90

Maleisisch woordenboek

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Maleisisch woordenboek

Citation preview

  • m

  • w WS< AA V C D 7 A M P ! i w n '

    V A N '

    M A L E I S C H E W O O R - D E N fN U I T D R U K K I N G E N f D I E I N D E N O M G A N G M E T D E N

    Net-Europesotn Militair T E P A S K O M E N .

    BIJEENGEZAMELD

    DOOR

    P. v. LAWICK v. PABST

    IN L E V E N L U I T E N A N T - K O L O N E L D E R I N F A N T E R I E .

    . , 4

    2 e BUNDEL

    INWENDIGE DIENST, GARNIZOENSDIENST, BUITEN DIENST.

    ~ V ^ | F D E ~ D R U K ~ Ifpf

    Boekh. en Drukkerij v/h. G. C. T . van Dorp & Co. Semarang Soera baia.

    1922

  • V E R Z A M E L I N G

    V A N

    M A L E I S C H E W O O R D E N EN U I T D R U K K I N G E N D I E I N D E N O M G A N G M E T D E N

    Niet-Europeeschen Militair T E P A S K O M E N .

    BIJEENGEZAMELD

    DOOR

    P. v. LAWICK v. PABST

    IN L E V E N L U I T E N A N T - K O L O N E L D E R I N F A N T E R I E .

    >

    2e BUNDEL

    INWENDIGE DIENST, GARNIZOENSDIENST, B U I T E N DIENST.

    V I J F D E D R U K

    Boekh. en Drukkerij v/h. G . C. T . van Dorp & Co. Semarang Soerabaia.

  • I N H O U D .

    Bladz. Inleiding . 5 [Wenken voor de uitspraak . 13 Soldij en menage 15 -Kleeding en wapening'. t. . . . 20 In de chambre. 25 Orde, tucht, enz. 28 Dagelijksche dienst . 3 0 Garnizoensdienst 32 Buiten dienst , ;. 33 Eigenaardige uitdrukkingen 38 Telwoorden !. i . 39 Dagen van de Week 40 Maten, gewichten, munten .

  • I N L E I D I N G .

    1. D e laagi-maleische-taal i s m o e i l i j k o n d e r regels t e brengen , eers tens o m d a t zij! i n v e r s c h i l l e n d e dee l en v a n den A r c h i p e l z e e r v e r s c h i l l e n d w o r d t ge sp roken e n tweedens omdat , w a a r zij. n u e n d a n d e regels v a n he t h o o g - m a l e i s c h vo lg t , n i e t t e m i n d i k w i j l s v a n d i e regels w o r d t a fgeweken , z o n d e r da t d a a r v o o r e e n an-de re r eden bestaat d a n de w i l l e k e u r v a n d e n spreker .

    I n 't b i j zonde r i s da t he t g e v a l bij: be t l aag-male i sch , da,t d o o r militairen ge sp roken w o r d t , ze l fs d o o r die-genen, d i e i n I n d i g e b o r e n z i jn , e n d i e z i c h d e r h a l v e n i e t s c h u l d i g m a k e n a a n he t e l l e n d i g e kazerne-brabbel-maleisch."

    D e a a n w i j z i n g e n , d i e h i e r v o l g e n , m o e t e n d a n o o k nie t a ls b i n n e n d e regels w o r d e n aangemerk t . Z i j geven s lech ts een m i d d e l a a n o m het beschaafde militair laag-maleisch spoed ig te leeren .

    2. D e w o o r d e n itoe = de, het, die, dat en Lni = deze, dit, moe ten ach te r he t n a a m w o o r d geplaats t w o r -den , waa rb i j zij b e h o o r e n ; i n he t l aag -ma le i sch h o o r t m e n z e d i k w i j l s v r he t n a a m w o o r d b e z i g e n en w o r -d e n z e o o k v e e l a l geheel w e g g e l a t e n ; b. v .

    Doe de deur open. I Boeka pintoe itoe of boeka

    itoe pintoe of boeka pintoe.

    3. He t m e e r v o u d v a n ze l f s t and ige n a a m w o o r d e n w o r d t g e v o r m d d o o r h e r h a l i n g v a n het w o o r d ; b . v .

  • 6

    De kok moet de Jcippen I KoJci mesti potong ajam-slachten. ajam. Wanneer echter de duidelijkheid er niet door lijdt:

    kan men ook i n het meervoud volstaan met het zelf-standige naamwoord nmaal uit te spreken; b. v. De schoenen uittrekken. j Boeka sepatoe.

    4. Wanneer i n zinnen, zooals: het paard van den majoor, de sleutel van de deur, enz. twee naamwoor-den voorkomen, die ten opzichte van elkaar staan als bezitter en bezitting, dan worden die. woorden onmid-dellijk achter elkaar geplaatst en wel/eerst de bezitting em daarna de bezitter; b. v. Het paard van den majoor. I Koeda majpr. De sleutel van de deur. \ Eoentji pintoe.

    Is het woord dat den bezitter aanduidt, een voornaam-woord, dan wordt dit vastgehecht aan het eerste; b.v. Mijn kind. I Anaqkoe. Uw kind. Anaqmoe. Zijn, haar kind. \ Anagnja. .

    Dikwijls en vooral als er van eene eigenlijke bezit-ting sprake is, wordt het achtervoegsel nja = zijn, haar', aan het eerste woord verbonden; b. v. Het paard van den majoor. | Koedan\a major.

    Deze zinbouw komt dan overeen met de hollandsche-uitdrukking de majoor z'n paard".

    Het gebruik van nja is in dergelijke zinnen zoo al-gemeen, dat 't ook wordt toegepast wanneer het twee-de woord verzwegen wordt; b. v. sprekende over een deur, die men openen w i l : De sleutel is er niet. \ Koentjin\a tida ada.

    Het achtervoegsel nja heeft dan de beteekenis van. * er van."

  • 7

    Major poenja koeda. Saja poenja anaq.

    Een andere veel gebruikelijke wijze om de verhou-ding van bezitter en bezitting weer te geven bestaat m het gebruik van het woord poenja, dat dan eveneens tusschen de beide woorden wordt geplaatst, in dier voege echter, dat nu de bezitter 't eerst en de bezit-ting 't laatst genoemd wordt; b. v. Het paard van den majoor. Mijn kind.

    Deze wijze wordt evenwel alleen gebruikt, wanneer be-paald van eene bezitting sprake is, zoodat men niet zegt: De .sleutel van de deur. | Pintoe poenja koentji.

    5. Het persoonlijk voornaamwoord ik is in het maleisch saja, akoe, kita, of hamba.

    In gemeenzamen stijl en sprekende tot een meerdere gebruikt men saja; een meerdere tot een mindere sprekende, noemt zich akoe, of kita; hamba wordt weinig gebezigd en alleen in zeer onderdanigen stijl. (*)

    6. Het persoonlijk voornaamlwOord gij is in het maleisch kw, dat echter alleen in gemeenzamen stijl en tegen een mindere wordt gebezigd. Spreekt men zijn meerdere aan, dan wordt in stede van het voornaam-woord den titel van den toegesprokene gebruikt, al moet die ook verscheidene malen herhaald worden; b. v. een bediende die zijn dienst aanbiedt zegt:

    Wanneer mijnheer de Ka- I Kapan toewan Kapten pe-pitein naar den oorlog gi perang, saja maoe gaat, wil ik u vragen, minta sama toewan, ka-of 't u goed dunkt, dat loe toewan ada soeka, ik met u meega. apa saja boleh toeroet

    sama toewan. (*) Vele Amboinezen en Afrikanen zeggen ook tegen een

    meerdere akoe; men moet dit echter niet toeschrijven aan oneer-biedigheid, maar aan een verkeerde gewoonte. .

  • 7. Woorden, die een bedrijf of eene bediening aanduiden zooals: barbier, timmerman, enz. worden in bet maleisch vertolkt door het woord, dat het bedrijf, de bediening of de hoofdgedachte er van aanduidt, te laten voorafgaan door toekang; b. v.

    Barbier. Toekang tjoekoer = schee-

    IIiS r e n-Timmerman. Toekang kajoe = hout. Kleermaker. Toekang mendjat = naai-

    en. Schoenmaker. Toekang sepatoe = schoen.

    8. De passieve vormen van werkwoorden worden gevormd door het werkwoord te laten voorafgaan door het voorvoegsel di of ter (biji verkorting ook wel te).

    In het eerste geval treedt de persoon of de zaak, van welke de handeling uitgaat, meer op den voor-grond dan datgene, wat de handeling ondergaat; in het tweede geval is dat juist andersom.

    Ook onderscheiden die gevallen zich daardoor, dat met het voorvoegsel di de handeling beschouwd wordt als nog plaats hebbende, terwijl het voorvoegsel ter de handeling als aigeloopen voorstelt. Van daar dan ook dat men in het eerste geval het hulpwoord worden en in het tweede geval het hulpwoord zijn bezigt, om den passieven vorm van het werkwoord te vertalen; b. v.

    Pintoe teboeka, sebab ba-roe boeka orang.

    De deur is open, want ze werd pas door iemand geopend.

    Het. is soms moeilijk te bepalen of men het voor-voegsel di dan wel ter moet gebruiken. In het laag-maleisch bezigt men meestal di, zelfs waar 't soms duidelijk is, dat ter beter zou zijn.

    8

  • 9

    Gebruikt men den passieven vorm met behulp van dij dan wordt in den regel de persoon of de zaak genoemd, waarvan de handeling uitgaat. Het woord, dat die persoon of zaak aanduidt, komt dan achter het werkwoord en wordt daarmee verbonden door het voorzetsel oleh of pada; b. v.

    Be kip wordt door den I Ajam dipotqngjaoa (oleh) kok geslacht. koki.

    en meestal zelfs laat men het voorzetsel geheel weg, zoodat men dan zegt; ajam dipotong koki. Z ie ook het voorgaande voorbeeld: Pintoe teboeka, sebab baroe diboeka orang.

    9. Het woord kasih = geven wordt dikwijls ge-bezigd i n den z in van doen of laten; b. v.

    Laten zakken. | Kasih toeroen.

    ook wel eens in de beteekenis van vergunnen; b. v.

    Vergunt mijnheer dat ik I Apa toewan kasih saja pe-ga? gi?

    10. Veelvuldig is het gebruik van samenstellingen met het achtervoegsel kan (uitspraak k'n). Men onder-scheidt daarbij hoofdzakelijk drie gevallen, en zulks naarmate van de beteekenis van het grondwoord; namelijk naarmate het grondwoord is een onovergan-kelijk werkwoord, zooals zakken, vallen, glijden, enz., een bijvoegeljik naamwoord of de naam van een voor-werp. In het eerste geval is het maleische samenge-stelde wojord te vertalen door het hollandsche werk-woord te verbinden met laten of doen; b. v.

    Laat hel geweer zakken, j Toeroenka.fi senaphan.

    Is het grondwoord een bijvoegelijk naamwoord, dan duidt de samenstelling eene handeling aan, welke het

  • 10

    onderwerp van den z in brengt in den staat, die door bet grondwoord wordt uitgedrukt; b. v.

    De bamboe krom doen zijn Bengkoqkan bamboe. of buigen.

    De hals van de jas wijd Longgarkan lehernja djas. doen zijn of verwijden.

    Is eindelijk het grondwoord de naam van een voor-werp, dan beteekent het samengestelde woord van dat voorwerp gebruik maken; b. v.

    Een sleutel gebruiken, op I Koentjikaa. slot doen, sluiten.

    Ook samenstellingen met het achtervoegsel i komen dikwerf voor, die dan beteeknen iets voorzien van de zaak of het voorwerp, wat door het grondwoord wordt uitgedrukt; b. v. van garam zout wordt af-geleid garam = van zout voorzien, inzouten.

    Het toepassen van deze samenstellingen is zeer moeilijk. Men kan ze echter vermijden door eene om-schrijving; b. v.

    Laat het geweer zakken. De bamboe krom doen

    zijn. De hals van de jas wijd

    doen zijn. Het vleesch moet ingezou-

    ten worden.

    Kasih toeroen senuphan. Bekin (maken) bengkoq

    bamboe. Bekin longgar lehernja

    djas. Daging mesti ditaroh ga-

    ram.

    11. Het woord sama, dat met beduidt, wordt dik-wijls gebruikt i n de beteekenis van aan; b. v.

    Geef de sleutel aan den I Kasih koentji sama poe-fourier. rier.

    Aan wien schrijft gij? . | Sama sapa kow toelis?

  • 11

    12. Een vragende z in begint altijd met apa, ten-zij daarin reeds eeri woord voorkomt, dat eene vraag i n zich sluit, zooals dat het geval is met de Woor r den kenapa = waarom, sapa = wie enz; b. v.

    Hebt gij al gegeten? Apa kow soedah makan? Is hij dronken? Apa dia maboeq?

    13. Een verbod, dat iets gedaan wordt of de uiting van een wensch dat iets niet plaats zal heb-ben, wordt uitgedrukt door het woord djangan = mag niet, aan het begin van den zin '*te plaatsen; b. v.

    Ga niet weg. Geloof niet wat hij zegt.

    Baad niet in de regen opdat gij niet ziek wordt.

    Djangan pegi. Djangan pertjaja apa dia

    bilang. Djangan mandi di oedjan,

    bijar djangan kow dja-di sakit.

    14. Plaats aanduidende woorden zooals hier sini, achter belakang, onder = bawah enz. worden voorafgegaan door het voorvoegsel di of ka. Het voor-voegsel di geeft aan een zijn op een plaats," terwijl ka aanduidt eene beweging naar een plaats." In en-kele gevallen wordt het voorvoegsel soms weggelaten, maar men doet altijd goed door het te gebruiken; b. v.

    Ik ben hier. I Saja ada di-swn. Hij loopt naar achter. Dia djalan ka-belakang. Gij staat naast de tafel. Kow bediri sabelah mdja

    of -sabelah mdja.

    15. De vergrootende trap van bijvoegelijke naam-woorden en bijwoorden wordt gevormd door lebih er voor te plaatsen; het voegwoord dan wordt alsdan vertaald door deri; b. v.

  • 12

    Hij is grooter dan zijn I Dia lebih besar deri ba-vader. panja. De overtreffende trap wordt gevormd door paling

    vr, of sekali dan wel sendiri achter het bijvoe-gelijk naamwoord of bijwoord te plaatsen; b. v. Hij is de grootste van al

    zijne broeders. Wie heeft het best gescho-

    ten ?

    Dia jang paling besar deri soedaranja samoewa.

    8apa jang pasang bak sendiri?

    16. Bij samengestelde woorden en woorden, die te zanten n gedachte uitdrukken, komt het hoofd-woord altijd vooraan. Op grond hiervan gaat het zelf-standige naamWoord altijd het bijvoegelijk naamwoord vooraf, waardoor 't nader bepaald wordt; b. v. Horloge sleutel. Eerste luitenant. Een groot huis.

    Koentji orlodji. Litnan satoe. Bemah besar.

    17. Het Woord bijar, dat laten, vergunnen betee-kent, wordt behalve i n die beteekenis veel gebruikt ter vertolking van opdat. Voorbeelden zijn: Laat ons gaan zitten. Laat hem maar komen. Pas goed op, opdat gij

    in rang stijgt.

    Bijar kita-orang doedoeq. Bijar dia datang. Djaga baik-baik, bijar, ko-

    w naik pangkat. 18. Ten slotte nog de opmerking: dat technische

    en uitsluitend 'militaire uitdrukkingen meestal onver-taald blijven; zelfs dan wanneer ze i n 't maleisch kunnen weergegeven worden, drukt mien zich tegen-over den nieteuropeeschen militair toch verstaanbaar uit, wannear men de hollandsche uitdrukking bezigt. Men zegt dus peti koelit en kleedingtasch, sersan piket en sergeant van de week, orang jang masoeq djaga n opkomende wacht.

  • Wenken voor de uitspraak.

    De cursieve a, e en i worden uitgesproken als de e in begin.

    De niet door een medeklinker gesloten a, e, i en o zijn lang, en hebben ongeveer dezelfde klank als in de hollandsche woorden maan, meer, tien en boon. Bo-vendien zijn ze ook lang, wanneer ze gevolgd worden door een h, zooals in salah, boleh kasih en taroh, doch1

    worden alsdan iets korter uitgesproken. Evenzoo is de e. in de uitspraak lang, wanneer ze gesloten wordt door een b. v. in pakej.

    De cursieve oe heeft bijna dezelfde klank als de oh,. echter iets zwemende naar de hollandsche oe-klank.

    De door een medeklinker gesloten a, e, i en o zijn, behoudens de hierboven genoemde gevallen, in de uit-spraak kort, zlooas in kan, les, kin en ton. Soms zijn ze ook kort in niet door een medeklinker gesloten let tergrepen, in welke gevallen zij voorzien zijn van een zwaar toonteeken (\).

    De g klinkt als de g in het fransche woord gant. De ng is een neusklank en klinkt als de ng in tang. Be k aan het eind van een woord heeft ten doel om

    de laatste lettergreep in de uitspraak te verkorten; zij1

    klinkt dan zachter dan de hollandsche k, zelfs waar. deze als sluitletter dient, zooals in lek.

    De q aan het eind van een woord doet denzelfden dienst als de k, maar klinkt nog zachter.

    De h aan het eind van een woord is in 't geheet niet hoorbaar.

  • 15

    SOLDIJ E N M E N A G E .

    lste Les.

    Hebt gij uw soldij al ont-vangen?

    In heb korting op mijn soldij.

    Hoe groot is uw schuld nog ? De sergeant-majoor heeft

    op den laatsten tracte-mentsdag 10 cent inge-houden.

    Laat dit papieren geld wisselen.

    Ik ontvang mijn soldij el-ken dag een vijfde.

    Hij heeft schuld aan den lande.

    Ik dafrt dat mijne schuld reeds was afbetaald.

    Apa kow soedah tarima gadjimoe?

    Saja poenja gadji dip-tong.

    Oetangmoe misi brapa? Sersan_jnajor potong so-

    poeloeh sn tempo hari gadji, jang baroe liwat (lett. tijdens dag soldij die pas voorbij).

    Soeroeh toekar oewang kertas in i .

    Saja tarima gadjikoe sa-ban hari sap er lima

    Dia ada oetang sama com-peni.

    Saja kjra saja poenja oetang soedah habis.

    2de Les.

    Hoeveel betaalt gij in de menage?

    Hoe sterk is de menage?

    Twee man gaan heden uit de menage.

    Is het eten goed en ge-noeg?

    Biapa kow bajar di-da-lam menage?

    Brapa orang ada di-dalam menage?

    Doewa orang ini hari ka-loewar deri menage.

    Apa makanan bak, dan sampj ?

  • Is er gisteren niemand in de menage gekomen ?

    Ik ben nog niet verzadigd. E r is een man, die over

    het eten reclameert.

    Hij is nooit tevreden. Welk eten krijgen de sol-

    daten heden middag? Vraag aan de mansclian-

    pen, wat zij wenschen te eten.

    3de

    Aantreden om eten te ha-len.

    De fourier is juist naar het magazijn om rijst, azijn, koffie en zout te halen.

    Vraag de sleutel van het magazijn.

    E r is een flesch soja ge-broken.

    Tien rantsoenen zijn reeds ingehouden.

    De menagemeester is nog niet terug van de markt.

    Hij heeft duur gekocht. Zijn de rijstzakken al ver,-

    kocht?

    16

    Apa kamarn tida ada orang masoq di-dalam

    menage? Saja beloem kenjang. Ada satoe orang, jang

    meneadoe deri makanan-nja, of jang reclameer deri makanannja.

    Dia selamanja tida tarima. Makanan apa soldadoe da-

    pat nanti sor? Tania . sama ssilHsrrlnn rlia

    orang sqeka mlakan apa.

    Les.

    Aantree ambil makanan.

    | Poerier baroe pegi ka-goe-dang boewat ambil be-ras, tjoeka, kopi dan ga-ram.

    Minta koentji goedang.

    "Ada satoe btol ktjab pe-tjah.

    Sapoeloeh ramsoen soedah di-ptong.

    Sersan menage beloem kom-bali deri pasar.

    Dia beli mahal. Apa karoeng beras soedah

    di-djoewal?

  • 17

    Heden is de zeevisch goed-kcoper dan gisteren.

    4de

    Vergeet niet de waarde van de artikelen, die gij gekocht hebt.

    Hceveel kosten deze uien? Mag op deze witte uien

    (knoflook) afgedongen worden ?

    Hebt gij die riviervisch geteld?

    Hier is een vischlucht aan. Het is jammer: het afval

    weg te gooien. Laat 't maar verzameld

    worden in een emmer. Dit vleesch is bedorven. Als het vleesch van de

    slachterij wordt gebracht moet 't dadelijk ingezout worden.

    Ini hari ikan laoet lebih moerah deri kamarn.

    Les.

    Djangan loepa . harganja barang-barang, jang ko-w beli.

    Brapa harganja barang ini ? Ini bawang poetih apa bo-

    lh ditawar?

    Apa kow itoeng ikan kal i itoe?

    Ini bae amies. Sajang kaloe boewang sisa.

    Bijar dikoempoel sadja di-dalam mbr.

    Daging ini soedah boesoeq. Kapan daging soedah di-

    bawa deri ptongan, lan-tas mesti garami.

    5de Les.

    Het hout is vermolmd. Leg het hout i n de zon

    om te drogen.

    Kajoe soedah ada boeboeq. Taroh kajoe di mata hari

    (lett. oog van den dag). soepaja djadi kering (lett. opdat wordt droog).

  • 18

    De planton keuken mag de keuken niet eigen-dunkelijk verlaten.

    De eetketels zijn allen schoon!

    Het vleesch is niet gelijk verdeeld.

    Deze eetketel is nog leeg'.

    Er ontbreken nog twee eetketels in de keuken.

    Deze portie heeft te veel peezen.

    Gij moet de eetketels niet eerder vullen.

    6de

    De keukengereedschappen zijn vol roet.

    De planton keuken moet daarop letten.

    De opkomende wacht heeft al vooruit gegeten.

    Is het eten al klaar?

    De soep smaakt naar rook. Waarom hebt gij nog geen

    vuur aangelegd?

    Planton dapoer tida bolh peg i deri (lett. heengaan van) dapoer dengon ma-enja sendiri {lett. met eigen wil).

    Blk makanan samoewa bresih.

    Daging tida tebagi sama rata.

    Blk makanan in i misi ksong.

    Misi korang uoewa blk makanan d i dapoer.

    Bagjan fni oeratnja ter-laloe banjaq. (lett: 'zijn peezen te veel).

    Djangan kow is i blk makanan lebih dhoeloe.

    Les.

    I Bekakas dapoer penoeh angoes.

    Planton dapoer' rriesti pa-riksa (nazien) itoe.

    Orang jang masoeq djaga (lett. menschen die in-gaan wacht) soedah ma-kan lebih dhoeloe..

    [ Apa makanan soedah sa-dija?

    Sop bebaoe [rieken] asap. Kenapa kow beloem be-

    kin api ?

  • 19

    Het hout wil niet ontvlam-men.

    Het vuur is pas uitgedoofd. De kok gebruikt te, veel

    hout. Het is te onvoordeelig het

    hout in kleine stukken te hakken.

    Brand niet meer hout dan noodig is.

    Kajoe tida maoe menjala.

    Api baroe diboenoeh. Koki pakj terlaloe banjaq

    kajoe. Terlaloe roegi, kaloe kajoe

    diptong ketjil-ketjil.

    Djangan bakar kajoe lebih deri mesti.

    7de Les.

    De rijst wordt gestampt. De rijst wordt gestoomd. Is de rijst al gaar? Het vleesch is nog niet

    gebraden. Laat aardappelen koken. Het water kookt al. Soep koken. Doe de groenten in de

    kookketel. Deze rijst is niet genoeg

    gewasschen. De kippen moeten nog

    geplukt worden. De koffie moet gebrand

    worden. De koffie is aangebrand.

    Beras ditoemboeq. Beras dikoekoes. Apa nasi soedah matong? Daging beloem digoreng.

    Soeroeh reboes kentang. Aer soedah bedidih. Masaq sop. Masoeqkan sajoeran dida-

    lam ktel. Beras ini tida sahpj di-

    tjoetji. Ajam-ajam lagi mesti ditja-

    boet boeloenja. (*) Kpi mesti digoreng.

    Kpi gsong.

    (*) In plaats van tjaboet wordt meestal het javaansche boeboet gebruikt.

  • 20

    8ste Het vleesch is nog ongaar. De aardappelen zijn te dik

    geschild. Het geBakt is niet fijn ge-

    noeg gehakt. De kokosnooten mioeten ge-

    raspt en daarna met wa-ter uitgeperst Worden.

    Het overblijfsel na uitper-sing kan niet meer ge-bruikt worden.

    De rijlsjt is: te zacht. Vellen en peezen wegn^

    men van het vleesch. Laat de soep nog maar op

    het vuur staan. Het brood met boter be-

    smeeren. Voeg er nog wat bij.

    Les. Daging misih mentah. Kentang dikoepas terlaloe-

    tebal. Pergedel tida sampj di-

    tjientjang. Kalapa mlesti diparoed, lan-

    tas diperas sama aer.

    Ampasnja (*) tida bolh dipakj lagi.

    Nasi terlaloe lembeq. Boewang (weggooien) koe-

    lit dan oeratnja daging. Sop bijar tinggal di-atasi.

    api sadja. Roti ditaroh mantega.

    Tambah lagi s*dikit.

    K L E E D I N G E N W A P E N I N G .

    9de Les. Is uwe kleeding passen-

    de? Hebt gij reeds de vernieu-

    wing ontvangen ? Gij moet een witte broek

    op schuld ontvangen.

    Apa pakejanmioe soedah pas?

    Apa kow soedah tarima barang baroe?

    Kow mesti tarima dengan ptongan (lett. ontvan-

    (*) Men zegt ook ampas kalapa. Ampas teboe is het overblijfsel na uitpersing van suikerriet, enz.

  • 21

    INiet passende kleeding in het magazijn inleveren.

    De beste kleeding. Heden middag om 4 ure

    aantreden in marsch-tenue.

    Morgen ochtend omi half 8 is er inspectie i n groot tenue. "fT

    De compagnie moet mor-gen avond om kwart over 8 uitrukken, gewa-pend in klein tenue.

    Goederen verwisselen in het magazijn.

    Xaa t de soldaten de niet passende broeken on-derling verwisselen.

    10de

    Hebt gij deze sprei op vendutie gekocht?

    D ie sabelkwast kan afge-keurd worden.

    Laat uw haar knippen.

    Straks moet gij u laten scheeren.

    gen met korting) satoe tjelana poetih.

    Pakejan jang tida pas ma-soeqkan di goedang.

    Pakejan jang paling baik. Nanti sor (lett. straks na-

    middag) poekoel ampat aantree pakejan marsch-tenue.

    Besoeq pagi satengah de-lapan ada speksi groot tenue.

    Compeni mesti kaloewar (lett. naar buiten) besoeq taalom poekoel delapan lebih saprapat dengan bawa (lett. met brengen) sendjata dan pakejan hari hari.

    Toekar barang di goe-dang.

    Soeroeh soldadoe toekar satoe sama lan tjelana jang tida pas.

    Les.

    Apa kow beli selimoet in i di lelang.

    Koewas pedang itoe bolh diapkir.

    Soeroeh ptong ramboet-moe.

    Nanti kow mesti soeroeh tjoekoer.

  • 22

    Gij moet uwe nagels knip-pen.

    Hij ijs vrij van inspectie. Baadt gij eiken dag?

    Ik zoek een putemmer om te baden.

    Een hemd is bij den wasch-man.

    De fuselier Abidin man-keert een boeseren.

    Leer hem alle kleeding-stukken op gelijke breed-te vouwen.

    Kow mesti ptong koe-koemoe.

    Dia dapat prhi deri speksi. Apa kow mandi saban

    hari? Saja tfari timba boewat

    mandi. Satoe kamiedja ada sama

    toekang menatoe. Soldadoe Abidin ada ko-

    rang satoe boeseroen. ' Kasih adjar sama dia lipat

    sama rata lebar pake-jan samoewa.

    11de Les.

    Met kleeding en wapening uitpakken.

    Uw ransel is niet goed genoeg gepakt.

    Mijn kwartiermuts moet nog genummerd worden.

    De voering: van uwe kapot-jas is vuil.

    Deze knoop zit los. Aan dit hemd mankeert

    een knoop. Zijn broek is gescheurd

    en bemodderd. Is uwe jas reeds, ver-

    maakt?

    Bekin speksi pakejan dan sendjata. (lett. maken inspectie kleeding n wa-pening).

    Ranselmoe korang baik di 'si (lett. gevuld).

    Saja poenja tpi lagi mesti nommeri.

    Lapisan kapotdjasmoe k-tor.

    Kantjing ini telepas. Kamedja ini korang satoe

    kantjing. Tjelananja rbeq dan kena

    loempoer. Apa djasmoe soedah di-

    bekin betoel?

  • 23

    Ik moet nog mijne schoe-nen afborstelen.

    De schoenen mogen niet glimmend zijn.

    De zolen moeten vernieuwd worden.

    Saja lagi mesti sikat sepa-toekoe.

    Sepatoe tida b l h beki-lap.

    Zoolnja mesti diganti ba-roe.

    12de Les.

    De hakken zijn nog goed. Mijn schoenriemen zijn

    weg. Zijn broek is te lang.

    Haal uw slaapbroek wat op, opdat die niet on-der de witte broek te zien zij.

    De mouwen moeten ver-kort worden.

    De hals is te wijd. Verplaats de bovenste

    knoop een weinig naar binnen.

    Uw jas zit vol vlekken. Dit hemd is verweerd. Hier is * het nummer niet

    meer te zien. Gij moet de knoopen langs

    de rand poetsen. Gij moogt de klep van uw

    kwartiermuts niet naar boven buigen.

    I Toengkahnja misi ba k . I Saja poenja riem sepatoe

    ilang.

    Tjelananja terlaloe pan-djang.

    Kasih n a k (lett. geef stij-gen) tjelana tidoermoe, bijar tida kalihatan di bawah tjelana poetih.

    Tangannja mesti dipendeq-kan.

    L h e m j a terlaloe longgar. I Kantjing jang di-atas me-

    ngalih ka-dalam sedikit.

    Djasmoe ada penoeh noda. Kamedja ini djamoeran. Di-sini nommemja soedah

    tida kalihatan. K o w mesti g s o q kan-

    tjing di pienggirnja. K o w tida b o l h bengkoq-

    kan ka-atas klep tpi-moe.

  • 24

    13de Les.

    U w geweer moe t be ter imtet s c h o o n w a t e r uitge-p o m p t w o r d e n .

    D e kapmlesscheede w o r d t m e t w a s z w a r t inge-w r e v e n .

    D i t k a p m e s i s beroest . U w pa t roon tascb i s v o l stof. D e v i z i e r k o r r e l i s bescha-

    d i g d . H o e l a n g i s u w geweer-

    r i e m i n de r e p a r a t i e ?

    M i j n g o r d e l r i e m i s pas v e r w i s s e l d .

    Lk k a n mi jn go rde l n ie t v a s t e r om : het l i j f doen .

    H e t r i e m p j e v a n de ge-w e e r r i e m m a g n i e t z icht-b a a r z i jn .

    S e n a p h a n m o e mes t i d i p o m p a l e b i h b a k s a m a aer bres ih .

    S a r o n g *pedang d i g s o q sa-jma lil in' itam (lett. har-de was).

    K a p m e s i n i a d a t a h i besi . K o r n a m o e penoeh aboe. V i z i e r k o r r e l roesaq .

    S o e d a h b r a p a l a m a k o w poen ja g e w e e r r i e m ma-soeq (lett. ingaan) repa-r a t i e ?

    Saja poen ja gorde l baroe d i toekar .

    S a j a t i d a b i s a i k t (lett. vastbinden) l e b i h r a p a t d i b a d a n sa ja poen ja gorde l .

    R i e m n j a g e w e e r r i e m t i d a b o l h k a l i h a t a n .

    14de Les.

    [Wrijf u w geweer a f m e t e e n ve t l ap .

    I n d e n loop i s n o g kru i t -

    slijmL Hi j k o m t a l t i jd v u i l onder

    d e w a p e n e n . D e g rende l mag n ie t g l im-

    m e n d gepoetst w o r d e n .

    G s o q senaphanmoe s a m a lap gemoeq.

    D i - d a l a m l o o p m i s i a d a bekas oba t pasang .

    D i a se lamanja da tang sa-m a sendjata k t o r .

    G r e n d e l t i da b o l h d i g s o q s a m p j b e k i l a p .

  • 25

    De naden van den pat-roontasch moeten nu en dan met vet bestreken worden.

    Gij mjoogt uw ontlaadstok niet gebruiken 6m den loop uit te pompen.

    De naad is- losgetornd. Hoe komt bet, dat aan

    deze lade zooveel kras-sen zijn?

    Pendjaitannja korna tem-po itempo mesti digsoq sama gemoeq.

    Kow tida bolh pakj ont-laadstok boewat pompa loop.

    Pendjaitannja telepas. Sebab apa lade ini bagitoe

    banjaq tegaris-garis ?

    IN DE CHAMBRE.

    15de Les.

    Wie heeft de deur geopend ? Laat de ramen sluiten. Maak de luiken vast met

    de haken. Hebt gij tot nu toe nog

    niet de kamer aange-veegd?

    Lk wil eerst de slaaptafel afvegen.

    Gij moet de sprei opvou-wen op de breedte van het hoofdkussen.

    De legmatjes oprollen. De kleeding -moet in de

    kleedingtasch opgeborgen worden.

    Plaats de geweren op het geweerrak.

    Sapa jang boeka pintoe? Soeroeh toetoep djandella. Tetapkan djandella kajoe.

    sama gatnja. Apa sampj sekarang ko-

    w belofm1 sapoe ka-mar?

    Lebih dhoeloe saja maoe seka medja tidoer.

    Kow mesti lipat selimoet salebarnja bantal.

    Goeloeng tikar. Pakejan mesti* disiempan

    di-dalam peti koelit.

    Taroh senaphan di-mana geweerrak.

  • 26

    16de Les.

    De schoenen hangen niet op de plaats.

    De soldaten mogen een particuliere kist onder hun slaaptafels hebben.

    Maar de kisten moeten ge-sloten zijn (meteen slot).

    Leg den ransel op de kleedingtaschstelling.

    Neem dat vuile goed van den grond op.

    Het is het mijne niet. De sergeant van de week

    heeft order gegeven, dat de geheele kamer moet geswabberd worden.

    Wanneer zijn deze muren het laatst gewit?

    Ik geloof i n de vorige maand.

    Sepatoe tida tergantoeng dimana tampatnja.

    Soldadoe-soldadoe bolh ada satoe peti prhiman d i bawah tampat tidoer-nja.

    Tetapi peti itoe mesti ter-koentji.

    Taroh ransel di-atas rak peti koelit.

    Angkat barang ktor itoe . deri tanah.

    Itoe boekan saja poenja. Sersan piket kasih parin-

    tah antero kamar mesti dislabber.

    Kapan pengabisan temboq in i dikapoer?

    Saja kira tempo boelan jang soedah (lett. tijdens maand die voorbij).

    17de Les.

    Wie heeft deze ruit ge-broken ?

    Ik weet ' f niet. Doe versch zand in de

    spuwbakken. Gooi dat vu i l niet links

    en rechts neer.

    Sapa bekin petjah katja in i?

    Saja tida tahoe. Taroh pasir baroe di-da-

    la-m1 tampat loedah. Djangan boewang ktor

    itoe kanan ki r i .

  • 27

    Dit geweerrak is nog niet afgestoft.

    Gij moogt hier geen spij-kers inslaan.

    De smeerbakjes zijn ge-vuld door den maga-zijnsknecht.

    Verzoek den sectiecom-mandant dat naamkaar-tje te vernieuwen.

    iWie is kamerwacht?

    Geweerrak ini beloeml di-boewang aboenja.

    Kow tida bolh kasih masoeq pakoe disini.

    Tampat smeer (gemoeq) soedah dsi pada toe-kang goedang.

    Minta sama sectiecomman-dant gantr baroe soerat nama itoe.

    Sapa lr^hiarwak?

    18de Les.

    Ik krijg heden avond om 9 ure corridorwacht.

    [Waarora! roept gij niet: In orde"?

    Blijf voor we plaats staan.

    Ijs er houtskool in de lek-steen?

    De corvers dragen het water juist aan om het watervat te vullen.

    Verschuif die tafel een weinig hierheen.

    De lampenist heeft de lam-pen al aangestoken.

    Nanti mal om poekoel sem-bilan saja dapat corri-dorwak.

    Kenapa kow tida panggil: In orde" ?

    Tinggal bediri dimoeka tam-patmoe.

    Apa ada arang di-dalam sarihgan.

    Orang corvee baroe pikoel aer boewat isi ton.

    Sorong medja itoe ka-sini sedikit.

    Toekang lampoe soedah pasang lampoe.

  • 28

    Vergeet niet straks om 10 ure twee lampen uit te maken.

    Draai de lampekous wat neer.

    I Djangan loepa nanti poe-koel sapoeloeh boenoeh doewa lampoe.

    Toer oen kan (lett. laten zakken) soemboe lampoe sedikit.

    ORDE, TJJCHT E N Z .

    19d

    D e luitenant A. beeft de week.

    Gij zijt verantwoordelijk voor uwe sectie.

    De sergeant majoor heeft daarvan rapportgemaakt aan den kapitein.

    Neem behoorlijk de posi-tie aan als uw suprieur met u spreekt.

    -Volg de orders op zonder morren.

    Betoon eerbied tegenover elk hoogere in rang.

    Degene, die goed oppast kan in rang stijgen.

    Hij zal spoedig gedegra-deerd worden.

    Hij is met vier dagen pro-voost gestraft om den

    Les.

    I Litnan A. ada piket.

    Kow tanggoeng (lett. in-staan) deri sectiemoe.

    Sersan major soedah bekin rapport deri itoe sama kaptn.

    Ambi l positie bagimana patoet, kaloe kapalamoe betjara sama' kow.

    Toeroet parintah dengran tida njmel.

    Toendjoek hormat pada sapa sapa, jang lebih 4

    tinggi pangkatnja. Sapa-sapa jang djaga baik

    bisa nak pangkat. Dia nanti lekas Hang

    streepnja. (lett. zijn streep verliezen).

    Dia dapat hoekoeman am-pat hari provoost, ma-

  • 29

    anderen dag te water en rijst en gesloten.

    Gij zult zeker i n de 2 d e

    klasse van militaire dis-cipline komen.

    '* kan nasi aer dengan boewi.

    Kow tantoe nanti masoeq klas doewa.

    20ste Les.

    Pas op dat gij niet ge^ straft wordt.

    Hij zal voor den krijgsraad terechtstaan, want hij heeft zijn meerdere uit-gescholden.

    Gij spreekt zeer onge-past.

    Is hij "brutaal tegenover it?

    Zijn u de krijgsartikelen reeds voorgelezen?

    Ik heb u dat dikwijls ver-boden.

    Dit is nu de laatste keer. Dat is uw eigen schuld. Als gij schuld gevoelt

    moet gij dat bekgnnen. Met liegen verzwaart gij

    uwe zaak.

    Djaga baik-baik djangan samipj kow dapat hoe-koeman.

    Dia nanti masoeq (lett. in-gaan) kresrad, sebab dia maki-maki kapalanja.

    Kow poenja betjara ter-laloe tida patoet.

    Apa dia moeloet besar sa-ma kow.

    Apa kow soedah dengar batja kitab hoekoeman compeni? (lett. hebt gij hoor en lezen).

    Akoe soedah sering-sering larang itoe sama kow.

    Ini sekarang penghabisan. Itoe salabmoe sendiri. Kaloe kow rasa salah,

    kow mesti mengakoe." Dengan djoesta kow bekin

    lebih berat perkaramoe.

  • 30

    21ste Les Hij is nu en dan beschonken. De soldaat mag geen goed

    verkoopen en amfioen schuiven.

    K o m rond voor de zaak ujt.

    Schaamt gij' u niet? De fuselier Kairo mankeert

    al 2 dagen. Laat hem de boeien aan-

    doen. Zijt gij reeds uit uw ar-

    rest ontslagen ? Klop aan de deur voor

    dat gij binnentreedt. Gij moet behoorlijker sa-

    lueeren. Hij is door de politie op-

    gevat geworden.

    Dia tempo tempo maboeg. Orang soldadoe tida bolh

    djoewal barang dan mi-noem tjandoe of madat. Betjara teroes terang.

    (lett. spreken rechtuit en duidelijk).

    Apa kow tida mjaloe? Fuselier Kario soedah

    mangkir doewa hari. Soeroeh dia pakj boewi.

    Apa kow soedah lepas deri anestmioe? l^Sf

    Ketoq pintoe sebeloemnja kow masoeq.

    Kow mesti kasih hormat lebih pantes.

    Dia soedah ditangkap orang politie.

    D A G E L I J K S CHE DIENST.

    22ste Opstaan als er reveille

    blaast. Breng uw slaapplaats i n

    orde. K o m vlug aankleeden. I s ' u w escouade present? Z i jn de plaatscorvers al

    naar de wacht geleid?

    Les. Bangoen kaloe boeni (lett.

    luiden) reveille. Bekin betoel tampat tidoer-

    rnioe. Ajojh, lekas pakejan. Apa escouademoe persen? Apa orang plaatscorve soe-

    dah dihantar ka-djaga?

  • 31

    E r h e b b e n z i c h h e d e n mor-gen 3 m a n z i e k geme ld .

    Ik moe t i n he t h o s p i t a a l o p g e n o m e n w o r d e n .

    D e of f ic ie r v a n g e z o n d h e i d heeft s lechts m e d i c i j n e n gegeven.

    Hi j heeft k w a r t i e r z i e k ge-kregen .

    L e v e r z i jne goederen i n bij d en fou r i e r i n de ru s tkamer .

    Gij m o e t m e e op het rap-por t v a n den korps-com-mandan t .

    I n i p a g i a d a t i ga o rang j a n g r a p p o r t saki t .

    S a j a mes t i masoeq (lett. ingaan) r o e m a n sak i t .

    T o e w a n dok te r k a s i h obat sadja .

    D i a dapa t k w a r t i e r z i e k .

    K a s i h masoeq ba r angn j a d i goedang samla poer ie r .

    K o w n a n t i mes t i toeroet r appo r t ko rps -comman-dant .

    23ste Les D e h o o r n b l a z e r S i d i n v raag t

    het r appo r t a a n bij d e n

    compagn ies -commandan t . O p he t m i d d a g a p p l w a s

    a l les present .

    D e k o r p o r a a l v a n d e week i s j u i s t m e t het order-boekje r o n d .

    W i e k o m e n h e d e n m i d d a g i n dienst .

    A a n t r e d e n o m te exer-ceeren.

    D e c o m p a g n i e k a n in ruk-k e n .

    Heeft de sergeant v a n de w e e k a l a p p l gehouden ?

    Se lompre t S i d i n m i n t a rap-por t s a m a compagnies -c o m m a n d a n t .

    T e m p o a p p l poekoel sct-tengah lima (lett. om

    half 5) samioewa persen. K o r p o r a a l p i k e t ba roe koe-

    l i l i n g s a m a boekoe order .

    Sapa ' n a n t i s o r dapat d iens t ?

    A a n t r e e ba r i s .

    C o m p e n i b o l h ingeruk t .

    A p a sersan p ike t soedah b e k i n a p p l ?

  • 32

    Waarom' roept gij niet I Kenapa kow tida panggit In orde" als ik binnen- In orde" kapan akoe kom? masoeq?

    GARNIZOENSDIENST.

    24ste Les.

    Degenen die op.... wacht trekken moeten aantre-den.

    De afkomende wacht be-hoeft niet mee te exer-ceeren.

    Ik stond om 9 ure og_ post.

    Voor het schilderhuis heen en weer loopen.

    Waarom roept gij den lui-tenant van piket niet aan?

    Een schildwacht mag zijn post niet eigendunkelijk verlaten.

    Die schildwacht moet af-gelost worden.

    Voor straf een uur schil-deren.

    Laat de hoornblazer van de wacht taptoe blazen

    Orang jang masoeq djaga (lett. ingaan wacht) mes-ti aantree.

    Orang jang lepas djaga (lett. ontslag wacht) tida oesa toeroet baris.

    Poekoel sembilan saja ada di post.

    Djalan bolak-balik di-moe-ka roemah ninjet.

    Kenapa kow tida tegor litnan piket?

    Satoe skilwak tida bolh pegi deri dia poenja post dengan maoenja sendiri.

    Skilwak itoe mesti diap-los.

    Dapat hoekoeman satoe djam skilwak.

    Soeroeh selompret djaga boemi taptoe.

  • 33

    Steek de lantaarn aan en volg den ronde-luitenant.

    Dat is het contresigne niet. De wacht moet vlugger

    in 't geweer komen.

    Hij is door een patrouille gearresteerd.

    Een schildwacht op zijn post aanranden.

    Hebt gij' de wacht reeds overgenomen ?

    De arrestantenkamiers moe-ten gelucht worden.

    Er mankeert een stel boei-en.

    Gij moet in de boeien ge-sloten worden.

    Wie heeft de schilderlijst weggenomen ?

    De wacht overgeven aan den oudsten soldaat.

    BUITEN

    e Les.

    Pasang lantera dan toeroet sama rond-litnan.

    Itoe .boekan contresigne. Orang djaga mesti kaloe-

    war (lett. naar buiten) lebih lekas.

    Dia dipegang patrouille.

    Langgar satoe skilwak di-mana dia poenja post

    Apa kow soedah tarimia djaga?

    Kamar strapan mesti di-boeka. (lett. geopend worden).

    Ada korang satoe pasang boewi.

    Kow mesti ditoetoep sa-ma boewi.

    Sapa ambil soerat skil-wak?

    Kasih tarima djaga sama soldadoe jang paling toe-wa.

    DIENST.

    26ste Les. Welke dag is 't vandaag? [ Ini hari apa? (lett. deze

    dag welke). De hoeveelste is 't van- j Ini hari brapa? (lett. deze

    daag? dag hoeveel).

  • 34

    Het is morgen de twaalf-de.

    Wanneer is 't tractements-dag?

    Pas gisteren. Over hoeveel dagen is 't

    nieuwjaar? Dat duurt nog lang. Dinsdag over een week

    krijg ik paspoort. Dinsdagavond stond een

    huis i n brand.

    Hoe laat is 't?

    Tien uur. Kwart over tien.

    Vijf minuten voor tien.

    Half acht

    Besoeq hari doewa belas (lett. morgen dag twaalf).

    Kapan hari gadji?

    Baroe kamarn. Brapa hari lagi tahoen ba-

    roe? Misi lama. Hari selasa lagi satoe ming-

    goe saja dapat paspoort. Tempo malam Rebo {lett.

    tijdens Woensdagavond) (*) ada roemah tebakar.

    Poekoel brapa (lett. slaan hoeveel).

    Poekoel sapoeloeh. Poekoel sapoeloeh lebih

    saprapat {lett. meer een kwart).

    Poekoel sapoeloeh korang lima minuut (lett. ont-breekt vijf minuten).

    Satengah delapan.

    27ste Les.

    Ik vertrek morgen middag om 12 uur.

    Hij! komt morgen middag om 4 uur t'huis.

    Morgen ochtend ga ik weg. Van morgen was 't erg koud.

    (*) Zie blz. 40.

    Saja berangkat besoeq te-ngah hari.

    Dia nanti poelang besoeq sor poekoel amfpat.

    Besoeq pagi saja pegi. Tadi pagi dingin sakali.

  • 35

    Ik sliep van nacht pas om! 2 uvJr.

    Wij zullen te laat t'huis komen.

    Mijn horloge staat stil.

    [Waar komt gij van daan? Ik kom juist van de can-

    tine. Is 't daar vroolijk? Neen, erg stil. Hebt gij den korporaal A

    daar gezien ?

    | Saja baroe tidoer semalam poekoel doewa.

    Kita orang nanti poelang terlaloe lat.

    Saja poenja orlodji mati (lett. dood).

    Kow datang deri mana? Saja baroe datang deri

    cantine. Apa ada ramj di-sitoe? Tida sepi sekali. Apa kow lihat kopral A

    di-sitoe ?

    28ste Les.

    "Waar wilt gij nu naar toe gaan?

    Laat ons gaan wandelen.

    Wijs mij den kortsten weg naar het gebergte.

    Dat is de verkeerde weg. Wees voorzichtig dat gij'

    niet verdwaalt. Laat ons langs de rivier

    loopen.

    Aan de overzijde van de rivier is een goede weg'.

    Gij moet de rivier over-steken.

    | Sekarang kow maoe pegi ka mana?

    Bijar kita-orang pegi me-lantjong.

    Kasih toendjoek sama saja djalan jang dekat sen-diri ka-goenoeng'.

    i Itoe djalan salah. Ati-ati djanganj sampj ko-

    w kasasar. Bijar kita-orang djalan di

    pinggirnja kali (lett. ri-vierkant).

    Di sabrangnja kali ada djalanan bak.

    Kow mesti njabrang kali.

  • 36

    Is daar geen brug ?

    De brug is vernield door bet hooge water (over-strooming).

    Ik ben vermoeid. Hij is op den weg achter-

    gebleven. Laat ons in de schaduw

    van dien boom uitrusten.

    29ste

    Het regent een weinig;. Het is maar een motregen.

    De regen is bijna opge-houden.

    In de kazerne lekt 't. Ik ben door en door nat. Het is vandaag snikheet. Mijn hemd is nat van het

    zweet. Het is vandaag warmer

    dan eergisteren. Houdt ge van de mane-

    schijn? Ik kan niet tegen de kou. Het waait erg.

    Zie hem eens beven van de kou.

    Ik gevoel frjij! niet wel.

    Apa di-sitoe tida ada djanv batan?

    Itoe djembatan rossaq deri; bandjir.

    Saja tjap. Dia katinggalan d i djalan..

    Bijar kita-orang berhenti di-bawah itoe pohon.

    Les.

    Ada oedjan sedikit. Tjoema oedjan gerimis sa-

    dja. Oedjan soedah ampir ber-

    henti. Di-dalam tangsi btjor. Saja basah sama sekali. Ini hari panas sekali. Saja poenja kamjedja ba-

    Sah deri kringat. Ini hari lebih panas deri

    ka-maren dhoeloe. Apa kow goeka kaloe te-

    rang boelan? Saja tida bisa tahan dingin. Ada angin keras, (lett.

    wind hard). Tjoba lihat bagimiana dia.

    gemetar deri dingin. Saja tida nak badan (lett.

    ik niet lekker lichaam)..

  • 37

    30ste Les.

    Hoe gaat 't? Gaat 't goed? Redelijk. Onlangs heb ik koorts en

    buikpijn gehad.

    Hij heeft veel last van hoofdpijn.

    Gij zijl waarlijk mager ge-worden.

    Eigenlijk is 't uw eigen schuld.

    Ik hoop dat gij spoedig beter zult zijn.

    Van wie is deze warong? Van de huishoudster van

    den soldaat B. Zij is niet mijn huishoud-

    ster, maar mijn vrouw. Ik ben reeds 10 jaar ge-

    trouwd. Ik houd er maar een huis-

    houdster op na.

    Bagimana ada? Ada bak? Sedang. Tempo hari saja dapat sa-

    kit demam dan sakit peroet"

    Dia sering sakit kapala (lett. hij dikwijls hoofd-pijn).

    Kow djadi koeroes soeng-goehan.

    Sebetoelnja salahmoe sen-diri.

    Saja harap kow lekas bak.

    Ini warongnja sapa? Njanja soldadoe B poe-

    nja. Dia boekan njakoe, tetapi

    binikoe. Saja soedah kawin sapoe-

    loeh tahoen lamanja. Saja tjoema pijara satoe

    nja sadja.

    Deze pisangs kosten centen het stuk.

    31ste Les. twe: Ini pisang harganja doewa

    cent satoe bidji. (*)

    (*) Stuks wordt verschillend vertaald. Van vruchten sprekende bezigt men bidji = pit, van linnengoed en kleedingstukken pbtong =s stuks.

  • 38

    ,Wt gij een geheele tros koopen?

    Mag ik afdingen? Ik kan ze niet goedkoo-

    per geven. Anders heb ik schade. Ik heb geen duit winst.

    Hoeveel kost dat pak ta-bak?

    Ik heb geen geld. Ik zal aan u een gulden

    leenen. Ik heb van u reeds een

    gulden geleend. De waschman vraagt drie

    centen per stuk.

    Apa kow maoe beli satoe sisir sama sekali?

    Apa saja bolh tawar? Saja tida bolh kasih lebih

    moerah. Melingken saja roegi.

    Saja tida dapat oentoeng satoe doewit.

    Brapa harganja itoe boeng-koesan tambako?

    Saja tida poenja oewang. Saja nanti kasih piendjanv

    satoe roepija sama kow. Saja. soedah piendjam sa-

    toe roepija deri kow. Toekang menatoe minta t i -

    ga sen satoe ptong.

    E I G E N A A R D I G E U I T D R U K K I N G E N .

    Een uitroep, welke medelij-den of deelneming uit-drukt.

    Een uitroep, welke verba-zing uitdrukt.

    Een uitroep, welke afkeer uitdrukt.

    Ik heb 't land op hem. Kom! Laat maar! (berusting). Het komt er niet op aan. Och kom! (verwondering). Bedankt.

    Kasihan!

    Tobat! Al lah , tobat!

    Bentji.

    Saja bentji sama dia. Ajoh. Bijar! Tra djadi apa! Mana bolh! Tarima kasih!

  • 39

    Prec ies he tze l fde .

    H e t i s w e r k e l i j k zoo .

    G e h e e l e n a l . H e t gaat j e n i e t a a n . I n w a n o r d e . O n z i n p ra ten . I n e e n zaak b e t r o k k e n z i jn . E r z a l mij e e n onge luk

    o v e r k o m e n . R u z i e hebben . Ge raas m a k e n bij he t k r a -

    kee l en . W a t i s e r a a n te d o e n ! D a t spreekt v a n zelf . Ik wee t 't n ie t . L o o p n a a r d e n d u i v e l !

    S a m a djoega. S a t a l i t i ga oewang .

    Soenggoeh miat i ! Soeng-g o e h a n !

    S a m a seka l i . K o w t r a pe rdoe l i . T r a k a r o e w a n . Be t j a ra k s o n g . K e n a pe rkara . N a n t i sa ja dapa t t j i l aka .

    A d a s t o r i . G g e r - g g e r .

    A p a b o l h b o e w a t ! S o e d a h tan toe! ij'! Setahoe. Peg i p e r s j t a n .

    T E L W O O R D E N .

    1 2 3 4 5 6 7 satoe, d o e w a , t iga , ampat , l i m a , a n a m , toedjoeh,

    8 9 10 11 12 de lapan , s emb i l an , s apoe loeh , sabelas , doewabe las ,

    20 50 72 d o e w a poe loeh , l i m a poe loeh , toedjoeh poe loeh d o e w a ,

    100 436 1000 saratoes , ampa t ratoes t i ga p o e l o e h a n a m , s a r i b o e ,

    1213 10000 s a r iboe d o e w a ra toes t igabelas , s a l a q s a of s a p o e l o e h r i b o e ,

    y* % v 8 3/4 saprapat , sa tengah, saperdelapan, t igaprapat ,

  • 40

    D A G E N V A N DE W E E K .

    Zondag. Maandag. Dinsdag. Woensdag. Donderdag. Vrijdag. Zaterdag.

    Hari Minggoe. Hari Senen. Hari Selassa. Hari Rebo. Hari Kemis. Hari Djoemahat. Hari Saptoe.

    De avonden en nachten worden genoemd naar den dag, die volgt; zoodat men in bet Maleisch malam Minggoe = Zondag avond of nacht zegt, wanneer wordt bedoeld de avond of nacht tusschen Zaterdag en Zondag.

    M A T E N , G E W I C H T E N , M U N T E N .

    Lengtematen 1 depah =

    1 elo compeni = 1 elo i ki lan (uitspr. sakilan) =

    1 tebah =

    1 tangan (uitspr. satangan) =

    = Oekoeran. : 1 vadem, afstand tusschen

    de vingertoppen van de uitgestrekte armen.

    : Meter. : 1 Amst. el = 0.687 Meter. = 1 span, afstand tusschen

    de toppen van duim en pink van de uitgesprei-de hand.

    : 1 handbreedte, alleen op Midden-Java.

    een lengtemaat, waarmee soms linnengoed gemeten wordt bij verkoop in 't

  • 41

    Inhoudsmaten 1 kojang = 30 pikoel 1 batok = 1 klapperdop

    1 ikot 1 bos

    1 takker = 1 maat

    klein, en die overeen komt met de breedte van het goed.

    = Takkeran.

    waarvan de inhoud naar wil-lekeur bepaald wordt door

    den verkooper, die ook dien-overeenkomstig den prijs zijner koopwaren regelt.

    Gewichten = 1 pikoel 1 gantang W. en M. Java= 1 gantang O. Java = 1 katti

    Munten = 1 ringgit 1 roepija = 1 roepija tembaga = 1 soekoe, satengah roep. = 1 tali (uitspr. satali) = 1 ketip, pitji, tj 1 teng. (uitspr. soteng) 1 kobang 1 sen 1 doewit

    = Timbangan. = 100 katti = 61,76 kilogr. = 10 = 6,176 = 5 = 3,088

    = 0,617 Oewang. 1 rijksdaalder = 300 duiten 1 gulden =120 1 guld. koper = 100 1 halve guld. = 60 1 kwartje = 30 1 dubbeltje = 12

    = 5 = 2 = 1,2 duit = 1

  • W O O R D E N L I J S T

  • L I J S T VAN DE

    M E E S T G E B R U I K E L I J K E W O O R D E N .

    Aan, pada, kapada sama. Aanbranden, gsong. Aandoen, pakj. Aangorden, een zwaard,

    pakj pedang (lett. aan-doen zwaard).

    Aanhechten, samboeng. Aankleeden. pakj pak-

    jan. Aankloppen, ketoq. Aankomen, datong. Aanleggen, vuur, bkin

    api (lett maJcen vuur); (ergens,) mlampir; (om te schieten), mik.

    Aanporren, adjaq. Aanranden, langgar. Aanroepen, (door een schild-

    wacht), tegor. Aansluiten, rapat. Aanspannen, pasang koe-

    da, zie paard (*). Aansteken, lamp, pasang

    lampoe (r). Ajjijreden, aantree.

    Aanvegen, sapoe, zie bezem. Aanvoerder, hoeloebalang. Aap, mnjet. Aardappelen, ken tang. Aardbeving, lindoe. Achter, belakang, zie rug. Achterblijven, katinggalan. Achterlaten, tinggalkan, zie

    blijven (2). Achteruit, moendoer. Adem, napas. Ademhalen, bernapas. Adjudant, adjidan; onder-

    officier onderadjidan. Afborstelen, sikat. Afbreken, rombaq. Afdingen, tawar. Affujt, apt, alas ma-

    rijam (lett. steun kanon). Afkeuren, apkir. Aflossen, ganti, zie ver-

    wisselen. Afrikaan, blanda itaiti (lett.

    hollander zwart).

    ( ) Pasang (.schieten), geplaatst voor den naam van eenig voor-werp duidt eene handeling aan, waardoor dat voorwerp aan zijn doel kan beantwoorden, b. v. pasang kareta - wagen inspannen, pasang kantjing = knoop aannaaien, pasang tali = touw spannen, pasang klamboe = gordijn ophangen, pasang bandera = vlas uit-steken. s

    (2) Zie inleiding 10.

  • Afspannen, boeka koeda (lett. openen paard).

    Afstammen, toeroen, zie zakken.

    Afstand, antara, djaoebnja, zie ver.

    Afstoffen, boewang aboe (lett. weggooien stof).

    Aftuigen, boeka pakejan (lett. openen Meeding).

    Afval, sisa. Afvegen, ska. Al, reeds, soedah. Al, alle, allen, alles, sa-

    moewa. Als, kaloe. Altijd, slamanja. Aluin, tawas. Amboinees, orang Ambon

    (lett. mensch Amboina). Amfioen, madat, tjandoe;

    schuiven minoem (lett. drinken amfioen).

    Ander, lan.

    Baard, ring, brw; (sik), djenggoet.

    Babbelen, mong-mong. Baden, mandi. Bakken, bakar, zie bran-

    den.

    Anders, (ander voorkom/en), lan roepa; (tegenstel-ling), melingken.

    Antwoord, balasan. Antwoorden, kasi balasan,

    (lett. geven antwoord) mienjahoet.

    Arabier, orang Arab (lett: mensch Arabi).

    Arm, (lichaamsdeel), lan-gan; (tegenstelling van rijk), miskien.

    Armbanden, gelang. Arrestantenkamer, kamar

    s trapan, hoekoeman. Arresteeren, pgang, tang-

    kapT zie vasthouden, vangen.

    Artikelen, barang-barang', zie goederen-

    Artillerist, stabelam. Asch, aboe. Avond,, voor, s o r ; na,

    malam. Azijn, tjoka.

    B . Bal, bola. Bang, takoet. Bank, bangkoe. Barbier, toekang tjoekoer,

    zie scheeren (3). Baren, beranaq, zie kind.

    I 3 ) Zie Inleiding 7.

    46

  • 47

    Bed, tampat tidoer (lett. plaats slapen).

    Bedekken, toetoep. Bederven, roesaqkan, zie

    bedorven (2). Bediende, djongos, boe-

    djang. Bedkoets, krib, tampat ti-

    doer besi (lett. plaats slapen ijzer).

    Bedorven, roesaq, zie be-schadigd, (in een staat van ontbinding), boesoeq.

    Bedriegen, djoesta. Bedroefd, sakit bati (lett.

    ziele hart). Been, (lichaamsdeel, kaki,

    zie voet. Beenderen, toelang toelang Begeeren, kepingin. Begieten, siram. Begin, permoela-an. Begrafenis, petanaman. Begraven, tanam, zie plan-

    ten. Begrijpen, mengarti. Behalve, melingken. \ l Behoeven, oesab, korang, T

    zie noodig, ontbreken, onvoldoende.

    Behoorlijk, pantes, patoet, zie billijk.

    Beitel, tatab. Bekennen, mengakoe.

    Beklaagde, sakitan. ^Beloven, djandji. Beminnen, tjienta. Beneden, bawah. Benedenlanden, ilir. Beproeven, tjoba. Bericht, chabar. Berichten, kasih chabar

    (lett. geven bericht). Bj5g, goenoeng. Beschadigd, roesaq, zie be-

    dorven. Beschuldigen, kasih salah

    (lflT geven schuld). Beslaan, (paard), pasang

    besi, zie ijzer. (}). Besnijden, soenat. Bestormen, serang. Bestrijken, gsoq, zie wrij-

    ven. Betalen, bajar. Bevel, parintah.

    .Beven, gem'etar. Bewaren, siempan. Bewenen, gojang, begeraq.

    (*)

    (4) Gojang duidt eene beweging aan in algemeenen zin, begeraq is eene zeer geringe beweging.

  • 48

    zie

    zie

    Bezem, sapoe, zie aanve-gen.

    Bezitten, poenja, ada, zie zijn.

    Bezweren, soempah, zie eed. Bidden, sembahjang. Bil, pantat. Biljart, manan bola (lett.

    spel bal). Billijk, patoet, zie behoor-

    lijk. Binden, ikat. Binnen, dalam. Binnengaan, masoeq,

    binnenkomen. Binnenkomen, masoeq

    binnengaan. Bitter, pabit. Blad, daoen. Blaffen, sonaeonff. Blanketsel, bedaq. Blauw, biroe.

    -Blazen, tijoep. Bleek, poetjat. Blik, kaleng. Bliksem, kilat, beledek, ge

    ledek. Blind, boeta. Bloed, darah. Bloedzuiger, lientah. Bloem, kembang. Bluffen, kotjaq. Blusschen, bkin mati (lett.

    maken dood), boenoeh, zie dooden.

    Blij, soeka bati (lett. ge-noegen hart).

    Blijven, tinggal. Boeginees, orang Boegis

    (lett. mensch Boegis). Boei, boewi. Boek, boekoe. Boete, denda. Boog, (schietwapen) panah. Boom, pohon. Boor, boor, penggiriq. Boot, sampan, tambangan. Bord, piring.

    J _Borq_s taan , tanggoeng. Borrel, slokki. Borst, dada. Bosch, oetan. Boter, mantga. Boven, atas. Bovenlanden, oediq. Braadpan, kawali, wadjan. Braden, goreng. Braken, moentah. Branken, bakar, zie bak-

    ken. Brandijzer, tjap bakar. Breed, lbar. Breken, (als glas), petjab;

    (als een stok), patah; (als een touw), poetoes.

    Brengen, bawa. 'Bres, tetasan.

  • 49

    Brief, soerat. Bril, katja-mata (lett. glas

    oog). Broeder, soedaxa. Broek, tjelana; slaap,.

    tidoer; werk , pendeq. Brood, r t i ; versch ,

    baroe; oudbakken , lama.

    Brug, djembatan. Bruiloft, penganten. Bruin, merab toewa, (lett.

    rood oud). Brutaal, moeloet besar. Buffel, karbo.

    Buigen, bengkoqkan, zie krom. (2)

    Buik, peroet. Buiten, loewar. ^Bukken, (het hoofd), toen-

    doeq; (het geheele lichaam), djongkoq.

    Bureau, kantor. Buskruit, obatpasang (lett.

    middel schieten). Bijl, kampaq. Bijna, ampir. Bijten, gigit. Bijvoegen, tambah, Gever-

    meerderen. .

    C . Cavallerist, hoesar. Chinees, tjina, orang Chevron, (distinctief) strip; Citroen, djeroek,nipis. (langdurige dienst) sepron. Confituren, manisan.

    D . Daar, sitoe. Daardoor, deri itoe. Dadelijk, sebentar, lantas. Dag, hari. Dagelijks, saban hari (lett.

    'elk dag), bari-hari. Dagjicht, sijang. Dak, 'pannen, genteng(5)

    Dame, getrouwde, njonja; ongetrouwde, nonna.

    Dapjjer, berani, zie durven. Dat, (aanwijzend voorn.)

    itoe; (betrekkelijk voorn.), jang.

    Dauw, emboen. De, itoe.

    (5) Het woord dak kan niet vertaald worden; men noemt het dak naar het materiaal, waarvan het vervaardigd is, aizoo genteng atap. alang-alang enz.

  • 50

    Deken, wollen, selimoet panas (lett. sprei warm)

    Denken, (gelooven, veron-derstellen), k i ra ; (herin-neren) ingat; (peinzen), pikir.

    Deur, pintoe. Dicht,' deket. Die, (aanwijzend voorn.),

    itoe; (betrekkelijk voorn.), jang.

    Dief, maling. Dienst, pekerdja&n, dines. Dienst nemen, masoeq sol-

    dadoe (lett. ingaan sol-daat).

    Dier, binatang. Dik, tebal, gemoeq, zie vet. Dikwijls, sering-sering;. Dit, in i . Dobjejen, mandadoe( let t .

    spelen dobbelsteen). Dobbelsteen, dadoe. Doen, (uitvoeren), bkin;

    (laten), soeroeb. Dokter, dokter; inlandsche

    vrouwelijke, doekoen. Dom, bodoh. Donder, goentoer. Donker, gelap. Dood, mati. Dooden, boenoeh, zie blus-

    schen. Doof, toeli.

    Doorn, doeri zie graat. Dorst, aoes. Draagstoel, tandoe. Draaien, poeter. Dragen, bawa, pikoel. Drank, minoeman, zie drin-

    ken. Draven, djokdjok. Drinken, minoem. Droes, sakit ingoes, (lett.

    ziek snot). Drogen, bkin kering (lett.

    maken droog); in de zon, djemloer.

    Dronken, maboeq. Droog, kering. Droomen, mengimpi. Drukken, tiendis. Duidelijk, terang. Duif, boeroeng dara, zie

    vogel. Duim, djempoel. Duivel, sjtan. Duizelig, poesing. Dun, tipis. Durven, berani, zie dap-

    per. Duur, mahal. Dwang, peqsa, zie dwin-

    gen. Dwars, nalang. Dwingen, peqsa, zie dwang. Dij,"* paba. Dijkje, galangan.

  • 51

    Echtgenoot, (m.), laki; (vr.), bini, isteri (6).

    Eed, soempah, zie bezwe-ren.

    Eend, bbk. Eenzaam, sepi. Eerbiedig, dengan hormat

    (lett. met eerbied). .Eergisteren, kemaren dhoe-

    loe (lett. gisteren te vo-ren).

    Eerst, lebih dhoeloe (lett. meer te voren).

    Eetketel, blek, blek ma-kan, zie eten.

    Ei, telor; gezouten, asin. Eigen, sendiri. Eigendunkelijk, dengan ma-

    oenja sendiri (lett. met zijn wil eigen).

    Eigenlijk, sebetoelnja, zie juist.

    Eiland, poeloe.

    Einde, penghabisan, zie klaar.

    Eindigen, berhenti. Elk, saban. Elleboog, sikoe. Emmer, ember; put-,%em-

    ba. En, dan, serta, maka (7). Engageeren, masoeq solda-

    doe, tken zie dienst ne-men.

    Erg, sekali, amat terlaloe. Eten, makan; het, maka-

    nan. Etendrager, orang jang ba-

    wa makanan (lett. mensch die brengt eten).

    Etter, nanah. Europeaan,!blanda, Ge Hol-

    lander. Even, (een oogenblik) se-

    bentar; (even zoo), sa-ma; (aantal), genap.

    Exerceeren, baris.

    (6) Laki en bini worden niet gebruikt, wanneer gesproken wordt van menschen van eenigszins deftigen stand, men zegt dan toewan en njonja b.v. kapten poenja njonja. toekang menatoe poenja bini.

    (7) Men gebruikt dan bij opsomming van verschillende personen en zaken b. v. pakejan, sendjata dan barang koelit misi kotor = kleeding, wapens en leergoed zijn nog vuil. Serta beteekent ook met b.v. sa/a makan nasi serta daging = ik eet rijst en (met) vleesch, Maka dient tot verbinding van zinnen, maar wordt in het laag-maleisch zelden gebruikt.

  • 52

    Feest, pesta. Flauw, (smakeloos), tawar;

    (uitgeput), lesoe; (la), ketjil hati (lett. klein hart).

    Flesch, btol. Flink, gagah. Fluisteren, bisiq-bisiq. Fluit, soeling. Foelie, kembang pala (lett.

    bloem muskaatnoot). Fooi, persen. . ,

    Foppen, man bodoh (Uit-spelen dom) djoesta, zie-bedriegen.

    Fort, benteng. Fourageeren, ambil ram-

    soen, ambil bekal (lett. halen rantsoen).

    Fourier, poerier. Franschman, blanda didom

    (lett. europeaan dis donc).^ - Frisch, segar.

    Fijn, aloes.

    G .

    Gaan, pegi. Gaar, miatang, zie rijp Galoppeeren, tjongklang. Garen, benang. Garnaal, oedang. Gast, tamoe, daj. Gebergte, goenoeng. Gebit, (hoofdstel), kendali Gebruiken, pakj. Geel, koening.

    Gehakt, pergedel. Geheel, sama sekali (lett

    met eenmaal). Geit, kambing. Gek, gila. Gelaat, mioeka. Geld, oewang.

    Geldzak, kantong.

    - Geleiden, hantar. Gelooven, pertjaja.

    Gelukkig, slamat beroen-toeng.

    Gelukwenschen, kasih sla-mat (lett. geven geluk-kig).

    Gelijk, (zooals) seperti; (evenveel), ^amla banjaq;

    . (tegelijk) sama rata. Gemachtigde, wakil . Gemakkelijk, gampang. Gember, dja.t. Generaal, djindral; (luite-

    nant liman; ma-joor, major).

    Genist, sappir. Genoeg, sampj.

    7

  • 53

    Gereedschappen, bekakas. Getuige, saksi. 'Gevangenis, boewi. Geven, kasih. 'Geweer, senaphan. Gewennen, bkin bijasa, bi-

    jasakan, zie gewoon. (2) Gewoon, bijasa. Gewoonte, adat. Gezag, koewasa. 'Gezicht, moeka. . Gezond, naq badan (lett.

    lekker lichaam). Gezwel, bengkaq. Gierig, skagger. "Ginds, sana. Gistereii, .kamaren. Glad, litjin. Glas, gelas, katja. Glimmend, bekilap. God, Al lah. Goed, bak. Goederen, barang-barang,

    zie artikelen.

    Goedkoop, moerah. Goochelen, soelap. Gooien, boewang, limpar. Goot, got. Gordijn, klamboe. Goud, maas. Gouvernement van N. I.,r

    compeni. Graat, doeri, zie doorn-Gras, roompoet. Grasmes, arit. Griffel, grip. Grijs, warna aboe, zie

    kleur, asch. Groen, idjoe. Groenten, sajoran. Groet, tab, sembah. (8) Grof, kas ar. Grond, tanah. Groot, besar. Grootmoeder, nnh, ma-

    tjang. Grootvader, kak, patjang.

    H .

    Haak, gat. Haar, rambqet. Haastig, kesjbehsoeh. Hagedis, huis, tjitjaq;

    veld, kadal.

    Hakken, tjientjang. Hakmes, golok, piso tjien-

    tjang. Halen, ambil, zie nemen. Hals, lher.

    (8) Sembah is een groet van een iniander tegenover meerde-ren, bestaande in het voorover buigen van hoofd en bovenlijf en 3iet samenvoegen der handen vr het gelaat.

  • 54

    Halsdas, dasi. Hamer, martil. Hand, tangan. Handgemeen, bekalahi, zie

    vechten. Handteekening, tanda ta-

    ngan, (lett. teelten hand). Handschoen, sarong tangan,

    (lett. omhulsel hand). Hangen, gantoeng. Hard, keras, zie streng. Hart, gemoed, hati ; (inge-

    wand) djantoeng. Haten, bentji. Hebben, poenja, zie bezit-

    ten, ada, zie zijn. (9) Heden, in i hari (lett. deze

    dag). Heen en weer, bolak-balik. Heer, toewan. Heet, panas. Heg, pagger. Helder, terang. Helpen, toeloeng.

    Hemd, kamdja, Hersenen, oetaq. Hert, mendjangan. Het, itoe. Heuvel, boekit. Hiel, toemit, toengkah. Hier, sini.

    nderlaag, adang; in liggen, beradang.

    Hoe, pegimana, kaja apa (lett. zooals wat).

    Hoef, koekoe. Hoekig, pesagi; vier, am-

    pat pesagi. Hoer, soendel. Hoesten, batoeq. Hoeveel, brapa. Hoewel, maski. Holander, blanda, zie Eu-

    ropeaan. Hond, andjing. Honger, lapar. Hoofd, kapala. Hoofdkussen, bantal.

    19) Daar in 't maleisch eene eigenlijke vervoeging van de werk-woorden niet bestaat, worden hebben en zijn als hulpwerkwoorden nooit vertaald. Het werkwoord wordt gewoonlijk zonder toevoe-ging van een hulpwoord in den oorspronkelijken vorm gebruikt, onverschilling of de werking nog piaats vindt dan wel voor-bij is. Is 't echter voor de duidelijkheid volstrekt noodig te doen

    ' uitkomen, dat de werking afgeloopen is, dan laat men het werk-t woord voorafgaan door = soedah al, reeds. In de voorafgaande-

    lessen wordt dit door tal van voorbeelden duidelijk gemaakt.

  • 55

    Hoofdstel, koelit kedali (lett. leder gebit).

    Hoog, tinggi. Hoogte, katinggi-an. Hooren, dengar. Hoorn, horn, selompret. Hoornblazer, selompret, zie

    hoorn. -Hopen, harap.

    nnoge, onoaji. -pHuren, swa Hospitaal, roeman sakit .... v.

    fTTT 7 is Geit).

    Houden, (van iets), soe= - k a ; (er op na), pij ara. Houding, sikap. Hout, kajoe. Houtskool, arang. Huis, roeman. Huishoudster,

    nja.

    Hij, dia.

    inlandsche

    I.

    ledereen, saban orang (lett, - j -elk mensch).

    Iemand, sa-orang (lett. een mensch).

    In, dalam. Ingaan, masoeq. Inhouden, (van de soldij);

    ptong. Inkomen, (tractement) ga-

    dji, (binnenkomen), ma-soeq.

    Inkt, tienta.

    Inleveren, masoeqkan, zie Ingaan. (2)

    Inschenken, salin. Inslikken, telan. Inspectie, speksi. Inspecteeren, bkin speksi

    (lett. doen inspectie). Instaan, tanggoeng. Inwonen, (bij iemand -ver-

    blijf hebben), menoeml-pang.

    Inwrijven, gsoq. Inzouten, garami.

    Jaar, taboen. Jammer, sajang. Jas, djas. Javaan, orang Djawa (lett.

    mensch Java).

    Jenever, sopi. Jeuk, gatal. Jokken, djoesta. Jong, moeda.

  • 56

    Jongen, (eur. kind), sinjo. (io).

    Juist, betoel.

    Juweel, ientan.

    Jij, kow. ( u ) .

    K .

    Kaal, goendoel. Kaars, lilin. Kaas, kdjoe. (12) Kalk, kapoer. Kam, sisir; fijne, serit. Kamerwacht, kamarwak. Kammen, sisir; zie kam Kaneel, kajoe manies (letter

    hout zoet). Kanon, marijam. Kantoor, kantor. Kapitein, kaptn;

    politie, politie. Kapoen, ajam kebiri. Kapstok, Sffmpiran. Kar, goederen, grobak. -Karwats, samboeq. Kat, koetjing. Kazerne, tangsi. Kfinnen, (bekend zijn), ke-

    nal; (weten), bisa, taboe. Kerk, grdja.

    -JLc

    van

    Ketenen, pakj boewi, (lett. aandoen boei).

    Keuken, dapoer. Keukengereedschappen, be-

    kakas dapoer. Kies, gigi besar (lett. tand

    'Kiezen, pilib. Kikvorsch, kdq. Kin, djanggoet. Kind, anaq. Kindermeid, baboe. Kip, ajam. Kist, peti. Klaar, sadija, habis.

    'Klagen, klag, mengadoe. Klasse van discipline, klas

    doewa. Kleeding, pakjan. Kleedingtasch, peti koelit

    (lett. kist leder). Kleerborstel, sikat pak-

    jan.

    (10) Behalve in deze beteekenis, wordt sinjo ook veel gebezigd om kleurlingen aan te duiden. Zoo beteekent b. v. sersan sinjo een'europeesch sergeant, die in lndi geboren is.

    (11) Niet te verwarren met kwe-kwe koek. (12) Niet te verwarren met ktjoe = roover.

  • 57

    Kleermaker, toekang men-djait, pakejan, zie naaien kleeding (3).

    Klein, ketjil. Kleinkind, anaq tjoetjoe Klemmen, djepit. Kleur, warna. Kleurling, (man) sinjo;

    (vrouw) nonna. Klimmen, nak. Klok, lontjeng. Knap, pienter. Knevel, koemis. Knie, loetoet, dengkoel. Knippen, goenting, zie

    schaar; het haar, p-tong ramboet, zie snijden.

    Knoop, kantjing. Koe, sapi, sampi. Koek, kw-kw. ( 1 S) Koevoet, lienggis. Koffie, kpi. j Kogel, plor. Kok, kki. Koken, masaq, reboes, be-

    didib Kokosnoot, kalapa. Kolonel, kornel. Komen, datang. Komkommer, ketimoen. Koning, radja.

    Koningin, ratoe. Kookketel, ketel. Koopen, beli. Koorts, demam. Koper, (geel) koeningan;

    (rood), tambaga. Kopje, mangkoq. Korporaal, kopral; van

    aflossing, kopral aplos. Kort, pendeq. Korting, ptngan. Kosten, harganja, zie waar-

    de. Koud, dingin. Kous, kas. Kraag, krag. Kraai, gah, boeroeng ga-

    gah zie vogel. Kraam, warong. Krabben, garoeq. Krachtig, qoewat. Kras, (streep), garis. Kreeft, kepiting. Krekel, djangkriq. Kreupel, pientjang. Krokodil, boaja. Krom, bengkoq. Kruiderijen, boemboe-boem-

    boe. Kruidnagelen, tjengkh. Kruis, bientang.

    (13) Niet te verwarren met kowe=jij. (14) Zie 7e Les.

  • 58

    Kruitsjijm, bekas obat pa-sang (lett. merk bus-kruit)

    Kriiasoevanaene. tawan. Krijgslist, akal perang. Krijgen, dapat. Krijgsartikelen, kitab boe-

    koeman compeni. Krijgsraad, kresrad. Krijt, kapoer. Kunnen, bolb.

    Kus, tijoem, zie ruiken. Kussen, (werkwoord), ti-

    joem, zie kus; (zelfst. nwd.), bantal.

    Kuur, tingkah. -^""Kwalijk nemen, ambil per-

    goesar. Kwartiermeester, toekang

    oewang, zie geld (3). Kwartiermuts, tpi.

    L

    Laag, (dichtbijden grond), rendah.

    Laars, stiwel. Laat, lat. Laatste keer, pengbabisan,

    zie klaar. Lachen, ketawa. Ladder, tangga, zie trap. Laden, i s i . Laf, ketjil hati (lett. klein

    hart). Lamp, lampoe. Lampeglas, gelas lampoe,

    semprong. Lang, (lengte afmeting),

    pandjang; (tijdduur), la-ma.

    Langs, sepandjangnja. Langzaam, plan-plan. .--Lans,- toembaq.

    Lantaarn, lantera. Lastig, soesah. Laten, soeroeh. Leeg, ksong. Leelijk, djelek. Leenen, piendjam. Leeren, (kennis opdoen),

    adjar (onderwijzen), ka-sih adjar.

    Leergoed, barang koelit. Lejr, bola-tantara. Leggen, taroh. Legmatje, tikar. Lei',' batoe toelis (lett. steen

    schrijven). Lek, btjor. Lekker, naq. Leksteen, saringan. Lendenen, pienggang. Lepel, sendoq.

  • Leunen, sender, sander. Leven, (in tegenstelling

    van sterven), hidoep;. (luidruchtig) roesoeh.

    Lever, hati. Lezen, batja. Lichaam, badan. Lied, njanji-an, pantoen. Lief, manies. Liefhebben, tjienta. Liegen, djoesta. Liggen, tidoeran, zie sla- pen: voorover mengoe-

    roep. Links, kiri. Lint, pita. Lip, bibir. Litteeken, bekas loeka,

    (lett. merk wond). Logeeren, mondoq. Logement, roemah makan

    (lett. huis eten). Lommerd, roemah gadj

    59

    (lett. huis verpanden). Lonken, man mata (lett.^

    spelen oog). Lood, timah itam (lett. tin

    zwart). Loopen, djalan, hard, lari.. Los, lepas. Loten, man dadoe (lett.

    spelen dobbelsteen). Lucht, langgit. Lucifer, rek. Lui, malas. Luiden, boeni. Luik, djandella kajoe (lett.

    raam hout). Luis, koetoe; wand, koe-

    toe boesoeq, zie bedor-ven.

    Luitenant, litnan; adju-dam, adjidan; eerstey , satoe; tweede, , doewa; kolonel obroes.

    | Lijf, badan.

    Maal, (keer), kali. Maan, boelan, zie maand. I-Macht, kcewasa Maand, boelan, zie maan. Magazijn, goedang. Maar, (als tegenstelling), Mager, koeroes.

    tapi, tetapi; (slechts), Majoor, major.

    tjoema, sadja. (15).

    (15) Tjoema en sadja worden meestal te zamen gebruikt,' b. v. tjoema doewa soldadoe sadja loeka=slechts twee soldaten werden-gewond.

  • 60

    Mak, djinaq. Maken, bkin, boewat. Maleier. orang melajoe.

    (lett. mensch maleisch). Maleisch, melajoe. Man, orang laM (lett. mensch

    man). Mand, krandjang. Maneschijn, terang boelan

    (lett. helder maan). Mankgficen, mangkir. Manschappen, orang-orang

    soldadoe (lett. mensch-mensch soldaat).

    Markt, pasax. Masker, tpeng. Medegaan, toeroet. Medicijn,, obat. Meel, tepoeng. Meer, lagi, lebih.

    . Meerdere, jang lebih ting-gi pangkatnja (lett. die meer hoog rang).

    Meisje, (eur.), nonna; (ini.) prawan.

    Melk, soesoe. Men, orang. Menagemeester, sersan me-

    nage. Mengen, tjampoer. Mensch, orang. Merrie, koeda perampoe-

    wan. (lett. paard vrouw). Mes, piso.

    I Met, sama, dengan, serta zie en.

    Metselaar, toekang batoe^ zie steen. (3)

    Middag, (12 ure), tengah hari (lett. midden dag).

    Middelmatig, sedang. Mier, semoet; witte, ra-

    jap. 4 - Mikken, mik, mitar, zie

    richten. Militair, orang militer,

    compeni. Mindere, jang lebih ketjil

    pangkatnja (lett. die meer klein rang).

    Mislukken, tra djadi (lett. niet worden).

    Mismoedig, ketjil hati (lett. klein hart).

    Misschien, barangkali. i i j.i i

    Modderig, (van een weg), betjeq.

    Moeder, mamah, iboe. -fMoeras, rawah.

    Moeten, mesti. Mogelijk, bolh djadi (lett.

    kunnen worden). Mogen, bolh, zie kunnen. Mond, moeloet. Mondbehoeften, ramsoen,.

    bekal. Moor, bagoes.

  • 61

    Moorden, boenoeh zie blus-schen; verwoed, amok.

    Morgen, besoeq. Morgenstond, pagi. Morren, njmel.

    Mug, njamoeq. Muil, (slof), tjenella. Muildier, koeda kaldj, sti-

    lor. Muis, tikoes, zie rat.

    Moskee, mesigit. f-Muite|ing, brandal. Motregen, oedjan gerimis. Mouw, tangan, zie hand

    Muskaatnoot, pala. Muur, temboq.

    IV.

    Naad, pendjatan. Naakt, telandjang. Naaien, mendjat. Naald. diaram Naarstig, radjin. Naast, sahelah. Nacht, malam. Nagel, koekoe. Namiddag, sor. Nat, basah. Nauw, sesek. Nauwelijks, baroe. Nauwkeurig, betoel Navel, poesat. Nazien, pariksa. Nederlaag, kalah; lij-

    den, dapat kalah, zie krijgen.

    Neergooien, limpar. Neerzetten, taroh. Nemen, ambil, zie halen

    Neus, idoeng. Nieren, giendjel. Niet, tida, trada, tra, boe-

    kan. Nieuw, baroe. Nijptang, kakatoewa. Nog, lagi ; zijn, mi s i ;

    niet beloem. Noodig, perloe, mesti, zie

    moeten, korang, zie on-voldoende, ontbreken, be-hoeven.

    jJ-Nooit, tida sekali (lett. niet eenmaal).

    Noord, laoet, oetara, lor. Nu, sekarang. Nu en dan, tempo tempo. Nummer, nommer. Nummeren, nommeri. Nut, goena. Nuttig, bergoena.

  • 62

    O .

    Ochtend, pagi. Oester, tiram. Officier, opsir. Olie, minjaq. Olifant, gadjah. Oliefleschje, btol minjaq. Om, boewat, poer, akan. Omdat, sebab. Omhelzen, peloeq. Omroeren, adoeq. Omsingelen, ngempoeng. Onbeleefd, korang patoet,

    (lett. onvoldoende be-hoorlijk).

    Onder, bawab. Onderling, satoe sama la-

    m~(lett. een met ander). Onderwerpen, mengalabkan. Ondeugend, nakal. Oneerbiedig, korang hor-

    mat (lett. onvoldoende eerbied).

    Oneven, gasal, gandjil. Ongaar, mentah. Ongelukkig, tjilaka. Ongemakkelijk, soesah. Ongeveer, kira-kira. Onkosten, belandja. Onlangs, baroe, tempo hari. Ontbreken, korang, zie

    noodig-Ontbijt, makanan pagi (lett.

    eten ochtend). Onthouden, ingat.

    -LOntkennen, meniangkal. -[-Ontmoeten, ketemoe.

    Ontslag, lepas, zie los. Ontvangen, tarima. Ontvlammen, menjala. Ontzag hebben, takoet, zie

    bang, Onvoldoende, korang, zie

    noodig. Onvoordeelig, roegi. Oog, mata. Oogenblik, waktoe tempo;

    (eew oogenblik, even) se-bentar.

    Ook, djoega. Oor, koeping. Oorveeg, tempiling. Oorlog, perang. Oorring, anting. Oorsieraad,, kraboe. Oost, tinior wtan . Opbergen, siempan.

    UOpdat, bij ar 3 so epaja. Open, teboeka. Openen, boeka. Ophouden, berhenti. Opnemen, angkat^oengoet,

    zl optillen, oprapen. Oppassen, djaga baik (lett.

    wacht goed).

  • 63

    hoofd

    Oprapen, poengoet. Oprecht, teroes terang (lett.

    rechtuit duidelijk). Oprollen, goeloeng. Opstaan, bediri. Optillen, angkat. Optoomen, pasang

    stel. (i) Opvatten ,(arresteer en), p-

    gang, tangkap. Opvolgen, toeroet.

    Opvouwen, lipat. Opzadelen, taroh sella (lett:

    leggen zadel). Opzettelijk, sengadja.

    Opziener, mandor. Orde, (regeling), atoeran;

    militaire Willems, bien tang tandjoeng (") ster.

    Orer,(bevel), parintah.

    Oud, toewa lama. Ouders, orang toewa (lett.

    mensch oud).

  • 64

    Pas, (niet lang geleden), baroe.

    Passend, pas. Patroontasch, korna. Pauw, meraq. (1T) Peezen, oerat. Pen, pna. su. Peper, meritja, lada. Pilaar, trjang, zie Paal. Pink, djari ketjil, ma-

    nies, kelingking. Pisjool, pistol. Pit, bidji. Plaats, tampat. Plaatscorveer, orang

    plaats corvee. Plaatsen, taroh, zie neer-

    zetten, leggen. Plagen, ganggoe. Plank, papan. Planten, tanamL Plat, tjper.

    _ tPlein, tan ah lapan (lett.

    Raam, djandella. Raken, kena. Rand, pienggir. Rajig, pangkat. Rantsoen, ramsoen. Rapport maken, bkin rap

    port. Rasp, paroed.

    (17) Niet te verwarren met

    grond plat). Plukken, (een bloem)

    metik; (veer en), tja-boet, boeboet.

    Plunderen, rampas. Poetsen, gosq. Pokken, tjatjar. Portie, bagjan. Praten, betjara, mong-

    mong. Prent, gambar. Present, (aanwezig), per-

    sen, ada, zie, zijn. Priester, penghoeloe. Prikken, toesoeq. Proeven, tjoba, itjip.

    I Puist, bisoel. ! Punt, oedjoeng.

    _Liput, soemoer. L Pijij anaq panah (lett.

    (kindboog). Pijn, sakit. Pijp, pvpa.

    R . I Raspen, paroed, zie rasp.

    Rat, tikoes, zie muis. Rattenkruit, warangan. Recht, teroes. Rechts, kanan.

    Reclameeren, (Magen) klag, reklamir, mengadoe.

    mrah = rood.

  • 65

    Recruut, orang baroe (lett. mensch nieuw).

    Redelijk, sedang. Reeds, soedah. Rengageeren, teken lagi

    (lett. teeltenen weer). Regen, oedjan; mot ,

    gerimis. Richten, een schietwapen

    ), mik, mitar, zie mik-ken ; eenige voorwerpen in eene rechte lijn bren-gen, njipat (afkomstigJ, Rjjk7"kaja.

    lijn, regel). bientang zie

    van sipat Ridderorde

    ster. Rieken, bebaoe. Ring, tjientjin. Rivier, kali. Riviermond, koewala Roepen, panggil. Roest, tahi; ijzer

    besi. Roet, angoes. Rond, boendar. Rondgaan, koeliling.

    Sabel, pedang. Sabelkwast, koewas pe-

    dang.

    Ronduit, teroes terang, zie oprecht.

    Rood, mrah. ( l8) Rook, asap. Roosteren, panggang. Roover, ktjoe. ( 1 9), Rotting, rotan. Rug, belakang, zie achter. Ruiken, tijoemi, zie kus. Ruilen, toekar, ganti, zie

    aflossen, verwisselen. Ruit, (venster), katja. Rustkamer, goedang.

    Rijksdaalder, ringgit. Rijp, matong, zie gaai*. Rijst, (als- plant), padi;

    (in den bolster), gabah; (ontbolsterd ongekookt) beras; (gekookt), nasi; een bijzonder soort, kle-verig na gekookt te zijn), beras (nasi) ketanl

    Rijststoomton, ton koe-koesan.

    Rijstveld, sawah. Rijstzak, karoeng beras.

    8 .

    Salueeren, kasih hormat (lett. geven eerbied).

    Samen, sama sama.

    (18) Niet te verwarren met meraq = pauw. (19) Niet te verwarren met kdjoe = kaas.

  • 66

    Schaap,kambing. Schaar, goenting. Schade, roegi. Schaduw, bajangan. (20) Schamen, maloe. Sche.de, kapmes, sarong

    pedang (lett. omhulsel sabel).

    Scheef, serong, zie schuin. Scheiden, betjerj.-y-Scheren, tjoekoer. Scheuren, robq. Schimmel, kbeda dauq, zie

    paard. Schieten, pasang. Schil) koelit. Schilderhuis, roemah skil-

    wak, mlonjet (lett. huis schildwacht, aap).

    Schilderij, gambar. Schildwacht, skilwak. Schillen, koepas. Schip, kapal; oorlogs,

    perang. Schoen, sepatoe.

    Schoenborstel, sikat se-patoe.

    School, skola. Schoon, bresih. Schop, skop; (inlandsch

    model) patjol. Schorpioen, kaladjenking. Schouder, poendah. Schreeuwen, beterjaq. -* Schreien, nangis. Schrikken, gaget. Schroefdraaier, skroepdra,

    pefih". Schuin, miring, srong, zie

    Scheef. Schuld (verkeerdheid) sa-

    lah; (debet), oetang. Schuren, gsoq. Schurft, koreng. Schrijven, toelis. Schrijver, djoeroe toelis,

    zie schrijven. (21) Seizoen, moesim. Sergeant, sersan; ma-

    joor, sersan major.

    (20) Bajangan is alleen gebruikelijk, als men een schim be-doelt, b. v. de schaduw van iemand tegen een muur.

    Uitdrukkingen als: In de schaduw loopen, of in de schaduw van een boom zitten, moeten met een omschrijving weergegeven worden. AIzoo zegt men djalan di dingin=loopen in koud, doedoeq di ba-wah pohon = zitten onder boom.

    (21) Djoeroe wordt altijd verbonden met een ander woord, en duidt dan den persoon aan, wiens ambt of bezigheid wordt aan-gegeven door het tweede woord.

  • 67

    Sik, djenggoet. Sits, t j i ta . , Sjouwer, koeli. Slaan, poekoel. Slaapplaats, tampat tidoer

    (lett. plaats slapen). Slaaptafel, mdja tidoer

    (lett. tafel slapen). Slachterij, ptngan. Slagen, djadi, zie worden. Slang, oelar. Slap, (niet gesterkt) ken-

    dor; (zacht, week), lem-beq; (zwak, buigzaam), lemas.

    Slapen, tidoer. Slecht, djaliat, tida bak

    (lett. niet goed). Slaperig, ngantoeq. Slechts, tjoema sadja, zie

    maar. Sleutel, koentji. Sluiten, (dicht maken),

    toetoep; (op slot doen), koentjikan, zie sleu-tel. (*)

    Smaken, rasa, zie voelen Smakelijk, rasa naq (lett.

    smaken lekker). Smal, ketjil, zie klein, tida

    lbar, (lett. niet breed). Smeersel, (voor lederwer-

    ken), smir itam, zie zwart; (voor vuur - en

    blanke wapenen), gemoeq, zie vet.

    Smelten, antjoer. Smeren, gsoq. Smid, toekang besi, zie

    ijzer. (3) Sneuvelen, mati di perang

    (XtL dood in oorlog). Snorken, ngroq. Snot, ingoes. Snijden, ptong. Sociteit, kamar bola (lett.

    kamer bal) Soep, sop. Soja, ktjab. Soldaat, soldadoe; euro-

    peesch , blanda; in-landsch , anaq ne-geri (lett. kind land) kleurling , sinjo.

    Soldij, gadji, zie tracte-ment.

    Sparen, siempan. Speeksel, loedah, zie spu-

    wen. Spek, babi; gerookt ,

    asap. Spel, manan. Speld, peniti. Spelen, man. Spiegel, katja. Spinrag, lawa-lawa. Spion, mata-mata. Splijten, belab.

  • 68

    Spoedig, lekas. Sprei, selimoet. Spreken, betjara. Springen, meloempat, be-

    lontjat. Spuwbak, tampat loedab

    (lett. plaats speeksel). Spuwen, loedah, zie speek-

    sel-Spjjker, pakoe. Staan, bediri. Staart, boentoet. Stad, kota, negeri. Stal, stal. Stampen, toemboeq, banting. Steel, tangkj, gagang. Steen, batoe. Steken, toesoeq, tikam. Stem, soewara. Ster, bientang. Sterk, (aantal) uitdruk-

    kende), banjaqnja, zie veel; (krachtig), qoewat.

    Sterkte, (versterkte plaats), benteng.

    Sterven, mati, meningal. (22)

    Sti|, diam. Stinken, bebaoe boesoeq

    (lett. rieken bedorven). Stipt, betoel. Stoel, krsi. Stof, aboe. Stokvisch, ikan kajoe (lett.

    visch hout). Stom, (sprakeloos) bisoe;

    (dom) bodoh. Stoomen, (van rijst), koe-

    koes. Stormenderhand innemen,

    menggagahi. Straf, boekoeman, strap. Strafexerceeren, baris

    strap. Straffen, kasih hoekoeman

    (lett. geven straf). Straks, nanti. Streng, keras, zie hard. Stroozak, stroozak, bolzak. Stukrijder, orang streng. Stutten, gandjil. Suiker, goela. Suikerriet, teboe.

    Tabak, tambako. Tafel, mdja. Tak, tangkj.

    Tamarinde, asam. Tamboer, tamboer.

    (22) Meninggat is eene beschaafder uitdrukking dan mati, en kan alleen gebezigd worden wanneer sprake is van den dood van men-schen.

    I

  • 69

    Tarwe, turksche , dja-goeng.

    Teeken, tanda. Teen, djari kaki. Tegenover, sabrang. Tegenspreken, lawan be-

    tjara (lett. verdedigen spreken).

    Tellen, itoeng. Tenue, pakjan; groot ,

    besar; exercitie , ba-ris ; klein , hari hari, zie dagelijks.

    Termstreep, sepron. Terstond, lajitas. Terugkeeren, kombali. Terugjcekken, (retireeren),

    moendoer, zie achteruit. Tevreden, senang, tarima,

    zie ontvangen. Tevredenheid, kasenahgan. Thee, th. Tijger, matjan; gevlekte

    , toetoel. U ,

    Ui, bawang; (witte, knof-look), bawang poetih.

    Uitdooven, boenoeb, bkin mlati (lett maken dood), zie moorden.

    Uitgaan, kaloewar. Uitglijden, plset, gelientjir. Uitleenen, kasih piendjam,

    (lett. geven leenen).

    Timmerman, toekang kajoe, zie hout. (3)

    Tin, timah. Toen, tempo. Toestaan kasih, zie ge-

    ven. Toezien, pariksa. Tolk, djoeroe basa. ( 2 1 ) . Toonen, toendjoeq. Tong, lida. Touw, tali. Traan, minjaq ikan (lett.

    olie visch); (uit het oog), aer mata (lett. water oog).

    Tractement, gadji. Trap, tangga, zie ladder. Trekken, tarik. Trom, trom. Trouwen, kawin. Tuin, kebon. Tuinman, toekang kebon,

    zie tuin. (3) Twisten, tjerwet.

    Uitpersen, peros. Uitpompen, pompa. Uitrusten, (gereed maken),

    langkap; (rust nemen), berhenti.

    Uitschelden, maki. Unidore toestel, kakoes. Uur, djam.

  • 70

    V.

    Vaandel, bandera. Vaandeldrager, toekang

    bandra, zie vaandel- ( s) Vader, bapa. Vallen, djatoh. Valsch, palsoe. Van, (afkomstig), deri; (be-

    zitting aanduidend), poe-nja. (23).

    Vangen, tangkap. Varken, babi; wild, tjel-

    leng. Vast, qoewat, kentjang. Vasten, (tijd van onthou-

    ding), poewasa. Vasthaken, gat, zie Haak. Vasthouden, pgang. Vastland, darat. Vastmaken, ikat. Vechten, bekalabi. Veder, boeloe. Veel, banjaq. Vegen, sapoe, zie bezem. Veinzen, poera-poera. Vel, koelit. Veldf lesch, btol zie f lesch. Vendutie, llang. Venster, djandella. Ver, djaoeh.

    Veranderen, djadi lan (lett. worden anders).

    Verantwoordelijk, jang tang-goeng (lett. die instaan).

    Verbaasd, hjran* Verbergen, semboeni. Verbieden, larang. Verdedigen, lawan. Verdeden, bagi. Verdragen, tahan. Verdrinken, mati tengge-

    lami (lett. dood zinken). Verdwalen, sas ar. Verf, tjet. Vergeefs, pertjoema. Vergelden, balas. Vergeten, loepa. Vergeven, kasih ampoen.

    (lett. geven vergiffenis). Vergiffenis, ampoen. Vergift, ratjoen. Vergiftigen, kasih makan

    ratjoen (lett. geven eten vergift).

    Vergissen, kasalahan, zie verkeerd.

    Vergulden, mengamasi, zie goud. (**)

    Vergunnen, kasih.

    (23) Zie Inleiding 4. (24) Zie Inleiding 10,

  • 71

    Verhui[zen, piendah, ne-ngalih.

    Verjagen, oesir. Verkeerd, salah. Verkoopen, djoewal. Verkorten, pendqkan, zie

    kort. (2) Verlaten, tinggalkan, zie

    blijven (2) Verliezen, ilang. Verlof, perlop. Vermeerderen, tambah. Vermoeid, tjap. Vermolmd, kena boeboeq,

    ada. Vernielen, roesaqkan, zie

    beschadigd. (2) Vernieuwen, ganti baroe

    (lett. verwisselen nieuw). Vernieuwing, barang baroe

    (lett. goederen nieuw). Verpanden, gadj. Verplaatsen, zich, pien-

    dah; (iets) piendah-kan (2)

    Versch, baroe. Verschillend, lain roepa

    (lett. anders voorkomen). Verschillende, (verscheide-

    ne), roepa-roepa, zie voor-komen.

    Verschuiven, srong. Verstaan, mengarti. Versterken, bkin qoewat,

    (lett. maken sterk). Vertellen, tjerita. Vertrekken, pegi, berang-

    kat. Vertrouwen, pertjaja. Vervangen, ganti. Vervelen, kesal. Vervolgen, boeroe. Verwaand, kotjaq. Verward, bingoeng. Verweerd, djameran. Verwisselen, ganti, toekar. Verzadigd, kenjang. Verzamelen, koempoel. Verzoeken, minta. Verzwaren, bkin berat

    (lett. maken zwaar). Vest, rornpi. Vetlap, lap gemoeq. Vierkant, ampat pesagi,

    zie hoekig. Vinden, dapat. Vinger, djari. . Vitriool, proesi. Visch, ikan; gedroogde,

    ikan" kering. Vischlucht, amies. Vlag, bandra. Vlas, ranj. Vleermuis, kalong. Vleesch, dag%ig; gezouten

    , daging as in. Vlek, nda. Vlieg,. lalar.

  • 72

    (25

    Vliegert, terbang. Vloeibaar, entjer. Vloeken, mengoetoeq. Vloer, das ar. Vlug, lekas, tjepat. Voelen, rasa, berasa. Voering, lapisan. Voet, kaki. Voetangel, radjoe. Vogel, boeroeng. Vol, penoeh. Voor, (plaatsaanduiding),

    moeka; (tijdsaandui-ding), sebeloemnja, zie nog niet.

    Voorbij, liwat. Voordeelig, oentoeng. Voorkomen, roepa. Vooruit, (naar voren), ma-

    djoe. Voorzichtig, ati-ati. Vork, garpoe. Vormen, ^militaire, adat

    militer, zie gewoonte. Vragen, (om iets te hb-

    ten), ininta; (inlichting

    inwinnen), tanja. Vreezen, takoet. Vriend, sobat. Vroeg, (in den ochtend),

    pagi. Vroeger, (eerder), lebih

    dhoeloe; (destijds), tem-pO' dhoeloe.

    Vroolijk, soeka hati, zie blij.

    Vrouw, perampoewan; (echt-.genoot), bini, isteri.

    Vrucht, boewah. Vruchteloos, tida bergoe-

    na (lett. niet nuttig). Vrij, prhi. Vuil, ktor. Vuist, genggam. Vullen, isi. Vuren, pasang. Vuur, api. Vuurwerk, kembang api.

    (lett. bloem vuur). v Vijand, moesoeh. Vijl, kikir.

    W,

    Waaier, kipa* Waar? mana?

    Waarde, harga. Waarlijk, soenggoehan.

    (25) Randjoes zijn aangepunte stukjes bamboe, die in den grond worden gestoken met de punt naar boven.

  • Waarom? kenapa? Waarschuwen, kasih ingat,

    (lett. geven denken). w a , n t > djaga; afkomende

    , lama; opkomende , baroe; op trek-ken, masoeq ; van afkomen, lepas ; (lett. wacht oud, wacht nieuw, ingaan wacht, los wacht). .

    Wachten, toenggoeh. Wagen, berani tjoba (lett.

    durven beproeven). Walgen, bsen. Wandelen, melantjong, pe-

    sijar. Wang, pipi. Wanneer? kapan? Want, sebab. Waen, sendjata. Warm, panas. Was, l i l i n : harde

    itam, zie zwart. Waschman, toekang me-

    natoe. (3) Wasschen, tjoetji. Wat? apa? Water, aer. Waterkruik, gendi. Waterleiding, selkan. Watertrens, kndali aer,

    (lett. gebit water). Watervat, ton aer,, (lett.

    ton water).

    73

    Week, (7 dagen), minggoe (zacht), lembeq.

    Weekdienst, piket. Weeken, rendami. Weer, (op nieuw), lagi. Weg, (zelfst n.) djalan;

    (tusschenwerpsel), pegi; (verloren), ilang1.

    Weggooien, boewang!, Hm par.

    Wegjagen, oesir. Weglopen, lari . Wegnemen, ambil. Weinig, sedikit. Wellevend, patoet. Welriekend, wangi. Wenkbrauw, alis. Wereld, doenija. Werk, kerdja, pekerdja-an. Werken, kerdja zie werk, Werjkjuig, bekakas.

    'West, barat, koeion. Weten, tahoe. Wie, sapa. Wild, galaq.

    Wildernis, oetan, rimboe. Willen, maoe. Wind, angin; noorden,

    laoet, deri oetara; zuiden , kidoel, de-r i selatan; oosten , timor; westen , ba-rat, koelon.

    Winkel, toko.

  • 74

    Winst, oentoeng. Wisselen, toekar. Wit