10
LITERATUUR Alajouanine, Th. (1968). L'Aphasie et /e langue pathologique. Paris: Bailleres et fits. Balkom, van H. (1991). The communication of language impaired children. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Bloom, L., & Lahey, M. (1978). Language development and language disorders. New York: Wiley. Bishop, D., & Mogford, K. (1988). Language development in exceptional circumstances. London: Churchill Livingstone. BosK/FOSS nota's: Onderkenning en opvang van kinderen met spraak - taalproblemen (1990). Sprekende stappen (1991). Kinderen met stoornissen in de spraak- en/of taalontwikkeling. Diagnostiek en beleid (1993). Den Haag: Bosk. Crystal, D. (1982). Profiling linguistic disability. London: Edward Arnold. Danwitz, M. (1992). The relationship between language disorders and juvenile delinquincy. Folia Phoniatrica, 4, 16 (Abstract). Flectcher, P., & Hall, D. (1992). Specific speech and language disorders in children: correlates, characteristics and outcomes. London: Whurr. Goorhuis-Brouwer, S.M. (1986). De noodzaak van vroegtijdige signalering en multidisciplinaire diagnostiek bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. In Sj. van der Meulen, B. Doets, M. Metz, (Red.), Taal- ontwikkelingsstoornissen, onderzoek, diagnostiek en behandeling. Lisse: Swets & Zeitlinger. Goorhuis-Brouwer, S.M. (1988). Gesprekspartners? Taalontwikkelingsstoor- nissen als pedagogisch probleem, een verkenning. Amersfoort: Acco Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Interactieve processen tussen ouders en hun taalgestoorde kinderen. Stem - , Spraak - en Taalpathologie, 1, 42 - 48. Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Kinderen en taal. Utrecht: Kosmos. Irwin, J.V., & Marge, M. (1972). Principles of childhood language disabilities. New Jersey: Prentice Hall. Lee, L. (1974). Linguistic approaches to developmental language disorders. Folia Phoniatrica, 26, 33 - 67. Leonard, L. (1972). What is deviant language? JSHD, 37, 427-446. Luciano Mecacci (1985). Signalement van het brein. Morley, M.E. (1957). The development and disorders of speech in children. Edinburgh: Livingstone. Rakic, P. (1987). Post natal development of the primate cerebral cortex. Int. Workshop on Dev. Neur. of the Infant and Young Child. N eurological variations and aberrations. G roningen. Rutter, M., & Martin, J.A.M. (1972). The child with delayed speech. London: Heinemann. Schaerlaekens, A.M. & Gillis, M. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff. Schutte, H.K., & Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Handboek Klinische Stem, Spraak- en Taalpathologie. Amersfoort: Acco. Shatz, C.J. (1992). The developing brain. Scientific American, 9, 35 - 42. Visser, J., Goorhuis-Brouwer, S.M. & Kalverboer, A.F (1993). De relatie tussen spraak - taalproblemen op longe leeftijd en leerproblemen op latere leeftijd. Stem - , Spraak - , Taalpathologie, 2, 236 - 247. Wyke, M.A. (1978). Developmental dysphasia. London: Academic Press. ADRES VAN DE AUTEUR dr. S.M. Goorhuis-Brouwer, KNO/Stem-, Spraak-, Taalpathologie AZG, Oostersingel 59, 9713 EZ Groningen. N.B.: Adres van de auteurs artikel J Eleveld e.a. mevr. drs. J. Eleveld, prof. dr. H. Nakken & mevr. dr. S.M. Goorhuis-Brouwer p/a Instituut voor Orthopedagogiek RUG, Grote Rozenstraat 38, 9712 TJ Groningen. 540

Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

LITERATUUR Alajouanine, Th. (1968). L'Aphasie et /e

langue pathologique. Paris: Bailleres et fits.

Balkom, van H. (1991). The communication

of language impaired children. Amsterdam:

Swets & Zeitlinger. Bloom, L., & Lahey, M. (1978). Language

development and language disorders. New

York: Wiley. Bishop, D., & Mogford, K. (1988).

Language development in exceptional circumstances. London: Churchill Livingstone.

BosK/FOSS nota's: Onderkenning en opvang van kinderen met

spraak - taalproblemen (1990). Sprekende stappen (1991). Kinderen met stoornissen in de spraak- en/of

taalontwikkeling. Diagnostiek en beleid (1993). Den Haag: Bosk.

Crystal, D. (1982). Profiling linguistic disability. London: Edward Arnold.

Danwitz, M. (1992). The relationship between language disorders and juvenile delinquincy. Folia Phoniatrica, 4, 16 (Abstract).

Flectcher, P., & Hall, D. (1992). Specific speech and language disorders in children: correlates, characteristics and outcomes. London: Whurr.

Goorhuis-Brouwer, S.M. (1986). De noodzaak van vroegtijdige signalering en multidisciplinaire diagnostiek bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. In Sj. van der Meulen, B. Doets, M. Metz, (Red.), Taal- ontwikkelingsstoornissen, onderzoek, diagnostiek en behandeling. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Goorhuis-Brouwer, S.M. (1988). Gesprekspartners? Taalontwikkelingsstoor- nissen als pedagogisch probleem, een verkenning. Amersfoort: Acco

Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Interactieve processen tussen ouders en hun

taalgestoorde kinderen. Stem - , Spraak - en

Taalpathologie, 1, 42 - 48. Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Kinderen

en taal. Utrecht: Kosmos. Irwin, J.V., & Marge, M. (1972). Principles

of childhood language disabilities. New Jersey: Prentice Hall.

Lee, L. (1974). Linguistic approaches to developmental language disorders. Folia Phoniatrica, 26, 33 - 67.

Leonard, L. (1972). What is deviant language? JSHD, 37, 427-446.

Luciano Mecacci (1985). Signalement van het brein.

Morley, M.E. (1957). The development and disorders of speech in children. Edinburgh: Livingstone.

Rakic, P. (1987). Post natal development of the primate cerebral cortex. Int. Workshop on Dev. Neur. of the Infant and Young Child. Neurological variations and aberrations. Groningen.

Rutter, M., & Martin, J.A.M. (1972). The child with delayed speech. London: Heinemann.

Schaerlaekens, A.M. & Gillis, M. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Schutte, H.K., & Goorhuis-Brouwer, S.M. (1992). Handboek Klinische Stem, Spraak- en Taalpathologie. Amersfoort: Acco.

Shatz, C.J. (1992). The developing brain. Scientific American, 9, 35 -42.

Visser, J., Goorhuis-Brouwer, S.M. & Kalverboer, A.F (1993). De relatie tussen spraak -taalproblemen op longe leeftijd en leerproblemen op latere leeftijd. Stem - , Spraak - , Taalpathologie, 2, 236 -247.

Wyke, M.A. (1978). Developmental dysphasia. London: Academic Press.

ADRES VAN DE AUTEUR

dr. S.M. Goorhuis-Brouwer, KNO/Stem-, Spraak-, Taalpathologie AZG,

Oostersingel 59, 9713 EZ Groningen.

N.B.: Adres van de auteurs artikel J Eleveld e.a. mevr. drs. J. Eleveld, prof. dr. H. Nakken & mevr. dr. S.M. Goorhuis-Brouwer p/a Instituut voor Orthopedagogiek RUG, Grote Rozenstraat 38, 9712 TJ Groningen.

540

Page 2: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

A. SCHAERLAEKENS

Idioglossie bij twee- meerlingen: de rol van het taalaanbod

SAMENVATTING

Idioglossie is een specifieke taalstoornis, waarbij het

taalprofiel gestoord én vertraagd is. Idioglossie treedt meestal, maar niet uitsluitend op bij twee- of

meerlingen, een groep waarbinnen ook andere

taalproblemen verhoogd kunnen voorkomen.

Idioglossiekinderen bouwen onderling een eigen

taalsysteem op waarbij zowel de fonologie, de

woordenschat als de grammatica in mildere of

ernstigere vorm afwijken van de volwassentaal.

Tussen de kinderen onderling functioneert dit

systeem comunicatief perfect, en heel dikwijls is het

ook linguistisch vrij complex. In de gevalsbespreking

van Jan en Peter worden deze autonome processen

geillustreerd en aan de hand daarvan wordt de

verklaring van idioglossie onderzocht. Deze

verklaring zoekt men recent vooral in de diadische

interactie, die tot een aantal snelle versteende

vormen kan leiden. De specifieke taalaanbods- en

taalinteractiesituatie van tweelingen is waarschijnlijk

de factor die tot idioglossie kan leiden, en de

verandering van deze situatie ook de sleutel tot de therapie ervan.

1 Inleiding

Idioglossie kan men het best definiëren als een specifieke taalstoornis. Wanneer men te maken heeft met een niet-doorsnee taalontwikkeling, zijn er hoofdzakelijk twee mogelijkheden: een kind doet het ofwel veel wager, ofwel in essentie anders dan zijn leeftijdgenootjes. Men

spreekt dan respectievelijk over een taalvertraging en een taalstoornis, of over vertraagde of afwijkende taalontwikkeling. Wanneer we in de praktijk te maken hebben met een gestoorde taalontwikkeling, dan gaat het meestal om een combinatie van gestoord én vertraagd Een voorbeeld daarvan is de taalontwikkeling bij vele autisten: deze verloopt niet alleen veel langzamer, maar op een heel afwijkende manier.

Het meest voorkomend is gelukkig de normale taalverwerving. Binnen de klinische praktijk komt het vertraagde type vervolgens het meest voor, gevolg( door vertraagd én gestoord. Eerder uitzonderlijk worden we ook gecon- fronteerd met een wel gestoorde, maar niet vertraagde taalontwikkeling. Idio- glossie is een voorbeeld van dit laatste.

Idioglossie treedt heel dikwijls, maar niet uitsluitend, op bij twee- of meerlingen. Twee- en meerlingen vormen voor de taalontwikkeling een risicogroep (Schaerlaekens, 1973; McCormick & Dewart, 1986; Godijns, 1991) . Dit betekent zeker niet dat er zich bij twee- en meerlingen per definitie altijd taalproblemen zullen manifesteren: dikwijls verloopt het taalverwervings- proces heel goed, en zal slechts een aandachtige luisteraar enkele specifieke kenmerken in het taalgebruik opmerken.

Binnen de groep twee- en meerlingen is er echter een verhoogd voorkomen van taalvertraging, wat

541 TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK, 33 (1994) 541-549

Page 3: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

verklaard kan worden door het feit dat deze kinderen vanuit medisch oogpunt tot een risicogroep behoren: factoren zoals vroeggeboorte, laag geboortegewicht en risicogeboorte komen bijvoorbeeld bij tweelingen veel vaker voor, evenals een verhoogd aantal kindgebonden beperkingen zoals vroegkinderlijke neuropathologie, verminderde gehoorscherpte, vertraagde psychomotorische ontwikkeling enzovoort. Ook taalstoornissen, waaronder idioglossie, komen in verhouding bij twee- en meerlingen iets meer voor, dit werd zowel in ouder als in recent onderzoek vastgesteld (Day, 1932; Davis, 1937; Zazzo, 1986; Alin-Akerman, 1987) .

2 Idioglossie

Idioglossie treedt op wanneer kinderen onderling een eigen taal- systeem opbouwen en gebruiken, dat sterk afwijkt van de volwassentaal die rondom hen gesproken wordt. Tussen de kinderen onderling functioneert dit alternatieve, esoterische systeem vrij perfect: ze spreken vlot met elkaar en begrijpen elkaar.

Naast idzoglossie wordt in de literatuur ook gebruik gemaakt van termen als cryptofasie, autonoom taalgebruik, jargon of tweelinggeheimtaal.' Enkele gevallen werden in de literatuur uitvoerig beschreven (Luria & Yudovich, 1959; Koluchová, 1976; Gorin, 1977; Lubbe, 1984). Naast het totaal esoterisch systeem, kunnen er ook mildere vormen van idioglossie voorkomen, zoals in het volgende voorbeeld: De tweeling Vera en Heleen zijn 3;9 jaar en de kleuterpuf meldt dat ze onverstaanbaar spreken. Met een RTOS-onderzoekt scoren ze leeftijdsadequaat zowel voor actief als voor passief taalgebruik Ze hebben

voldoende woordenschat en zinsbouw. Ze maken echter een aantal klinkersubstituties, die niet door standaardfonologische processen kunnen worden verklaard, en die ook niet uit het vigerende dialect afkomstig zijn. Zo vervangen ze /o/ en /oo/ door /eu/, en /e/ en /ee/ door /ei/, bijvoorbeeld: 't is kapeut = 't is kapot, tafelkleid = tafelkleed, meund = mond, beutram = boterham, leiwen = leeuwen, enzovoort.

In dit voorbeeld is de idioglossie beperkt tot een doorgedreven eigen fonologisch systeem. Bid de uitgebreidere idioglossie gaat het niet alleen om een eigen fonologie, maar ook om een heel eigen woordenschat en over een eigen grammatica. Wanneer we dit idioglottisch systeem aan nauwkeurige en diepgaande taalkundige analyse onderwerpen, dan blijkt meestal dat het linguïstisch vrij complex is, meestal even complex als het bijbehorende normale taalontwikkelingsniveau. Van de volwassentaal die in de omgeving gesproken wordt, wijkt dit systeem echter dermate af dat volwassenen de kinderen gewoon niet begrijpen.

2 Gevalsbespreking

Jan en Peter Jan en Peter zijn een monozygotische tweeling en de eerste en enige kinderen in het gezin. De geboorte was op 36 weken, en wegens het laag geboortegewicht (1,870 kg en 1,870 kg) verbleven de kinderen 7 dagen in de couveuse. De verdere lichamelijke en motorische ontwikkeling verliep volgens de ouders probleemloos, zij het dat ze iets later liepen dan andere kinderen. Het verhaal van de ouders over de taalontwikkeling is vrij typisch voor het verhaal van de meeste idioglossiekinderen. Moeder vertelt

542

Page 4: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

`mechum' `buitoewasit ... buitoewa sei' `zukke vooter' `een beke moa' De enkele wel begrijpelijke woorden zijn bijvoorbeeld: ja/nee/Jan/Peter en stereotiepe uitdrukkingen zoals: dat mag, dat mag niet, denk ik, kijk eens. Wanneer één van de kinderen in zijn spel naar de politie wil telefoneren, g rijpt hij de telefoon en zegt duidelijk politie! politie! Eén keer is er tijdens het spel een situatie waarin Peter naar een inlegpuzzel g rijpt en de voorwerpen daarop bekijkt: ook op dat moment wordt zijn taal beg rijpelijker en zegt hij: babytje in 't bad.

dat de kinderen bij elkaar op de kamer lagen, en zoals vele kinderen, 's avonds voor het inslapen pleegden wat voor zich uit te brabbelen. Deze brabbel- momentjes werden echter langer en langer. Op een zeker moment, vertelt de moeder, en zij herinnert zich dat precies, de kinderen waren toen 1;6 jaar, heeft zij tegen haar echtgenoot gezegd: `Die brabbelen niet, die begrijpen elkaar.' Vanaf toen was het voor de ouders duidelijk dat de kinderen elkaar wel begrepen, alhoewel de ouders de kinderen niet begrepen. Er werd tussen de jongens onderling druk getaterd en gepraat. De ouders waren hierover eerder wat vertederd en gecharmeerd dan verontrust, wij nemen aan dat ze er dus eerder tolerant tegenover stonden. Vanaf deze leeftijd (1;6 jr) had moeder wel de indruk dat de kinderen haar ook stilaan begonnen te begrijpen, dus Nederlands begonnen te begrijpen, maar het echt zelf beginnen te spreken in begrijpelijke Nederlandse woordjes, zou pas begonnen zijn op de leeftijd van 3 jaar.

Op de leeftijd van 4;6 jaar worden de kinderen, mede op advies van de kleuterleidster, naar het academisch ziekenhuis verwezen voor een spraak- taalevaluatie.

Terwijl ze onderling interageren bij een spel wordt daar van de beide jongens een video-opname gemaakt. Wat we zien is het volgende:

Jan en Peter spelen intens met het spelmateriaal en communiceren voortdurend met elkaar. Van wat ze zeggen is ongeveer 90% voor een gewone buitenstaander onverstaanbaar. Van de onbegrijpelijke passages zijn hier enkele voorbeelden weergegeven: `ich jeuk i feuchte ma ich eutte doo' `... de... de vooter vooter...' `butawaisit isse konin' `doo zit ee votter in' `kakapeuftej issekonin'

Tijdens de 90% onbegrijpelijke uitingen kan men observeren dat de kinderen in grote snelheid met elkaar praten, en dat er zeker zinsintonatie is. Er zijn niet alleen duidelijke vraagzinnen, maar sequenties van vraag en antwoord, en uit de intonatie kan men opmaken of de kinderen het met elkaar eens of oneens zijn. De doorsneelengte van de zinnen is drie à vier woorden, maar er zijn er ook langere. Er is één passage waar minstens 25 woorden aan elkaar worden gebreid met waarschijnlijk onderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische sequenties van minstens drie à vier lettergrepen, er is een gevarieerd foneemgebruik, de /r/ wordt bijvoorbeeld correct gerealiseerd, en er zijn consonantclusters. De woordenschat is moeilijk in te schatten wegens de onbegrijpelijkheid, maar er zijn absoluut geen stereotypieën en er is een grote variatie. De kinderen praten druk tijdens het spel, en het gaat duidelijk niet om monoloog of parallelspraak, het gaat om een voortdurende conversatie.

Zoals bij andere kinderen van hun leeftijd (4;6 jr) weerspiegelt het taalgebruik van Jan en Peter een gevorderde fonologie, een eigen

543 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 5: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

gevarieerde woordenschat, een gemiddelde zinslengte van drie à vier woorden, langere zinnen, samengestelde zinnen. Het taalgebruik

functioneert ook behoorlijk

communicatief. Kennen Jan en Peter ook Neder-

lands? Uit de literatuur blijkt dat de meeste idioglossiekinderen tegenover volwassenen wel de gebruikelijke

volwassentaal kunnen spreken, maar

dan op een erg p rimitief en vertraagd

niveau. Tijdens de taalevaluatie in het

academisch ziekenhuis werd eveneens

een video-opname gemaakt waarbij

Jan en Peter respectievelijk met hun

moeder alleen praten tijdens

prentenboek-bekijken en spel. Het

taalgebruik ziet er daarbij zo uit.

zoals kinderlijke fonologie, beperkte

woordenschat, een doorsnee- zinslengte van één à twee woorden, weinig flexie, weinig initiatief tot gesprek. Wat betreft de woordkeuze

gebruiken de kinderen nog dikwijls verwante semantische begrippen,

zoals: politie in plaats van soldaat. Met volwassenen spreken Jan en

Peter niet zoals vierja rigen, maar zoals tweeja rigen. Zo maken ze een heel

aantal typische fonologische

substituties, waarbij het meestal om

bekende fonologische processen gaat,

die meestal bij kinderen tot d rie jaar voorkomen (Grunwell, 1981). Enkele

voorbeelden: 1 Substitutie van consonanten r ->j hert

rood dierentuin —> De kinderen zij nu voor een

buitenstaander verstaanbaar, van wat ze

zeggen kan zeker 90% geïnterpreteerd

worden, en slechts enkele woorden zijn

onbegrijpelijk. Jan en Peter spreken met hun moeder hoofdzakelijk in één- en

tweewoordzinnen. Ze produceren

zinnetjes als: `in de diejetuin' (in de dierentuin)

`ma, nog iet' (maar nog iets) `pij de vogelkes' (bij de vogeltjes)

`toke nog?' (ook nog?) `hie neezette' (hier neerzetten)

`ik boeiekes da neezette' (ik bloempjes

daar neerzetten) Als mama vraagt `wat hebben we in de

dierentuin gezien?', komen er antwoorden

als: een hejt (hert), een ojifant (olifant), jaf

(giraf), gijg (tijger), jeeuwen (leeuwen) .

--> heft —> jood

diejentuin giraf leeuw politie

jijaf ^ jij

jeeuw pojitie

De kinderen imiteren heel gewillig en

antwoorden heel dociel op wat

moeder zegt. Door deze imitatie lijkt

de woordenschat wel geva rieerd, maar uit zichzelf gebruiken de kinderen een

heel beperkte en stereotiepe

woordenschat. Alhoewel de kinderen nu veel

begrijpelijker zijn voor een

buitenstaander, vertoont hun

taalgebruik vroeg-linguale kenmerken

2 Reductie van eindconsonanten kind —> kin geel --> gee 3 Reductie van consonantverbindingen groen > goe neer- zetten —> neezette 4 Reductie van syllaben

zetel —> zee trompet —> pet 5 Assimilatie + reductie tijger gijg

Frappant is bijvoorbeeld dat ze nu

pojitie zeggen, terwijl het midden in de

idioglossie politie was. Tijdens de idioglossie kwamen er ook vlot /r/

produkties, terwijl er nu hoofdzakelijk

sprake is van gliding (r —> j) . Alles wijst erop dat de kinderen

eigenlijk twee taalsystemen hanteren:

een idioglottisch systeem, dat voor buitenstaanders wellicht gestoord mag

lijken, maar waarbij alles erop wijst

dat het de complexiteit van het

taalgebruik bij doorsnee vierja rigen reflecteert. Daarnaast gebruiken de

kinderen met buitenstaanders

544

Page 6: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

Nederlands, maar een Nederlands dat normaal bij tweejarige kinderen hoort, met andere woorden een vertraagd taalgebruik. Wanneer men de kinderen wat langer observeert, blijkt dat ze soms `switchen' van het ene systeem naar het andere: wanneer Jan met zijn moeder speelt, spreekt hij Nederlands, in korte zinnetjes en met een traag ritme. Wanneer hij tijdens dit gesprek met de moeder iets vertelt dat hij samen met Peter heeft uitgevoerd, begint hij plots onbegrijpelijker, maar ook sneller te spreken: hij grijpt hier tijdelijk naar het idioglottisch systeem dat hij met Peter hanteert. Wanneer Jan en Peter onder elkaar spreken in hun idioglottisch, onbegrijpelijk en snel systeem, wordt tijdens het spel naar een inlegpuzzel gegrepen: bij het benoemen van de voorwerpen uit de puzzel praten ze plots traag en kinderlijk Nederlands. Waarschijnlijk is het samen spelen met deze puzzel iets wat normalerwijze in interactie met de ouders gebeurt Zoals vele tweetalige kinderen en tweetalige volwassenen switchen zij dus van systeem in situaties die typisch met een bepaalde taal verbonden zijn (Hoffman, 1991; Grosjean, 1982).

4 Verklaring idioglossie

Lange tijd werd gedacht dat idioglossie een taal was die de kinderen werkelijk zelf creëerden. Dat idioglossie-kinderen hun taal werkelijk hadden uitgevonden op basis van een eigen taalcreatief vermogen, paste wonderwel binnen de theorieën van Chomsky en Lenneberg: het kind werd bekeken als begiftigd met een eigen taalcreatief vermogen, dat dan ook nog aan een cruciale periode verbonden zou zijn. Idioglossie was als het ware het bewijs hiervan. Recent is men van deze verklaring teruggeko- men, en is er op gewezen dat

idioglossiekinderen toch grotendeels woorden uit de omgeving ove rnemen, zij het in onherkenbare vorm (Bakker, 1987; Mogford, 1988) .

Hierbij aansluitend menen wij dat de verklaring daarbij vooral gezocht moet worden in de heel specifieke taalinteractiesituatie van deze kinderen. Wanneer men het taalaanbod aan jonge kinderen observeert, kan men zeggen dat dit taalaanbod normaal vooral verloopt tussen één volwassene en één kind. Wanneer dit taalaanbod van de volwassene voor twee kinderen bedoeld is, dan wordt dit taalaanbod eigenlijk al mathematisch gehalveerd, zoals bijvoorbeeld door Tomasello (1986) werd aangetoond.

Maar er is meer: er is ook een kwalitatief verschil in aanbod. Bij een doorsnee taalaanbod gaat het meestal om een diadische interactie, bij een tweeling zal het per definitie dikwijls gaan om een triadische interactie, omwille van de aanwezigheid van de twee kinderen. Dit kan meebrengen dat de tweeling door de volwassene dikwijls collectief benaderd wordt, en dat ze ook collectief kunnen reageren.

Een voorbeeld: Moeder vraagt: `wat ga je doen?' Een eenlingkind dat zich in het meerwoordstadium bevindt, antwoordt: `buiten spelen' of `blokjes toren maken'. Aan een tweeling uit hetzelfde taalontwikkelingsstadium wordt gevraagd `wat gaan jullie doen?' En ze antwoorden wel in een tweewoorduiting, maar ieder neemt de helft voor zijn rekening. Kind A

antwoordt `buiten', gevolgd door kind B `spelen', of kind A zegt `blokjes' en B

`toren maken'. Er is op gewezen dat deze

kwalitatief andere situatie niet alleen maar nadelen hoeft te hebben. Door het gedwongen zijn om niet alleen in een diadische, maar ook in een triadische interactie te treden zouden tweelingen een grotere vaardigheid

545 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 7: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

ontwikkelen om zelf een gesprek te initiëren, terwijl andere kinderen eerder het initiatief van de volwassenen afwachten. De pragmatische vaardigheden rond het hanteren van conversatieregels met meerdere personen zouden zich daardoor ook vroeger kunnen ontwikkelen (Savic, 1980).

Dit kwalitatief verschil in taalaanbod kan dus zowel voor- als nadelen hebben. Anders is het gesteld met het verschil dat bestaat tussen volwassene/kind en kind/kind taalaanbod. Wanneer men de klassieke situatie tussen één volwassene en één kind observeert, ziet men dat de volwassene het kind eigenlijk maximaal tracht te begrijpen, maar toch voortdurend bijstuurt en verbeten. Een conversatie tussen kind (K) en volwassene (v) kan er bijvoorbeeld zo uitzien: v: `wil je drinken?' K: `na' v: `appelsap?' K: `nade' v: limonade, mooi zo' K: `na di' v: `ja, je mag limonade drinken'

Tijdens dit gesprek merken we dat het kind weliswaar op zijn eigen niveau wordt toegesproken, maar daarbij eigenlijk voortdurend wordt opgetrokken en verbeterd. In de vakliteratuur wordt gesproken over een voortdurende `merchandising' tussen kind en volwassene: ze onderhandelen als het ware over de betekenis van de taal (Schaerlaekens & Gillis, 1987) . Onnodig te zeggen dat het kind van dit soort gesprekken enorm veel opsteekt. Wanneer dit soort gesprekken reeds mathematisch tot de helft gereduceerd wordt omwille van de tweelingsituatie, zal dit niet zonder gevolgen blijven.

Het meest opvallende verschil in de taalaanbodsituatie is echter dat tweelingen, weliswaar afhankelijk van de opvoedingssituatie, toch heel wat

tijd samen doorbrengen zonder tussenkomst van de volwassenen: ze vormen dus ook elkaars taalaanbod. Nu gebeurt het wel meer dat kinderen fungeren als elkaars taalaanbod, denken we maar aan broertjes en zusjes, aan peuterspeelzalen, kleuterscholen. Maar tweelingen zijn nog wat anders dan zo maar twee kinderen: ze zijn even oud, meestal hebben ze hetzelfde ontwikkelings- niveau, en is dus hun taalniveau ook precies even hoog. Daardoor kunnen zij elkaar enorm bevestigen, en is er geen sprake meer van mekaar optrekken, verbeteren of elkaar bekritiseren zoals andere kinderen onderling doen. De hoger beschreven conversatie over het limonade drinken is een gefingeerde, maar werd opgesteld naar analogie van heel veel echte conversaties tussen kinderen en volwassenen. Het volgende gesprek toont echter aan hoe deze `merchandising'-conversatie realistisch verliep tussen Jan en Peter: P: `di?' (drinken) j: `na' (limonade) P: `nadi' (limonade drinken)

De taalkundige die de volgende dag, of het daaropvolgende jaar, geconfronteerd wordt met een vorm nadi, die blijkbaar staat voor: ik heb trek in limonade, kan overhaast besluiten dat het kind hier een nieuw woord heeft geconstrueerd.

Wat bij dit, en vele idioglossie- woorden, daarentegen is gebeurd, is dat de kinderen de woorden oorspronkelijk uit hun omgeving hebben opgepikt, maar met een eigen primitief fonologisch systeem hebben omgetoverd tot een eigen vorm die dan razendsnel bevestigd, en daardoor versteend wordt. Peter en Jan hebben onderling geen enkele behoefte om nadi nog geleidelijk om te vormen tot ik wil limonade drinken. Bij Jan en Peter kan deze procedure nog met een ander voorbeeld geïllustreerd worden: voor het algemeen Nederlands vader

546

Page 8: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

wordt in de omgeving van Jan en Peter soms het dialectisch vokke gebruikt. Jan en Peter hebben hieruit eenmalig de vorm `vooter' gesmeed, die ze dan ook pertinent blijven gebruiken. Ook eenlingkinderen maken zulke combinaties, op basis van hun fonologische processen, maar worden hierin door niemand bevestigd, waardoor deze vormen snel verdwijnen.

Sinds het bestaan van bandopnemer en video-opname, slaagt men er recent dan ook meer en meer in de vreemdste idioglossie te ontcijferen. Uit een beschrijving van Ginny en Gracie uit San Diego (Gorin, 1977) pikken we nog volgende voorbeelden: `I out the pudatoo-ta' (= I trow out the patato salad) `pintu' (= pencil) `nieps' (= knife) `ho-anks' (= oranges) `toolajmeja' (spaghetti) Van deze vorm werd geobserveerd dat de kinderen hem voor het eerst gebruiken toen er een tv-spotje verscheen waarop een Italiaanse kok uitbundig `o sole mio' begon te zingen bij het opdienen van spaghetti.

5 Besluit

TAALAAN BOD

doorsnee-situatie, met zorg ook dikwijls te realiseren bij tweelingen

Volwassene < > Kind

mathematische halvering: mogelijke verklaring taalvertraging bij tweelingen

Volwassene < > Kind

Kind

Volwassene < Kwalitatieve verschillen in taalaanbod. mogelijke verklaring voor specifieke taalontwikkeling of taalvertraging bij tweelingen

Kind

Kind

Overmacht van de kind-kind- interactie: verklaring idioglossie, tijdelijk of blijvend

Volwassene > Kind

Kind

Eerder, dan als eigen creatieve produktie, kan idioglossie best geduid worden als een verzameling versteende fonologische en andere vroegkinderlijke processen. De verklaring hiervoor is te zoeken in de omstandigheden van het taalaanbod, die maken dat er relatief meer kind- kind-interactie is, en dit nog wel op hetzelfde taalniveau, en relatief minder één-één-interactie tussen kind en volwassene. Hier moet wel aan toegevoegd worden, dat er binnen de tweelingpopulatie waarschijnlijk ook een psychische factor speelt: sommige tweelingparen zijn veel meer dan anderen uitsluitend in elkaar geïnteresseerd en van elkaar afhankelijk, tot in het pathologische toe. Het spreekt vanzelf dat deze tweelingen dan ook meer kans lopen op idioglossie, omdat ze de situatie kind-kind-interactie zelf opzoeken.

Idioglossie is zeker niet beperkt tot twee- of meerlingen, maar kan ook voorkomen bij kinderen die op één of andere manier heel erg op elkaar zijn aangewezen. Bekend zijn in dit opzicht bijvoorbeeld schipperskinde- ren, of andere kinderen die veel tijd onderling, en weinig tijd met volwassenen doorbrengen. Bijvoorbeeld:

In het academisch ziekenhuis werden drie Chineesjes aangemeld die overdag samenhokten boven het restaurant waarin hun ouders de hele dag hard werkten. Eten werd hen door een dove grootmoeder gebracht en 's avonds hielpen zij zichzelf in bed. De kinderen waren noch emotioneel noch materieel verwaarloosd Ze hadden wel een onderling taalgebruik ontwikkeld dat noch voor Chinezen, noch voor Nederlandssprekenden begrijpelijk was.

Door de rol van de taalinteractie in de verklaring van het verschijnsel idioglossie, kan men ook een andere

547 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 9: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

kijk krijgen op de oorzaak van het verhoogd aantal taalvertragingen en taalstoornissen bij tweelingen in het algemeen. Naast de gekende medische risicofactoren speelt het specifieke taalaanbod waarschijnlijk ook een aanzienlijke rol in het grotere aantal taalvertragingen en taalstoornissen bij deze populatie. In Schema 1 is deze verklaringswijze nog eens samengevat.

Wanneer men luistert naar de verhalen van de ouders van tweelingkinderen, blijkt dat nogal wat tweelingen een min of meer idioglottisch systeem ontwikkeld hadden vanaf de taalaanvang tot de leeftijd van ongeveer drie jaar, waarna ze dit systeem als vanzelf achter zich hebben gelaten door de ruimere contacten met andere kleuters in de kleuterschool. Ook dit kan een punt zijn dat de taalvertraging van een aantal tweelingen verklaart.

Naast de medische risicofactoren zijn er dus ook sociale en pedagogische risicofactoren. In oudere studies werd erop gewezen dat de komst van een twee- of meerling vaak hogere eisen stelt dan voorzien waren in de gezinsplanning ten aanzien van behuizing, huishoudelijke arbeid en ouderlijke belasting (onder andere Day, 1932; Davis, 1937) . Ook in de huidige tijd is, door de toename van meerlinggeboorten de aandacht opnieuw op deze factoren gevestigd. Een goede sociale omkadering bij de tweelingsituatie is dan ook van bijzonder pedagogische belang.

Uit de nieuwe visie op de oorzaken van idioglossie kunnen ook conclusies

getrokken worden wat betreft de therapie: vermits de oorzaak gelegen is in de relatieve dosering van het taalaanbod, zal de remediëring ervan op dezelfde manier moeten gebeuren. Therapie bestaat dan ook uit adviezen voor taalaanbod in het dagelijkse leven, waarbij zoveel mogelijk wordt gemikt op een taalaanbod tussen één volwassene en één kind. In het dagelijkse leven moeten kleine, maar regelmatige momenten ingebouwd worden waarin één kind met één volwassene praat.

Pedagogisch gezien moet de tweeling zachtjes, maar duidelijk gescheiden worden, bijvoorbeeld: niet naast elkaar in hetzelfde groepje van de kleuterklas. Daarnaast kan professionele taaltherapie door een logopediste ingebouwd worden, met dien verstande dat zo'n therapie eerst individueel gebeurt tussen elk kind en de logopediste, waarna het geleerde in een gesprek met de 2 kinderen samen wordt toegepast, om zo de idioglottische situatie te doorbreken. Uit de literatuur blijkt dat het verloop van zo'n therapie vrij gunstig is, wat verklaard kan worden door het feit dat het eigenlijk om in aanleg taalvaardige kinderen gaat: de idioglossie verdwijnt meestal volledig. In sommige uitzonderlijke gevallen blijven de tweelingen hun eigen systeem koesteren en cultiveren, als een soort speeltaal, naast het officiële taalsysteem, hier mag men dus met reden spreken van tweelinggeheimtaal (Kirshenblatt-Gimblett, 1976).

2 RTOS staat voor Reynell Taalontwikkelingsschalen, Schaerlaekens e.a. (1993) en Zink e.a. (1993).

1 Jargon lijkt ons een minder geschikte term omwille van de mogelijke verwarring met jargonafasie, en tweelinggeheimtaal evenmin omdat het verschijnsel niet tot tweelingen beperkt is, bovendien is dit taalgebruik helemaal niet bedoeld om als 'geheim' te fungeren.

548

Page 10: Spraak LITERATUUR Taalpathologie, Kinderen100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-35.pdfonderschikking en nevenschikking, alleszins met samengestelde zinnen. Er zijn fonologische

LITERATUUR Alin-Akerman, B. (1987). The expectation and parentage of twins. A study on the language development of twin infants. Acta Geneticae Medicae et Gemellologicae, 36, 2, 225-232.

Bakker, P. (1987). Autonomous language of twins. Acta Geneticae Medicae et Gemellologicae, 36, 2, 233-238.

Davis, E. (1937, 1977). The development of linguistic skills in twins, singletons and only children from age 5 to 10 years. University of Minnesota Press, renewed Greenwood reprint.

Day, E. (1932). The development of language in twins. A comparison of twins and single children. Child Development, 3, 179-199.

Godijns, R. (1991). Taalontwikkeling bij tweelingen. Rijksuniversiteit Gent.

Gorin, J.P. (1977). TV movie `Poto and Cabengo'.

Grosjean, F. (1982). Life with two languages: an introduction to bilingualism. Cambridge: Harvard University Press.

Grunwell, P. (1981). The development of phonology: a descriptive profile. First Language, 3, 161-191.

Hoffman, C. (1991). An introduction to bilingualism. London: Longman.

Kirshenblatt-Gimblett, B. (Ed.) (1976). Speech Play. University Pennsylvania Press.

Koluchová, J. (1976). The further development of twins after severe and prolonged deprivation: a second report. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 17, 181-188.

Luubbe, H. (1984). Soziologische Aspekte einer Theorie des Spracherwerbs. Einde empirische Studie fiber den verzbgerten

Spracherwerbs eines Zwillingspaares. Freiburg: Hochschulverlag.

Luria, A.R., Yudovich, F.la. (1959). Speech and the Development of Mental Processes in the Child. London: Staples Press.

McCormick, K., & Dewart, H. (1986). Three's a crowd: early language of a set of triplets. Proceedings of the Child Language Seminar, Durham University, 286-287.

Mogford, K. (1988). Language development in twins. In: D. Bishop & K. Mogford (Eds.), Language Development in exceptional circumstances. Churchill Livingstone.

Savid, Sv. (1980). How twins learn to talk: a study of the speech development of twins from 1 to 3. Vert. Felbabov, VI. New York: Academic Press.

Schaerlaekens, A. (1973). The two-word sentence in child language development. A study based on evidence provided by Dutch- speaking triplets. Den Haag Mouton.

Schaerlaekens, A., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Schaerlaekens, A., Zink, I., & Van Ommeslaeghe, K. (1993). Reynell Taalontwikkelingsschalen. Handleiding. Nijmegen: Berkhout.

Tomasello, M., e.a. (1986). Linguistic environment of 1- to 2-year old twins. Developmental Psychology, 22, 2, 169-176.

Zazzo, R. (1986). Les jumeaux, le couple et la personne. Paris: PUF.

Zink, I., Van Ommeslaeghe, K., Stroobants, R., Janssen, P., & Schaerlaekens, A. (1993). Reynell Taalontwikkelingsschalen. Psychometrische verantwoording en analyse. Nijmegen: Berkhout.

ADRES VAN DE AUTEUR

prof. A. Schaerlaekens, uz Sint Rafaël, Kapucijnenvoer 33, 3000 Leuven (België).

Adres van de auteur artikel Van der Leij: prof. dr. A. van der Leij, Vakgroep Pedagogiek, Taakgroep Orthopedagogiek vu, Van der Boechorststraat 1, 1081 BT Amsterdam.

549 THEORIE EN ONDERZOEK