1
Basiscursus Filosofie
Campus St.-Jorisstraat
Academiejaar: 2011-2012 Opleiding: bachelor in het sociaal werk Module : Mens en Maatschappij 1 Partim: Filosofie Studiejaar: 1 Semester: 1 Lector: Sigrid Bosteels WOORD VOORAF
2
Beste studenten, Deze cursus wil geenszins aanspraak maken op volledigheid. Deze inleiding kan beschouwd worden als een eerste kennismaking met de geschiedenis van de filosofie. Naast het bestuderen van fragmenten uit die geschiedenis zullen we eveneens aandacht besteden aan het filosoferen zelf, aan het nadenken en redeneren op basis van filosofische vragen. Het uitgangspunt voor het studeren van deze deelinhoud is de structuur van de presentaties zoals die gebruikt werd tijdens de lessen (ppt op Leho). Daarbij kunnen jullie deze basistekst gebruiken om aanvullingen te doen of onduidelijkheden op te heffen. Suggesties voor aanvullende lectuur zijn terug te vinden in het moduledraaiboek. Het uitwerken van concrete voorbeelden bij de eerder theoretische uitgangspunten is een opdracht voor iedereen. Dit zorgt ervoor dat ons denken in beweging blijft en dat we uitgedaagd worden om te blijven leren. Ik wens jullie een boeiende leerervaring. Sigrid Bosteels
3
DEEL 1. DE OORSPRONG VAN ONS DENKEN
1. INLEIDING
1.1. Is filosofie toegankelijk voor iedereen?
Filosofie of wijsbegeerte is een discipline die de voorbije eeuw vaak aan kritiek is
onderworpen geweest. Opmerkingen zoals het abstracte, intellectualistische,
wereldvreemde of elitaire karakter van deze wetenschap, werden wel meer
vernoemd. Vandaag zou er een kentering optreden in die zin dat er een groeiende
interesse ontstaat voor filosofie als bezigheid. Ook al kunnen mensen soms moeilijk
aangeven waarover filosofie nu juist gaat of waarmee filosofen zich zoal
bezighouden, de belangstelling neemt duidelijk toe. Een mogelijke verklaring voor
deze groeiende populariteit is de veronderstelling dat mensen vandaag meer tijd
willen nemen om stil te staan bij de grote levensvragen en men verwacht dat
filosofie daarbij kan helpen. Tradities, conventies en geloofsovertuigingen zijn niet
langer vanzelfsprekend. Er zijn weinig ethische of morele normen die ons nog van
buitenaf worden aangereikt. Vandaar gaan wij op zoek naar onze eigen waarden en
antwoorden en trachten we onze persoonlijke levensstijl te ontwerpen.
Allerlei initiatieven (cursussen, vormingen, vertaalde literatuur…) wijzen erop dat
mensen en ook jongeren, de indruk krijgen toch iets over filosofie te moeten weten.
Het is een discipline die niet langer voorbehouden is aan bevoorrechte geesten of aan
een beperkt groepje intellectuelen.
1.2. Filosoferen en filosoof zijn
Het filosoferen zelf is een soort van oorspronkelijke activiteit. In de loop van de
geschiedenis zijn er ons heel wat briljante geesten voorafgegaan of vernieuwende
4
ideeën ontwikkeld, dat de kennismaking met deze oorspronkelijke denkers
noodzakelijk is om een goed begrip van de filosofie te krijgen.
Maar volgens Nelson is er niets dwazer dan zich tot een filosoof te willen vormen
enkel op basis van een studie van de geschiedenis van de filosofie. Een filosoof weet
niet alles maar interesseert zich voor alles, inclusief de geschiedenis van de filosofie.
Men wordt niet ‘wijs’ door veel te studeren maar wel door nauwkeuriger waar te
nemen (in de brede zin van het woord). Je herkent een filosoof niet aan de
hoeveelheid kennis die hij bezit maar wel aan zijn specifieke kwaliteiten. Enkele
kwaliteiten waaraan men een gevormd filosoof kan herkennen zijn:
- haarfijn waarnemingen kunnen onderscheiden, verbinden en omschrijven
- concrete waarnemingen snel en vlot kunnen verbinden met abstracte
concepten en andersom
- zelfstandig kunnen denken en zich kunnen inleven in anderen
- in zijn reflectie over de werkelijkheid en anderen ook in staat zijn om tegelijk
over zichzelf te reflecteren
- de complexiteit van de werkelijkheid aanvoelen, doorgronden en ze in
eenvoudige termen kunnen verwoorden
Belangrijk is de houding waaraan je een filosoof kan herkennen. Het is niet het soort
wijze uil die na-denkt na zelf iets ervaren te hebben maar wel iemand die zeer intens
betrokken is bij de werkelijkheid (wat deze ook mag zijn) maar hier ook de nodige
afstand van kan nemen.
Een eerste stap naar een filosofische houding kunnen wij zetten door de fakkel van
ons eigen denken ‘aan te steken’ bij de oorspronkelijke denkers.
Een kennismaking met de filosofie in dit eerste deel, concentreert zich op de vraag
naar de oorsprong van ons denken en wat dit aan ‘zekerheid’ oplevert. Daarbij zullen
we de historische context van de geponeerde theorieën niet uit het oog verliezen. De
5
evolutie van het denken kan immers niet bestudeerd worden zonder rekening te
houden met de tijdsgeest waarin dit alles plaatsvindt.
Voor de student kan een eerste kennismaking met de filosofie een aanzet betekenen
tot:
- het vormen van eigen gedachten en het leren van de filosofische
mogelijkheden van het menselijk denken
- het gebruik van het verstand,de rede maar ook de verbeelding als belangrijke
instrumenten
- het vinden van antwoorden op bepaalde vragen, zonder dat dit
onherroepelijke waarheden worden
- het leren afstand nemen van alledaagse gebeurtenissen
6
2. WAT IS FILOSOFIE
2.1. Oorsprong en drijfveren
• Het woord filosofie
Het verhaal van de westerse filosofie begint bij de oude Grieken. Het woord filosofie
betekent ‘liefde tot de wijsheid’. De filosoof wordt dan ook vaak als ‘vriend van de
wijsheid’ beschouwd. In het algemeen is men het er over eens dat de term afkomstig
is van Pythagoras (Griekse natuurfilosoof ca 572-500 vChr).
De Nederlandse term wijsbegeerte is een uitstekende vertaling.
Een vaststaande definitie van filosofie bestaat eigenlijk niet. Wel is de filosofie één
van de weinige disciplines die ook steeds de vraag naar zichzelf stelt. Er zijn bijna
evenveel definities van filosofie als er filosofen zijn. Traditioneel wordt dan ook
gesteld dat de filosofie vragen poogt te beantwoorden die de mens zich steeds heeft
gesteld.
• Drijfveren
De verwondering zou de belangrijkste drijfveer zijn die de mens aanzet tot
filosoferen.
Aristoteles’ citerend:
‘wie vraagt en zich verwondert, heeft het gevoel van onwetendheid... Om aan die
onwetendheid te ontkomen begint men te filosoferen.’
Ook twijfel behoort tot die drijfveren; de mens stelt zich immers voortdurend vragen
over de grondslag van zijn bestaan. Vragen over het wezen van de dingen, het
waarom, de zin en betekenis,…
7
Elke bron van kennis, de waarden en normen die aan ons zijn overgeleverd, worden
steeds aan twijfel onderworpen.
Ook het gegeven dat de mens voortdurend in het bewustzijn van zijn dood leeft,
heeft men als oorsprong van de filosofie beschouwd. De mens is het enige wezen dat
van zichzelf weet dat het vroeg of laat zal sterven. De confrontatie met
grenservaringen rukt ons los uit een vertrouwde context en werpt de vraag op naar
de zin van het leven.
Een andere oorsprong en drijfveer van de wijsbegeerte zou volgens sommigen
voortkomen uit de evolutie van de mens zelf. De beheersing van onze natuurlijke
instincten impliceert dat wij meer en meer rekenen op redelijk bepaald gedrag. Een
mens als ‘bepaald’ wezen heeft dus eigenlijk geen andere keuze dan voortdurend te
reflecteren over de grondslagen van zijn bestaan.
Filosofische vragen gaan iedereen aan. Het is een oorspronkelijke activiteit die tot
een verantwoordelijk menszijn behoort. Iedere filosofie is dan ook een vorm van
verlichting in de betekenis van de beroemde definitie van E. Kant(18eE)
Filosofie als Verlichting: ” Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn aan zichzelf
verschuldigde onmondigheid. Onmondigheid is het onvermogen het verstand te gebruiken
zonder de leiding van een ander.”
Het moet duidelijk zijn dat filosofie geen éénduidig begrip is. Toch zijn er vele
pogingen ondernomen om de filosofie af te bakenen, te omschrijven en in een alles
overkoepelend denkkader onder te brengen.
2.2. Doel, middel en grondvragen
8
Het doel van de filosofie zou erin kunnen liggen om de afzonderlijke verschijnselen
van het leven in een groot alles omvattend geheel onder te brengen en er de
gemeenschappelijke zin van te ontdekken. Deze gerichtheid naar het geheel, naar
samenhang en eenheid is een belangrijk kenmerk. Verschillende filosofen hebben
daartoe heel uiteenlopende pogingen ondernomen en kwamen vaak met diverse en
tegenstrijdige antwoorden naar voren. Middel daartoe is het gebruik van de ratio of
de rede. Doorheen de geschiedenis van de westerse filosofie zullen we zien dat vele
filosofen inspanningen doen om de rede te doen zegevieren. Maar zoals reeds
aangehaald werd, is filosofie geen puur rationele en verstandelijke bezigheid.
Filosofie is vooral een denkactiviteit die voortdurend evolueert. Haar belangrijkste
grondvragen kunnen we volgens de visie van Plato (4e E v. chr) en Kant (18e E) als
volgt formuleren:
- Wat kan ik weten?
- Wat mag ik hopen?
- Wat moet ik doen ?
- Wat is de mens ?
9
2.3. Het studieterrein van de filosofie
Er is een tijd geweest dat haast elke vorm van weten een plaats vond binnen het
terrein van de filosofie. Geleidelijk onttrokken bepaalde domeinen zich aan de greep
van de filosofie. Eerst de natuurwetenschappen, daarna de menswetenschappen.
Haar studieterrein bevat dus alles en niets. Er bestaan nu echter meer filosofen dan
voor duizend jaar. Er zijn heel wat nieuwe wetenschappen en takken van de
wetenschap ontstaan, maar parallel daarmee ontstonden even snel nieuwe wijsgerige
disciplines. Filosofie verdween niet maar ging zich in een aantal subdisciplines
onderscheiden.
Wanneer we het studiedomein in een grondplan trachten te gieten zien we twee
grote kamers ontstaan nl. de fundamentele wijsbegeerte en de wijsgerige
antropologie. Elk van deze kamers heeft verschillende onderverdelingen en zijn ook
niet strikt van elkaar afgescheiden.
Het terrein van de fundamentele wijsbegeerte is het eigenlijke zenuwcentrum. Hier
situeert zich de ontologie en metafysica.
In de ontologie bestudeert de filosofie alles wat er is, het zijnde. Niet vanuit één of
andere eigenschap maar vanuit het feit dat er dingen (zijnden) zijn. Het is de basis
van de wijsbegeerte en wordt ook wel algemene metafysiek genoemd. Een ander
synoniem is de theorie van het bestaan.
Metafysica (meta=na of uitgaand boven) is de eerste filosofie die de studie van
principes en van de bovennatuurlijke zijnswereld tot voorwerp heeft.
Filosofen trachten binnen dit domein een algemeen theoretische wereldopvatting op
te bouwen, een systematische verklaring te geven voor de werkelijkheid.
Een ander compartiment van de fundamentele wijsbegeerte wordt gevormd door de
kosmologie en door de wijsgerige godsleer.
10
Het terrein van de wijsgerige antropologie heeft betrekking op de verwondering over
het wezen van de mens en stelt de belangrijke vraag: wat maakt de mens tot het
wezen dat hij is? Binnen deze denkrichting kunnen verschillende subdisciplines
worden onderscheiden zoals sociale filosofie (M&MIII), politieke filosofie,
cultuurfilosofie, geschiedenisfilosofie, kunstfilosofie ea.
Aansluitend bij de wijsgerige antropologie hebben we nog twee grote kamers van de
ethiek of moraalfilosofie en die van de epistemologie.
De ethiek bestudeert de mens niet zoals hij is maar wel zoals hij moet zijn of meent te
moeten zijn. Het voorwerp van de ethiek is dus wat de mens te zijn, te doen en te
laten heeft. In de ethiek onderzoekt men vragen zoals: bestaat het goede, wat is het
goede leven, bestaat er een absolute plicht ?,… (M&MII, M&MIII)
De epistemologie is de kamer van de kennisleer. Men onderzoekt hier grondslagen van
menselijke kennis. Vragen zoals: wat is kennis, als we iets kunnen kennen wat is dat
dan, wat is het verschil tussen mening en kennis?, …
(logica, argumentatieleer, taalfilosofie, wetenschapsfilosofie zijn studiedomeinen die tot de
epistemologie behoren)
Het huis van de filosofie is open en er werd voortdurend bijgebouwd. De indeling
ervan is het resultaat van een langdurige ontwikkeling en blijft voorwerp van studie
en discussie.
2.4. Nut en nutteloosheid van de filosofie
Filosofie is niet nuttig in de gebruikelijke zin van het woord. We hebben het niet
nodig om in leven te blijven. Het trekt zich in principe niets aan van heersende
meningen vandaar soms het verwijt van de nutteloosheid van deze wetenschap.
11
Filosofie streeft naar een zo groot mogelijke onbevangenheid. Vandaar dat voor het
leren van het opgeschorte oordeel de filosofie de meest aangewezen discipline is. Het
leren omgaan met twijfel en onzekerheid is immers één van de grootste uitdagingen
voor de mens.
Het nut van de filosofie is net gelegen in het zoeken naar inzicht in de werkelijkheid
zonder bijbedoelingen.
Ter illustratie laten we enkele filosofen aan het woord die ons een idee geven over
wat filosofie kan bijdragen aan onze studie en aan ons leven in het algemeen.
Citaat van de Britse filosoof Bertrand Russel: 1872-1970:
‘De bestudering van filosofie kan bepaalde dingen verschaffen die de waarde van de
student als mens en als burger ten zeerste kunnen vergroten.
Zij kan de gewoonte vormen om exact en nauwkeurig te denken, niets slechts in de
wis -en natuurkunde, maar in vraagstukken van groot praktisch belang.
Zij kan een breedte en omvang geven aan de opvattingen over het doel van het
leven.
Zij kan het individu een juiste waardering van zichzelf verschaffen met betrekking
tot de samenleving, een juiste waardering ook van de mens in het heden tot de mens
in verleden en toekomst.
Door de onderwerpen van zijn gedachten groter in aantal te maken, verschaft zij een
middel tegen de angsten en smarten van het heden en geeft zij de dichtst mogelijke
benadering tot gemoedsrust die voor een gevoelige geest te verkrijgen is in onze
gekwelde en onzekere wereld
Het verlangen naar zekerheid is voor de mens een natuurlijk verlangen, maar
desondanks is het een verstandelijke fout. Als men zijn kinderen meeneemt om te
picknicken op een onbestendige dag, zullen zij een dogmatisch antwoord willen
krijgen op de vraag of het mooi weer zal worden of zal gaan regenen, en zij zullen
teleurgesteld zijn als men het niet zeker weet. Dezelfde verzekering wordt in het
12
latere leven gevraagd van hen die op zich nemen volkeren het beloofde land binnen
te leiden. ‘Liquideer de kapitalisten en de overlevenden zal eeuwig geluk ten deel
vallen.’ ‘Roei de joden uit en iedereen zal het goed hebben.’ Zelfs een kleine
hoeveelheid filosofie zou het onmogelijk maken dergelijke en analoge nonsens te
accepteren? Maar zolang de mensen niet geleerd hebben hun oordeel op te schorten
bij gebrek aan bewijsmateriaal, zullen zij op een dwaalspoor gebracht worden door
verwaande profeten, en hun leiders zullen waarschijnlijk onwetende fanatici of
oneerlijke charlatans zijn. Het verdragen van onzekerheid is moeilijk, maar dat zijn
de meeste andere deugden ook. Voor het leren van elke deugd bestaat een
toepasselijke discipline en voor het leren van het opgeschorte oordeel is de filosofie
de beste discipline.’
Citaat van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel uit 1937:
‘De filosofie houdt zich voornamelijk bezig met het analyseren en doorgronden van
heel gewone ideeën die we dagelijks zonder nadenken gebruiken. Een historicus kan
zich afvragen wat er op een bepaald tijdstip in het verleden is gebeurd, maar een
filosoof zal vragen: wat is tijd? Een wiskundige kan de relaties tussen getallen
onderzoeken, maar een filosoof zal vragen: wat is een getal? Een natuurkundige zal
zich afvragen waar atomen uit bestaan of wat de verklaring voor de zwaartekracht is,
maar een filosoof zal zich afvragen hoe we kunnen weten dat er buiten onze geest
iets bestaat. Een psycholoog kan onderzoeken hoe kinderen een taal leren, maar een
filosoof zal vragen: waardoor betekent een woord iets? Iedereen kan zich afvragen of
het slecht is zonder te betalen met het openbaar vervoer te reizen , maar een filosoof
zal vragen: wat maakt een handeling goed of slecht?’
We zouden niet ver komen in het leven als we de ideeën tijd, getal, kennis, taal, goed
en slecht niet meestal als vanzelfsprekend beschouwden, maar in de filosofie
onderzoeken we de dingen zelf. Het is de bedoeling ons inzicht in de wereld en
onszelf te vergroten. Dat is natuurlijk niet gemakkelijk. Hoe fundamenteler de ideeën
13
zijn die je wilt onderzoeken, hoe minder instrumenten je hebt om dat te doen. Er is
niet veel dat je kunt aannemen of als vanzelfsprekend kunt beschouwen.
Citaat uit ‘Brieven aan Lucilus’ van de Romeinse schrijver Seneca: 4-65:
‘De filosofie is geen kunststukje voor het publiek en niet iets dat als vertoning
bedoeld is; zij ligt niet in woorden maar in een praktijk. Zij wordt niet aangewend
om de dag een beetje genoeglijk door te brengen, om verveling in de vrije tijd te
voorkomen: zij vormt en bewerkt de geest, ordent het leven, geeft richtlijnen aan
voor ons handelen, laat zien wat wij moeten doen en laten, neemt plaats aan het roer
en houdt vaste koers door verraderlijke golfstromen. Zonder haar kan niemand vrij
van angst en zorgen leven: er gebeuren elk uur talloze dingen die vragen om een
advies dat van haar te verwachten is.’
2.5. Mythisch denken
Het mythisch denken zou de manier van denken geweest zijn vóór de filosofie.
Het ging om traditionele verhalen die verklaren waarom de wereld is zoals die is en
die van generatie op generatie werden overgeleverd. (bvb., de Griekse mythologie +-
700 vr. Chr.) Mensen deden pogingen om via deze verhalen een antwoord te vinden
op moeilijke levensvragen.
Deze vorm van denken vond niet alleen uiting in verhalen maar werd binnen elke
cultuur verbonden aan eigen rituelen en ceremoniën. Naast een verklaring voor
wereldse verschijnselen stelden ze ook een moreel voorbeeld voor specifieke
groepen.
Mythen zijn meestal behoudend van aard. Men wil de dingen behouden zoals ze zijn
door morele voorbeelden na te bootsen.
Een functie van deze vorm van voorfilosofisch denken is dat het angst reduceert. Het
nadeel is dat de samenleving star en statisch blijft omdat vernieuwing wordt
14
tegengehouden. Volgens velen waren mythische verhalen bovendien een bron van
onbetrouwbare kennis en gebaseerd op fantasie en een onkritische houding.
Toen zou de filosofie doorbreken omdat de rede haar intrede deed (althans dat zegt
de overlevering ons) en mensen weigerden zich neer te leggen bij de dingen zoals ze
zijn. We gaan ervan uit dat er echt iets veranderde in het Griekenland van ongeveer
700 voor Chr. In dit opzicht lijkt Griekenland de bakermat van de westerse filosofie.
Filosofie zoekt voortaan een verklaring ‘binnen’ de wereld en niet in het buiten -of
bovennatuurlijke. Zij zal haar verklaringen zoeken op basis van ervaring en/of
verstand. Belangrijk is dat deze evolutie in het denken geleidelijk is verlopen.
2.6. Waarom is filosofie geen godsdienst?
Een godsdienst is een samenhangend, overkoepelend (denk)systeem waarin het
sacrale wordt benoemd of omschreven.
Religiositeit kan omschreven worden als een menselijke totaliteitservaring van wat
als sacraal wordt beschouwd. Het is een persoonlijke ervaring die ons bepaalt op
drie fundamentele manieren van zijn nl. denken, voelen en handelen.
Het sacrale is een individuele ervaring die door een godsdienstig systeem kan
uitgroeien tot een collectieve geloofsovertuiging.
Kenmerkend voor godsdiensten is dat zij kunnen uitgroeien tot dogmatisch denken.
Dit houdt in dat de daarin verkondigde opvattingen in hun geheel dienen aanvaard
te worden en niet aan rationele kritiek worden onderworpen.
Openbaringsgodsdiensten vinden hun oorsprong in uitspraken van profeten of
bevoorrechte geesten en doen aanspraak op universaliteit. Meestal zijn er een
beperkt aantal rituelen aan verbonden.
Als belangrijke functies van godsdiensten vermeldt men; angstreductie, aanvaarding
van de situatie en sociale cohesie.
15
Een kritisch denker merkt op dat godsdienst niet betrouwbaarder is dan bijvoorbeeld
het mythisch denken. De oorsprong van dit denken is immers te vinden in de geest
van een profeet of denker die verlicht wordt door transcendente krachten of
superieure inzichten. Geloven in een bepaalde godsdienst wordt verder verbonden
aan het behoren tot een bepaalde groep. Dit impliceert dat diegenen die de leer niet
geheel aanvaarden mogelijk uitgesloten worden. Bij gelovigen kan dit tot hypocrisie
en ontkenning leiden. Uiteraard dat dit geen gezonde gronden zijn om tot waarheid
en weten te komen.
Vandaag zouden religieuze ervaringen niet meer maatschappelijk gedragen worden.
De kerk als instituut is aan scherpe kritiek blootgesteld zoals bijvoorbeeld: de
voorkomende contradictie tussen woord en realiteit, de beperking van
gedachtevrijheid, onrealistische verwachtingen zoals het celibaat, misbruik van
macht en autoriteit enz. … Het is mogelijk dat wij ons in een overgangsfase
bevinden. Een periode van onzekerheid waarin de kerksheid vermindert en
desacralisering optreedt. De vraag stelt zich of er een nieuwe atheïstische
religiositeit groeit die nog niet gemeenschappelijk gedragen is?
Het New-Age denken, post-humanisme en andere stromingen zouden kunnen
beschouwd worden als een vorm van niet-geïnstitutionaliseerde zingeving waarbij
mensen het sacrale bij zichzelf gaan zoeken.
Filosofisch denken onderscheidt zich van godsdienst o.a. door volgende kenmerken:
Filosofie Godsdienst
Rede
twijfel
verwondering
remedie tegen dogmatisch denken
Hoever kan de rede alleen ons
brengen
Totaliteitsaanspraak
universaliteit
indeling van mensen
verlossingsgedachte
kan uitgroeien tot dogmatisch denken
16
Filosofen streven naar een fundamenteel inzicht zonder er een geloofskwestie van te
maken of zich te beroepen op een autoriteit (uitz. Middeleeuws denken). Veel grote
filosofen waren gelovig maar trachtten op basis van rationele argumenten hun
redeneringen vorm geven. Door haar klemtoon op rationele kritiek kan filosofie een
remedie zijn tegen dogmatisch denken. Zij erkent de twijfel, stelt alles in vraag
inclusief godsdienstige geloofsovertuigingen.
17
3. DE EERSTE FILOSOFEN
3.1. Waarom een studie van de natuurfilosofen en presocratici
Zoals in het vorige hoofdstuk werd aangehaald, zal de filosofie de mythische
verhalen geleidelijk verdringen. Mythische verklaringen geven niet langer een
bevredigend antwoord op de vragen die mensen zich stelden.
De interesse van de eerste filosofen gaat uit naar inzicht en ordening in de natuur en
worden daarom natuurfilosofen genoemd.
Men gaat natuurlijke gebeurtenissen voor het eerst verklaren aan de hand van
andere natuurlijke gebeurtenissen. Griekenland is in dit opzicht de bakermat.
In de Griekse beschaving was ruimte voor kritiek, verbeelding, aandacht voor
details, en een sterk bewustzijn van verandering en van de strijd tussen
tegengestelden. Het besef van de vergankelijke aard der dingen bracht de Grieken
soms tot een zeker pessimisme. Daardoor verlangden ze naar een verklaring voor de
dingen. Een verklaring die door de kracht van het menselijk verstand kon gevonden
en bevestigd worden en niet op basis van religieuze gewoonten of autoriteit.
In zekere zin is hier een eerste aanzet tot de vooruitgangsgedachte gezet. N.l. de
menselijke geest die op eigen kracht werkt en die in staat is de waarheden over de
werkelijkheid te ontdekken.
Dit denken vormde de eerste stap naar onze ‘wetenschappelijke visie’ op de natuur.
Deze eerste denkers beschouwden zichzelf niet als filosofen maar als
natuurwetenschappers, een benaming die Aristoteles later ook zou gebruiken.
Bovendien trachtte men kennis niet zo intact mogelijk over te dragen maar spoorde
men leerlingen aan te discussiëren en met eigen ideeën te komen.
18
Natuurfilosofen zijn bovendien vertegenwoordigers van een holistische visie en van
universele kennis. Men zoekt naar verklaringen waarbij alle levensverschijnselen
bepaald worden door de totaliteit van het leven.
De filosofie is juist die wetenschap waarin men tot overkoepelende, gehele
denkkaders tracht te komen. Maar ook vandaag herziet men deze visie omdat de tijd
van de ‘grote systeembouwers’ aan het uitdoven is en alternatieve
interpretatiekaders tot ontwikkeling komen.
3.2. De natuurfilosofen of presocratici
Het zoeken naar een oerstof is kenmerkend voor de natuurfilosofen en vooreerst
voor de Milezische school. Men wil de oorsprong van alles kennen en daarvoor gaat
men de uitwendige wereld bestuderen. Er wordt vertrokken van een natuurlijk
principe (water, lucht, het onbegrensde…) en op basis daarvan worden allerlei
hypothesen en speculaties geformuleerd.
Het zouden de allereerste, prille wetenschappelijke hypothesen worden waarop
latere filosofen en onderzoekers verder werken.
3.2.1. Thales van Milete (+- ° 640 vr Chr )
• Milete
Milete was een Turkse stad aan de kust van Anatolië, iets ten zuiden van het eiland
Samos. In de periode waarover we praten (7e-6e E voor Chr) was het de belangrijkste
stad van Ionië. Het is belangrijk te weten dat Milete toen een moderne stad was waar
men op grote schaal handel dreef. Milete was centraal gelegen en van daaruit kon er
naar verschillende richtingen handel gedreven worden. Door de bloeiende zaken
gingen de Mileziërs geestelijk enigszins afdwalen van de aantrekkingskracht van de
godsdienst en wijdde men zich vol overgave aan meer praktische en rationele zaken.
19
Zo zagen de eerste studies over de natuur, de astronomie en de navigatiekunst het
licht.
• Biografische gegevens
Thales was een ingenieur uit Milete (kust van klein Azië,huidige west-Turkije ). Van
zodra hij daartoe de leeftijd had bereikt, scheepte hij in op het eerste het beste schip
en begon een lange reeks reizen naar Egypte en het Midden-Oosten. Tijdens die
reizen leerde hij van priesters en kwam hij in aanraking met wat men later filosofie
en natuurwetenschap zou noemen. Thales wordt door de meesten als de eerste echte
filosoof erkend. Over zijn leven zijn heel wat anekdotes verteld. In de ogen van de
Mileziërs was Thales een vreemd, zweverig type en niet zo praktisch ingesteld.
Het staat vast dat onze filosoof noch voor de problemen van het dagelijks leven, noch
voor vrouwen, veel interesse vertoonde. Hij was het prototype van een verstrooide
professor. Zijn faam als wetenschapper verwierf hij pas definitief toen hij de
zonsverduistering van 585 vr Chr. voorspelde.Vanaf die dag steeg zijn aanzien.
Hij slaagde er bovendien in via meetkundige berekeningen de afstand tussen de
schepen en de kust te berekenen. Hij liet niets op schrift na.
• Ideeën
Zoals tijdens de periode van het mythisch denken was Thales zich bewust van het
belang van de vier elementen: lucht,vuur,water en aarde. Hij nam aan dat alle dingen
uiteindelijk zijn terug te brengen tot één van deze vier elementen. Van alle elementen
zou water het duidelijkst veranderingen kunnen ondergaan en het grootste aantal
vormen kunnen aannemen.
Volgens Thales was water de arché en zijn alle dingen samengesteld uit water. Zijn
meest geliefde uitspraak was ‘water is het mooiste wat er op deze wereld bestaat’.
Met ‘water is leven’ had hij een diepgaander denkbeeld dan de eenvoudige
vaststelling dat water altijd in elk wezen aanwezig was. Het vochtige (water) was in
zijn ogen ook ‘de ziel’ der dingen, de essentie van de schepping.
20
De aarde stelde hij zich voor als een groot vlot, drijvend op een enorme watervlakte
dat met zijn gestamp soms een aardbeving kon teweeg brengen.
• Belang
Thales formuleerde een speculatief wetenschappelijk idee in een periode waarin het
mythisch en godsdienstig denken nog model stond. Zijn verkeerde conclusie wordt
tegenwoordig niet omwille van haar inhoud gewaardeerd maar wel om haar vorm.
De conclusie wordt ook gewaardeerd vanwege de veronderstellingen die erachter
zitten. N.l. dat er aan de verschijnselen een oerstof ten grondslag moet liggen die
verandering verklaart terwijl ze zelf blijft zoals ze is. Bovendien spoort Thales aan
om verder te kijken, de moeite te nemen na te denken en niet de oplossing van alle
mysteries aan de goden toe te schrijven. Het betekende voor het Westers denken de
eerste stap in de richting van een interpretatie van het universum.
3.2.2. Anaximander (610-546 v. Chr)
Anaximander behoorde eveneens tot de Milezische school en ging ervan uit dat onze
wereld slechts één van de vele werelden was die ontstaan en vergaan in iets wat hij
het ‘grenzeloos onbepaalde’ noemde. Dit oerprincipe, het Apeiron is heel wat
abstracter dan Thales’ ideeën.
Anaximander dacht dat het onbepaalde oorspronkelijk moeiteloos bewoog in een
soort van kosmische maalstroom. Deze zou verstoord worden door een of andere
ramp waardoor de vier elementen ‘zich afscheidden’ van die maalstroom. Wanneer
de elementen eenmaal waren geschapen werden ze als tegengestelden met elkaar
verwant. De oorspronkelijke eenheid van het apeiron wordt een schijnbare oorlog
van tegengestelden.
Volgens Anaximander zou de wereld uiteindelijk vergaan en de dingen zullen
terugkeren naar hun onbepaalde oorsprong.
21
3.2.3. Anaximenes (ca. 545 v. Chr)
Volgens Anaximenes was de arche lucht en zou deze oerstof onderhevig zijn aan
twee natuurlijke processen nl. verdunning en verdichting.
Vuur is lucht in bijzonder verdunde vorm; wolken, water,modder,aarde en zelfs
steen bestaan uit lucht in verschillende stadia van verdichting.
Uitspraak van Anaximenes:
‘Precies zoals onze ziel (die uit lucht bestaat) ons bijeen houdt, zo omvatten adem en
lucht de gehele wereld.’
Volgens Anaximenes zou de wereld ‘ademhalen’; lucht regelt de kosmos dus ook de
mens. Lucht is ook de levensadem voor de mens en dit in de vorm van de ziel.
Met het idee van verdichting en verdunning bracht Anaximenes een belangrijke
opvatting de filosofie binnen nl. de opvatting dat verschillen in kwaliteit
(stoffelijkheid) in wezen verschillen in kwantiteit (hoeveelheid) zijn. Dat is een
opvatting waarmee vandaag de dag veel wetenschappers zouden instemmen.
3.2.4. Conclusie bij de eerste filosofen van Milete
Ondanks hun onderlinge verschillen hebben deze eerste filosofen een aantal
kenmerken gemeen. Ze vormde o.a. de eerste filosofische school. Een aantal
denkbeelden zouden deel worden van de westerse wetenschappelijke traditie.
Daaronder vallen bijvoorbeeld:
- het verlangen naar eenvoudige verklaringen
- het beroep doen op de waarneming als ondersteuning van theorieën
- Zij stelden de eerste ‘goede filosofische vragen’ die inspirerend werkten op
latere onderzoekers
- We vinden hier de 1e vroeg wetenschappelijke hypothesen
3.2.5. Phytagoras(ca. 572-500 v. Chr.)
22
• Achtergrond
Pythagoras was afkomstig uit Samos (dichtbij Milete) en zijn invloed was zo groot
dat de school der Pythagoreeërs bijna 400 jaar bleef bestaan. Alleen al zijn invloed op
Plato was voldoende om Pythagoras te verzekeren van een blijvende plaats in de
geschiedenis van de filosofie.
Naast het feit dat Pythagoras een van de beroemdste voorsocratische filosofen is, is
er ook een minder wetenschappelijke kant van het verhaal. Hij stichtte een school of
beter was een wegbereider van geheime genootschappen of wat wij nu sekten
zouden noemen. Daar werden heel specifieke leefregels voorgehouden waarvan het
verbod op het eten van tuinbonen en het vereren van bepaalde getallenpatronen het
meest bekend zijn. Hij predikte ook de reïncarnatie en de zielsverhuizing.
• Een veelzijdig denker
Volgens Pythagoras zijn alle dingen terug te brengen tot getallen.
Hij had een groot talent voor wiskunde en velen onder ons kennen deze filosoof door
de stelling van Pythagoras. Hij heeft het vierkant en de kubus, de tweede en derde
macht van een getal geïntroduceerd en zo meetkundige begrippen in de rekenkunde
geïntroduceerd. Door zijn leer kreeg het begrip theorie, de betekenis die het nog
steeds heeft. Zijn getallenleer was het middelpunt van zijn filosofie.
Een juiste beschrijving van de werkelijkheid moest in wiskundige formules gegoten
worden. Getallen worden beschouwd als bouwstenen van de wereld. Ook het heelal
of de kosmos is een geordend geheel. Hij was de eerste grote denker die wiskunde en
filosofie met elkaar in contact bracht, één van de meest vruchtbare inzichten. Er is
sindsdien altijd sprake geweest van een symbiose van wiskunde, filosofie en
natuurwetenschappen. We zijn ondertussen gewoon aan het idee dat wiskunde een
onmisbare rol speelt bij ons begrip van het universum.
• Belang
23
De denkbeelden van Pythagoras zijn significant voor de filosofie. Via de wiskunde
leren we door abstractie de essentie van de dingen kennen. Het oerprincipe bij
Pythagoras is geen fysisch gegeven maar wel een soort wetmatigheid
(onveranderlijke getalmatige verhoudingen).
De ordening van de wereld houdt in dat er tussen de afzonderlijke delen specifieke
verhoudingen bestaan. Het gaat om een abstract, niet zichtbaar beginsel. Hij leert ons
dat de wereld een ordelijk geheel is waarbij de menselijke ratio in staat is die
ordening te achterhalen én te begrijpen. Bovendien was hij de filosoof die het woord
filosofie heeft geïntroduceerd in de betekenis van ‘liefde tot de wijsheid’.
3.2.6. Heraclitus (ca. 500 v.Chr)
Heraclitus leefde in Efeze en wordt omschreven als een hooghartig aristocraat die de
mensen en de dingen bekeek met een kritische toeschouwerblik. Hij wordt ook wel
‘De Duistere’ genoemd. De werkelijkheid is volgens Heraclitus niet uit een aantal
dingen opgebouwd maar is een proces van doorgaande opbouw en afbraak. Hij
wees erop dat er in de wereld voortdurend tegenstellingen zijn die hun stempel op
onze opvatting van de dingen drukken. Zowel het goede als het kwade zijn
noodzakelijke delen van het geheel. De wereld bestaat slechts door het voortdurende
spel tussen die tegenstellingen. Het dynamische oerprincipe of de arche die de
wereld en de oorlog van tegenstrijdige realiteiten in beweging houdt, noemt
Heraclitus vuur. Het is eerder een soort van oerenergie.
Beroemd zijn zijn uitspraken ‘Panta Rhei’ of alles stroomt, niets blijft.
‘Oorlog is de vader van alles’ en ‘Alles verandert behalve de verandering zelf’.
Heraclitus’ ideeën waren meer dan alleen een filosofie; het was ook een
gemoedstoestand van verlies en terugkijken. Toch krijgen we hier ook een positieve
gedachte nl. dat de wereld uiteindelijk niet vergaat en dit is te danken aan de rede of
logos. De rede is het sturend principe van de verandering.
24
Verandering in de betekenis van Heraclitus wordt een rationeel verschijnsel eerder
dan en chaotische willekeurige vertoning die het eerder leek te zijn.
Hij is bovendien de grondlegger van het dynamisch wereldbeeld en de eerste die een
allesomvattend wijsgerig systeem tracht te brengen. Hij zoekt verder dan de
stoffelijke wereld en peilt eveneens naar de diepten van de menselijke ziel.
3.2.7. Parmenides (ca 540-480 v Chr)
Parmenides staat diametraal tegenover Heraclitus en is de grondlegger van de
ontologie of zijnsleer. Hij maakt een sterke scheiding tussen de leer van de waarheid
en de leer van de schijn. We mogen ons immers niet laten misleiden door onze
zintuigen die ook onze geest benevelen, zegt Parmenides. Zintuigen geven ons een
verkeerd beeld van de werkelijkheid, een beeld dat niet klopt met het menselijk
verstand. Als filosoof vond hij het zijn taak om alle vormen van zintuiglijk bedrog te
ontmaskeren. Hiermee geeft hij een eerste aanzet tot het geloof in het menselijk
verstand als bron van kennis.
Zijn stelling ‘het zijn is, het niet zijn is niet’, moet absoluut opgevat worden. Het zijn
is één, onvergankelijk, ondeelbaar, homogeen en onbeweeglijk. Wat niet is, kan je
niet leren kennen of uitspreken. Eens men zegt dat men het begrijpt is dit hetzelfde
als dat het is. Alles is één. Alles wat bestond is er altijd al geweest. Parmenides ging
verder dan de meeste anderen door te stellen dat er geen enkele werkelijke
verandering mogelijk is. Niets kan iets anders worden dan wat het is.
Parmenides schetst ons een deterministisch wereldbeeld. Alles was onvermijdelijk en
noodzakelijk zoals het was. ‘Verandering in het universum is een illusie’. Het nu
bestond alleen vanuit het subjectieve standpunt van een waarnemer, objectief gezien
hebben alle momenten dezelfde waarde.
25
Parmenides heeft Plato’s ideeënwereld rechtstreeks geïnspireerd en in de 20e eeuw
wordt hij erg gewaardeerd door de Duitse existentiefilosoof Heidegger.
3.2.8. Besluit bij de natuurfilosofen en presocratici
In de vijfde en vierde eeuw voor Christus onderging de Griekse beschaving
belangrijke wijzigingen op politiek, sociaal, cultureel en wetenschappelijk gebied. De
oude tradities van de mythologische godsdiensten en natuurfilosofie waren niet
meer opgewassen tegen de nieuwe vragen en noden, vooral betreffende de mens zelf
en zijn samenleving.
Athene was in de 5e eeuw voor Christus tot haar politiek hoogtepunt gekomen en
vooral deze stad had behoefte aan een nieuw soort leermeesters, de sofisten.
Alle richtingen van de Griekse en Europese filosofie hebben hier hun oorsprong en
vinden hier hun voorgangers. Er is geen probleem dat in de latere wijsbegeerte een
rol gespeeld heeft dat niet in deze tijd al is opgeworpen, doordacht is of ter discussie
gesteld. Een groot aantal leerstelsels bracht onvermijdelijk een nieuwe filosofische
ontwikkeling met zich mee. Wantrouwen tegenover de zintuiglijke waarneming bij
vele filosofen deed twijfel groeien aan de mogelijkheid tot kennis in het algemeen
voor de mens. Hier beginnen de werkzaamheden van de sofisten. Niet alleen de
vraag naar kennis (van het universum, de wereld, de werkelijkheid…) doet zich
gelden maar ook de plaats van de mens in dit hele gebeuren.
26
DEEL 2. KUNNEN WIJ TOT ZEKERE KENNIS KOMEN?
De zoektocht naar kennis, weten en inzicht in de werkelijkheid houdt nooit op. Het is
een continu proces dat zich doorzet gedurende de geschiedenis van de filosofie.
Belangrijk is echter wel dat er zich op een bepaald ogenblik (ong. vanaf de sofisten)
toch een kentering in het denken voordoet in die zin dat de mens, als denkend en
handelend wezen, een voornamere rol zal spelen. Filosofen zullen zich de vraag
stellen wat de grenzen zijn van ons kennen, welke kennis van belang is, wat we er
mee kunnen aanvangen, welke inzichten het ons verschaft. Kortom, de
verwondering speelt zich niet louter meer af op het niveau van de ons omringende
werkelijkheid maar neemt ook het menselijk denken zelf onder de loep.
1. DE SOFISTEN
Athene werd rond 450 v. Chr. het cultureel en politiek centrum van de Griekse
wereld en kende een ontwikkeling van vroege democratie met
volksvertegenwoordigers. Hierdoor ontstond behoefte aan vorming en onderwijs.
Voornamelijk de kunst van de retoriek werd van belang.
1.1. Kerngedachten van de sofisten
Sofisten waren rondtrekkende leraren en filosofen die onderwijs tegen betaling
verschaften en jonge ‘mannen’ deskundigheden en vaardigheden bijbrachten die
nuttig werden geacht voor het praktische leven. Het was een vorm van onderricht
dat enkel toegankelijk was voor zij die bemiddeld waren of wiens ouders het waren.
Zij leerden de kunst van het debatteren en argumenteren. In het algemeen waren zij
bereid (net zoals moderne advocaten) te onderwijzen hoe men voor of tegen elke
willekeurige opvatting kon pleiten zonder dat zij eigen opvattingen verkondigden.
27
De sofisten genoten grote populariteit bij een bepaalde klasse en werden geminacht
door andere.
Sofisten geloofden niet in absolute waarheid. Het waren practici die weinig waarde
hechtten aan zuiver theoretische kennis en stelden dat objectieve kennis immers
onmogelijk is. Daarmee brachten zij het scepticisme binnen in de filosofie en
poneerden dat de enige maat voor alles, de mens zelf is. Deze opvattingen hadden
ook belangrijke consequenties op moreel vlak. Zij stichtten geen eigen scholen of
genootschappen.
1.2. Protagoras als bekendste sofist (480-410 v. Chr.)
Protagoras verwierf roem en rijkdom in Athene door als een van de eersten, voor het
gerecht en in de politiek, zijn eigen zaak overtuigend te verdedigen.
Hij is bekend geworden door zijn beroemde homo-mensura stelling nl. ‘de mens is
de maat van alle dingen, van de zijnden dat ze zijn, van de niet-zijnden dat ze niet
zijn’. Iedere mens is in zijn visie de maatstaf van alles. Wanneer mensen van mening
verschillen bestaat er geen objectief criterium om uit te maken wie gelijk en wie
ongelijk heeft. Er bestaat immers geen absolute waarheid, alleen relatieve; geen
objectieve maar enkel subjectieve waarheid. Hiermee worden de sofisten de
grondleggers van het antropocentrisme.
De interpretatie van de homo-mensura stelling heeft verdeeldheid gezaaid onder de
historici van de filosofie. Wie is de mens waarover Protagoras het hier heeft? Gaat
het om een willekeurig iemand of gaat het over de mens in het algemeen die de
gemiddelde opinie in zich draagt?
Eén visie is uit te gaan van een ik als subject met alle tekortkomingen en kwaliteiten
die dit subject typeren. Ik ken geen objectieve werkelijkheid die voor iedereen gelijk
is maar een die slechts dan betekenis krijgt als ‘ik’ haar waarneem en natuurlijk
verandert die betekenis naar gelang mijn opinies veranderen. Ook de waarde van de
28
dingen zelf, varieert van persoon tot persoon en voor hetzelfde individu van moment
tot moment.
Het ethische relativisme dat de sofisten naar voren brengen is in feite het gevolg van
het antropocentrisme. Er bestaat geen objectief criterium om goed en kwaad te
bepalen; het is ook hier de mens zelf die dit onderscheid maakt. Die morele
bepalingen worden daarbij beïnvloed door tijd, plaats en cultuur waarin de mens
leeft. (zie ook sociologie, onderdelen van het culturele systeem)
Het scepticisme en relativisme gebeurt ook ten aanzien van de godsdienst.
Protagoras stelde: ‘van de goden kan ik niet weten of zij zijn, noch of zij niet zijn; er is
namelijk veel dat verhindert dit te weten, de duisterheid en het feit dat het leven van
de mens te kort is’. Hij werd voor goddeloosheid aangeklaagd en uit Athene
verbannen.1
1.3. Besluit bij de sofisten
• Verdiensten
Sofisten brengen twijfel binnen in de filosofie en sporen mensen aan om bij alles een
keerzijde te zoeken. Ze geven belangrijke kritiek op verstarde ideeën van hun tijd en
waren vaardige politici die bijgedragen hebben aan de geschiedenis van de
democratie. Zij hebben een belangrijke aanzet gegeven voor de epistemologie en het
denken zelf als voorwerp van denken gemaakt. Sofisten brengen bovendien de mens
in het centrum van filosofische aandacht en worden daarmee de grondleggers van
het antropocentrisme. Ze maakten mensen bewust van zichzelf.
• Kritiek
De negatieve kritiek is ons vooral overgeleverd door Plato en Socrates.
1 Andere sofisten uit de periode: Gorgias, Thrasymachus, Callicles, Critias
29
Er is alleszins een negatieve keerzijde aan het ethisch relativisme. Wanneer dit in
extreme zin wordt doorgedreven zou het een handelen kunnen betekenen zonder
beginsel of principe. Ook de relativiteit in de retoriek valt kritisch te bekijken. Het
gelijk krijgen werd belangrijker dan het gelijk hebben. We zouden kunnen zeggen
dat de vorm belangrijker werd dan de inhoud.
Het ging bij de sofisten vaak om een handige woordenstroom die de tegenstander of
toehoorder met verbazing sloeg of in verwarring bracht totdat men soms geen
weerwoord meer kon verzinnen. Extreem doorgetrokken won de sterkste.
Volgens sommigen waren de sofisten bovendien geen echte filosofen aangezien ze de
zoektocht naar de waarheid zouden opgegeven hebben. We zouden daar tegenin
kunnen brengen dat zij ons verschillende, mogelijke waarheden voorschotelen die
ons voor twijfel plaatsen. En zoals reeds vermeld, is dit een belangrijke drijfveer om
te filosoferen en om tot kennis te komen in het algemeen.
30
2. SOCRATES (°469-399 v. Chr)
2.1. Het leven van Socrates
Het leven van Socrates is ons voornamelijk bekend via de geschriften van Plato. Hij
werd geboren in Athene als zoon van een beeldhouwer en een vroedvrouw.
Hij diende een tijdje in het leger maar bracht het grootste gedeelte van zijn leven
door op pleinen en markten van de stad, waar hij met mensen praatte die hij daar
ontmoette. Rond zijn vijftigste huwde hij met Xanthippe met wie hij drie kinderen
had. Hij zou zeer vroeg het beroep van zijn vader alsook zijn gezin verwaarlozen.
Xanthippe verweet hem, zich geheel aan zijn geestelijke taak te wijden zoals nog
niemand voor hem had gedaan.
Socrates zelf was in de leer geweest bij de filosoof Archelaos die hem ‘in de slechte
zin liefhad’, zo zegt ons de overlevering.
Hij studeerde wiskunde, astronomie en de leer van de vroege filosofen. Hij vond al
snel dat de oorspronkelijke speculaties over de oorsprong van de wereld voor de
mensheid niet veel nut hadden.
Om het verder levenslot van Socrates te begrijpen hebben we enige kennis nodig van
de toenmalige politieke toestand in Athene. De staatsinrichting was zeer
democratisch. Maar een democratie waarbij de grote massa van de bevolking voor
meer dan de helft uit slaven bestond. Alles wat men bij de Griekse schrijvers over de
toenmalige staatsinrichting leest, heeft dus slechts betrekking op een beperkte groep
van vrije burgers.
Socrates nam niet daadwerkelijk deel aan politiek maar werd de opvoeder van de
aristocratische jeugd. Hij werd in 399 v. Chr. wegens goddeloosheid en het bederven
van de jeugd voor het gerecht gedaagd. Hij maakte de 500 juyleden woedend door ze
de les te lezen over hun onwetendheid. De jury bevond hem schuldig en hij werd
veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Hij weigerde om genade te verzoeken,
31
noch zou hij vluchten ondanks de smeekbeden van zijn vrienden. Hij dronk dit gif in
het bijzijn van zijn vrienden en bleef tot het laatste moment filosoferen. Na zijn dood
werd hij het universele symbool van het martelaarschap voor de waarheid.
2.2. Socrates’ ethiek
Socrates heeft niets op schrift gesteld. Alles wat wij menen te weten over hem is ons
overgeleverd via de dialogen van Plato.
Hij was net zoals de sofisten meer geïnteresseerd in de mens en de plaats van de
mens in de maatschappij, dan in natuurverschijnselen of de arche.
Hij verzette zich echter tegen het relativisme van de sofisten en was ervan overtuigd
dat de waarheid en het goede wel degelijk bestonden. Het vermogen van de mens
om goed en kwaad te onderscheiden ligt in het verstand en niet in de maatschappij.
Hij had een sterk geloof in de menselijke rede en vestigde de aandacht op een
rationele fundering van de moraal of ethiek. Alleen rationele kennis en inzicht kan
tot ethisch handelen leiden, tot een goed en gelukkig leven. Alleen hij die juist
handelt kan een deugdzaam mens zijn.
De ethiek die door Socrates werd ontwikkeld, bestond essentieel uit de koppeling
van deugd aan kennis. Het doel van het kennen is voor Socrates de zelfkennis van de
mens. Hij wil de mens, door zijn niet weten aan het licht te stellen, tot zelfonderzoek
en inkeer brengen. ‘Ken uzelf!’ roept hij eenieder toe.
2.3. De socratische methode of dialoog
Socrates werd en wordt nog steeds geroemd om zijn filosofische uitspraak nl. ‘ik
weet slechts één ding, namelijk dat ik niets weet’.
Het was een bijzonder soort gesprek en onderwijs waarbij hij geen inhoudelijke leer
te bieden had, maar enkel vragen kon stellen. Hij heeft zijn werkzaamheden wel eens
vergeleken met het beroep van zijn moeder en gezegd dat hij niet zelf de wijsheid
32
voortbracht , maar anderen bij de geboorte van wijsheid hielp. Deze filosofische
houding wordt ook wel maieutiek genoemd.
De typische Socratische dialoog of methode kent verschillende stadia. Socrates deed
vaak alsof hij niets wist en daagde zijn toehoorder of gesprekspartner uit om steeds
verder te zoeken. Volgens hem waren de meeste mensen gevangen in een soort
schijnweten en kon men door de dialectiek van vraag en antwoord komen tot
wijsheid of adequaat weten.
- Hij stelt een bepaalde vraag en reageert enthousiast wanneer hij iemand vindt die
zegt iets te weten.
- Socrates vindt hiaten of tekorten in de definities die door zijn gesprekspartners
worden gegeven en gaat daar steeds dieper op in.
Zo werd de ander gedwongen zijn antwoord terug te nemen, te nuanceren of zijn
onwetendheid toe te geven. De ondervraging wees altijd uit dat het eerste antwoord
onjuist was.
- Beiden komen tot de erkenning van het niet-weten of de onwetendheid. Hier kan
de oorspronkelijke vraag worden hernomen en bestaat er een werkelijke bereidheid
tot leren. Bijna alle dialogen eindigen zonder conclusie en dat is vaak essentieel in het
Socratische gesprek. Hij schrijft zijn leerlingen niet dé waarheid voor, ieder van ons
moet die immers zelf uitvinden.
2.4. De filosoof bij uitstek
De kennis die we volgens Socrates door zelfonderzoek kunnen verwerven,
onderwerpt zich niet aan algemene waarheden, aan ideologieën of
geloofsovertuigingen. Dit veronderstelt een typische filosofische houding nl. alles in
vraag stellen. Berusten en aannemen zonder dat men iets zelf heeft verwerkt is
ondeugdzaam volgens Socrates.
33
Het door Socrates gezochte kennen is een praktisch weten. De inspanning die hij
levert om tot filosofisch inzicht in het deugdzame te komen, betekent ook principieel
de zorg om de ziel. Als inzicht en rede heersen, is de ziel deugdzaam. Pas uit de ziel
ontspringen alle andere deugden voor de mens. De ziel was voor Socrates de bron
van alle waarheid. (hier komen we verder op terug bij het bestuderen van Plato).
Onderzoek van het leven was voor Socrates essentieel. Zo is zijn uitdrukking te
begrijpen ‘het niet onderzochte leven is de moeite van het leven niet waard’.
2.5. Besluit
Socrates werd niet alleen bewonderd om zijn retorische begaafdheid maar ook om
zijn integriteit. De manier hoe hij zelf zijn dood tegemoet ging heeft velen aangezet
tot het schrijven van de meest inspirerende tragedies in de geschiedenis van het
menselijk denken. Bovendien stimuleerde hij een levendige belangstelling voor de
problemen die hij opwierp en maakte mensen bewust van de moeilijkheden die hun
oplossingen met zich meebrachten. Hij liet ook de onwetendheid en onmacht van
machtshebbers en autoriteiten zien waardoor hij tot een controversiële figuur
uitgroeide die zowel geliefd als gehaat werd.
Hij werd zondermeer één van de bekendste filosofen omdat hij begon met het
meedogenloos kritische onderzoek naar onze fundamentele begrippen, wat
sindsdien kenmerkend is voor de filosofie.
Hij maakte de dialectiek tot de kern van de filosofie, het zoeken naar waarheid door
een proces van vraag en antwoord.
34
3. PLATO (°427-347 v. Chr)
3.1. Het leven van Plato
Plato werd geboren in Athene uit een voorname Atheense familie. Via verwanten
van zijn moeder kende hij Socrates al vanaf zijn kinderjaren.
Hij huwde nooit. In 384 stichtte hij in Athene de eerste filosofische school de
‘Academie’ . Daar lazen studenten de door hem geschreven socratische dialogen als
oefening. Toen Socrates veroordeeld werd om zijn methode, besloot Plato diens
verdediging op zich te nemen. Dit was het begin van zijn eigenlijke filosofische
loopbaan waarin hij aanvankelijk strak Socrates’ spoor volgde met zijn primaire
bekommernis om de ziel en het ethisch goede. Het is een uniek verschijnsel in de
geschiedenis van de filosofie en de literatuur dat een denker zijn leven besteed heeft
aan het uitbeelden van een individueel persoon en aan het voortzetten van zijn werk.
Plato was de eerste westerse filosoof wiens geschriften intact zijn overgeleverd en
men neemt aan over al zijn werken te beschikken. Velen beschouwen hem als de
grootste filosoof aller tijden, zoals velen ook Socrates als zodanig zien.
3.2. Plato’s wijsgerige activiteit
Plato’s hoofdactiviteit en belangrijkste bijdrage is volgens hemzelf het onderwijs dat
hij kosteloos verschafte aan volwassen jonge mannen. Zijn werk neemt de vorm aan
van dialogen waarin Socrates de leidende rol blijft spelen.
De dialoog als uitdrukkingsmiddel van filosofische gedachten zou ondenkbaar
geweest zijn zonder de bijdrage van de sofisten en later door Socrates. De dialogen
van Plato behoren tot de onvergetelijke werken van de wereldliteratuur.
Hij wil de sofisten bestrijden aangezien hun overredingskunst of retoriek als
wijsgerige methode volgens Plato ontoereikend was .
35
Toch neemt hij van de sofisten een aantal zaken over zoals de dialectische methode,
het wantrouwen tegenover het weten van gewone dagdagelijkse dingen, de
zintuiglijkheid en de argwaan omtrent de algemene voorstellingen van het
deugdzame.
Een groot verschil is echter dat er voor de sofisten geen algemeen geldende
maatstaven voor denken en handelen bestaan. Voor Plato begint juist hier de
eigenlijke taak van de wijsgeer nl. het aantonen dat er wel degelijk dergelijke maat
bestaat.
Bovendien zet hij zoals gezegd, het werk van Socrates verder. In plaats van het
Socratische ‘Ik weet maar één ding, nl. dat ik niets weet’, stelt Plato zijn eeuwige
ideeënleer voor als maatstaf voor ons denken en handelen.
3.3. De ideeënleer
Plato presenteert met zijn ideeënleer een metafysische theorie waarin voor het eerst
iets buiten het universum wordt geplaatst. De idee is volgens Plato een extern
gegeven wat enkel te zien is met de ziel of geest.
Het denken is de geestelijke activiteit van de ziel en dat beschouwt Plato als een
vorm van zien. Zo denkt de mens aan een rechtvaardige staat of samenleving
ofschoon hij nergens op aarde kan gaan kijken hoe zo’n staat erin zuivere vorm
uitziet. Al die geestelijke dingen die de mens niet met zijn ogen kan waarnemen en
enkel via de denkende ziel kan viseren , noemt Plato de wereld der ideeën, hetgeen
letterlijk betekent ‘de wereld van alle zuiver geestelijk geziene dingen’.
Hij geloofde dat het tastbare in de natuur veranderlijk en vergankelijk is. Alles in de
materiële wereld is samengesteld uit materie die door de tijd wordt aangetast maar
alles is volgens een tijdloze mal/vorm/idee gemaakt die eeuwig en onveranderlijk
is.
Zo moeten we Plato’s twee-werelden theorie begrijpen waarin de vergankelijke
wereld ondergeschikt is aan de wereld van onveranderlijke ideeën. De zichtbare,
36
zintuiglijke wereld is vergankelijk en levert ons onzekere en onjuiste kennis op. Over
de wereld van “het worden” kunnen we slechts tegenstrijdige meningen vormen.
De wereld van “het zijn” daarentegen omvat de ideeënwereld en is eeuwig,
onveranderlijk en perfect. Deze wereld is slechts toegankelijk voor de zuivere rede.
3.4. Ware kennis
Om de fysische wereld te kennen en te begrijpen was de wiskunde en natuurkunde
volgens Plato de sleutel. De hele materiële wereld is volgens hem doordrongen van
wiskundige verhoudingen. Zo besloot hij dat aan de oppervlakte van onze wereld
van elke dag een wiskundige en ideale, perfecte orde ten grondslag ligt. Die orde is
niet zintuiglijk te aanschouwen maar is wel toegankelijk voor de geest.
De studie van volmaakte vormen of ideeën is nodig om tot kennis te komen;
definities zijn noodzakelijk om bewijs en samenhang te presenteren.
De zintuiglijke wereld, mensen, dingen en dieren vergaan... We kunnen alleen ware
kennis hebben van dingen die we met ons verstand kunnen begrijpen.
De rede (geest of ziel) is bijgevolg een veel betrouwbaarder bron van kennis dan de
zintuigen.
Er zijn drie kennisniveaus mogelijk volgens Plato:
1. De wetenschap: vormt volmaakte begrippen
2. De mening: maakt het mogelijk om verschillende oordelen over de zichtbare
wereld te hebben
3. De onwetendheid: is eigen aan mensen die van dag tot dag leven zonder zich het
waarom van de dingen af te vragen
3.5. De onsterfelijke ziel
37
Plato voert een dualistisch mensbeeld ten tonele waarin het lichaam behoort tot de
zintuiglijke wereld en de ziel tot de ideeënwereld. Zo geldt de opmerkelijke stelling
van Plato dat alle waarheid van binnen komt. De onsterfelijke ziel van de persoon is
geboren met de waarheid en alle kennis is herinnering. Kennis verwerven is dus
geen bijleren maar wel een opnieuw bewust worden van de kennis die de ziel ooit
bezeten heeft.
De menselijke ziel is bovendien uit drie functies opgebouwd: denken, voelen en
begeren. Het denken bepaalt het verstand, het voelen de wil en het begeren gaat in
tegen het redelijke.
Allegorisch wordt de ziel voorgesteld als de wagenmenner die een span ment met
twee gevleugelde paarden. Het ene is edel en wil naar omhoog, het andere is
onwillig en onedel en trekt naar omlaag.
Alleen het denken, de geest vormt het onsterfelijke bestanddeel, dat zich bij het
intreden in een lichaam met de overige verbindt.
De zin van het menselijk leven is verlossing van de ziel uit haar tijdelijk omhulsel.
Het lichaam is als het graf van de ziel en verlossing wordt dus mogelijk door de
dood.
Plato geloofde echter niet dat alle mensen ernaar verlangden hun ziel op deze manier
te bevrijden. Het geldt wellicht voor de filosoof maar vele anderen gaan gewoon
door met hun leven, zonder zich ervan bewust te zijn dat de wereld rondom hen vol
slechte kopieën is van een ander, mogelijk perfect rijk. Plato illustreert dit in de
wereldbekende allegorie van de grot.
3.5. Besluit
38
Met Plato begint in feite de werkelijke filosofische zoektocht naar de oorsprong en
aard van onze kennis. Moeten wij geloven dat elke vorm van kennis is opgebouwd
op basis van de denkende ratio is of is kennis een proces dat vorm krijgt door middel
van waarneming en ervaring? Gedurende de hele geschiedenis van de filosofie tracht
men hierop een afdoend antwoord te formuleren of tot een synthese te komen.
Plato zal verder een filosofische analyse doorvoeren van de mens zelf en op zoek
gaan naar zijn ware aard. Ook over de ideale, perfecte staatsvorm en haar regeerders
heeft hij een uitgesproken visie. Dit wordt verder behandeld in M&M2.
39
4. ARISTOTELES (384-322 v Chr.)
4.1. Het leven van Aristoteles
Aristoteles’ vader was lijfarts van Philippus, Koning van Macedonië waardoor hij op
zeer jonge leeftijd werd ingewijd in de geneeskunde. Zijn grote interesse voor
biologie en zijn afkeer voor vorstenhoven stamt wellicht uit deze periode.
Vanaf het moment hij de leeftijd van 17 jaar bereikt tot ongeveer 37 jaar, blijft hij een
trouwe leerling van Plato en zal zich slechts geleidelijk distantiëren van zijn
leermeester. Hij wijst de twee wereldentheorie af en vindt dat we alleen kunnen
filosoferen over de wereld waarin we leven en die we waarnemen. Zolang hij aan
Plato’s Academie studeert zullen die verschillen nog niet zo duidelijk naar voren
komen.
In de tien jaren (37jaar tot ong. 49jaar) die daarop volgen zal Aristoteles aan het hof
verblijven waar hij de intellectuele opvoeding van Alexander de Grote op zich
neemt. Na de dood van diens vader nam Alexander op jonge leeftijd het bewind van
zijn vader over, trok uit op veldtocht en zou het aanschijn van de wereld veranderen.
Aristoteles zal de deugden van de burger van een kleine stadstaat blijven
onderwijzen en dat in een wereld die daarvoor geen ruimte meer biedt.
Later keert hij terug naar Athene (49 jaar tot aan zijn dood) en wijdt zich uitsluitend
aan onderzoek. Hij sticht zijn eigen school, het Lyceum en verzamelt alle gegevens
tot een encyclopedie van al het weten van zijn tijd. Het was de enige die ooit volledig
door één mens tot stand werd gebracht.
Gedurende deze periode van zijn leven was er geen plaats meer voor de Platonische
filosofie maar hield hij zich bezig met het scheppen van orde in een grote reeks
feiten. Hij zou de man worden die de verschillende wetenschappen onderling
afbakende, er onderzoek in deed en ze de namen gaf die nog steeds gebruikt worden.
In 323 v Chr komt Alexander De Grote plots te overlijden en stijgt het nationalisme in
Athene zienderogen. Aristoteles werd bij gebrek aan bewijzen voor politieke
40
misdrijven , aangeklaagd wegens goddeloosheid. Hij vlucht en sterft op 63jarige
leeftijd een natuurlijke dood.
4.2. Wijsgerige en wetenschappelijke methode
Alles wat we tegenwoordig onder de term natuurwetenschappen verstaan, heeft
Aristoteles geboeid. Maar ook de sociale verhoudingen, de geschiedenis en politiek
zijn in ruime mate vertegenwoordigd
Aristoteles zou kunnen omschreven worden als een realist, geboeid door de
waarneembare realiteit rondom zich. Hij heeft zijn filosofie als empirische
wetenschap opgebouwd als een monument dat eeuwen zou trotseren.
Meer dan zijn voorgangers was hij bijzonder geïnteresseerd in de studie van het
leven en staat de levende dynamiek voorop. Dat leven is in zijn filosofie een
beweging van groei. Deze bijzondere interesse van Aristoteles is van belang voor een
juist begrip van zijn metafysica en van zijn ethiek.
Hij was een meester in het observeren, ordenen en verklaren van het feitelijke, het
waarneembare. Hiervoor bestonden in die tijd echter nog geen geijkte methoden
waardoor hij deze zelf op punt moest stellen. Hij verrichtte methodische
pioniersarbeid wat hem twee belangrijke verdiensten opleverde:
1. Aristoteles begon steeds met observatie en materiaalverzameling. Zijn botanische
en dierkundige verzameling was beroemd. Hij heeft veel werk besteed aan
classificatiesystemen van al deze voorwerpen en heeft tabellen opgesteld waarin alle
toen bekende voorwerpen en levende wezens volgens eigen soort en eigenschappen
werden ingedeeld. Zijn benadering en classificatie was kwalitatief van aard.
De moderne mentaliteit van ‘kennis is macht’ en het bewustzijn dat we de natuur
ingrijpend kunnen veranderen om ze voor onze eigen doeleinden te gebruiken, was
voor Aristoteles onbekend. Wetenschap en filosofie had geen ander doel dan inzicht
verwerven in en bewondering hebben voor de natuur.
41
2. Een tweede belangrijke methodische verdienste van Aristoteles was de uitwerking
van zijn logica. Hij is de eerste die de ordening van het denken niet alleen naar de
inhoud, maar ook naar de vorm onderzoekt. Hij bepaalde welke logische
afleidingsvormen geldig en welke ongeldig zijn. Tweeduizend jaar lang was de
deductieve logica die van Aristoteles. Het werd een klassiek erfgoed waardoor de
mensheid de terminologie en de regels van het juiste denken leerde. Pas in de
moderne periode, met de opgang van de experimentele wetenschappen, zal men de
behoefte voelen om deze logica aan te vullen met de inductieve wiskundige logica.
De kernvraag voor Aristoteles was: ‘Wat zijn de dingen in deze wereld’? In het
beantwoorden van deze vraag komt de kloof met Plato duidelijk tot uiting.
Wat wij begrijpen onder realiteit is voor Plato enkel een afbeelding van de Idee.
Tegenover Plato’s Ideëenwereld plaatst Aristoteles de oorzaak waardoor iets is, in
het ding zelf.
Een van zijn belangrijkste conclusies was dat de dingen niet alleen de materie zijn
waaruit ze bestaan.
Hij analyseert de realiteit, de dingen en mensen aan de hand van de begrippen Vorm
en Stof (of Materie). Voor Aristoteles is iets wat het is dankzij zijn vorm. De stof of
de materie is volledige onbepaaldheid, maar bezit potentialiteit tot iets bepaalds.
Alle wezens zijn samengesteld uit potentie en actualiteit, begrippen die gekoppeld
zijn aan het eerste begrippenpaar van stof en vorm. Stof is verbonden met potentie.
Uit steen kan een huis ontstaan, een werktuig gemaakt worden of gewoon onderdeel
blijven van een bergmassief. Maar het is de vorm die de bepaling geeft aan datgene
wat iets uiteindelijk is: de vorm is de verwezenlijking, de voltooiing, de actualiteit.
Elk wezen wordt door dit begrippenpaar verklaard als een voortdurende dynamiek.
De overgang van potentie naar actualiteit is een zich steeds verder doorzettend
ontwikkelingsproces. Aristoteles noemt dit beweging, dwz. voortdurende overgang
42
van mogelijkheid naar vervulling van het eigen zijn. Alle wezens streven
voortdurend naar deze groei, naar zijnsvoltooiing, elk volgens eigen soort en aanleg.
De vier oorzaken van het zijnde
Stof en vorm worden door Aristoteles behandeld binnen een gedachtegang die
fundamenteel is gebleven voor de gehele Westerse filosofie: de leer van de vier
oorzaken van het zijnde. . Hij deelt het begrip vorm op in vier complementaire
‘oorzaken’:
1. Materiële oorzaak (stof-oorzaak)
2. Efficiënte oorzaak (werk-oorzaak)
3. Formele oorzaak (vorm-oorzaak)
4. Finale oorzaak (doel-oorzaak)
Deze vier oorzaken geven een verklaring voor de vorm die de essentie van de dingen
bepaalt.
Nemen we het voorbeeld van een huis.
Voor het zo zijn van dat huis hebben we in de eerste plaats de steen nodig. Dit is de
materiële oorzaak .
Het materiaal moet bewerkt worden, bijvoorbeeld met hamer en beitel. Dit is de
efficiënte oorzaak.
Bovendien moet het huis de gewenste vorm krijgen. Een bepaald ding wordt door
zijn vorm bepaald bijv. een huis door zijn ontwerp. Dit noemt hij de formele oorzaak.
De drie genoemde oorzaken worden ingeschakeld om een intentie of doel te
verwezenlijken. De algemene reden voor het bestaan van dit huis is het doel dat de
bouwer zich stelt. Die oorzaak noemt Aristoteles de finale oorzaak.
Het ware wezen van iets kon volgens Aristoteles nooit in zijn materie gezien worden
maar altijd in de functie die het heeft. Verandering doet zich volgens Aristoteles
voor als materie, die ergens deel van uitmaakt, een vorm krijgt die het niet eerder
had.
43
4.3. Opvattingen over de menselijke ziel
Aristoteles brengt een complexe zielsopvatting naar voor waarin verschillende
trappen te onderscheiden zijn, die zich geleidelijk van de laagste naar de hoogste
trap bewegen.
Zoals andere levende wezens is de mens samengesteld uit stof en vorm: hier ziel en
lichaam. Bij de mens is er een voortdurende wisselwerking tussen beiden.
Enerzijds heeft de ziel tot taak het lichaam te laten leven en functioneren. Hierbij
wordt een onderscheid gemaakt tussen de vegetatieve (eigen aan planten) en de
sensitieve ziel (eigen aan dieren).
Anderzijds benoemt Aristoteles de typisch menselijke ziel, als de redelijke ziel. Ook
hier worden twee delen onderscheiden nl. de passieve (receptief) en de actieve
(scheppend) menselijke ziel.
De passieve ziel is verbonden met de sensitieve ziel die objecten naar vorm
waarneemt. De actieve ziel maakt de activiteit van het spirituele mogelijk.
In tegenstelling tot de andere delen van de ziel, is de actieve geest niet aan het
lichaam gebonden.
Aristoteles is er niet in geslaagd een volkomen eenheid in de menselijke ziel vast te
stellen. De meeste Aristoteles kenners neigen naar het besluit dat aan de menselijke
ziel geen persoonlijke onsterfelijkheid verbonden is. We zullen vijftien eeuwen
moeten wachten tot Thomas van Aquino de mens- en zielsopvatting van Aristoteles
samenhangend zal verklaren.
4.4. Besluit
44
Plato en Aristoteles zijn dé denkers die aanleiding hebben gegeven tot twee
conflicterende tendensen die de filosofie altijd hebben gekenmerkt.
Enerzijds de filosofen die de kennis van deze wereld, zoals we die waarnemen, van
secundair belang achten en denken dat het vooral gaat om iets dat ‘achter, dieper of
onder de oppervlakte’ van de wereld ligt. Anderzijds zijn er filosofen die geloven dat
onze wereld zélf ons aanzet tot filosoferen.
45
5. VAN GRIEKENLAND NAAR DE RENAISSANCE
5.1. Historische schets
Van Plato en Aristoteles een sprong maken naar de Renaissance, omvat zo’n 1800
jaar! Vaak stelt men dat deze periode gekenmerkt wordt door cultureel verval en dat
er slechts weinig filosofen zijn die werkelijk een rol van betekenis hebben gespeeld.
Na de dood van Alexander de Grote (323 v. Chr.) werden de Grieken opgeslorpt
door het opkomende Romeinse Rijk. Die Griekse cultuur stond hoog in aanzien bij de
Romeinse elite en er ontstond een soort van brain-shift van Griekenland naar Rome.
Romeinen zelf hebben amper zelf filosofische theorieën ontwikkeld. Dus op
cultureel vlak zouden we kunnen stellen dat het eerder de Grieken waren die
overwonnen. Enkele stromingen zijn van belang voor deze periode nl. het stoïcisme,
het epicurisme, neoplatonisme en het scepticisme; hellinistische filosofieën die na
Aristoteles nog onder de Grieken zijn ontstaan. In deze periode (+- 3e eeuw v. Chr.
tot 5e eeuw) zal het gevoel van onmacht tegenover de wereld overheersen. Men
heeft niet langer de indruk dat een rationeel inzicht in de wereld kan bijdragen tot
een betere maatschappijvorm. De interesse die hier groeit is deze voor een
individuele moraal. Rekening houdend met onze uitgangsvraag zullen deze
theorieën later worden behandeld.
De periode van de Middeleeuwen (5e eeuw tot 15e eeuw) zou cultureel gekenmerkt
worden door enorme vernietiging, afbraak en teloorgang na de ineenstorting van het
Romeinse rijk. Een heropleving van cultuur en filosofie in het bijzonder zou zich pas
inzetten vanaf de 11e eeuw. Vanuit historisch, kritisch standpunt is het uiteraard
onmogelijk te geloven dat de geschiedenis gedurende 1000 jaar zou stilstaan. Vbv.
Politiek gezien zou het einde van de Middeleeuwen een duidelijke regressie
betekenen. Het absolutistische koningschap zou de politieke ontwikkeling in Europa
voor jaren domineren en haar ontwikkeling afremmen. Andere verwezenlijkingen
46
tijdens de Middeleeuwen zijn bijv. de ontwikkeling van universiteiten, het ontstaan
van gesofisticeerde administraties en organisaties, de bloei in de bouwkunst enz.
Het proces dat zich in de Middeleeuwen voltrok op het gebied van de filosofie kan
echter getypeerd worden als een inpassing van de filosofie van de oudheid in de
christelijke denkwereld. Gezien het specifieke karakter van deze ontwikkeling, wordt
ook dit gedachtegoed later behandeld.
De begrensde horizon van de Middeleeuwen zal definitief opengetrokken worden
tijdens de Renaissance (midden 15e –midden 18e eeuw). Het politiek proces in
Europa werd bepaald door de opkomst van gecentraliseerde en uitgebreide staten
met een uniform bestuur.
Letterlijk betekent Renaissance, wedergeboorte en luidt zij een tweevoudige breuk in
met de voorafgaande periode. Enerzijds betekent deze periode een breuk met de
zogenaamde donkere en duistere Middeleeuwen. Anderzijds wijst men op de
herontdekking en wedergeboorte van het Grieks- Romeinse klassieke erfgoed.
Met de Renaissance zou een nieuwe tijd aanbreken en een nieuwe rationele manier
van denken. We dienen deze tijd te interpreteren als een evolutie van geleidelijke
accentverschuivingen die zich niet op alle levensterreinen tezelfdertijd inzet. Zowel
filosofen als wetenschappers hebben heel wat middeleeuws erfgoed overgenomen en
bouwden verder op onderzoekingen die reeds in de Middeleeuwen aan de orde
waren.
De Renaissance is alleszins een typisch westers verschijnsel; een cultuurbeweging die
een synthese wil brengen tussen verleden en toekomst. De terugkeer naar de
klassieke oudheid heeft een voorname rol gespeeld samen met de ontwikkeling van
een toekomstgericht mens – en wereldbeeld.
De cultuurperiode van de Renaissance zal overgaan in de periode van de Verlichting
(midden 18e eeuw) hoewel het ook hier moeilijk is om precieze grenzen te trekken.
Temeer omdat beide periodes eenzelfde fundamentele vraag gemeen hebben nl.
47
kunnen wij als ‘modernen’ de verwezenlijkingen van de oudheid evenaren of zelfs
overtreffen? Er zal zich langzaam een wereld van ondernemende burgers vormen bij
wie het inzicht groeit dat ieder mens een vrij en autonoom subject is. De moderne tijd
viert haar triomf in de 18e eeuw waarin de emancipatorische en kritische rede,
aanleiding zal geven tot de grote politieke en sociale revoluties.
5.2. De opkomst van de wetenschappen
De periode van de Renaissance wordt gewoonlijk als ‘modern’ benoemd, een
tijdperk waarbij het vertrouwen van de mens in zichzelf sterk groeit en het
natuurwetenschappelijk denken op de voorgrond komt te staan. De kerk zal
bovendien een vervreemdingsproces ondergaan ten aanzien van de wereldlijke
evolutie.
De bevindingen van Copernicus, Kepler, Gallileï ea. bevestigen de ondogmatische en
anti -autoritaire ontwikkeling in wetenschap en techniek en de sterke drang naar
kennis. De ontdekkingen van Copernicus waren in die periode zo schokkend
aangezien de mens zijn centrale plaats in het heelal verloor. Dit had implicaties op
het wereldbeeld dat evolueerde van geocentrisme naar heliocentrisme. Het nieuwe
wereldbeeld wordt gemechaniseerd en ontheiligd; heksen, heiligen en boze krachten
verdwijnen en de mens wil deze wereld kennen en begrijpen.
Heel deze evolutie vormt de grond voor het geloof in de menselijke rede en de
mogelijkheid van onbegrensde vooruitgang. De nieuwe concepten die door
natuurwetenschappelijke denkers worden geïntroduceerd, hebben een diepgaande
invloed uitgeoefend op de moderne filosofie.
Onze realiteit wordt niet meer gezien als een voltooid iets maar als een veld van
mogelijkheden dat vraagt om bewerkt en veranderd te worden. Filosofische reflectie
buigt zich voortaan ook over de relatie tussen wetenschap, ontdekkingen en
technische toepassingen daarvan. Later geeft dit aanleiding tot denkbeelden die we
nu plaatsen in een technisch -industriële samenleving waar de natuur in ruime mate
48
plaats maakt voor cultuur. Aanvankelijk zal men deze ontwikkeling bijna uitsluitend
associëren met vooruitgang. Het is pas in de twintigste eeuw dat men deze mening
grondig zal moeten herzien.
49
6. DESCARTES EN HET RATIONALISME
6.1. Biografische gegevens (1596-1650)
Descartes heeft een niet alledaags bestaan geleid van reizen en zoektochten maar ook
conflicten, hoge verwachtingen en teleurstellingen maakten deel uit van zijn leven.
Hij verloor op éénjarige leeftijd zijn moeder en werd door een voedster
grootgebracht. Wanneer zijn vader hertrouwde, was Descartes vier jaar en beleefde
hij gelukkige jaren thuis. Hij verblijft 10 jaar op het beroemde college La Fleche in
Touraine waar hij bepaalde faciliteiten kreeg omwille van zijn zwakke gezondheid.
Hij heeft met plezier aan dit jezuïetencollege gestudeerd waar hij zich heeft verdiept
in recht, theologie, filosofie en wiskunde.
Descartes zou in 1619 een aantal dromen gehad hebben, die aanleiding hebben
gegeven tot veel literair en zelfs psychoanalytisch onderzoek. Voor Descartes zelf
betekende het een plan dat hem in staat zou stellen een nieuwe wetenschap te
ontwikkelen die de sleutel zou bevatten voor elke vorm van weten.
Hij was erg teleurgesteld in de Middeleeuwse probeersels op wetenschappelijk
gebied en was ervan overtuigd dat het menselijk denken nieuwe en stevige
grondslagen moest krijgen.
In 1637 verschijnt zijn Discours de la méthode. Dit werk zal Descartes’ leven verder
bepalen. In zijn Meditaties over de eerste filosofie dat in 1641 verschijnt zoekt hij
voornamelijk erkenning voor de metafysische basis van zijn filosofie.
Later volgden Principes van de filosofie, Brieven over het menselijk geluk en Hartstochten
der ziel.
In 1649 aanvaardde hij na lang aarzelen een uitnodiging van de 23-jarige koningin
Christina van Zweden, om als één van haar huisfilosofen op te treden. Tegen het
klimaat in Stockholm en het gebrek aan rust en stilte, is Descartes niet bestand. Hij
bezweek aan een longontsteking in februari 1650.
50
6.2. Filosofie
Descartes verweet oa. aan de middeleeuwse filosofie dat men geen duidelijke
begrippen en geen universele wetenschappelijke methode hanteerde.
Hij zou op zoek gaan naar die methode, naar dé manier om tot kennis te komen. Als
briljant wiskundige was hij ervan overtuigd dat er zo’n algemeen geldende methode
moest bestaan die ook op alle andere kennisdomeinen kon toegepast worden.
De wiskundige methode wordt de leiddraad voor zijn verder onderzoek. De
wiskunde was immers het domein waarin men beschikte over heldere en
betrouwbare zekerheden.
Ook in het domein van de filosofie zou men moeten vertrekken van axioma’s en van
daaruit logische afleidingen maken .
Zaak is natuurlijk te weten te komen welke deze onwankelbare waarheden zijn.
Een belangrijk vertrekpunt in zijn onderzoek is de methodische twijfel. In de
zoektocht naar onweerlegbare kennis doorloopt hij een drietal stadia:
1. Hij onderzoekt eerst de kennis op grond van directe waarneming.
In alle gevallen is er twijfel mogelijk over de werkelijkheid die door de
zintuigen aan ons verstand worden gesuggereerd. We kunnen nooit zeker zijn
van de dingen zoals ze ons verschijnen.
2. Vervolgens gaat Descartes bekijken hoe zeker we kunnen zijn van ons
menselijk handelen, van onze vertrouwde leefwereld. Ook hier kunnen we er
nooit absoluut zeker van zijn dat we niet dromen of aan het hallucineren zijn.
3. In een derde stap stelt hij zich de vraag of al die illusies en fouten ons niet
kunnen ingegeven zijn door een soort kwade geest, un malin génie.. Descartes
zegt dat er zoiets bestaat dat mijn bewustzijn mogelijk vertroebelt en
waardoor ik foute conclusies kan trekken.
Is dan de enige zekerheid, dat er geen enkele zekerheid is?
51
Er is slechts één vaststelling die overblijft, namelijk dat twijfelen een vorm van
denken is en dat ik diegene ben die denk. Daaruit kunnen we logisch afleiden dat ik
ook besta en dat ik een wezen ben dat op z’n minst bewuste ervaringen heb.
Het is uit dit soort redeneringen dat Descartes zijn beroemd geworden conclusie
formuleerde nl. ‘Ik denk, dus ik ben’, cogito ergo sum.
Een volgende stelling is volgens Descartes het feit dat God bestaat en bovendien
volmaakt is. Ikzelf ben een onvolmaakt en eindig wezen en toch is er in mijn
verstand een begrip van een oneindig, eeuwig en onsterfelijk wezen. De idee van
God is even helder en duidelijk als de vaststelling dat ik denk en dus besta. Het is
een volmaakte idee dat in mijn verstand verschijnt , dus dient het object daarvan ook
effectief te bestaan. God zal de werkelijkheid aan de mens tonen op voorwaarde dat
we deze denkend benaderen.
Descartes overtuigde de westerse mens ervan dat we absoluut zekere kennis kunnen
verwerven wanneer we de juiste methode volgen. Als we de realiteit denkend
benaderen, levert ons dat wetenschap en waarheid op.
Zijn conclusies hebben de basis gelegd voor de stroming van het rationalisme :het
geloof dat ware kennis door de rede wordt verworven en dat zintuiglijke
waarneming meer een bron van dwaling is dan van kennis. Het rationalisme is
sindsdien één van de vaste tradities in de westerse filosofie.2 Descartes formuleerde
een antwoord op één van de fundamentele grondvragen van de filosofie nl. ‘wat kan
ik weten?’ Hiermee gaf hij de epistemologie een centrale plaats in de filosofie die ze
300 jaar lang zou behouden. Na hem zijn velen daardoor filosofie gaan beschouwen
als kentheorie. Men ziet Descartes meestal als de eerste moderne filosoof. 3
2 Andere klassieke 17e en 18e eeuwse rationalistische, Europese filosofen waren oa. Spinoza en Leibniz 3 De implicaties van zijn kentheoretische principes op de beschouwingen over de mens, komen aan bod in M&M2
52
7. JOHN LOCKE EN HET EMPIRISME
7.1. Biografische gegevens (1632-1704)
Als reactie op het rationalisme ontstaat het empirisme, een stroming waarvan John
Locke de belangrijkste grondlegger is.4
Locke was de zoon van een advocaat en studeerde klassieke talen, filosofie en
natuurwetenschap en studeerde af in de medicijnen. Hij wordt lijfarts en politiek
adviseur en bestudeert het werk van Descartes gedurende een tweetal jaren. Hij
vluchtte later naar Nederland waar hij één van zijn belangrijkste werken schreef nl.
An Essay concerning human understanding.
Locke was sterk politiek geëngageerd en sloot zich in Nederland aan bij een groep
van Engelse bannelingen waarmee hij deels bijdroeg aan de ‘Glorious Revolution’
van 1688.
Het was een praktisch én filosofisch aangelegd man, zeer geliefd bij velen en
gedreven door zijn ‘oncartesiaans’ gezond verstand.
7.2. Epistemologische visie
In zijn Verhandeling over het menselijk verstand gaat Locke op zoek naar de grenzen van
onze kennis. Hij maakt de aard van het menselijk begrijpen los uit de religieuze sfeer
en stelt dat we vooral moeten analyseren tot wat ons verstand in staat is. We dienen
te beginnen met het onderzoeken van onze geestesvermogens, los van wat
daarbuiten gebeurt. Het is het type onderzoek dat belangrijke filosofen zoals
Berkeley, Hume en Kant na hem hebben verder gezet .
4 Ook in de Oudheid(Aristoteles) en de Middeleeuwen (Thomas Van Aquino) was het empirisme bekend maar met de Engelse empiristen komt het pas ten volle tot ontplooiing.
53
In zijn verhandeling gaat Locke analyseren op welke manier wij leren en tot kennis
komen. Onze bewustzijnsinhouden (gedachten, herinneringen, gevoelens) benoemt
hij als ideeën. De basis van onze kennis wordt gevormd door registratie van ruwe
gegevens vanaf onze prilste jeugd. Daarbij leren we geleidelijk aan zaken
onderscheiden en bouwen we een algemeen begrip op van de dingen.
Voorstellingen die niet in verband kunnen gebracht worden met onze waarneming
zijn vals volgens Locke.
Het medium dat zich tussen het ‘ik’ en de ‘buitenwereld’ bevindt, zijn de zintuigen.
De kern van het empirisme houdt in dat het begrip van de wereld en ware kennis
afkomstig is uit ervaring. Ervaring die is opgebouwd op basis van zintuiglijke
waarneming en de herinnering daaraan.
Locke zal het bestaan van aangeboren kennis ontkennen. De geest is immers een
schone lei of tabula rasa die door de wereld van ervaring zal beschreven worden.
Hiermee verwerpt hij de rationalistische filosofie.
Natuurwetenschappelijke kennis heeft volgens Locke enkel te maken met objectieve
kenmerken of primaire kwaliteiten van de dingen. Deze kenmerken zijn te bepalen
los van een individuele waarnemer en zijn meetbaar.
Subjectieve kenmerken of secundaire kwaliteiten daarentegen zijn wel gebonden aan
de feitelijke waarneming van een subject en kunnen variëren.
Essentieel volgens de epistemologie van Locke is dat de werkelijke aard of het
gedrag van subjecten en objecten metafysisch onkenbaar is.
Het is de wisselwerking tussen subject en object dat tot ons domein van kennis
behoort. De schakel voor die wisselwerking is de waarneming.
Locke gaat met zijn gedachtegoed lijnrecht in tegen de opvattingen van enkele
belangrijke voorgangers zoals Plato en Descartes.
54
Op sociaal vlak had zijn filosofie enorme implicaties aangezien iedereen immers als
gelijk wordt beschouwd en dan ook over gelijke kansen tot leren of
kennisverwerving beschikt.
Vanaf de zeventiende eeuw krijgen we twee diametraal tegengestelde
denkrichtingen waartussen een verwoede strijd voor erkenning ontstond. Een strijd
die nooit volledig is uitgevochten.
De grote rationalistische filosofen vonden zo dat de zintuiglijke waarnemingen van
de oppervlakte der dingen ons al te vaak misleiden. Zij geven ons een belangrijke
plaats als kennend subject met recht op twijfel. Onze menselijke geest beantwoordt
niet aan de wetten van de mechanica, we vertrekken niet met een schone lei maar
hebben reeds een bepaalde bagage op zak alvorens we onze eerste stappen in de
wereld zetten.
De empiristen uit dezelfde periode meenden net dat alleen waarneembare feiten ons
betrouwbare kennis kunnen opleveren. Zij leren ons dat we onbevooroordeeld,
concrete feiten, gebeurtenissen, mensen en maatschappijen moeten bekijken.
De tegenstelling tussen beide tendensen is steeds blijven bestaan en duikt in een of
andere vorm steeds weer op.
In de achttiende eeuw bracht de Duitse filosoof Kant, de twee benaderingen samen
tot een aanvaardbare synthese.
55
8. KANT: DE VERLICHTINGSDENKER (1729-1804)
8.1. Historisch kader van de Verlichting
De Verlichting betekent in eerste instantie een geesteshouding die zich geleidelijk
inzet vanaf +- 1740. Men bouwt verder op de verwezenlijkingen van de
Renaissancistische wetenschappers maar acht nu ook de tijd gekomen om de nieuwe
methodes toe te passen op mens en maatschappij.
De rede als grondslag van denken en handelen wordt het algemene draagvlak voor
de filosofische denkbeelden tijdens deze periode.
De ideeën van de Verlichting maakten vooral opgang in kringen van intellectuelen
en burgerlijke middengroepen (rijksambtenaren, kleine nijveraars, handelaars,...) die
kritisch stonden tegenover het bestaande maatschappelijke bestel. De meest
overtuigde aanhangers waren te vinden bij de jonge generatie.
De realisering van de verlichte ideeën geschiedde vrij radicaal op politiek (Franse
Revolutie 1789 en Belgische Revolutie 1830) en economisch gebied (industriële
revolutie vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw). Op sociaal en pedagogisch gebied
werden de Verlichte opvattingen geleidelijk en partieel verwezenlijkt.
8.1.1. Algemene kenmerken van deze nieuwe mentaliteit:
Alle domeinen van het maatschappelijk leven worden nu onderworpen aan een
redelijke analyse. Het blinde vertrouwen in de rede geeft aanleiding tot het kritisch
bekijken van moraal en godsdienst, staatsordening en mensbeeld...
Een belangrijke ontwikkeling is het verwerpen van de geopenbaarde godsdienst.
Men gaat op zoek naar een natuurlijke godsdienst die niet langer erkend wordt
omwille van de autoriteit van de geestelijkheid.
56
Dit had consequenties voor de heersende moraal. Morele voorschriften, waarden en
normen moesten eveneens logisch, redelijk gefundeerd zijn. De Verlichtingsfilosofen
zullen hier eigen invullingen aan geven. Bij de éne komt de klemtoon te liggen op de
plicht, bij anderen wordt het nuts - principe naar voor geschoven. Wat vaststaat is dat
taboes worden doorbroken, traditionele waarden aan het wankelen gaan.
De mens kan betrouwbare kennis verwerven op basis van de rede en niet op gezag
van anderen. De Verlichte denkers spoorden de mens aan om door zelfstandig
denken de waarheid te ontdekken en zijn eigen lot in handen te nemen.
De meest gekende Verlichtingsuitspraak in dit verband, is deze van Kant (zie
inleiding ).
Uit deze ideeën vloeit de optimistische vooruitgangsgedachte voort. De mens moest
de wetten van de natuur doorgronden en de aarde op die manier leefbaar maken.
Het onbegrensde vertrouwen in cumuleerbare kennis zorgt ervoor dat de mens
steeds minder afhankelijk wordt van externe omstandigheden. Wat men ‘kent’ zal
men voortaan ook kunnen ‘beheersen en manipuleren’.
De stimulans tot en groei van het empirisch onderzoek was reeds de verdienste van
denkers uit de voorgaande eeuw. Maar in de 18e eeuw krijgt de empirische methode
nu ook ingang in de menswetenschappen. Toetsbare kennis zou ook kunnen
verworven worden binnen het domein van de psychologie (hoogtepunt in 19e eeuw)
wat filosofen en wetenschappers nog meer aanzetten tot een niet te stillen honger
naar feitenkennis.
Ook de maatschappij in het algemeen moest op redelijke grondslag geordend
worden.
Op politiek vlak betekende dit dat de Verlichte filosofen gekant waren tegen het
vorstelijk absolutisme. Volgens hen moest de soevereine macht bij de burger liggen
57
en niet bij de vorst. Vandaar dat men gaat pleitten voor een scheiding der machten
(Montesquieu), verlicht despotisme (Voltaire) en volkssoevereiniteit (J.J.Rousseau).
Op sociaal vlak komt de vrijheid van de burgers ter sprake. De Verlichting komt op
voor sociale gelijkheid en stelde dat de mens van nature gelijk is. Vandaar ook de
Verlichtingsgedachte van een humanitaire maatschappij. Het begrip ‘menselijke
waardigheid’ deed zijn intrede in het Europese gedachtegoed.
Die ‘nieuwe mens’ had bovendien behoefte aan opvoeding en vorming. Via het
onderwijs zouden mensen de strijd aangaan tegen onmondigheid en hun lot in eigen
handen leren nemen. De vooruitgangsgedachte vindt via het onderwijs haar weg
naar alle burgers. De 18e eeuwse verlichtingspedagogiek is vooruitstrevend en
toekomstgericht. Ieder kind kan en moet worden voorbereid op zijn toekomst. Het
onderwijs werd daarbij best door de staat georganiseerd. Alleen de staat, die het
algemeen welzijn van alle burgers behartigt, is het best geplaatst om onderwijs te
organiseren. Als inrichtende macht voor onderwijs komt de staat radicaal tegenover
de kerk te staan.
8.2. Leven en werk van Kant
In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een bloeiperiode in de Duitse
filosofie en dit vooral door het werk van Kant.
Bijna heel zijn leven bracht hij door in zijn geboortestad Königsberg waar hij ook
professor was in de filosofie (logica en metafysica). Kant was een verstokt vrijgezel
met een levendige en extraverte persoonlijkheid. Hij had echter een zwakke
gezondheid en hield zich strikt aan een aantal zelf opgelegde regels.
Er werd gezegd dat de omwonenden van Königsberg hun klok konden gelijk zetten
op de dagelijkse wandeling van Kant.
Hij was een geliefde gastheer, gast en docent door zijn inspirerende en geestige
conversaties.
58
Kant sterft op tachtigjarige leeftijd en zou slechts een schim geweest zijn van de man
die hij oorspronkelijk was.
Kant bedacht niet alleen zijn eigen antwoord op filosofische vragen maar was ook
vertrouwd met de volledige geschiedenis van de filosofie.
Eén van zijn grootste verdiensten was dat hij een synthese tot stand bracht die
principes van het rationalisme én het empirisme met elkaar verbinden.
De leer van Kant is complex en ingewikkeld en heeft geleid tot de meest
uiteenlopende interpretaties of hoogdravende discussies.
Zijn belangrijkste werken zijn de drie kritieken nl.
1. Kritiek van de zuivere rede (Kritik der reinen vernunft – 1781)
Hier tracht hij de wetten van het denken op te stellen.
2. Kritiek van de praktische rede (Kritik der praktischen vernunft- 1788)
Hier stelt hij een universele morele wet op die hij als ‘categorisch imperatief’
benoemt.
3. Kritiek van het oordeelsvermogen (Kritik der urteilskraft – 1790)
Een minder invloedrijk werk waarin hij een aantal ideeën over schoonheid en
doel uitwerkt.
De Kritiek van de zuivere rede wordt beschouwd als één van de belangrijke werken uit
de geschiedenis van de filosofie. 5
In dit werk geeft hij een antwoord op de drie meest fundamentele filosofische vragen
die men sindsdien als grondvragen van de filosofie is gaan beschouwen nl.
1. Wat kan ik weten ?
2. Wat moet ik doen ?
3. Wat mag ik hopen ?
5 Wij behandelen in deze cursus enkel de eerste vraag. Kant’s ethische visie met het categorisch imperatief wordt in M&M2 behandeld.
59
8.3. Kritiek van de zuivere rede
In het beantwoorden van de eerste filosofische grondvraag tracht Kant de vermeldde
synthese uit te werken.
Komt de wereld overeen met onze waarnemingen of is de wereld zoals ze zich aan
ons verstand voordoet?
Kant was het gedeeltelijk eens met beide partijen. Maar de rationalisten gingen te ver
in hun geloof over de bijdrage van het verstand. Zij beweren dat metafysische
oordelen alleen kunnen gekend worden door het verstand of intellect. Empiristen
gingen te ver in het geloof over de bijdrage van de zintuiglijke ervaring. Zij stellen
dat de menselijke geest een leeg blad of tabula rasa is, dat beschreven wordt door de
wereld van ervaring.
Hij vertrekt van de overtuiging dat al onze kennis van de wereld voortkomt uit onze
gewaarwordingen. Maar in onze menselijke geest zijn er belangrijke factoren die
bijdragen aan onze voorstelling van de wereld.
Alle gewaarwordingen bereiken ons via de fysieke structuur die zorgt voor de
potentiële ervaring.
Er zijn bepaalde condities die de werking van onze geest bepalen, die onze
zienswijze van de wereld beïnvloeden. ‘We dragen allemaal permanent de bril van
het verstand die onze hele ervaring kleurt’.
Alles samen levert ons dat belangrijke vermogens op ,het geheel van wat we kunnen
gewaarworden. Daarbuiten kan er nog van alles bestaan maar dat kunnen we niet
gewaarworden.
Wat we weten is duidelijk begrensd door alles wat er ‘bestaat’ en alles wat we kunnen
‘ervaren’.
Alles wat er bestaat omvat alles. Alles wat we kunnen ervaren is duidelijk beperkter
aangezien het enkel gaat om datgene wat onze fysieke structuur kan verwerken.
60
Wat we zien, horen, ruiken en voelen is niet alleen afhankelijk van wat er buiten ons
om gebeurt maar ook van de wijze waarop onze rede; onze gewaarwordingen vormt.
Om ons in staat te stellen de ons omringende werkelijkheid te interpreteren, moet
onze geest een bepaalde structuur opleggen aan de stroom van binnenkomende
zintuiglijke gegevens.
Hij benoemt deze structuren als ‘categorieën van het verstand’. We nemen enkel
gegevens waar die al door deze categorieën zijn gefilterd. Zo is de beroemde
uitspraak van Kant te begrijpen; ‘gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen
zonder begrippen zijn blind.’
Kant stelt verder dat we niet zeker kunnen zijn van de wereld “op zich”, we kunnen
enkel weten hoe de wereld “voor mij” is. Deze kennis is subjectafhankelijk.
Van de dingen op zich kunnen we ons geen begrip vormen en hebben we geen
zekerheid. We kunnen enkel weten hoe ze aan ons “verschijnen”.
De wereld zoals die zich aan ons voordoet noemt kant de wereld der verschijnselen.
Hierover kunnen we enkel subjectafhankelijke kennis verwerven. De noumenale
wereld is de wereld van de dingen die op zichzelf zijn (das Ding an sich). We hebben
geen toegang tot deze transcendente wereld . We kunnen ze niet ervaren noch
registreren.
Kant noemde dit een copernicaanse wending in het probleem van de menselijke
kennis. Hij stemt deels in met de empiristen die stellen dat er geen kennis kan zijn
zonder bijdrage van de zintuigen. Hij komt deels overeen met de opvattingen van
het rationalisme, waarbij zintuiglijke gegevens op zich geen kennis kunnen leveren.
Hij beweerde dat met zijn werk de universele principes van het denken zijn ontdekt
en dat die voor eeuwig en voor de hele mensheid van toepassing waren.
WORDT VERVOLGD …in M&M2