10
Colofon TMA 51, 2014 26ste jaargang Prijs los nummer €12,- Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst. TMA verschijnt twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €20,-. Studenten betalen €15,- (onder vermelding van studentnummer). Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd. Adres: Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen Bankgegevens: Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onderzoek IBAN: NL14INGB0005859344 BIC: INGBNL2A KvK: 41014777 TMA online: [email protected] – mediterrane-archeologie.nl – rug.academia.edu/ TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie – facebook.com/tijdschrift.voormediterranearcheologie Redactie: Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lanjouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Simon Speksnijder, Tom Trienen, eo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen, Evelien Witmer Proofreader English papers: Annette Hansen Adviesraad: Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG) Prof. Dr. G.J.M.L. Burgers (VU) Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent) Prof. Dr. E.M. Moormann (RU) Dr. Jeremia Pelgrom (KNIR) Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven) Dr. M.J. Versluys (UL) Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA) Ontwerp omslag: Tijm Lanjouw Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde. ISSN 0922-3312 81999/SOOO Inhoudsopgave Artikelen Verleden, heden en toekomst: naar een mediterrane archeologie 2.0 Jan Jaap Hekman 1 e study of secondary burial in Mycenaean mortuary traditions: a new approach to the evidence Olivia A. Jones 8 Koperbaren, bronzen bijlen en pronkdolken: de cruciale rol van metaal in de overgang van Kopertijd- naar Bronstijdnetwerken in Midden-Italië Erik van Rossenberg 14 Kleine boerderijen uit de Archaïsche en Klassiek-Lucaanse periode in de Sinni-vallei (600-325 voor Christus) Tineke Roovers 21 Etruskisch bucchero-aardewerk Lokale oorsprong en externe invloeden: de Etrusken en hun culturele contacten Esther F. Rogmans 27 Het archeologisch sitemuseum in plaats van het nationaal archeologisch museum: het nieuwe Acropolis Museum en het Troas Museum Laurien de Gelder 35 English summaries 40 Recensies Negotiating Identity in the Ancient Mediterranean: the Archaic and Classical Greek Multiethnic Emporia Peter Attema 42 Egyptianizing Figurines from Delos. A study in Hellenistic Religion Miguel John Versluys 44 Tentoonstelling De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee Janric van Rookhuijzen 46 Monumentality in Etruscan and Early Roman Architecture. Ideology and Innovation Elisabeth van ’t Lindenhout 48 Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en Rome Frederik Boersema 50

Etruscan bucchero pottery. Local origins and external influences. Towards a better understanding of Etruscan cultural contacts

  • Upload
    rug

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Colofon

TMA 51, 201426ste jaargangPrijs los nummer €12,-

Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers kunnen al dan niet verkort door de redactie worden geplaatst.

TMA verschijnt twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost €20,-. Studenten betalen €15,- (onder vermelding van studentnummer).Het abonnement loopt van 1 januari tot en met 31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij een maand van te voren schriftelijk is opgezegd.

Adres:Tijdschrift voor Mediterrane ArcheologiePoststraat 69712 ER Groningen

Bankgegevens:Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig Onder zoekIBAN: NL14INGB0005859344BIC: INGBNL2A

KvK: 41014777

TMA online:– [email protected]– mediterrane-archeologie.nl– rug.academia.edu/ TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie– facebook.com/tijdschrift.voormediterranearcheologie

Redactie:Remco Bronkhorst, Lynne van Bruggen, Tamara Dijkstra, Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Tijm Lan jouw, Jorn Seubers (hoofdredacteur), Simon Speksnijder, Tom Trienen, Theo Verlaan, Corien Wiersma, Sarah Willemsen, Evelien WitmerProofreader English papers: Annette Hansen

Adviesraad:Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG)Prof. Dr. G.J.M.L. Burgers (VU)Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent)Prof. Dr. E.M. Moormann (RU)Dr. Jeremia Pelgrom (KNIR) Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven)Dr. M.J. Versluys (UL)Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA)

Ontwerp omslag: Tijm Lanjouw Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra

TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis Publishing, Eelde.

ISSN 0922-331281999/SOOO

Inhoudsopgave

Artikelen

Verleden, heden en toekomst: naar een mediterrane archeologie 2.0Jan Jaap Hekman 1

The study of secondary burial in Mycenaean mortuary traditions: a new approach to the evidenceOlivia A. Jones 8

Koperbaren, bronzen bijlen en pronkdolken: de cruciale rol van metaal in de overgang van Kopertijd- naar Bronstijdnetwerken in Midden-ItaliëErik van Rossenberg 14

Kleine boerderijen uit de Archaïsche en Klassiek-Lucaanse periode in de Sinni-vallei (600-325 voor Christus)Tineke Roovers 21

Etruskisch bucchero-aardewerkLokale oorsprong en externe invloeden: de Etrusken en hun culturele contactenEsther F. Rogmans 27

Het archeologisch sitemuseum in plaats van het nationaal archeologisch museum: het nieuwe Acropolis Museum en het Troas MuseumLaurien de Gelder 35

English summaries 40

Recensies

Negotiating Identity in the Ancient Mediterranean: the Archaic and Classical Greek Multiethnic EmporiaPeter Attema 42

Egyptianizing Figurines from Delos. A study in Hellenistic ReligionMiguel John Versluys 44

Tentoonstelling De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte ZeeJanric van Rookhuijzen 46

Monumentality in Etruscan and Early Roman Architecture. Ideology and InnovationElisabeth van ’t Lindenhout 48

Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en RomeFrederik Boersema 50

TMA jaargang 26, nr. 51

Recensies, vervolg

The complete archaeology of Greece. From hunter-gatherers to the 20th century A.D.Corien Wiersma 52

Divining the Etruscan world. The brontoscopic calendar and religious practiceNiels Steensma 54

Introducties op lopend onderzoek

The integration of Latin cults into Roman religion: memory, cult practice and the construction of religious identity Promotieonderzoek Rianne Hermans 57

Venationes in Africa Romana: an analysis of the cultural significance and social function of hunting spectacles in Roman North AfricaPromotieonderzoek Anna Sparreboom 58

Lieux de mémoire van Xerxes’ invasie van Griekenland in de Historiën van HerodotusPromotieonderzoek Janric van Rookhuijzen 59

Resurrecting Berytus: osteoarchaeological analysis and an evaluation of mortuary practices and cultural exchange (1st century BC – 5th century AD)PhD research Vana Kalenderian 60

Pithoi. Storage practices and the Cretan city-state during the 1st millenniumPhD research Samantha Ximeri 61

IntroductieIn dit artikel worden de voorlopige resultaten van mijn Research Master onderzoek gepresenteerd dat Etruskisch bucchero-aardewerk als onderwerp heeft. Bucchero-aardewerk wordt ook wel het nationale aardewerk van de Etruskische IJzertijd genoemd.1 Desalniettemin vinden vormen en decoratieschema’s van Etruskisch bucchero hun oorsprong in zowel inheemse als niet-lokale prototypen. Er is een substantiële hoeveelheid literatuur over bucchero-aardewerk, maar daarin wordt vaak geschreven dat bucche-ro-aardewerk metalen prototypen imiteert of dat bucchero prototypen in het Nabije Oosten heeft. Dergelijke uitspra-ken zijn nogal generaliserend en diepgaander onderzoek is noodzakelijk. Ondanks het feit dat het determineren van de origine van vormen en decoratieschema’s in bucchero-aardewerk van groot belang is, geven dergelijke studies wei-nig inzicht in de aard van de culturele contacten die hier plaatshebben. Daarom probeert het hier gepresenteerde onderzoek de volgende vraag te beantwoorden: ‘Waar haal-den de Etrusken hun inspiratie vandaan voor hun bucchero-ontwerpen en hoe kunnen we de (aard van) dergelijke culturele contacten definiëren?’ De fase van het onderzoek waarin ik mij nu bevind, staat mij toe een onderbouwd antwoord op het eerste deel van deze vraag te presenteren en voorzich-tig het tweede deel aan te stippen. Een korte inleiding op bucchero- aardewerk is echter noodzakelijk.

Etruskisch bucchero-aardewerkEtruskisch bucchero2 is wielgedraaid aardewerk dat hoofd-zakelijk in Etrurië werd geproduceerd van de zevende tot en met de vijfde eeuw voor Christus. Bucchero lijkt in ie-der geval deels te zijn voortgekomen uit impasto-aardewerk. Na slechts een korte experimentele fase gedurende het eer-ste kwart van de zevende eeuw voor Christus verschijnt het eerste volwaardige bucchero rond 675 voor Christus. Het kan worden onderscheiden van impasto-aardewerk door de fijnere inclusies en het verschil in baktechniek; bucchero wordt in een reducerende atmosfeer gebakken en is daar-door in tegenstelling tot de meeste impasto volledig zwart.3 Bovendien is impasto in tegenstelling tot bucchero meestal handgemaakt en niet op de draaischijf gevormd. De pot-tenbakkersschijf was een uitvinding die hoogstwaarschijnlijk door Griekse keramisten naar Etrurië werd gebracht in de achtste eeuw voor Christus.4

De vroegste voorbeelden van bucchero-vazen zijn zeer fraaie exemplaren met dunne wanden, met soms een door-snede van minder dan één mm. Dit glanzende bucchero-aardewerk van hoge kwaliteit wordt ook wel bucchero sottile (subtiel) of leggero (licht) genoemd. Dergelijke exemplaren werden voornamelijk in productiecentra aan de kust van Zuid-Etrurië vervaardigd, waarvan Caere het belangrijkste was. Door de eeuwen heen nam de kwaliteit van het bak-sel af en vanaf de zesde eeuw voor Christus was bucchero-aardewerk zwaarder in zijn verschijning vanwege de dikkere wanden en het verlies van glans. Het baksel werd poreuzer als resultaat van een lagere baktemperatuur. Deze jongere variant van bucchero-aardewerk wordt vaak pesante (zwaar) genoemd en werd verder landinwaarts geproduceerd, met als belangrijkste centra Chiusi en Orvieto. Bucchero werd ook gemaakt in kleinere centra, maar het baksel is daarbij inferieur aan dat van de bucchero productiecentra in de grotere steden.

Voorheen werd aangenomen dat bucchero in zijn gebruik beperkt was tot de funeraire context, maar de vaak voorko-mende tekenen van reparatie suggereren dat ten minste een deel van deze objecten voor depositie in het graf in huise-lijke context dienst deed. Desalniettemin was het merendeel van het aardewerk waarschijnlijk exclusief bestemd voor funerair gebruik.5

In sommige gevallen lijkt er een continuering te zijn van impastovormen en/of decoratieschema’s in bucchero-aardewerk. In andere gevallen echter lijkt de inspiratie voor bucchero-ontwerpen van buiten Etrurië te komen. Bucchero-vormen en decoratieschema’s werden bovendien ook beïnvloed door niet-keramische materialen uit zowel Etruskische als niet-Etruskische gebieden. Er bestaat ook bucchero-aardewerk dat tot stand is gekomen door lokale en externe elementen te combineren. Daarom zou het nogal simplistisch zijn om een methodologisch onderscheid te ma-ken tussen bucchero van lokale origine en bucchero dat ex-terne invloeden toont, aangezien de twee vaak in één object gecombineerd werden.

De oorsprong van bucchero-ontwerpenDe typologie die in 1979 gepubliceerd werd door Tom B. Rasmussen is nog altijd leidend op het gebied van bucchero-onderzoek. Naar deze typologie zal in dit artikel uitgebreid gerefereerd worden (zie figuur 4 voor een overzicht van de

Etruskisch bucchero-aardewerk

Lokale oorsprong en externe invloeden: de Etrusken en hun culturele contacten

Esther F. Rogmans

TMA jaargang 26, nr. 51

28

in de tekst genoemde vormen). Door de beperkte ruimte bespreek ik hier alleen de vroege bucchero-types die van bijzonder belang zijn voor het beantwoorden van de onder-zoeksvraag.

AmfoorEr is enige discussie geweest over de exacte oorsprong van de zogenaamde spiraalamfoor, vernoemd naar de geïnciseerde decoratie op de buik die bestaat uit een dubbele spiraal. Het vroegst bekende voorbeeld in Etrurië komt uit de Bocchoris Tombe in Tarquinia en kan gedateerd worden in het eer-ste kwart van de zevende eeuw voor Christus. De enorme hoeveelheid spiraalamforen in het Faliskisch gebied maakt het waarschijnlijk dat ze vanaf daar verspreid werden. Ook Veii is verantwoordelijk voor een groot deel van de productie van deze vroege amforen. Er zijn ook spiraalamforen van metaal bekend die eerder dateren dan de vroegste voorbeel-den in bucchero. Dit heeft De Puma doen concluderen dat de oorsprong van de bucchero-vorm in metalen prototypen ligt: ‘‘this shape appears very metallic and, in fact, a fine silver version with gold handles was found in the Regolini-Galassi Tomb at Caere 6, ca. 675-650 B.C. […] note that the decorative motifs are exactly like those found on most bucchero examples’’.7 De bucchero spiraalamforen doen met hun karakteristieke spiraal en de ingekraste ‘W’-vorm onder de handvatten in-derdaad sterk denken aan de beroemde zilveren exemplaren uit de Regolini-Galassi tombe. Het is echter lastig de invloed van metalen prototypen vast te stellen, aangezien deze vaak zeer schaars zijn. Uiteraard kunnen metalen exemplaren ver-loren zijn gegaan door bijvoorbeeld omsmelting voor herge-bruik, maar in dit geval acht ik het waarschijnlijker dat de bucchero amfoor op impasto prototypen is gebaseerd. De impasto spiraalamforen hadden niet alleen een veel wijdere distributie,8 maar ze kunnen met zekerheid eerder gedateerd worden dan de tot nu toe bekende metalen exemplaren. Bovendien is er een duidelijke ontwikkeling zichtbaar van-

uit negende-eeuws Villanova-aardewerk. Hoe het ook zij, de vorm van de spiraalamfoor is ontstaan op het Italische schiereiland. Tegen de tijd dat de bucchero amfoor voor het eerst verscheen, was de impasto-amfoor al wijdverspreid over het Faliskisch gebied, Zuid-Etrurië en Latium.9

De bucchero amfoor kent een geleidelijke ontwikkeling van een bolle vorm naar een langwerpige vorm. Dit pro-ces resulteerde in het elegante zesde-eeuwse type Rasmussen 1g, ook wel bekend onder de – misleidende – term ‘Nikosthenisch’ (zie figuur 1, rechts). Dit type amfoor werd exclusief in Caere geproduceerd. De Attische pottenbakker Nikosthenes liet zich inspireren door deze bucchero amfo-ren en begon de vorm zelf te produceren in Athene, specifiek voor de Etruskische markt, waarbij hij zijn vazen signeerde met NIKOƩΘENEƩ EΠOIEƩEN (‘Nikosthenes heeft mij gemaakt’; zie figuur 1, links).10 De bucchero amfoor van dit type werd al geproduceerd aan het einde van het eerste kwart van de zesde eeuw voor Christus11, terwijl Nikosthenes pas actief was tussen ongeveer 540 en 510 voor Christus. Tegen die tijd werd de bucchero amfoor nog steeds geproduceerd, maar was wel over zijn piek heen. Het is opmerkelijk dat vrijwel alle Attische Nikosthenische amforen van deze vorm, waarvan de archeologische context bekend is, in Caere zijn gevonden.12 Het feit dat de Etrusken hun eigen type am-foor ontwikkelden en dat deze een Attische pottenbakker ertoe zette om dezelfde vorm uitsluitend voor de Etruskische markt te produceren, is een prachtig voorbeeld van wat ik ‘cross-fertilization’ noem.

OinochoëDe elegante langgenekte oinochoë van het type Rasmussen 2a (zie figuur 2a) werd reeds vroeg geproduceerd, name-lijk tussen 675 en 625 voor Christus. Karakteristiek is het periforme ontwerp, waarbij het vaaslichaam in tweeën wordt verdeeld door een smal opstaand randje. Er zijn en-kele variaties, zoals exemplaren met een tuit in de vorm

Figuur 1. Twee amforen en twee kyathoi, de twee linker exemplaren door de Attische pottenbakker Nikosthenes, de twee rechter exemplaren van Caeretaanse bucchero-productie (foto auteur).

Etruskisch bucchero-aardewerk Esther F. Rogmans

29

van een leeuwenkop.13 Dit bucchero-type is gevonden in Zuid-Etrurië, het Faliskisch gebied, Latium, en zelfs in Carthago.14 Voordat deze vorm in bucchero verscheen werd het in impasto geproduceerd. Uiteindelijk imiteert de vorm Fenicisch metaalwerk dat van de Levant of Cyprus geïm-porteerd werd (zie figuur 2b).15 Vooral van de zilveren exem-plaren wordt gedacht dat het importen zijn uit het oostelijk mediterrane gebied.16

Een andere bucchero oinochoë die speciale aandacht ver-dient, is het type Rasmussen 4a, dat in het laatste kwart van de zevende eeuw voor Christus werd geproduceerd. Men is het erover eens dat de vorm gebaseerd is op een in Etrurië voorkomend type bronzen oinochoë, waarvan over het alge-meen wordt gedacht dat deze van Rhodische oorsprong is (zie figuur 3). Er zijn echter nog geen bronzen exemplaren aangetroffen op het eiland Rhodos zelf.17 Toch is het waar-schijnlijk dat we met geïmporteerde bronzen oinochoai van Rhodische fabricage te maken hebben. Zo is de bronzen oinochoë van figuur 3 in context gevonden met een geïm-porteerde Rhodische bird bowl. Wat betreft de bucchero exemplaren is het waarschijnlijk dat de voet, de rotellen en de scherpe articulatie tussen de nek en tuit gemodelleerd zijn naar metalen prototypen.

De getuite oinochoai van het type Rasmussen 9 staan ook wel bekend onder de naam Schnabelkanne. Deze oinochoai zijn zonder twijfel geïnspireerd op metalen pro-totypen van Etruskische origine. Twee van de drie buc-chero Schnabelkanne subtypes, namelijk type Rasmussen 9a en 9c, komen vaker voor in brons.18 Een veelvoorkomend ele ment in de metalen Schnabelkanne is de aanhechting van het handvat in de vorm van een palmet (er bestaan

Figuur 2. a) Bucchero oinochoë van het Phoenicisch-Cypriotische type Ras-mussen 2a, 675-625 voor Christus. H. 24,8 cm. Allard Pierson Museum (Amsterdam) (foto auteur); b) Zilveren kan uit de Regolini-Galassi tombe, 675-650 voor Christus. Museo Gregoriano Etrusco (Vaticaanstad) (foto auteur).

Figuur 3. Oinochoë van het Rhodische type. Tomba dei Flabelli (Poggio della Porcareccia, Populonia), 650-600 voor Christus. H. 25,3 cm. Museo Archeologico Nazionale (Florence) (uit Cianferoni 2010, 31, fig. 18).

TMA jaargang 26, nr. 51

30

varianten zoals reliëfhoofdjes geflankeerd door voluten). Zelfs dit decoratie-element werd vaak geïmiteerd in de bucchero exemplaren.

OlpeDe vorm van de bucchero olpe type Rasmussen 1 is duide-lijk overgenomen van de Korinthische olpe. Etruskische en Korintische olpai worden zelfs regelmatig in dezelfde tom-bes gevonden.19 Beide olpai verschenen rond dezelfde tijd, het midden van de zevende eeuw voor Christus. De olpe in bucchero is het populairst in het laatste kwart van de eeuw. Het is opmerkelijk dat de bucchero olpe rond de eeuw-wisseling verdween, terwijl de Korintische tot in de eerste helft van de zesde eeuw voor Christus populair bleef.20 Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat dezelfde vorm in Etrusco-Korinthisch aardewerk geproduceerd begon te wor-

den in het laatste kwart van de zevende eeuw voor Christus en dat deze variant de bucchero olpe verving in de eerste helft van de zesde eeuw voor Christus.

KotyleDe kotyle21 is een van de vroegste vormen, namelijk vanaf ca. 675 voor Christus, die voorkomen in Etruskisch bucchero-aardewerk: de vorm stamt af van de Vroege en Midden Proto-Korinthische kotyle. De kotyle werd al eerder in impasto geproduceerd en er zijn ook metalen exemplaren bekend die eerder dateren dan de bucchero exemplaren.22 De bucchero exemplaren lijken echter niet sterk te zijn beïnvloed door de metalen exemplaren. Zoals Rasmussen stelt, is het lineaire decoratieschema van de vroegste bucchero kotylai duidelijk direct overgenomen van Proto-Korinthische prototypen, aangezien de metalen kotylai dit decoratieschema negeren.23

Figuur 4. Bucchero-vormen genoemd in de tekst:Oinochoë type Rasmussen 4a (naar Rasmussen 1979, p. 173, fig. 42).Oinochoë type Rasmussen 9a (naar Rasmussen 1979, p. 182, fig. 82).Oinochoë type Rasmussen 9c (naar Rasmussen 1979, p. 182, fig. 84).Olpe type Rasmussen 1 (naar Rasmussen 1979, p. 183, fig. 90).Kylix type Rasmussen 2a (naar Rasmussen 1979, p. 199, fig. 215).Kylix type Rasmussen 5 (naar Rasmussen 1979, p. 202, fig. 237).

Etruskisch bucchero-aardewerk Esther F. Rogmans

31

KalyxEen van de meest interessante vormen die ontstaan is door het op een bewuste manier combineren van lokale en niet-lokale elementen is de karyathiden-kalyx (zie figuur 5). Dit type kalyx in bucchero is ontstaan in het territorium van Caere in de loop van het laatste kwart van de zevende eeuw voor Christus en verspreidde zich vervolgens naar Vulci en Chiusi, waar de exemplaren over het algemeen in de eer-ste helft van de zesde eeuw voor Christus kunnen worden gedateerd.24 Dit type kalyx wordt gekarakteriseerd door de (meestal vier) steunpilaartjes en de omphalos25 (zie figuur 5b). De vorm van de kom zelf is afgeleid van lokaal aardewerk, maar de exacte oorsprong van de gehele vorm is niet duide-lijk. Karyathiden als steunen van een kom of cimbaal komen voor in de Griekse materiële cultuur van de zevende en zesde eeuw voor Christus in steen en keramiek.26 De steunen van de bucchero exemplaren zijn gedecoreerd met figuratieve en vegetatieve motieven en bestaan over het algemeen uit twee paren die elkaar afwisselen in schikking. Er zijn variaties, maar in de meeste gevallen beeldt een van de steunparen geklede vrouwelijke figuren uit met twee of vier vleugels (zie

figuur 5c)27 of fabeldieren zoals sfinxen en griffioenen. Het andere steunpaar bestaat vaak uit een vegetatief motief, of-wel opengewerkt ofwel in reliëf (zie figuur 5d).

Kalices zonder karyathiden hebben duidelijk een lokale oorsprong. De meeste typen zijn dan ook gebaseerd op im-pasto voorgangers.

KantharosEr is enige discussie geweest over de exacte oorsprong van de bucchero kantharos, maar het meest waarschijnlijk is dat deze ontwikkeld is uit vroegere bucchero kalices en impas-to prototypen. Het type Rasmussen 3e was het populairst van alle kantharoi en werd geproduceerd in grote delen van Centraal- en Zuid-Etrurië en Latium tussen 625 en 550 voor Christus (zie figuur 6a). Dit artefact van Etruskische makelij is het meest veelvuldig buiten Etrurië aangetroffen.28 Om onderscheid te maken tussen de vele werkplaatsen waar deze vorm werd gemaakt, voorzagen pottenbakkers hun werk zelfs soms met stempels (zie figuur 6b). De Attische kan-tharos die aan het einde van het eerste kwart van de zesde eeuw voor Christus verscheen, is zonder twijfel afgeleid van

Figuur 5. Karyathiden-chalice type Rasmussen 1b, 620-560 voor Christus. Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) (foto’s auteur).

TMA jaargang 26, nr. 51

32

deze Etruskische bucchero kantharos. In Griekenland was de kantharos gereserveerd voor votiefdoeleinden, en werd hij gewijd aan de god van de wijn, Dionysus.29

KyathosImpastokommetjes met een carination30 en een enkel hoog handvat bestonden al lang voor de uitvinding van buc-chero. Een hoog handvat met uitstekende ‘vleugels’ of een gehoekte kam, door Ramage ook wel beschreven als een ha-nenkam,31 heeft een inheemse, Italische oorsprong en had al een lange geschiedenis voordat deze elementen in bucchero voorkwamen.32

KylixDe Proto-Korinthische en Ionische kylices hebben een enor-me invloed gehad op de ontwikkeling van bucchero kyli-ces.33 De bucchero kylix van het type Rasmussen 2a imiteert zonder twijfel de vorm van de Rhodische bird bowl, ook wel de Coppa Rodia a Ucelli genoemd. Deze werd vanaf de twee-de helft van de zevende eeuw voor Christus geproduceerd.34 De bucchero kylix van het type Rasmussen 5 is afgeleid van de Attische kylix type A.35

De Etrusken en hun culturele contactenHet is duidelijk dat bucchero-ontwerpen ontstaan zijn door lokale en niet-lokale elementen te combineren. Als we echter kijken wat er tot nu toe gedaan is om Etruskisch bucchero-aardewerk te interpreteren in termen van connec-tiviteit, worden we teleurgesteld. Het onderzoeken van de distributie van bucchero-aardewerk zou hier echter enorm aan kunnen bijdragen. Zo kan de verspreiding van bepaalde vormen ons meer informatie verschaffen over overzeese con-tacten van de Etrusken. Door bijvoorbeeld een diachrone distributiekaart te maken van alle bucchero-vormen die zijn beïnvloed door Proto-Korinthisch en Korinthisch materiaal, wordt het duidelijk dat dit materiaal zich vanaf het begin in Caere concentreert. Na ongeveer 630 voor Christus wordt het merendeel van het bucchero-aardewerk nog steeds in die regio aangetroffen, maar is het bereik van de distributie gro-

ter. Door bovendien te differentiëren per locatie bij Proto-Korinthische en Korinthische producten in Etrurië wordt het distributiepatroon mogelijk versterkt en kan worden on-derzocht hoe dit cultureel-historisch uit te leggen valt.

Een groot gevaar bij het conceptualiseren van de cultuur-contacten van de Etrusken is generalisatie. Elk bucchero-productiecentrum had zijn eigen karakteristieken, waarbij variërende combinaties van ontwerpen ontstonden omdat elk centrum door verschillende culturele contacten werd beïnvloed. Het lijkt dan ook bijna onmogelijk om deze ver-schillen te bundelen in één overkoepelend concept dat re-kening houdt met de diversiteit van de culturele contacten van de Etrusken. In tegenstelling tot het traditionele cul-tuurcontactdebat waarin sprake is van een statische invloed van cultuur A naar cultuur B, dienen we in nieuwe model-len rekening te houden met de individuele identiteit van de verschillende productiecentra van bucchero-aardewerk en de diversiteit aan inspiratiebronnen.

Verder wordt het verschijnen van goederen van niet-Etrus-kische makelij vaak bestempeld als ‘import’. De term import impliceert echter directer contact met de plaats van produc-tie dan naar men redelijkerwijs kan aannemen dat het geval was. Het is daarom beter om te spreken van een circulatie van goederen in het mediterrane gebied. Hetzelfde geldt natuurlijk voor exportproducten. Zoals Gras benadrukt: ‘‘The essential matter is no longer simply to ascertain that amphorae produced in Cerveteri reached Gaul. The ships that carried them did not necessarily set out from Cerveteri bound for Marseilles. Cerveteri and Marseilles were two of many ports of call’’.36 Uiteraard vormen de Attische vazen van Nikosthenes een uitzondering, aangezien deze specifiek bedoeld waren voor Caeretaanse afnemers.

Ten slotte hebben onderzoekers de periode tussen ruwweg 725 en 580 voor Christus de ‘Oriëntaliserende periode’ ge-noemd vanwege de toestroom van grote hoeveelheden luxe-goederen uit het oostelijke mediterrane gebied en het Nabije Oosten, terwijl er al contacten met het oostelijk mediterrane gebied waren vastgesteld in de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd. Ik denk niet dat de objecten uit de periode 725

Figuur 6. Bucchero kantharos van het type Rasmussen 3e, 625-550 voor Christus. H. 13,3 cm. Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) (foto’s auteur).

Etruskisch bucchero-aardewerk Esther F. Rogmans

33

en 580 voor Christus die oosterse eigenschappen laten zien, behandeld dienen te worden als een aparte categorie van Etruskische ‘orientalia’.37

Voordat we een begin kunnen maken met het theoretise-ren en conceptualiseren van de culturele contacten van de Etrusken, moeten we allereerst oplossingen vinden voor deze theoretische en terminologische problemen. Toch heeft de studie van Etruskisch bucchero-aardewerk bewezen zeer waar-devolle informatie op te kunnen leveren met betrekking tot de studie van culturele contacten in het mediterrane gebied.

ConclusiesIn dit artikel heb ik het potentieel van bucchero-aardewerk uiteengezet op het gebied van de studie van culturele con-tacten in het mediterrane gebied. Generaliserende uitspra-ken over de origine van bucchero-ontwerpen zijn niet langer houdbaar. Het blijkt dat de verschillende bucchero-ontwer-pen het resultaat zijn van een veelheid van culturele con-tacten en een originele combinatie van lokale en niet-lokale elementen. De bronnen van inspiratie kunnen hierbij vrij nauwkeurig worden aangewezen, niet alleen qua geografie maar ook qua materiaal. Het is daarnaast duidelijk gewor-den dat we het beste kunnen spreken van een dynamische uitwisseling van elementen in materiële cultuur, waar buc-chero-aardewerk niet alleen externe elementen in zich op-nam, maar ook invloed had op de vormgeving van objecten die buiten Etrurië werden vervaardigd.

LiteratuurBerkin, J.M. 2003, “The Orientalizing Bucchero From the

Lower Building at Poggio Civitate (Murlo)”, University of Pennsylvania Museum of Archaeology and Anthropology, Philadelphia.

Brocato, P. & Regoli, C. 2009, “Iconografie Orientali nei Calici a Sostegni in Bucchero Etruschi”, Rivista di Studi Fenici, vol. 37, pp. 213-230.

Camporeale, G. 2000, “Archaic Pottery: Impasto and Bucchero wares”, in The Etruscans, (red.) M. Torelli, Rizzoli, New York, pp. 405-420.

Cianferoni, G.C. (red.) 2010, Signori di Maremma. Elites Etrusche fra Populonia e Vulci, Polistampa, Florence.

De Puma, R.D. 2013, “The Meanings of Bucchero”, in The Etruscan World, (red.) J. MacIntosh Turfa, Routledge, Abingdon, pp. 974-992.

Gran-Aymerich, J.M.J. 1993, “Observations generales sur l’evolution et la diffusion du bucchero”, in Produzione artigianale ed esportazione nel Mondo Antico: Il bucchero Etrusco, (red.) M. Bonghi Jovino, Edizione ET, Milan, pp. 19-42.

Gras, M. 2000, “Trade”, in The Etruscans, (red.) M. Torelli, Rizzoli, New York, pp. 97-109.

Gubel, E., 2013. ‘De Etrusken en het Oude Nabije Oosten’. Lezing op de Etruskische themadag van het Gallo-Romeins Museum (Tongeren) op 23 maart 2013.

Halbertsma, R.B. 1991, “Etruskische Cultuur. Rijksmuseum van Oudheden”, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam.

Mol, E. 2013, “The Perception of Egypt in Networks of Being and Becoming: A Thing Theory Approach to Egyptianising Objects in Roman Domestic Contexts”, TRAC Proceedings 2012, pp. 83-97.

Ramage, N.H. 1970, “Studies in early Etruscan bucchero”, The British School at Rome, vol. 38, pp. 1-61.

Rasmussen, T. 1979, “Bucchero Pottery from Southern Etruria”, Cambridge University Press, Cambridge.

AuteursomschrijvingEsther Rogmans ([email protected]) rondt mo-menteel een Research Master in mediterrane archeologie en archeologie van het Nabije Oosten af aan de Universiteit Leiden, met een focus op Etruskologie. Ze heeft meege-werkt aan de recente tentoonstellingen over de Etrusken in het Allard Pierson Museum (Amsterdam), het Rijksmuseum van Oudheden (Leiden), en het Gallo-Romeins Museum (Tongeren), waarbij ze bij de laatste als wetenschappelijk adviseur optrad.

Eindnoten1 Gran-Aymerich 1993: p. 19.

2 De naam die dit type aardewerk heeft gekregen is niet van Italiaanse oor-sprong. Het komt van het Spaanse bùcaro of Portugese pocaro, wat ‘naar de bok stinkend’ betekent. Het verwijst naar een geurende materie die in Zuid-Amerika werd gebruikt bij de productie van pleister en vazen. Portugese zeventiende-eeuwse imitaties van dit materiaal werden geëx-porteerd naar Italië, waar het snel populair werd. De gelijkenis in verschi-jning tussen het Portugese pocaro en het Etruskische glanzende aardewerk dat vanaf de vijftiende eeuw op begon te duiken bij opgravingen, heeft tot de benaming van dit aardewerk als ‘bucchero’ geleid (Camporeale 2000: pp. 405-406).

3 De reducerende bakatmosfeer die werd gebruikt, met weinig tot geen toevoer van zuurstof, doet de rode ijzeroxide veranderen in zwarte ijze-roxide. Samen met het verbranden van organische materialen in de klei en het polijsten van het oppervlak, resulteert dit in het ideale geval in een product met zowel een zwart oppervlak als een zwarte kern. Een tem-peratuur van ten minste 500-600 ˚C is nodig voor de reductie om enig effect te hebben op de kleur van de klei.

4 Camporeale 2000: p. 405.

5 Camporeale 2000: p. 407.

6 Caere is het moderne Cerveteri.

7 De Puma 2013: p. 976, nr. 17.

8 Ramage 1970: p. 20.

9 Rasmussen 1979: pp. 68-69.

10 Voor een gedegen studie van deze amforen zie Tosto 1999. Nikosthenes kopieerde ook de bucchero kyathos.

11 Rasmussen 1979: p. 75.

12 Het enige fragment dat buiten Etrurië is teruggevonden komt van de Atheense acropolis.

13 Voor een afbeelding zie Brown 1960: pl. XVIII, 2.

14 Muzzoni in Cianferoni 2010: p. 174.

15 Rasmussen 1979: p. 75; Gubel 2013.

16 Rasmussen 1979: p. 76.

17 Rasmussen 1979: p. 81.

TMA jaargang 26, nr. 51

34

18 Rasmussen 1979: p. 76.

19 Bijvoorbeeld de linkerkamer van de Bufolareccia tombe 86 in Caere.

20 Rasmussen 1979: p. 89.

21 Zoals Rasmussen opmerkt: ‘‘the terms ‘kotyle’ and ‘skyphos’ are some-times used as if interchangeable’’ (Rasmussen 1979: p. 92). In dit artikel verwijst ‘kotyle’ naar de hoge kom zonder lip die veel voorkomt in Proto-Korinthisch aardewerk en ‘skyphos’ naar de Proto-Corintische kom met een korte lip.

22 Bijvoorbeeld de gouden kotyle uit de Bernardini Tombe (Palestrina), ca. 675-650 voor Christus, nu in de Villa Giulia (Rome).

23 Rasmussen 1979: p. 92.

24 Brocato & Regoli 2009: p. 215.

25 Omphalos betekent letterlijk ‘navel’, en refereert naar het bolvormige uit-steeksel in het midden van een kom.

26 Bijvoorbeeld périrrhantèria (rituele waterbassins). Zie ook Ducat 1964: 577-606.

27 Soms zijn de steunpilaren in de vorm van geklede vrouwen ongevleugeld.

28 Rasmussen 1979: p. 105.

29 Halbertsma 1991: p. 31.

30 Het verbindingspunt tussen de twee delen van de wand, herkenbaar aan een uitstekende rand.

31 Ramage 1970: p. 29.

32 Rasmussen 1979: p. 110.

33 Rasmussen 1979: p. 116.

34 Ramage 1970: p. 31; Rasmussen 1979: p. 118

35 Rasmussen 1979: p. 121.

36 Gras 2000: p. 106.

37 Zoals geopperd is door Eva Mol werden Aegyptiaca waarschijnlijk ook niet als een aparte categorie behandeld door de Romeinen (Mol 2013: p. 84, p. 94).