24
•Dysfatische ontwikkeling: een aparte stoornis? •Professionele autonomie in het onderwijs •Ik en Ko voor tweetalig onderwijs VHZVAN HOREN ZEGGEN 2 jaargang 46 | april 2005

6763 VHZ Audcom 02

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: 6763 VHZ Audcom 02

•Dysfatische ontwikkeling: een aparte stoornis?

•Professionele autonomie in het onderwijs

•Ik en Ko voor tweetalig onderwijs

VHZVAN HOREN ZEGGEN

2 jaargang 46 | april 2005

Page 2: 6763 VHZ Audcom 02

De Federatie van Nederlandse Audiologische Centra

geeft brochures uit. De brochures behandelen alle aspecten

van zorg binnen het audiologisch centrum.

Voor een volledig overzicht kunt u de FENAC site bezoeken:

www.fenac.nl

Een slechthorende kind in het reguliere onderwijs g 2,002004, 12e druk, 24 pagina’s

Het audiologisch centrum g 2,002002, 4e druk, 24 pagina’s

Horen met één oor g 2,002004, 8e druk, 20 pagina’s

Kinderen met een hoortoestel g 2,002004, 5e druk, 28 pagina’s

Kinderen met luisterproblemen g 2,002005, 4e druk, 32 pagina’s

Kinderen met spraak- en taalproblemen g 2,002004, 2e druk, 36 pagina’s

Kinderen met een tijdelijk verminderd gehoor g 2,002004, 3e druk, 28 pagina’s

Leidraad voor hoortoestelgebruikers g 2,002004, 15e druk, 36 pagina’s

Ouderen en slechthorendheid g 2,002004, 6e druk, 28 pagina’s

Plots- en Laatdoof g 2,002000, 1e druk, 24 pagina’s

Slechthorende peuters g 2,002004, 3e druk, 28 pagina’s

Slechthorendheid op het werk g 2,001998, 1e druk, 20 pagina’s, plus Arbo-wet, 1998

Technische hulpmiddelen voor slechthorenden g 2,002003, 3e druk, 36 pagina’s

Kan uw kind niet goed horen. Arabisch/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 40 pagina’s

Kan uw kind niet goed horen. Engels/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 40 pagina’s

Kan uw kind niet goed horen.Turks/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 40 pagina’s

Kan uw kind niet goed praten. Arabisch/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 44 pagina’s

Kan uw kind niet goed praten. Engels/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 44 pagina’s

Kan uw kind niet goed praten.Turks/Nederlands g 3,602001, 1e druk, 44 pagina’s

CD - Kan uw kind niet goed horen. Arab./Marok./Ned. 2002 g 6,80

CD - Kan uw kind niet goed horen. Berber/Nederlands 2002 g 6,80

CD - Kan uw kind niet goed praten. Arab./Marok./Ned. 2002 g 6,80

CD - Kan uw kind niet goed praten. Berber/Nederlands 2002 g 6,80

Auditieve aspecten van Arbo-zorg 1997, 90 pagina’s g 4,50

Publicatie Prijs

Federatie van Nederlandse Audiologische Centra

Bestelwijze: de genoemde prijzen (wijzigingen voorbehouden) zijn exclusief portokosten. U kunt de publicaties bestellen bij het bureau van de FENAC teUtrecht. Na uw bestelling ontvangt u een rekening.

Adres voor bestelling:Postbus 222, 3500 AE Utrecht, fax 030 - 271 28 92, email: [email protected].

U kunt de brochures ook bestellen via de internetsitevan de FENAC: www.fenac.nl Op de site van de FENACstaan de meest actuele prijzen en uitgaven, samen meteen korte omschrijving van de inhoud van de brochures.

Page 3: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 3

PAGINA 4

NIEUWSDe SignaleraarTolken als hulp bij spraak-taaldiagnostiek en behandelingSchool overschat waarde IQ-testBinnenlandse tijdschriftenBuitenlandse tijdschriften

PAGINA 7

ORGANISATIENIEUWSVan de besturen FENAC en Siméa

PAGINA 8

REPORTAGEIk & Ko beschikbaar voor dove en zeer slechthorende kleuters

PAGINA 10

INTERVIEWProf. van Londen van de LCTI:‘Ik ben al zo vaak opgeheven!’

PAGINA 12

ARTIKELENJan de Jong:Dysfatische ontwikkeling: een apartestoornis?Rob Boerman:Professionele autonomie in hetonderwijs.

PAGINA 20

GESIGNALEERD

PAGINA 22

ADRESSENLIJST

PAGINA 23

COLOFON

PAGINA 24

AGENDA, COLUMN EN CARTOON

Uw reacties op de eerste nieuwe uitgave van Van Horen Zeggen warenpositief. De toegankelijkheid en de leesbaarheid zijn sterk verbeterd,de vrolijke kleuren dragen daaraan bij. De redactie kreeg suggesties omnog enkele veranderingen aan te brengen. Een eerste nummer geeft degelegenheid om, voordat een traditie is ontstaan, enkele essentiëleonderdelen te wijzigen.Zo kwam het kleurgebruik niet altijd de leesbaarheid ten goede. Vandaardat we de achtergrondkleur van de pagina’s steeds kritisch bekijken engaan letten op een goed contrast met de tekst. Voor de herkenbaarheidplaatsen we in het vervolg de agenda, column en strip op de achterzijdevan het tijdschrift. Een derde verandering betreft de adressenlijstachterin. Volgens sommigen de meest geraadpleegde pagina’s. In dezedoor informatietechnologie doordrenkte tijd gaan we op zoek naar eenmanier waarop we u de meest actuele informatie over de instellingen en scholen kunnen geven. Het uitgangspunt van de redactie is dat er in ieder geval eens per jaar een adressenlijst met het tijdschrift wordtgecombineerd. De adressenlijst in de huidige vorm verschijnt in ditnummer voor het laatst: bewaar hem dus goed!

Er zijn meerdere redenen om deze editie goed te bewaren (natuurlijknadat u het gelezen hebt). In dit nummer wordt namelijk verslag gedaanvan de presentatie van de methode Ik&Ko voor tweetalig taalonderwijs.Het resultaat van een uniek project. In de werkgroep ‘Sprong Vooruit’hebben alle dovenscholen in Nederland intensief en succesvolsamengewerkt met als eindresultaat een officiële taalmethode specifiek voor onze sector. Over samenwerken gesproken: ook decliëntenorganisaties bundelen steeds vaker hun krachten om degezamenlijke belangen te behartigen. U leest in dit nummer overSignaal. En de audiologische centra passeren een kritische lijn: zij gaan voor een collectief ingestelde kwaliteitsstandaard. Waar hetblijkens het artikel van Jan de Jong nog aan ontbreekt is samenwerkingop het gebied van spraaktaalstoornissen. Hij concludeert dat er nogsteeds veel onduidelijkheid is over terminologieën en dat ouders,diagnostici en hulpverleners soms het spoor bijster zijn in de wirwar van ideeën, theorieën en methodes.Voor de ontwikkeling van de criteria voor ESM in het speciaal onderwijsvindt de LCTI trouwens nadrukkelijk wél, dat er goed is samengewerkt.Hopelijk blijft die mogelijkheid bestaan als de LCTI volgend jaar nietmeer bestaat of een heel andere rol heeft gekregen.

Marjan Bruinshoofdredacteur

VHZINHOUD TEN GELEIDE

Foto omslag:Uitgeverij Zwijsen b.v.,Tilburg.

Page 4: 6763 VHZ Audcom 02

VHZNIEUWS

VHZ APRIL 20054

Woorden leren met succes Woordenschat is fundamenteel voor kinderen op school; men kan verdedigendat in deze ‘1+1=3’ geldt, met andere woorden: meer woorden kennen bete-kent veel meer dan alleen een grotere woordenschat.Werken aan woorden-schat is dan ook van belang in het hele onderwijs,en extra belangrijk in het onderwijs in cluster 2.In JSW (Jeugd in School en Wereld) van februari2005 stellen Van de Rhoer en Vermeer dat woorden-schatuitbreiding even goed via een thematische of associatieve benadering kan plaatsvinden, als viaoefeningen met hiërarchische relaties tussen woor-den. Uit hun onderzoek onder SBO-leerlingen enZMOK-leerlingen bleek dat deze verschillendebenaderingen geen verschillen opleverden bij detoetsing achteraf. In het artikel worden lessenbeschreven met verschillende oefeningen,volgens deze verschillende benaderingen.

Behandeling van spraaktaalproblemenVan der Steege, Olde Agterhuis, Spaai en van Daal beschrijven in hetzelfdenummer van Logopedie en Foniatrie een onderzoek naar de behandelprak-tijk. Het gaat daarbij om het gebruik van de diverse vormen van begelei-ding/behandeling van kinderen met spraaktaalproblemen van 2-19 jaar,om de aansluiting van de behandeling bij de diverse hulpvragen en de diversespraaktaalproblemen, en om de tevredenheid van ouders en deskundigen overde kwaliteit van het aanbod. Dit artikel bevat het vooronderzoek waarbij dos-

siers van kinderen werden geanalyseerd enenquêtes onder ouders en deskundigen werdengehouden. De kinddossiers bleken wel infor-matie te bevatten over algemene soorten vanbehandeling maar geen informatie overbehandelmethodes en protocollen: het werdniet duidelijk welke type behandeling bij welk type probleem werd gebruikt. Ongeveerde helft van de ouders heeft nog duidelijkewensen ter verbetering van de behandelingvan spraaktaalproblemen. De deskundigenzijn redelijk positief over de kwaliteit van de behandeling en begeleiding.

De Signaleraar is een cd-rom voor basisschooldocenten, diehulp biedt bij het signaleren van logopedische stoornissen en adviezen geeft over het omgaan met een kind met eendergelijke stoornis in de klas. Op de cd-rom worden tienvaak voorkomende logopedische stoornissen behandeld:taalontwikkelingsstoornissen, taalproblemen bij het leren vanNederlands als tweede taal, articulatiestoornissen, stotteren,broddelen, stemstoornissen, slechthorendheid, afwijkendemondgewoonten, stoornissen in de auditieve vaardighedenen dyslexie. Per stoornis wordt kort informatie gegeven overde stoornis zelf, de oorzaken en gevolgen. Daarna volgt eensignaleringslijst met aanvinkmogelijkheid, waarmee eendocent snel kan zien of het raadzaam is om contact te (laten)zoeken met een logopedist.Ter verduidelijking bevat de cd-rom ruim 20 videofragmenten van kinderen met eenlogopedische stoornis en een zoekschema, waardoor eendocent snel bij de gezochte informatie uitkomt. Veel docen-ten bleken behoefte te hebben aan praktische informatieover hoe een docent in de klas in kan spelen op een kindmet een bepaalde stoornis. Hierop ligt dan ook de nadrukin de cd-rom. Het geheel is aangevuld met bruikbarematerialen en literatuurtips. De cd-rom is in het bijzonderbedoeld voor docenten in het reguliere basisonderwijs,maar is met name door de praktische audiovisuele infor-matie ook geschikt voor het speciaal basisonderwijs.

De Signaleraar is samengestelddoor afstuderende logopedistenen deskundigen op gebied vanMultimedia en design, insamenwerking met een grotegroep basisschooldocenten ende Nederlandse Vereniging voorLogopedie en Foniatrie.

Op www.signaleraar.tk is een demonstratieversie van De Signaleraar te bekijken (vanwege de privacy zondervideo- en geluidsfragmenten).

Bestellen is mogelijk via [email protected],o.v.v. naam, adres en aantal cd-rom’s.Prijs t 15,00 per cd-rom, vanaf 10 stuks: t 12,50 per cd-rom,vanaf 50 stuks: t 10,00 per cd-rom (alles incl. verzendkosten).

De Signaleraar:Logopedische infor-matie voor basisschool-docenten (cd-rom)

Nieuwe audiologische centra in oprichtingHet AC Zwolle en het AC Friesland zijn gestart met de oprichting van een audiologisch centrum in Assen. Zij hebben daarvoor de toestemmingverkregen van de directie van het Wilhelmina ziekenhuis in Assen, van dedirectie van zorgverzekeraar 'Groene Land' en bovendien de unanieme steun van de KNO-artsen van de drie noordelijke provincies.Ook in Apeldoorn en Den Bosch zijn momenteel een audiologische centra in oprichting;Apeldoorn als dependance van Amersfoort,Den Bosch als AC van Viataal.

Claartje S

lofstra-Brem

er,lid van de redactie

BINNEN LANDSE TIJDSCHRIFTEN

Page 5: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 5

ArticulatietherapieLogopedie en Foniatrie van maart 2005wijdt twee artikelen aan dit onderwerp.Raaijmakers en van der Meulen besprekende methode ‘Prompt’: een therapie vanuittactiel-kinesthetische input. Het moto-rische probleem staat centraal bij dezemethode, die wordt gekenmerkt doorinput van de logopedist die met beidehanden tactiel-kinesthetische ‘prompts’geeft aan de patiënt waardoor deze kanervaren hoe de gewenste klanken wordengemaakt. De functie van kaak, lippen en tong tijdens de productie van spraak-klanken is uitgewerkt in drie ‘planes ofmovement’ (taakspecifieke bewegings-patronen). De therapie baseert zich op het werk van o.a. Bobath en Ayres, waar-bij in de uitwerking ook inzichten uit deneurobiologie en neurolinguïstiek zijngeïntegreerd. In het artikel worden doelen inhoud van deze therapie beschreven,met uitgewerkte casuïstiek ter illustratie.Günther en Kessels-de Beer verrichtten eenonderzoek naar de effectiviteit van deklassieke articulatietherapie van Van Riper.Zij vergeleken drie groepen patiënten:kinderen met een fonetische spraakstoor-nis (n=5), kinderen met een fonologischeontwikkelingsstoornis (n=5; beide groepenkregen gedurende 4-6 weken logopedi-sche behandeling volgens de methode VanRiper) en een controlegroep: kinderenmet een fonetische spraakstoornis die geentherapie kregen gedurende deze periodevan 6 weken (n=5). De kinderen uit defonetische groep die therapie kregentoonden voor 75% verbetering, kinderenuit de fonologische groep voor 18.8% enkinderen uit de controlegroep verbeterdenniet. Hoewel de aantallen onderzochtekinderen klein zijn, lijkt de trend duide-lijk: de traditionele articulatietherapie ishet meest geschikt voor kinderen metfonetische articulatieproblemen. In hetartikel komen in de discussie diverseinteressante overwegingen aan bod naaraanleiding van dit onderzoek. Het lijkt in elk geval haalbaar voor de logopedistom aan de hand van een model te onder-zoeken en te behandelen; het zorgvuldigvolgen van bereikte effecten van therapieblijkt ook mogelijk.

Applied Psycholinguistics, 26, 2005'Designing measures for profiling and geno-type/phenotype studies of individuals withgenetic syndroms or developmental languagedisorders' is de titel van het artikel vanCarolyn Mervis (University of Louisville) andByron Robinson (Georgia State University).Zij stellen dat het accuraat beschrijven vaneen fenotype essentieel is willen studies naarde genetische basis van taalontwikkelings-stoornissen succesvol zijn. Een belangrijkdoel van een fenotypebeschrijving is om tedifferentiëren tussen de verschillende taal- en cognitieve profielen van syndromen. In ditartikel wordt ingegaan op zes methodologischekwesties, die relevant zijn voor zogehetengenotype/fenotype onderzoek, namelijkwat is de doelpopulatie, wat is de 'ideale' maat van een aspect van taalvaardigheid, watis de 'ideale' maat om een taalprofiel voor eenbepaald syndroom te kwantificeren, wat zijnspeciale meetvraagstukken bij jonge kinderen,hoe kan een taal en cognitieprofiel ontwik-keld worden en tot slot welke vraagstukkenzijn tot op heden onbeantwoord.

Mabel Rice, Steven Warren en Stacy Betz(University of Kansas) tekenen in hetzelfdetijdschrift voor het artikel 'Language symp-

toms of developmentallanguage disorders: anoverview of autism,Down Syndrome,Fragile X, specificlanguage impairment,and Williams Syndrome'. In dit artikel wordende specifieke patronen van taalproblemenbesproken die geassocieerd zijn met alle stoor-nissen die in de titel genoemd zijn. De auteursgaan met name in op spraakproductie, seman-tische en syntactische taalvaardigheid en op derelatie tussen cognitieve en taalvaardigheden.Ook bespreken ze of er bij een bepaaldestoornis een afwijkend dan wel een vertraagdontwikkelingspatroon gevonden is.Onderzoeksbevindingen worden samenge-bracht om te komen tot een voorlopigevergelijking van taalprofielen tussen deverschillende stoornissen. De auteurs wijzener echter op dat het volledige beeld nogincompleet is, omdat veel van het huidigeonderzoek zich op een te smalle range vantaalfenomenen richt. Naar de mening van deauteurs is er dringend behoefte aan onderzoekwaarin systematisch taalstoornissen met elkaarvergeleken worden, hetgeen moet leiden totgedetailleerde beschrijvingen van linguïstischefenotypes voor iedere stoornis.

Journal of Speech, Language and Hearing Research,vol. 47, 1411-1423, december 2004.In dit tijdschrift wordt door ons redactielid John van Daal en zijn collega's Ludo Verhoevenen Hans van Balkom van de Radboud Universiteit Nijmegen verslag gedaan van het classi-ficatieonderzoek bij kinderen met ernstige spraaktaalmoeilijkheden in ons land. Het artikelheet 'Subtypes of severe speech and language impairments: psychometric evidence from 4-year-old children in the Netherlands'. Het onderzoek beoogt om het bestaan van subtypes

van taalstoornissen op basis van cross linguïstische data teonderbouwen. Een omvangrijke batterij spraaktaaltests isafgenomen bij 110 4-jarige Nederlandse kinderen. Dezekinderen waren eerder gediagnosticeerd als kinderen meternstige spraaktaalmoeilijkheden. Uit de analyse van deonderzoeksdata is gebleken dat de problemen, die dezekinderen in de taalverwerving ondervinden, verdeeldkunnen worden in 4 subtypes, te weten lexicaal-semantische problematiek, problematiek op het vlak van spraakproductie, problematiek op syntactisch-sequentieel terrein en problemen met de auditieveperceptie. De resultaten van het onderzoek van Van Daalen collega's zijn in lijn met eerder werk van Bishop envan Conti-Ramsden in Groot-Brittannië.

BUITEN LANDSE TIJDSCHRIFTEN

Harry K

noors,lid van de redactie

Page 6: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 20056

VHZNIEUWS

In het maart-nummer van Van HorenZeggen 2004 werd melding gemaaktvan de ontwikkeling van een cursusvoor tolken, die speciaal wordengetraind voor het werken metlogopedisten binnen de spraak-taal-diagnostiek. Inmiddels is deze cursusuitgevoerd en hebben 12 tolken dezemet succes afgerond

Door tolken speciaal te selecteren enop te leiden voor de samenwerkingmet logopedisten en linguïsten, zullenzij naar verwachting beter inzetbaarworden bij de diagnostiek en behan-deling van meer- en anderstaligekinderen met spraaktaalproblemen.In een project dat in opdracht van de FENAC (Federatie NederlandseAudiologische Centra) en in samen-werking met het TVCN (Tolk- enVertaal centrum Nederland) werduitgevoerd, is er een cursus ontwik-keld voor tolken, die zich willenspecialiseren voor dit werk.

Het was de bedoeling om de tolkeneen minimum aan relevante theorie te bieden en daarnaast illustratie doormiddel van videobeelden, discussie,rollenspel en een korte stage. Dezeopzet bleek goed uitvoerbaar te zijn,

Tolken als hulp bij spraak-taaldiagnostiek en – behandeling:Project en cursus succesvol afgerond

en bleek te bevallen.Voor een aantaltheoretische onderdelen bleek de tijdtoch wat té kort te zijn, om goed uitte kunnen leggen hoe het in elkaarzit. Ook de stage bleek aan de kortekant.Als de cursus in definitieve vorm wordt aangeboden zullen dezeverbeterpunten verwerkt zijn.De cursus werd afgesloten met eenschriftelijk examen.Nu is het van belang dat deze tolkenook worden ingezet voor de diagnos-

tiek en behandeling van anderstaligekinderen. Daarom hieronder (mettoestemming van de tolken) hunnamen en de regio waar zij werkzaamzijn, zodat u bij het aanvragen van eentolk gericht kunt vragen naar hen.

De tolken zijn te bestellen via TVCN 074-2555222 (reservering) of 074-2555233 (ad hoc telefonisch)De tolken zijn alleen ‘gratis’ als er viaTVCN besteld wordt.

School overschat waarde IQ-test

In dit voorpaginanieuws in het NRCHandelsblad van 26 februari wordtgewezen op de aandacht die Dr. PeterTellegen van de RijksuniversiteitGroningen vraagt voor de ‘Waan vanhet IQ’. In dit artikel wordt beschre-ven dat kinderen die naar het voort-gezet speciaal onderwijs moeten gaanverplicht een intelligentietest moeten

ondergaan.Vervolgens gebruiken deindicatiecommissies scherp en gepro-tocolleerd de afgesproken IQ-grenzenvoor de toelating. Het krantenartikelwijst op een procedure die ook wordttoegepast bij de toelating tot cluster 2onderwijs. Peter Tellegen pleit ervoordat men in plaats van scherpe IQ-gren-zen te trekken beter gebruik zou kun-

Groningen, 26 februari.“Intelligentietesten voor kinderen zijn onbetrouwbaar”, zegt de maker van zo’n test.

nen maken van een bandbreedte-benadering en van speelruimte, geba-seerd op redenaties van waarschijn-lijkheid. Bij de interpretatie van deresultaten van het intelligentieonder-zoek moet worden vertrouwd op dedeskundigheid van de psycholoog/-orthopedagoog. Meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van Peter Tellegen:http://www.testresearch.nl/indexn.html#diagnostiek

John van Daal, lid van de redactie

Naam van de Tolk Taal Regio e-mailadresMw. R.Altay Turks Hengelo vertaaldus@ wxs.nlMw.W. el Berrah Marokkaans Huissen [email protected]. G. Ceber-Donmez Turks Wateringen [email protected]. Franse-Hagenbeek Mandarijn Wijk bij Duurstede [email protected]. H.van der Heijden Turks Utrecht [email protected]. Kilinc-Coban Turks Arnhem [email protected]. N. Koelewijn-Hafez Arabisch Bodegraven [email protected]. J. Olsthoorn Frans Utrecht [email protected]. Outaklla Marokkaans,

Berber Zd Amsterdam [email protected]. P. van Raalte Papiamento Den Haag [email protected]. P. Rashidi- Dyzchekan Farsi Hengelo [email protected] Turks Ede [email protected]

Mirjam Blumenthal, projectleider,Audiologisch Centrum Den [email protected]

Page 7: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 7

ORGANISATIENIEUWS

Wanneer u dit leest heeft de FENACeen belangrijke mijlpaal bereikt: devaststelling van een FENAC kwali-teitskader.Vanzelfsprekend zult udenken. En toch is dit niet zo.Wehoeven er alleen maar de kranten opna te lezen en vast te stellen dat kwa-liteitsbeleid soms een langdurig trajectmoet volgen om echt te komen totcriteria voor ‘goede dienstverlening’.We verwijzen maar even naar dediscussie over de verzorgingshuizen.

In de FENAC gaat dat wat stiller,maar wel voortvarend. Einde 2005zullen branchecriteria zijn opgesteld.Audiologische centra, aangesloten bijde FENAC, zullen moeten voldoenaan een aantal elementaire kwaliteits-criteria. Daarmee verwacht de

FENAC een noodzakelijke stap temaken als brancheorganisatie.

Een tweede belangrijke ontwikkelingdie zijn eerste vruchten moet hebbenafgeworpen bij het verschijnen vandit nummer van VHZ is de eerste‘benchmark’ op product- en prijs-niveau tussen audiologische centra.Nu al weer drie jaar geleden is deFENAC gestart met de uniformeringvan producten in audiologischecentra.Alle audiologische centrabeschikken nu in principe overvoldoende gegevens om onderling te vergelijken. In januari is door deFENAC een systeem gelanceerd,OpenAC, waarmee deze uniformegegevens door te rekenen zijn naarbruikbare management informatie.

Deze informatie is op twee niveausnodig. Enerzijds voor de onderlingeafstemming en het op gang brengenvan een discussie over de inhoud vanwerkzaamheden, zowel binnen als tus-sen audiologische centra.Anderzijdsom goed voorbereid te zijn op deeerder aangekondigde wijziging inbekostiging van audiologische centra.Dit laatste zal, in eerste fase, ingaan op1 januari 2006.

Beide ontwikkelingen, het bekos-tigingstraject en het kwaliteitstraject,worden naadloos met elkaar verwe-ven. Beide trajecten zullen de audio-logische centra beter voorbereiden op opnieuw een belangrijke ontwik-keling die voor de deur staat: deverandering in de zorg naar functie-gerichte bekostiging, geregeld in denieuwe (basis)zorgverzekeringswet.

VHZ

Van het bestuur FENAC

Van het bestuur Siméa

HectischDe eerste maanden van een nieuwkalenderjaar zijn traditiegetrouw voorde vereniging Siméa drukke maan-den. Niet zo verwonderlijk als in demaand april een kernactiviteit vanSiméa plaats vindt: het tweedaagscongres en daaraan verbonden dealgemene ledenvergadering van devereniging. Dit jaar is er weer eenstijging in het aantal deelnemers;meer dan 1000 leden en niet-ledenvan Siméa zullen naar Lunterenkomen. Op de donderdagmorgen om de kersverse nieuwe voorzittervan de HBO-Raad, Doekle Terpstraals eerste inleider te horen.Het thema van ons congres is:Doelen: stellen of halen? Terpstrazal vanuit zijn vakbondsverleden dethema’s arbeid en zingeving belichten.Dat zal een boeiend betoog woorden.

Niet minder boeiend was de ontmoe-ting in februari van dit jaar met deaangesloten organisaties van Siméa en een overleg met de zojuist toege-treden REC-besturen van cluster 2.Vanuit de gedachte dat een beleids-conferentie mede inhoud zou kunnengeven aan de jaarplanning van devereniging, werd met het nieuwebeleidsplan 2005-2008 in de handgewerkt aan de concretisering van de speerpunten voor 2005. Op dejaarvergadering zal duidelijk wordenof het bestuur in voldoende mate ookde wensen van haar leden in concreteactiviteiten heeft kunnen vertalen.

Het bestuur heeft in het eerste kwar-taal erg veel energie gestoken om inoverleg met de LCTI vele aspecten in het traject van indicatiestelling teverbeteren. De verwachting is dat de

LCTI vrijwel alle adviezen van Siméazal opnemen in haar advies aan deminister van onderwijs.Tijdens zo’ntraject blijkt evenwel ook dat hetbestuur soms in onvoldoende matebestaande vakgroepen en/of project-groepen van de vereniging bij demeningvorming in meer formele zin betreft. Dat kan natuurlijk niet debedoeling zijn, want Siméa is eenvereniging van en door leden. Devakgroep WAG gaf zo’n signaal en hetbestuur zal daarop natuurlijk initiatiefnemen.Alleen met elkaar kunnen wijinhoud aan onze branchevereniginggeven. Natuurlijk zoveel mogelijkondersteund door onze medewerkersop het landelijk bureau, maar wijmoeten wel beseffen dat onze “staf-dienst” gelet op de geringe schaal-grootte ook zo haar beperkingenkent. Ik zie u graag op 14 april 2005in Lunteren.Tot dan.

Theo van Munnenvoorzitter

Page 8: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 20058

Sprong VooruitIn juni 1998 is een convenant gesloten tussen de

Nederlandse dovenscholen en het Ministerie van O,C & W.Dit convenant was het vervolg op de aanbevelingen diegedaan werden in “Méér dan een gebaar” (1997) van deCommissie Nederlandse Gebarentaal. Het convenant richtte

zich onder andere op de invoering van tweetalig onder-wijs op de dovenscholen.Voor een dergelijke vorm vanonderwijs was het onder meer nodig dat er leerlijnen

kwamen voor de vakken NGT, Nederlands voordove leerlingen en Dovencultuur. Om dat voorelkaar te krijgen besloten de dovenscholen van

Nederland samen te werken in een werkgroep die denaam Sprong Vooruit kreeg. Sprong Vooruit is

een samenwerkingsverband tussen instellin-gen die onderwijs aan dove kinderen ver-

zorgen: de Dr. Bosschool, de KoninklijkeEffatha Guyot Groep, de Koninklijke

Aurisgroep,Viataal en het NederlandsGebarencentrum. Ook dit is eenbijzondere ontwikkeling. Nog nieteerder werd er zo intensief en suc-cesvol samengewerkt door mede-werkers van alle instituten voor

dove kinderen in Nederland. Na het

VHZREPORTAGE

IK & KO:nu ook beschikbaar voor

dove en zeer slechthorende kleuters

Woensdag 16 maart was een bijzondere dag voor het onderwijs aan dove en slechthorende kinderen:de officiële presentatie van de aangepaste handleidingen bij de taalmethode voor kleuters Ik & Ko.Eigenlijk gaat het om niet één, maar om twee methoden: een voor de lessen Nederlandse Gebarentaal(NGT) en een voor de lessen Nederlands.

opstellen van leerlijnen voor de hierboven genoemde vak-ken is er gezocht naar geschikte methoden. Daarbij bleek debestaande methode “Ik & Ko” van Uitgeverij Zwijsen goedte passen bij de doelstellingen die de werkgroep had gefor-muleerd, zowel voor de NGT als voor het Nederlands.

Ik & KoDe methode Ik & Ko is door Zwijsen ontwikkeld voor

gebruik in meertalige kleutergroepen. Het biedt een com-pleet taalprogramma met leerlijnen voor woordenschat,mondelinge taalvaardigheid, beginnende geletterdheid entaalbeschouwing. De leerstof wordt thematisch aangebo-den. De pop “Ko” speelt een belangrijke rol. Ko is inter-mediair tussen de leerkracht en de kinderen. Hij wordtmee uit logeren genomen, hij zit in de kring en moet somsvan een kind extra uitleg krijgen over wat er aangeboden isdoor de leerkracht. Dat maakt Ko populair in de groepenen een extra “klasgenootje”.Voor kinderen met een audi-tieve beperking zorgt Ko er als niet bedreigende en zelfslieve tussenpersoon voor, dat de communicatie optimaalverloopt. Zo kunnen bijvoorbeeld stille en teruggetrokkenkinderen hele verhalen tegen Ko vertellen.

Ik & Ko aangepastBij het aanpassen van de methode is intensief en

enthousiast samengewerkt met uitgeverij Zwijsen.Het herschrijven tot de beide nieuwe methoden is

gedaan door een grote groep ontwikkelaars op basis vanwat de werkgroep Sprong Vooruit aan kerndoelen hadgeformuleerd. Deze aangepaste kerndoelen zijn gebaseerdop die voor het reguliere onderwijs. De ontwikkelteamsbestonden uit medewerkers op de dovenscholen, taal-kundigen, schrijvers en opmaakdeskundigen.

Page 9: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 9

Uiteindelijk heeft dit geleid tot een tweetal nieuwe hand-leidingen: een voor de NGT-lessen en een voor de lessenNederlands.Voor de lessen NGT kon veel van het oor-spronkelijke materiaal gebruikt worden. De aanpassingenbetroffen vaak het lexicon (gebaren i.p.v. woorden), gram-maticale aspecten en de aansluiting bij de dovenwereld(bijvoorbeeld gebarenversjes in plaats van gezongen liedjes).

Voor de lessen Nederlands zijn de thema’s flink aan-gepast: onder andere een forse beperking van de woorden-schat en aanpassingen van de werkvormen.

De ontwikkelaars hebben de 18 thema’s intact gelaten.Zowel de NGT versie als de versie Nederlands kennendrie instructieniveaus, afhankelijk van het taalniveau vanhet kind. Daarnaast zijn er nog de drie niveaus van dereguliere taalmethode.

Er zijn in de methode observatielijsten opgenomen omte bepalen welk taalstadium kan worden aangeboden, aan-sluitend bij het taalontwikkelingsniveau van het kind.

Het trotse team van Sprong Vooruit met de handleidingen en met Ko:

v.l.n.r.:Trude Schermer, Marileen Louwerse, Connie Fortgens, Sonja Jansma,

Renee Heineman,Annet de Klerk en Katja Sterkman. De Handleiding NGT

Foto’s pop Ko: Kasper van ‘t Hoff Fotografie/Uitgeverij Zwijsen b.v., Tilburg

Foto’s spelende kinderen: Uitgeverij Zwijsen b.v., Tilburg

BeeldmateriaalHet beeldmateriaal bij de NGT versie is nog in ontwik-

keling, maar zal ook binnenkort beschikbaar komen. Erkomt een DVD met rijmpjes en versjes in NGT:“Rijmendoe je zó!” Hiervoor is de audiovisuele dienst van deKoninklijke Effatha Guyot groep aan het werk, onder coör-dinatie van het Nederlands Gebaren Centrum.Vervolgenskomen er nog aan de thema’s gekoppelde CD-roms. VHZ

De beide handleidingen samen kosten A 25,00 en zijnverkrijgbaar bij: Projectsecretariaat Sprong Vooruit, M. Lips:[email protected]

Meer informatie op www.sprongvooruit.nl

Page 10: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 200510

“Het is een bijzonder moment om over de toe-komst van de LCTI te praten”, begint prof.van Londen, voorzitter van de LCTI.“Zeer

onlangs heeft de Tweede Kamer in een motie vastgesteld,dat ons werk op 1 augustus 2006 wel gedaan zal zijn.Wezijn daarvan geschrokken. De minister heeft deze motiewel krachtig ontraden, dat was hartverwarmend! Nu heeftzij ons gevraagd haar te adviseren over hoe het met onzetaken verder moet gaan.”

Van Londen blijft er overigens nuchter onder:“Ik ben al zo vaak opgeheven!”, glimlacht hij. Hij heeft ervaring als directeur-generaal van volksgezondheid (dat werdopgeheven en destijds in een ander ministerie onderge-bracht) en in het preventiefonds (dat werd opgeheven;daarvoor in de plaats kwam ZorgOnderzoek Nederland).

“Toch is het jammer, dat het werk mogelijk stopt, nu we net zijn begonnen met een belangrijke kwaliteitsver-betering”, merkt drs. Ria Balm op. Zij is onderzoeker bijde LCTI en houdt zich vooral bezig met de dossiers uitcluster 2.“Het overleg tussen de LCTI en de deskundigenin het veld loopt op dit moment namelijk heel goed.Een compliment voor cluster 2 is hier wel op zijn plaats.Deskundigen hebben vanuit het veld een belangrijkebijdrage geleverd aan de voorstellen tot wijziging envereenvoudiging. En er wordt steeds beter gerapporteerd.Een voorbeeld is de verbeterde logopedische rapportagewaarin systematisch de spraaktaalaspecten worden beschre-ven en onderbouwd met waar mogelijk testscores. Deonderwijskundige rapportages worden ook steeds beter.

De rapportage over de logopedische behandeling kannog meer worden geëxpliciteerd: met welke methodes is er gewerkt, met welke resultaten en dergelijke.”

Naast het toezicht op de Commissies voor Indicatie-stelling (CvI), heeft de LCTI ook een ontwikkel- en eenonderzoekstaak. Zij ontwikkelt procedures en criteria opbasis van de stand van zaken in wetenschappelijk onder-zoek en recente inzichten en op basis van ‘good practice’.Dat is soms een lastige klus.“Deskundigen zijn het name-lijk nooit volledig met elkaar eens”, vertrouwt van Londenons toe.“Iedere deskundige trekt zijn eigen conclusies uitwetenschappelijk onderzoek. En dat onderzoek levert ook steeds nieuwe feiten op. Het gesprek daarover is altijdboeiend. Maar voor de duidelijkheid naar ouders enscholen is het nodig dat iemand even de situatie bevriesten zegt dat voor het komend jaar de criteria er zó uitzien.Dat stuit veel onderzoekers tegen de borst. De rol van deLCTI is hierin dat deze de knoop doorhakt en de ministerhierover adviseert.”

Van Londen’s ervaring is dat de minister meestal hetadvies van de LCTI overneemt.Alleen bij de laatstecriteria-aanpassing is het LCTI-advies ten aanzien vankinderen met het Down syndroom niet overgenomen.Voor deze kinderen is sinds kort een verklaring van eenmedicus voldoende.Van Londen verwoordt de reactie vande commissie :“Het besluit van de minister leidt ertoe,dat deze kinderen in principe alleen maar in cluster 3 teplaatsen zijn.Wij denken dat dat niet in het belang van het kind is en willen ook andere opties openhouden.”

De Tweede Kamer twijfelt eraan of de ontwikkeltaak vande LCTI wel samen kan gaan met haar taak om toezicht tehouden. Ook van Londen heeft ervaren dat deze tweetaken soms strijdig zijn.

“Jazeker.Waar de LCTI wel tegenop loopt is dat de

VHZINTERVIEW

Prof. van Londen van de LCTI:

‘Ik ben al zo vaak opgeheven!’Een jaar na de invoering van de wet op de Leerling Gebonden Financiering (LGF) is hettijd voor evaluatie. De minister, de Tweede Kamer maar ook de betrokken instantieskijken terug en vooruit. De redactie kijkt in dit interview terug en vooruit met deLandelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI), een door de wet voorgeschreveninstelling die toeziet op het werk van de Commissies voor Indicatiestelling.

HET OVERLEG TUSSEN DE LCTI EN DE DESKUNDIGEN

IN HET VELD LOOPT OP DIT MOMENT HEEL GOED

Prof. drs. J. van Londen

Drs. R. Balm

Page 11: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 11

werkelijkheid wel eens moeilijk te pakken is. Soms zien werigiditeit bij CvI’s. Men houdt zich dan heel scherp aan deregels, maar dat blijkt niet altijd in het belang van kind tezijn…. Dat is voor de LCTI een dilemma. Je kunt zo’nCvI niet op de vingers tikken, omdat ze de regels goedvolgen.Aan de andere kant voelen we dan meer voorflexibiliteit, waardoor de ontwikkeling in de indicatiestel-ling doorgaat.We staan eigenlijk pas aan het begin op hetgebied van kwaliteitsontwikkeling!”

Het contact tussen CvI’s onderling speelt ook een groterol; men meet het eigen handelen af aan hoe de anderen hetdoen. Het is niet gewenst als de ene CvI strenger zou zijndan de andere. Ria Balm:“Het werkveld en de LCTIhebben hierin eigenlijk niet tegenover elkaar gestaan;De CvI’s waren eerder met dezelfde dingen bezig als wij.Juist in cluster 2 gaat men systematisch om met beredeneer-de afwijkingen (BA’s). Dit geeft een goed gevoel.Aan deonderbouwing van de criteria met cijfermateriaal wordt vanbeide kanten gewerkt. De bevindingen hebben geleid totaanpassingen en verhelderingen. Het wordt steeds duidelij-ker waarop de resterende verschillen van mening betrekkinghebben. Zowel bij de LCTI als bij de betrokkenen in cluster2 heeft steeds het belang van het kind voorop gestaan.”

Dat cijfers niet altijd het belangrijkste gegeven vormenblijkt uit de criteria voor kinderen uit het autistisch spec-trum.“Bij deze groep kinderen is het accent meer op deaanvullende observaties gaan liggen. De beschrijvingen vanhet gedrag volgens vaste protocollen leveren steeds betereinformatie op.Wat nog verder ontwikkeld moet worden iseen goed onderscheid tussen ASS kinderen in cluster 2 encluster 4.”

Er ontbreken nog te veel instrumenten om kinderengoed te kunnen beoordelen, vindt Ria Balm.“Eén van deredenen waarom het van belang is dat de commissie eengoede uitstraling in het veld van wetenschappelijk onder-zoek heeft, is om dit veld aan te zetten tot het ontwikkelenvan onderzoeksinstrumenten”, zegt van Londen.

De komende periode zal de commissie zich onderandere bezig houden met de groep doof- of slechthorend-functionerende kinderen.“Een audiogram alleen geeftgeen goed beeld, waar een kind het beste op zijn plek zit,legt van Londen uit.We moeten beter aan kunnen tonenwelke expertise een kind nodig heeft en dit in de criteriaverwerken.”

Het is nu de vraag hoe het er in de nabije toekomst uitzal gaan zien.

“Op dit moment ontstaat er weer de roep om eenvou-diger procedures vanuit de politiek, merkt Ria Balm op.Wanneer echter alleen de hoogst noodzakelijke informatiewordt gerapporteerd, gaat er veel verloren aan expliciete

argumentatie voor de ouders. Daarnaast houden wij teweinig informatie over om goed onderzoek te doen naarde doelgroep. En we waren net goed op weg om op basisvan de dossiers een beeld te krijgen van wat ESM is.”

De LCTI zal zich in de komende tijd vooral bezig hou-den met het adviseren van de minister.“Op korte termijnmoeten we aangeven op welke terreinen er efficiëntergewerkt kan worden met behoud van kwaliteit. In hetnajaar zal de minister een uitgebreide brief naar de Kamersturen. Daarvoor moeten wij ook bouwstenen aanleveren.Het gaat daarbij om een lange termijn visie op het gehelefunderend onderwijs. Dus ook over de samenhang tussenWSNS en de leerlinggebonden financiering. Er blijft, ookvoor ons, dus nog even wat onduidelijkheid.” VHZ

WE MOETEN BETER AAN KUNNEN TONEN WELKE

EXPERTISE EEN KIND NODIG HEEFT EN DIT IN DE

CRITERIA VERWERKEN

Het advies dat de LCTI over criteria aan de minister heeft gegeven is te vinden op

de website van de LCTI www.lcti.nl). Hier is ook de uitgebreide rapportage van de

LCTI te vinden. In het eerste jaar van de LGF zijn door de vier CvI’s in cluster twee

bijvoorbeeld al ruim 4300 dossiers behandeld (zo’n 30 dossiers per CvI per week!).

87% van deze kinderen kreeg een indicatie.

Page 12: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 200512

Ter inleidingDe diagnose ‘dysfatische ontwikkeling’ wordt met enige

regelmaat uitgesproken als het gaat om kinderen met eentaalstoornis. In dit artikel wordt de vraag gesteld of zo’nlabel wel een andere lading dekt dan meer gangbare ter-men voor kindertaalstoornissen.

Dat is zowel een theoretische als een praktische kwestie.De term suggereert dat een kind iets meer of iets andersmankeert dan een taalontwikkelingsstoornis. Bovendienappelleert de benaming aan een onderliggende hersenpa-thologie.Tenslotte is het ‘syndroom’ dysfatische ontwikke-ling geassocieerd met niet-talige symptomen die vragenom multidisciplinaire begeleiding.

Ik zal de kwestie hier vanuit drie thema’s bespreken: dedefinitie en de ernstgraad, de oorzaak en de symptomenbuiten de taal. Ik duid dysfatische ontwikkeling hierondergemakshalve aan als DO.

AanleidingEen paar jaar terug werd mij door de redacteuren van de

website Ouders Online gevraagd een tekst te schrijvenover DO (www.ouders.nl/mdysfasie1.htm). Er werden opde site vragen gesteld over DO. De term bleek tot verwar-ring te leiden en de vaststelling van de diagnose leverde bijsommige ouders ook frustratie op. Een citaat uit het dis-cussieforum van de site:“Op dit moment (komt) dysfasietotaal niet aan bod bij een logopedie-opleiding! Sterkernog: veel logopedisten en zelfs speciaal-onderwijsscholengeloven niet in dysfasie!” Die gedachte leeft in brederekring. Een recent boek voor ouders (Grauwels & de Nooij,2004) meldt op het omslag:“Dysfatische ontwikkeling iseen tot op heden veel te weinig erkende stoornis.” Devraag is of DO inderdaad een stoornis is die vaak over hethoofd wordt gezien.

Het is niet zo dat kinderen met DO uiteindelijk altijd op dezelfde plek terechtkomen als kinderen bij wie detaalstoornis anders heet. Kinderen worden diagnostisch wel omschreven als niet (alleen maar) taalgestoord, maarmet een DO. Soms wordt bij een taalgestoord kind gesug-gereerd om nog eens uit te zoeken of er soms sprake is van DO. Dat kan leiden tot een afwijkende route. Despecialisten die het predikaat DO hanteren, geloven niet altijd in plaatsing binnen het ESM-onderwijs: de Tan-Söderbergmethode wordt er niet gebruikt. In zo’ngeval wordt voor het kind anderssoortige ondersteuningaanbevolen.

De toegang van taalgestoorde kinderen zonder diagnoseDO tot het ESM-onderwijs kan weer op een anderemanier worden geblokkeerd, die indirect met het label DO heeft te maken. Ziektekostenverzekeraars in sommigeregio’s vergoeden logopedische behandeling alleen als detaalstoornis een dysfatische ontwikkeling heet. Kinderenkunnen echter pas een indicatie speciaal onderwijs krijgenna een half jaar logopedie met onvoldoende resultaat. Deachterliggende gedachte van de verzekeraar is, dat DO een‘medische’ stoornis is en een specifieke taalstoornis niet.

Onlangs diende er in de Verenigde Staten (Gratz & Bauer,2004) een vergelijkbare zaak: een verzekeraar in Michiganwilde behandeling van dyspraxie niet vergoeden omdat heteen pure ontwikkelingsstoornis zou zijn die (daarom) nietwerd gedekt door de verzekering. De vergoeding werd pashervat toen een hoger verzekeringsorgaan vaststelde datchildhood apraxia of speech kan worden beschouwd als develop-mental én neurological. Ontwikkelingsstoornissen blijven eenheikel onderwerp voor verzekeraars.

Ik kan niet zeggen hoe vaak dergelijke gevallen voorko-men. Dat deze verhalen de ronde doen, is genoeg redenom de diagnose DO eens op waarde te schatten.

Dysfatischeontwikkeling:

een aparte stoornis?Tijdens de Siméa-conferentie 2004 heeft Jan de Jong in een lezing uitgelegd waarom er zoveel discussie

is over de term “dysfatische ontwikkeling” en waarom het naar zijn mening een ongelukkige term is. Dysfatische ontwik-keling is nog altijd een onderwerp dat in discussie is. Ook binnen de FENAC staat dit onderwerp in de belangstelling, nu de gebruikers van de term en de therapeuten die werken volgens de methode Söderberg-Tan trachten medewerking teverkrijgen voor diagnostiek en verwijzing bij “dysfatische ontwikkeling”. Op verzoek van de redactie heeft de auteur zijnbezwaren nog eens nader uitgewerkt.

VHZARTIKELEN

Page 13: 6763 VHZ Audcom 02

Definitie en afbakeningDe eerste vraag is: is DO werkelijk een aparte stoornis, of

vallen de symptomen (en de oorzaken) gewoonweg samenmet die van ESM? Een stoornis mag pas een aparte statushebben als er verschilpunten zijn met andere stoornissen.Zo niet, dan is het slechts een synoniem.

De gebruikelijke benaming voor een primaire taalstoor-nis in de internationale literatuur is Specific LanguageImpairment (SLI). Een doorsnee definitie daarvan zegt dathet gaat om “children for whose non-normal languageacquisition there is no identifiable physical or psychologicalbasis.These individuals have normal hearing, intelligencewithin normal limits, an apparently intact neurological substra-te, and no behavioural or emotional disorder.They neverthelesshave persisting linguistic difficulties.” (Fletcher, 1999).Bishop (1997) concludeert uit de formulering van zulkedefinities dat er zo op het oog geen oorzaak voor SLI is.

Ter vergelijking: een folder van de StichtingDysphatische Ontwikkeling spreekt van “een syndroomwaarbij de spraakontwikkeling van een kind gestoord is, ter-wijl het niet doof is of ernstig cerebraal beschadigd, en defunctie van de spraakmusculatuur intact is.Vaak is het beeldgecompliceerd door begeleidende stoornissen in de intellectu-ele en affectieve ontwikkeling. Ook complexe motorischeproblemen (dyspraxie) komen hierbij vaak voor.”

In beide definities worden een aantal mogelijke oorzakenuitgesloten.Wanneer een van deze oorzaken wel aan de ordeis, kan er weliswaar nog steeds een taalstoornis zijn, maar dieis dan onderdeel (symptoom) van een niet-talige stoornis.Wespreken in dat geval van een secundaire taalstoornis.

De internationale term SLI valt in elk geval samen metwat we in Nederland een primaire taalstoornis noemen,een taalontwikkelingsstoornis of ESM. Is DO nu ook eennaam voor hetzelfde?

Voordat ik die vraag beantwoord een kort intermezzo.De termenkwestie heeft zich immers eerder al in deinternationale literatuur voorgedaan.Vroeger werd in deEngelstalige literatuur wel gesproken van developmentaldysphasia (daarvoor ook wel childhood aphasia). Deze termlijkt erg op ‘dysfatische ontwikkeling’.Tegenwoordigwordt de term echter vermeden vanwege de associatiemet afasie. Bishop (1997) constateert dat dysfasie enafasie bijna synoniemen zijn geworden en dysphasia isuit de gratie geraakt voor ontwikkelingsstoornissen“where brain damage is seldom implicated”.Als een Nederlands kind een hersenbe-schadiging oploopt met als gevolg eentaalstoornis spreken we van kinder-afasie of verworven afasie. InNederlandse bronnen wordt DOweliswaar onderscheiden van eenverworven stoornis bij kinderen;niettemin kun je je afvragen of zo’n

associatie in de naamgeving wel wenselijk is.In het navolgende citaat van Njiokiktjien (2001) worden

SLI en DO met elkaar in verband gebracht:“Dysfatischeontwikkeling is de verzamelnaam voor spraaktaalstoornissendie zich gedurende de ontwikkeling manifesteren enklinisch afwijkend zijn van het normale, dat wil zeggen datde symptomen ook niet bij normale jongere kinderen voor-komen.Als zodanig onderscheidt dysfatische ontwikkelingzich van spraak-taalretardatie, maar deze vormen sluitenelkaar niet uit en komen ook samen voor (…) SLI (specificlanguage impairment) wordt door ons niet gebruikt omdatde term geen klassiek neurologische connotatie heeft, omdat hetvaak niet specific is, omdat het voor het vijfde levensjaar nietuitsluitend language betreft en omdat impairment niet naar dehersenen verwijst.” (Njiokiktjien, 2001).

Ik wil mij nu concentreren op de gecursiveerde woor-den in de citaten hierboven. Globaal gezien is de uitslui-tingsdefinitie bij beide labels identiek. Njiokiktjien (1996)schrijft dan ook:“(de term) SLI (komt) vrijwel (overeen)met het begrip dysfatische ontwikkeling in de zin van een vrij geïsoleerde ontwikkelingsstoornis met de (hier)beschreven kenmerken”. De definities passen allebei bij de criteria voor toelating tot het ESM-onderwijs.

Het onderscheid tussen DO en taalretardatie (-vertra-ging) suggereert dat DO ernstiger is dan wat vroeger‘vertraagde spraaktaalontwikkeling’ (VSTO) heette. Datonderscheid wordt echter ook gemaakt door anderen, dievan SLI (of ESM) spreken. Er zijn kinderen die de achter-stand inlopen of bij wie de taalachterstand althans minderernstig wordt, en er zijn kinderen met een koppigertaalstoornis. Bishop en Edmundson (1987) volgden eengroep kinderen met een taalachterstandtussen vier en vijf-en-een-half jaar.Aanhet eind van die periode had 44%van de kinderen de taalachterstand

ingelopen.Voor de resterende56% lijkt het ESM-onder-

wijs primair bedoeld,niet voor de 44%.Zo gezien, lijkt ‘SLI’

bij de 44% een misdiagnose.Dat de ernst kan

verschillen,

AUTEUR: JAN DE JONG

Page 14: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 200514

VHZARTIKELEN

zien we dus al terug in de keuzes die voor kinderen meteen taalachterstand (of die nu wel of niet DO heet) wor-den gemaakt. Ook hier dus geen wezenlijk verschil.

Naast de genoemde verschillen zijn er enkele nuancesdie regelmatig in publicaties over DO worden toegevoegdaan de kerndefinitie. Zo zou er principieel een discrepantiezijn tussen begrip en productie: productie is slechter danbegrip. In de praktijk is dat ook dikwijls wat we zien bijtaalgestoorde kinderen. Kinderen met een ernstige taal-begripsstoornis vallen echter ook onder de ESM-groep.

Daarnaast wordt steevast aangegeven dat de spontane taalvan kinderen met DO beter is dan taal ‘op commando’.Een goede omschrijving hiervan ontbreekt echter. De aanduiding van het verschijnsel gaat vaak vergezeld van psychologiserende beschrijvingen van kinderen met DO die stilvallen wanneer ze een opdracht moeten uitvoeren(bijvoorbeeld in Grauwels & de Nooij, 2004). Het is devraag of de observatie klopt. Het hangt er ook van af vanhoe je het omschrijft. In mijn eigen onderzoek naarNederlandse kinderen met SLI (de Jong, 1999) is mij geble-ken dat fouten die kinderen spontaan maken ook nogal eensverdwijnen in een experimentele testtaak (‘on command’),maar ik heb het verschil niet systematisch onderzocht.

Dan is er de kwestie spraak tegenover taal. Het is natuur-lijk waar dat taalstoornissen vaak samengaan met stoornis-sen in de klankproductie (“niet uitsluitend language”). De(diagnostische) vraag is dan echter of het gaat om fonolo-gische problemen, om dyspraxie of om perifere articulatie-stoornissen. De term ‘spraak’ is bij zulke kinderen net zovoorbarig als ‘taal’.

In de meest recente editie van zijn handboek maaktNjiokiktjien (2004) principiëler bezwaar tegen de termSLI. Het gebruik van de term zou “wetenschappelijkonjuist en versluierend” (817) zijn en geeft te veel degedachtengang van niet-medici weer:“Hoe verder menvan de klinische nosologie (ziekteleer, JdJ) verwijderd is,des te sterker is de tendens spraak-, taal- of leesproblemente beschrijven als geïsoleerde linguïstische verschijnselen, ofals beperkingen”.Voor hem ligt daar de kern van het pro-

bleem: veel onderzoekers naar SLI (en ook diagnostici)verwaarlozen de medische achtergrond van de stoornis endie is voor de behandeling van cruciaal belang. Op ditbezwaar kom ik nog terug. Bovendien, zo schrijft hij:“Classificaties worden vaak gemaakt met homogene sub-groepen van kinderen die goed meewerken”. De laatstetoevoeging is – naar ik aanneem - een schimpscheut naaronderzoekers. Dat SLI-onderzoek zich vaak bedient vanhomogene groepen kinderen is niet juist.Veel publicatiesover SLI benadrukken juist dat de kinderen onderling sterkverschillen.Wel zijn er onderzoeksprocedures (bij voor-beeld het uitsluiten van kinderen met een IQ onder de 85)die bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de onderzoeks-groep enige samenhang vertoont. Deze homogeniteit kanin onderzoek nodig zijn, omdat daarmee wordt vastgelegdover welke populatie de resultaten iets zeggen.

Is DO een symptomencomplex met taligenaast niet-talige symptomen?

Een nog niet genoemd aspect is de interesse in neven-symptomen bij gebruikers van de term DO. Regelmatigworden bij taalstoornissen ook symptomen gevonden diebuiten de taal liggen. Genoemd worden in verband metDO, naast de talige symptomen: dyspraxie, motorischepathologie,ADHD, autistiform gedrag, gedragsproblemen.Het voorkomen van deze stoornissen vraagt, volgens deStichting Dysphatische Ontwikkeling, om een multidisci-plinaire diagnostiek en behandeling.

De nevensymptomen verschillen onderling. Sommigesymptomen zijn terug te voeren op de talige handicap (datkan bij voorbeeld aan de orde zijn bij gedragsstoornissen),andere komen parallel voor en hebben misschien een zelf-de oorzaak als de taalstoornis. Een voorbeeld: Bishop(2002) schrijft over motorische stoornissen - die relatiefvaak voorkomen bij taalgestoorde kinderen - dat dezelfdegenen wellicht de taalontwikkeling en de motorische ont-wikkeling raken; je ziet ze overigens vaker samen als despraakproductie ook aangetast is.

Hoe de relatie is tussen de taalstoornis en de ‘andere’stoornis is dikwijls niet duidelijk. Blankenstijn en Scheper(2004) vonden een hoge correlatie tussen het voorkomenvan psychiatrische stoornissen en taalstoornissen. Een openvraag bleef echter of ze oorzakelijk verbonden waren of dathet ging om twee zelfstandige stoornissen.

Het blijft oppassen met nevenstoornissen: wat voor indi-viduele kinderen geldt is niet waar voor de hele populatie.Iets wat bij relatief veel taalgestoorde kinderen voorkomt isop grond daarvan nog geen bestanddeel van de stoornis.

De voornaamste reden om bedacht te zijn op co-morbidi-teit is echter de mogelijkheid van “neurologische en neuro-psychologische symptomen” om aan de hand daarvan “patho-gene processen” te identificeren (Njiokiktjien, 2004: 821).Het gaat dus om de medische ‘ondergrond’ van de stoornis.

Page 15: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 15

Heeft dysfatische ontwikkeling eenherkenbare hersenpathologie?

Verschillen tussen SLI en DO vinden we vooral in deveronderstelde relatie met hersenpathologie.We zagen aleerder dat Njiokiktjien de term SLI in dat opzicht te neu-traal vindt. Bij SLI wordt een duidelijke hersenpathologieuitgesloten. Dat is echter niet omdat er geen sprake vankan zijn maar omdat een hersendysfunctie bij een indivi-dueel kind zelden echt kan worden aangetoond.

De foldertekst van de Stichting DysphatischeOntwikkeling sluit kinderen uit die “ernstig cerebraalbeschadigd” zijn – dat strookt met definities van SLI -maar Njiokiktjien (1996) wil (dat zagen we al eerder) in denaamgeving juist een verband met neurologie. In zijnrecente boek (2004) geeft hij aan dat “meer dan de helftvan de kinderen met DO geen duidelijke klinisch neurolo-gische afwijkingen (heeft). Bij deze kinderen berust deoorzaak niet op hersenbeschadiging” (843). Bij de ‘kleine-re’ helft worden wel neurologische symptomen gevonden.Er zijn volgens Njiokiktjien daarnaast nog wel andere aan-wijzingen voor, bij voorbeeld, een gebrekkige specialisatie(voor taal) van de linker hersenhelft.

Wat we weten over de hersenen van taalgestoorde kin-deren is dikwijls niet eenduidig. Zo is er wel een symme-trie gevonden voor bepaalde hersenzones. Het planum tem-porale rechts zou even groot zijn als links, terwijl er norma-liter asymmetrie is tussen de twee. Het probleem is(Bishop, 2002) dat asymmetrie tussen de hersenhelften bijontwikkelingsstoornissen wel vaker afwezig is of in omge-keerde vorm voorkomt, niet alleen bij SLI. En het komtook niet bij alle kinderen met SLI voor. Bishops vraag isdaarom: wijst het op een abnormale organisatie van taal inde hersenen of op een niet-specifieke rijpingsachterstand?

Rapin en Allen (1987), belangrijke voorlopers in hetdenken over het verband tussen hersenen en taal, bedachtenvoor het eerst een classificatie van taalstoornissen. Eenbelangrijk subtype was het fonological-syntactische syn-droom dat gekenmerkt wordt door grammaticale problemendie dikwijls samengaan met een gebrekkige klankproductie.Het is het meest voorkomende type SLI en ook het meestonderzocht. Rapin en Allen suggereren dat dit subtype temaken zou kunnen hebben met “prefrontal pathologywhich encroaches on the motor cortex or possibly to somecortical connections.” Belangrijk is dit: zij veronderstelden(naar analogie met afasie) een plek in de hersenen waar destoornis zou zijn gelocaliseerd. De vraag is nu: mag je eenneurologische basis als uitgangspunt nemen voor deomschrijving van een stoornis als de neurologischedysfunctie niet individueel kan worden vastgesteld?

Het principiële meningsverschil gaat over de waarde diewordt toegekend aan neurologische gegevens. Sommigenvinden ze erg belangrijk terwijl anderen vaststellen dat er(te) vaak niets gevonden wordt en dat wat er wel gevonden

wordt onvoldoende bijdraagt aan de behandeling. Een dys-functie kan immers ook onomkeerbaar zijn (de Jong, 1996).

ConclusieVeel blijft nog discutabel. Ik vind het niettemin belangrijk

om enkele conclusies te trekken waarbij ik, heel praktisch,denk aan de situatie op de ESM-scholen. De eerste con-clusie is deze: dysfatische ontwikkeling laat zich op grondvan de definitie niet duidelijk onderscheiden van andersgelabelde stoornissen in de taalontwikkeling. Om hetgebruik van de term te rechtvaardigen is een differentiaal-diagnose noodzakelijk die DO onderscheidt van andere taal-stoornissen. Die is er niet. De school hoeft dus niet andersom te gaan met kinderen met een DO dan met kinderendie een anders benoemde (specifieke) taalstoornis hebben.

Dysfatische ontwikkeling veronderstelt een syndroom (= een complex van symptomen) terwijl de symptomen inwerkelijkheid in verschillende samenstellingen voorkomen.Deze conclusie trek ik wat voorzichtiger, omdat het nietprecies duidelijk is welke (neven)stoornissen deel uitmakenvan DO. Het denken over ‘pathogenese’ is waardevol.Tochheeft naar mijn mening in de diagnostiek en behandelingvan taalgestoorde kinderen de term DO geen verklarendewaarde: hoe de stoornis (neurologisch) is ontstaan is te vaakniet duidelijk en daarmee zijn er geen extra aanknopings-punten voor behandeling.

Tenslotte laat ik de eerder aangehaalde ouder opnieuwaan het woord:“Op dit moment komt dysfasie totaal nietaan bod bij een logopedie-opleiding! Sterker nog: veellogopedisten en zelfs speciaal-onderwijsscholen geloven nietin dysfasie!” Mijn antwoord daarop is nu dat de logopedisttijdens de opleiding is voorbereid op het behandelen vantaalontwikkelingsstoornissen en dus van DO.WanneerESM-scholen de term niet accepteren, is dat geen signaalvan het negeren van een stoornis. De stoornis wordterkend, alleen het label niet. Het belangrijkste is echter eengoede beschrijving van het probleem en een open oogvoor factoren die de stoornis (mogelijk) veroorzaken ofinstandhouden.Waar we voor moeten waken is terminolo-gische verwarring.Voor ouders is het bestaan van de termdysfatische ontwikkeling een bron van verwarring; de sug-gestie ontstaat dat hun taalgestoorde kind wellicht (nog)een andere stoornis heeft. Daar is geen sprake van. Dat iseen belangrijke boodschap voor ouders, die de school ookmag doorgeven. VHZ

DYSFATISCHE ONTWIKKELING

Een literatuurlijst is opvraagbaar bij de redactie.

Informatie over de auteurDr. J. de Jong is werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam, leerstoelgroep Psycholinguïstiek en Taalpathologie.Daar geeft hij onderwijs op het gebied van eerste-taalverwerving en taalstoornissen bij kinderen. Ook werkt hijmomenteel aan een onderzoek naar taalstoornissen bij Turkse kinderen; een onderzoek waarbij zowel naar demoedertaal als de tweede taal wordt gekeken. [email protected]

Page 16: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 200516

InleidingMedewerkers in het onderwijs handelen vaak zeer

zelfstandig. Dagelijks komen ze in hun les-, behandel- enbegeleidingspraktijk voor vragen en problemen te staan dieom een snelle en adequate aanpak vragen. Leraren en ambu-lant begeleiders zijn goed opgeleid, ze bezitten de vereistecompetenties van het beroepsprofiel en willen doorgaans methun handelen het goede bevorderen en het kwade vermijden.Kortom, deze professionals zijn in staat om zelfstandig hunberoep uit te oefenen. En dat vinden de genoemde profes-sionals zelf ook. Ze staan er vaak op om zelfstandig en zonderhet afleggen van verantwoording hun vak uit te oefenen met een beroep op hun professionele autonomie.

In dit artikel wordt onderzocht wat die professioneleautonomie is en wat de betekenis daarvan is voor dedagelijkse beroepsuitoefening van de leraar, de ambulantbegeleider en andere werkers in het (speciaal) onderwijs.

Belangrijke vervolgvraag is wat leerlingen en hun oudersmerken van de professionele autonomie van de leraar enwelke waarde zij daaraan kunnen ontlenen. Ouders doeneen beroep op de leraar en de ambulant begeleider omdatze weten dat hun kind wordt belemmerd door een handi-cap. Ze verwachten concrete antwoorden op hun vragen.Daarbij komen wensen aan de orde als “leer mijn kindlezen dit jaar”,“ik wil dat mijn kind straks naar de havokan”,“mijn kind hoeft de dingen die hij moeilijk vindtniet meer te doen op school” of “zorg dat mijn dochterstraks een stage heeft bij een kapperszaak”.

Aan de hand van de autonomieopvatting in de medischepraktijk worden een aantal kenmerken van professioneleautonomie beschreven. De autonomie die in het begrip isopgenomen verwijst naar een vorm van vrijheid en erwordt dan vervolgens nagegaan wat die vrijheid dan kanzijn die dit begrip aan de beroepsbeoefenaar geeft en welkeregels het mogelijkerwijs oplegt aan de leraar en de ambu-lant begeleider.

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheids-zorg, de Wet BIG (1993), regelt de zorgverlening doorberoepsbeoefenaren zoals GZ-psychologen en logopedisten.De deskundigheid van de geregistreerde beroepsbeoefenarenis hierdoor voor iedereen herkenbaar.Voorts geeft de wetBIG onder andere grenzen aan van de behandelvrijheid vande beroepsbeoefenaren. Met de Wet op de beroepen in hetonderwijs (2004) en de publicatie van de bekwaamheids-eisen voor leraren (2004/2005) worden ook leraren enambulant begeleiders geconfronteerd met een beroepskader.Door deze ontwikkelingen is een onderzoek naar debetekenis van het begrip professionele autonomie actueel.

Eerder (VHZ 43-2) is in dit tijdschrift aandacht besteedaan de rol en betekenis van de leraar en/of de ambulantbegeleider bij de opstelling van een handelingsplan.Dit artikel kan worden gezien als een vervolg daarop.

Wat is professionele autonomie.Professionele autonomie is een begrip dat doorgaans in

verband wordt gebracht met de medische praktijk. Hetbeschrijft daar de diagnostische en therapeutische vrijheid vanartsen, de verhouding tot de beroepsstandaarden (protocollen)en de relatie tussen arts en patiënt.Ten aanzien van de diag-nostische en therapeutische vrijheid is het beginsel voor dezeberoepsgroep dat er geen reglementaire beperkingen wordenopgelegd bij de keuze van middelen die aangewend moeten

Professionele autonomie

in het onderwijs

In een tijd waarin vraagsturing een steeds belangrijker begrip wordt in onderwijs en zorg kunnen wij onsafvragen tot hoever die vraagsturing reikt. Zijn wij als professionals in staat adequaat antwoord te geven op alle hulpvragendie ons bereiken en moeten wij dat wel? Of moeten wij ons telkens weer afvragen waar de grens ligt tussen wat er wordtgevraagd en wat er op grond van onze competentie kan worden geboden. Rob Boerman verkent deze materie en gaat opzoek naar mogelijke antwoorden op deze vragen.

VHZARTIKELEN

MEDEWERKERS IN HET ONDERWIJS HANDELEN

VAAK ZEER ZELFSTANDIG

Page 17: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 17

worden voor het stellen van een diagnose dan wel het uitvoe-ren van een behandeling. Het betekent echter niet dat hij vol-ledige vrijheid geniet in zijn medisch handelen. Integendeel.Er zijn protocollen opgesteld door de beroepsgroep waarinvoor vergelijkbare situaties is vastgelegd hoe de arts dient tehandelen. Dat betekent dat de beroepsgroep een ‘autonomie-standaard’ heeft ontwikkeld voor artsen. In deze protocollenwordt omschreven – op basis van ervaringen (‘practice based’)en onderzoek (‘evidence based’) – hoe artsen behoren tehandelen bij bepaalde vragen. Op die manier zijn professionalsuit dezelfde beroepsgroep te herkennen; ze gaan op dezelfdemanier met bepaalde hulpvragen om.

In de relatie met de patiënt zien we bij de realisatie vande professionele autonomie eerder een omgekeerde situatie.Een arts behoort in zijn handelen te laten zien dat hij deeed of belofte nakomt om mensen te helpen genezen doorte handelen volgens de regels van de praktijk. Dat betekentdat hij in het gesprek met de patiënt en bij de vragen,wensen en verwachtingen van de patiënt op grond van zijnprofessionele autonomie beperkend en grenzenstellend kanoptreden. Op grond van de eed of code zal de arts niet opalle wensen en verwachtingen kunnen ingaan. Immers, diewensen en verwachtingen van de patiënt waarmee hetwelzijn van de patiënt schade zal oplopen, of belangen vananderen direct worden geschaad zullen door de arts behorente worden afgewezen. Juist zijn professionele autonomiegeeft de arts het recht om grenzen te stellen. Het betekentechter niet dat de arts ook zondermeer handelingsvrijheidheeft tegenover de patiënt. Zonder toestemming van depatiënt kan een medisch onderzoek of een medischebehandeling niet plaatsvinden.

Voor het ontwikkelen van professionele automie zijnrichtlijnen onontbeerlijk. Bij de uitwerking van het begripzoals het door artsen wordt gehanteerd zien we dat artsenin hun handelen de afgelegde eed en de ontwikkeldeprotocollen tot uitdrukking brengen. Zij behoren daarbijde beslissingen die zij nemen en waarop hun handelen isgebaseerd te kunnen verantwoorden naar de patiënt, naarde instelling (bijvoorbeeld het ziekenhuis of het gezond-heidscentrum) en naar hun collega’s.

In het algemeen kunnen we nu constateren dat hetbegrip professionele autonomie verschillende kanten kent:

- de professionele autonomie beschermt de professionaltegen inperkingen door de overheid of de instelling dieeen correcte professionele uitoefening schaden

- de professionele autonomie beschermt de cliënt tegeneigen onaanvaardbare wensen of doelstellingen

- de professionele autonomie schrijft voor dat een han-deling alleen plaats vindt na toestemming van de cliënt

- professionele autonomie is gebaseerd op algemeengeldende regels van een bepaalde beroepsgroep veelalvastgelegd in een eed en in protocollen.

Professionele autonomie betekent dat de regels waaraande professional gehoorzaamt, worden uitgemaakt door deberoepsgroep waarvan ze deel uitmaken. De mate waarinde kennis en ervaring in het beroep groeit, bepaalt inwelke mate een professional in staat is verantwoordelijk-heid te nemen en te dragen voor de beroepsuitoefening.Iemand die deel wil uitmaken van een beroepsgroep legtzichzelf die regels op. Professionele autonomie betekentstrikt jezelf de regels opleggen van die beroepsgroep.Je houdt je aan de spelregels die bij het beroep horen.Vast onderdeel van die regels zijn twee basisregels:

- het kwade vermijden en het goede bevorderen - de cliënt goed informeren en vooraf om toestemming

vragen.

Professionele autonomie in het onderwijs.In ons onderwijs speelt het begrip professionele auto-

nomie op dit moment een beperkte rol als we afgaan opbovenstaande analyse. Immers, voor een professioneleautonomie zijn regels nodig die door de beroepsgroep zijn opgesteld. Dit is voor de grootste beroepsgroep in hetonderwijs, de leraren, tot op heden niet het geval geweest.De afgelopen jaren is dat echter wel gerealiseerd door envoor onder andere pedagogen/psychologen, maatschappelijkwerkenden en logopedisten (wet BIG). Zij hebben al erva-ring opgedaan met het omgaan met deze voorschriften ende interpretatie daarvan door middel van intercollegialetoetsing in de kwaliteitskring.Voor leraren worden naarverwachting de bekwaamheidseisen in de eerste helft van2005 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Beroepenin het Onderwijs regelt dit.Als gevolg van deze wet heeft de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (www.lerarenweb.nl)in opdracht van het Ministerie van Onderwijs zeven com-petenties voor het beroep van leraar geformuleerd. Zij zijnkoersbepalend voor de opleiding en voor het onderhoudenvan de bekwaamheid tijdens de loopbaan.

AUTEUR: ROB BOERMAN

PROFESSIONELE AUTONOMIE BETEKENT STRIKT JEZELF

DE REGELS OPLEGGEN VAN DE BEROEPSGROEP

Page 18: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 200518

VHZARTIKELENEr wordt uitgegaan van competenties die zijn afgeleid

van de vier beroepsrollen: de interpersoonlijke, pedagogi-sche, vakinhoudelijke & didactische en de organisatorischeberoepsrol. Deze rollen zijn in vier beroepssituaties (metleerlingen, met collega’s, in de omgeving en met zichzelf)tegen het licht gehouden, wat tot zeven beschreven com-petenties heeft geleid:

1. Interpersoonlijke competentie: Leiding geven en zorgenvoor een goede sfeer van omgaan met en samenwerkingtussen leerlingen.

2. Pedagogische competentie: zorgen voor een veilige leer-omgeving en bevorderen van persoonlijke, sociale enmorele ontwikkeling.

3.Vakinhoudelijke en didactische competentie: zorgen vooreen krachtige leeromgeving en bevorderen van het leren.

4. Organisatorische competentie: zorgen voor een over-zichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer en structuur inde leeromgeving.

5. Competent in samenwerken in een team: zorgen dat hetwerk afgestemd is op dat van collega's; bijdragen aan hetgoed functioneren van de schoolorganisatie.

6. Competent in samenwerken met de omgeving: in hetbelang van de leerlingen een relatie onderhouden metouders, buurt, bedrijven en instellingen.

7. Competent in reflectie en ontwikkeling: zorgen voor de eigen professionele ontwikkeling en de professionelekwaliteit van de beroepsuitoefening.

Daarnaast worden voor de leraar in het Speciale Onderwijstwee verdiepingsdimensies gegeven:

A. professionele beroepshouding en kwaliteiten: deleraar sluit aan op de meergelaagdheid van de leerling.Dit betekent dat hij een goede balans heeft gevondentussen instrumentele, communicatieve en normatieveprofessionaliteit. Instrumentele professionaliteit verwijstnaar effectief handelen, de communicatie professionali-teit naar goed samenwerken en de normatieve profes-sionaliteit naar het aansluiten op zelfbeeld en identiteits-ontwikkeling van de leerling. De leraar kan alleen in hetSpeciaal Onderwijs (blijven) werken als hij in staat isgezond met zichzelf om te gaan (fysisch en psychisch).

B. diepgang in kennistoepassing en kennisontwik-keling: de leraar heeft praktische, methodische entheoretische kennis met betrekking tot de leerling en leren. Met betrekking tot de schoolvakken is hetvereiste kennisniveau afhankelijk van doelgroep en

leeftijdsniveau. De leraar hanteert de cyclus van dia-gnosticerend onderwijzen in zijn werk en sluit daarbijaan op de bijzondere hulpvragen van leerlingen. Hijwerkt vanuit het besef dat er geen sprake kan zijn vaneen diagnose-recept-aanpak en dat hij individueel maat-werk moet leveren. Hij werkt daarbij interdisciplinair.

Ten slotte is voor de ambulant begeleider in dit kaderook een competentieprofiel beschreven dat aansluit op debekwaamheidseisen voor leraren.Voor de ambulant bege-leider zijn de vier oorspronkelijke contexten verbreed toteen zevental beroepssituaties en zijn de vier beroepsrollenanders gedefinieerd.

De beroepssituaties voor een ambulant begeleider zijn:- Werken met individuele speciale leerlingen in de

reguliere onderwijsomgeving- Werken met individuele groepsleraren in de reguliere

onderwijsomgeving- Werken met ouders met een speciaal kind in een

reguliere onderwijsomgeving- Werken aan de eigen ontwikkeling- Werken binnen de reguliere school- Werken in de interne omgeving- Werken in de externe omgeving

De beroepsrollen van een ambulant begeleider zijn als volgtgeformuleerd:

- Interpersoonlijk handelen (de relationele rol)- Proces(sen) begeleiden (de ondersteunende rol)- Expertise overdragen (de informerende rol)- Vormgeven aan ondernemerschap (de klantgerichte rol)

Persoonlijk meesterschap.We zien dat er op deze manier een beroepskader wordt

geformuleerd waarbinnen de leraar en de ambulant begelei-der zijn of haar werk kan doen en zich kan ontwikkelen toteen vakman. Iemand die ‘goed is in zijn vak’. In dit verbandwordt ook wel gesproken over persoonlijk meesterschap, eenpersoonlijk vermogen tot goede beheersing van het vak.Persoonlijk meesterschap is nooit af. Er is geen eindresultaat.Het gaat verder dan bekwaamheden en vaardigheden, hoe-wel het daar wel op gebaseerd zal zijn. De bekwaamheid isgeen product, maar een proces met een blijvende nieuws-gierigheid naar verdere groei en ontwikkeling.

Het begrip persoonlijk meesterschap sluit aan bij deopvattingen over het goede leven van Aristoteles. In het

EEN BEROEPSPROFIEL BEHOORT VOORAL EEN STEUN

IN DE RUG TE ZIJN EN GEEN CONTROLEMIDDEL

Page 19: 6763 VHZ Audcom 02

19VHZ APRIL 2005

ons dan de ruimte (of legt ons de zelfgekozen beperking op)om keuzes te maken en te handelen op basis van:

- de twee basisregels: het kwade vermijden, het goedebevorderen en de cliënt goed informeren en omtoestemming vragen

- het beroepsprofiel- kennis en ervaring- advies van deskundigen - een afgewogen beslissing in overleg met collega’s.

Kiezen voor persoonlijk meesterschap betekent eenbewuste keuze maken voor het beroepsprofiel leraar speciaalonderwijs of voor het beroepsprofiel ambulant begeleider.Als leraar ben je zelf het belangrijkste instrument in deuitoefening van je beroep. Deskundigheid betekent dan ook dat je ervoor zorgt dat dit instrument zo goed mogelijkwerkt en optimaal functioneert. Die zorg begint met debewustwording van je eigen functioneren. Zijn je motievenom dit beroep uit te oefenen nog zuiver? Ben je voldoendegemotiveerd om aandacht te geven aan de leerling in zijnleer-en ontwikkelingsproces? Ben je voldoende communi-catief betrokken bij leerlingen en kun je respect opbrengenvoor hun identiteit? Voel je je voldoende verantwoordelijkvoor het leerproces van de leerlingen en ben je bereid tothet afleggen van verantwoording?

Als je je bewust bent van je opvattingen kun je goed deel-nemen aan de normatieve discussies in je team. Hulpmid-delen om je voldoende bewust te worden van je functionerenzijn onder andere intervisie en werkbegeleiding. Zij geven jede mogelijkheid je van je functioneren bewust te worden ente blijven en ondersteunen de collegiale samenwerking. Dit isde plaats waar op zich begrijpelijke vragen als “leer mijn kindlezen dit jaar”,“ik wil dat mijn kind straks naar de havo kan”of “zorg dat mijn dochter straks een stage heeft bij een kap-perszaak” besproken kunnen worden.

Een beroepsprofiel behoort vooral een steun in de rug tezijn en geen controlemiddel. Het persoonlijk meesterschapvraagt van de leraar of de ambulant begeleider dat hij mo-rele dilemma’s onder ogen durft te zien. Dat hij met kennisvan zaken dilemma’s durft te bespreken met collega’s of metde werkbegeleider. Zodat de keuzes die gemaakt moetenworden om uit een dilemma te kunnen komen gemotiveerdkunnen worden vanuit het beroepsprofiel. Op die manierkunnen we aan ouders en leerlingen laten zien dat we nietiets zomaar willekeurig doen, maar dat ons handelen geba-seerd is op een stevig fundament van beroepsregels. VHZ

Een literatuurlijst is opvraagbaar bij de redactie.

Informatie over de auteurDrs. Rob Boerman is groepsdirecteur bij de Koninklijke Auris Groep en daar verantwoordelijk voor de groepen VoortgezetSpeciaal Onderwijs en Begeleiding & Behandeling. Daarnaast is hij lid van het bestuur van Siméa en docent bij Fontys OSO.Hij publiceert regelmatig over filosofische en ethische kwesties. Hij is bereikbaar op [email protected]

PROFESSIONELE AUTONOMIEAristotelisch wereldbeeld wordt gedacht vanuit het levendwezen. Elk levend wezen heeft een functie en streeft naariets. Bij de mens is dat het vermogen tot rationeel hande-len. En het goede leven van een mens is volledig rationeelactief leven. Hiermee geeft Aristoteles een opvatting van demenselijk aard die richtinggevend is voor de kwaliteit vanleven van de mens, met als twee belangrijkste denkbeelden:

- de capaciteit van de rede, een unieke eigenschap vanmensen,

- elke mens kent intrinsiek waardevolle zaken alsgezondheid, gevoed zijn, huisvesting, onderwijs.

De opdracht die Aristoteles de mens meegeeft in het kader van het goede leven is om met behulp van de capaci-teit van de rede het goede te ontdekken of te herkennen.Een opdracht die gekenmerkt wordt door - op basis vansteeds weer nieuwe ervaringen in het leven - blijven zoeken,blijven ontdekken en blijven herkennen.We zien dit streventerug in het persoonlijk meesterschap van de leraar of deambulant begeleider. Het vertrekpunt is het beroepsprofiel.Naarmate iemand dit profiel heeft doorleefd, ervaring heeftopgedaan, nieuwe vaardigheden heeft ontwikkeld en zijneigen overtuigingen ter discussie durft te stellen zal ditmeesterschap beter zichtbaar worden.

Hoe kunnen de leraar en de ambulant begelei-der hun professionele autonomie uitoefenen?

Autonomie is een begrip dat oorspronkelijk gebruikt werdals aanduiding voor de politieke onafhankelijkheid van sta-ten. Pas in de jaren voorafgaand aan de Franse Revolutiewordt het een aanduiding voor personen. Immanuel Kant(1724-1804) geeft autonomie de betekenis van zelfbepalingvan de menselijke wil.Autonomie betekent vanaf Kant devrijheid van de wil om zichzelf te bepalen tegenover hetbegrip heteronomie waarbij de wil door iets of iemandanders wordt bepaald. Kant spreekt over ‘zichzelf de wet stel-len’, waarbij Kant dacht aan een algemene (universele) wet.Tegenwoordig vatten we autonomie vooral op als de per-soonlijke zelfbepaling van de individuele mens. Met anderewoorden de vrijheid van ieder mens om voor zichzelf eigenregels te kiezen.We respecteren elkaar daarin zolang we geenhinder ondervinden van de autonomie van de ander.

Professionele autonomie voegt hier nog een belangrijkgegeven aan toe. Het betreft hier zoals we hebben gelezen,de autonomie van de professie, in dit geval van het beroepvan leraar of ambulant begeleider.We hebben gezien datprofessionele autonomie dan wordt opgevat als het nalevenvan de algemeen geldende regels van een bepaalde beroeps-groep. Met andere woorden als je voor het beroep van leraarkiest, dan kies je – als autonoom individu - voor de regelsvan dat beroep. Je legt jezelf de regels op van het beroepleraar. Of, in het geval van ambulante begeleiding van hetberoep ambulant begeleider. Professionele autonomie geeft

Page 20: 6763 VHZ Audcom 02

VHZGESIGNALEERD

VHZ APRIL 200520

De kunst van het luisterenErik Verliefde en Marta Stapert schreven een boek over communicerenmet kinderen op school en thuis.Omgaan met kinderen is een vaardigheid die ouders, leerkrachten, kinder-verzorgers en groepsleiders dagelijks hanteren.Vanuit een diep respect voorde reeds bestaande houding van deze volwassenen, bieden de auteurs eenextra dimensie aan in het communiceren met kinderen. Dit boek gaat overluisteren op vele manieren, naar je diepste zelf en naar anderen. Het is luis-teren naar wat kinderen zeggen, voelen, denken, maar ook naar datgene watdieper zit dan louter gedachten en emoties.Verandering in het gedrag ontstaatvolgens de schrijvers wanneer kinderen lerenluisteren naar hun eigen binnenkant, naar wat van binnen lijfelijk voelbaar is (een gevoel hebbenover, het aanvoelen van iets). Dit veranderings-proces (focussen) wordt verduidelijkt met tal van voorbeelden die de auteurs putten uit huneigen ervaringen met kinderen, uit workshops,trainingen en begeleiding.

Erik Verliefde en Marta Stapert:De kunst van het luisteren, Uitg.ACCO177 blz, paperback, ISBN 90 3345 299 5, s 22,00

NCRV Dokument “Ik wil een doof kind”

Maandag 16 mei 2005, 22.40 uur, Nederland 1

In NCRV Dokument “Ik wil een doof kind” volgt regisseur Lorraine Charker de jonge oudersClaire en Paul uit Leeds die hun eerste kindje verwachten.Allebei zijn ze sinds hun geboorte doof.Paul ging als kind naar een dovenschool, maar hij mocht hier geen gebarentaal leren. De schoollei-ding raadde het ook zijn ouders af om gebarentaal te leren. Paul moest maar leren liplezen. Clairekomt uit een familie van doven en heeft vele vriendinnen die ook doof zijn. Ze praat in gebarentaalof gebruikt een chat-systeem om even te bellen met haarfamilie.Voor haar en haar familie is het de normaalste zaakvan de wereld om niets te kunnen horen.

Pauls diepste wens is dat hun baby doof wordt geboren.De kinderartsen proberen hen te overtuigen van de medi-sche oplossingen voor dove kinderen, maar Claire en Paulwijzen elke ingreep resoluut van de hand. Geen gehoor-apparaat, geen high-tech implantaten in het oor.

Als Claire en Paul twee dagen na de geboorte van hunzoontje Reese naar het consultatiebureau gaan voor degehoorscreening, komt het moment van de waarheid.Zal Reese als doof kind opgroeien in een doof gezin,of wordt hij de enige die wel kan horen?

Op de foto: Claire en Paul.

Doven en slechthorendenbundelen krachten inSignaalVijf landelijke organisaties werkenvanaf heden structureel samen op het gebied van toegankelijkheid.Samen vormen zij het samenwer-kingsverband SIGNAAL.SIGNAAL bestaat uit: Dovenschap,NVVS (Nederlandse Vereniging Voor Slechthorenden), StichtingPlotsdoven, FOSS (Federatie vanOuders van Slechthorenden kinderenen van kinderen met spraaktaalmoei-lijkheden) en de SHJO (Organisatievan Slechthorende Jongeren).

Signaal streeft naar een maatschappijdie ook voor doven en slechthoren-den toegankelijk is. Dat betekent datrelevante informatie en communi-catie die hoorbaar is, ook zichtbaargemaakt wordt. Signaal is hetcentrale aanspreekpunt voor deoverheid, het bedrijfsleven en anderebelangenbehartigers als het gaat omde vertegenwoordiging van dovenen slechthorenden op het gebiedvan een toegankelijke samenleving.De toegankelijkheidseisen vandoven en slechthorenden richtenzich met name op de begrippeninformatie en communicatie.

Signaal richt zich in het jaar2005/2006 nadrukkelijk op tweeprioriteiten:Burgeralarmering: visualisatie vanhet burgeralarm bij calamiteiten.Openbaar Vervoer:Voor doven enslechthorenden is dat visualisatie vanactuele informatie en communicatie.

Page 21: 6763 VHZ Audcom 02

VHZ APRIL 2005 21

Poëzie in gebarentaalVan zaterdag 18 t/m vrijdag 24 juni, tijdens het 36e Poetry InternationalFestival is de Rotterdamse Schouwburg dé ontmoetingsplaats voor poëzie-liefhebbers en dichters van wereldformaat.Centraal thema dit jaar is Poëzie & Theater. Gedurende de hele festivalweek vin-den uiteenlopende programma’s plaats, gerelateerd aan dit thema. Ook zal er ditjaar voor het eerst in de geschiedenis van het festival een programma wordengeorganiseerd rond poëzie in gebarentaal. Diverse binnen- en buitenlandsedove dichters zullen hun werk met gebaren voordragen. Ook zal er eenspecial feestavond voor dovenworden georganiseerd.De gratis programmakrant (metinformatie over de dichters en de vele programmaonderdelen) is vanaf half mei beschikbaar.Vanaf 1 mei is het festivalprogram-ma te vinden op www.poetry.nl

Een stevig fundamentBij Uitgeverij de Tijdstroom verscheen onlangs een nieuw boek van Mevr. S. Goorhuis-Brouwer. De titel is “Een stevig fundament”en het handelt over de vroegkinderlijke ontwikkeling en opvoeding,met een extra accent op de taalontwikkeling.Het boek is geschreven om ouders inzicht te bieden in het ontwikkelings-proces van hun kind. Het is belangrijk om vast te stellen dat er groteverschillen kunnen zijn tussen kinderen. Het is goed om te weten in welkeontwikkelingsfase een kind zich bevindt, zoals het tevens belangrijk is om te erkennen dat niet elk kind zijn kunsten ‘volgens het boekje’ laat zien.Elk kind heeft het recht op zijn eigen tempo en temperament.De laatste jaren lijkt, mede door deverschoolsing van het peuter- enkleuteronderwijs, het aantal kinderen met ontwikkelingsachterstanden toe tenemen, terwijl het in meerderheid gaatom kinderen met normale variaties in het ontwikkelingsproces. Met dit boekwil Goorhuis-Brouwer het inzicht inontwikkelingsvariaties bevorderen en zo het kind-in-ontwikkeling meer totzijn recht laten komen.

S.M. Goorhuis-Brouwer:Een stevig fundamentUitg. de Tijdstroom, 200514 x 22 cm, 209 blz., ingenaaid ISBN 90 5898 081 2,s 23,-.

Meeste ouders positief over school van hun kind, maar ……

Op dinsdag 21 december jl. is bij het Sociaal CultureelPlanbureau de publicatie “Ouders over opvoeding enonderwijs” verschenen. In het rapport geven de onder-zoekers drs. Lex Herweijer en dr. Ria Vogels een beeldvan de opvattingen over opvoeding en onderwijs vanouders van leerlingen in het basis- en het voortgezetonderwijs. Zij baseren zich daarbij grotendeels op deresultaten van een enquête onder ruim 1200 ouders metkinderen in het basisonderwijs en een iets kleiner aantalouders met kinderen in de eerste vier leerjaren van hetvoortgezet onderwijs. Onder de conclusies vinden wijeen opmerkelijke die ons toch te denken moet geven:

“Slechts een minderheid van de ouders (basisonderwijs26%, voortgezet onderwijs 40%) is voorstander vanopvang van leerlingen met problemen binnen hetgewone onderwijs.”

In het rapport wordt als volgt ingegaan op de ontwik-kelingen rondom integratie van zorgleerlingen:

Integratie van zorgleerlingenHet draagvlak voor de in het beleid nagestreefde integra-tie van zorgleerlingen is opvallend gering. Rond de 30%van de ouders vindt de opvang van zorgleerlingen bin-nen het reguliere basis- en voortgezet onderwijs eenslechte gedachte. Daarnaast is er een grote groep die ermin of meer neutraal tegenover staat; de echte voorstan-ders vormen slechts een minderheid. Opvallend genoegmaakt het voor het draagvlak niet uit of het gaat omleerlingen met leerproblemen of met gedragsproblemen.Verwacht zou worden dat de opvang van leerlingen metgedragsproblemen op meer weerstand stuit dan van leer-lingen met leerproblemen.Veel ouders zijn kennelijk vanmening dat zorgleerlingen onevenredig veel aandachtvragen, of een storende invloed hebben op het onderwijsin de klas. Ouders die zelf kinderen met problemen heb-ben, zullen hier anders over denken, maar zij zijn in deminderheid. Meer inbreng van ouders in het schoolbe-leid zal, naar het zich laat aanzien, bepaald geen stimulansvormen voor de opvang van zorgleerlingen binnen hetreguliere onderwijs. De barrières waar ouders van kinde-ren met een rugzakje op stuiten bij het zoeken naar eenplek binnen het reguliere onderwijs, zullen er waar-schijnlijk niet minder op worden.

Meer informatie op de website van het SCP:http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9037701582.shtml

Page 22: 6763 VHZ Audcom 02

VHZCOLOFON/ADRESSENLIJST

• Hoofdredactie Mw. M.C. Bruins• Eindredactie Dhr. F. C. M. Mollee• Redactie Mw. N. Hoiting, Mw. M.C. Bruins, Dhr. H. Knoors, Dhr. P. vanVeen, Mw. C.F. Slofstra-Bremer, Dhr. D. Hoeben, Dhr. F.C.M. Mollee,Dhr. W. Geurts, Dhr. J. van Daal, Mevr. C. Blad

• Redactie-adres en Administratie Van Horen ZeggenBureau AudCom, Postbus 222, 3500 AE Utrecht,Tel. 030 276 99 02 Fax 030 271 28 92E-mail [email protected](wijzigingen uitsluitend schriftelijk doorgeven)

• Fotografie H. Op den Kamp• Illustrator J. Horvers• Vormgeving/Drukwerk UnitedGraphics Zoetermeer

• Siméa- Dhr. Th.W.J. van Munnen, voorzitter- Dhr. A.P.C. Broerse, penningmeester;giro 3554500 t.n.v. penningmeester Siméa te Utrecht

• FENAC Federatie Nederlandse Audiologische Centra- Mw.W. Lijs, voorzitter- Dhr. A. Van Esterik, penningmeester- Mw. J. Schapink, secretaris- Mw. E. Laanen, bestuurslid

• Ambtelijk secretariaat en ledenadministratie Siméa en FENACBureau AudCom, Postbus 222, 3500 AE UtrechtTel. 030 276 99 02 Fax 030 271 28 92 Teksttel. 030 273 04 59Bezoekadres: Chr. Krammlaan 8-10, Utrecht

• Kopij aanleveren 6 april - 22 juni - 31 augustus - 26 oktoberKopij kan worden ingediend conform de auteursrichtlijnen. Deze zijnopvraagbaar bij de redactie. Op de eerstvolgende redactievergaderingzal worden besloten of en wanneer de kopij zal worden gepubliceerd.

• Verschijningsfrequentie 6 x per jaar• Abonnementsprijs e 25,50 per jaar Losse nummers e 8,-(exclusief verzendkosten voor abonnees in het buitenland)Indien u vóór 1 november van het lopende jaar uw abonnement niethebt opgezegd, wordt dit automatisch met een jaar verlengd.

Plaats Naam Adres Postcode Telefoon Fax E-mailAlkmaar Audiologisch Centrum Holland Noord Rubenslaan 2-6 1816 MB 072-5141050 072-5141060 [email protected] Audiologisch Centrum Amersfoort [email protected]

Prof. J.J. Groen Stichting Zangvogelweg 150 3815 DP 033-4726854 033-4755133 [email protected] AMC KNO Audiologisch Centrum Meibergdreef 9,

P.B. 22660, 1100 DD, Amsterdam 1105 AZ 020-5664013 020-5669068Amsterdam Audiologisch Centrum De Boelelaan 1117

Academisch Ziekenhuis VU P.B. 7057, 1007 MB, Amsterdam 1081 HV 020-4440969 020-4440983 [email protected] Audiologisch Centrum Amsterdam Derkinderenstraat 1 [email protected]

P.B. 69188, 1060 CG, Amsterdam 1062 BE 020-6171814 020-6691003 [email protected] op Zoom Audiologisch Centrum Bergen op Zoom Boerhaaveplein 3b 4624 VT 0164-266599 0164-238173 [email protected] Audiologisch Centrum Breda Adriaan van Bergenstraat 232 4811 SW 076-5204130 076-5156611 [email protected] Haag Haags Audiologisch Centrum Lange Lombardstr. 35,

P.B. 848, 2501 CV, Den Haag 25 12 VP 070-3848300 070-3805634 [email protected] Samenwerkende Audiologische Castiliëlaan 8

Centra Eindhoven P.B. 1322, 5602 BH, Eindhoven 5629 CH 040-2911888 040-2911889 [email protected] Sint Marie Castiliëlaan 8

P.B. 1447, 5602 BK, Eindhoven 5629 CH 040-2413515 040-2412285 [email protected] Audiologisch Centrum Goes Nassaulaan 8 4461 SX 0113-250342 0113-251696 [email protected] Academisch Ziekenhuis Groningen KNO Hanzeplein 1

P.B 30001, 9700 RB, Groningen 9713 GZ 050-3612700 050-3611792Hengelo Stichting Audiologisch Centrum Twente Geerdinksweg 139-35

P.B. 446, 7750 AK, Hengelo 7555 DL 074-2917301 074-2503822 [email protected] Hoensbroeck Audiologisch Centrum Zandbergsweg 111

P.B. 88, 6430 AB, Hoensbroek 6432 CC 045-5282900 045-5282909 [email protected] Stichting Audiologisch Centrum Friesland Verlengde Schrans 35 8932 NJ 058-2801586 058-2801361 [email protected] Audiologisch Centrum van Albinusdreef 2

het Leids Universitair Medisch Centrum P.B. 9600, 2300 RC, Leiden 2333 ZA 071-5262440 071-5248201 [email protected] Audiologisch Centrum Academisch P. Debyelaan 25,

Ziekenhuis Maastricht P.B. 5800, 6202 AZ, Maastricht 6229 HX 043-3877580 043-3875580 [email protected] Audiologisch Centrum van het Ph.Van Leijdenlaan 15

St. Radboudziekenhuis Nijmegen P.B. 9101, 6500 HB Nijmegen 6525 EX 024-3617208 024-3617715Rotterdam Audiologisch Centrum Erasmus

Universitair Centrum Rotterdam Dr. Molewaterplein 40 3015 GD 010-4633290 010-4634240 [email protected] Gehoor- en Spraakcentrum (kinderen) Dr. Molewaterplein 60

AZR-Sophia kinderziekenhuis P.B. 2040, 3000 CB, Rotterdam 3015 GJ 010-4636073 010-4636472 [email protected] Audiologisch Centrum Rotterdam Ammanplein 6 3031 BA 010-4132280 010-4149483 [email protected] Diagnostisch centrum Viataal Theerestraat 42

P.B. 7, 5270 BA, Sint Michielsgestel 5271 GD 073-5588111 073-5588440 [email protected] Stichting Audiologisch

Centrum Tilburg e.o. Dr. Deelenlaan 15 5042 AD 013-4628700 013-5361104 [email protected] Universitair Medisch Centrum Utrecht Heidelberglaan 100

KNO audiologisch Centrum Postbus 85500, 3508 GA, Utrecht 3584 CX 030-2507720 030-2522627Utrecht UMC Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis Lundlaan 6

Stem-, Spraak-, Taal- en Gehoorcentrum Postbus 85090, 3508 AB, Utrecht 3584 EA 030-2504902 030-2505314Utrecht Audiologisch Centrum Utrecht Reinder Blijstralaan 69 3571 AS 030-2759100 030-2759109 [email protected] Venlo Audiologisch Centrum St. Maartensgasthuis, Tegelseweg 210

P.B. 1926, 5900 BX, Venlo 5912 BL 077-3205097 077-3206125 [email protected] Stichting Audiologisch Centrum Zwolle Oosterlaan 20 8011 GC 038-4255322 038-4255321 [email protected]

Van Horen Zeggen is een uitgave van Siméa, belangenbehartiger namens personen en instellingen voor communicatief beperkten, slechthorenden en doven en de FENAC, Federatie Nederlandse Audiologische Centra.

Audiologische centra in Nederland

Page 23: 6763 VHZ Audcom 02

Plaats Naam Adres Postcode Telefoon Fax E-mailAmersfoort Prof. Groenschool Kortenaerstraat 10 3814 TL 033-4794488 033-4700305 [email protected] Prof. Groenschool Darthuizerberg 131 3825 BN 033-4794488 033-4700305 [email protected] Prof. H. Burgerschool Jan Sluijterstraat 5 1062 CJ 020-3460230 020-6176021 [email protected] J.C. Ammanschool Jan Sluijterstraat 9 1062 CJ 020-6178617 020-6178637 [email protected] Dep. J.C. Ammanschool Herman de Manstr. 1 1064 BX 020-6132801 020-4110428 [email protected] Alex. G. Bellschool - V.S.O. Burg. Eliasstraat 76 1063 EX 020-6131133 020-6149273 [email protected] Alex. Roozendaalschool Jan Tooropstraat 13 1062 BK 020-3460111 020-6172901 [email protected] Mgr. Hermusschool Jan Tooropstraat 11 1062 BK 020-6179696 020-6151156 [email protected] Effatha Guyot Zorg Jan Tooropstraat 1 1062 BK 020-5110550 020-5110560 [email protected] Dr. P.C.M. Bosschool Hommelseweg 403-A 6821 LK 026-4423293 026-3702277 [email protected] De Stijgbeugel - V.S.O. Hommelseweg 403 6821 LK 026-4454497 026-4450661 [email protected] Centrum ‘De Winde’ Rosendaalsestraat 483 6824 CL 026-4464963 026-4463574 [email protected] Stichting Educatie in Communicatie Spiekmanlaan 16 6824 DL 026-3701959 026-3701879 [email protected] Dienst Ambulante Begeleiding SEC Bonte Wetering 89 6823 JC 026-3705850 026-3705851 [email protected] De Spreekhoorn Dirk Hartogstraat 10 4812 GE 076-5212352 076-5142325 [email protected] Centrum De Kubus Essendonk 7 4824 DA 076-5986333 076-5986330 [email protected] Ammanschool Meidoornlaan 2a 3319 HR 078-6137671 078-6137681 [email protected] De Skelp Wetterwille 70 9207 BK 0512-514974 0512-515340 [email protected] Auris Dienstverlening Hoofdstraat 78 3972 LB 0343-513320 0343-452366 [email protected] Sint Marie Castiliëlaan 8 5629 CH 040-2413515 040-2412285 [email protected] School de Horst Toledolaan 3 5629 CC 040-2429402 040-2483479 [email protected] School de Beemden (8-20 jr.) Toledolaan 1 5629 CC 040-2424255 040-2422365 [email protected] School de Beemden (3-8 jr.) Leuvenlaan 23 5628 WE 040-2425728 040-2416538 [email protected] Ekkersbeek - V.S.O. Toledolaan 5 5629 CC 040-2423355 040-2483884 [email protected] Centrale Dienst Ambulante Begeleiding Leuvenlaan 23 5628 WE 040-2419056 040-2416538 [email protected] Ambulante Dienstverlening Postbus 56 7500 AB 053-4344306 053-4300018 [email protected] Prof. Huizingschool - S.O. Postbus 667 7500 AR 053-4803050 053-4803052 [email protected] Het Maatman - V.S.O. Postbus 667 7500 AR 053-4803051 053-4803053 [email protected] Centrum De Cirkelboog G.J. van Heekstraat 173 7521 EC 053-4345311 053-4309667 [email protected] De Kring - S.O. Postbus 2049 4461 DS 0113-213407 0113-228717 [email protected] De Kring - V.S.O. Postbus 2049 4460 MA 0113-213407 0113-216147 [email protected] Aurisdienstverlening Goes Nassaulaan 8 4461 SX 0113-323264 0113-323684 [email protected] Kon. Auris Groep (Centraal Bureau) Bachstraat 9 2807 HZ 0182-591000 0182-591098 [email protected] Lesplaats Gouda Willem en Marialaan 1 2805 AR 0182-698312 0182-698628 [email protected]‘s-Gravenhage Cor Emousschool Twickelstraat 5 2531 PW 070-3948994 070-3962000 [email protected] Mgr. Terwindtschool Nijmeegsebaan 21a 6561 KE 024-6841790 024-6841473 [email protected] Viataal De Wylerberg Nijmeegsebaan 21 6561 KE 024-6848555 024-6842154Groningen Dr. J. de Graafschool – V.S.O. Ina Boudierplantsoen 9 9721 XB 050-5255190 050-5261265 [email protected] Tine Marcusschool Jaltadaheerd 163 9737 HK 050-5470888 050-5470881 [email protected] Effatha Guyot Zorg Bordewijklaan 117a 9721 WD 050-5270840 050-5271808 [email protected] Prof. van Gilseschool Daslookweg 2 2015 KN 023-5246150 023-5246797 [email protected] (Gr.) Effatha Guyot Groep Rijksstraatweg 63 9752 AC 050-5343941 050-5348487Haren (Gr.) Guyotschool - S.O Rijksstraatweg 63b 9752 AC 050-5343711 050-5350449 [email protected] (Gr.) Guyotschool - V.S.O Rijksstraatweg 63b 9752 AC 050-5343622 050-5350454 [email protected] Mgr. Hanssenschool Zandbergsweg 115 6432 CC 045-5636500 045-5636505 [email protected] Klankbeeld Limburg Zandbergseweg 111 6432 CC

Groenenweg 3 6432 HG 045-5632340 045-5632359 [email protected] De Weerklank Robijnstraat 100 2332 KV 071-5765149 071-5720330 [email protected] De Weerklank - V.S.O. Obrechtstraat 4 2324 VN 071-5761990 071-5769679 [email protected] Martinus van Beekschool IJsbeerstraat 31 6531 PL 024-3559584 024-3502214 [email protected] De Marwindt - V.S.O. Nijlpaardstraat 4 6531 RR 024-3567765 024-3540043 [email protected] Viataal Ambulante Dienstverlening IJsbeerstraat 31 6531 PL 024-3557437 [email protected] Viataal De Open Cirkel Slotem. de Bruïnew. 248 6531 MV 024-3591919 024-3552365Rotterdam L.W. Hildernisseschool Pierre Baylestraat 2 3011 CN 010-4135651 010-4110113 [email protected] Dr. F. Hogewindschool Kraayeveldstraat 2 3078 PE 010-4821088 010-4821885 [email protected] Amman College - V.S.O. Malmöpad 60 3067 PW 010-4552318 010-4558407 [email protected] S. Jonkerenschool Guido Gezelleweg 12

P.B. 91030, 3007 MA, Rotterdam 3076 EB 010-4329377 010-4196627 [email protected] Dr. M. Polanoschool Witte Hertstraat 1 3061 CT 010-2041515 010-2041519 [email protected] Auris dienstverlening Heer Bokelweg 260 3032 AD 010-2436714 010-2436717 [email protected] Centrum De Medeklinker Burg. Wijnaendtslaan 25 3042 CA 010-4626092 010-4156044 [email protected] De Voorde Bazuinlaan 2a 2287 EE 070-3943042 070-3944629 [email protected] Burg. de Wildeschool Meerkoet 25

P.B.430, 1740 AK 1742 KM 0224-214896 0224-298945 admin@burgemeesterde wilde-school.nlSchagen O.S.G. Hendrik Mol - V.S.O. Hoep 28 1741 MC 0224-214071 0224-296079 [email protected] Viataal Theerestraat 42 5271 GD 073-5588111 073-5512157 [email protected] CVO Compas Theerestraat 42 5271 GD 073-5588182 073-5588181 [email protected] Rafaël (doofblinden) Theerestraat 42 5271 GD 073-5588243 073-5588246 [email protected] Centrum voor Gezinsbegeleiding Theerestraat 42 5271 GD 073-5588213 073-5588127 [email protected] Het Rotsoord Rotsoord 36 3523 CL 030-2525000 030-2525000 [email protected] Het Rotsoord - V.S.O. Slotlaan 37 3523 HB 030-2888747 030-2888747 [email protected] Bertha Muller school Santa Cruzdreef 30 3563 VJ 030-2612404 030-2662024 [email protected] De Taalkring Agavedreef 92 3563 EN 030-2660875 030-2613419 [email protected] Alfonso Corti school - V.S.O. Boadreef 2 3563 EP 030-2621227 030-2618385 [email protected] Effatha Guyot Groep Oudenoord 115 3513 EM 030-2398006 030-2398015Utrecht Het Klankbeeld Cohenlaan 6 3571 XH 030-2734827 030-2940836 [email protected] COO Talent Helvoirtseweg 189 5263 EE 073-5588552 073-5588516 [email protected] Mariëlla Laagstraat 1 5261 LB 073-5588651 073-5588615 [email protected] Effatha Guyot Groep Zalkerbos 330 2716 KS 079-3294500 079-3294600 [email protected] Enkschool Jan Buschstraat 6 8022 DZ 038-4554400 038-4218088 [email protected] Effatha Guyot Groep Postbus 1329 8001 BH 038-4268590 038-4268599 [email protected]

Vriendelijk verzoek: Geef wijzigingen van adressen, telefoon- en faxnummers en e-mailadressen van scholen en instituten direct door aan de eindredactie

Instituten en scholen voor communicatief en/of auditief gehandicapten

Page 24: 6763 VHZ Audcom 02

MetselpapHeeft u nog wat kinder- of jeugdbladen ingezien onlangs?Langs MTV gezapt? TMF? Beroepshalve misschien of uitgezonde belangstelling. Nee? Ook goed, maar ’t hadgekund. Misschien bleef u gewoon trouw aan dedagelijkse kost van uw ochtend- of middagblad. Hoe danook, u liep een gerede kans te struikelen over weer eennieuwe samenstelling met aanvankelijk onbekendeinhoud. Ophokgebod is er een. Taalverrijkingen denderenin een razend tempo over ons heen. Deflatiedraak eenandere. Er circuleren lijsten met toppers van de meestgehoorde, gebruikte nieuwe samenvoegingen.Ogenschijnlijk spontaan duiken ze op uit het jargon vanpolitiek, de glamourwereld, de economie, jongerencult.Smurfenspray, bekschurft. Werelden met een groteveranderdrang. Niets mis mee. Tijd schrijdt voort immers.Hosanna. Onze taal gedijt.Hoe vergaat het onze doelgroep? Hoe beent die dat bij? Stelt u zich dat voor. Visueel even. Zie hen daar staan,onze doelgroepbriljantjes. Met hun –laten we hetbekennen- vaak o zo schamele, onontbeerlijke enkostbare taalkapitaaltje waarmee zij hun omgevingmoeten bevloeien. Hoofdjes en hoofden barstensvolervaringen, gevuld met kennis.Voortdurend botsen zij bij de productie van juist dán zobenodigde taalbegrippen. Durven de aandrang omtoegang te krijgen tot dat zelden betreden gebiednauwelijks te erkennen. Hun gemis moet schrijnend zijn.Wij dan, halfzwaar- of middengewichten op de taalschaal.Bepakt, bezakt met een overdaad aan begrippen. Bereidom het leergierige grut acuut ermee te bedienen. Eerste oftweede taal, het deert niet. Elke uitingsvorm belonen wedankbaar. Juichen bij iedere foutloze mondelinge ofschriftelijke mededeling. Wij plichtsbewuste taalbewakers.Correctoren vooral ook met de juiste inborst.Plegen wij, koene hoeders van ons dierbaarwoordenarsenaal, intussen niet enig taalverraad? Doorjuist de meest oorspronkelijke taalgebruiker bij dienszelfbedachte begrip -eenvoudig voorbeeld- ‘schrikpop’ (ofelke willekeurig u bekende andere woordvondst) zonodigte verbeteren en er het bedoelde –immers óns bekende-‘vogelverschrikker’ van te maken. Alleen omdat dat nouwél in ons bestand past. Lariekoek. Ook zo één. Oud vansamenstelling, actueel van betekenis.

WILLEM GEURTS

COLUMN14 T/M 15 APRIL 2005SIMÉA CONGRES “DOELEN: STELLEN OF HALEN?”Plaats: De Werelt, LunterenInfo: www.siméa.nl

24 T/M 27 APRIL 2005OM2005 5th Extraordinary InternationalSymposium on Recent Advances in Otitis MediaUMC Utrecht en het UMC St. RadboudPlaats: Amsterdam, Hotel KrasnapolskyInfo: www.om2005.nl

16 MEI 2005NCRV DOKUMENT “IK WIL EEN DOOF KIND”22.40 uur, Nederland 1

25 MEI 2005CONFERENTIE KWALITEIT VAN/DOOR SAMENWERKINGOrganisatie: Seminarium voor Orthopedagogiek enBestuur & Management ConsultantsPlaats: De Eenhoorn,AmersfoortInfo: www.speciaalbekwaam.nl

12 T/M 15 JULI 2005INFORMATION CONFERENCE PROJECTINCLUSION Comparative Education of DeafChildrenPlaats: Sint MichielsgestelOrganisatie: ViataalInfo: www.viataal.nl

17 T/M 20 JULI 2005INTERNATIONAL CONGRES ON EDUCATIONOF THE DEAF (ICED) Hét internationale congresover, door en voor het doven- en (ernstig) slechtho-rendenonderwijs en alles eromheen Organisatie: O.a.ViataalPlaats: Maastricht Exposition and Congress Centre(MECC).Info: www.conferenceagency.com/iced2005

CARTOON

VHZAGENDA

DE ADRESSENLIJSTEN OP DE PAGINA’S 22-23 ZIJN IN DIT NUMMER NOG

OPGENOMEN. HET IS DE BEDOELING DAT DEZE LIJST IN HET VERVOLG EENS

PER JAAR WORDT MEEGELEVERD. DIT BETEKENT DAN OOK DAT MAAR EENS

PER JAAR WIJZIGINGEN, TOEVOEGINGEN ETC. DOORGEVOERD KUNNEN WORDEN.

Koos........Machteloos??