Upload
gagan-singh
View
69
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Gebruikersvergoeding ex artikel 3:169 BW
Introductie
Ingevolge artikel 1:165 lid 1 BW kan de rechter bepalen dat een van de gescheiden deelgenoten
van een koopwoning die het woning voortzet, gedurende zes maanden na de datum van
echtscheiding (dus vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) daarin mag blijven
wonen, tegen een redelijke vergoeding aan de andere deelgenoot.
Een gebruiksvergoeding kan worden gevorderd op grond van artikel 3:169 BW.1 Ingevolge deze
bepaling is immers iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed,
mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Op grond van de
toelichting bij deze bepaling dient de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere
deelgenoot gebruikt, zijn deelgenoot die aldus verstoken is gebleven van het gebruik en genot
waarop hij uit hoofde van de mede-eigendom (deelgenootschap) recht heeft, schadeloos zal
moeten stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding.2 De
gebruikersvergoeding wordt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vastgesteld.3
Het recht op gebruiksvergoeding na te koop plaatsen van de woning
Indien de woning voor een geruime tijd te koop staat en dit met name toe te schrijven is aan de
ontwikkelingen op de woningmarkt als gevolg van de kredietcrisis, kan de rechter besluiten dat
geen gebruiksvergoeding kan worden gevorderd van de deelgenoot die het goed gebruikt. Dit is
besloten in een zaak van het Gerechtshof van ’s-Gravenhage van 4 maart 20144. In deze zaak had
de vrouw de voormalige echtelijke woning verlaten en alternatieve woonruimte betrokken. De
vrouw had geen overeenkomst met de man gesloten aangaande het gebruiksrecht van de woning
en ook de kantonrechter niet verzocht om een vervangende regeling voor het gebruik van de
voormalige echtelijke woning.
Het Hof oordeelde ten eerste dat het feit dat de vrouw van haar gebruiksrecht geen gebruik heeft
gemaakt, geen overeenkomst of vervangende regeling voor het gebruik op basis van artikel 3:168
BW aan de kantonrechter heeft verzocht, voor haar rekening en risico komt. Voorts stelde het Hof
dat het feit dat de verkoop van de woning lang heeft geduurd toe te schrijven is aan de
ontwikkelingen op de woningmarkt als gevolg van de kredietcrisis en de slechte verstandhouding
tussen partijen. Aldus concludeerde Hof dat het onder de gegeven feiten en omstandigheden niet
redelijk en billijk is indien de man aan de vrouw een gebruikersvergoeding moet betalen.5
Dat maatstaven van redelijkheid en billijkheid kunnen echter ook met zich meebrengen dat een
gebruiksvergoeding juist wel moet worden opgelegd. In haar uitspraak in de zaak van 25
1 ‘Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.’2 Parl. Gesch. Boek 3, p. 587. Zie ook conclusie advocaat-generaal mr De Vries Lentsch – Kostense in de zaak ECLI:NL:HR:2000:AA9143, r.o. 133 art. 3:166 lid 3 BW4 ECLI:NL:GHDHA:2014:1249. Naast de slechte woningmarkt was in deze zaak ook sprake van een slechts verstandhouding tussen partijen5 Zaak ECLI:NL:GHDHA:2014:1249, r.o. 9
september 20136 oordeelde de rechtbank Overijssel dat op basis van de redelijkheid en billijkheid
de man die in de woning bleef met onderwaarde wel een vergoeding aan de vrouw diende te
betalen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de vrouw de helft van de hypotheeklasten en de
premie van de levensverzekering voldeed. De gebruikersvergoeding werd echter, gelet op de
hoogte van het inkomen van de man, op een lager bedrag vastgesteld dan de hoogte van de
bijdrage van de vrouw aan de woning.
Het feit dat de gebruiksgerechtigde na het verlaten van de woning zijn deel van de aan de woning
verbonden lasten daadwerkelijk voldoet, is echter niet een doorslaggevende vereiste voor
toekenning van gebruiksvergoeding. In haar uitspraak van 4 december 20137 heeft de Rechtbank
Limburg geoordeeld dat ook in het geval waarin, ten tijde van de samenleving, de man alle aan de
woning verbonden lasten voldeed en de vrouw de gebruiks- en eigenaarslasten voor haar rekening
nam, de vrouw alsnog, bij het verlaten van de voormalige echtelijke woning, gerechtigd kan zijn tot
gebruiksvergoeding. Dit recht vloeit voort uit het bepaalde in artikel 1:81 BW, namelijk dat partijen
verplicht zijn gedurende het huwelijk elkaar het nodige, waaronder het gebruik van de echtelijke
woning en de betaling van aan de echtelijke woning verbonden lasten, te verschaffen. Hoewel de
man ook na de echtscheiding de betaling van de aan de woning verbonden lasten voor zijn
rekening nam, overwoog de rechtbank dat de vrouw tot aan de verdeling van de woning in de
rechtsverhouding met de man voor 50% draagplichtig blijft voor de aan de echtelijke woning
verbonden lasten. Een en ander dient te worden verrekend bij de afwikkeling van de verdeling van
de huwelijksgemeenschap.
Hoe wordt de hoogte van de gebruiksvergoeding vastgesteld?
In zijn uitspraak van 15 juli 20148 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat bij de vaststelling
van de gebruiksvergoeding in beginsel uitgegaan dient te worden van de gemiddelde waarde van
de woning gedurende de periode dat de ene deelgenoot met uitsluiting van de andere deelgenoot
in de woning woonachtig is geweest. Bij de bepaling van de overwaarde dient de hypotheekschuld
in aftrek van de waarde te worden genomen. Eventuele consumptieve leningen dienen daarbij
buiten beschouwing te worden gelaten. Van de overgebleven hypotheekschuld dient een fictief
rendement van 4% in aanmerking te worden genomen.9 Teneinde de jaarlijkse gebruiksvergoeding
te berekenen dient de rendementsgrondslag gelijkelijk te worden verdeeld over de deelgenoten.
Tevens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een vastgestelde gebruiksvergoeding met
terugwerkende kracht kan worden gevorderd.10
Woning met een onderwaarde
Helaas is de afgelopen jaren de waarde van onroerend goed in Nederland drastisch gedaald. Dit
heeft vaak tot het gevolg gehad dat de waarde van onroerend goed is lager dan de
hypotheekschuld komt te liggen. Dit wordt de ‘onderwaarde’ genoemd.
6 ECLI:NL:RBOVE:2013:24217 ECLI:NL:RBLIM:2013:9754 8 ECLI:NL:GHSHE:2014:21609 Dit percentage komt overeen met de rendementsgrondslag zoals neergelegd in artikel 5:2 lid 1 Wet IB10 Zie hiervoor ECLI:NL:HR:2014:1532. Deze zaak had echter betrekking op erfrecht.
In de rechtspraak lijkt bij de vastlegging van een gebruiksvergoeding met een onderwaarde van de
woning niet voldoende rekening te worden gehouden. Zo heeft de rechter in de bovengenoemde
zaak van Rechtbank Overijssel de man, ongeacht de onderwaarde van de woning, verplicht gesteld
een gebruiksvergoeding te betalen. De hoogte van de vergoeding was weliswaar lager gesteld dan
de hoogte van de aan de woning verbonden lasten die voor rekening kwamen van de vrouw. Echter
rechtvaardigde de rechtbank deze verlaging op grond van de financiële draagkracht van de man
en niet op grond van de onderwaarde van de woning.
Voorts heeft ook het Hof ’s-Hertogenbosch in zijn uitspraak van 1 mei 201411 geoordeeld dat het feit
dat de woning een onderwaarde heeft geen verschil maakt aan de vastlegging van een
gebruiksvergoeding.
De rol van de onderwaarde bij de toedeling van de woning
Anders dan bij vastlegging van de gebruiksvergoeding, speelt bij de toedeling van de woning aan
één van de deelgenoten de onderwaarde wel een essentiële rol. Bij de toedeling wordt van de
waarde van de woning plus eventuele polis de hypotheekschuld in aftrek gebracht. De
overgebleven negatieve waarde komt gelijkelijk in aanmerking voor beide deelgenoten.
Dientengevolge dient de deelgenoot die de woning heeft verlaten de helft van de negatieve waarde
aan de andere deelgenoot te voldoen. De waarde van een eventuele inboedel dient hiermee te
worden verrekend.
11 ECLI:NL:GHSHE:2014:1240