wat –
naast deze gevoelswaarde- de gebruikswaarde is van water: een zesde deel van onze economie
(BNP) is gerelateerd aan water: de blauwe economie, water als grondstof, water voor recreatie,
water voor landbouw en visserij en water voor drinkwatervoorziening.
Uit de vele positieve reacties en uitspraken als “volgend jaar wéér?!” bleek wel, dat het symposium
voorzag in een grote behoefte uit de wereld van waterkwaliteitsexperts. Met de boodschap “ we zijn
op de goede weg, maar er moet nog veel worden gedaan om de KRW-doelen te halen” in het
achterhoofd zijn we weer een jaar lang hard aan het werk gegaan.
Op de conferentie “Voldoende en schoon water, nu en in de toekomst” op 27 mei 2015
ondertekenden de betrokken partijen: Rijk, provincies, waterschappen, bedrijven, kennisinstituten
en maatschappelijke organisaties, de Verklaring van Amersfoort. Zij erkennen hiermee, dat schoon
water van grote waarde is voor natuur, leefomgeving en economie. Ze geven aan welke ambities ze
hebben en wat ze zullen doen om de doelen dichterbij te brengen.
Nu het bijna zover is dat eind 2015) de (ontwerp)stroomgebiedsbeheerplannen 2016-2021 bij de
Europese commissie moeten liggen, lijkt het een goed moment om weer met elkaar te kijken naar
onze waterkwaliteit. Zijn we verder gekomen op de goede weg die we zijn ingeslagen, welke nieuwe
uitdagingen komen er op ons af en kunnen we de betrokken partijen helpen hun intenties voor
schoon water waar te maken.
Daarom wordt het symposium Waterkwaliteit op de Kaart opnieuw georganiseerd. De themagroep
Waterkwaliteit van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW) heeft een boeiend programma in
elkaar gezet met nieuwe onderwerpen en nieuwe vormen. Net als vorig jaar wordt dit zoveel
mogelijk vraaggestuurd ingevuld.
Het centrale thema van de dag is het momentum: De waterkwaliteit is de afgelopen decennia
weliswaar zichtbaar verbeterd, maar waar staan we nu? Er zijn nog flinke KRW-opgaven en ambities:
wat gaan we de komende jaren anders en beter doen? Het doel is dan ook om vanuit de deelnemers,
de waterbeheerders in de praktijk, bestuurders en onderzoekers tips en ideeën te krijgen en aan
elkaar mee te geven en elkaar zo te inspireren.
Financiële middelen vanuit het Deltafonds en POP3 maken het mogelijk mooie waterkwaliteit
verbeterende projecten in de regio in gang te zetten. Het symposium kan hieraan een steentje
bijdragen. Daarom nodigen we inhoudelijke experts, beleidsmensen én mensen uit het bedrijfsleven,
die bezig zijn met waterkwaliteit, uit om mee te komen praten op dit symposium.
Peter Schipper, Alterra en KNW-themagroep Waterkwaliteit
Waterkwaliteit op de kaart: verslag plenaire deel
Op 2 oktober 2014 werd op initiatief van en door de themagroep Waterkwaliteit van het KNW het
symposium “Waterkwaliteit op de kaart” georganiseerd. Dat het thema bij velen leeft, bleek wel uit
het feit dat ruim 250 deelnemers de weg naar Wageningen hadden weten te vinden.
Ze werden niet teleurgesteld, want mede dankzij de vraaggestuurde programmering had de dag een
mooie opbouw; deels inhoud en deels beleid, een groot en divers aanbod aan workshops en
voldoende tijd om te netwerken, tussendoor, tijdens de goed verzorgde lunch en na afloop bij de
netwerkborrel in de bar.
Na een hartelijk welkom en opening van Peter Schipper, voorzitter van de themagroep
Waterkwaliteit, en Monique Bekkenutte, directeur van het KNW ging Bas van der Wal (STOWA) in op
de lange traditie van waterplannen in Nederland (nota’s Waterhuishouding, Indicatieve Meerjaren
Programma’s Water, waterplannen provincies, waterschapsplannen ed.). Hij merkte hierbij
“Waterbeheer in de 21e eeuw; anders omgaan met water” aan als een belangrijk document,
aangezien hierin waterkwantiteit en waterkwaltiteit echt gekoppeld werden.
De invoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft de eigenzinnige insteek van Nederland een
stuk beperkt. Er ontstond dan ook aanvankelijk een grote kloof tussen Brussel/beleidsmakers en
uitvoerders/mensen in ’t veld. Desondanks zijn veel maatregelen opgenomen in de
stroomgebiedsbeheerplannen (SGBP). De positieve effecten daarvan op de waterkwaliteit worden
langzaam maar zeker zichtbaar.
Waterkwaliteit kwam in 2013 hoger op de agenda door de brief van minister Schultz van Haegen van
Infrastructuur en Milieu (I&M) aan de Tweede Kamer om waterkwaliteit ook onder te brengen in het
Deltafonds.
Naast de grote (rijks)wateren, waar we op afgerekend worden, komt er ook aandacht voor de kleine
wateren en komt er ruimte om in te zoomen van generieke naar specifieke maatregelen(pakketten)
op basis van ecologische sleutelfactoren. Voor de nieuwe SGBP3 ziet Van der Wal kansen om
ecosysteemdiensten mee te nemen in de afweging van belangen en daarmee te komen tot een
gezamenlijk doel voor het watersysteem.
Vervolgens werd waterkwaliteit belicht vanuit Europees, nationaal en regionaal perspectief. De rode
draad hierin was de boodschap: “Nederland heeft veel vooruitgang geboekt, maar er is nog een lange
weg te gaan op het gebied van waterkwaliteit”.
Peter Gammeltoft, voormalig hoofd van de EU-eenheid waterbeleid, benadrukte dat de KRW doelen
harmoniseert, maar niet de inspanningen. In Nederland is de druk van zoveel inwoners en intensieve
landbouw buitengewoon hoog en dit vereist dan ook een buitengewone inspanning.
Nederland is leider wat betreft technisch wetenschappelijke kennis en capaciteit, maar om deze
positie te behouden is innovatie, integratie tussen beleidsterreinen en een stabiel, lange termijn
financieel kader nodig. Hij gaf aan dat er meer inspanningen van de landbouw nodig zijn. Er is echt
politiek commitment nodig om het landbouwbeleid actief voor dit doel te gebruiken.
Jan Busstra, manager Water van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu, liet zien dat in 2013 het
percentage waterlichamen met een ‘goed’ gestegen was ten opzichte van 2009, maar dat dit beeld
nog niet overal leeft.
Aan de ene kant lijkt Nederland het - door het “one out, all out”principe – niet zo goed te doen en
dat doet weinig eer aan de inspanningen, die er geleverd worden. Aan de andere kant is één van de
meningen uit het maatschappelijk veld, dat het water op sommige plaatsen wellicht té schoon is;
watersport en -recreatie wordt onmogelijk door teveel waterplanten en te weinig vis. Dat niet
iedereen dezelfde eisen stelt aan waterkwaliteit was in april 2014 al duidelijk geworden op het
symposium “Hoe schoon willen wij ons water?”, georganiseerd door Sportvisserij Nederland,
Natuurmonumenten en de Stichting Recreatie Toervaart Nederland.
Volgens hem moet de verdere aanpak van de waterkwaliteit een combinatie zijn van landelijk beleid
(zoals 5e nitraat actieprogramma en 2e nota duurzame gewasbescherming) en gebiedsgerichte
maatregelen.
Hennie Roorda, Heemraad Waterschap Rivierenland, lid van Bestuur van de Unie van Waterschappen
en voorzitter van het BOOT-overleg, ging door op de mogelijkheden om regionaal kansen te
verzilveren.
Bij gebiedsgericht werken aan waterkwaliteit kan je zoeken naar win-win situaties door het
combineren van functies. Als mooie voorbeelden van gebiedsontwikkeling waar gestreefd is naar
synergie tussen waterveiligheid, natuur, cultuur en recreatie noemde ze de Onlanden, Kristalbad en
De Groesbeek. Met betrekking tot de landbouw zag ze uitgelezen kansen in het Deltaplan Agrarisch
Waterbeheer- een initiatief van LTO-, waarbij maatregelenlijsten zijn opgesteld en een tool wordt
gebruikt om effecten van die maatregelen door te rekenen.
Waterschappen doen veel aan de waterkwaliteitsopgave door aanvullende inrichtingsmaatregelen
zoals natuurvriendelijke oevers en vistrappen en afvalwaterzuivering, maar zij kunnen dit niet alléén.
Naast Europa en het Rijk is het ook van belang dat er samengewerkt wordt aan waterkwaliteit door
provincies (gebiedsinrichting, inzet POP(3)-gelden), gemeenten, bedrijfsleven (emissiebeperking,
spaarzame inzet water) en burgers (bevorderen burgerparticipatie, minder gebruik van schadelijke
middelen).
In de paneldiscussie onder leiding van Bas van der Wal gaf Peter Gammeltoft aan, dat de EU graag
met de lidstaten wil discussiëren over waterbeleid: “It was fascinating to discuss with all the people
who have to ensure the WFD implementation at ground level. There should be much more contact
between European level and the working level in the Member States”. Verder werd nog eens
duidelijk, dat we de toegevoegde waarde van een goede waterkwaliteit voor economie en
samenleving meer zichtbaar moeten maken. Waterkwaliteit is belangrijk voor ons allemaal, maar
wéten de mensen wat er allemaal gedaan wordt aan waterkwaliteit (in het OECD rapport wordt
gesproken over een ‘awareness gap’). Er wordt al jaren ‘participatie burgers’ geroepen, maar dat is
kennelijk niet makkelijk. Wel hard nodig, want anno 2014 is de afstand tussen de
experts/beleidsmakers en de burger, voor wie we het allemaal doen, nog erg groot.
Bart Kiers, een ware woordkunstenaar die zorgde voor de muzikale omlijsting van de dag, vatte dit
alles nog eens samen in een ter plekke geschreven lied.
Hiermee was Waterkwaliteit op de kaart gezet .... en kon een ieder aan de slag in de bijna 20
workshops. Dat waterkwaliteit meer is dan water- en stofbalans en de vertaling naar ecologie werd
duidelijk door het brede scala aan onderwerpen: (water)bodembeheer, ‘nieuwe’ stoffen
(geneesmiddelen, nanodeeltjes en microplastics), pathogenen, slimmer en goedkoper monitoren en
ecosysteemdiensten. Op de volgende pagina’s zijn de verslagen van de afzonderlijke workshops –
geschreven door aankomende waterprofessionals c.q. studenten van Wageningen Universiteit -
toegevoegd.
In de namiddag wist Bart Kiers in een spetterend muzikaal optreden iedere workshop te
karakteriseren met vaktermen en opvallende uitspraken. Peter Schipper bedankte daarna de 60 (!)
mensen die zo hard hadden meegeholpen aan de dag. Heel veel betrokkenheid en een hoge opkomst
maakte het symposium tot een groot succes. Peter sloot af met de wens dat over enkele jaren
Nederland internationaal op de kaart staat als het land dat, ondanks de hoge bevolkingsdichtheid,
enorme veestapel en hoogste gewasproductie per hectare, ook nog een uitstekende waterkwaliteit
weet te realiseren. How on earth is this possible: Bring in the Dutch!
Workshop 1-1 Schoon water vanuit een Europees perspectief
Verslaggever: Jorick van de Water
Deze workshop diende als voortbouwing op de plenaire openingssessie. Peter Gammeltoft geeft aan de
Nederlandse situatie goed te kennen. Hij benadrukt dat Europa op het gebied van de waterkwaliteit veel
verwacht van Nederland. We lopen voorop qua kennis en plannen. De druk op ons watersysteem is echter
hoog, we zullen een navenante inzet moeten plegen om een goede waterkwaliteit te bereiken. De kern van de
problemen zit bij de landbouw. We kunnen voor water veel efficienter opereren als we onze gouvernance voor
waterkwaliteit verbeteren. De verschillende overheden kunnen veel meer van elkaar profiteren.
Peter Gammeltoft gaf ook aan dat de huidige resultaten nog sterk tussen landen verschillen, deels omdat deze
verschillende criteria of andere methodes hanteren om de waterkwaliteit te beoordelen. Zo komt het
bijvoorbeeld voor dat het nitraatgehalte in de Nederlandse kustlijn als ‘goed’ wordt beoordeeld, terwijl dit met
Duitse criteria niet zo zou zijn. Over het algemeen doet Nederland het wel goed, vooral met monitoring en de
beleidsstructuur voor het implementeren en bereiken van de richtlijnen. In principe hebben alle lidstaten
unaniem ingestemd met de invoering van de KRW, dus als een lidstaat in 2027 (de uiterste datum voor het
behalen van de criteria) niet voldoet aan de criteria in de KRW, zullen hiervoor boetes volgen. Een belangrijk
punt waar nu aan gewerkt moet worden, is dat het waterbeleid in verschillende beleidsstukken wordt
gestroomlijnd. Er komen bijvoorbeeld nog veel tegenstrijdigheden voor als de KRW wordt vergeleken met de
Common Agricultural Policy (CAP). Deze problemen en meer zullen aan bod komen bij de herbeoordeling van
de KRW in 2016.
Omdat waterkwaliteit vaak een puur wetenschappelijk onderwerp is, terwijl de implementatie door politieke
instanties worden gedaan, is interactie tussen deze twee werkvelden nodig. Esther Boer van Bureau Brussel
legde uit hoe de belangen van de Nederlandse watersector behartigd worden in de EU. De Unie van
Waterschappen en Vewin zijn in Brussel vertegenwoordigd door Bureau Brussel, en worden hierdoor
geïnformeerd over de ontwikkelingen in Europa. Bureau Brussel maakt op zijn beurt weer deel uit van EUREAU,
één van de internationale belangenorganisaties met betrekking tot drinkwater van de Europese lidstaten (naast
o.a. EWA, WssTP, EUWMA en CEEP).
Om veranderingen teweeg te brengen in de EU is het nodig om samenwerking te zoeken met gelijke
belangenorganisaties, duidelijk te maken wat je doelstellingen zijn, en te weten wie er aangesproken moet
worden. Als laatste benadrukte Esther Boer, dat het belangrijk is om Brussel niet als ‘zij’ te zien, maar als ‘wij’.
En dat de waterbeheerders, ook de regionale, invloed kunnen uitoefenen op het Europese waterbeleid.
Workshop 1-2 We lossen het nutriëntenprobleem de komende decennia op
Verslaggever: Merel Kooi
Workshopleider: Marloes van der Kamp
Waterkwaliteit is de geschiktheid van het water voor de verschillende functies waarvoor het gebruikt wordt,
aldus Frank van Galen (Planbureau voor de Leefomgeving; PBL). Meer dan 90% van de wateren voldoet aan de
gestelde normen. Echter, de ecologische waterkwaliteit blijft met 50% achter. De belasting van nitraat en
fosfaat is sinds 1990 gedaald, door zowel vermindering van uitstoot door rioolwaterzuiveringen (RWZI) als door
verlaging van uitspoeling door de landbouw. Deze daling stagneert echter enigszins. De landbouw levert
momenteel twee derde van de belasting, de RWZI’s een derde. Frank van Galen lijkt het niet waarschijnlijk, dat
we de nutriëntenproblemen de komende decennia oplossen.
Hans van Grinsven (PBL) vertelt dat een derde van de landbouwgronden meer dan tien jaar zonder
fosfaattoevoeging kan. Daarnaast lijkt de mondiale schaarste van fosfaat wel mee te vallen: de fosfaatvoorraad
wordt geschat op 170-370 jaar. Echter, de getallen zijn onzeker en ca. 75% van de voorraad ligt in Marokko.
Hierdoor is er een sterke geopolitieke afhankelijkheid. Kunstmest bevat bijna geen fosfaat meer. Het gebruik
van dierlijke mest en de uitspoeling naar het oppervlaktewater wordt als groot probleem voor de
waterkwaliteit gezien. Ook gezien het feit dat de veestapel een groeiende trend vertoont.
In de discussie wordt gevraagd of het terugwinnen van fosfaat rendabel kan zijn. Waterschappen winnen in
grondstoffenfabrieken (RWZI’s), fosfaat terug in de vorm van struviet. Hierbij wordt het vooral belangrijk
geacht om fosfaatconcentraties in het effluentwater terug te dringen en gaat het niet zozeer om de
economische voordelen. De grondstoffenfabrieken moeten echter wel economische gezond zijn.
Waterschappen worstelen met de economische rendabiliteit.
Een ander discussiepunt is het terugdringen van het mestoverschot. Aan de ene kant wordt regelgeving nodig
geacht, terwijl er ook ruimte moet zijn voor creativiteit. Er moet gezocht worden naar een goed
beloningsmodel, waarbij de boer die bemesting op maat toepast meer ruimte krijgt voor ontwikkeling.
Tot slot wordt er gediscussieerd over het bijstellen van de KRW doelen, zodat deze in 2027 gehaald kunnen
worden. De mening van de zaal is dat als de doelen omlaag gaan, de intentie ook verlaagt. Echter, realistisch
kijken is ook belangrijk. Als een doel niet realistisch is door bijvoorbeeld natuurlijke achtergrondbelasting, is het
beter om het doelen bij te stellen. De waterschappen willen de doelen nog niet loslaten: er wordt eerst nog
gezocht naar creatieve oplossingen in samenwerking met de landbouw. Dialoog met de landbouw en slimmer
omgaan met “natuurlijke” belasting zouden uitkomst moeten bieden.
Workshop 1-3 De rol van de waterbodem in het watersysteem
Verslaggevers: Janneke Snijders en Sanne Bink
Gerlinde Roskam (Deltares) start de workshop met een korte introductie over de plaats van waterbodems in
huidig beleid [1].
Vervolgens geeft Iris van Gogh (STOWA) een korte uitleg over de rol die de waterbodem speelt in een
watersysteem [2]. Bodem is één van de negen sleutelfactoren van een goed ecologisch functionerend
watersysteem. Het is belangrijk om te realiseren, dat het watersysteem zich in verschillende stadia (verhouding
interne/externe belasting) kan bevinden en dat het nut van bodemmaatregelen hiervan erg afhankelijk is.
Mark van Lokven presenteert vervolgens de ervaringen in omgaan met waterbodems binnen waterschap de
Dommel. Sinds de invoering van de Waterwet wordt gewerkt met de ‘Handreiking beoordelen waterbodems’
(2010). Hierin is de grote vraag: “Staat de waterbodemkwaliteit de gebiedskwaliteit in de weg?” Een voorbeeld
van een maatregel is de inzet van sedimentvangers. In het komend Waterbeheerplan zijn echter geen (nieuwe)
specifieke waterbodem maatregelen opgenomen.
Marchel van Duin neemt het woord over en beschrijft het omgaan met waterbodems binnen het
Hoogheemraadschap van Rijnland. Uit de Handreiking komt naar voren, dat de bijdrage vanuit de waterbodem
hun beheergebied heel klein is. Dit zou betekenen, dat er nooit maatregelen genomen ‘moeten’ worden,
terwijl lokaal wel degelijk de verontreiniging invloed heeft en onwenselijk wordt geacht. Rijnland stelt per
locatie een ambitieniveau vast, gebaseerd op chemische normen (interventiewaarde), score msPAF en
biotanorm. Door dit ambitieniveau na te streven wordt een duurzame waterbodem in het hele beheergebied
beoogd. De prioriteit van waterbodemmaatregelen blijft echter laag.
Uit de discussie komt naar voren, dat de waterbodem een minder grote rol heeft gekregen door de
focusverschuiving van waterbodem naar watersysteem: waterbodem is zelden dé factor, die dient te worden
aangepakt. De verontreiniging is óf te groot en diffuus (niet kosteneffectief) óf te lokaal en van te weinig
invloed op het gehele watersysteem. Mogelijke oplossing: in SGBP kijken naar probleemstoffen en hotspots
verwijderen. Tevens kwam naar voren dat voor het behalen van de KRW doelen meer naar nutriënten in de
bodem wordt gekeken, dan naar toxische stoffen. De vraag is of dit terecht is. Tijdens de workshop bleek dat er
behoefte is aan een CoP (Community of Practice). Gerlinde Roskam gaat na op welke manier we hier invulling
aan kunnen geven.’
(1) De waterbodemimmissietoets is recent ontwikkeld. In november 2014 worden er workshops gegeven over de achtergronden van de toets en het werken met de tool (www.helpdeskwater.nl/waterbodmeimmissietoets).
(2) STOWA (2014) Het onderste boven. De waterbodem in ecologisch perspectief. 2014-30. Amersfoort
Workshop 1-4 Ecosysteemdiensten: van natuurlijk kapitaal naar maatschappelijke waarden
Verslaggever: Djoline van den Berg
Presentatoren: Roel Slootweg (SevS advies voor natuur en leefomgeving), Jos Brils (Deltares), Tjeerd Dijkstra
(Waterschap Vechtstromen).
Het gedachtengoed achter ecosysteemdiensten is al veel langer bekend, maar niet onder deze naam.
Internationaal, in Europa en bij ontwikkelingssamenwerking wordt er al volop gebruik van gemaakt en ook de
wetenschap heeft er al geruime tijd aandacht voor. Pas de laatste jaren wint het concept van
ecosysteemdiensten terrein binnen Nederland; zowel in de praktijk alsook bij instellingen als Deltares en het
Planbureau voor de Leefomgeving. Eenvoudig gezegd bestaan ecosysteemdiensten uit de producten en/of
diensten, die de omgeving aan mensen levert.
Verschillende belanghebbenden kennen veelal een onderling verschillende waarde toe aan deze diensten. Door
het waarderen van deze diensten wordt alles wat van belang is in kaart gebracht. Dit is bruikbaar in de
planningsfase van bijvoorbeeld gebiedsprojecten, waarbij meerdere (ecosysteem)diensten worden
geoptimaliseerd in een pakket in plaats van één dienst.
Het concept Ecosysteemdiensten is te gebruiken als een gemeenschappelijke taal voor verschillende sectoren
en mensen. In een stapsgewijs proces kan het via drie stappen in een succesvol plan resulteren: bepaal wat
wordt gewaardeerd, maak waarden expliciet en helder en, als laatste, voer win-win onderhandelingen.
Het kwantificeren van deze waarden is gecompliceerd, zeker als het gaat om het uitdrukken van waarde in
euro’s. Een mogelijke optie uit het publiek was de “Naturo”, een soort van bitcoin maar dan voor
ecosysteemdiensten.
Een voorbeeld van een praktische toepassing in het waterbeheer werd gegeven door Tjeerd Dijkstra
(Waterschap Vechtstromen) Het pilotproject Grensmeander in de Vecht bevond zich in de fase van het
kwantificeren van de waarden. In vernieuwende samenwerking met Duitse overheden is onderzocht hoeveel
belanghebbenden over hebben voor realisatie van een integraal gebiedsplan. Kortom, ecosysteemdiensten zijn
een goed middel voor communicatie, waardecreatie en integrale afweging.
Workshop 1-5 Van SGBP2 naar SGBP3, tijd voor de gouden wissel; gebruik van Ecologische sleutelfactoren
Verslaggever: Tineke Kampen
Bas van der Wal (STOWA) zette in zijn presentatie uiteen, dat de stroomgebiedbeheerplannen, zoals die nu
gebruikt worden, meerdere zwakke punten hebben. Zo kan het zijn dat:
de technisch afgeleide norm (Goed Ecologisch Potentieel [GEP]) niet bij het systeem past;
de beoogde EKR (Ecologische kwaliteitsratio) vaak al een mix is tusen de norm (GEP) en een beleidsdoel,
waarbij er een belangenafweging is gemaakt;
kleinere wateren vaak niet mee doen;
en er vooral gebruik gemaakt wordt van ’standaard’ maatregelen.
Voor goed beheer is het belangrijk om te weten waar de zwakste schakels liggen. Kennis van het watersysteem
kan uitkomst geven over wat de beste maatregelen zijn, maar ook over waarom eerder gestelde doelen niet
bereikt zijn. De Ecologische Sleutelfactoren (ESF) kunnen hierbij helpen. Op dit moment zijn deze
sleutelfactoren ontwikkeld voor stilstaand water (M-watertypen). Eind van dit jaar wordt er een concept versie
verwacht voor stromend wateren. Het doel van de Ecologische Sleutelfactoren is drieledig. Ze helpen
bestuurders om verbanden in het systeem te zien, fungeren als checklist bij de ecologische
watersysteemanalyse en fungeren als ‘toegangsluik’ naar beschikbare kennis en rekenregels.
Om het nut van de sleutelfactoren te verduidelijken, werd –onder leiding van Sebastiaan Schep
(Witteveen+Bos) en Tessa van der Wijngaart (STOWA)- met de deelnemers van de workshop een spel gespeeld.
In dit spel moest men met een groepje een plan van aanpak maken voor een geëutrofieerd meer, dat veel
algen bevatte. Het doel was de waterplanten terug te krijgen, maar het mocht zo min mogelijk kosten. Uit dit
spel kwam het nut van de systeemanalyse naar voren. Met deze systeemanalyse werd niet alleen duidelijk
welke maatregelen bijdragen, maar ook hoeveel deze bijdragen.
Uit de opmerkingen van de deelnemers bleek, dat er toch nog wat hobbels te nemen zijn, voordat men de
sleutelfactoren gaat gebruiken. Zo kwam naar voren, dat het moeilijk kan zijn om politiek draagvlak te krijgen;
je krijgt er moeilijk geld voor los. Men wil graag snel resultaat zien, in plaats van eerst onderzoek te doen.
Daarnaast zijn er goede metingen nodig voor een systeemanalyse. De presentatoren wezen er nogmaals op,
dat met een systeemanalyse betere en effectievere keuzes gemaakt kunnen worden.
Workshop 1-6 Waterbeheer en bodembeheer; wat hebben zij met en aan elkaar?
Verslaggever: Alie Stegerman
Discussieleider: Peter Schipper (WUR-Alterra) Presentatoren: Piet Groenendijk (WUR-Alterra), Janjo de Haan(WUR-PPO) en Nick van Eekeren(Louis Bolk
Instituut)
Grote delen van Nederland hebben problemen met de kwaliteit van de landbouwbodems en dan met name
met de bodemstructuur, beworteling en organisch stofgehalte. Veel bodems zijn door bewerking met zware
machines verdicht, waardoor de bufferende werking verre van ideaal is. Hierdoor kunnen nutriënten en
gewasbeschermingsmiddelen sneller afspoelen naar het oppervlaktewater. Er zijn goede mogelijkheden om de
kwaliteit van landbouwbodems te verbeteren. Voorbeelden van deze verbeteringen zijn: toevoegen van
organische stof; werken met een rijpadensysteem; stimuleren van de groei van wortels (veredeling) en het
verbeteren van het bodemleven. Hierdoor wordt de bufferende werking van de bodem vergroot, worden
nutriënten beter benut en kan water bij hevige neerslag ook beter infiltreren. Dit alles levert een win-win
situatie op voor zowel landbouwers als waterbeheerders.
De aanwezigen vonden het belangrijk dat effecten van zulke maatregelen op het watersysteem
gekwantificeerd kunnen worden en zo ook de kosten en baten voor de agrariër. De zorg vanuit het gemengde
publiek (waterschap, adviesbureaus, beleidsmakers) was vooral hoe agrariërs ervan te overtuigen, dat deze
bodemstructuurverbeteringen ook voor hen positieve effecten hebben. Met name omdat er een
systeemverandering nodig is om de bodemstructuur te verbeteren en de werking van
bodemstructuurverbeteringen enige jaren op zich kan laten wachten. Volgens de presentatoren is dit vooral
een kwestie van goede en intensieve begeleiding, bewustwording en het laten zien van de voorbeeldprojecten,
waar de effecten en kosten/baten van maatregelen gekwantificeerd zijn. Een voorbeeld hiervan is Vredepeel,
waarbij op akkerbouwgronden op zand wordt gewerkt aan biologisch organisch stof management. De
resultaten zijn veelbelovend voor het milieu en, hoewel het welk lang (ruim 10 jaar) kan duren, ook voor de
gewasopbrengsten. Er is nog veel werk aan de winkel om zo’n geheel andere bedrijfsvoering bij een grote
groep akkerbouwers van de grond te krijgen. Gelukkig zijn er ook maatregelen zoals de aanschaf van diep
wortelende grassoorten, die vrij direct een win-win situatie opleveren.
Workshop 2-1 Schoon water dankzij nieuwe mestwetgeving
Verslaggever: Sanne Bink
De nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater wordt in Nederland voor een groot deel bepaald door
bemesting van landbouwgronden. Gerard Velthof (Alterra) begint zijn presentatie met het EU mestbeleid. De
Nitraatrichtlijn maakt deel uit van de Kaderrichtlijn Water en heeft als doel het verminderen van
nitraatuitspoeling uit landbouw naar grond- en oppervlaktewater. Lidstaten kunnen nitraat kwetsbare ofwel
gevoelige zones aanwijzen; Nederland wordt in zijn geheel beschouwd als een kwetsbare zone. Een aantal
maatregelen uit het actieprogramma (voor de gevoelige gebieden) zijn bijvoorbeeld: bemesting alleen
toegestaan in bepaalde periodes, verplichte grote opslagcapaciteit (voor minimaal zeven maanden) en een
maximum bemesting van 170 kg N per hectare. Het mestprobleem is in Nederland groter dan in andere
Europese landen. Dit wordt veroorzaakt door de hoge dichtheid aan veeteelt in ons land. De lidstaten zijn
echter lastig met elkaar te vergelijken omdat elk land een andere meetmethode heeft. Zo kan er bijvoorbeeld
gemeten worden op verschillende dieptes of alleen aan het oppervlak. Het is lastig om één meetmethode te
gebruiken in heel Europa, omdat de lidstaten vast blijven houden aan hun bestaande systeem. In het
mestbeleid ligt de focus op nitraat, omdat dit moeilijk te verwijderen is uit (grond)water. Een aantal
maatregelen van het ammoniakbeleid zijn emissie-arme mesttoediening en stallen, afdekken van mestopslagen
en rantsoenmaatregelen. De concentraties fosfaat en nitraat in het water zijn afhankelijk van het bodemtype
van een gebied; in zandgebieden worden de hoogste concentraties gevonden. Langs ecologisch kwetsbare
beken zijn mestvrije zones aangewezen die dienen als buffer. De voor de derogatie afgesproken wetgeving
geeft nauwelijks verbetering voor de nutriënten uitspoeling naar oppervlaktewateren.
Dit gaf veel discussie. Hoe zullen de nieuwe gebruiksvoorschriften voor bemesting, die fosfaat- en
nitraatgehaltes moeten beperken, geïmplementeerd worden en wat zijn de effecten van die nieuwe
voorschriften op de uit- en afspoeling van nutriënten? Peter Gammeltoft benadrukt, dat de nitraatrichtlijn
weliswaar aangeeft dat naast nitraat in grondwater ook de eutrofiëring van oppervlaktewateren moet worden
beperkt, maar dat voor eutrofiëring hiermee weinig afdwingbaar is; hiervoor is de KRW het geschikte
instrument. Waterschappen zijn daarom de komende jaren afhankelijk van hun eigen bovenwettelijke
maatregelen om –door bemesting veroorzaakte- emissies naar het oppervlaktewater voldoende terug te
dringen en zo het eutrofiëringsprobleem te verminderen.
Workshop 2-2 Grip op ecologie: Biologische Waterbeoordeling 4.0
Verslaggevers: Alie Stegerman & Djoline van den Berg
Presentatoren: Reinder Torenbeek (Torenbeek Consultant), Ronald Bijkerk (Koeman en Bijkerk BV) en Piet
Verdonschot(Alterra)
Discussieleider: Steven Verbeek (Waterschap Noorderzijlvest)
De Ecologische Waterbeoordeling van de Werkgroep Ecologisch Waterbeheer kan een nuttige aanvulling zijn
op de beoordeling van waterkwaliteit volgens de KRW. De Ecologische Waterbeoordeling (het gebruik van
informatie over het voorkomen van planten en dieren in combinatie met milieufactoren) kan bijdragen aan een
meer kosteneffectieve monitoring, een betere diagnose van de knelpunten voor de ecologie en kan helpen bij
het voorspellen van problemen. Praktijkvoorbeelden in meren en beken tonen de meerwaarde van deze
aanpak.
De Werkgroep Ecologisch Waterbeheer wil biologische waterbeoordeling opnieuw op de kaart zetten en heeft
daartoe de themagroep Biologische Waterbeoordeling 4.0 opgericht. Om de achtergronden en hulpmiddelen
voor een biologische waterbeoordeling voor iedereen en op één plaats toegankelijk te maken, werkt de
themagroep aan een digitaal handboek (www.wew.nu). Dit handboek heeft de opzet van een wiki, waarbij
leden teksten kunnen toevoegen of aanpassen door in te loggen. De aangereikte methodes voor biologische
waterbeoordeling zijn niet nieuw. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande kennis op het gebied van
interacties tussen flora, fauna en milieufactoren. Door deze kennis toe te passen kan er meer inzicht worden
verkregen in waar eventuele problemen in het systeem vandaan komen. De wiki geeft aan welke instrumenten
tot je beschikking staan en welke variabelen voor het systeem belangrijk zijn om te meten. Met biologische
informatie kun je meer dan alleen een KRW-score berekenen en dat wil deze themagroep laten zien. Algemene
reacties uit het publiek (voornamelijk ecologen en een paar beleidsmakers) waren dat ze zochten naar de
toegevoegde waarde voor de KRW, want dat is uiteindelijk toch wat er gerapporteerd moet worden. Reacties
daarop van de presentatoren waren dat deze aanpak een belangrijke aanvulling geeft op het huidig gebruik van
ecologische data voor de KRW. De KRW-beoordeling kan gezien worden als stap 1 en de waterbeoordeling 4.0
ter signalering, diagnostisering en verhelpen van knelpunten als stap 2. Hierbij komt ook alles wat we al meten
beter aan bod, al kan er uiteraard altijd kritisch gekeken worden naar wat we meten en hoe we het meten.
Workshop 2-3 Maatwerk voor waterkwaliteit: welke maatregel kan ik op mijn locatie toepassen?
Verslaggever: Tineke Kampen
In deze workshop, geleid door Gerlinde Roskam (Deltares en themagroep Waterkwaliteit van KNW), zijn
verschillende maatregelen besproken voor het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast werden veel
praktijkvoorbeelden gebruikt om maatregelen te verduidelijken, maar ook om de complexiteit van het kiezen
van maatregelen aan te geven. Danneke Verhagen (Nelen & Schuurmans) maakte duidelijk, dat een plan van
aanpak nodig is bij het nemen van maatregelen op het gebied van gebiedsinrichting. Kijk je verder dan de
maatregel alleen? Is de maatregel daadwerkelijk nodig en als een maatregel genomen wordt, geeft deze dan
ook het gewenste effect? Jan Roelsma (Alterra) gaf als boodschap mee, dat het van belang is met alle
betrokken actoren in een landbouwgebied te praten. Daarnaast wees hij op het nut van Hydrometra; met deze
tool kan het effect van een maatregel omtrent uit- en afspoeling van stikstof en fosfor naar het
oppervlaktewater geschat worden. Bas van der Grift (Deltares, UU) voegde hieraan toe dat “weten wat je
meet” erg belangrijk is. Als voorbeeld noemde hij fosfaat. Fosfaat kan in verschillende vormen voorkomen en
daardoor ook verschillend reageren. Welke vormen voorkomen in een gebied hangt onder andere af van de
grondwaterkwaliteit. Het is dus wel van belang om te weten op welk type fosfaat een maatregel gebaseerd
wordt. Als laatste liet Gerlinde Roskam meerdere maatregelen zien die betrekking hadden op de waterbodem.
Een van de voorbeelden was droogval; deze maatregel kan onder andere zorgen voor een kieming van
waterplanten. Waterplanten zorgen voor minder opwerveling.
Daarna ging de groep aanwezigen uiteen om verschillende cases te bespreken. Er werd gekeken naar de
problemen op de locaties Sloterplas (Jasper Stroom; Waternet), Oosterduinsemeer (Marchel van Duin; HH
Rijnland) en Purmerend (Kees Vermeer; gemeente Purmerend), waarna de deelnemers mogelijke maatregelen
konden voorstellen. Hieruit bleek, dat een situatie erg complex kan zijn en dat veel factoren mee spelen. Dit
maakte het moeilijk om in korte tijd maatregelen vast te stellen, maar dat maakte de discussie niet minder
interessant.
Workshop 2-4 Geneesmiddelen van bron naar end-of-pipe – welke beleidsopties zijn zinvol?
Verslaggever: Merel Kooi Caroline Moermond (RIVM) geeft een overzicht van het huidige beleid rond geneesmiddelen in water. De
aanwezigheid van geneesmiddelen in oppervlaktewater en drinkwater staat sterk in de belangstelling.
Waterbeheerders pleiten ervoor om niet alleen te kijken naar aanpassingen van de RWZI's, maar om ook het
probleem bij de bron (toelating, voorschrijfgedrag, gebruik) aan te pakken. Hoe dat gedaan moet worden, en of
het Rijk hierin regie moet nemen, blijft een punt van discussie. Het toelatingsbeleid is een door de EU
vastgestelde procedure. Voor humane geneesmiddelen wordt een milieurisicobeoordeling gedaan, maar deze
is geen onderdeel van de uiteindelijke baten/risico-analyse. Voor diergeneesmiddelen is dat wel het geval.
Gemeten concentraties in water zijn beneden de effectconcentratie voor mensen, maar het voorzorgsprincipe
en publieke perceptie spelen een grote rol. Effecten op ecosystemen zijn niet uit te sluiten.
Na deze presentatie worden vijf stellingen in kleine groepjes besproken.
1. Normen voor geneesmiddelen zijn hard nodig.
De meningen zijn verdeeld. Zijn normen, gebaseerd op geobserveerde effecten in labstudies, nodig? Of geldt
hier meer het voorzorgsprincipe en horen geneesmiddelen niet in het milieu thuis? Financieel is het
voorzorgsprincipe lastig: wie betaalt voor preventie van onbekende effecten?
2. Effecten op ecosystemen zijn niet erg genoeg om kostbare maatregelen bij RWZI’s te nemen. De
zuivering van drinkwater is voldoende.
Drinkwaterbedrijven handelen uit voorzorg, terwijl waterschappen handelen als er duidelijke effecten zijn
aangetoond. Niemand is het eens met de stelling: men vindt de ecologie wel belangrijk. Een aanpak bij de bron
heeft de voorkeur.
3. Waterschappen moeten het voortouw nemen in de ketenaanpak
Waterschappen moeten dit niet alleen doen; de watersector moet gezamenlijk actie ondernemen. Men pleit
voor een maatschappelijke kosten-baten analyse (met regierol voor het Rijk ) over de hele keten om te zien
waar mogelijke oplossingen het meest effectief zijn. De lasten moeten gezamenlijk gedragen worden, wat pleit
voor één waterrekening.
4. Het is niet zinvol verder te onderzoeken, er is voldoende bekend om over te gaan tot actie.
De meningen zijn verdeeld. Een deel van de aanwezigen vindt dat er al veel bekend is en gedaan wordt, terwijl
anderen menen dat er te weinig bekend is om miljardenmaatregelen te nemen.
5. Aan welke criteria moet een geneesmiddel voldoen om milieuvriendelijk te zijn?
Men vindt dat het geneesmiddel vooral lokaal zijn werk moet doen en daarna makkelijk en snel moet afbreken.
Er wordt gerefereerd aan de gewasbescherming met PBT criteria: persistentie, bioaccumulatie en toxiciteit. Er
moet ook gekeken worden naar transformatieproducten.
Workshop 2-5 De Klimaatstresstest: Dé oplossing voor de (toekomstige) waterkwaliteit problematiek in
onze bebouwde omgeving?
Verslaggever: Jorick van de Water
Waterkwaliteit in de bebouwde omgeving kan sterk onder druk komen te staan door klimaatsverandering.
Door middel van verschillende praktijkvoorbeelden werd in deze workshop uitgelegd, dat het belangrijk is om
een watersysteem eerst in zijn context te analyseren alvorens maatregelen te formuleren.
De eerste twee praktijkvoorbeelden werden gegeven door Hans Korving van Witteveen+Bos. In beide
voorbeelden waren metingen verricht in stedelijk oppervlaktewater, namelijk de grachten van Amsterdam en
de singels van Breda. Bij doorspoeling van deze oppervlaktewateren bleken er verschillende factoren invloed te
hebben op de waterkwaliteit, die eerst onbekend waren. Hierdoor kan er nu effectiever worden ingegrepen om
de waterkwaliteit te beïnvloeden.
Vervolgens legde Bas de Wildt van de gemeente Rotterdam uit wat er gedaan wordt om Rotterdam
klimaatproof te maken. De gemeente Rotterdam streeft naar een robuust watersysteem, dat zich kan
aanpassen aan de verschillende eisen die klimaatverandering stelt aan de stad, met speciale aandacht voor
waterpleinen, riolering met ondergrondse waterbekkens, adaptief ingerichte wijken en burgerparticipatie. De
vraag is echter of een watersysteem dat gebaseerd is op een hoge waterafvoer wel een goede waterkwaliteit
kan behouden, als er naast intensieve regenbuien ook gemiddeld drie droge zomers in tien jaar plaatsvinden.
Guido Waaien van waterschap de Brabantse Delta gaf het laatste praktijkvoorbeeld. De Kleine Melanen in
Bergen op Zoom is een van de vele stedelijke wateren die kampt met blauwalg in de zomer. De grootste
oorzaak hiervan is fosfaat met twee belangrijke bronnen: afgekoppeld hemelwater en de sliblaag. Na een
grondige watersysteemanalyse is er gekozen om de sliblaag af te dekken met zand, lokaal te baggeren en het
fosfaat te binden met Phoslock®. Dit pakt de bron van het fosfaat nog niet aan, maar geeft wel de tijd om te
kijken hoe de belangrijkste bron, het afgekoppelde hemelwater, aangepakt kan worden.
Workshop 2-6 Monitoring; wat moeten, kunnen en willen we monitoren?
Verslaggever: Janneke Snijders
Petra van der Werf (STOWA) start de workshop met een introductie over het waarom van monitoring. Er zijn
drie belangrijke redenen om te monitoren: 1) toetsen van de toestand 2) stellen van een diagnose en 3)
controleren of maatregelen werken. Vooral voor het doel ‘diagnose’ ontbreekt nu vaak essentiële informatie.
De discussie rondom monitoring richt zich vaak op de technieken en kosten, terwijl het eigenlijk draait om: wat
willen we monitoren? Vanuit die vraag kan het hoe worden bepaald.
Ron van der Oost presenteert vervolgens de ervaringen van Waternet met het meten van toxicologische
effecten met behulp van passive sampling en bioassays. In 2012 heeft Waternet op meerdere locaties een
proef uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat met huidige methode (chemisch analyseren) meer locaties als
risicovol (kwaliteit niet op orde) werden beschouwd, dan wanneer gekeken werd naar de ecologische effecten.
In samenwerking met STOWA ontwikkelt Waternet een alternatief model voor beoordeling waterkwaliteit
(project: Slim monitoren). Naar verwachting is dit model over een half jaar af.
Edwin Kardinaal (KWR) vertelt over de ontwikkelingen van DNA technieken in monitoring. Er zijn diverse
technieken waardoor met behulp van DNA cyanobacterien, botulisme e.d. kunnen worden aangetoond in het
kader van zwemwaterrisico’s. Ook is het mogelijk om met behulp van DNA te onderzoeken wat de bron is van
fecale verontreinigingen. Een nieuwe ontwikkeling is environmental DNA. E-DNA is DNA van een organisme dat
is vrijgekomen in het milieu (bijv. schubben, haren, etc). Dit kan uit een watermonster worden geëxtraheerd
om zo de biodiversiteit vast te stellen. Nadeel is, dat er nog geen relatie is tussen DNA en biomassa of
aantallen.
Ten slotte houdt Joachim Rozemeijer (Deltares) een pleidooi voor het opzetten van een
(deel)stroomgebiedsmeetnet en het meer integraal meten (kwaliteit én kwantiteit). Voordeel hiervan is dat je
grotere vraagstukken als “wat is de invloed van klimaatverandering op het watersysteem?” kan beantwoorden.
Het kan ook als landelijk early warning system gebruikt worden en om gegevens uit je lokale/regionale
meetsysteem te valideren.
De stelling “beleid en uitvoering blijven hopeloos achter bij nieuwe technieken monitoring” leidt tot discussie.
De vertragende factor wordt onderkend. Nieuwe technieken leiden tot nieuwe inzichten, die soms lastig te
vertalen zijn naar de huidige normen en kaders. Ook vanuit beleid kan het een strategische keuze zijn om iets
wel of niet of op een bepaalde wijze te monitoren. Verder is de verwachting dat de sociale component
(bewustzijn bij burgers) een grotere rol bij monitoring zal krijgen in de toekomst. Bij de stelling: “willen we
meer meten voor hetzelfde geld of willen we hetzelfde meten voor minder geld?” is een grote meerderheid voor
“meer meten voor hetzelfde geld” . Wanneer technieken worden ontwikkeld, die monitoring goedkoper
maken, kan er meer geld worden geïnvesteerd in systeemkennis of diagnose. Vanuit ontwikkelaars wordt
opgemerkt, dat er soms nog een gat lijkt te zitten tussen ontwikkelaars (wat ontwikkelen) en
waterheerders/beleidsmakers (wat willen we kunnen meten).
Workshop 3-1 DAW als instrument bij verbetering waterkwaliteit in agrarisch gebied
Verslaggever: Alie Stegerman
Presentatoren: Marianne Mul (Unie van Waterschappen), John Tobben (LLTB), Hans Schouffoer
(Hoogheemraadschap Rijnland)
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) is een initiatief van LTO en wordt samen met waterbeheerders en
het rijk tot uitvoering gebracht, want goed waterbeheer kan niet zonder land- en tuinbouw en goede land- en
tuinbouw kan niet zonder goed waterbeheer. Er is een landelijk ambtelijk kernteam bestaande uit LTO, IenM,
EZ en UvW, maar de uitvoering vindt plaats op regionale schaal. Er komt voor de opbouw dan ook per regio een
coördinator beschikbaar.
Groepen agrariërs kunnen een cluster vormen, eventueel samen met adviseurs, waterbeheerders en andere
belanghebbenden. Als deze clusters gevormd zijn, dan kan met behulp van de website
(www.agrarischwaterbeheer.nl) gekeken worden welke maatregelen genomen kunnen worden en ook kan er
kennis uitgewisseld worden. Daarnaast zijn er POP3-gelden (gelden uit het Plattelands Ontwikkelings
Programma) beschikbaar om zaken te versnellen en ter ondersteuning.
Doordat LTO haar achterban enthousiast heeft gemaakt over het DAW en het belang van goede waterkwaliteit
zijn - verspreid over Nederland - 30 pilot projecten gestart om de waterkwaliteit in het agrarisch gebied te
verbeteren. Helaas gebeuren de projecten nu vooral op kleine schaal en zal er gekeken moeten worden hoe
deze op te schalen, zodat er meer mensen van het DAW kunnen profiteren. Voorlopig blijft het belangrijk om
dossiers tussen verschillende projecten uit te wisselen, om zo kennis te delen en meer mensen te kunnen
bereiken.
Een kritische blik op het DAW was er ook (vanuit Hans Schouffoer en het publiek): doordat er geen normen
gesteld worden waaraan de waterkwaliteit moet voldoen en alles regionaal geregeld wordt, kan er
onduidelijkheid ontstaan over de precieze inhoud van het DAW. Daarnaast bestaat er een kans dat POP3-
gelden gebruikt gaan worden voor dingen, waarvoor ze niet gebruikt mogen worden (bijvoorbeeld het
mestbeleid). Ook is het nog niet duidelijk wie, wie op sleeptouw gaat nemen bij de uitvoering van de
verschillende projecten (LTO, waterschappen, Bestuurlijk Overleg Open Teelt en veehouderij [BOOT-overleg],
etc.). Het is daarom belangrijk om kritisch te blijven kijken naar de uitvoering van het DAW, want het is -op de
juiste manier uitgevoerd- een goed initiatief om de waterkwaliteit in Nederland te verbeteren in samenwerking
met de landbouw.
Workshop 3-2 Water-en stofbalansen; landelijk modelinstrumentarium of eigen methodiek?
Verslaggever: Janneke Snijders
Reinder Torenbeek introduceert de workshop met de nut en noodzaak van kennis over water- en stofstromen.
Een goede water – en stoffenbalans is niet alleen nodig om de toestand van het oppervlaktewater te
rapporteren, maar ook voor het achterhalen van bronnen, het in beeld brengen van afwenteling, het
voorspellen van trends of het doorrekenen van de effecten van maatregelen.
Harrie Menning presenteert de resultaten van een studie naar bronnen en routes van nutriënten binnen het
beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. De studie is uitgevoerd om antwoorden te geven op actuele
beleidsvragen. Met behulp van een kwaliteitsmodel is de herkomst van het water in beeld gebracht. Dit leverde
interessante nieuwe inzichten op. De resultaten worden gebruikt in het wordingsproces van het WBP 2016-
2021 en om in gesprek te gaan met de gebiedsactoren.
Vervolgens vergelijkt Timo Kroon (Deltares) de landelijke ontwikkelingen binnen de waterkwantiteits-
modellering met die binnen de waterkwaliteitsmodellering. Waar in waterkwantiteit veel geld en tijd is
geïnvesteerd in het NHI (Nationaal Hydrologisch Instrumentarium), is waterkwaliteitsmodellering eigenlijk
achter gebleven. Er is geen uniforme aanpak en de modellen (bijvoorbeeld Stone) zijn sterk verouderd. Hij doet
een oproep tot meer ontwikkeling van kwaliteitsmodellen.
Piet Groenendijk (Alterra) vertelt ten slotte iets over waterkwaliteitstools. Een goede stoffenbalans opstellen
kan alleen met een goede waterbalans en andersom. Beide balansen kunnen worden gebruikt om de ander te
valideren. Om complexe systemen te begrijpen is meer kennis van water- en stofbalansen nodig. Bij
modelleren moet het uitgangspunt zijn: simpel waar kan, ingewikkeld waar dat nodig is.
Bij de stellingen wordt gediscussieerd over de voor- en nadelen van een landelijk model versus regionale
modellen. Dit hangt voornamelijk van de (schaal van de) vraag af. Een nadeel van een (complex) model is, dat
er grotere afstand is tussen de data en de output. Modelleurs willen er toch ‘gevoel’ bij hebben; vooral bij
modellen van regionale watersystemen. Afhankelijk van de beleidsvragen, zullen regionale
maatwerkoplossingen nodig blijven. Het heeft wel de voorkeur om uniform te werken; onder meer met het
oog op interactie tussen landelijke en regionale modellen. Vanuit de werkgroep water-en stofbalansen is men
bezig met het opstellen van een handboek: wanneer welke modellen gebruiken en hoe (zowel kwaliteit als
kwantiteit). Ten slotte wordt opgemerkt dat, om een goede water- en stofbalans op te kunnen stellen, een
goede watersysteemanalyse nodig is. Dat ontbreekt nog regelmatig!
Workshop 3-3 De risico’s van pathogenen en antibioticaresistentie
Verslaggever: Jorick van de Water
Onder leiding van Imke Leenen begon deze workshop met Heike Schmitt (Universiteit Utrecht). Bronnen,
waarin (resistente) pathogenen in hoge concentraties voorkomen, zijn rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZIs)
en landbouw. In RWZI’s worden pathogenen gezuiverd, maar er is een risico op gentransfer, waardoor
resistentie kan onstaan. Pathogenen in de landbouw kennen sterke overeenkomsten met humane pathogenen,
maar zijn moeilijker te kwantificeren door de vele variabelen. De relatieve bijdrage van de twee bronnen aan
pathogenen in oppervlaktewater is grotendeels onbekend.
Ciska Schets van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) legde dat veel mensen klachten
ondervinden na het zwemmen in recreatiewater, voornamelijk huid- en maagdarmklachten. Veel infecties
worden niet geregistreerd, omdat mensen geen klachten hebben, de klachten niet zo ernstig zijn, of niet in
verband worden gebracht met het recreatiewater. Een deel van deze klachten komen van mensen die in niet-
officiële zwemwateren hebben gezwommen; dit kan bijvoorbeeld dichtbij een RWZI zijn.
Daarna vertelde Heleen de Man over haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Utrecht naar de
gezondheid van water in openbare ruimtes, zoals fonteinen en bedriegertjes, maar ook van regenwater op
straat en in wadi’s. Zeker voor kinderen kunnen pathogenen in deze wateren een risico vormen. Drie situaties
werden bekeken met betrekking tot regenwater op straat door zware regenval: met gemengd riool, gescheiden
riool en wadi’s. Door de toepassing van een Quantitative Microbial Risk Assessment (QMRA) bleek het dat
verrassend veel mensen, en vooral kinderen, werden geïnfecteerd door overstromingswater in de straat. De
kwaliteit van het water in de wadi’s leverde het minste risico op voor infectie, terwijl de kwaliteit van beide
types riolen dicht bij elkaar lagen, hoogstwaarschijnlijk door foute aansluitingen. Wadi’s lijken in deze situatie
dan de beste oplossing; mede doordat deze ervoor zorgen dat de riolering niet overbelast raakt en het water
dus niet in de straten komt. Dit onderzoek was de eerste in zijn soort en heeft dan ook veel ogen geopend en
nieuwe vragen opgeroepen, waaronder de vraag of de gezondheid van de mens ook een plek verdient in de
KRW.
Workshop 3-4 Nanodeeltjes en microplastics vormen een toenemende bedreiging! Wat gaan we eraan
doen?
Verslaggevers: Merel Kooi en Sanne Bink
Dick Vethaak (Deltares en Vrije Universiteit) vertelt ons over microplastics in het zeemilieu. Hij legt uit, dat de
herkomst van deze plastics slecht te herleiden is. Secundaire microplastics, ontstaan door verwering, zijn
waarschijnlijk meer aanwezig dan primaire microplastics. Concentraties in sediment zijn veel hoger dan in het
water van de grote rivieren en de Noordzee. Bio-accumulatie kan een grote bedreiging vormen voor
organismen. Filter feeders, zoals mosselen, hebben de grootste inname. Deze worden ook gegeten door
mensen. Hij sluit zijn presentatie met de opmerking dat Belgen 11.000 microplastics per jaar eten.
Na deze interessante presentatie is Bart Koelmans (WUR / IMARES) aan de beurt om ons te vertellen over
plastics in zoet water. Wat nou precies het effect is van deze deeltjes op zoet water organismen is nog vrij
onduidelijk. Wel weten we, dat de effecten afhangen van de grootte van het deeltje. De effecten zijn wel te
vergelijken met die in mariene systemen, maar toch heerst er nog grote onzekerheid.
De derde presentatie is van Patrick Bäuerlein (KWR Water) met een wat technischer verhaal. Hij bespreekt
verschillende detectiemethoden; hoe de micro- en nanoplastics gemeten kunnen worden. Er zijn altijd twee
technieken nodig: één voor de grootte van het deeltje en één om te constateren wat voor materiaal het is.
In de discussie komt de vraag naar voren of plastic deeltjes ook een positief effect zouden kunnen hebben,
bijvoorbeeld als adsorbens van toxische stoffen. Actieve kool is hier echter beter voor geschikt. Men
constateert dat het grootste probleem in het slib zit, omdat deeltjes hier settelen. Dit slib wordt soms
uitgereden over het land, waarna de plastics opnieuw via bepaalde wegen in het oppervlaktewater terecht
komen. Uit de antwoorden op vragen uit het publiek over uitgevoerde metingen blijkt, dat er weinig bekend is.
De experts leggen uit dat plastics fragmentarisch zijn, in tegenstelling tot opgeloste stoffen. Er zijn daarom
meer meetgegevens nodig om het probleem goed te analyseren. Tot slot wordt er in het publiek gevraagd wie
zich verantwoordelijk voelt voor deze problemen. De complexiteit van het probleem werkt verlammend op
besluitvorming. Gerichte studies zijn relatief makkelijk, maar er zijn geen brede risicoanalyses gedaan.
Workshop 3-5 Geneesmiddelen in oppervlaktewater: een probleem in de grote rivieren of juist in de
kleinere wateren?
Verslaggever: Tineke Kampen
De workshop begon met een presentatie van Lideke Vergouwen (Grontmij) over de routes van geneesmiddelen
in het watersysteem. Via het toilet komt een deel van de geneesmiddelen in het riool terecht. Bij de
rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) worden niet alle geneesmiddelen uit het water gehaald; deze
middelen komen via het effluent in het oppervlaktewater terecht. Het onderzoek naar de bron van deze
middelen begon bij de ziekenhuizen met het onderzoek ‘verg(h)ulde pillen’. Later zijn ook andere bronnen,
zoals huishoudens (binnen het onderzoek ‘ZORG’), onderzocht. Inschattingen maken van de concentratie
geneesmiddelen in het water bleek lastig, zowel met berekeningen als via metingen. Zo is de excretiefactor per
mens verschillend; deze factor is nodig in de berekeningen. Bij de metingen is het probleem dat niet alle
geneesmiddelen gemeten worden.
Uit de door Lideke Vergouwen gepresenteerde resultaten bleek, dat twee (groepen) stoffen het meeste
voorkomen in de emissies; dit zijn de röntgen- en contrastmiddelen en metformine. Deze stoffen zijn niet
meegenomen in (sommige van) de gepresenteerde resultaten, omdat deze stoffen in een grote hoeveelheid
voorkomen en zo de trends van de overige stoffen overschaduwen. Vanuit de zaal reageerde niet iedereen
positief op het negeren van deze twee groepen stoffen. Uit de getoonde resultaten blijkt, dat de woonwijken
verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de geneesmiddelen in het water. Daarnaast blijkt, dat de
hoogste concentraties van geneesmiddelen voorkomen in de wateren met weinig verdunning; dit zijn over het
algemeen de kleinere wateren. Ook in het drinkwater kunnen resten van geneesmiddelen voorkomen. Aan het
einde van de presentatie werd erop gewezen, dat het van belang is om ook onderzoek te doen naar de
metabolieten van de geneesmiddelen.
Na deze presentaties waren er vijf stellingen die bediscussieerd werden, onder leiding van Susanne Wuijts
(RIVM), Caroline Moermond (RIVM), Stefan Kools (KWR), Thomas ter Laak (KRW) en Anja Derksen (AdEco).
Hieruit kwam onder andere naar voren, dat er nog weinig bekend is over het effect van geneesmiddelen; zo zijn
er ook nog geen normen. Daarnaast moet er ook gekeken worden naar het voorkomen en de effecten van
diergeneesmiddelen in water.
Workshop 3-6 Helder en probleemloos water dankzij de Quagga?
Verslaggever: Djoline van den Berg
Presentatoren: Johan Oosterbaan (Hoogheemraadschap van Rijnland), Bram bij de Vaate (Waterfauna Hydrobiologisch Adviesbureau)
De laatste jaren is er in de Nederlandse wateren een toenemend aantal observaties van waterschappen,
waarbij het doorzicht gestaag toeneemt en de chlorofylconcentratie afneemt. Dit terwijl de nutriënten ruim
beschikbaar zijn in het systeem. Deze verbetering van de waterkwaliteit vond tegelijkertijd plaats met de
opkomst van de Quaggamossel in Nederland in 2006. Hieruit werd de hypothese geboren, dat de
Quaggamosselen dit fenomeen veroorzaken. De mossel komt oorspronkelijk voor in de Zwarte Zee en is in
Nederland gekomen via rivieren Rijn en Donau en door middel van ballastwater in het Hollands Diep.
De Quagga mossel biedt zowel kansen als problemen. Door graas van de Quagga verbetert de waterkwaliteit.
Hierdoor beïnvloedt deze de KRW score op een overwegend positieve manier. Ook zorgt het heldere water
voor een fijnere beleving van de wateren door recreanten. Maar deze mossel zorgt er ook voor, dat onder
andere kunstwerken begroeid raken en niet goed functioneren. Hiervoor is extra beheer nodig en dit gaat
gepaard met extra kosten. Verder is het zo dat het heldere water zorgt voor overlast door een grote toename
van ondergedoken waterplanten.
Op dit moment is het zaak om de hypothese te toetsen of de oorzaak echt de Quagga is. Hoogheemraadschap
van Rijnland doet hiervoor uitgebreid monitoringsonderzoek op 3 locaties. Daarnaast is onderzoek hard nodig
naar de precieze impact en effecten op langere termijn, ook met het oog op herstel of verschuiving van
ecologische evenwichten. Voor die kennisopbouw is standaardisatie van methoden en keuze van te meten
parameters noodzakelijk.
Nu wordt de Driekhoeksmossel - een oude exoot - na 200 jaar in Nederland geleefd te hebben, verdreven door
de Quaggamossel. De verwachting is dat deze cyclus van invasie tot instorten voor de Quagga sneller zal gaan
vanwege klimaatsverandering.
Uit de discussie bleek, dat het van belang is dat Waterbeheerders gezamenlijk optrekken in het verzamelen van
kennis en bij de ontwikkeling van beleid rondom deze “nieuwe” exoot.
Workshop 3-7 Grondwaterkwaliteit: breder zicht op dat onzichtbare grondwater
Verslaggever: Carli Aulich
Andries Krikken (RHDHV) startte de workshop met een goed overzicht van alle spelers in het veld. Zowel het
Ministerie van Infrastructuur, het RIVM, provincies, drinkwaterbedrijven, waterschappen als natuurbeherende
organisaties zijn in meer of mindere mate bezig met de monitoring van grondwaterkwaliteit. Bij alle partijen is -
naast het verzamelen van watersysteemkennis- een belangrijk doel hiervan het beïnvloeden of bijsturen van
beleid. Ondanks de vergelijkbare doelen is er sprake van een groot aantal losse meetnetten, beheerd door
diverse partijen. Dat ook waterschappen veel belang hebben bij een goede grondwaterkwaliteitsmonitoring,
blijkt bijvoorbeeld uit bronnenanalyses van stoffen; grondwater kan hierin een groot aandeel hebben.
Klaasjan Raat (KWR) zoomde in op de monitoring vanuit het perspectief van drinkwaterbedrijven. Naast de
verplichting voor de drinkwaterrichtlijn monitoren zij vooral voor de bedrijfsvoering. Het zicht op
ontwikkelingen in diep én ondiep grondwater is, naast het tijdig kunnen aanpassen van de zuivering, van
belang voor het uitoefenen van invloed op wet- en regelgeving en de communicatie naar gebiedsgebruikers.
Wat er voor mogelijkheden zijn, wanneer je de data van de verschillende meetnetten zou samenvoegen, werd
verduidelijkt met een tweetal voorbeelden. Janneke Klein (Deltares) presenteerde de pilot
Grondwaterkwaliteitsatlas (een TNO project), die als doel heeft de grondwatersamenstelling op verschillende
diepteniveaus te karakteriseren en de veranderingen hierin te kunnen volgen. De grootste uitdaging bij het
samenvoegen van gegevens van verschillende partijen is het gereed maken van een consistente dataset.
Martin de Jonge (Vitens) schetste het resultaat van de samenwerking van drinkwaterbedrijven, waterschappen
en provincies in Noordoost Nederland. Na inventarisatie en toetsing van alle data zijn verschillende
aangrijpingspunten voor het terugdringen van bestrijdingsmiddelen in kaart gebracht. Belangrijkste conclusie
was, dat de grootste winst te halen valt bij de toelating van bestrijdingsmiddelen. Om monitoringsdata hiervoor
in te kunnen zetten, is het van belang om gezamenlijk voldoende representatieve data te verkrijgen op 10 m-
mv.
In de discussie, geleid door Marc Balemans van Tij Advies, werd geconcludeerd dat het combineren van
gegevens veel inzichten kan opleveren, die ook statistisch gezien meer betrouwbaar zijn. De Basisregistratie
Ondergrond (BRO), een initiatief van het Ministerie van I&M, kan hierbij een kans bieden. Het is daarbij wel van
belang om een verkenning uit te voeren naar de informatiebehoeften van de diverse partijen.
Organisatie
Het symposium is georganiseerd door de themagroep Waterkwaliteit van Peter Schipper, Alterra;
Gerlinde Roskam, Deltares; Martin de Haan RHDHV; Rob van den Boomen, Witteveen en Bos;
Marcel Clewits, Clewits Advies; Arno van Breemen, ILT; Frank van Gaalen, Planbureau voor de
Leefomgeving; Arnold Wielinga, RHDHV; Harm Gerrits, Hoogheemraadschap van Rijnland; Martin
de Jonge, Vitens; Michiel Bil, provincie Zeeland.
KNW:http://waternetwerk.nl/waterkwaliteit/waterkwaliteit
Met dank aan de vele enthousiaste -niet met name genoemde- waterprofessionals en hun
organisaties die het symposium tot een succes hebben gemaakt.
Uitgever
Deze publicatie is uitgeven door Koninklijk Nederlands Waternetwerk
het onafhankelijke kennis(sen)netwerk voor en door Nederlandse waterprofessionals naar
aanleiding van het symposium ‘Waterkwaliteit op de kaart’ op 2 oktober 2014 te Wageningen.
Eindredactie: Carli Aulich, visual: Carola Straatman
8 oktober 2015 organiseert KNW het symposium Waterkwaliteit op de kaart II
www.waternetwerk.nl
KNW maakt jou sterker in de watersector!