Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd
Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale stereotyperingen in Nederlandse dagbladen
kannibaal Boulahrouz de oude architect Zidane geweldenaar Diaby goddelijke dikkerd Ronaldo oude krijger Song kabouter Wesley Sneijder scheermes de Jong huis-tuin-en-keuken-verdediger Salcido de Benjamin van de basisploeg Van der Wiel basketballend beest op noppen Koller meester Pirlo werkpaard Kuyt houwdegen Matterazzi krijgshaftige verdediger Puyol Zonnekoning Zidane
Jirel Verhage
Masterscriptie Communicatiewetenschap
Radboud Universiteit Nijmegen
2
Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd
Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale stereotyperingen in Nederlandse dagbladen
Jirel Verhage
S0808067
Augustus 2013
Masterscriptie
Opleiding communicatiewetenschap
Master journalistiek en media
Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleider: Dr. Gabi Schaap
Tweede lezer: Dr. Liesbeth Hermans
3
Inhoudsopgave
Paragraaf 1 | Aanleiding . . . . . . . 5
Paragraaf 2 | Theorie . . . . . . . 8
2.1 | Sociale identiteitstheorie . . . . . 8
2.1.1 | Categorisatie . . . . . . 8
2.1.2 | Ingroup/outgroup . . . . . 10
2.2 | Stereotyperingen . . . . . . 11
2.2.1 | Raciale stereotyperingen . . . . 11
2.2.2 | Raciale stereotyperingen m.b.t. sport . . 11
2.2.3 | Black edge discourse . . . . . 12
2.3 | Randzaken . . . . . . . 14
Paragraaf 3 | Methode . . . . . . . 15
3.1 | Methode van onderzoek . . . . . 15
3.2 | Onderzoekseenheden . . . . . . 15
3.2.1 | WKs . . . . . . 16
3.3 | Meetinstrument . . . . . . 17
3.3.1 | Positieve en negatieve fysieke aspecten . . 17
3.3.2 | Positieve en negatieve mentale aspecten . . 17
3.3.3 | Randzaken . . . . . . 18
3.4 | Analyseprocedures . . . . . . 18
3.4.1 | Kwantitatieve analyseprocedure . . . 18
3.4.2 | Kwalitatieve analyseprocedure . . . 19
3.4.3 | Kwaliteitscontroles . . . . . 19
Paragraaf 4 | Resultaten . . . . . . . 20
4.1 | Analyse hypotheses . . . . . . 20
4.2 | Analyse open onderzoeksvraag . . . . 23
4.2.1 | Organisatie . . . . . . 23
4.2.2 | Speelsteden . . . . . . 24
4.2.3 | Veiligheid . . . . . . 24
4.2.4 | Inwoners . . . . . . 24
4
4.2.5 | Supporters . . . . . . 25
Paragraaf 5 | Conclusies en discussie . . . . . 25
5.1 | Conclusies hypotheses . . . . . . 25
5.2 | Implicaties . . . . . . . 26
5.3 | Conclusies open onderzoeksvraag . . . . 27
5.4 | Beperkingen onderzoek . . . . . 28
5.5 | Vervolgonderzoek . . . . . . 28
Referentielijst . . . . . . . . 30
Bijlage I . . . . . . . . . 33
Bijlage II . . . . . . . . . 36
5
Paragraaf 1 | Aanleiding
In 2010 behaalde de Fransman Christophe Lemaitre de Europese titel sprint. Naar
aanleiding hiervan kopte de NRC Next Niet zwart, maar toch razendsnel, berichtte
Trouw Witte bliksemschicht wint 100 meter, schreef NRC Handelsblad Fransman te
snel voor donkere sprinters en claimde het AD Na 28 jaar weer een blanke
sprintkampioen. Deze krantenkoppen zeggen volgens de Utrechtse
cultuurwetenschappers Van Sterkenburg, Van der Tuin, Wekker en Buikema mr dan
dat alleen:
Wie kritisch luistert naar Nederlands sportcommentaar merkt dat het gebruik
van het eeuwenoude koloniale lichaam-geest onderscheid nog springlevend is.
() Het onverwachte succes van een 20-jarige witte Franse sprinter was nodig
om dit heel even expliciet bloot te leggen waar die doorgaans vrij onopvallend
meelift in het commentaar. Lemaitre heeft er op die manier onbewust voor
gezorgd dat de strijd om de belangrijkste sprinttitel bij de Europese
Kampioenschappen ook een strijd om betekenisgeving aan zwart en wit
zichtbaar heeft gemaakt. (Volkskrant, 31 juli 2010, p. 20).
Sport speelt een belangrijke rol in het medialandschap (Rowe, 2007). Grote
sportevenementen trekken miljoenen kijkers. Een blik in de jaarcijfers van Stichting
KijkOnderzoek laat zien dat in 2010 de acht meest bekeken programmas
voetbaluitzendingen zijn.*1 In 2011 maken twee voetbalprogrammas deel uit van de
top 10. Een jaar later maakt sport weer de dienst uit. Zeventien van de twintig meest
bekeken uitzendingen zijn in 2012 sport gerelateerd van aard.*2
1 Daarbij moet de kanttekening gemaakt worden dat het WK voetbal in 2010 plaatsvond
Voetbal neemt hierbij
een belangrijke plaats in. De vijf meest bekeken programmas in 2012 zijn alle
voetbalwedstrijden. Een groot publiek bekijkt en/of volgt grote sportevenementen via
massamedia (Koivula, 1999). Naast televisie en andere media hebben ook kranten een
belangrijk aandeel in de berichtgeving over sport (Wester, 2004). Vrijwel elke krant
heeft immers een sportkatern.
Met het oog op de kijkcijfers speelt sport dus een belangrijke rol in het
Nederlandse medialandschap. Berichtgeving over sport is echter niet louter gebaseerd
op sportevenementen, ook keerzijde van sport worden belicht, zoals hooliganisme
2 Daarbij moet de kanttekening gemaakt worden het zowel de Olympische Spelen als het EK voetbal in 2012 plaatsvonden
6
(Spaaij, 2008). Spaaij (2008) stelt dat er wekelijks berichten verschijnen over het
gedrag van hooligans in binnen- en buitenland. Daarnaast valt er iets bijzonders op in
sportberichtgeving, namelijk het gegeven dat er relatief veel raciale stereotyperingen
aanwezig zijn in sportberichtgeving (De Bruycker, 2012).
Dit is alarmerend aangezien een mediatekst de perceptie van mensen kan
benvloeden (De Bruycker, 2012). De media spelen een belangrijke rol in de
instandhouding van een bepaald discours (Luijt, 2005). Met het oog op sport gaat dit
volgens Crolley en Hand (2006) verder dan alleen het weergeven van feitelijke
gebeurtenissen tijdens een wedstrijd. De aanwezigheid van raciale stereotyperingen in
de sportmedia is hier een voorbeeld van (Eastman & Billings, 2001). Donkere atleten
kunnen beschreven worden aan de hand van algemeen geaccepteerde metaforen die op
het eerste gezicht onschuldig lijken, maar een bepaalde raciale lading kunnen hebben
(Crolley & Hand, 2006). Volgens Azzarito en Harrison (2008) spelen berichten in de
sportmedia een cruciale rol in de beeldvorming van jongeren over culturele raciale
verschillen. Stereotyperingen met een raciale lading kunnen schadelijk zijn voor
verschillende individuen in de maatschappij, zowel burgers als atleten worden
benvloed door raciale stereotyperingen (De Bruycker, 2010). Uit onderzoek blijkt dat
dit bij atleten (zelfs) van invloed kan zijn op de prestaties (Stone, Lynch, Sjomeling &
Darley, 1999). Volgens Bernstein en Blain (2002) neigen individuen naar racisme
wanneer zij worden blootgesteld aan raciale stereotyperingen. Gezien deze
ongewenste situaties is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de
aanwezigheid van raciale stereotyperingen in sportberichtgeving.
Er is veel onderzoek gedaan naar raciale stereotyperingen over sporters (De
Bruycker, 2012). Veelal zijn deze onderzoeken Amerikaans van aard (McCarthy,
Jones & Potrac, 2003). Met betrekking tot donkere sporters in relatie tot rassen en
stereotypering, is dit perspectief in Amerika anders dan in Europa. Dit komt door het
verschil in cultuur en historie omtrent rassen (McCarthy, Jones & Potrac, 2003).
Legale rassensegregatie met betrekking tot blanke en donkere individuen bestond in
Amerika nog tot eind jaren zestig van de vorige eeuw (Massey, 1993). In Europa
bestond dit niet met betrekking tot blanke en donkere individuen. Hoewel dit in
Amerika vanaf 1970 veranderde, sijpelt dit nog steeds na (Massey, 1993). Het feit dat
het als opzienbarend gezien kan worden dat een donker-wit koppel zoent in een
Hollywood-productie is hier een voorbeeld van. In Amerika ligt het onderscheid
tussen blank en donker dus gevoeliger dan in Europa. Los van enkele Engelse
7
onderzoeken en een Vlaams onderzoek is er op Europees terrein nog weinig bekend
over de aanwezigheid van raciale stereotyperingen in de Europese sportmedia (Crolley
& Hand, 2006; De Bruycker, 2012). Het is daarom wetenschappelijk relevant om
onderzoek te doen naar de aanwezigheid van raciale stereotyperingen over blanke en
donkere individuen vanuit een niet-Amerikaans perspectief. Onderhavig onderzoek
tracht de kennis over de aanwezigheid van raciale stereotyperingen vanuit een
Europees perspectief te verbreden. Dit is toegespitst op Nederlandse berichtgeving
over voetbal. Met het oog op de kijkcijfers kan aangenomen worden dat voetbal in
Nederland de populairste kijksport is, met een groot potentieel voor benvloeding.
Net als in Amerikaanse onderzoeken wordt er in onderhavig onderzoek een
onderscheid gemaakt tussen blank en donker. Vaak worden donkere spelers neergezet
als fysiek sterk en blanke spelers als mentaal sterk (McCarthy, Jones & Potrac, 2003).
Dit komt tot uiting in het citaat eerder in de aanleiding en is in overeenstemming met
het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008), dat in de theorieparagraaf
uitgebreid aan de orde zal komen. In de lijn van dit discourse zal tevens onderzoek
worden gedaan naar een verschil in randzaken rondom een voetbalevenement
georganiseerd door een Westers (blank) land en een voetbalevenement georganiseerd
door een Afrikaans (van oorsprong donker) land.
De krantenkoppen in het begin van deze paragraaf zijn voorbeelden van raciale
stereotyperingen. Onder dit type stereotyperingen worden stereotyperingen over zowel
blanke als donkere individuen verstaan. Onder donker worden voornamelijk
individuen verstaan die hun (koloniale) wortels in Afrika hebben, in de
wetenschappelijke literatuur bekend als black. Uit respect is in het vervolg van dit
onderzoek voor de vertaling donker gekozen.
Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen op wat voor manier blanke en donkere
sporters gepresenteerd worden in geschreven sportberichtgeving in Nederlandse
dagbladen.
De centrale vraag luidt dan ook:
Hoe worden blanke en donkere sporters weergegeven in Nederlandse dagbladen?
Het empirisch toetsen van de onderzoeksvraag verschaft kennis en nieuwe inzichten
op het gebied van raciale stereotypering in Nederland.
8
Paragraaf 2 | Theorie
Journalist Walter Lippmann omschreef stereotyperingen in 1922 als pictures in our
head. Inmiddels is er veel onderzoek gedaan op dit gebied en zijn stereotyperingen
tegenwoordig veel meer dan dat (Stangor & Schaller, in Macrae, Stangor & Hewstone,
1996). In de aanleiding werd duidelijk dat onderhavig onderzoek zich richt op raciale
stereotyperingen. Voordat dit aan de orde komt, is het belangrijk stil te staan bij de
theoretische inbedding van deze uitingen. Dit gebeurt aan de hand van de sociale
identiteitstheorie, afkomstig uit de sociale psychologie. In deze paragraaf wordt het
verband tussen de sociale identiteitstheorie en raciale stereotyperingen duidelijk.
2.1 | Sociale identiteitstheorie
De sociale identiteitstheorie, ontwikkeld door Tajfel en Turner (1979), geeft inzicht in
het psychologische proces van een individu om zichzelf positief te evalueren en staat
aan de basis van categorisering, dat later aan de orde komt. Tajfel (1981) definieert
sociale identiteit als: that part of individual self-concept that derives from knowledge
of ones membership in a social group (or groups), together with the value and
emotional significance attached to that membership (p. 255). Het gaat dus om
aspecten van het zelfbeeld, die ontstaan zijn uit het verlangen om bij een groep te
horen. Verschillende sociale contexten nopen individuen tot denken, voelen en
handelen op basis van zijn of haar persoonlijke ik (Tajfel, 1981).
Tajfel en Turner (1979) geven drie aannames waar de sociale identiteitstheorie
op steunt. De eerste houdt in dat individuen streven naar een positief zelfbeeld, waarin
getracht wordt dit zelfbeeld te behouden en/of te verhogen. Het deel zijn van een
sociale groep, dat gerelateerd is aan positieve of negatieve waardeoordelen, is de
tweede aanname. Dit staat bekend als categorisatie, waar in de volgende subparagraaf
op ingegaan wordt. De laatste assumptie is dat evaluatie van de eigen groep van
invloed is op de relatie met andere groepen. Dit wordt bepaald door een vergelijking
op basis van bepaalde kenmerken en staat bekend als het ingroup en outgroup denken
(Tajfel, 1974). In subparagraaf 2.1.2. komt dit aan bod.
2.1.1 | Categorisatie
Het ordenen van individuen in groepen staat bekend als categorisatie (Tajfel & Turner,
1979). Maar hoe komt het dat individuen in groepen worden ingedeeld? Belangrijk
9
hierbij is het proces van sociale categorisatie (Tajfel & Turner, 1979; Tajfel, 1982).
Categorisatie is een cognitief mechanisme om de omgeving in te delen, en helpt
individuen bij het verwerken van informatie op een manier die betekenisvol is voor het
individu (Mackie, Hamilton, Susskind & Rosseli, in Macrae, Stangor & Hewstone,
1996). Dit proces van categorisatie gaat vooraf aan het indelen van individuen in
groepen (Tajfel & Turner, 1979).
Maar op basis van wat vindt er categorisatie in groepen plaats? Noodzakelijk is
om Tajfels definitie van groepen onder de loep te nemen. Hij definieert dit op basis
van twee criteria: een intern criterium en een extern criterium (Tajfel, 1982). Het
interne criterium heeft te maken met identificatie, het al dan niet deel uit maken van
een groep op basis van persoonlijke kenmerken en eigenschappen zoals religie,
geslacht, nationaliteit, etniciteit en huidskleur (Tajfel, 1982). Binnen dit interne
criterium maakt Tajfel (1982) een onderscheid tussen een cognitief en evaluatief
aspect. Het cognitieve aspect betekent dat een individu zich bewust is onderdeel te zijn
van een groep, het evaluatieve aspect heeft er mee te maken dat dit bewustzijn
gerelateerd is aan bepaalde waardeoordelen van de eigen groep. Eberhardt en Fiske
(1994) leggen dit uit met een treffend voorbeeld. Zij concluderen dat donkere
individuen zich meer donker voelen dan blanken zich blank voelen. Dit sluit
naadloos aan bij de beginselen van de sociale identiteitstheorie en stipt tevens een
vorm van categorisatie aan die relevant is voor onderhavig onderzoek.
Het externe criterium heeft te maken met de benamingen van buitenaf, met de
overeenstemming buiten een groep dat die groep ook daadwerkelijk bestaat. Volgens
Tajfel (1982) kan er niet aan de eerder besproken interne criteria worden voldaan
zonder dat er overeenstemming is over het bestaan van een groep. Het
eerdergenoemde voorbeeld van Eberhardt en Fiske (1994) onderschrijft dit, zij het op
een wellicht onwaarschijnlijke manier, maar het geeft goed aan waar het hier om gaat.
Wanneer er namelijk geen overeenstemming zou zijn over een (kleur)verschil tussen
blank en donker, kunnen donkere individuen zich niet meer donker voelen.
Onderhavig onderzoek richt zich op dit externe criterium van categorisatie.
Groepen worden dus onderscheiden op basis van sociale kenmerken, die hen
weer verschillend kan maken van andere groepen (Tajfel, 1982). Zonder sociale
categorisatie kan er geen sprake zijn van wij en zij (Mackie, Hamilton, Susskind &
Rosseli, in Macrae, Stangor & Hewstone, 1996). Dit sluit aan bij de ingroup/outgroup
benadering van Tajfel (1974).
10
2.1.2 | Ingroup/outgroup
Uit het voorgaande is gebleken dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen een
ingroup en een outgroup op basis van categorisering. Volgens Thienpont (1999) werd
er voor het eerst over ingroup/outgroup gesproken in 1906 door William Sumner. Op
basis van Sumner en de uitwerking van Tajfel en Turner (1979) heeft Thienpont
onderzoek gedaan. Volgens Thienpont (1999) staat de idee van grenzen tussen
groepen centraal bij het onderscheid tussen een in- en outgroup. Binnen de
ingroup/outgroup benadering ligt de nadruk op het individu, die in de beeldvorming
wel tot een bepaalde groep behoort (ingroup), of niet tot een bepaalde groep behoort
(outgroup). In de vorige subparagraaf is verklaard aan de hand van de theorie van
Tajfel en Turner (1979) hoe individuen door middel van persoonlijke kenmerken en
eigenschappen tot een bepaalde groep kunnen behoren, of in een bepaalde groep
ingedeeld kunnen worden.
Individuen neigen er naar de eigen groep (ingroup) positief te beoordelen
(Tajfel & Turner, 1979). Dit gebeurt vooral door een vergelijking te maken tussen de
eigen groep en de outgroup. Het doel van dit onderscheid is om de eigen superioriteit
ten opzichte van een outgroup te bevestigen, of zelfs te verhogen (Tajfel & Turner,
1979). Een belangrijk verschijnsel hierbij is dat groepsleden de neiging hebben
bepaalde eigenschappen van de outgroup, maar ook van de eigen groep, te overdrijven
om op die manier het onderscheid tussen beiden groepen te vergroten (Thienpoint,
1999). Volgens Thienpoint (1999) is een ander verschijnsel dat individuen zich over
de outgroup generaliserend uitlaten, terwijl zij over de leden van de eigen groep een
afgewogen mening hebben. Hierbij is een voorwaarde dat de outgroup gezien moet
worden als een relevante groep om een vergelijking te kunnen maken met de eigen
groep (Tajfel & Turner, 1979). Deze assumptie geldt ook voor onderhavig onderzoek,
het verschil tussen een blanke en donkere huidskleur sluit hier bij aan. Onderzocht zal
worden of de Nederlandse blanke journalist (onbewust) bericht conform het
ingroup/outgroup denken.
Er zijn vele verschillende vormen van een ingroup en outgroup denkbaar, maar
dit onderzoek richt zich enkel op de categorisatie op het gebied van huidskleur.
Het onderscheid tussen huidskleur komt onder meer tot uiting in zogenaamde
stereotyperingen (Tajfel, 1982).
11
2.2 | Stereotyperingen
In de literatuur zijn vele definities over stereotyperingen te vinden (De Bruycker,
2012). Onderhavig onderzoek gebruikt de definitie van Ramasubramanian (2011).
Volgens haar zijn stereotyperingen cognitieve generaliseringen, die een ieder van ons
heeft over een veelheid aan onderwerpen. Deze definitie sluit aan op onderzoek van
Brigham (1971), die stelt dat stereotyperingen vrijwel altijd gezien kunnen worden als
generaliseringen. Binnen de cognitieve traditie is de aanname dat stereotyperingen
aangeleerd en aan verandering onderhevig zijn, voornamelijk door informatie die
individuen verkrijgen door contact met leden van andere sociale groepen (Stangor &
Schaller, in MacRae, Stangor & Hewstone, 1996). Dit sluit aan bij de eerder
behandelde sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1979). Later in deze
paragraaf zal blijken op welke manier dit aangeleerd is en dat stereotyperingen niet per
definitie aan verandering onderhevig zijn, maar diep geworteld kunnen zijn.
2.2.1 | Raciale stereotyperingen
Het onderscheid op het gebied van huidskleur komt tot uiting in een specifiek soort
stereotypering: raciale stereotyperingen (Tajfel, 1982; De Bruycker, 2012). Zoals in de
aanleiding al naar voren kwam, richt dit onderzoek zich op deze stereotyperingen met
een raciale lading.
Wat houden raciale stereotyperingen precies in? Dit soort stereotyperingen
komen overeen met etnische stereotyperingen (Brigham, 1971). Volgens Brigham
(1971) is een etnische stereotypering een generalisatie over een etnische groep, op
basis van gelaatstrekken, die (onterecht) toegekend is door een observant. Met
betrekking tot dit onderzoek zullen raciale stereotyperingen over blank en donker aan
de orde komen en dient een observant opgevat te worden als de Nederlandse blanke
journalist.
2.2.2 | Raciale stereotyperingen met betrekking tot sport
Volgens De Bruycker (2012) is het logisch dat de sportjournalistiek niet ontkomt aan
het gebruik van raciale stereotyperingen. Dit verklaart waarom er een toenemende
interesse is vanuit de wetenschap voor verschillen op het gebied van huidskleur in
sport (Banet-Weiser, 1999). Raciale en etnische stereotyperingen komen veel voor in
sportberichtgeving (Eastman & Billings, 2001). Volgens Baldassaro (2005) is dat al
12
sinds 1880 aan de orde. Journalisten gebruiken volgens De Bruycker (2012) vaak
racetalk: een raciaal getint discours om sportevenementen te beschrijven. Dit kan
gezien worden als incorrecte generaliseringen die vertekeningen veroorzaken in ons
denken. Echter gaat het hier vaak niet om openlijke racistische uitspraken, maar om
onbewuste assumpties van journalisten (De Bruycker, 2012). Volgens van Dijk (in
Wodak, 1989) zijn media een van de belangrijkste contexten waarin racisme wordt
doorgegeven. Hij stelt verder dat journalisten bepaalde evenementen construeren,
waarbij denkbeelden en schemas van de journalist een belangrijke rol spelen. Van
Dijk (in Wodak, 1989) stelt dat juist tijdens dit proces raciale stereotyperingen kunnen
binnensluipen. Hoe dit verschil tot uiting komt blijkt in de volgende subparagraaf. Er
wordt gebruik gemaakt van het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008).
2.2.3 | Black edge discourse
Een laatste stap naar de hypotheses toe is om eerdergenoemde zaken in te bedden in
het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008). Onderhavig onderzoek
koppelt het eerder besproken ingroup/outgroup denken op het gebied van huidskleur
(Tajfel & Turner, 1979), aan deze theorie. Hierdoor wordt niet alleen met de
beeldvorming zelf rekening gehouden, maar ook met de zender: de journalist. Dit toch
niet onbelangrijke element ontbreekt in deze theorie en onderhavig onderzoek tracht
hier een aanvulling op te zijn.
Het black edge discourse stoelt op het black brawn versus white brains denken
van Jackson (in Buffington & Fraley, 2011). Het brain-brawn onderscheid vindt de
oorsprong in de tijd van het kolonialisme (Jackson, in Buffington & Fraley, 2011).
Daarin ontwikkelden Europese grootmachten een ideologie die inhield dat Afrikanen
van nature alleen geschikt zouden zijn om fysieke arbeid te verrichten. Dit gebeurde
om de kolonisering van de Afrikaanse bevolking te rechtvaardigen (Jackson, in
Buffington & Fraley, 2011). Volgens Hartmann (2000) heeft dit geleid tot een blanke
superioriteit in de bovenlagen van de samenleving.
Het black edge discourse gaat uit van deze erkenning van fysieke kwaliteiten
aan donkere spelers en mentale kwaliteiten aan blanke spelers. Hierdoor krijgen
donkere sporters vooral atletische en fysieke eigenschappen toegeschreven, terwijl
mentale eigenschappen zoals intelligentie en leiderschapscapaciteit vooral aan blanke
sporters worden toegeschreven (Rada, 1996; Azzarito & Harrison, 2008). Tegenover
de gedachte white men cant jump, staat volgens Kamin (2001) de gedachte black men
13
cant think. Deze denkwijze van Kamin (2001) staat naast het black edge discourse
centraal in het meetinstrument, dat in de volgende paragraaf aan de orde zal komen.
Wellicht rijst de vraag of donkere sporters genetisch gezien nou eenmaal fysiek
sterker zijn dan blanken. Deze vraag kan met een volmondig nee beantwoord worden.
Wetenschappelijk bewijs op dit gebied ontbreekt namelijk volkomen (Pitsiladis,
Irving, Charlton & Scott, in Sands & Sands, 2010). Deze onderzoekers stellen dat het
uiteraard mogelijk is dat aangeboren kwaliteiten invloed hebben op bepaalde
sportprestaties. Maar het is onmogelijk om te bewijzen dat huidskleur voor het doen
van goede prestaties de hoofdoorzaak is (De Bruycker, 2010). Volgens De Buycker
(2010) valt het black edge discourse dan ook absoluut niet biologisch te onderbouwen.
Genetica is onderdeel van het geheel, maar vertaalt zich niet automatisch in
superioriteit (De Bruycker, 2010). Dit is van cruciaal belang met betrekking tot
onderhavig onderzoek, het gaat immers om de eigenschappen die journalisten geven
aan sporters door middel van stereotyperingen.
De erkenning van fysieke en mentale aspecten wordt getoetst door een
onderscheid te maken tussen positieve en negatieve aspecten. Positief en negatief
worden in de volgende paragraaf geoperationaliseerd. Voor nu volstaat het om op
basis van de besproken literatuur toe te komen aan de hypotheses. In de lijn van het
eerder besproken black brawn versus white brains denken (Jackson, in Buffington &
Fraley, 2011) en het black edge discourse (Azzarito & Harrison, 2008) is de
verwachting dat donkere spelers vaker positieve fysieke aspecten toegeschreven zullen
krijgen dan blanke spelers. Dit leidt tot de eerste hypothese:
H1a: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over positieve fysieke
aspecten berichten dan bij blanke spelers.
Inherent aan deze hypothese is of er ook bij blanke spelers negatiever over
fysieke aspecten wordt bericht dan bij donkere spelers. Dit leidt tot de tweede
hypothese:
H1b: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke
aspecten berichten dan bij donkere spelers.
In de lijn van eerdergenoemde theorien komen ook de mentale aspecten aan
bod. De verwachting is dat blanke spelers vaker positieve mentale aspecten zullen
krijgen toegeschreven dan donkere spelers. Dit leidt tot de derde hypothese:
14
H2a: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over positieve mentale
aspecten berichten dan bij donkere spelers.
Wederom is inherent aan deze hypothese of er ook bij donkere spelers
negatiever over fysieke aspecten wordt bericht dan bij blanke spelers. Dit leidt tot de
vierde hypothese:
H2b: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over negatieve
mentale aspecten berichten dan bij blanke spelers.
Volgens Tajfel en Turner (1979) kan er vanuit het ingroup/outgroup denken,
naast de eerder besproken scheiding naar huidskleur, ook een scheiding plaatsvinden
op het gebied van nationaliteit. Aangezien de journalisten de Nederlandse nationaliteit
bezitten gaat de laatste hypothese in op het verschil tussen onze donkere jongens en
donkere spelers met een andere nationaliteit dan de Nederlandse:
H3: Nederlandse journalisten zullen vaker over positieve fysieke en mentale aspecten
berichten bij Nederlandse donkere spelers dan bij donkere spelers met een andere
nationaliteit dan de Nederlandse.
2.4 | Randzaken
De besproken theorie handelt over stereotyperingen voor individuen (De Bruycker,
2010). Er is geen wetenschappelijk onderzoek bekend over randzaken rondom
voetbalwedstrijden heen. In de aanleiding kwam dit al kort naar voren. Dit is een
interessante toevoeging aan het onderzoek.
De wereldkampioenschappen voetbal (WKs) van 2006 in Duitsland en 2010
in Zuid-Afrika zullen dienen als case. Een onderbouwing van deze keuze volgt in de
volgende paragraaf. In de lijn van het black edge discourse, waarin blanken superieur
zijn op het gebied van intelligentie (Azzarito & Harrison, 2008), is de verwachting dat
er positiever over organisatorische kenmerken wordt geschreven over het WK
georganiseerd door een Westers (blank) land dan over een WK dat georganiseerd is
door een Afrikaans (van oorsprong donker) land. Omdat dit verder niet hard te maken
is op basis van wetenschappelijk onderzoek is gekozen voor een open
onderzoeksvraag:
15
Hoe wordt er bericht over organisatorische kenmerken en omgevingsfactoren op het
WK in Duitsland en het WK in Zuid-Afrika?
De opgestelde hypotheses en de open onderzoeksvraag trachten een antwoord te geven
op de opgestelde onderzoeksvraag in de aanleiding.
Paragraaf 3 | Methode
In de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat er onderzoek wordt gedaan
naar de aanwezigheid van raciaal getinte stereotyperingen. Ter sprake is gekomen dat
de berichtgeving over het WK 2006 en WK 2010 als case dient. In deze paragraaf zal
dit verder uit de doeken worden gedaan. Aan de orde komt welke methode is
gehanteerd, wat de onderzoekseenheden zijn, hoe het meetinstrument tot stand is
gekomen en welke analyseprocedures zijn gebruikt.
3.1 | Methode van onderzoek
Voor het onderzoeken van mediaberichtgeving ligt inhoudsanalyse voor de hand
(Wester, 2006). Volgens Wester is inhoudsanalyse een selectieve lezing van het
materiaal vanuit een bepaalde vraagstelling (p.16). Deze methode is uitermate
geschikt om gegevens te verzamelen over een omvangrijk aantal mediaberichten.
3.2 | Onderzoekseenheden
In voorgaande paragrafen is naar voren gekomen dat op basis van het
ingroup/outgroup denken van Tajfel (1982) blanke en donkere individuen de eenheden
zijn waarover dit onderzoek uitspraken tracht te doen. In de aanleiding kwam naar
voren wat er onder donker wordt verstaan. Een nadere uitleg misstaat niet. Wat betreft
donkere spelers is er een strikte scheiding gemaakt. Voornamelijk (van origine)
Afrikaanse voetballers zijn in de onderzoekspopulatie opgenomen, maar ook donkere
Zuid-Amerikaanse spelers. Bij twijfel over de huidskleur werd een speler niet
meegenomen. Bij blanke spelers is dezelfde striktheid aangehouden.
Stereotypering over eerdergenoemde eenheden zijn onderzocht in vier van de
vijf grootste landelijke Nederlandse dagbladen, te weten: De Telegraaf, de Volkskrant,
Trouw en het Algemeen Dagblad. Voor deze kranten is gekozen omdat deze landelijk
de grootste oplage hebben en daarmee een representatief beeld geven van het
voorkomen van raciale stereotypen in de Nederlandse dagbladen.
16
In totaal zijn in de steekproef 305 relevante berichten aangetroffen. Hiervan
komen 81 uit De Telegraaf, 85 uit De Volkskrant, 63 uit Trouw en 76 uit het
Algemeen Dagblad. Dit leidde tot een beschrijving van in totaal 438 spelers, waarvan
er 311 blank zijn en 127 donker.
3.2.1 | WKs
Omdat het praktisch onuitvoerbaar is alle artikelen die raciale stereotypen bevatten te
onderzoeken is gekozen om twee voetbalevenementen als case te gebruiken, het WK
2006 in Duitsland en het WK 2010 in Zuid-Afrika. De keuze hiervoor is vierledig.
De eerste reden is het belangrijkst. Door het nemen van de WKs als case kan
er namelijk tevens gekeken worden naar randzaken omtrent eerdergenoemde
toernooien. Interessant is namelijk dat het WK in 2006 door een Westers land is
georganiseerd en het WK 2010 door een Afrikaans land. Omdat hier weinig over
bekend is, zal dit deel van het onderzoek exploratief van aard zijn. Daarnaast bleek al
uit de aanleiding dat voetbal de populairste kijksport in Nederland is. De derde reden
houdt in dat er op beide WKs relatief veel (Afrikaanse) donkere spelers actief zijn.
Daarmee werd veilig gesteld dat er genoeg donkere spelers in de populatie opgenomen
zouden kunnen worden. Tot slot is gebleken dat er op basis van nationaliteit een
ingroup en outgroup kan bestaan (1982). Het gebruiken van de WKs als case
vergemakkelijkt het toetsen van de laatste hypothese. 222 beschrijvingen van spelers
zijn afkomstig van het WK in Duitsland en 216 beschrijvingen van het WK in Zuid-
Afrika.
De artikelen zijn geselecteerd met behulp van de online krantendatabank
LexisNexis. Met betrekking tot het WK 2006 zijn artikelen geselecteerd in de periode
van 8 juni 2006 tot en met 10 juli 2006, voor het WK 2010 in de periode van 10 juni
2010 tot en met 12 juli 2010. Voor deze tijdsperiodes is gekozen zodat beide
wereldkampioenschappen in zijn geheel werden meegenomen, plus een dag voor de
openingswedstrijd en een dag na de finale. Kranten berichten immers pas op die dag
over de gespeelde laatste wedstrijd. Gezien het onderzoek naar randzaken is er voor
gekozen een dag voor de start van WKs te selecteren. De zoekterm WK is bij alle
kranten gehanteerd, waardoor LexisNexis alleen artikelen weergaf die deze zoekterm
bevatten. Alleen artikelen die toegeschreven eigenschappen aan spelers of randzaken
over beide WKs bevatten maken deel uit van de onderzoekspopulatie. Het gaat
immers niet om de artikelen zelf, maar puur om beschrijvingen door de journalist.
17
3.3 | Meetinstrument
Er is gebruikt gemaakt van het online programma Thesistools als
onderzoeksinstrument. Zowel toegeschreven eigenschappen van de journalist aan de
spelers als randzaken werden door middel van dit meetinstrument onderzocht. Het
meetinstrument is te vinden in bijlage I.
Met betrekking tot toegeschreven eigenschappen is gebleken dat het black
edge discourse een duidelijk onderscheid impliceert tussen fysieke en mentale
aspecten (Azzarito & Harrison, 2008). Tevens kwam in paragraaf 2 naar voren dat
stereotyperingen hier de uiting van kunnen zijn. De belangrijkste begrippen uit de
hypotheses zijn positieve en negatieve fysieke en mentale aspecten. Door dit te toetsen
is de verwachting een goede indicatie te krijgen van het gebruik van het black edge
discourse in de Nederlandse berichtgeving. Hoe eerdergenoemde begrippen zijn
geoperationaliseerd komt in deze subparagraaf aan de orde. Subparagraaf 3.3.1
behandelt de fysieke aspecten, 3.3.2 de mentale aspecten en 3.3.3 de randzaken.
3.3.1 | Positieve en negatieve fysieke aspecten
Fysieke aspecten kunnen zowel positief als negatief zijn (De Bruycker, 2012). Dit
onderscheid wordt voor onderhavig onderzoek strikt gehanteerd. Voor de
operationalisatie van fysieke aspecten is grotendeels gebruik gemaakt van de
operationalisaties van De Bruycker (2012), die soortgelijk onderzoek deed in
Belgische kranten. De Bruycker operationaliseerde de fysieke aspecten op basis van
McCarthy, Jones en Potrac (2003). Dit resulteerde in de positieve fysieke aspecten
schotkracht, sprongkracht, kopbalsterk, duelkracht, balvastheid, snelheid, lenigheid,
forsgebouwdheid en explosiviteit. Onderhavig onderzoek heeft daar twee aspecten aan
toegevoegd. Naar aanleiding van Eastman en Billings (2001) het fysieke aspect
atletisch. Op basis van de eerste proefcoderingen is hier tevens groot/lang aan
toegevoegd. Negatieve fysieke aspecten houden de tegenhangers in, zoals geen
schotkracht, geen duelkracht etc. (zie bijlage I).
3.3.2 | Positieve en negatieve mentale aspecten
Evenals bij fysieke aspecten kunnen mentale aspecten tevens positief en negatief zijn
(De Bruycker, 2012). Wederom is grotendeels gebruikt gemaakt van de
operationalisaties van De Bruycker. Onder positieve mentale aspecten worden
18
zodoende leiderschapscapaciteit, overzicht, inzet, goede passing, discipline, goed
positiespel, fair-play en oplettendheid verstaan. Deze lijst volstond echter niet. Op
basis van Back, Crabbe en Solomos (1999) zijn hier concentratie en teamspeler aan
toegevoegd. Spel intelligentie is afgeleid uit McCarthy, Jones en Potrac (2003).
Negatieve aspecten zijn tegenhangers als geen overzicht, lui etc. (zie bijlage I).
Deze fysieke en mentale aspecten dekken voldoende het fysieke en mentale
domein. Wanneer een bepaalde toegekende eigenschap niet valt onder de
geoperationaliseerde aspecten, zal dit bij beide aspecten kunnen vallen onder andere
positief of andere negatief (zie bijlage I).
Dat het uitsluitend gaat om toegekende eigenschappen door de journalist tracht
het volgende voorbeeld te verduidelijken. Wanneer speler X de bal snoeihard
binnenschiet, zal dit vallen onder het kopje schotkracht. Wanneer speler Y de bal
binnenschiet, zal dit niet worden meegenomen.
3.3.3 | Randzaken
Naast de toegekende eigenschappen door journalisten aan spelers worden tevens
randzaken van beide WKs onderzocht. De antwoorden op de open vragen over de
organisatie, speelsteden, veiligheid, inwoners en supporters op beide WKs werden
door middel van trefwoorden gecodeerd in de berichtgeving (zie bijlage I).
3.4 | Analyseprocedures
Na het coderen van het laatste artikel is de analyseprocedure van start gegaan. De
resultaten werden overgeheveld van Thesistools naar SPSS. De dataset werd
opgeschoond en klaar gemaakt om te toetsen. Dit hield in dat variabelen werden
hergecodeerd en dat de antwoorden op de open vragen uit de dataset werden
verwijderd. De analyseprocedure is dan ook tweeledig: er komt een kwantitatieve en
kwalitatieve analyseprocedure aan te pas. Subparagraaf 3.4.3 behandelt de
kwaliteitscontroles.
3.4.1 | Kwantitatieve analyseprocedure
Het kwantitatieve deel begon met het meten van de intercodeurbetrouwbaarheid, dat in
subparagraaf 3.5 aan de orde komt. Voordat de significantie van de hypotheses
vastgesteld kon worden, zijn er een aantal stappen uitgevoerd.
Per hypotheses zijn er crosstabs gemaakt met daarin de relevante variabelen.
19
Relevante toetsen als Chi-square (X2) en carmers V geven aan of er een verband
bestaat tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen en hoe sterk dat verband al
dan niet is. De Chi-square geeft aan of de verdeling van de cellen al dan niet gelijk is.
Aangezien in onderhavig onderzoek de verdeling vaak niet gelijk was (geen of n
fysiek/mentaal aspect kwam vaker voor dan vijf fysieke/mentale aspecten per speler),
is er voor gekozen om middels een non-parametrische test de hypotheses te toetsen.
Deze test houdt namelijk rekening met scheve verdelingen. De bijbehorende p-waarde
van de maat Mann-Whitney verschaft daarbij duidelijkheid over het
significantieniveau van de desbetreffende hypothese. Deze p-waarde mag door twee
gedeeld worden, omdat SPSS tweezijdig toetst en de hypotheses eenzijdig getoetst
worden. Er is een alpha van
20
ten opzichte van andere statistische toetsen. Doorgaans wordt de betrouwbaarheid van
het coderen van een bepaalde variabele voldoende geacht als deze boven 0.80 ligt.
Tussen 0,667 en 0,80 is het voldoende (Wester, 2006). De variabele atletisch scoorde
weliswaar laag (0,6812), maar aangezien de variabele niet atletisch wel 1 scoorde,
werd het begrip van de variabele toch duidelijk geacht. Het was niet noodzakelijk
variabelen te verwijderen, de range van de variabelen is 0,6812 tot en met 1 (zie
bijlage II voor alle Krippendorffs Alphas per variabele). Het gemiddelde van alle
Krippendorffs Alphas is 0,9724.
Paragraaf 4 | Resultaten
Tabel 1 t/m 5 laten de resultaten zien van hypotheses 1a t/m 3. Algemeen blijkt dat er
vaker toegekende positieve aspecten aanwezig zijn dan toegekende negatieve aspecten
(74,4% is positief, 25,6% negatief). In paragraaf 2 bleek dat fysieke en mentale
aspecten zowel positief als negatief kunnen zijn. Bij de fysieke aspecten is 81,5% van
de toeschrijvingen door de journalist positief en 18,5% negatief. Bij de mentale
aspecten is 68,7% positief en 31,3% negatief. Van de toegeschreven eigenschappen
aan een speler door de journalist had 46,4% een fysiek karakter en 53,6% een mentaal
karakter. Nadat de hypotheses besproken zijn, komen de resultaten van de open
onderzoeksvraag aan bod.
4.1 | Analyse hypotheses
H1a: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over positieve fysieke
aspecten berichten dan bij blanke spelers.
Er blijkt dat aan donkere spelers vaker een positief fysiek aspect toegeschreven is dan
aan blanke spelers (zie tabel 1). Aanwezig onder het kopje positief fysiek aspect
houdt in dat er minimaal n fysiek aspect is toegeschreven aan een bepaalde speler.
Ditzelfde geldt voor tabel 2 t/m 5, zij het dat aanwezig dan logischerwijs minimaal
n positief/negatief fysiek of mentaal aspect inhoudt; afhankelijk van de inhoud van
de tabel.
Het verband dat er vaker een positief fysiek aspect toegeschreven is aan
donkere spelers is echter niet sterk (Cramers V: 0,169). Uit de analyse blijkt dit
verschil wel significant, Mann-Whitney heeft een p-waarde van 0,003. De positieve
21
fysieke aspecten die het meest voorkomen zijn schotkracht (11,1% van totaal aantal
toegekende eigenschappen), balvastheid (6,1%) en snelheid (4,7%).
Tabel 1: Positieve fysieke aspecten naar huidskleur
Huidskleur
Positief fysiek
aspect
Blank Donker Totaal
Aanwezig 40,2% 55,9% 55,3%
Niet aanwezig 59,8% 44,1% 44,7%
Totaal N=311 N=127 N=438
X2 = 12,565; p < 0,05
H1b: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke
aspecten berichten dan bij donkere spelers.
Er blijkt nauwelijks een verschil tussen blanke en donkere spelers wanneer het gaat
om negatieve fysieke aspecten (zie tabel 2). Cramers V heeft een waarde van 0,022,
wat zwak is. Uit de analyse blijkt dit verschil niet significant, Mann-Whitney heeft een
p-waarde van 0,820. Het negatieve fysieke aspect dat het vaakst voorkomt is geen
schotkracht (2,1%).
Tabel 2: Negatieve fysieke aspecten naar huidskleur
Huidskleur
Negatief fysiek
aspect
Blank Donker Totaal
Aanwezig 10,9% 10,2% 10,7%
Niet aanwezig 89,1% 89,8% 89,3%
Totaal N=311 N=127 N=438
X2 = .205
H2a: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over positieve mentale
aspecten berichten dan bij donkere spelers.
22
Er blijkt dat aan blanke spelers vaker een positief mentaal aspect toegeschreven is dan
aan donkere spelers (zie tabel 3). Hoewel dit verband niet sterk is (Cramers V: 0,165),
blijkt dit verschil uit de analyse wel significant. Mann-Whitney heeft een p-waarde
van 0,002. De positieve mentale aspecten die het meest voorkomen zijn
hardwerk/inzet (6,9%), spel intelligentie (5,5%) en leiderschapscapaciteit (5,2%).
Tabel 3: Positieve mentale aspecten naar huidskleur
Huidskleur
Positief mentaal
aspect
Blank Donker Totaal
Aanwezig 49,2% 30,7% 43,2%
Niet aanwezig 51,8% 69,3% 56,8%
Totaal N=311 N=127 N=438
X2 = 11,933; p < 0,05
H2b: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over negatieve
mentale aspecten berichten dan bij blanke spelers.
Er blijkt dat aan donkere spelers vaker een negatief mentaal aspect toegeschreven is
dan aan blanke spelers (zie tabel 4). Dit verband is niet sterk (Cramers V: 0,124). Uit
de analyse blijkt dit verschil wel significant (one-sided p-waarde Mann-Whitney:
0,034). De negatieve mentale aspecten die het meest voorkomen zijn geen fair-play
(3,9%) en geen spel intelligentie (3,7%).
Tabel 4: Negatieve mentale aspecten naar huidskleur
Huidskleur
Negatief mentaal
aspect
Blank Donker Totaal
Aanwezig 18,6% 26,0% 20,8%
Niet aanwezig 81,4% 74,0% 79,2%
Totaal N=311 N=127 N=438
X2 = 6,750; p < 0,05
23
H3: Nederlandse journalisten zullen vaker over positieve fysieke en mentale aspecten
berichten bij Nederlandse donkere spelers dan bij donkere spelers met een andere
nationaliteit dan de Nederlandse.
Er blijkt dat er weinig verschil zit tussen donkere Nederlandse spelers en donkere
spelers met een andere identiteit dan de Nederlandse (zie tabel 5). Deze hypothese is
niet significant. De p-waarde van Mann-Whitney bedraagt 0,882. De Cramers V
waarde is 0,208.
Tabel 5: Fysieke/mentale aspecten naar nationaliteit (met donkere huidskleur)
Nationaliteit donkere spelers
Fysiek/mentaal
aspect
Nederlands Andere Totaal
Aanwezig 66,6% 73,6% 71,7%
Niet aanwezig 33,4% 26,4% 28,3%
Totaal N=36 N=91 N=127
X2 = 5,468
4.2 | Analyse open onderzoeksvraag
Deze subparagraaf behandelt het kwalitatieve aspect van onderhavig onderzoek. In de
vorige paragrafen werd duidelijk dat er onderzocht is of er een verschil zit in
beschrijvingen over de organisatie, speelsteden, veiligheid, inwoners en supporters op
beide WKs. Per thema zullen de belangrijkste bevindingen kort besproken worden.
Hiermee wordt getracht een beschrijvend antwoord te geven op de open
onderzoeksvraag: hoe wordt er bericht over organisatorische kenmerken en
omgevingsfactoren op het WK in Duitsland en het WK in Zuid-Afrika?
4.2.1 | Organisatie
Het WK in Duitsland is beschreven als een Duits feestje, het WK in Zuid-Afrika is
weergegeven als een Afrikaans feestje. Dit Duitse feestje is volgens de Nederlandse
journalist perfect georganiseerd, zowel sportief als organisatorisch. De leus van dit
WK de wereld te gast bij vrienden is in alle onderzochte kranten aangehaald. De
positieve impact van het WK voor de Duitse economie, is breed uitgemeten.
24
Daarentegen komt in de berichtgeving over het WK in Zuid-Afrika naar voren dat de
impact niet (alleen) in geld zit, maar verder gaat. Hoop is daarbij een belangrijk
begrip. Niet alleen voor het land zelf, maar voor een heel continent. Ondanks dat de
velden te hard, te droog en te hoog gelegen zijn, de bal alle kanten op vliegt, de
vuvuzela communicatie op het veld onmogelijke maakt en de huiskamer binnen
toetert, heeft Afrika met het organiseren van dit evenement volgens Nederlandse
journalisten de wereld laten zien dat het een stuk vooruit is gekomen in haar
ontwikkeling.
4.2.2 | Speelsteden
Beschreven werd dat elf van de twaalf speelsteden zich in het westen van Duitsland
bevonden en n speelstad in het oosten. Op dit onderscheid tussen oost en west zal in
paragraaf 4.2.4 ingegaan worden. De Duitse stadions zijn gerenoveerd, de stadions in
Zuid-Afrika nieuw uit de grond gestampt. De angst leeft onder de journalisten dat er
na het WK weinig met de Zuid-Afrikaanse stadions zal gebeuren, terwijl in Duitsland
de voetbalclubs gebaat zijn met een renovatie van hun stadions.
4.2.3 | Veiligheid
De Nederlandse journalisten berichten dat er weinig gewelddadige incidenten
plaatsvinden in Duitsland en dat er Nederlandse politie aanwezig is. In Zuid-Afrika is
dit niet het geval en wordt er melding gemaakt van gewelddadige incidenten. Wanneer
er echter bericht is over een incident, is het bericht afgesloten met de informatie dat de
slachtoffers geen aangifte doen of het incident niet zwaar opvatten. Een voorbeeld
hiervan is dat dit overal ter wereld had kunnen gebeuren. Dit citaat uit het Algemeen
Dagblad is een weergegeven reactie van de Griekse internationals naar aanleiding van
een beroving op de Griekse spelers.
4.2.4 | Inwoners
Volgens de Nederlandse journalisten verkeerden de Duitsers nooit eerder in zo een
feeststemming sinds de val van de muur. Iedereen viert feest. Het weggepoetste
verschil tussen oost en west is uitgemeten, saamhorigheid voert de boventoon. Dit
komt overeen met de beschrijving over inwoners van Zuid-Afrika. Ook hier komt naar
voren dat het WK zorgt voor eenheid in het land. Blank en donker vieren samen feest,
het WK dient als lijm voor het land en geeft hoop aan de miljoenen mensen in de
25
townships. In de berichtgeving komt naar voren dat de inwoners van beide landen trots
zijn op hun land.
4.2.5 | Supporters
De journalisten spreken met betrekking tot het WK in Duitsland over grote
Oranjefeesten, met veel uitgedoste Nederlandse fans. Er heerst dan ook een
massahysterie. Er is meer ruimte voor beschrijvingen over Nederlandse fans in
vergelijking met beschrijvingen over fans van andere landen. Dit in tegenstelling tot
de beschrijving over supporters in Zuid-Afrika. De vuvuzela speelt hierin een centrale
rol, evenals de Afrikaanse supporter. Beschrijvingen zijn gedetailleerder. Zingende,
dansende en vrolijke supporters is het beeld dat geschetst is door de Nederlandse
journalisten. Waar het hup hup Holland hard in de Duitse stadions klinkt, wordt deze
leus in Zuid-Afrika overstemd door de vuvuzela.
Paragraaf 5 | Conclusies en discussie
Het doel van dit onderzoek is te achterhalen op wat voor manier blanke en donkere
sporters gepresenteerd worden in geschreven sportberichtgeving in de Nederlandse
media. Dit is voornamelijk gebeurd op basis van het black edge discourse van
Azzarito en Harrison (2008). Per hypothese volgt een korte bespreking, gevolgd door
een implicatie en een interpretatie van de open onderzoeksvraag. Gezien de
beschrijvingen van 438 spelers, worden de resultaten generaliseerbaar geacht.
5.1 | Conclusies hypotheses
In overeenstemming met het black edge discourse (Azzarito & Harrison, 2008) en de
black brawn versus white brains gedachte van Jackson (1989, in Buffington & Fraley,
2011) zijn de hypotheses over positieve fysieke (H1a) en mentale (H2a) aspecten
bevestigd. Donkere spelers krijgen door de Nederlandse journalist significant vaker
positieve fysieke aspecten toegeschreven dan blanke spelers. Wat positieve mentale
aspecten betreft, is dit volgens de verwachting precies andersom. Blanke spelers
krijgen significant vaker positieve mentale aspecten toegeschreven dan donkere
spelers.
Hypothese 1b die inhoudt dat bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke
aspecten wordt bericht dan bij donkere spelers, dient verworpen te worden. Er wordt
26
niet significant vaker over negatieve fysieke aspecten van blanke spelers geschreven
dan van donkere spelers. Hypothese 2b over negatieve mentale aspecten dient wel
bevestigd te worden. Donkere spelers krijgen significant vaker negatieve mentale
aspecten toegeschreven dan blanke spelers.
Bovengenoemde conclusies impliceren een aantal zaken. Aangezien donkere
spelers positieve fysieke eigenschappen en negatieve mentale eigenschappen krijgen
toegeschreven, kan geconcludeerd worden dat donkere spelers in de berichtgeving
vooral fysiek sterk zijn, maar niet slim. Dit is een toevoeging op de theorie van
Azzarito en Harrison (2008), die alleen van de erkenning van fysieke aspecten uitgaat.
Bij blanke spelers is dit beeld iets genuanceerder. Hoewel blanke spelers
minder positieve fysieke eigenschappen krijgen toegeschreven, wordt deze groep op
het gebied van fysieke aspecten niet negatiever in beeld gebracht. Wel blijkt dat
blanke spelers positievere mentale eigenschappen krijgen toegeschreven, oftewel;
blanke spelers zijn slimmer dan donkere spelers. In de theorieparagraaf werd duidelijk
dat het black brawn vs white brains zijn oorsprong heeft in de koloniale tijd. Hoe
pijnlijk ook, deze conclusies sluiten hier volledig bij aan. Kort gezegd zijn donkere
spelers fysiek sterk, maar dom. Blanke spelers zijn vooral slim. Dit genuanceerdere
beeld over blanke spelers sluit aan bij het outgroup/ingroup denken van Tajfel (1974)
en onderzoek van Thienpoint (1999). Volgens Thienpoint (1999) laten individuen, in
dit geval blanke Nederlandse journalisten, zich generaliserend over de outgroup uit,
terwijl zij over de leden van de eigen ingroup een afgewogen mening hebben.
De laatste hypothese onderzocht of Nederlandse journalisten positiever over
fysieke en mentale aspecten berichten bij donkere Nederlandse spelers dan bij donkere
spelers met een andere nationaliteit. In tegenstelling tot de verwachting op basis van
het ingroup/outgroup denken van Tajfel (1974) is dit niet aangetoond.
De bespreking van de resultaten kan gezien worden als een antwoord op de
centrale vraag, gesteld in de aanleiding: hoe worden blanke en donkere sporters
weergegeven in Nederlandse kranten? Geconcludeerd kan worden dat in de lijn van
het black edge discourse raciale stereotyperingen aanwezig zijn in de berichtgeving
over blanke en donkere voetbalspelers.
5.2 | Implicaties
Naar aanleiding van deze opmerkelijke conclusies is het opvallend dat er weinig tot
geen aandacht is voor de vaak onbewuste toekenning van eigenschappen door
27
Nederlandse journalisten aan donkere spelers. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat
de stereotype beeldvorming over de donkere speler inmiddels -jammer genoeg- is
verworden tot common sense.
In paragraaf 1 blijkt dat individuen naar racisme neigen wanneer zij blijvend
worden blootgesteld aan raciale stereotyperingen (Bernstein & Blain, 2002). Daarnaast
blijkt dat berichten in de sportmedia een cruciale rol kunnen spelen in de
beeldvorming van jongeren over culturele raciale verschillen (Azzarito en Harrison,
2008). Dit kan schadelijk zijn voor de maatschappij. Het is goed mogelijk dat deze
stereotype beeldvorming dan ook niet beperkt blijft tot voetbal. Om een hoge
maatschappelijke positie te verkrijgen worden in westerse samenlevingen mentale en
intellectuele vaardigheden over het algemeen hoger gewaardeerd dan fysieke
vaardigheden (Hartmann, 2000). Raciale stereotypen helpen daarbij om deze
machtsverhoudingen in stand te houden. Dat is opmerkelijk te noemen, zeker
aangezien onderhavig onderzoek aantoont dat Nederlandse krantenberichten raciale
stereotypen bevatten.
Geconcludeerd kan worden dat blanke Nederlandse journalisten door het
gebruik van raciale stereotypen de machtsverhoudingen binnen de maatschappij ten
faveure van henzelf in stand houden. Dit is schadelijk, want het aanvechten van
maatschappelijke ongelijkheid en onrecht zou in principe een kerntaak moeten zijn
van de media (De Bruycker, 2012).
5.3 | Conclusies open onderzoeksvraag
Naar aanleiding van de kwalitatieve analyse kan er een belangrijke conclusie
getrokken worden. Hoewel de beschrijvingen over de organiserende landen van het
WK in Duitsland en Zuid-Afrika uiteenlopen, is er namelijk opmerkelijk genoeg toch
een overeenkomst te ontdekken. Volgens de journalisten laten de inwoners van beide
landen door middel van de organisatie een eenheid zien. In Duitsland een eenheid
tussen oost en west, in Zuid-Afrika een eenheid tussen blank en donker. Beide WKs
waren feestjes. Het eerdergenoemde Duitse en Afrikaanse feestje.
Het Afrikaanse feestje, beschreven in paragraaf 4, verdient enige nuancering.
De beeldvorming dat het WK in Zuid-Afrika vooral een Afrikaans feestje was, kan er
mee te maken hebben dat een WK voor het eerst in Afrika georganiseerd werd. Europa
heeft immers al verschillende WK eindrondes gehad. De conclusie over de
beschrijving van supporters sluit hierbij aan. Het feit dat Nederland grenst aan
28
Duitsland maakt het aannemelijk dat er veel Nederlanders op dit eindtoernooi
aanwezig waren. Hierdoor waren de beschrijvingen over supporters veelal oranje
gekleurd.
Daarnaast komt een belangrijk verschil tot uiting in de beschrijvingen over
veiligheid in beide landen. Het weergeven van het citaat dit had overal ter wereld
kunnen gebeuren (zie paragraaf 4.2.3) is indirect een sneer naar Zuid-Afrika.
Ondanks de bagatellisering van het probleem, wordt toch (wellicht onbewust) het
probleem genoemd van criminaliteit in Zuid-Afrika. Het beeld dat de Nederlandse
journalist geeft van veiligheid is dan ook overwegend negatief voor Zuid-Afrika en
overwegend positief voor het WK in Duitsland.
Eerdergenoemde zaken stippen de hoofdpunten aan als antwoord op de open
onderzoeksvraag gesteld in paragraaf 2. Met de conclusies over raciale stereotypering
in het achterhoofd kan geconcludeerd worden dat de beeldvorming over randzaken
tussen blank en donker genuanceerder is. Het verschil tussen blank en donker komt
minder goed naar voren in de beschrijving over randzaken dan bij beschrijvingen over
spelers. Gezien het onderzoeksdoel en de centrale vraag wordt hier niet uitgebreider
op ingegaan. Nader onderzoek zou hier meer duidelijkheid in kunnen brengen.
5.4 | Beperkingen onderzoek
Een van de beperkingen aan dit onderzoek is de aanname dat elke Nederlandse
sportjournalist per definitie blank is. Of dit ook daadwerkelijk zo is, valt niet te
zeggen. Vanuit de ingroup/outgroup gedachte (Tajfel, 1974) wordt hier wel vanuit
gegaan.
Daarnaast is er discussie mogelijk over het onderscheid tussen donker en
lichtgetint. Bij veel blanke Europese en donkere Afrikaanse spelers was de keuze
makkelijk, maar met name in de beschrijvingen over Zuid-Amerikaanse spelers en
lichtgetinte Europeanen werden keuzes op basis van de interpretatie van de
onderzoeker zelf gemaakt. In vervolgonderzoek zou hier strikter naar gekeken kunnen
worden, al toonde de intercodeurbetrouwbaarheid hier wel een goede
overeenstemming over aan (zie bijlage II).
5.5 | Vervolgonderzoek
In deze paragraaf is al een aanbeveling voor vervolgonderzoek naar voren gekomen.
Deze subparagraaf dient als aanvulling. Nader onderzoek zou meer duidelijkheid
29
kunnen brengen in de effecten van de aanwezigheid van raciale stereotypen op het
individu. De schadelijkheid voor de maatschappij is immers al naar voren gekomen. In
onderhavig onderzoek staat de zenderkant centraal, interessant zou zijn om
vervolgonderzoek te doen naar de ontvangerskant.
Een andere aanbeveling is om onderzoek te doen naar raciale stereotypen in
andere facetten van de samenleving dan sport. De entertainmentindustrie of de politiek
zouden kunnen dienen als onderzoeksdomeinen.
30
Referentielijst
Azzarito, L., & Harrison, L. (2008). White men can't jump. Race, gender and
natural athleticism. International Review for the Sociology of Sport, 43(4), 347-364.
Back, L., Crabbe, T., & Solomos, J. (1999). Beyond the racist/hooligan couplet:
Race, social theory and football culture. The British Journal of Sociology, 50(3), 419-
442.
Baldassaro, L. (2005). Dashing dagos and walloping wops: Media portrayal of
Italian American major leaguers before world war II. A Journal of Baseball History and
Culture, 14(1), 98-106.
Banet-Weiser, S. (1999). Hoop dreams professional basketball and the politics of
race and gender. Journal of Sport & Social Issues, 23(4), 403-420.
Bernstein, A., & Blain, N. (2002). Sport and the media: The emergence of a
major research field. Sport in Society, 5(3), 1-30.
Brigham, J. C. (1971). Ethnic stereotypes. Psychological Bulletin, 76(1), 15-38.
Bruycker, G. De. (2010). Zwarte parels. Een inhoudsanalyse naar het gebruik
van raciale stereotypen in Belgische sportkranten.
Buffington, D., & Fraley, T. (2011). Racetalk and sport: The color
consciousness of contemporary discourse on basketball. Sociological Inquiry, 81(3),
333-352.
Crolley, L., & Hand, D. (2006). Football and European identity: Historical
narratives through the press. New York: Routledge.
Eastman, T., Billings, A. C. S. (2001). Biased voices of sports: Racial and
gender stereotyping in college basketball announcing. Howard Journal of
Communication, 12(4), 183-201.
Eberhardt, J. L., & Fiske, S. T. (1994). Affirmative action in theory and practice:
Issues of power, ambiguity, and gender versus race. Basic and Applied Social
Psychology, 15(1-2), 201-220.
31
Hartmann, D. (2000). Rethinking the relationships between sport and race in
American culture: Golden ghettos and contested terrain. Sociology of Sport Journal, 17,
229-253.
Kamin, L. J. (2001). The myth of the black superman. The Journal of Blacks in
Higher Education, 32, 136-139.
Koivula, N. (1999). Gender stereotyping in televised media sport coverage. Sex
Roles, 41(718), 589-604.
Luijt, R. (2005). Worstelen met het stereotype: Een onderzoek naar de weergave
van Olympische sporters in Nederlandse kranten.
Macrae, C. N., Stangor C., & Hewstone, M. (1996). Stereotypes and
stereotyping. New York: Guilford.
Massey, D. S. (1993). American apartheid: Segregation and the making of the
underclass. London: Harvard University Press.
McCarthy, D., Jones, R. L., & Potrac, P. (2003). Constructing images and
interpreting realities: The case of the black soccer player on television. International
Review for the Sociology of Sport, 38(2), 217-238.
Rada, J. A. (1996). Color blindsided: Racial bias in network television's coverage of professional football games. Howard Journal of Communications, 7(3),
231-239.
Ramasubramanian, S. (2011). The impact of stereotypical versus
counterstereotypical media exemplars on racial attitudes, causal attributions, and
support for affirmative action. Communication Research, 38(4), 497-516.
Rowe, D. (2007). Sports journalism still thetoy department'of the news media?
Journalism, 8(4), 385-405.
Sands, R. R., & Sands, L. (Eds.). (2010). The anthropology of sport and human
movement: A biocultural perspective. Plymouth: Lexington Books.
32
Spaaij, R. (2008). Men like us, boys like them: Violence, masculinity, and
collective identity in football hooliganism. Journal of Sport and Social Issues, 32, 369-
392.
Sterkenburg, J. van., Tuin, I. van der., Wekker, G., & Buikema, R. (2010).
Witte schicht is ineens wereldnieuws. De Volkskrant, p. 20.
Stichting KijkOnderzoek. (n.d.). Retrieved April 15, 2013 from
http://www.kijkonderzoek.nl/component/Itemid,45/option,com_kijkcijfers/file,j1-0-1-p
Stone, J., Lynch, C. I., Sjomeling, M., & Darley, J. M. (1999). Stereotype threat
effects on black and white athletic performance. Journal of Personality and Social
Psychology, 77(6), 1213-1227.
Tajfel, H. (1974). Social identity and intergroup behaviour. Social Science
Information, 13(2), 65-93.
Tajfel, H. (1981). Human groups and social categories. Cambridge: Cambridge
University Press.
Tajfel, H. (1982). Social psychology of intergroup relations. Annual Review of
Psychology, 33, 1-39.
Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict.
The Social Psychology of Intergroup Relations, 33, 47-61.
Thienpont, K. (1999). In-group/out-group gedrag in evolutiebiologisch
perspectief. Leuven: Garant.
Wester, F. P. J. F. (2004). Lessen uit het lezen. Nijmegen: Katholieke
Universiteit Nijmegen.
Wester, F. P. J. F. (2006). Inhoudsanalyse: Theorie en praktijk. Deventer:
Kluwer.
Wodak, R. (1989). Language, power and ideology: Studies in political
discourse. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company.
33
BIJLAGE I
Codeboek 1. Naam krant
De Telegraaf Algemeen Dagblad Trouw de Volkskrant 2. Titel artikel .. 3. Datum ..
4. Over welk WK gaat het artikel?
Duitsland Zuid-Afrika 5. Naam speler ................................................................... 6. Nationaliteit Nederlands Anders 7. Huidskleur Blank Donker 8. Fysieke capaciteiten 1. Schotkracht (Eventueel; aantal: ....) 2. Geen schotkracht (Eventueel; aantal: ....)
34
3. Sprongkracht (Eventueel; aantal: ....) 4. Geen sprongkracht (Eventueel; aantal: ....) 5. Kopbalsterk (Eventueel; aantal: ....) 6. Niet kopbalsterk (Eventueel; aantal: ....) 7. Duelkracht (Eventueel; aantal: ....) 8. Geen duelkracht (Eventueel; aantal: ....) 9. Balvast (Eventueel; aantal: ....) 10. Niet balvast (Eventueel; aantal: ....) 11. Snelheid (Eventueel; aantal: ....) 12. Traag (Eventueel; aantal: ....) 13. Lenig (Eventueel; aantal: ....) 14. Niet lenig (Eventueel; aantal: ....) 15. Forsgebouwd (Eventueel; aantal: ....) 16. Tenger (Eventueel; aantal: ....) 17. Explosief (Eventueel; aantal: ....) 18. Niet explosief (Eventueel; aantal: ....) 19. Atletisch (Eventueel; aantal: ....) 20. Niet atletisch (Eventueel; aantal: ....) 21. Andere positief (Eventueel; aantal: ....) 22. Andere negatief (Eventueel; aantal: ....) 9. Mentale aspecten 1. Leiderschapscapaciteit (Eventueel; aantal: ....) 2. Geen leiderschapscapaciteit (Eventueel; aantal: ....) 3. Overzicht (Eventueel; aantal: ....) 4. Geen overzicht (Eventueel; aantal: ....) 5. Hardwerk/inzet (Eventueel; aantal: ....) 6. Lui (Eventueel; aantal: ....) . 7. Goede passing (Eventueel; aantal: ....) 8. Slechte passing (Eventueel; aantal: ....) 9. Gedisciplineerd (Eventueel; aantal: ....) 10. Ongedisciplineerd (Eventueel; aantal: ....) 11. Goed positiespel (Eventueel; aantal: ....) 12. Slecht positiespel (Eventueel; aantal: ....) 13. Fair-play (Eventueel; aantal: ....) 14. Geen fair-play (Eventueel; aantal: ....) 15. Oplettend (Eventueel; aantal: ....) 16. Onoplettend (Eventueel; aantal: ....) 17. Concentratie (Eventueel; aantal: ....) 18. Geen concentratie (Eventueel; aantal: ....) 19. Teamspeler (Eventueel; aantal: ....)
35
20. Geen teamspeler/Egost (Eventueel; aantal: ....) 21. Spel intelligentie (Eventueel; aantal: ....) 22. Geen spel intelligentie (Eventueel; aantal: ....) 23. Andere positief (Eventueel; aantal: ....) 24. Andere negatief (Eventueel; aantal: ....)
10. Open vragen
Hoe wordt er over het organiserende land Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over het organiserende land Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de plaats van spelen in Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de plaats van spelen in Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de veiligheid in Duitsland geschreven? .......................................................................................
Hoe wordt er over de veiligheid in Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de inwoners van Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de inwoners van Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de supporters in Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de supporters in Zuid-Afrika geschreven? .......................................................................................
36
BIJLAGE II
Intercodeurbetrouwbaarheid
Variabele Krippendorffs Alpha Nationaliteit .9669 Huidskleur .9608 Fysieke aspecten Schotkracht .9089 Geen schotkracht 1 Sprongkracht 1 Geen sprongkracht 1 Kopbalsterk 1 Niet kopbalsterk 1 Duelkracht .9012 Geen duelkracht 1 Balvast 1 Niet balvast 1 Snelheid 1 Traag 1 Lenig 1 Niet lenig 1 Forsgebouwd 1 Tenger 1 Explosief .8066 Niet explosief 1 Groot/lang 1 Klein/kort 1 Atletisch .6812 Niet atletisch 1 Anders 1 Mentale aspecten Leiderschapscapaciteit 1 Geen leiderschapscapaciteit 1 Overzicht 1 Geen overzicht 1 Hardkwerk/inzet 1 Lui 1 Goede passing 1 Slechte passing 1 Gedisciplineerd 1 Ongedisciplineerd 1
37
Goed positiespel 1 Slecht positiespel 1 Fair-play 1 Geen fair-play 1 Oplettend 1 Niet oplettend 1 Concentratie 1 Geen concentratie 1 Teamspeler ,7612 Geen teamspeler/egoist 1 Spel intelligentie .8813 Geen spel intelligentie 1 Andere positief .8499 Andere negatief 1