Upload
others
View
5
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
I - Histologie
3) BLOED
Dominique Adriaens
Bloed
Bloedplasma (56%) Bloedcellen (44%)
Plasma-eiwittenBloedserum
(opgeloste stoffen)Erythrocyten Leucocyten Thrombocyten
Lipoproteïnen
Albumine
Globulines
Fibrinogeen
Water
Ionen
Gassen
Hormonen
Glucose
Lipiden
Granulaire leucocyten
Agranulaire leucocyten
Neutrofiel
Eosinofiel
Basofiel
Monocyt
Lymfocyt
B-lymfocyt
T-lymfocyt
Afvalstoffen
Bloed 2/56
serum
bloedcellen
fibrinen hematocrietbloedcellen+fibrine / totaal volume
leucocyten (
2
Inleiding• Circulatiesysteem
– gesloten systeem• centrale pomp
– hart
• kanalen– arteriae– arteriolae– capillairen
– venulae– venae
– distributie• alle organen
• uitzonderingen– epithelia– cornea– ooglens
– kraakbeen
– hartkleppen
Bloed 3/56
Inleiding• Transport van ...
– gassen
• CO2, O2, …– metabolische stoffen
• ionen ( pH-buffer)
• voedingsstoffen
• afvalstoffen
• hormonen
• enzymen– immunostoffen
• antilichamen– energie
• lichaamswarmte
Bloed 4/56
3
0 3 6 3 6
geboorte
Bloedvorming• Prenatale fasen
1. Megaloblastaire fase
• vanaf 2 weken na conceptie, gedurende 3 maanden
• in extra-embryonaal bindweefsel
– dooierzak
– navelstreng
• mesenchym differentiatie
– bloedeilandjes endotheel
– megaloblasten stamcellen
– bloedplasma
2. Hepato-liënale fase
• lever
• milt
• elementen
– erythrocyten
– leucocyten
• Postnatale fase– medullaire of myeloid fase
• beenmerg• permanent bloedvormend• differentiatie in reticulair bindweefsel
– Multipotente Haemopoëtische Stamcel (MHS) differentiatie
1. erythrocyten2. granulocyten3. monocyten4. (lymfocyten)5. bloedplaatjes
Bloed 5/56
Bloed
Samenstelling bloed
4
Erythrocyten• Erythrocyten
– erythropoësis• pro-erythroblast
– beenmerg– grote kern, veel celorganellen, géén Hb
• erythroblast– kleine kern, aanmaak Hb
• normoblast– kleine kern, uitstoten celorganellen, aanmaak Hb
• erythrocyt– uitstoten kern, aanmaak Hb– migreert naar bloedbaan
» tussen endotheelcellen
Bloed 7/56
Erythrocyten• Erythrocyten
– bouw• Ø 7-8 µm, hoogte 1.9 µm (bij mens)• nucleus
– aanwezig– secundair afwezig
» Mammalia (uitz. kamelen)
• mitochondria afwezig• celmembraan elastisch• haemoglobine 96% van volume• aantal = 5.106 per mm³• levensduur ±120 dagen
Bloed 8/56
gekernde erythrocyten
(Scyliorhinus canicula) fossiele erythrocyten
(Ichthyosauria)
5
Haemoglobine• Structuur
– = tetrameer
– haem-groepen• porfirine N-ring-systeem
– centraal Fe-atoom
» bindt aan O2
– kleurt erythrocyte !
• voorkomen– haemoglobine
– myoglobine
– cytochroom c
– globines• verschillende types
– a-globine
– b-globine
– d-globine
– g-globine
• parig aanwezigBloed 9/56
haemoglobine + O2 oxyhaemoglobine
Bloedgroepen• Oorsprong
– antigen• agglutinogenen• in celmembraan erythrocyten
– antilichamen• agglutinines (= g-globulines)
– immunoreactie• vreemde agglutinogenen in contact
met eigen agglutinines• agglutinatie
– haemolyse
• Systemen– ABO-systeem– Rhesus-systeem– andere
• MNS-systeem• P-systeem• Lutheraan systeem• Lewis systeem• Kell systeem• Duffy systeem
Bloed 10/56
6
ABO-systeem• Genexpressie
– chromosoom 9– gen H
• a-L-fucosyl-transferase• agglutinogen H
– gen A• a(1-3) N-acetyl-galactosamine-transferase• agglutinogen A
– gen B• a(1-3) galactosyl-transferase• agglutinogen B
– overerving Mendeliaans• A en/of B = dominant, O = recessief
• Structuur agglutinogenen– membraaneiwit– sacchariden
• oligosaccharide• N-acetyl-glucosamine• D-galactose• L-fucose
– determinerende groep• N-acetyl-galactosamine bloedgroep A• Galactose bloedgroep B• beide bloedgroep AB• niets bloedgroep O
Bloed 11/56
agglutinogen A agglutinogen B
bloedgroep A bloedgroep B
bloedgroep AB bloedgroep O
• Bloedtransfusies– bloedgroep O
• universele donor
– bloedgroep AB• universele acceptor
ABO-systeem• Agglutinines
– = g-globulines
– bloedgroep A• agglutinine b
– reactie tegen agglutinogen B
• subgroepen– A en A1
– bloedgroep B• agglutinine a
– reactie tegen agglutinogen A
– bloedgroep AB• géén
– bloedgroep O• agglutinine a+b
Bloed 12/56
O A B AB
AB
BA
O
DONOR
AC
CEP
TOR
7
Rhesus-systeem• Rhesus-factor
– antigen• celmembraan erythrocyt
– genexpressie• Fisher systeem
– 3 genen, 6 allelen» C-c» D-d» E-e
– antigenen» anti-D is meest courant
– agglutinatie• Rh+ persoon
– vormt géén antilichamen
• Rh- persoon– vormt wél antilichamen bij contact
met Rh+ bloed» probleem bij zwangerschap !
Bloed 13/56
Haplotype Fisher systeem
Rhesus
CDe R1 R+cDE R2 R+CDE Rz R+cDe R0 R+Cde r’ R-cdE r” R-CdE Ry R-cde r R-
Erfelijke afwijkingen• Sikkelcel anemie
– voorkomen• vnl. in Oude Tropen
– genexpressie• mutatie in b-globine van Hb
– GAG-codons worden GTG
– glutaminezuur (geladen) wordt vervangen door valine (niet-geladen)
» oplosbaarheid Hb
» Hb kristaliseert HbS
» erythrocyten sikkelvormig
» passage door capillairen bemoeilijkt
» anemie
• dominant XX lethaal
• recessie Xx niet-lethale anemie – anti-malaria werking
Bloed 14/56
8
Leucocyten• Overzicht
– aantallen• 3-10 miljard per liter bloed
• belangrijke rol in immunosysteem
– types• granulocyten
– neutrofiele 70%
– eosinofiele 5%
– basofiele 0.5%
• agranulocyten– lymfocyten 20%
– monocyten 5%
– granulae• affiniteit voor kleurstoffen
– eosinofiel affiniteit voor zure kleurstof (eosine)– basofiel affiniteit voor basische kleurstof (haematoxyline)– neutrofiel geen specifieke affiniteit
Bloed 15/56
aangemaakt in beenmerg
Leucocyten• Neutrofiele granulocyt
– voorkomen• 4 400 /mm³• Ø 12-22 µm• levensduur 1-4 dagen
– bouw• polymorfonucleair
– nucleus met meerdere lobben (max. 5)– ‘drum stick’ bij vrouwen
• granules– omgeven door membraan– weinig kleurbaar– types granules
» primaire granules (microbicide)» secundaire granules (inflammatie)» tertiaire granules (cell adhesion molecules)
– functie• microfagen verlaten bloedbaan
Bloed 16/56
9
Leucocyten• Eosinofiele granulocyt
– voorkomen• 200 /mm³
• Ø 12-17 µm
– bouw• polymorfonucleair
– 2 tot 3 lobben ‘brilkern’
• granules– grote korrels (Ø 1.5 µm)
– sterk gekleurd (eosine)
– bevatten hydrolytische enzymes
– functie• fagocytose
– microbiële microfagie
– fagie van antigen-antilichaam complexen
– verlaten ook bloedbaan
Bloed 17/56
Leucocyten• Basofiele granulocyt
– voorkomen• 5 /mm³
• Ø 14-16 µm
– bouw• sterke gelijkenissen met mastcellen• polymorfonucleair
– 1-2 lobbige kern
• membraanreceptoren voor IgE
• granules– veel en groot
– bevat
» zure heparine
» andere glycosaminoglycanen
» histamine
– sterk gekleurd (haematoxyline)
» zure heparine
– functie• fagocytose
• inflammatoire mediator (verlaten ook bloedbaan)
Bloed 18/56
10
Leucocyten• Monocyt
– voorkomen• 300 /mm³
• Ø 20 µm
– bouw• unimorfonucleair
– niervormig
– excentrisch geplaatst
• ‘granules’– lysosomale granules
– cytoplasmatische vacuoles
• zeer mobiel
– functie• fagocytose
– soorten macrofagen
» Kupffer-cellen (in lever)
» microglia-cellen (in CZS)
» Langerhans-cellen (in huid)
» antigen-presenting cells (in lymfoid organen)
– tot in perifere weefsels
Bloed 19/56
Leucocyten• Lymfocyt
– voorkomen• 2 500 /mm³ stijgt bij infectie
• Ø 6-15 µm
– bouw• amoeboïd kunnen bloedbaan
verlaten
• types
– B-lymfocyt» in beenmerg
– T-lymfocyt» in thymus
– functie• productie anti-lichamen
• immuno-respons– humorale respons B-cellen
– cellulaire respons T-cellen
Bloed 20/56
11
Leucocyten• B-lymfocyten
– oorsprong• beenmerg of bursa Fabricii
– types• anti-lichaam producerende B-cel
– worden uitgescheiden in bloedplasma
– humorale respons
• ‘memory cell’
• T-lymfocyten– oorsprong
• thymus (zwezerik)
– types
• Th – helper cellen
– capteren antigenen
– bieden aan aan B-cellen
– stimuleert anti-lichaam productie
• Tc – cytotoxische cellen
– produceren lymfokines
– stimuleren macrofagen
– stimuleren “killer cells”
• Ts – suppressor cellen
– onderdrukt spontane auto-immunorespons
Bloed 21/56
Mechanismen• Th-cellen
Bloed 22/56
HUMORALE RESPONS
antigen
Th-cel
B-cel
B-plasma-cellen
12
Mechanismen• Tc-cellen
Bloed 23/56
Tc-cel
natural killer cellantigen
lymfokines
CELLULAIRE RESPONS
macrofaag
Bloedplaatjes• Thrombocyten - Bloedplaatjes
– voorkomen• 200 000 – 400 000 /mm³
• Ø 1.5-3.5 µm
• levensduur ± 7 dagen– bouw
• Mammalia– fragmenten van megakaryocyte– megakaryocyte Ø 50 µm
– kernloos maar metabolisch actief
– = bloedplaatje» perifere hyalomeer
» centrale granulomeer
• Niet-Mammalia– gekernde cellen
– = trombocyten
– functie• plug-vorming bij wonden
• substraat voor coagulatie-proteïnes
• productie van factoren nodig voor bloedvat-herstel
Bloed 24/56
korrels met fibrinogeen
13
Hemostase• Vernietiging van bloedvat – 3 fasen
– vasculaire spasmen• tijdelijke vasoconstrictie (± 30 min)• reduceert bloedverlies
Bloed 25/56
Hemostase• Vernietiging van bloedvat – 3 fasen
– aggregatie van bloedplaatjes• adhesie
– aan collageen ter hoogte van wonde
• aggregatie– vormen hemostatische prop
• onderhouden spasmen (via serotonine)
Bloed 26/56
14
Hemostase• Vernietiging van bloedvat – 3 fasen
– bloedstolling• cascade van activatie-reacties
– vorming van fibrine-netwerk
• twee mechanismen– exogeen mechanisme
– endogeen mechanisme
Bloed 27/56
Bloedplasma• Samenstelling
– H2O• 90% van volume• verversing van weefselvochten• regulaties
– verdamping (zweet, longen)– urine (nieren)
– plasma-eiwitten• 7% van volume• albumine• globuline
– a-globuline– b-globuline
» prothrombine– g-globuline
» agglutinines» immunoglobulines
• fibrinogeen
– anorganische zouten• 1% van volume
– organische stoffen• 2% van volume
• Functie– transport
– uitwisseling stoffen
– immuniteit
– bloedstolling
Bloed 28/56
cholesterol
cholesterol-ester
proteïne
Low-Density Lipoprotein (LDL)
High-Density Lipoprotein (HDL)
fosfolipide
15
Pathologie bloedvaten• Atherosclerose
– actoren• LDL
– geoxideerd door endotheel
• monocyten– ruimen oxyLDL op
» vorming van schuimcel– stimuleren endotheel
» extra oxyLDL
– plaque-vorming• = atheroma• bevat
– vetachtige subst. (cholesterol)– gladde spiercellen– fibroblasten
• verkalking sclerosis– vaatwanden worden broos en scheuren– vrijstellen van vetsubstantie
thrombus-vorming
Bloed 29/56
Pathologie bloedvaten• Atherosclerose
– actoren• LDL
– geoxideerd door endotheel
• monocyten– ruimen oxyLDL op
» vorming van schuimcel
– stimuleren endotheel
» extra oxyLDL
– plaque-vorming• = atheroma• bevat
– vetachtige subst. (cholesterol)– gladde spiercellen– fibroblasten
• verkalking sclerosis– vaatwanden worden broos en scheuren– vrijstellen van vetsubstantie thrombus-
vorming
Bloed 30/56